ULPIA NOVIOMAGUS 13 Gemeentelijk archeologisch onderzoek in Nijmegen
Uitgave van Bureau Archeologie en Monumenten
oktober 2008
BEGRAVEN SIERADEN EN VERBRAND GELD OP DE NIJMEEGSE HUNERBERG
R
ond 9 voor Chr. vestigden zich de eerste Romeinse troepen op de Hunerberg, een hoger gelegen ‘plateau’ in het oostelijke deel van Nijmegen. Deze gebeurtenis markeert een belangrijke overgang in de Nederlandse geschiedenis. Niet alleen wordt vanaf die tijd in de historische bronnen melding gemaakt van gebeurtenissen in de Lage Landen, maar doet ook het schrift zijn intrede. Het is ook het begin van vernieuwingen op velerlei gebied (infrastructuur, akkerbouw en veeteelt, huizenbouw, ambacht, etc.). Kort na de komst van de Romeinen wordt ook Nijmegen (Oppidum Batavorum, later Ulpia Noviomagus) gesticht, de eerste stedelijke nederzetting in Nederland. Uit het archeologisch onderzoek blijkt dat de stad en de nabijgelegen legerplaatsen een belangrijke rol hebben gespeeld in de geschiedenis van Nederland vanaf de komst van de Romeinen tot het midden van de 5de eeuw. De Franken namen toen de Romeinse provinciehoofdstad Keulen in. Deze gebeurtenis markeert het begin van de middeleeuwen. De bodem van de in Nijmegen-Oost gelegen Hunerberg herbergt tal van resten uit de Romeinse tijd waarnaar de laatste 60 jaar regelmatig onderzoek is gedaan. De opgraving aan de Hugo de Grootstraat is de meest recente in deze reeks, maar zeker niet de laatste. Hoewel de grondsporen en de vondsten nog lang niet allemaal zijn geanalyseerd, presenteren wij de eerste voorlopige resultaten. Er wordt afgesloten met resten van een allesverwoestende brand tijdens de bevrijding in september 944.
Foto voorpagina: bijgaven, geplaatst in een nis in de wand van een grafkuil uit de 4de eeuw. In het vaatwerk zijn drank en spijzen meegegeven aan de dode. De inhoud is geheel vergaan.
GESCHIEDENIS VAN HET ONDERZOEK Vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw is op de Hunerberg een stroom aan oudheidkundige voorwerpen uit de Romeinse tijd aan het daglicht gekomen. Vooral tijdens het slechten van de vestingwerken van de middeleeuwse stad en de daarop volgende stadsuitbreidingen zijn door arbeiders, opzichters en schatgravers veel objecten gevonden. Een deel van deze, vooral uit grafvelden afkomstige potten, bekers, kruiken, mantelspelden en munten is in de decennia rond de eeuwwisseling opgenomen in de collectie van de gemeente Nijmegen en tentoongesteld in het toenmalige Gemeentemuseum. Een ander deel is aangekocht door verzamelaars. De belangrijkste van hen was Gerard Marius Kam, een handelaar in ruste uit Rotterdam, die zich in Litho van een glazen fles uit het laat-Romeinse grafveld op de Hunerberg, in 1897 verworven door de Commissie ter verzekering eener goede bewaring van gedenkstukken van geschiedenis en kunst te Nijmegen (1:2).
Grafinventaris uit de jaren 10–20 na Chr. Op het bord (uit Italië) en in het bruine potje (Midden-Frankrijk) kan voedsel hebben gelegen. In de rozebruine beker (Noord-Frankrijk) heeft drank gezeten. De mantelspeld is naast het verbrande menselijke bot aangetroffen.
1897 in Nijmegen vestigde. Hij stak een groot deel van zijn fortuin in het verzamelen van Romeinse oudheden en legde daarmee de basis voor het op 17 mei 1922 geopende Museum G.M. Kam aan de Museum Kamstraat. Beide collecties zijn in de late jaren negentig van de vorige eeuw verenigd in Museum Het Valkhof. Jan Hendrik Holwerda, directeur van het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden, voerde tijdens de Eerste Wereldoorlog de eerste reguliere, kleinschalige opgravingen in Nijmegen-Oost uit. Ook in de jaren daarna toog hij verschillende malen naar Nijmegen om leiding te geven aan opgravingen op de Hunerberg. Vanaf de Tweede Wereldoorlog hebben achtereenvolgens het Rijksmuseum voor Oudheden, de voormalige Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (Amersfoort, nu Rijksdienst voor Archeologie, Monumenten en Cultuurlandschap), de Katholieke Universiteit Nijmegen (nu Radboud Universiteit) en de gemeente Nijmegen op grote schaal opgravingen verricht op terreinen waar nieuwbouw was gepland of in straten die toe waren aan een nieuw riool. Daarbij bleek telkenmale dat onder het maaiveld van de Hunerberg een rijk Romeins bodemarchief verborgen ligt, met resten van enkele grote legerplaatsen, een kampdorp (canabae legionis) en verschillende grafvelden. In dit licht bezien was het onvermijdelijk dat ook op het terrein tussen de Hugo de Grootstraat en de Ten Hoetdwarsstraat een opgraving moest komen. Aanleiding daarvoor waren de plannen van ‘Woningbouwstichting De Gemeenschap’ om op het terrein waar tot 2004 het gebouw van de in 1956 opgerichte ‘Academie voor Educatieve Arbeid De Kopse Hof’ stond, een appartementencomplex met parkeergarage te bouwen. Van 17 september 2007 tot en met 18 maart 2008 hebben medewerk(st)ers van Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen het terrein nauwgezet onderzocht.
Gouden ring met glazen gem, gem met ramskop en mannenhoofd, gem met Leda en de zwaan en zilveren lunula-hanger (2:1). CREMATIEGRAVEN UIT DE 1STE EEUW NA CHR. Tijdens de opgraving bleek al snel dat ook deze plek een lange, bewogen geschiedenis heeft gekend. Deze begint al in de eerste decennia van onze jaartelling met de inrichting van een grafveld waar de bewoners van de Bataafse hoofdplaats Oppidum Batavorum – in het centrum van het moderne Nijmegen gelegen – na hun crematie zijn begraven. De westelijke randzone van dit grafveld heeft zich tot 30 m ten westen van de Hugo de Grootstraat uitgestrekt. De oostgrens ligt 30–40 m ten oosten van de Museum Kamstraat. Zoals verwacht zijn tijdens de opgraving enkele graven uit dit grafveld geborgen. De gecremeerde resten van de doden zijn in een urn of in een zakje gedaan en daarna in een ronde of ovale grafkuil geplaatst. Op of naast de verbrande botten zijn regelmatig mantelspelden (fibulae) als bijgave gelegd. De doden kregen daarnaast voor hun reis naar het hiernamaals en de inrichting van hun eeuwige huis (domus aeterna) in vaatwerk verpakte drank en spijzen mee. Van deze bijgaven resteerde alleen de verpakking, de inhoud is vergaan. BEERPUTTEN EN KELDERS UIT DE JAREN 70–100 NA CHR. In het jaar 69 na Chr. kwamen de Bataven in opstand tegen de Romeinse overheersers. Tijdens de schermutselingen
Enkele in de bodem aangetaste oesterschelpen (1:2).
staken zij hun hoofdplaats in brand. Na het neerslaan van de opstand in het daaropvolgende jaar betrok het Tiende Legioen een nieuwe legerplaats op de Hunerberg. Buiten de vestingwerken vestigden zich in het kampdorp (canabae legionis) familieleden van de soldaten, handelaren, ambachtslieden, etc. Deze semi-militaire nederzetting strekte zich ook uit over het opgravingsterrein. Tijdens de bouw van ‘De Kopse Hof ’ zijn grote delen van vooral de minder diep ingegraven funderingsresten van gebouwen in het kampdorp vergraven. Wel zijn diepere ingravingen ten behoeve van kelders en beerputten bewaard gebleven. Zij geven een aardige inkijk in de eetgewoonten en de materiële cultuur van de toenmalige bewoners van dit deel van Nijmegen. Zo vertellen enkele sterk verweerde oesterschelpen uit een beerput ons dat oesters zijn gegeten. Bovendien weten we daardoor ook dat er directe handelscontacten met het kustgebied zijn geweest; oesters komen immers niet voor in de buurt van Nijmegen. Een andere opzienbarende vondst uit een van de beerputten is een massieve gouden ring met een gem van halfedelsteen, met een gegraveerde afbeelding van een gevleugelde Amor met een lier in zijn handen. Losse gemmen van glas zijn ook aangetroffen. In een exemplaar zijn een naar links kijkende ramskop en een naar rechts kijkend mannenhoofd gegraveerd. Op een iets oudere, gebroken gem zijn Leda en de zwaan afgebeeld; beide zijn met bladgoud ingelegd. Van het terrein zijn verder nog vele scherven en metalen voorwerpen uit de late 1ste eeuw na Chr. verzameld. Daartussen zit ook een zilveren lunula-hanger. Deze hanger, die aan paardentuig of aan de wapenrusting van een soldaat bevestigd was, heeft de vorm van een maansikkel en moest de drager behoeden voor kwade invloeden. Aan het begin van de 2de eeuw verliet het Tiende Legioen de Hunerberg. Met de soldaten vertrokken ook de bewoners van het kampdorp. Nijmegen-Oost raakte grotendeels ontvolkt. Behoudens een in de legerplaats gestationeerd detachement concentreerde de Nijmeegse bevolking zich in het westelijker gelegen Waterkwartier. In dit lage deel van Nijmegen is kort na de opstand een nieuwe hoofdplaats gesticht, die rond het jaar 100 de naam Ulpia Noviomagus kreeg.
������
������
O ver z ichtska ar t van Nijmegen in de laat-Romeinse tijd (4de–midden 5de eeuw). De grachten en de wegen zijn door getrokken en gestippelde lijnen weergegeven. 1 fort op het Valkhof en omgeving, 2 Frankische nederzetting aan de St. Canisiussingel, 3 nederzetting aan de Waalkade, 4 Frankische nederzetting Voorstadslaan, 5 grafveld binnenstad, 6 grafveld achter het Verpleeghuis Margriet.
�� � �
������
����������
������
EEN NIEUWE VERSTERKING OP HET VALKHOF
Nijmegen als een belangrijk Romeins steunpunt aan de verre noordwestelijke grens. In het jaar 293 slaagde de Romeinse veldheer Constantius Chlorus er in om het verloren gegane gebied ten zuiden van de Rijn weer bij het Romeinse imperium te voegen. In diezelfde tijd is begonnen met de herinrichting van de grensverdediging aan de Rijn. De zoon van Constantius Chlorus, keizer Constantinus I (Constantijn de Grote, 306–337), bouwde
In de woelige tweede helft van de 3de eeuw kreeg het verzwakte Romeinse imperium te maken met de binnenvallende Alamannen en Markomannen. In deze onrustige tijd ging Ulpia Noviomagus, gelijk vele andere steden in het noordwesten van het Imperium, ten onder. Dit betekende echter niet het definitieve einde van Graad tv
an Ro g
genstr aat
rossas traat
Hu go de G
ro ots tr
aa t
te n
Dr .C
Ho e
td w ars s tr aa
t
laa sN oo rd u ijns tra
at
Barba
Ten Hoetstraat
0
10
20
30
Meters
40
50
In geel een overzicht van de oudere opgravingen op het terrein van het Verpleeghuis Margriet en in de directe omgeving. Op de tekening zijn de inhumatiegraven uit de 4de en 5de eeuw (rood) en de beide wegen die het grafveld begrenzen (oranjebruin) ingekleurd. In grijs het opgravingsterrein aan de Hugo de Grootstraat. Doordat de opgraving nog niet geheel is uitgewerkt, kunnen de graven nog niet worden weergegeven.
de grensverdediging verder uit en herstelde het centrale gezag in de Lage Landen, waarbij hij voortborduurde op het werk van zijn voorganger Diocletianus (284–305). Het is aannemelijk dat Constantinus I de fortificaties in Nijmegen, Malden-Heumensoord, Cuijk en Maastricht in hout heeft laten (her)bouwen. De nieuwe versterking in Nijmegen werd op het Valkhof, in het centrum van de huidige stad, gebouwd en omgeven door een wal van hout en aarde en vier grachten. GRAVEN UIT DE 4DE EN 5DE EEUW Buiten de grachten rond het Valkhof zijn twee grafvelden aangelegd. Van het grootste, in het centrum van Nijmegen gelegen, zijn vanaf 1947 tot 2005 ruim 1400 graven onderzocht. Uit de bijgaven mag afgeleid worden dat het zeker tot het einde van de 7de eeuw in gebruik is geweest. Gelet op de door jongere bouwactiviteiten sterk verstoorde bodem mag het oorspronkelijke aantal begravingen op 7.500–10.000 geschat worden. Daardoor is dit het omvangrijkste grafveld uit deze periode in Nederland en vergelijkbaar met het gelijktijdige grafveld in het Duitse Krefeld-Gellep. Meer oostwaarts, op het terrein van het Verpleeghuis Margriet en in de Hugo de Grootstraat zijn in de jaren 1975–1983 bijna 500 graven van het tweede grafveld onderzocht. Daarmee is ongeveer 25–30% van het grafveld onderzocht. Dit wordt aan de noord- en zuidzijde begrensd door twee oudere Romeinse wegen. De in de graven aangetroffen bijgaven laten zien dat de eerste doden rond het jaar 300 zijn bijgezet; de jongste begravingen dateren uit de eerste helft van de 5de eeuw. Het is niet geheel duidelijk waar de mensen tijdens hun leven woonden, in de versterking op het Valkhof of in de Frankische nederzetting waarvan op de hoek St. Canisiussingel/Berg en Dalseweg resten zijn aangetroffen. Tijdens de opgraving op het terrein aan de Hugo de Grootstraat zijn ongeveer 120 graven uit dit grafveld onderzocht. Vermoedelijk zijn de over het algemeen wat minder diep uitgegraven grafkuilen, inclusief inhoud, tijdens de bouw van ‘De Kopse Hof’ verdwenen, maar ook al eerder, bij de stadsuitleg, aan het einde van de 19de en het begin van de 20ste eeuw, zullen ongetwijfeld een aantal begravingen verloren zijn gegaan. Oorspronkelijk zijn op deze plek vermoedelijk 160–180 mensen begraven. VAN CREMATIE NAAR INHUMATIE De oudste begravingen, die rond het jaar 300 dateren, sluiten goed aan bij de op het terrein onderzochte graven uit de 1ste eeuw: de gecremeerde menselijke resten zijn in een urn, soms vergezeld van bijgaven, in de grafkuil bijgezet. Tegelijkertijd zijn er ook doden geïnhumeerd, onverbrand bijgezet. Deze nieuwe gewoonte is in de late 3de eeuw door Romeinse troepen uit het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied in de Lage Landen
Impressie van een grotendeels vergaan skelet. Aan weerszijden de ijzeren nagels (roestklompen) waarmee de kist in elkaar is gezet. geïntroduceerd. In het oosten van het Romeinse rijk was het gebruikelijk om de doden niet te cremeren, maar het stoffelijke overschot te begraven. In een tijdspanne van enkele decennia verdween het crematieritueel grotendeels uit de door de door de Romeinen bestuurde provincies in het noordwesten van het Imperium. In de grafvelden op de Hunerberg en in de Nijmeegse binnenstad zijn vanaf dat moment geen resten van de crematie meer begraven. Als we een vergelijking maken met het omgekeerde proces, van inhumatie naar crematie, dat zich vanaf de jaren zestig in sterke mate in Nederland heeft doorgezet, zien we een duidelijk verschil; deze omslag gaat veel langzamer en is minder ingrijpend dan die rond het jaar 300. Begravingen waarbij de doden in houten kisten zijn bijgezet komen het meest voor in de graven aan de Hugo de Grootstraat. De kisten zijn in de zandige Nijmeegse bodem uiteraard geheel vergaan. Uit een eerste analyse van de gemineraliseerde houtresten aan de ijzeren kistnagels kan afgeleid worden dat de gebruikte planken 12 tot 40 mm dik zijn geweest. In een aantal grafkuilen zijn geen ijzeren nagels aangetroffen. Dit kan betekenen dat de kisten met houten deuvels (die zijn vergaan) in elkaar zijn gezet, maar er zijn ook aanwijzingen dat sommige doden in een lijkwade waren gewikkeld. In de eerste decennia van de 4de eeuw zijn de meeste graven oost–west georiënteerd, waarbij het lichaam met het hoofd naar het oosten is begraven.
Enkele fibulae uit de graven. Links een drieknoppenfibula, in het midden een deels vergulde, zilveren fibula (1:1). EEN RIJKE SCHAKERING AAN SIERADEN EN BIJGAVEN Van de kleding van de doden resteert niets; deze is in de zandige bodem geheel vergaan. Wel zijn in sommige graven kleine ijzeren nagels gevonden waarmee de
schoenen waren beslagen. In andere graven zijn bronzen mantelspelden (fibulae) gevonden waarmee de kleding links en/of rechts op de borst bij elkaar is gehouden. Een aantal doden hebben hun favoriete sieraden in het graf meegekregen. Enkele kinderen droegen tijdens hun bijzet-
Enkele bronzen armbanden en een kralensnoer tijdens het uitprepareren van de vondsten. In de rode cirkel liggen zaadjes van een in het graf meegegeven vijg.
Halssnoer van gouden en glazen kralen en een gouden lunula-hanger (1:1). ting armbanden van getordeerd bronsdraad. Opvallend zijn de snoeren met blauw, groen, rood en wit gekleurde kralen. Het meest bijzondere is een halssnoer van gouden en glazen kralen, waaraan een gouden lunula-hanger hing. Hier moesten ook na de dood nog kwade invloeden geweerd worden. In enkele graven van jonge meisjes is de nu vergane hoofdbedekking of het kapsel bij elkaar gehouden door een korte zilveren haarnaald. Een van deze meisjes droeg bovendien een lederen voorhoofdsband, bezet met vierkante glazen plaatjes, die aan een zijde voorzien waren van bladgoud. Als er bijgaven ten behoeve van de reis naar het hiernamaals en de inrichting van het graf zijn meegegeven, stonden deze dikwijls in een uitgeholde nis in de wand van de grafkuil, maar ook wel bij de voeten of het hoofd van de dode en bovenop de kist. Meestal gaat het om vaatwerk van glas en keramiek. De inhoud is in de meeste gevallen geheel vergaan. Bij uitzondering zijn op enkele borden en in een pot botjes aangetroffen, waardoor duidelijk is geworden dat in ieder geval speenvarken en kip als spijs is meegegeven. Op sommige borden lag bovendien een ijzeren mes waarmee het vlees gesneden kon worden. In de meegegeven bekers, veelal afkomstig uit Trier, moet wijn of een andere drank hebben gezeten. Opschriften als DAMI [geef me], MISCE [meng], AMOTE en (a)MOTE [ik hou van jou] en VIVAS [gij zult leven] op zes bekers van het terrein van ‘De Kopse Hof’ refereren aan het gebruik van de inhoud.
Tot het vaatwerk behoren ook ruim dertig flessen, kannetjes, kommetjes en bekers van glas. In een aantal kan heel goed wijn hebben gezeten, maar het mag niet uitgesloten worden dat parfum of welriekende olie is de flesjes is meegegeven. Voorwerpen uit blauwgroen glas hebben de tand des tijds redelijk doorstaan. Doorzichtig, ontkleurd glas is daarentegen in de bodem zo sterk aangetast dat het in brokjes uit elkaar gevallen is. In de allerergste gevallen benaderen deze de grootte van zandkorrels. Tijdens de op-
Drie zilveren en een bronzen haarnaald (1:1).
Bord met botten van een speenvarken.
graving zijn deze glazen voorwerpen met het omringende zand bekist en daarna naar het restauratielaboratorium vervoerd. Daar is het glas uitgeprepareerd en verstevigd met paraloid, een soort lijm, waardoor de vorm behouden is gebleven. Sommige bijgaven waren verpakt in een houten kistje. Omdat tussen de vergane resten van de meeste kistjes geen voorwerpen zijn aangetroffen, wordt vermoed dat hierin kleding of andere vergankelijke voorwerpen waren verpakt. In een enkel geval zijn ook bijzondere gebruiksvoorwerpen aan de dode meegegeven, zoals een houten stoktamboerijn met bronzen schellen. Het hout is vergaan, maar uit de ligging van de metalen onderdelen is nog goed de vorm
van het muziekinstrument te reconstrueren. In de jaren vijftig van de vorige eeuw is een vergelijkbaar exemplaar aangetroffen in een natuurstenen sarcofaag op de Gruitberg, in het centrum van Nijmegen. In een ander graf zijn 15 zwarte en de resten van 15, deels in de bodem aangetaste witte speelstenen van een bordspel – de voorloper van backgammon – meegegeven. In twee graven lagen beeldjes van witte terracotta die de dode bescherming boden. Een bijzondere betekenis in het Romeinse grafritueel hadden munten. Ook in dit grafveld zijn regelmatig munten in de graven aangetroffen. Zij waren bestemd voor de veerman Charon, die de dode tijdens de reis naar de onderwereld over de rivier de Styx moest zetten.
Tijdens de bijzetting kregen de doden in de eerste helft van de 4de eeuw dikwijls een (spreuk)beker of kan met vermoedelijk wijn mee in het graf.
Selectie van het glazen vaatwerk. Het ontkleurde glas is in de bodem sterk aangetast, het blauwgroen gekleurde glas niet. Op de kan zit blauwe tape waarmee de scherven aan elkaar geplakt zijn (1:2). Het merendeel van de graven reikt tot 2,50 m onder het toenmalige maaiveld. Voor zover de grafinventarissen een afspiegeling vormen van de sociale status van de overledene valt op dat een deel van de graven met de meeste bijgaven – de bovenklass e ? – het diepst zijn begraven, 2,90–3,30 m. Uit deze uitzonderlijk diep ingegraven grafkuilen mag men ook afleiden dat men beducht was voor grafroof, een bekend verschijnsel in die tijd.
vrouwen gediend hebben, anderzijds betreft het onderdelen van de standaard uitrusting van Frankische soldaten, bronzen gordelgarnituren en zware drieknoppenfibulae van hetzelfde metaal. Dergelijke vondsten zijn typerend voor de late 4de en het begin van de 5de eeuw. In enkele graven uit die tijd zijn in de kist ook een of twee runder- of paardenkiezen aangetroffen. Dit gebruik is al eerder en ook
EEN OMSLAG IN HET BEGRAFENISRITUEEL De gewoonte om de dode voorwerpen mee te geven voor de laatste reis naar de onderwereld nam vanaf het midden van de 4de eeuw sterk af. Bijgaveloze graven zijn vanaf dat moment eerder regel dan uitzondering. Tot de jongere graven behoren ook enkele graven die zich onderscheiden door de aanwezigheid van uitsluitend metalen voorwerpen; vaatwerk ontbreekt nagenoeg geheel. Het gaat enerzijds om voorwerpen die als kledingaccessoires van Frankische
Twee rundertanden uit een graf (1:1).
In een graf is een set van dertig glazen speelschijfjes meegegeven. Een witte is in de bodem geheel vergaan. De schijfjes zijn gebruikt voor het in de Romeinse tijd veel gespeelde tabula, een directe voorloper van backgammon (1:1). op andere plaatsen gesignaleerd. De precieze betekenis is niet duidelijk. Mogelijk laten de paarden kiezen zien dat een ruiter tijdens zijn reis naar de onderwereld op symbolische wijze door zijn paard vergezeld werd.
Opvallend genoeg gaat deze omslag gepaard met een verandering in de grafrichting. In plaats van de doden met het hoofd naar het oosten (oost–west graven) te begraven, zijn de jongere graven naar het westen georiënteerd (west–oost
Afbeelding op een wij-altaar uit Osterburken (D.) van twee personen aan weerszijde van een bordspel.
Doorsnede van een met puin en verbrand huisraad gevulde kelder. Linksonder zijn de bijgaven in een graf uit de 4de eeuw zichtbaar. Inzet: de bruinzwarte verkleuring in het gele zand in een eerder stadium van het onderzoek. graven). Deze ontwikkeling kennen we ook van andere grafvelden uit die tijd. De veranderingen in het 4de-eeuwse grafritueel, met een omslag van crematie naar inhumatie, een ommekeer naar de west–oost oriëntatie en het in onbruik raken van grafgiften leveren noch afzonderlijk noch in combinatie waterdichte argumenten voor een duiding van een graf als een christelijke bijzetting. Een zekere invloed van het centrale gezag, dat inmiddels het christelijke geloof tot staatsgodsdienst had uitgeroepen, mogen we misschien wel bespeuren, maar valt ook niet te bewijzen. In het algemeen kunnen we wel zeggen dat de veranderingen samenhangen met meer algemene wijzigingen in de toenmalige samenlevingen in het noordwesten van het Romeinse imperium. Daarbij kan verwezen worden naar de eerder gememoreerde komst van troepen uit de provincies rond het oostelijke deel van het Middellandse Zee. De west–oost- of zonne-oriëntatie is door grote groepen Romeinse christenen en Germaanse ‘heidenen’ in het midden van de 4de eeuw overgenomen en bleef daarna de dominante oriëntatie in het begrafenisritueel in Europa. De overgang naar de west–oost oriëntatie lijkt gepaard te gaan met een toenemende invloed van verscheidene toentertijd in zwang zijnde zonneculten. Dit doet een
wederzijdse relatie vermoeden. Waarom een kleine groep graven noord–zuid en een andere kleine groep zuid–noord gericht zijn, is vooralsnog onduidelijk. Het in februari 2008 afgesloten onderzoek op het terrein van de voormalige Academie voor Educatieve Arbeid De Kopse Hof aan de Hugo de Grootstraat bevestigt in grote lijnen de resultaten van het oude onderzoek op het terrein van Verpleeghuis Margriet en in de Hugo de Grootstraat zelf. Tegelijkertijd heeft het onderzoek ook nieuwe informatie opgeleverd. In het oude onderzoek was het bijvoorbeeld niet mogelijk om sterk verweerd glas te bergen. Door een nieuwe werkwijze is het gelukt enkele tientallen stuks, grotendeels vergaan glazen vaatwerk te bergen en te conserveren. Nieuwe inzichten zijn ook verworven omtrent het begrafenisritueel, de meegegeven bijgaven en de constructies van de kisten. DE BEVRIJDING VAN NIJMEGEN Na de opgave van het grafveld in de eerste helft van de 5de eeuw is het terrein eeuwenlang extensief in gebruik geweest als akkergrond. Daarin kwam aan het einde van de 19de eeuw verandering door de bouw van de huizen
Verbrand geldkistje en ruim 300 sterk door vuur aangetaste rijksdaalders, guldens, halve guldens, dubbeltjes, stuivers en centen uit een in september 1944 afgebrand huis.
aan de Hugo de Grootstraat en de Ten Hoetdwarsstraat. Op 18–19 september 1944 gingen deze in vlammen op tijdens heftige schermutselingen tussen de bezetters en de geallieerden. Vermoedelijk is een deel van de huizen door de Hitler-Jugend in brand gestoken. Bij de opgraving zijn delen van enkele uitgebrande en met puin van de huizen opgevulde kelders aangetroffen. Te midden van de
verbrande resten van omgevallen muren lag veel, grotendeels verbrande huisraad. In een kelder zijn een verbrand geldkistje met enkele honderden door vuur aangetaste en deels gesmolten rijksdaalders, guldens, kwartjes, dubbeltjes, stuivers en centen gevonden. Zij zijn de stille getuigen van de rampspoed die Nijmegen overkwam tijdens de bevrijding.
Colofon Uitgave
Directie Grondgebied, Afd. Stadsontwikkeling, Bureau Archeologie en Monumenten. Tel. 024 - 329 30 79 www.nijmegen.nl/archeologie ISSN 572-4000 Tekst: Harry van Enckevort Foto’s: Majanka Brons, Harry van Enckevort, Bas Kokke, Ronny Meijers, Rob Mols, Jeroen Oosterbaan, Floris Reijen Tekeningen: J. Bijtel, Huub Beckers, Rob Mols Vormgeving: Rob Mols