Uitvoeringskader Ganzen Noord-Holland
Inhoud Voorwoord ................................................................................................................................. 2 1. Inleiding ......................................................................................................................... 3 1.1. Aanleiding.................................................................................................................. 4 1.2. Probleemschets........................................................................................................... 4 1.3. Opzet en leeswijzer .................................................................................................... 5 2. Ganzensoorten ................................................................................................................... 7 2.1. Inheemse (beschermde) soorten ................................................................................ 7 2.1.1. Als broedvogel inheems..................................................................................... 7 2.1.2. Als overwinteraar inheems................................................................................ 8 2.2 Onbeschermde soorten .............................................................................................. 8 3. Wetgeving en beleid........................................................................................................... 9 3.1. Algemeen ................................................................................................................... 9 3.2. Overwinterende ganzen............................................................................................. 9 3.3. Jaarrond verblijvende ganzen...................................................................................10 3.4 Onbeschermde soorten .............................................................................................13 4. Erkende belangen en het effect van ganzen......................................................................15 4.1. Volksgezondheid en openbare veiligheid ................................................................15 4.2. Veiligheid van het vliegverkeer................................................................................15 4.3. Schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren ...................17 4.4. Schade aan flora en fauna .........................................................................................17 4.5. Bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen belangen ...................................17 5. Maatregelen.......................................................................................................................18 5.1. Ongeschikt maken of afschermen van opgroeigebied..............................................18 5.2. Afschermen van broedgebieden ...............................................................................19 5.3. Opvanggebieden .......................................................................................................19 5.4. Fluctueren van waterstand .......................................................................................20 5.5. Stimuleren van predatie............................................................................................20 5.6. Werende en verjagende maatregelen........................................................................21 5.7. Gewaskeuze ..............................................................................................................21 5.8. Schadebestrijding op schadelocaties.........................................................................22 5.9. Populatiebeheer als middel om schade te bestrijden................................................22 5.9.1. Nestbehandeling ...............................................................................................23 5.9.2. Vangacties .........................................................................................................23 5.9.3. Afschot ..............................................................................................................24 5.10. Opvolging van maatregelen .....................................................................................24 6 Samenvatting uitvoeringskader ganzen ...........................................................................26 7 Vervolgacties.....................................................................................................................28 7.1 Onderzoek.................................................................................................................28 7.2 Communicatie...........................................................................................................28 7.3 Commissie Ganzenschadebestrijding.......................................................................28 Bijlage 1 .................................................................................................................................30 Bijlage 2 .................................................................................................................................31
1
Voorwoord
In de jaren zeventig werden ganzen nog als een bedreigde diergroep gezien. Inmiddels is dat niet meer het geval: in de zomer verblijven er inmiddels zo’n 240.000 ganzen in Nederland, waarvan circa 50.000 in Noord-Holland en dat aantal blijft snel groeien. Onze provincie is een ideaal oord vanwege de grazige weiden en waterrijke natuurgebieden, waar ze kunnen rusten en ruien. Niet iedereen is blij met de toename van de ganzen. Uit de vele discussies, krantenartikelen maar ook uit de schadecijfers van het Faunafonds blijkt dat agrariërs hinder ondervinden van de schade die de ganzen aan landbouwgewassen toebrengen. Ook natuurbeheerders zien soms met lede ogen toe hoe ganzen een negatief effect hebben op flora, fauna en de waterkwaliteit. Schiphol probeert ganzen rond de luchthaven zoveel mogelijk te weren in verband met de vliegveiligheid. In de maatschappij zien we enerzijds een roep om grenzen te stellen aan de ganzengroei en de overlast die daarmee gepaard gaat, maar anderzijds zien we ook dat het doden van dieren soms veel emoties oproept. Deze tegengestelde belangen komen we ook tegen in de Flora- en faunawet, die is gericht op de bescherming van wilde dieren en planten, maar in bepaalde situaties en onder bepaalde voorwaarden verjagen of doden wél toestaat. Bijvoorbeeld in het geval van schadebestrijding of vliegveiligheid. De provincie kan daarvoor ontheffingen verlenen op de Flora- en Faunawet. Bij zo’n besluit worden altijd zorgvuldig de verschillende belangen afgewogen. Ook bij het opstellen van dit Uitvoeringskader ganzen is een afweging gemaakt tussen bescherming en schadebestrijding. Het devies is om eerst de minst ingrijpende maatregelen in te zetten. Pas als deze onvoldoende effect hebben, is het mogelijk om verdergaande maatregelen te treffen. Een voorbeeld van deze aanpak is het belang dat ik hecht aan nestbehandeling. Door in een zo vroeg mogelijk stadium in te grijpen, hoop ik dat er minder aanvragen binnen zullen komen voor het doden van (volwassen) ganzen. Want dat blijft wat mij betreft altijd een uiterste middel. De grote hoeveelheid ganzen en de schade die deze vogels veroorzaken is geen exclusief Noord-Hollands probleem. Ook andere provincies kampen hiermee. Omdat van ganzen bekend is dat hun actieradius groot is, zullen provincies en het ministerie van LNV zich gezamenlijk moeten inzetten voor het reduceren van de schade. Ik ben ook van mening dat er meer werk gemaakt moet worden van het zoeken naar alternatieve verjaagmethoden, zodat afschot minder vaak nodig is. Hier zie ik een belangrijke rol weggelegd voor het Faunafonds. Daarnaast moet een nieuwe commissie ganzenschadebestrijding met voorstellen komen waarmee in de toekomst de bescherming van ganzen zo goed mogelijk samen kan gaan met een adequate schadebestrijding. Want we moeten altijd blijven zoeken naar een balans.
drs. P.S. Visser, gedeputeerde Flora- en faunazaken provincie Noord-Holland
2
1.
Inleiding
De Flora- en faunawet regelt in Nederland de bescherming van planten- en diersoorten en geeft aan onder welke voorwaarden mag worden afgeweken van deze beschermingsregels. De provinciale kaders en bevoegdheden binnen de Flora- en faunawet zijn geschetst in de “Beleidsnota Flora- en faunawet Noord-Holland”, die op 17 december 2007 door Provinciale Staten is vastgesteld. De minister van LNV heeft besloten geen Rijksbeleid te maken over ganzen, maar te stimuleren dat de provincies de problemen regionaal oplossen. Dit, vanwege het feit dat de problematiek niet in alle provincies even sterk speelt. De bestrijding van de ganzenschade zou het best met regionaal maatwerk aangepakt kunnen worden. De omvang en aard van de schade hangt af van de grootte, de leeftijd en de soortsamenstelling van de ganzenpopulaties, naast de mate van verwevenheid tussen natuur en landbouwgebieden, de aard van de landbouw, en fysisch-geografische verschillen tussen regio’s. Bij het opstellen van dit uitvoeringskader ganzen is gebruik gemaakt van de Beleidshandreiking overzomerende ganzen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), de Flora- en faunawet (de wet) en de beleidsnota Flora- en faunawet Noord-Holland (beleidsnota). Voor de uitleg over de verschillende aspecten van de wet, de werking van de verschillende artikelen en de partijen als het Faunafonds (FF) en de Faunabeheereenheid (FBE) verwijst dit document naar de beleidsnota. Dit uitvoeringskader ganzen kan als een nadere uitwerking van de “Beleidsnota Flora- en faunawet NoordHolland” gezien worden. Tijdens het opstellen van dit uitvoeringskader ganzen zijn conceptversies gedeeld met en becommentarieerd door de Faunabeheereenheid (FBE), LTO Noord, de natuurbeschermingsorganisaties (natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en Landschap Noord-Holland), Hollands Particulier Grondbezit, de Koninklijke Nederlandse Jagers Vereniging (KNJV), de Nederlandse Organisatie voor Jacht en Grondbeheer (NOJG), Luchthaven Schiphol, Natuurlijk Platteland West, het Faunafonds, Milieufederatie NoordHolland, Dierenbescherming en overige provincies (via het IPO). Zoveel mogelijk is rekening gehouden met de ideeën en wensen van deze organisaties, deze liggen echter vaak ver uiteen. Hierdoor is dit uitvoeringskader niet een door alle partijen volledig gedragen beleid. De Beleidsnota Flora- en faunawet Noord-Holland en het voorliggende stuk schetsen het beleid en het handelingskader waarbinnen bestrijding van schade kan geschieden. Beargumentering van de noodzaak van bepaalde handelingen blijft echter nodig. Vooral de maatregelen waarbij het gaat om het doden van dieren dienen deugdelijk gemotiveerd te worden. Daar waar beheersing van schade planmatig zal gebeuren dient dit gemotiveerd te worden in het faunabeheerplan, opgesteld door de Faunabeheereenheid. Echter, ook zonder een faunabeheerplan kan een gemotiveerde ontheffingaanvraag gedaan worden door andere partijen dan de faunabeheereenheid indien de voorgenomen acties geen planmatig karakter hebben of om een andere reden de tussenkomst van de FBE niet noodzakelijk is.
3
1.1.
Aanleiding
Het aantal jaarrondverblijvende ganzen oftewel overzomerende ganzen neemt al geruime tijd toe in Nederland. Deze toename is te herleiden op de voor ganzen zeer gunstige voedselomstandigheden die in ons land ontstonden in de jaren zeventig en tachtig, de verminderde jachtdruk vanwege de sluiten van de ganzenjacht per 1 januari 2000 en vervolgens als gevolg van de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet per 1 april 2002. Deze factoren leidden aanvankelijk vooral tot een toename van de bij ons overwinterende ganzen. Door een toename van het areaal geschikt broedgebied en de toegenomen verwevenheid van nieuwe natte natuur en cultuurlandschap, konden ook jaarrondverblijvende ganzen in toenemende mate van het voedsel profiteren. Met name vanwege de toenemende schade, veroorzaakt door jaarrondverblijvende ganzen, heeft de Provincie Noord-Holland zich ten doel gesteld ganzenbeleid te ontwikkelen. In de Beleidsnota Flora- en faunawet Noord-Holland wordt verwezen naar een beleidskader overzomerende ganzen. Vanwege de toenemende schade, aan voornamelijk de landbouw, veroorzaakt door ganzen hebben GS gemeend een eigen uitvoeringskader ganzen op te moeten stellen. Naast de toenemende schade aan de landbouw neemt ook de maatschappelijke onrust toe vanwege de schade of de manier waarop deze wordt bestreden. Het onderhavige uitvoeringskader ganzen moet een handelingskader schetsen waarbinnen schade, veroorzaakt door ganzen, voorkomen en bestreden kan worden. In de Beleidnota Flora- en faunawet Noord-Holland geven GS aan dat het aantal ganzen zo sterk is toegenomen, dat een faunabeheerplan alleen niet voldoende is. Daarom wordt voor overzomerende ganzen een eigen beleidskader opgesteld. In dit beleidskader worden specifiek beleid en maatregelen geformuleerd inzake het beheer van overzomerende ganzen. GS zullen het beleidskader ontwerpen samen met de betrokken partijen in het veld, waaronder Faunabeheereenheid, landbouw, natuurbescherming, Schiphol, Faunafonds, aanliggende provincies, LNV en Rijkswaterstaat bespreken.
Het onderscheid tussen overzomerende en overwinterende ganzen is slechts een onderscheid in tijd. Dezelfde gans is van 1 april tot 1 oktober een overzomerende gans om vervolgens per 1 oktober een overwinterende gans te worden. Er kan dan ook beter gesproken worden over jaarrond verblijvende ganzen waar het overzomeraars betreft. Om die reden is het voorliggende document breder van opzet dan slechts de overzomerende ganzen. Ook maakt deze opzet het mogelijk ganzen in een breder perspectief te plaatsen. Hoewel de nijlgans in naam wel een gans is, behoort deze taxonomisch tot de eenden. Vanwege zijn gedrag en de schade die deze soort veroorzaakt is deze desondanks in dit uitvoeringskader ganzen meegenomen. 1.2.
Probleemschets
Ganzen komen in grote aantallen overwinteren in Noord-Holland, daarnaast broeden in onze provincie ook steeds vaker grauwe ganzen, kolganzen, brandganzen, nijlganzen, canadese ganzen en andere soorten ganzen. Zowel jaarrondverblijvende als overwinterende ganzen veroorzaken, in steeds grotere mate, belangrijke schade (schade van 250 euro of meer per geval) aan landbouw. Daarnaast wordt er ook schade aangericht aan de waarden van natuurgebieden. Het gaat hierbij om het lokaal overbegrazen van riet of andere oevervegetatie, het lokaal verdrijven van weidevogels en de vermesting van voedselarme
4
vegetaties. Ook wordt door toenemende populatieomvang en een uitbreiding in verspreiding de kans op aanvaringen tussen vliegtuigen en ganzen steeds groter, waardoor de vliegveiligheid in het geding komt. Op enkele plaatsen, waar ganzen bijvoorbeeld in klaverbladen broeden, kunnen jongen die de weg oversteken een gevaar vormen voor het wegverkeer. Daarnaast raakt zwemwater in recreatiegebieden besmet met e-coli bacteriën door uitwerpselen van ganzen. Dit heeft een schadelijk effect op de volksgezondheid. In 2007 werd er landelijk door het Faunafonds 6.042.387 euro aan schade getaxeerd, 72% daarvan (4.358.898 euro) was ganzenschade. In 2006 was dit nog een totaal schadebedrag van 5.342.954 waarvan de ganzenschade 56% bedroeg (2.969.094 euro). De schade veroorzaakt door onbeschermde ganzensoorten als canadese gans, nijlgans, verwilderde gans etc. is daarin verre van volledig meegenomen omdat deze dieren niet beschermd zijn. Vanwege dit feit keert het Faunafonds de door deze dieren veroorzaakte schade niet uit. De schade van onbeschermde soorten is alleen meegenomen in de overzichten van het Faunafonds als deze in combinatie met schade veroorzaakt door beschermde soorten voorkwam. De schade veroorzaakt in Noord-Holland door ganzensoorten in de jaren 2004 tot en met 2007 is in onderstaand overzicht weergegeven. Getaxeerde schade
meldingsjaar
diersoort Overwinterende kolgans Overwinterende grauwe gans
2004
2005
2006
2007
€ 45.886
€ 124.218
€ 155.939
€ 107.117
€ 301.185
€ 417.620
€ 528.511
€ 582.155
€ 860
€ 639
€ 410
€ 484
€ 7.838
€ 12.897
€ 24.233
€ 11.866
€ 19.962
€ 27.418
€ 17.501
€ 38.567
€ 309
€ 516
€ 2.739
€ 710
€ 8.055
€ 14.358
€ 3.980
€ 11.594
€ 32.201
€ 47.792
€ 10.863
€ 2.115
€ 1.327
€ 1.002
€ 149
€ 195
€ 313
€ 4.566
€ 4.527
€ 47.997
€ 157.277
€ 199.696
€ 4.340
€ 2.338
€ 910.508
€ 961.364
Overwinterende rietgans Overwinterende brandgans Overwinterende rotgans nijlgans* canadese gans* overz. gans Totaal Verwilderde gedomesticeerde gans e.d.* overz. kolgans Totaal overz. grauwe gans Totaal overz. brandgans Totaal totaal
€ 417.623
€ 694.770
Bron: Faunafonds *De in bovenstaand overzicht weergegeven schade van nijlgans, canadagans en boerengans betreft maar een klein deel van de veroorzaakte schade door deze dieren.
1.3.
Opzet en leeswijzer
In ieder hoofdstuk is beschreven wat het wettelijk kader is, welke bevoegdheden de provincie heeft en wat het provinciale beleid met betrekking tot deze bevoegdheden is.
5
Hoofdstuk 2 bevat een algemene beschrijving van de in Nederland voorkomende ganzensoorten. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen beschermde en onbeschermde soorten en doen GS uitspraken over de Noord-Hollandse situatie. Hoofdstuk 3 beschrijft de wetgeving en het beleid aangaande de verschillende ganzen. Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de in de Flora- en faunawet erkende belangen en welke schade ganzen in Noord-Holland aan deze belangen veroorzaken. Hoofdstuk 5 geeft een opsomming van de mogelijke maatregelen die ingezet kunnen worden ter bestrijding van schade veroorzaakt door ganzen. In dit hoofdstuk geven GS hun visie op deze maatregelen en de volgorde waarin deze ingezet dienen te worden. Hoofdstuk 6 geeft tot slot een samenvatting van het geformuleerde beleid. Hoofdstuk 7 geeft een doorkijk naar de toekomst.
6
2.
Ganzensoorten
In Nederland is slechts een beperkt aantal ganzensoorten waar te nemen. Het gaat om negen wilde soorten ganzen die hier van nature jaarrond of een deel van het jaar verblijven. Deze negen soorten zijn grauwe gans, kolgans, brandgans, rietgans, kleine rietgans, rotgans, dwerggans, roodhalsgans en de sneeuwgans. De dwerggans, roodhalsgans en de sneeuwgans zijn hier nauwelijks van belang vanwege hun zeldzaamheid. Hierdoor veroorzaken ze nauwelijks schade. Naast deze negen soorten komen er ook enkele soorten voor die niet van nature in Nederland verblijven. Deze soorten zijn veelal ontsnapt uit gevangenschap en hebben zich hier kunnen handhaven. Het gaat hier voornamelijk om nijlgans, canadese gans, indische gans, hawaïgans en enkele soorten die in zeer kleine aantallen voorkomen of zich (nog) niet hebben weten te vestigen als broedende soort. De hierboven genoemde ganzensoorten zijn uit te splitsen in beschermde en onbeschermde soorten. 2.1. Inheemse (beschermde) soorten Voor alle inheemse ganzensoorten die van nature voorkomen op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie geldt een beschermingsregime als gevolg van Europese regelgeving. Voor deze soorten geldt dat de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd dient te blijven. Binnen deze groep van inheemse, en dus beschermde ganzensoorten, is onderscheid te maken tussen enerzijds inheemse broedvogels en anderzijds inheemse overwinteraars. 2.1.1. Als broedvogel inheems De grauwe gans is de enige ganzensoort die van oudsher in Nederland broedt. Vanuit een historisch oogpunt kan derhalve worden gesteld dat in de zomermaanden alleen deze soort als inheems kan worden beschouwd. Voor deze inheemse soort geldt dat de “gunstige staat van instandhouding” jaarrond gewaarborgd moet blijven. Maatregelen die uitgevoerd worden om schade te bestrijden of te voorkomen mogen er niet in resulteren dat deze gunstige staat van instandhouding in het geding komt. Voor de brandgans geldt dat deze soort van oudsher niet als broedvogel in Nederland voorkomt. Op dit moment kent Nederland enkele grote broedpopulaties van brandganzen. Evenals bij de kolganzen en rietganzen zijn sommige van de brandganzenpopulaties ontstaan als gevolg van menselijk handelen. Deze achtergebleven brandganzenpopulaties kunnen zich exponentieel uitbereiden. Tegelijkertijd is echter ook een ontwikkeling gaande waarbij de brandgans haar broedgebied uitbreidt naar het zuiden en westen en zo ook Nederland koloniseert. Dit is een ontwikkeling die al lange tijd gaande is en in onze buurlanden ook waarneembaar is en als een natuurlijk fenomeen kan worden beschouwd. Brandganzen die zodoende in Nederland komen te broeden, kunnen om die reden als inheems worden bestempeld. In Nederland worden momenteel de volgende populaties tot de inheemse brandganspopulaties gerekend: •
Alle vestigingen op de waddeneilanden en langs de Nederlandse kust
•
Vestigingen in het reguliere overwinteringgebied van de brandgans in Friesland.
7
Voor de provincie Noord-Holland geldt dat de brandgans in de duinstreek niet of nauwelijks voorkomt. 2.1.2. Als overwinteraar inheems Kolganzen, dwergganzen en rietganzen broeden van oudsher niet in Nederland. In de wintermaanden trekken deze ganzen echter van hun noordelijk gelegen broedgebieden naar het zuiden en doen daarbij ook veelvuldig Nederland aan. Gedurende de wintermaanden moeten deze soorten daardoor in Nederland als inheems worden gezien en dient er in Nederland, op basis van Europese regelgeving, ook voor deze soorten een gunstige staat van instandhouding te worden gewaarborgd. Deze drie soorten ganzen zijn echter van oudsher als standvogel niet inheems en bevonden zich al in een gunstige staat van instandhouding voordat zij in Nederland broedden en hebben ons land in de zomer niet nodig voor hun gunstige staat van instandhouding. Populaties die gedurende de zomermaanden in Nederland verblijven zijn ontstaan uit individuen die, veelal als gevolg van menselijk handelen, na de winter in Nederland zijn achtergebleven of zijn ontsnapt dan wel vrijgelaten uit waterwildcollecties. Het gaat in de zomermaanden in Noord-Holland om kleine aantallen. Tot slot dient nog vermeld te worden dat er naast de jaarrondverblijvende grauwe ganzen uit noordelijke streken grote aantallen grauwe ganzen Nederland aandoen als overwintergebied. Ook voor de overwinterende grauwe ganzen geldt dat de gunstige staat van instandhouding gewaarborgd dient te blijven. Om die reden kan er na 1 oktober geen sprake meer zijn van populatieregulerende maatregelen. Na die datum mogen, net als andere overwinterende ganzen, ook de grauwe ganzen slechts verjaagd worden inclusief aan verjaging ondersteunend afschot ter voorkoming van schade aan een erkend belang. 2.2
Onbeschermde soorten
Binnen de groep van onbeschermde soorten kan onderscheid gemaakt worden tussen enerzijds exoten en anderzijds verwilderde gedomesticeerde ganzen. Tot de exoten behoren alle soorten die zich hebben gevestigd buiten hun natuurlijke leefgebied als gevolg van al dan niet opzettelijk handelen door de mens. Tot deze groep behoren Indische gans, kleine canadese gans, grote canadese gans, nijlgans, hawaïgans en andere minder waargenomen ganzen als de zwaangans, Ross’ gans etc. Voor alle exoten wordt een nulstand nagestreefd. Echter de stand van enkelen van deze exoten is zo hoog dat de nulstand niet meer realiseerbaar lijkt. In dat geval dient een zo laag mogelijke stand te worden nagestreefd. De verwilderde gedomesticeerde ganzen worden ook wel soepganzen genoemd. Onder deze verzamelnaam vallen de, vaak bontgekleurde, nakomelingen van de eens zo populaire boerderijgans. Deze ganzen worden veelal aan hun lot overgelaten en hebben zich op veel plaatsen in het vrije veld gevestigd. Boerenganzen behoren taxonomisch gezien tot dezelfde soort als de inheemse grauwe gans maar in de Nederlandse naamgeving wordt er al geruime tijd onderscheid gemaakt. Door kruisingen tussen verwilderde gedomesticeerde ganzen en wilde grauwe ganzen treedt genetische vermenging op. Voor verwilderde gedomesticeerde ganzen en kruisingen tussen verschillende soorten ganzen wordt een nulstand nagestreefd.
8
3.
Wetgeving en beleid
3.1.
Algemeen
Zoals ook aangegeven in de beleidsnota gaat de Flora- en faunawet uit van het ‘nee, tenzij’beginsel. Dit houdt in dat in beginsel alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde dieren en planten verboden zijn. Voor onbeschermde soorten geldt dit beschermingsregime niet. Echter, een recente uitleg van de minister van LNV (beantwoording van Kamervragen over het doden van verwilderde katten) leert dat voor het gebruik van het geweer tegen deze dieren een aanwijzing nodig is, ondanks de onbeschermde status. Als gemotiveerd kan worden waarom voor een bepaalde beschermde soort of groep van soorten van dit ‘nee, tenzij’-beginsel afgestapt dient te worden kan een vrijstelling, aanwijzing of ontheffing verleend worden. De motivering voor aanvragen van ontheffingen en/of aanwijzingen dient in beginsel door de Faunabeheereenheid in hun faunabeheerplan gegeven te worden. Daarnaast kan een dergelijke motivering in een aanvraag voor ontheffing of aanwijzing geschieden. 3.2.
Overwinterende ganzen
Voor overwinterende ganzen is Nederland een belangrijk land. Uit noordelijke streken trekken in het najaar vele ganzen naar het zuiden. Ook ons land wordt hierbij veelvuldig door ganzen aangedaan. Vanaf 1 oktober kan elke (wilde) gans in Nederland gezien worden als een overwinterende gans. Gedurende de hele winter, tot en met 31 maart blijft dit het geval. In dat kader genieten alle van nature op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie voorkomende ganzen bescherming. Deze bescherming vloeit voort uit internationale regelgeving (vogelrichtlijn). Voor deze dieren geldt dan ook dat de gunstige staat van instandhouding niet in het geding mag komen. Voor exoten en verwilderde gedomesticeerde ganzen geldt dit beschermingsregime niet. Zowel jacht als beheer en schadebestrijding mag binnen foerageergebieden plaatsvinden onder de volgende voorwaarden. • Tot 12.00 uur zijn jacht, beheer en schadebestrijding in foerageergebieden niet toegestaan om de ganzen in de gelegenheid te stellen om vanuit de slaapplaatsen zonder verstoring te zoeken naar plaatsen om te foerageren. • Na 12.00 uur zijn jacht, beheer en schadebestrijding toegestaan zolang een afstand van tenminste 500 meter tot foeragerende ganzen in acht wordt genomen. Hiermee wordt verstoring voorkomen. • Daarnaast is het tot 1 januari toegestaan om van tevoren gepland eenmalig één dag per jachtveld te jagen, van een half uur voor zonsopgang tot een half uur na zonsondergang. Dit is onder de voorwaarde dat deze activiteit binnen het kader van de wildbeheereenheid wordt afgestemd tussen betrokkenen, zodat ook rekening wordt gehouden met de grootte van de gebieden en er niet overal tegelijkertijd gejaagd wordt en afdoende rekening wordt gehouden met de foerageerfunctie. Tekst uit Uitvoering van het Beleidskader Faunabeheer (LNV). Het hierbovenstaande geldt voor zover de wet dit toelaat.
9
Om te voldoen aan de internationale instandhoudingplicht zijn in Nederland 80.000 ha foerageergebied aangewezen voor overwinterende ganzen (en smienten) (zie kaart bijlage 1). Het doel van deze foerageergebieden is opvang te regelen voor de ganzen (en smienten) zodat buiten deze gebieden de schade zal afnemen. In dit beleid is de aanpak bij ganzen en smienten dezelfde, in gedrag en levenswijze is de smient echter een totaal andere diersoort. Om die reden is de smient in dit uitvoeringskader ganzen niet meegenomen. Bij het goed functioneren van de ganzenfoerageergebieden zou bovendien de populatie-uitbreiding een halt toe kunnen worden geroepen. Ook in de provincie Noord-Holland is een areaal aan ganzenfoerageergebied begrensd (zie kaarten bijlage 2). Binnen dit areaal moeten ganzen (en smienten) zoveel mogelijk rust geboden worden maar mag er onder bepaalde voorwaarden aan jacht, beheer of schadebestrijding gedaan worden (zie kader). Binnen het beleidskader zijn afspraken gemaakt voor een proefperiode van drie winters. De winter van 2008/2009 is de laatste winter van deze proefperiode, hierna zal het ganzenfoerageergebiedenbeleid geëvalueerd en eventueel gecontinueerd of bijgesteld worden. Tussentijdse uitkomsten geven het vermoeden dat de beoogde beleidskader doelen niet behaald zullen worden. GS zullen de ontwikkelingen hieromtrent volgen en indien daar aanleiding toe is het uitvoeringskader ganzen wijzigen. Buiten de ganzenfoerageergebieden mag “aan verjaging ondersteunend afschot” gepleegd worden. Dit geeft gevolg aan het beleid van LNV waarin zoveel mogelijk rust behoort te zijn in de foerageergebieden en zoveel mogelijk verjaging daarbuiten. Een van de uitgangspunten van de beleidskaderafspraken is echter het omlaag brengen van de schade. Om die reden zullen GS geen toestemming verlenen voor het verjagen met ondersteunend afschot op oogstresten. Als oogstresten door overwinterende ganzen benut worden veroorzaken deze dieren elders geen schade. In afwachting van lopende onderzoeken die de effectiviteit van de ganzenfoerageergebieden toetsen zullen GS voorlopig de landelijk ingezette lijn volgen. De uitkomsten van dit onderzoek worden in 2009 verwacht. 3.3.
Jaarrond verblijvende ganzen
Jaarrond verblijvende ganzen zijn ganzen die in Nederland broeden en een groot deel van het jaar, waaronder de zomer, in Nederland verblijven. Zoals vermeld moet de grauwe gans als enige inheemse jaarrond verblijvende gans gezien worden. Deze gans is daarmee een soort waarvoor jaarrond in Nederland een gunstige staat van instandhouding moet blijven bestaan. Daar waar belangrijke schade optreedt, of dreigt op te treden, moeten echter maatregelen genomen kunnen worden die deze schade beperken. Daaronder kunnen ook populatiebeperkende maatregelen vallen zolang dit niet de gunstige staat van instandhouding in gevaar brengt. Ook bij de brandgans wordt er uitgegaan van een van nature voorkomende populatie in delen van het land. Voor Noord-Holland betekent dit dat de gunstige staat van instandhouding van brandganzen op Texel niet in gevaar mag komen. Zowel de grauwe gans als de brandgans zijn in het “besluit beheer en schadebestrijding dieren” aangemerkt als beschermde inheemse diersoorten die in delen van het land veelvuldig belangrijke schade aanrichten. Op grond van dit besluit kan GS een vrijstelling afgeven voor deze dieren. Provincie Noord-Holland heeft ondermeer de grauwe gans en de brandgans op de verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2009 opgenomen voor het verstoren. Dit geeft aan alle grondgebruikers de mogelijkheid deze
10
dieren te verjagen of te laten verjagen als deze dieren schade aan de landbouw aanbrengen of dit dreigen te doen. GS achten ganzen die al voor 1 april eieren leggen tot de jaarrond verblijvende ganzen te behoren. Het is immers niet aannemelijk dat deze dieren later nog naar hun natuurlijke overzomeringsgebieden zullen vliegen. Hiermee vallen nesten van deze dieren niet onder het beschermingsregime van de overwinterende ganzen, maar dat van de jaarrond verblijvende. Ter bestrijding of voorkoming van schade hebben GS nestbehandeling van ondermeer brandganzen en grauwe ganzen opgenomen in de verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2009. In de ganzenfoerageergebieden moeten de daar geldende regels gerespecteerd worden (zie kader voor tekst uit beleidskader faunabeheer) Voor de zomermaanden (van 1 april tot en met 30 september) wordt voor kolganzen en rietganzen een minimaal populatieniveau nagestreefd, met inachtneming van de instandhoudingdoelen voor deze soorten. Dit vanwege het feit dat deze dieren hier van nature niet overzomeren. Om die reden is behandeling van nesten van de kolgans en rietgans opgenomen in de “Verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2009”. Voor de wintermaanden (van 1 oktober tot en met 31 maart) mag er schade, veroorzaakt door grauwe ganzen en kolganzen bestreden worden middels verjaging en “aan verjaging ondersteunend afschot” zolang de gunstige staat van instandhouding niet in het geding komt. Voor dit afschot dient wel een ontheffing aangevraagd te worden. Van populatieregulatie van overwinterende ganzen kan geen sprake zijn. Als gevolg van het beschermingsregime voor brandganzen in de kustzone en de Waddeneilanden achten GS dat de gunstige staat van instandhouding van de brandgans niet in het geding mag zijn op Texel. Aan verjaging ondersteunend afschot in het kader van schadebestrijding mag daar wel plaatsvinden zolang de instandhouding niet in het geding is. Van populatieregulatie met behulp van afschot of vangacties kan op deze locatie echter geen sprake zijn. Nestbehandeling van de populatie op Texel is wel toegestaan zolang de instandhouding van de brandgans op Texel gewaarborgd blijft. Voor overige populaties, zeker daar waar gemengd gebroed wordt met verwilderde gedomesticeerde ganzen en exoten, in parken, hertenkampen of in de nabijheid van waterwildcollecties geldt dat deze als niet inheems worden beschouwd. Aanwezigheid van meerdere vogels met ringen van fokkers duiden vaak op een niet-inheemse status. Voor deze overige, door onnatuurlijke omstandigheden in Noord-Holland terechtgekomen populaties, geldt het streven naar een minimaal populatieniveau. GS hebben een vrijstelling afgegeven voor nestbehandeling van nesten van de brandgans. Met LNV achten GS de gunstige staat van instandhouding van de grauwe gans als broedvogel niet langer in het geding te zijn. Door de grootte van de populatie grauwe ganzen en de gevarieerdheid van het voedsel dat deze dieren tot zich nemen achten GS het aannemelijk dat de komende jaren in de gehele provincie belangrijke landbouwschade op zal blijven treden. Om die reden zijn er in de verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2009 maatregelen opgenomen tegen broedende ganzen. Het NoordHollandse deel van de in het beleidskader beoogde 2500 ha foerageergebied voor de grauwe gans in de zomerperiode, achten GS ruimschoots aanwezig te zijn bij de natuurbeheerders en eilanden in de vele waterrijke gebieden in de provincie. Het op de hectare begrenzen van de foerageergebieden voor overzomerende ganzen wordt niet als noodzakelijk gezien. Gezien
11
het voorgaande achten GS het mogelijk “aan verjaging ondersteunend afschot” van ganzen van schadegevoelige percelen toe te staan op basis van een gemotiveerde aanvraag. Voorwaarde hierbij is dat de grondgebruiker een inspanningsverplichting heeft getoond voor het inzetten van verjagende en/of werende middelen conform de eis van het Faunafonds. GS acht afschot van ruiende vogels onwenselijk. Indien ruiende vogels gedood moeten worden ter beperking van schade zal dit middels vangacties dienen te gebeuren. Voor schadebestrijding door middel van ingrijpen in de populatie dient een gemotiveerde aanvraag voor een ontheffing of aanwijzing gedaan te worden.
12
Beleidskader faunabeheer (LNV) Overwegingen • De terugkeer van overzomerende, broedende grauwe ganzen in Nederland is een succes van het gevoerde Nederlandse natuurbeleid. • Inmiddels is de groei van de omvang van de populatie overzomerende ganzen dermate substantieel dat het voortbestaan als standvogel niet langer in het geding is. • De toegenomen foerageerdruk ten gevolge van de sterke groei van de populatie grauwe ganzen in de zomer heeft er inmiddels toe bijgedragen dat onevenredige schade aan bepaalde landbouwbedrijven wordt veroorzaakt. Beleid • Gezien de sterk toenemende omvang van de schade door overzomerende ganzen is aanvullend beleid noodzakelijk. De invulling van dit beleid is op hoofdlijnen overeenkomstig de aanpak voor overwinterende ganzen en smienten. Ook voor overzomerende grauwe ganzen worden voldoende foerageergebieden gerealiseerd. Het Faunafonds stelt dat hiervoor circa 2500 ha nodig is. Voorwaarde hierbij is dat de terreinen op de juiste plaats gesitueerd worden en dat het verjagen, ondersteund door afschot, buiten de foerageergebieden voldoende effectief is. Uit gegevens van de terreinbeherende organisaties blijkt dat bij hen reeds nagenoeg het gehele benodigde areaal beschikbaar is. Bij de realisatie zal worden bezien of de het gehele benodigde areaal beschikbaar is. Bij de realisatie zal worden bezien of de betreffende terreinen qua locatie en voedselaanbod toereikend zijn. Eventueel zal – bij voorkeur binnen de foerageergebieden voor overwinterende ganzen – enige uitbreiding worden gezocht. • Buiten foerageergebieden is verjaging van jonge ganzen en niet-broedende ganzen ter voorkoming van belangrijke schade aan de landbouw, indien nodig ondersteund met afschot, toegestaan. Ganzen die ruien mogen niet worden bejaagd. Aan het Faunafonds zal advies worden gevraagd omtrent de periode waarvoor ontheffingen en/of vrijstellingen mogen worden verleend. Terreinbeherende organisaties en grondeigenaren hebben naast de mogelijkheid tot afschot de verantwoordelijkheid om met behulp van alternatieve methoden (zoals het schudden van eieren en verstoren van nesten in kleine versnipperde gebieden) de populatieontwikkeling van broedende grauwe ganzen zodanig te beheren dat schade buiten de foerageergebieden binnen aanvaardbare grenzen blijft. • De foerageergebieden voor overzomerende ganzen zullen zoveel mogelijk deel uit maken van de foerageergebieden voor overwinterende ganzen en smienten en daarvoor zal een aparte vergoeding gelden. • Voor verjaging, ondersteund met afschot, van overzomerende, broedende grauwe ganzen biedt de Flora- en faunawet drie mogelijkheden: ofwel door ontheffingverlening op grond van Faunabeheerplannen (ex art.68), door een provinciale aanwijzing (ex art.67) ofwel door provinciale vrijstellingen (ex art. 65). • Voorkomen moet worden dat ook de toename van het aantal overzomerende Canadese ganzen, overzomerende kolganzen, overzomerende brandganzen en exoten leidt tot een sterke stijging van de schade. Daarvoor zal het Rijk op korte termijn samen met betrokken partijen aanvullend beleid ontwikkelen en dienen provincies, jachthouders en FBE’s aansluitend de problematiek planmatig aan te pakken.
3.4
Onbeschermde soorten
Exoten en anderen onbeschermde soorten zijn niet beschermd door de Flora- en faunawet, hetgeen betekent dat ze op alle wettelijk toegestane manieren mogen worden bestreden, omdat een nulstand wordt nagestreefd. Het hanteren van het geweer tegen deze dieren is
13
echter pas toegestaan op basis van een aanwijzing. Ontheffingverlening (ex art 68 Flora- en faunawet) is niet mogelijk omdat het geen beschermde soorten betreft. Voor bestrijding met het geweer van onbeschermde soorten kunnen GS een aanwijzing (ex art 67 Flora- en faunawet) afgeven. Ondanks het feit dat deze exoten en verwilderde gedomesticeerde ganzen niet door de Flora- en faunawet worden beschermd zullen GS er op toezien dat de dierenwelzijnregels hier niet worden overtreden.
14
4.
Erkende belangen en het effect van ganzen
Volgens de Flora- en faunawet is het doden van beschermde dieren slechts toegestaan als een in deze wet erkend belang in het geding is. Deze erkende belangen zijn genoemd in de artikelen 67 en 68 van de Flora- en faunawet. Een uitvoerige beschrijving van de in de Floraen faunawet erkende belangen wordt al gegeven in de beleidsnota Flora- en faunawet Noord-Holland. Hieronder zal slechts kort aangegeven worden welke schade ganzen in Noord-Holland aan deze erkende belangen veroorzaken. 4.1.
Volksgezondheid en openbare veiligheid
Ontheffingverlening vanwege het in het geding zijn van het erkende belang van de volksgezondheid en de openbare veiligheid is in Noord-Holland slechts enkele malen aan de orde geweest, vanwege besmetting van zwemwater. Deze besmetting met de potentieel ziekteverwekkende e-coli bacterie kan de volksgezondheid schade toebrengen. Het is echter niet uitgesloten dat ook andere aspecten van dit erkende belang reden kunnen zijn voor ontheffingverlening. Te denken valt aan bijvoorbeeld de verkeersveiligheid wanneer groepen ruiende ganzen of nog niet vliegvlugge jongen zich ophouden in klaverbladen van snelwegen en daarbij de weg dreigen op te lopen. 4.2.
Veiligheid van het vliegverkeer
Vogels in het algemeen vormen een bedreiging voor de veiligheid van het vliegverkeer. Vanwege de grootte en het gewicht van ganzen, en het feit dat ze vaak in grote groepen vliegen, vormt deze groep dieren een extra bedreiging voor de vliegveiligheid. Geen enkele vliegtuigmotor is berekend op een treffen met een dergelijk grote vogel. Daarbij is de trefkans van meerdere motoren groter bij in groepen vliegende dieren. Door schade aan de motor of andere delen van het vliegtuig kan het vóórkomen dat een stijgend vliegtuig, dat wordt getroffen door een gans, kerosine zal moeten lozen om vervolgens naar de luchthaven terug te keren. Het eventueel moeten lozen van kerosine brengt milieuschade met zich mee. Een aanvaring met een gans of enkele ganzen kan aanzienlijke economische schade veroorzaken en in het uiterste geval zelfs mensenlevens in gevaar brengen. Om die reden heeft de afdeling Bird Control van Schiphol zich tot doel gesteld het aantal aanvaringen tussen vliegtuigen en ganzen naar 0 terug te brengen. GS achten het wenselijk dat in een straal van 10 km rondom Schiphol slechts marginale aantallen ganzen voorkomen. Hierbij worden natuurlijke grenzen aangehouden waarbinnen ganzen, ter bescherming van dit belang, geweerd, verjaagd of gedood mogen worden (zie kaart). Hoewel het luchthavenindelingsbesluit al verbiedt nieuwe vogelaantrekkende bestemmingen te plannen op of rond een luchthaven, kan er op dit moment niet gestuurd worden op al bestaande, mogelijk vogelaantrekkende, bestemmingen. Binnen een agrarische bestemming kan er bijvoorbeeld niet gestuurd worden in de gewaskeuze terwijl het ene landbouwgewas meer in trek is bij ganzen dan het andere gewas. GS achten het wenselijk dat grondgebruikers rondom de luchthaven Schiphol geen of zo weinig mogelijk ganzenaantrekkende gewassen op hun gronden verbouwen of aantrekkelijke oogstresten laten liggen. Met betrokken partijen zal bezien worden hoe hier, binnen redelijke grenzen, regulerend in opgetreden kan worden. GS verlangen van Schiphol dat zij op percelen die in eigendom van de luchthaven en in agrarisch gebruik zijn, geen ganzenaantrekkende oogsten toestaat.
15
De komende jaren zal er onderzoek plaats moeten vinden naar de herkomst van de probleemveroorzakende ganzen maar ook naar de mogelijkheden voor het bijsturen van agrarisch gebruik. Ook zullen er de komende jaren gebiedsdekkende tellingen uitgevoerd worden.
Plangebied grauwe ganzen Schiphol (blauwe lijn)
16
4.3.
Schade aan gewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren
De belangrijkste schade veroorzaakt door ganzen is de schade aan dit erkend belang. In hoofdzaak gaat het daarbij om schade aan landbouwgewassen. Landelijk veroorzaken ganzen voor vele miljoenen euro’s aan landbouwschade. Een deel van deze schade wordt uitgekeerd door het Faunafonds. Bij schade, veroorzaakt door exoten en verwilderde gedomesticeerde ganzen wordt er geen tegemoetkoming in de schade verstrekt, omdat deze dieren niet beschermd zijn. Ook schade veroorzaakt door dieren die op de landelijke vrijstellingslijst staan, zoals de canadese gans, wordt niet door het Faunafonds vergoed. Voor wat betreft mogelijkheden voor tegemoetkoming in de schade wordt de canadese gans gezien als een exoot. De schade door overige ganzen zoals grauwe gans, kolgans en brandgans, aangericht aan bedrijfsmatig geteelde landbouwgewassen wordt door het Faunafonds vergoed. Er is dan altijd sprake van een tegemoetkoming in de schade op basis van taxatie door het Faunafonds. Het eigen risico bedraagt 5% met een minimum van € 250,00, een maximaal bedrag eigen risico is niet vastgesteld. Dit bedrag kan worden gevormd door meerdere schadebedragen (optelsom), waarbij eerst pas tot uitbetaling wordt overgegaan, nadat het totaal schadebedrag méér dan € 300,00 bedraagt. Dit komt doordat bedragen lager dan € 50,00 niet worden uitbetaald. Voorwaarde bij uitbetaling is dat de betreffende grondgebruiker op percelen nieuwe inzaai (niet op percelen overjarig grasland van 1 oktober tot en met 31 maart) inspanningsverplichtingen heeft gepleegd om de schade te voorkomen of te beperken. Deze inspanningsverplichtingen kunnen onder andere bestaan uit het plaatsen van stokken met linten/vlaggen, plastic zakken, ritselfolie en het verjagen met behulp van vogelafweerpistool, knalapparaat, vuurwerk etc. (zie Handboek faunaschade van het Faunafonds). Daarnaast is vereist dat met gebruikmaking van een ontheffing of vrijstelling afschot op de ganzen wordt gepleegd, ter ondersteuning van de verjaging. Op dit moment is het Faunafonds bezig met het schrijven van een nieuw handboek faunaschade. GS zullen de eisen van het Faunafonds volgen voor wat betreft de inzet van werende en verjagende middelen. GS zijn van mening dat er een ferme inspanning gepleegd zal moeten worden ter verjaging van ganzen van schadegevoelige percelen buiten de aangewezen ganzenfoerageergebieden, inclusief ondersteund afschot. 4.4.
Schade aan flora en fauna
Een minder goed te kwantificeren schade is de schade aan het erkend belang flora en fauna. Toch wordt er ganzenschade geleden door natuurbeheerders. Hier wordt met name gesproken over de verstorende werking van groepen ganzen in een weidevogelgebied, verrijking van schrale vegetaties, afvreten van kwetsbare vegetaties en het afvreten van rietoevers. Vanwege het niet in geld uit kunnen drukken van deze schade is het van belang te kunnen motiveren dat er wel ganzenschade optreedt, of dreigt op te treden, wanneer er vanwege schade aan dit belang een ontheffing of aanwijzing aangevraagd wordt. 4.5.
Bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen belangen
Op dit moment zijn er geen bij algemene maatregel van bestuur aangewezen belangen waar ganzen een belangrijke schade aan veroorzaken. In de toekomst zouden er in dit kader belangen aangewezen kunnen worden.
17
5.
Maatregelen
De ecologische draagkracht van de provincie Noord-Holland voor ganzen is veel groter dan de maatschappelijke draagkracht. Gezien de ophef die ontstaat door de schade aan de landbouw en ook aan andere belangen is de maatschappelijke draagkracht al bereikt of overschreden. Als de ganzenpopulatie ongelimiteerd door kan groeien naar wellicht zelfs een viervoud van de populatie van 2005 dan zal de hoeveelheid schade aan landbouw en natuur verder toenemen en de vliegveiligheid en de volksgezondheid zullen verder onder druk komen te staan. Een heel scala aan maatregelen kan een bijdrage kan leveren aan het omlaag brengen van ganzenschade. Niet al deze maatregelen zijn altijd en overal inzetbaar, bijvoorbeeld vanwege bijeffecten op andere natuurdoelen in een gebied. Het ongeschikt maken van opgroeigebieden door het laten fluctueren van de waterstand of het maaien van riet moet wel gebeuren zonder nadelige gevolgen voor andere broedvogels. De mate waarin verschillende maatregelen effectief zijn, hangt sterk af van de situatie waarin ze worden toegepast. GS zullen in dit hoofdstuk aangeven welke opeenvolging van maatregelen zij wenselijk vinden. Het is aan de Faunabeheereenheid om in het faunabeheerplan vast te leggen welke maatregelen op welke locaties het meest effectief zijn. Een totaaloverzicht van waar wanneer welke maatregelen inzetbaar zijn is te vinden in een schema in hoofdstuk 6. 5.1.
Ongeschikt maken of afschermen van opgroeigebied
Opgroeigebieden spelen een belangrijke rol binnen ganzenpopulaties. Dit zijn de gebieden waar de ganzen met hun, nog niet vliegvlugge, jongen grazen. Geschikt opgroeigebied bestaat meestal uit kortbegraasd, eiwitrijk grasland en ligt vrijwel altijd dichtbij water zodat de ganzen bij gevaar snel een goed heenkomen kunnen vinden. Soms worden percelen bemest grasland of zelfs percelen met graan gebruikt als opgroeigebied. De hoeveelheid en de kwaliteit van het voedsel bepaalt hoeveel jongen uiteindelijk groot zullen worden. Dat bepaalt op zijn beurt weer de groeisnelheid en de uiteindelijke omvang van de populatie. Ingrijpen in het opgroeigebied betekent daarom ingrijpen in de populatieomvang. Opgroeigebied kan minder geschikt worden gemaakt door het te verschralen of het te laten verruigen, waardoor de voedselrijkdom afneemt. Om ervoor te zorgen dat de ganzen uitwijken naar andere gebieden kan potentieel schadegevoelig opgroeigebied afgeschermd worden door middel van rasters. Daar waar het in het geheel niet gewenst is dat de ganzen een opgroeigebied gebruiken (grasland of graan) kan dit met rasters worden afgeschermd. Deze rasters dienen een maaswijdte te hebben van maximaal 5 cm en dienen ongeveer 50 cm hoog te zijn. Tijdelijke rasters die geplaatst kunnen worden tijdens het broedseizoen zijn verkrijgbaar. Proeven met tijdelijke rasters hebben goede resultaten laten zien. Andere vormen van afscherming, bijvoorbeeld water, wegen of een aarden wal, voldoen niet omdat dit de ganzen niet of onvoldoende hindert. Ook een smalle strook ruigte of struikgewas zal ganzen niet weerhouden een gebied te betreden. Op dit moment verplicht het Faunafonds geen afscherming van de opgroeigebieden alvorens in aanmerking te komen voor schadevergoeding. Het plaatsen van een laag raster tussen broed- en opgroeigebieden kan een deel van het jaar schade, veroorzaakt door ganzen voorkomen. In de tijd dat ganzen vliegvlug zijn helpt een dergelijk raster echter niet meer. Vooral waar kiemende gewassen gevoelig zijn voor ganzenschade kan het plaatsen van een tijdelijk raster uitkomst bieden.
18
Als deze gewassen groter zijn, zijn ze voor ganzen vaak veel minder aantrekkelijk. GS achten het wenselijk dat opgroeigebieden, voor zover gevormd door schadegevoelige landbouwpercelen met kapitaalsintensieve gewassen, afgeschermd worden met een raster. Hierdoor zullen de jonge ganzen zich verplaatsen naar percelen waar zij geen of minder schade veroorzaken. Verantwoordelijk voor het plaatsen van een dergelijk werend raster is de grondgebruiker van het schadeperceel. 5.2.
Afschermen van broedgebieden
Afscherming of inrasteren van broedgebieden kan ook een methode zijn om de ganzen met hun, nog niet vliegvlugge, jongen te beletten hun broedgebied te verlaten. Ook hier kan dit gebeuren door plaatsing van een raster met een maaswijdte van maximaal 5 cm en een hoogte van ongeveer 50 cm. Ook hier kunnen tijdelijke rasters geplaatst worden tijdens het broedseizoen. Andere vormen van afscherming zullen ganzen er niet van weerhouden de broedgebieden te verlaten. GS achten het inrasteren van broedplekken van ganzen, waardoor de jongen op zoek naar opgroeigebied de broedgebieden niet kunnen verlaten en daardoor verhongeren, in principe niet wenselijk. Echter, op plaatsen waar de jongen, uit bijvoorbeeld klaverbladen, via de openbare weg naar hun opgroeigebieden zouden lopen is de bescherming van de verkeersveiligheid een argument om dit toch te doen. Uit het oogpunt van dierenwelzijn achten GS het wenselijk dat in dergelijke ingerasterde broedplekken aan nestbehandeling wordt gedaan en eventuele uitgekomen jongen worden weggevangen. 5.3.
Opvanggebieden
Naast de ganzenfamilies kunnen rondzwervende groepen niet-broedende vogels voor schade zorgen. Het gaat hierbij om vogels die te jong zijn om aan het broedproces deel te nemen en om vogels waarvan de broedpoging is mislukt. Omdat deze vogels niet gebonden zijn aan een nest of nog niet vliegvlugge jongen is hun actieradius potentieel groot. Hoe groot is op dit moment slecht bekend. Door in de buurt van een broedpopulatie een foerageergebied te creëren kunnen deze vogels worden opgevangen. Deze opvanggebieden kunnen echter ook dienen als opgroeigebied voor nog niet vliegvlugge jongen en zo de reproductie van een populatie vergroten. Daarentegen kunnen opvanggebieden ganzen mogelijk weglokken van schadegevoelige landbouwpercelen. Het creëren van opvanggebieden kan het beste gebeuren door een relatief smalle strook (circa 50 meter) grasland aan te leggen op de grens van natuurgebied en landbouwgrond, zodat een bufferzone ontstaat. GS achten het echter niet wenselijk dat voor de aanleg van opvanggebieden landbouwareaal wordt opgekocht of natuurdoelen worden opgeofferd. Dit, omdat uitbreiding van het areaal aan opvanggebieden de voortplantingskans van ganzen verder vergroot, wat ook de problematiek verder zal vergroten. In Noord-Holland is voldoende areaal opvanggebied voorhanden in de bestaande natuurgebieden. Voor overwinterende ganzen (en smienten) is er in de provincie Noord-Holland een areaal aan ganzenfoerageergebieden aangewezen. Dit areaal wordt voldoende geacht om de overwinterende ganzen op te vangen. Op schadegevoelige percelen, buiten de aangewezen foerageergebieden, dienen de overwinterende ganzen verjaagd te worden eventueel inclusief ondersteunend afschot ter voorkoming of bestrijding van landbouwschade, dit moet de
19
effectiviteit van de foerageergebieden voor overwinterende ganzen verhogen. GS volgen hierin het landelijk beleid van het Beleidskader Faunabeheer. Op dit moment vindt het laatste jaar van de (driejarige) evaluatie van de ganzenfoerageergebieden plaats, afhankelijk van deze evaluatie kan ook dit provinciale uitvoeringskader ganzen wijzigen. Het gebruiken van oogstresten om overwinterende ganzen op te vangen achten GS een zinvolle manier om de schades te reduceren. Om die reden zullen GS verjaging met gebruikmaking van afschot op percelen met oogstresten niet toestaan. 5.4.
Fluctueren van waterstand
Ganzen broeden over het algemeen in de directe nabijheid van water, vaak zelfs op eilandjes. De vogels voelen zich dichtbij water veilig, en op eilanden zijn ze gevrijwaard van landpredatoren als vossen. Gezien deze keuze van broedhabitat zijn er mogelijkheden het broedsucces te verminderen door het fluctueren van de waterstand. Door verhoging van de waterstand is het mogelijk nesten te verdrinken. Door het verlagen van de waterstand (eventueel volgend op een tijdelijke verhoogde waterstand) kunnen predatoren toegang krijgen tot broedgebieden die normaal buiten hun bereik liggen. Snelle waterstandwisselingen zal de ganzen ook ontmoedigen ergens te gaan broeden. Vooral het snel laten stijgen van de waterstand in de tweede helft van maart zal veel nesten van grauwe ganzen doen wegspoelen. Het vervolgens snel laten zakken van het water geeft vossen een kans de overgebleven nesten te bereiken. In het rivierengebied, waar dit soort dynamiek van nature voorkomt, blijken snelle waterstandfluctuaties een duidelijk negatief effect te hebben op de productie en de omvang van de populatie. GS verzoeken natuurbeherende organisaties te bezien waar het fluctueren van de waterstand in de broedtijd van ganzen de stand kan reguleren zonder dat daarmee andere natuurdoelen in gevaar komen, ondermeer rekening houdend met Natura2000-doelen. 5.5.
Stimuleren van predatie
Predatie heeft een drukkend effect op de populatietoename en bovendien beïnvloedt het predatierisico het terreingebruik van de vogels. Daar waar het risico hoog is zullen ganzenfamilies zich niet ver van open water wagen. Het stimuleren van predatie kan ongewenste neveneffecten hebben en zo met andere natuurdoelen interfereren doordat predatoren naast ganzen ook bijvoorbeeld op weidevogelnesten en kuikens prederen. Toch valt in sommige gebieden te bezien in hoeverre predatie van nesten en jonge vogels ten voordele kan worden gebruikt om ganzenpopulaties klein te houden. De belangrijkste predatoren van ganzen, ganzenkuikens en ganzennesten zijn vos, steenmarter, blauwe reiger, meeuwen, kraaien en incidenteel kleine marterachtigen. Predatie kan worden gestimuleerd door populaties van deze predatoren niet te bestrijden, en door de toegang tot de ganzen te stimuleren door bijvoorbeeld wisselingen in het waterpeil of het bereikbaar maken van eilandjes. Daar waar andere, voor predatie kwetsbare soorten, als purperreigers, lepelaars of weidevogels broeden, moeten dit soort maatregelen worden afgeraden. Er zijn voorbeelden bekend waarbij de vos een nieuwe vestiging van een populatie grauwe ganzen enkele jaren gepredeerd heeft waarna de ganzen dit gebied als broedgebied hebben verlaten. De vos staat echter op de landelijke vrijstellingslijst en is daarmee vrij bestrijdbaar. Vanwege de prederende werking van vossen op kwetsbare soorten, als purperreigers, lepelaars of weidevogels acht GS stimulatie van vossenpredatie op broedplaatsen van ganzen op veelplaatsen onwenselijk. GS zullen verzoeken voor gebruik van een lichtbak bij bestrijding
20
van de vos met een ontheffing te honoreren wanneer duidelijk is dat belangrijke natuurdoelen gediend zijn met de bestrijding van de vos. In gebieden waar stimulering van predatie geen negatief effect heeft op andere natuurdoelen acht GS stimulering van predatie wenselijk. 5.6.
Werende en verjagende maatregelen
Er bestaan veel methoden om groepen foeragerende ganzen van de schadegevoelige percelen te verjagen of te weren. Deze variëren van het plaatsen van vlaggen en linten, holografische strips, laser, inzet van honden, automatische gaskanonnen, ansia pistool (vogelafweerpistool), opblaasbare vogelverschrikkers (“scaryman”) tot het produceren van geluiden als angstkreten en het actief verjagen van groepen ganzen door het veld in te rennen of te rijden. Nieuwe methoden worden continu ontwikkeld en getest. Vooral bij ganzen leiden de bekende verjaagmethoden snel tot gewenning, hetgeen met name geldt voor vlaggen en linten. Een uitgebreide lijst met mogelijke verjaagmethoden wordt beschreven in het handboek faunaschade van het Faunafonds. Ganzen wennen snel aan werende middelen zodra ze begrijpen dat deze niet bedreigend zijn. Het wennen aan werende middelen kan vertraagd worden door een afwisseling tussen middelen en het regelmatig verplaatsen van de middelen. Verjagen en weren is vooral blijvend effectief in combinatie met aan verjaging ondersteunend afschot. Ook kan de effectiviteit van de verjagende en werende middelen verhoogd worden door regelmatig te wisselen tussen middelen en deze regelmatig te verplaatsen. Ook hiervoor doet het Faunafonds handreikingen in haar Handboek faunaschade. Verjagen en weren zonder een goed alternatief waar de ganzen naar kunnen uitwijken is vrijwel zinloos. Verjaging is met name zinvol in combinatie met de beschikbaarheid van voldoende rust en voedsel op plaatsen waar geen schade optreedt. De beschikbare hoeveelheid gebied waar voldoende rust en voedsel voor ganzen aanwezig is moet echter wel in overeenstemming zijn met een acceptabele populatiegrootte. Daar waar GS de inzet van werende en verjagende middelen vereisen in de vrijstelling, aanwijzing of ontheffing zullen GS het beleid van het Faunafonds volgen voor wat betreft de inspanningsverplichting. De inzet van werende en verjagende middelen in weidevogelgebieden (in de broedtijd) achten GS niet wenselijk vanwege het feit dat weidevogels veel verstoringgevoeliger zijn dan ganzen. Ook hier zullen GS het beleid van het Faunafonds volgen en geen werende middelen verlangen in weidevogelgebieden daar waar het Faunafonds de inzet van deze middelen niet verlang. Het doden ter ondersteuning van verjaging in deze gebieden is dan toegestaan zonder de inzet van preventieve middelen. 5.7.
Gewaskeuze
Bepaalde gewassen zijn gevoeliger voor schade dan andere. De hoeveelheid schade die wordt geleden wanneer ganzen een perceel graan, wortelen, bieten of boontjes bezoeken is veel groter dan wanneer ze foerageren op gras vanwege de geringere economische waarde van gras. Vooral de ganzenaantrekkende gewassen en oogstresten ten westen van de luchthaven Schiphol vormen een probleem voor de vliegveiligheid. Daar waar voor ganzen aantrekkelijke gewassen worden verbouwd op percelen die gelegen zijn tussen de start en landingsbanen van vliegvelden zou moeten worden bezien of een andere gewaskeuze binnen de agrarische bedrijfsvoering mogelijk is. Het verleden heeft echter ook laten zien dat
21
er zich een uitbereiding heeft voorgedaan van de voedselkeuze van ganzen. GS zullen, met belanghebbende partijen, onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om ten westen van de luchthaven Schiphol de ganzenaantrekkende werking van gewassen of oogstresten te beperken. In sommige gebieden kan het volledig maaien van riet in het vroege voorjaar de ganzen, met name grauwe ganzen, beroven van goede nestplaatsen. Daar waar commercieel riet wordt gemaaid in maart komen over het algemeen geen grauwe ganzen tot broeden. Het maaien van riet in natuurgebieden kan zich echter verzetten met de aanwezige natuurdoelen. 5.8.
Schadebestrijding op schadelocaties
Er kan zich bij een agrarisch bedrijf belangrijke schade voordoen of door middel van een schadehistorie aannemelijk gemaakt worden dat belangrijke schade te verwachten is. In dergelijke gevallen zullen GS de mogelijkheid bieden, onder voorwaarden, aan verjaging ondersteunend afschot te plegen. GS achten het gebruik van lokmiddelen niet gewenst als gelijktijdig werende en verjagende middelen worden vereist en zal dit uitsluiten in de vrijstelling, aanwijzing of ontheffing voor deze vorm van afschot. Daar waar de inzet van werende en verjagende middelen niet wordt vereist kunnen wel lokmiddelen worden ingezet. Per verjaagactie mogen per verjaagperceel niet meer 5 geweerdragers worden ingezet en niet meer dan vier vogels per ingezet geweer worden gedood. Als de te verjagen vogels zijn verdreven, wordt een verjaagactie geacht te zijn beëindigd, bij opnieuw invallende dieren vangt een nieuwe verjaagactie aan. Het afschieten van meer dan vier dieren per ingezet geweer en/of de inzet van meer dan vijf geweerdragers per verjaagactie zal door GS beoordeeld worden als in grijpen in de populatie, hiervoor is een andere ontheffing noodzakelijk. Alvorens er sprake kan zijn van aan verjaging ondersteunend afschot zullen GS de inzet van werende en verjagende middelen verlangen conform de eisen van het Faunafonds. Een ontheffing mag pas gebruikt worden als aan de eisen voor de inzet van werende en verjagende middelen voldaan is. Zowel bij overwinterende als jaarrond verblijvende ganzen is het mogelijk schade op percelen te bestrijden. Met het geweer bestrijden van schade op bedrijfsniveau is echter niet bedoeld om de populatie te verkleinen. Voor bestrijding van ganzenschade op bedrijfsniveau is een aanvullende ontheffing, aanwijzing of vrijstelling vereist. 5.9.
Populatiebeheer als middel om schade te bestrijden
In tegenstelling tot de hierboven beschreven schadebestrijding op bedrijfsniveau kan schade ook bestreden worden door middel van het ingrijpen in de populatie. Voordat dit ingrijpen in de populatie mag worden uitgevoerd moet aannemelijk gemaakt worden dat de gunstige staat van instandhouding van de betreffende diersoort niet in het geding kan komen door de voorgenomen acties. Ook moet duidelijk zijn dat de inzet van werende en verjagende middelen, inclusief aan verjaging ondersteunend afschot, er niet in resulteren dat de schade gereduceerd wordt tot een aanvaardbaar niveau (onder de 250 euro per geval). Gezien de sterke groei van sommige ganzenpopulaties vergt het ingrijpen in de populatie een ferme inspanning. Ingrijpen in de populatie kan met een aantal verschillende maatregelen uitgevoerd worden.
22
Voor alle populatiebeherende maatregelen is een ontheffing, aanwijzing of vrijstelling vereist. Beleidnota Flora- en faunawet Noord-Holland GS zullen ontheffingen verlenen voor het doden van diersoorten onder de noemer populatiebeheer als dit het voorkomen van schade aan de erkende belangen tot doel heeft. Dit alleen op basis van een faunabeheerplan, waarin een goed onderbouwde berekening van de gewenste populatie is opgenomen. Nadrukkelijk dient in het faunabeheerplan te worden gemotiveerd dat populatiebeheer een noodzakelijk middel is om schade te voorkomen of te bestrijden. Voor populatiebeheer als doel op zich zal geen ontheffing worden verleend. Beleidsnota Flora- & faunawet Noord-Holland
5.9.1. Nestbehandeling Het behandelen van eieren om deze onklaar te maken is, als zelfstandige maatregel zelden effectief om een populatie te reguleren. Omdat vrijwel nooit alle nesten worden gevonden komt een deel van de eieren toch uit en bereikt het overgrote deel van deze kuikens de vliegvlugge leeftijd. Deze maatregel is vooral effectief in kleine, geïsoleerde populaties en bij nieuwe vestigingen. Op zichzelf biedt de maatregel op de lange termijn geen soelaas omdat ze continu dient te worden volgehouden. Als “duwtje in de rug” kan het wel lonend zijn in populaties waar ook andere maatregelen worden toegepast. Waar nieuwe vestigingen van ganzen worden geconstateerd in gebieden waar dit ongewenst is, kunnen de eieren van alle gevonden nesten worden behandeld om zo vestiging tegen te gaan. Bij de grauwe gans echter is de Nederlandse populatie dermate groot dat op de lange duur nieuwe vestigingen in potentieel geschikte gebieden moeilijk kunnen worden voorkomen. In deze gebieden dient daarom al vroeg rekening te worden gehouden met broedende ganzen. Als het noodzakelijk wordt geacht om in te grijpen in de ganzenpopulaties zien GS nestbehandeling als verplichte eerste stap om te zorgen dat de populatie niet verder groeit. GS zullen de nestbehandelingsinspanningen monitoren aan de hand van binnenkomende meldingen en de, volgens de ontheffing, aanwijzing of vrijstelling, verplichte rapportages van de uitgevoerde handelingen. Nestbehandeling gebeurt het meest effectief door onderdompeling van de eieren in maiskiemolie. Bij grote legsels kan een deel van de eieren tevens worden weggenomen. Nestbehandeling van nesten van de grauwe gans, brandgans, kolgans en rietgans is opgenomen in de verordening vrijstellingen Flora- en faunawet Noord-Holland 2009, ter voorkoming van belangrijke schade aan bedrijfsmatige teelt van landbouwgewassen. Vanwege het feit dat een groot deel van de broedpopulaties van ganzen zich in de terreinen van natuurbeheerders bevinden achten GS het noodzakelijk dat deze organisaties zich maximaal inzetten om de nesten van schadeveroorzakende soorten te behandelen. Indien nestbehandelactiviteiten zich verzetten met de natuurdoelen dient hiermee rekening gehouden te worden. Als uit de rapportages van nestbehandelingsacties blijkt dat de nestbehandeling in bepaald terreinen onvoldoende gebeurd zullen GS overwegen personen of categorieën van personen aan te wijzen (ex art 67 Flora- en faunawet) om deze nestbehandeling uit te voeren. 5.9.2. Vangacties Het vangen en doden van ruiende ganzen is voor sommige soorten een doelgerichte
23
methode om populaties te verkleinen, deze methode kan met name uitkomst bieden in situaties waarin grote aantallen ganzen dicht bij elkaar ruien en zo massaal gevangen en gedood kunnen worden. Verwilderde gedomesticeerde ganzen, canadese ganzen en brandganzen (buiten de kerngebieden) kunnen gemakkelijk worden gevangen. Ook met het effectief vangen van grauwe ganzen zijn inmiddels ervaringen opgedaan. Het verplaatsen van ganzen wordt met klem afgeraden omdat dit het probleem letterlijk verplaatst en tot uitbreiding van de populatie kan leiden. Het opnieuw in het wild uitzetten van ganzen is ontheffingplichtig. Het uitzetten van schadeveroorzakende dieren wordt door GS afgekeurd. GS zullen er bij ontheffingverlening, voor vangacties, op toezien dat vangacties slechts uitgevoerd worden door vangbedrijven die zich aantoonbaar gespecialiseerd hebben in de beoogde vangacties. Het doden van de gevangen dieren dient zo weinig mogelijk lijden met zich mee te brengen. 5.9.3. Afschot Als maatregel om in te grijpen in de populatie kan afschot van ganzen ook een middel zijn om schade te voorkomen. Het vergt echter wel een enorme tijdsinspanning om de populatiegrootte daadwerkelijk omlaag te brengen. Bij afschot als populatiebeperkende maatregel is echter de inzet van werende en verjagende middelen niet vereist. Het gebruik van lokmiddelen om dieren binnen schootsafstand te lokken is bij afschot om in te grijpen in de populatie wel toegestaan. Waar, bij aan verjaging ondersteunend afschot slechts sprake kan zijn van maximaal vier gedode dieren per ingezet geweer en vijf geweerdragers per verjaagactie is dat bij ingrijpen in de populatie niet het geval. Bij ingrijpen in de populatie is het doel de schade te verminderen door een aantal dieren uit de populatie weg te nemen. Voor dergelijke acties geldt derhalve geen beperking wat betreft de inzet van aantal geweren en/of aantal geschoten dieren per geweer. 5.10.
Opvolging van maatregelen
Zoals hierboven beschreven is er ter bestrijding van schade, veroorzaakt door ganzen een heel scala aan maatregelen mogelijk. Niet overal en altijd zijn alle maatregelen mogelijk of gewenst. Om daadwerkelijk de schade veroorzaakt door ganzen tot een acceptabel niveau terug te brengen zal het aantal beschikbare methoden breed ingezet moeten worden en zullen alle partijen zich hier voor in moeten zetten. Bij voorkeur moeten hier eerst de voorkomende maatregelen (verjagen, afschermen foerageergebied/broedgebied, stimuleren van predatie etc.) in ogenschouw genomen worden. Pas als deze maatregelen niet helpen of niet mogelijk zijn kan er aan het doden van dieren gedacht worden. Bij schadebestrijding op bedrijfsniveau moet allereerst getracht worden om dieren te weren en te verjagen. Pas nadat werende en verjagende middelen, waar mogelijk, ingezet zijn en niet voldoende resultaat hebben kan er gedacht worden aan de inzet van dodelijke middelen als aan verjaging ondersteunend afschot. Daar waar het Faunafonds de inzet van werende middelen niet vereist vanwege gebrek aan (langdurige) werking of neveneffecten zal GS dit beleid volgen. Tegelijkertijd met ondersteunend afschot moeten de werende en verjagende middelen werkend in het veld aanwezig blijven. Daar waar de inzet van minimaal één visueel en één akoestisch preventief middel verlangd wordt mag het akoestische middel uitgeschakeld worden ten tijde van het afschot, het geweer wordt dan gezien als een
24
akoestisch middel. Het uitgeschakelde akoestische middel moet echter wel aantoonbaar op of bij het verjaagperceel aanwezig zijn. Als met de inzet van de werende en verjagende middelen en het aan verjaging ondersteunend afschot geen of onvoldoende schadereductie bereikt wordt kan er aan maatregelen gedacht worden waarbij wordt ingegrepen in de populatie. In het Faunabeheerplan (of de aanvraag om ontheffing of aanwijzing) moet deugdelijk gemotiveerd worden dat de resultaten niet te bereiken zijn zonder ingrijpen in de populatie. Als eerste populatieregulerende middel moet hierbij gedacht worden aan nestbehandeling. GS hechten er groot belang aan dat er aan een voortvarende nestbehandeling gedaan wordt voordat zwaardere middelen toegestaan worden. Natuurbeheerders dienen zich maximaal in te zetten om de nesten van schadeveroorzakende soorten te behandelen. Als uit de rapportages van nestbehandelingsacties blijkt dat de nestbehandeling in bepaald terreinen onvoldoende gebeurd zullen GS overwegen personen of categorieën van personen aan te wijzen (ex art 67 Flora- en faunawet) om deze nestbehandeling uit te voeren. Pas nadat er aan nestbehandeling gedaan is kan er sprake zijn van het doden van dieren om de populatie te reduceren. Als eerstvolgend middel, na nestbehandeling, zullen vangacties worden toegestaan. Dit omdat vangacties veel efficiënter zijn en minder onrust in het buitengebied veroorzaken dan de inzet van het geweer. Slechts op plekken waar vangacties niet uitgevoerd kunnen worden of er na de vangacties nog niet voldaan is aan de beoogde doelstelling kan het geweer gebruikt worden om in te grijpen in de populatie. Gezien de grootte van het ganzenprobleem achten GS het aannemelijk dat in beginsel een scala aan maatregelen ingezet. De beargumentering van de inzet van de maatregelen zal in het faunabeheerplan en/of in de aanvraag van ontheffingen gelegen moeten zijn.
25
6
Samenvatting uitvoeringskader ganzen
In principe kunnen, indien goed beargumenteerd, alle in hoofdstuk 5 opgesomde maatregelen uitgevoerd worden in de Provincie Noord-Holland. De Flora- en faunawet is echter een beschermende wet die slechts onder voorwaarden het doden van dieren toestaat. Om aan dit beschermingsregime gevolg te geven, hebben GS aangegeven dat eerst de minst ingrijpende maatregelen ingezet moeten worden. Pas als dit gebeurd is of duidelijk beargumenteerd kan worden waarom deze niet ingezet kunnen worden of deze niet zinvol zijn, kan sprake zijn van meer ingrijpende maatregelen. De te hanteren volgorde in de maatregelen is: •
preventieve maatregelen (weren en verjagen, afschermen foerageergebied/ broedgebied, stimuleren van predatie etc.);
•
verjaging met ondersteunend afschot;
•
ingrijpen in de populatie d.m.v. nestbehandeling;
•
ingrijpen in de populatie d.m.v. vangacties;
•
ingrijpen in de populatie met het geweer.
Hierbij worden als eerste de maatregelen genomen die voorkomend zijn, daarna het afschot als ondersteuning van de verjaging en als laatste de maatregelen die in de populatie ingrijpen. Deze laatste maatregelen gebeuren vaak ook niet op de schadelocaties. GS achten het de taak van de faunabeheereenheid te plannen waar welke maatregelen noodzakelijk zijn, te beginnen met de minst ingrijpende.
26
Soorten
Verjagen/ verstoren
Nestbehandeling
Aan verjaging ondersteunend afschot
Populatie beheer (vangacties/ afschot)
Inheemse broedvogels
grauwe gans (brandgans)
Met vrijstelling, (in de ganzenfoerageergebieden slechts van 1 april tot en met 30 september).
Met vrijstelling
Met aanwijzing of ontheffing
Met aanwijzing of ontheffing
Inheemse overwinteraars
grauwe gans, kolgans, brandgans, rietgans, kleine rietgans, rotgans, dwerggans en de roodhalsgans.
Buiten de foerageergebieden en vogelrichtlijngebieden onder de vrijstelling m.u.v. dwerggans en roodhalsgans.
Grauwe gans, brandgans, kolgans en rietgans met vrijstelling. In de ganzenfoerageergebieden na 12.00 uur Andere soorten niet mogelijk.
Buiten de foerageergebieden met aanwijzing of ontheffing. Alleen grauwe gans, en kolgans.
Niet mogelijk
exoten
Indische gans, kleine canadese gans, grote canadese gans, nijlgans, zwaangans, Ross’ gans etc.
Zonder aanwijzing mogelijk
Zonder vrijstelling of aanwijzing mogelijk
Onder de landelijke vrijstelling bij grote canadese gans, of aanwijzing bij overige ganzen m.u.v. kleine canadese gans, zwaangans en Ross’ gans.
Vangacties met ontheffing voor grote canadese gans overige soorten zonder. Afschot met ontheffing voor grote canadese gans met aanwijzing bij overige ganzen m.u.v. kleine canadese gans, zwaangans en Ross’ gans.
Verwilderde gedomesticeerde ganzen
Verwilderde gedomesticeerde ganzen, hybride ganzen
Zonder of aanwijzing mogelijk
Zonder aanwijzing mogelijk
Met aanwijzing
Vangacties zonder, afschot met aanwijzing
(1 okt t/m 31 maart)
7
Vervolgacties
Om daadwerkelijk tot een reductie van de ganzenschade te komen zullen in vrijwel de gehele provincie maatregelen uitgevoerd moeten worden. Naast het uitvoeren van maatregelen is echter ook behoefte aan onderzoek naar het nut en de noodzaak van maatregelen, alternatieve verjaagmethoden, populatieontwikkeling etc. Ook kan communicatie een bijdrage leveren aan begrip voor het feit dat er maatregelen tegen ganzen uitgevoerd zullen gaan worden. Tot slot komen GS graag met andere belanghebbenden in gesprek over ganzenschadebestrijding. 7.1
Onderzoek
Naast behoefte aan kennis over populatieontwikkeling en uitgevoerde acties in het kader van beheer en schadebestrijding zijn er nog andere onderzoeksbehoeften. Zo is het Faunafonds het orgaan dat nieuwe methoden dient te ontwikkelen waar een effectievere preventie vanuit gaat. Met een efficiëntere manier van weren en verjagen hoeven immers minder dieren gedood te worden. Daarnaast zal er onderzoek uitgevoerd worden naar de herkomst van de ganzen die een probleem dreigen te veroorzaken voor de vliegveiligheid bij de luchthaven Schiphol. Een inventarisatie van grondgebruik in de Haarlemmermeer moet duidelijkheid verschaffen hoeveel ganzenaantrekkende gewassen hier voorkomen en of er met een andere wisselteelt een rendabele bedrijfsvoering kan zijn zonder gebruik te maken van granen. Ook zullen er jaarrond tellingen rond Schiphol uitgevoerd worden. Verder zal op Texel, in samenwerking met natuurbeheerders, Faunafonds, LTO en Vogelbescherming, onderzoek uitgevoerd worden naar de effecten van de aantalreductie zoals die in 2008 is uitgevoerd en naar de mogelijk in te zetten maatregelen uit de beleidshandreiking overzomerende ganzen. Elders zal door Alterra onderzoek uitgevoerd worden naar de effecten van ganzen op weidevogels. De onderzoeksresultaten zullen gemonitord worden en meegewogen in het toekomstige beleid en faunabeheer. 7.2
Communicatie
Bij de uitvoering van alle maatregelen in het kader van beheer en schadebestrijding is communicatie een belangrijk aspect. Communicatie naar jagers en agrariërs kan ertoe bijdragen dat regels nog beter worden nageleefd en er meer oog is voor de zorgplicht uit de Flora- en faunawet. Ook kan er begrip ontstaan in de maatschappij voor uit te voeren maatregelen. GS zullen jaarlijks een boekje “Flora- en faunawet in de praktijk” uitbrengen. Dit boekje, in zakformaat, bevat een korte weergave van alle relevante regelgeving rondom jacht, beheer en schadebestrijding. Daarnaast zullen er persbijeenkomsten gehouden worden en zal er op andere manieren gecommuniceerd worden over de Flora- en faunawet, het provinciale beleid en de geplande acties, onderzoeken, etc. 7.3
Commissie Ganzenschadebestrijding
Om een zo efficiënt mogelijke schadebestrijding van ganzenschade uit te voeren zullen GS in 2009 een Commissie Ganzenschadebestrijding in het leven roepen. Het doel van deze commissie is het ondersteunen van de provincie en de Faunabeheereenheid in het zo efficiënt mogelijk bestrijden van de ganzenschade aan alle erkende belangen. Deze commissie zal een
bestrijdingsplan ganzenschade op gaan stellen. In de commissie zullen in ieder geval zitting nemen: Provincie Noord-Holland, de partijen uit de Faunabeheereenheid (TBO’s, LTO, FPG, KNJV), Faunafonds, Schiphol en Rijkswaterstaat. Naast het op te stellen bestrijdingsplan ganzenschade zal deze commissie GS adviseren in te formuleren onderzoeksbehoeften.
29
Bijlage 1 Ligging 80.000 ha ganzenfoerageergebied in Nederland.
Bijlage 2 Detailkaarten ganzenfoerageergebieden in Provincie Noord-Holland
31
32