Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
1
VOORWOORD In de Wet Werk en Bijstand is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand en het verhalen van bijstand op derden een algehele bevoegdheid geworden van burgemeester en wethouders. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf niet langer een sluitende basis meer is voor de gemeentelijke terugvorderings- en verhaalspraktijk. Bovendien biedt de WWB niet langer de mogelijkheid tot verhaal op de onderhoudsplichtige (ex-) echtgenoot/geregistreerde partner en ouder. De verhaalsbepalingen in de WWB treden echter niet eerder in werking dan het moment waarop de nieuwe alimentatiewetgeving een feit is (vermoedelijk niet voor 1-1-2006). De Invoeringswet WWB regelt in artikel 13 dat bijstandsverhaal tot aan dat moment op de oude voet kan worden voortgezet. Op het moment dat de verhaalsbepalingen in de WWB in werking treden is alleen nog verhaal mogelijk in de navolgende situaties: Verhaal op ouders van meerderjarige kinderen; Verhaal wegens schenking; Verhaal op nalatenschap. Burgemeester en wethouders van Westvoorne hebben op 16 december 2003 het besluit genomen om ingaande 01-01-2004 gebruik te maken van de bevoegdheid om te verhalen (artikel 61 WWB) en terug te vorderen (artikel 58 WWB). Dit alles op oude voet zoals reeds gebeurde op basis van zowel de nota debiteurenbeleid, vastgesteld door burgemeester en wethouders op 9 januari 2003, als volgens ongeschreven regel. Door de verplichting in het kader van de WWB om het een en ander vast te leggen in verordeningen zijn bovenstaande bevoegdheden uitgewerkt in de artikelen 3 tot en met 6 van de Handhavingsverordening WWB. Door de in te voeren verordening is ook het huidige uitvoeringsbeleid tegen het licht gehouden en dit heeft geresulteerd in onderstaande nota. De nota is overigens tot stand gekomen als onderdeel van het project Hoogwaardige Handhaving. Ons huidige verhaals-, debiteuren- en incassobeleid is vergeleken met de nieuwe werkwijze van de ISD-VPR. Dit leidt tot nagenoeg geen inhoudelijke wijzigingen. De (enkele) wijzigingen die worden voorgesteld hebben geen financiële consequenties. Wel is de opzet van de nota gewijzigd, want ook het rechtsterrein verhaal wordt in één nota vervat tesamen met terugvordering en incasso. Voor de theoretische beschrijvingen van de rechtsterreinen wordt verwezen naar de informatie zoals deze is neergelegd in de door Stimulansz uitgegeven Handreiking van januari 2004. Deze nota treedt tegelijk in werking met de hiervoor genoemde Handhavingsverordening Wet Werk en Bijstand.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
2
Inhoudsopgave Verhaal van kosten van bijstand 1
INLEIDING............................................................................................................................. 3
2
UITVOERINGSBELEID .............................................................................................. 4 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13 2.14 2.15
MOMENT WAAROP HET VERHAALSONDERZOEK WORDT GESTART .............................................. 4 INGANGSDATUM VERHAALSBIJDRAGEN ..................................................................................... 5 INGANGSDATUM VAN GEWIJZIGDE VERHAALSBIJDRAGEN .......................................................... 5 ONDERHOUDSPLICHTIGE WEIGERT MEDEWERKING AAN HET ONDERZOEK.................................. 6 AFZIEN VAN VERHAAL I.V.M. KRUIMELBEDRAG ......................................................................... 6 AFZIEN VAN VERHAAL I.V.M. DRINGENDE REDENEN ................................................................... 6 VASTSTELLEN VAN DE BEHOEFTE VAN KINDEREN ...................................................................... 7 FISCAAL VOORDEEL VAN VERHAALSBIJDRAGEN VOOR KINDEREN.............................................. 8 ALIMENTATIEBESCHIKKING WORDT NIET NAGEKOMEN .............................................................. 9 ALIMENTATIEBESCHIKKING EN VERMINDERING DRAAGKRACHT ................................................ 9 VERHAAL IN AFWIJKING VAN EEN ALIMENTATIEBESCHIKKING................................................. 10 INDEXERING VAN VERHAALSBIJDRAGEN .................................................................................. 10 AFRONDEN VERHAALSBIJDRAGEN ............................................................................................ 10 HET VERRICHTEN VAN HERONDERZOEKEN ............................................................................... 11 OVERGAAN TOT VERHAAL IN RECHTE ...................................................................................... 11
Terugvordering 3
INLEIDING........................................................................................................................... 12
4
UITVOERINGSBELEID ............................................................................................ 13 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
BUNDELEN VAN BESLUITEN TOT HERZIENING, TERUGVORDERING EN INVORDERING ................ 13 AFZIEN VAN TERUGVORDERING I.V.M. DRINGENDE REDENEN................................................... 13 AFZIEN VAN TERUGVORDERING I.V.M. KRUIMELBEDRAG ......................................................... 14 BRUTERING VAN DE VORDERINGEN .......................................................................................... 14 HET VERRICHTEN VAN HERONDERZOEKEN ............................................................................... 14
Incasso 5
INLEIDING........................................................................................................................... 15
6
UITVOERINGSBELEID ............................................................................................ 16 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 6.14
INVULLEN VAN DE INCASSOACTIVITEITEN ................................................................................ 16 VASTSTELLEN VAN VERVALTERMIJNEN ................................................................................... 16 INSCHAKELEN VAN DE DEURWAARDER .................................................................................... 17 VASTSTELLEN VAN AFLOSVOLGORDE BIJ CUMULATIE VAN VORDERINGEN .............................. 17 VASTSTELLEN AFLOSVERPLICHTING BIJ DEBITEUREN IN DE UITKERING ................................... 18 VASTSTELLEN AFLOSVERPLICHTING BIJ DEBITEUREN UIT DE UITKERING ................................. 19 KWIJTSCHELDING VAN KRUIMELBEDRAGEN ............................................................................. 20 KWIJTSCHELDING I.V.M. DRINGENDE REDENEN ........................................................................ 20 KWIJTSCHELDING I.V.M. AFLOSSING GEDURENDE 3 OF 5 JAAR ................................................. 20 KWIJTSCHELDING I.V.M. AFKOOP VORDERING .......................................................................... 21 AFBOEKEN VAN VORDERINGEN WAAROP GEDURENDE VIJF JAAR NIET IS AFGELOST ................. 21 POSITIE VAN DE HOOFDELIJK MEDESCHULDENAAR BIJ KWIJTSCHELDING ................................ 22 KWIJTSCHELDING IN EEN MINNELIJK SCHULDHULPVERLENINGSTRAJECT ................................. 22 KWIJTSCHELDING VAN GELDLENINGEN TEN BEHOEVE VAN DUURZAME GEBRUIKSARTIKELEN 25
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
3
VERHAAL VAN KOSTEN VAN BIJSTAND 1
Inleiding
Onder bijstandsverhaal wordt verstaan het “terughalen” van een (deel van) de bijstandsuitkering bij derden. Beoordeling van een verhaalszaak betekent een afweging van een complex van financiële en niet financiële factoren. Het (wettelijk) toetsingskader voor gemeenten bestaat daarbij uit de (Invoeringswet) Wet Werk en Bijstand, de Algemene bijstandswet, het alimentatierecht zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek, de Tremanormen (dit zijn rekennormen die de rechter hanteert bij het vaststellen van de hoogte van alimentatiebedragen), de jurisprudentie, de circulaires van het Ministerie van SZW en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Nadere (theoretische) informatie is terug te vinden in de door Stimulansz uitgegeven Handreiking Debiteuren van januari 2004. De wettelijke bepalingen laten, op onderdelen, ruimte voor eigen invulling van de uitvoeringspraktijk. Binnen deze marges hebben wij een aantal praktische beslissingsnormen ontwikkeld waarop wij ons baseren bij de uitvoering van verhaalszaken. Tenslotte zij vermeld dat, aansluitend aan hetgeen in de praktijk nog altijd gebruikelijk is, de tekst er vanuit gaat dat de man verplicht is alimentatie- c.q. verhaalsbijdrage ten behoeve van de vrouw te betalen. Uiteraard wordt in voorkomende gevallen ook verhaal toegepast op de vrouw ten behoeve van de man.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
2
pagina:
4
Uitvoeringsbeleid
De WWB regelt een afgeslankte vorm van het huidige bijstandsverhaal. Bijstandsverhaal wordt geregeld in de artikelen 56, 61 en 62 WWB. Deze artikelen treden o.g.v. het Besluit van 10-10-2003 houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de (invoeringswet) WWB niet eerder in werking dan het moment waarop de nieuwe alimentatiewetgeving van kracht wordt. Artikel 13 van de Invoeringswet WWB biedt de mogelijkheid tot aan het tijdstip van inwerkingtreding van voormelde artikelen verhaal te blijven toepassen conform de toepasselijke Abw-artikelen (art. 92 e.v. Abw). Het College van B&W van Westvoorne heeft op 16-12-2003 tot ongewijzigde voortzetting besloten. De beleidsregels waarin dit zal worden vastgelegd zijn uitgewerkt in artikel 4 van de Handhavingsverordening WWB die nog door de Gemeenteraad moet worden vastgesteld. Concreet betekent dit dat verhaal van voor 1-1-2004 verleende bijstand louter plaatsvindt op grond van de Abw-artikelen. Bijstand die na 1-1-2004 is verleend dient verhaald te worden op grond van artikel 13 Invoeringswet en de toepasselijke Abwartikelen. Na inwerkingtreding van Handhavingsverordening WWB zal er verhaald kunnen worden op artikel 4 van deze verordening. Na de inwerkingtreding van het nieuwe alimentatiestelsel is uitsluitend verhaal nog mogelijk ingeval van schenking (art. 61 lid 1 onder b WWB), nalatenschap (art. 61 lid 1 onder c WWB), en jong-meerderjarigen (art. 61 lid 1 onder a WWB), Artikel 62 WWB bevat de vormvereisten van het verhaalsbesluit. Dit hoofdstuk bevat de beslissingsnormen waarop de gemeente Westvoorne zich baseert bij de behandeling van verhaalsonderzoeken. 2.1 Moment waarop het verhaalsonderzoek wordt gestart Een verhaalsonderzoek wordt in beginsel gestart naar aanleiding van een aanvraag om bijstand. Het is de vraag op welk moment de onderhoudsplichtige door ons geïnformeerd dient te worden omtrent het verhaalsrecht. Dit zou bijvoorbeeld direct na de bijstandsaanvraag kunnen zijn of op het moment waarop de bijstandsuitkering wordt toegekend. Zolang er nl. geen sprake is van bijstandsverlening hebben wij geen formele relatie met de onderhoudsplichtige. Nadeel van vroegtijdig aanschrijven is dat dit onnodige werkbelasting met zich kan brengen. Denk aan de situatie waarin het verhaalsonderzoek is afgerond terwijl achteraf blijkt dat de bijstand niet wordt toegekend, of de situatie waarin het verhaalsonderzoek gereed is op het moment dat de bijstandsaanvraag nog in behandeling is. Voordeel van vroegtijdig aanschrijven is dat de onderhoudsplichtige steeds snel geïnformeerd wordt over de potentiële aanspraak van de gemeente. Vroegtijdige (gemeentelijke) inmenging leidt er immers nog wel eens toe dat partijen zelf tot een oplossing komen voor hun financiële problemen. Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB Uit praktisch oogpunt dient de 1e aanschrijvingsbrief door de gemeente verstuurd te worden op de datum van het toekenningsbesluit van de WWB-uitkering.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
5
2.2 Ingangsdatum verhaalsbijdragen Bij het toepassen van verhaal komt de vraag aan de orde met ingang van welke datum wij de verhaalsbijdrage moeten opleggen. Mogelijke momenten zijn: a. aanvang bijstandsverlening; b. eerste aanschrijving onderhoudsplichtige; c. datum verhaalsbesluit; d. datum inleidend verzoekschrift rechtbank; e. datum uitspraak verhaalsrechter. Uit de jurisprudentie blijkt dat de ingangsdatum van verhaal niet wordt beheerst door de Algemene bijstandswet, doch door de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek. Bij het bepalen van de ingangsdatum kijkt de rechter met name naar de datum waarop de onderhoudsplichtige voor de eerste maal is aangeschreven, naar de datum waarop het verhaalsbesluit is genomen alsmede naar de datum waarop het verzoekschrift is ingediend. De Rechtbank Rotterdam (zo ook het Gerechtshof Den Haag) houdt als algemene richtlijn aan dat gemeenten binnen zeven maanden na de eerste aanschrijving een verzoekschrift tot verhaal in rechte moeten hebben ingediend. Verhaalstermijnen die buiten genoemde periode liggen worden door de rechter in beginsel niet toegewezen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de zaak is vertraagd door toedoen van de onderhoudsplichtige zelf. Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB De ingangsdatum van de verhaalsbijdrage wordt vastgesteld op de eerste dag van de maand volgend op de datum van de eerste aanschrijvingsbrief. Uitzondering Indien de afronding van het verhaalsonderzoek door ons eigen toedoen onnodig lang heeft geduurd, wordt de ingangsdatum van de verhaalsbijdrage bepaald op de 1e dag van de maand volgend op datum verhaalsbesluit, daarbij rekening houdend met de (bovengenoemde) regionale rechtspraak terzake. 2.3 Ingangsdatum van gewijzigde verhaalsbijdragen Ingeval van gewijzigde omstandigheden, doet zich de vraag voor met ingang van welke datum de gewijzigde bijdrage opgelegd moet worden. Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB Bij wijziging in de omstandigheden die ertoe leiden dat de oorspronkelijke bijdrage verhoogd dient te worden, stellen we de ingangsdatum vast op de 1e dag van de maand volgend op de datum van het verhaalsbesluit. Ingeval de onderhoudsplichtige melding maakt van het feit dat zijn draagkracht is verminderd, wordt de ingangsdatum van de lagere bijdrage vastgesteld op de 1e dag van de maand waarin hij deze mededeling aan de gemeente heeft gedaan danwel zoveel later als de gewijzigde situatie is ingetreden.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
6
2.4 Onderhoudsplichtige weigert medewerking aan het onderzoek De onderhoudsplichtige is sedert 1-1-1999 verplicht gemeenten inlichtingen te verstrekken die voor de uitvoering van het verhaalsonderzoek van belang zijn (art. 101 Abw) . Het niet-naleven van deze bepaling is strafbaar gesteld. Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB De onderhoudsplichtigen worden gewezen op de wettelijke informatieplicht en op de dreiging van strafrechtelijke vervolging bij niet-nakoming ervan. Van de mogelijkheid tot het doen van aangifte maken we in beginsel geen gebruik. In plaats daarvan leggen we hen ambtshalve een bijdrage op ter hoogte van de bruto verstrekte bijstand. Ingeval uitsluitend sprake is van onderhoudsplicht jegens een minderjarig kind, stellen we de verhaalsbijdrage vast op het maximale bedrag van de van toepassing zijnde tabel “Eigen aandeel kosten van kinderen”. 2.5 Afzien van verhaal i.v.m. kruimelbedrag Op grond van de Circulaire van het ministerie van Sociale Zaken BZ/AV/95/2681 d.d. 14-7-1995) kan worden afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage indien: blijkt dat het totaal te verhalen bedrag onder de € 45,- per maand ligt, of blijkt dat het totaal te verhalen bedrag onder de € 540,- op jaarbasis blijft als gevolg van voorzienbare beperkte bijstandsduur. Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB Ten aanzien van bijstand verleend voor de inwerkingtreding van de Handhavingsverordening WWB maken wij gebruik van de mogelijkheden die de Circulaire biedt. Ten aanzien van bijstand verleend na de inwerkingtreding maken wij gebruik van de mogelijkheden van artikel 4 lid 2 onder a van de Handhavingsverordening WWB. Uitzondering Indien afzien van verhaal leidt tot een onredelijke situatie wordt van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. 2.6 Afzien van verhaal i.v.m. dringende redenen Er kan van verhaal worden afgezien indien, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het moet gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden. Hoewel dringende redenen strikt individueel bepaald zijn volgen hieronder enkele voorbeelden die in de praktijk voorkomen: Zeer ernstige ziekte van de onderhoudsplichtige en/of diens gezinsleden; Indien sprake is van bedreiging met geweld. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dan met name het zorgvuldigheids-, het rechtszekerheids- of het vertrouwensbeginsel, kunnen eveneens met zich brengen dat van verhaal moet worden afgezien.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
7
Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB Alleen zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen aanleiding zijn te overwegen af te zien van verhaal o.g.v. dringende redenen. De aanwezigheid hiervan zal steeds per geval worden beoordeeld op basis van het rapport dat is opgemaakt over de situatie van de belanghebbende en/of diens gezin. Deugdelijke motivering is derhalve noodzakelijk. Afzien vindt plaats o.g.v. art. 92 lid 2 Abw of artikel 4 lid 2 onder b Handhavingsverordening WWB. 2.7 Vaststellen van de behoefte van kinderen De laatste jaren zijn vele verhaalsprocedures gevoerd in zaken waarin wel een onderhoudsplicht bestaat ten opzichte van de kinderen maar niet tegenover de partner. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28-2-1997, JVB 2-6-1997) dienen in verhaalszaken dezelfde wettelijke maatstaven (draagkracht en behoefte) gehanteerd te worden als bij de vaststelling van kinderalimentatie. Voor de vaststelling van het behoeftebedrag wordt in het alimentatierecht aansluiting gezocht bij de tabel “eigen aandeel kosten van kinderen”. Volgens de Hoge Raad kan deze systematiek ook in bijstandszaken worden toegepast. Zelfs wanneer het aannemelijk is dat de aldus betaalde bijdrage zo hoog is dat deze feitelijk niet alleen de kinderen maar ook de ouder ten goede komt. Hiermee is dan ook een einde gekomen aan de praktijk dat in dergelijke situaties een standaard bijdrage werd opgelegd van € 113.per maand per kind. Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB Wij stellen de behoefte vast aan de hand van de bij de Tremanormen behorende tabel “Eigen aandeel kosten van kinderen”. Hierbij is overwogen dat de bijstand een subsidiaire verstrekking is die wordt verstrekt in aanvulling op het feitelijke inkomen uit andere bronnen danwel op het inkomen dat de bijstandsgerechtigde mogelijkerwijze zou kunnen verwerven. De onderhoudsplichtige wordt van de zgn. behoeftetabel reeds in kennis gesteld met de eerste aanschrijvingsbrief. Uitzondering In 2 gevallen kan besloten worden af te wijken van de behoeftetabel: - indien de onderhoudsplichtige met zijn minderjarig kind nimmer in gezinsverband heeft geleefd; - indien de onderhoudsplichtige slechts gedurende korte tijd (indicatie: 2 jaar) in gezinsverband met het minderjarige kind heeft geleefd én de verbreking van het gezinsverband reeds langere tijd geleden heeft plaatsgehad (indicatie: 8 jaar). In dergelijke situaties kan niet altijd gesteld worden dat het kind is gaan wennen aan de welstand voortvloeiende uit het inkomen van de onderhoudsplichtige. De verhaalsbijdrage wordt alsdan vastgesteld aan de hand van een percentage van de in de behoeftetabel genoemde bijdrage. Het percentage bedraagt 50% indien er nimmer een gezinsverband is geweest. Ingeval van een kortdurend gezinsverband dient 70% van het toepasselijke behoeftebedrag in aanmerking te worden genomen.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
8
2.8 Fiscaal voordeel van verhaalsbijdragen voor kinderen Er blijkt in de praktijk nogal wat onduidelijkheid te bestaan over de fiscale aftrekbaarheid van verhaalsbijdragen. Het berekenen van het fiscale voordeel is voor de gemeente van belang, omdat dit leidt tot verhoging van de draagkracht van de onderhoudsplichtige, hetgeen weer kan leiden tot een hogere verhaalsbijdrage. Verhaalsbijdragen kunnen óf als persoonlijke verplichtingen worden afgetrokken, óf als buitengewone last. Volgens de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 is de opgelegde verhaalsbijdrage aftrekbaar als: Persoonlijke verplichting
Buitengewone last
Indien de opgelegde bijdrage strekt tot voorziening in het levensonderhoud van de duurzaam van de onderhoudsplichtige gescheiden levende echtgenoot of gewezen echtgenoot; Indien de opgelegde bijdrage strekt tot voorziening in de kosten van verzorging en opvoeding van eigen kinderen, stiefkinderen en pleegkinderen, die jonger dan 27 jaar zijn.
Dit onderscheid is van belang omdat persoonlijke verplichtingen volledig aftrekbaar zijn en buitengewone lasten (onder bepaalde voorwaarden) slechts forfaitair. Standpunt Belastingdienst Rotterdam Indien de verhaalsbijdrage is opgelegd vanwege onderhoudsplicht jegens (ex-) echtgenoot en kind, zou dit naar de letter van de wet kunnen betekenen dat het ene deel volledig aftrekbaar is als persoonlijke last en het andere deel forfaitair als buitengewone last. De fiscus heeft in een landelijk overleg vanwege praktische redenen besloten niet te zullen overgaan tot splitsing van verhaalde bijstand. Dit betekent dat het voor de fiscus niet van belang is welke onderhoudsverplichting ten grondslag ligt aan de verhaalde bijstand. Deze pragmatische oplossing gaat echter niet op in situaties waarin er uitsluitend sprake is van een onderhoudsplicht jegens kinderen. Indien de onderhoudsplichtige naast de alimentatie ten behoeve van zijn kind ook door de gemeente wordt belast met een aanvullende verhaalsbijdrage (t.b.v. die kinderen), zou dit tot gevolg kunnen hebben dat de kinderalimentatie leidt tot een forfaitaire aftrek en de aanvullende verhaalsbijdrage tot een volledige aftrek. Naar de mening van de Belastingdienst is een dergelijke dubbele aftrek niet mogelijk. In dit soort samenloopsituaties geldt dat zowel de kinderalimentatie als de verhaalsbijdrage in zijn totaliteit aftrekbaar zijn als buitengewone last en derhalve uitsluitend voor forfaitaire aftrek in aanmerking komen. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Wij handelen overeenkomstig het vorenstaande standpunt van de Belastingdienst Rotterdam.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
9
2.9 Alimentatiebeschikking wordt niet nagekomen Indien een onderhoudsplichtige niet voldoet aan een rechterlijke alimentatie-uitspraak, kunnen gemeenten de nakoming ervan langs twee sporen trachten te realiseren: 1. de gemeente onderneemt zelf actie in de vorm van het toepassen van verhaal ex artikel 96 Abw; of 2. de gemeente verbindt aan de (verhoogde) bijstandsverlening de voorwaarde dat de bijstandsgerechtigde overgaat tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak al dan niet met behulp van het LBIO (zie art. 108a Abw). Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Ingeval er sprake is van het structureel niet nakomen van de alimentatiebeschikking, draagt de bijstandsgerechtigde slechts in uitzonderlijke situatie haar alimentatieaanspraken middels een volmacht aan de gemeente over, waarna wij overgaan tot verhaal op de onderhoudsplichtige. De reden dat we hiervoor opteren is dat het de verantwoordelijkheid van de bijstandsgerechtigde is om van een voorliggende voorziening gebruik te maken. Een bijstandsgerechtigde kan een advocaat en/of een deurwaarder inschakelen om de onderhoudsplichtige te dwingen om aan zijn door de rechtbank vastgestelde betalingsverplichting te voldoen. Voor de inzet van rechtshulp kan een akte van onvermogen worden verstrekt, waarna de eigen bijdrage hiervan voor bijzondere bijstand in aanmerking komt. In geval van het niet-volledig of het niet –tijdig betalen van de alimentatie voor kinderen is inning via het Lbio de aangewezen weg. 2.10 Alimentatiebeschikking en vermindering draagkracht De vraag doet zich voor of gemeenten mogen afwijken van een rechterlijke uitvoerbare alimentatie-uitspraak, wanneer vaststaat dat de uitspraak niet meer voldoet aan de wettelijke maatstaven terwijl dit niet te wijten is aan de handelwijze van de onderhoudsplichtige. Deze problematiek is aan de orde geweest tijdens de parlementaire behandeling van artikel 98 Abw. Het Ministerie van SZW geeft aan dat de onderhoudsplichtige zelf verantwoordelijk is om bij wijziging van zijn omstandigheden de Rechtbank te verzoeken de alimentatie op een lager bedrag vast te stellen. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Uitgangspunt is dat de onderhoudsplichtige bij de Rechtbank een verzoek moet indienen tot verlaging of nihilstelling van de alimentatie. Indien komt vast te staan dat de onderhoudsplichtige een wijzigingsverzoek bij de Rechtbank heeft ingediend en naar onze mening voldoende heeft aangetoond dat hij niet langer in staat is de (volledige) alimentatiebijdrage te voldoen, kan, voor de duur van de wijzigingsprocedure, besloten worden de incasso af te stemmen op de door ons zelf berekende bijdrage. Voorwaarde is wel dat de onderhoudsplichtige ons op de hoogte houdt van alle relevante (proces-)ontwikkelingen.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
10
2.11 Verhaal in afwijking van een alimentatiebeschikking Ten aanzien van de vraag op welke wijze gemeenten in dergelijke gevallen het verhaalsbesluit en het verzoekschrift tot verhaal in rechte moeten formuleren, zijn twee opvattingen denkbaar: a. De gemeente verhaalt alleen het verschil tussen het bedrag van de alimentatieuitspraak en de zelfberekende verhaalsbijdrage; b. De gemeente verhaalt de gehele zelfberekende verhaalsbijdrage, eventueel onder aftrek van hetgeen reeds door de onderhoudsplichtige wordt voldaan. Welke werkwijze door de rechtbanken wordt geaccepteerd is niet aan te geven. Dit behoort tot de rechterlijke vrijheid. De Rechtbank Rotterdam heeft in een brief aan de gemeente Schiedam d.d. 28-5-1997 aangegeven het spoor te volgen van optie a. Het Gerechtshof Den Haag stelt zich op hetzelfde standpunt in haar uitspraak van 28-2-1997, JVB 1997/57 “(…) De verhaalsbeschikking volgens artikel 96 Abw levert een executoriale titel op. Vaststelling van een verhaalsbedrag dat deels in de plaats komt van de door de rechter vastgestelde alimentatie komt in strijd met het door de wetgever gekozen standpunt. Als de gemeente een ander bedrag wil verhalen dan de in de rechterlijke uitspraak is vastgesteld, dan zal zij de rechter moeten adiëren om voor het meerdere een executoriale titel te verkrijgen. Alsdan blijft er ook een duidelijk onderscheid bestaan tussen alimentatie en verhaalsbedrag. (…)”
Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Wij handelen overeenkomstig bovenstaande lijn in de regionale jurisprudentie (optie a). 2.12 Indexering van verhaalsbijdragen Ingevolge artikel 1:402a BW worden de bij rechterlijke uitspraak of bij overeenkomst vastgestelde bedragen voor levensonderhoud jaarlijks met ingang van 1 januari automatisch met een bepaald percentage verhoogd, tenzij de indexering door de rechter is uitgesloten. Op grond van artikel 97 Abw is de wettelijke indexering eveneens van toepassing op het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag. Analoog aan artikel 1:402a BW betekent dit dat toepassing van de wettelijke indexering op een in der minne tot stand gekomen verhaalsbijdrage, alleen mogelijk is wanneer dit in het (oorspronkelijke) verhaalsbesluit is opgenomen. Beleidskeuze o.g.v.Abw / WWB De verhaalsbijdrage ex artikel 102 Abw wordt niet geïndexeerd bij een in de minne tot stand gekomen verhaalsbijdrage. 2.13 Afronden verhaalsbijdragen Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB De verhaalsbijdrage, inclusief fiscaal voordeel, wordt naar beneden afgerond op hele euro’s.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
11
2.14 Het verrichten van heronderzoeken Een heronderzoek in het kader van verhaal is gericht op de vraag of er sprake is van een zodanige wijziging in de omstandigheden dat deze verhoging van de opgelegde bijdrage rechtvaardigt. Met ingang van 1 januari 2004 is de gemeente niet langer verplicht dergelijke onderzoeken te verrichten. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB In afwachting van het alimentatiestelsel wordt de oude heronderzoekssystematiek gecontinueerd. Dit houdt in dat er éénmaal in de twee jaar een heronderzoek plaatsvindt, of eerder in geval van relevante wijzigingen. Voor zelfstandigen wordt als gevolg van de mogelijk grote verschillen in de jaarcijfers elk jaar een heronderzoek gedaan. Waarbij er aan het begin van een jaar een voorlopig verhaalsbijdrage wordt vastgesteld op basis van oude jaarcijfers waarna er pas achteraf, als de jaarcijfers bekend zijn, een definitieve verhaalsbijdrage wordt opgelegd. Dit om te voorkomen dat een onderhoudsplichtige een hoog bedrag ineens aan de gemeente verschuldigd is. 2.15 Overgaan tot verhaal in rechte Indien de onderhoudsplichtige, na herhaald verzoek van de gemeente, niet vrijwillig tot betaling van de opgelegde verhaalsbijdrage ex art. 102 Abw overgaat, dient een procedure tot verhaal in rechte ex artikel 102 lid 2 Abw gestart te worden. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de handreiking debiteuren. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Het verzoekschrift dient bij de Rechtbank te zijn ingediend binnen 4 maanden na verzenddatum verhaalsbesluit.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
12
TERUGVORDERING
3
Inleiding
Ingeval achteraf blijkt dat bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, is de gemeente sedert 1-8-1992 verplicht de onverschuldigd betaalde bijstand van de cliënt terug te vorderen. Deze verplichting is in de WWB vervallen. Het College van B&W heeft echter op 16-12-2003 besloten tot ongewijzigde voortzetting van de terugvorderingspraktijk. De beleidsregels waarin dit zal worden vastgelegd zijn uitgewerkt in artikel 3 van de Handhavingsverordening WWB die nog door de Gemeenteraad moet worden vastgesteld. Terugvordering van ten onrechte genoten bijstand over de periode tot de inwerkingtreding van de Handhavingsverordening WWB vindt plaats op de in de Algemene bijstandswet genoemde gronden: terugvordering van gezinsbijstand, voorschot, onverschuldigde betaling vanwege fraude of anderszins, foutieve uitbetaling, middelen achteraf, leenbijstand of borgtocht. Indien er sprake blijkt te zijn van een onverschuldigde betaling aan een derde, dient terugvordering plaats te vinden op grond van het Burgerlijk Wetboek. Terugvordering van ten onrechte genoten bijstand vanaf de datum inwerkingtreding van de Handhavingsverordening WWB vindt plaats o.g.v. artikel 3 lid 1 van de Handhavingsverordening WWB juncto de toepasselijke artikelen in de WWB. Beoordeling van een terugvorderingzaak betekent een afweging van een complex van factoren. Het (wettelijk) toetsingskader voor gemeenten bestaat daarbij uit de Wet Werk en Bijstand, Algemene bijstandswet, Handhavingsverordening WWB, het Burgerlijk Wetboek, de Algemene wet bestuursrecht, de jurisprudentie, de circulaires van het Ministerie van SZW en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De wettelijke bepalingen laten, in beperkte mate, ruimte voor eigen invulling van de uitvoeringspraktijk. Binnen deze ruimte zijn enkele praktische beslissingsnormen ontwikkeld waarop de gemeente Westvoorne zich baseert bij de uitvoering van terugvorderingszaken.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
4
pagina:
13
Uitvoeringsbeleid
4.1 Bundelen van besluiten tot herziening, terugvordering en invordering De gemeente heeft de keuze om de verschillende elementen in het besluitvormingsproces rondom herziening, terugvordering en invordering te bundelen in één beschikking. Bundeling heeft zowel voor de klant als voor de gemeente de volgende voordelen: De rechtspositie van de cliënt wordt integraal beoordeeld en vastgelegd; De klant kan in één keer nagaan of hij tegen (één of meer aspecten van) de beschikking wenst te ageren; Afzonderlijke bezwaarprocedures worden voorkomen. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Alle elementen worden zoveel mogelijk vastgelegd in één beschikking. 4.2 Afzien van terugvordering i.v.m. dringende redenen Er kan o.g.v. artikel 78 lid 2 Abw dan wel o.g.v. artikel 3 lid 2 Handhavingsverordening WWB van terugvordering worden afgezien indien, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het moet gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden. Hoewel dringende redenen strikt individueel bepaald zijn volgen hieronder enkele voorbeelden die in de praktijk voorkomen: Zeer ernstige ziekte van de onderhoudsplichtige en/of diens gezinsleden; De verzwegen partner aannemelijk heeft gemaakt dat hij/zij niet wist of kon weten dat de ander een uitkering ontving; Dringende reden o.g.v. financiële gevolgen wordt niet snel aangenomen omdat de toepasselijke beslagvrije voet (90% van de bijstandsnorm) in beginsel voldoende bescherming biedt. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dan met name het zorgvuldigheids-, het rechtszekerheids- of het vertrouwensbeginsel, kunnen eveneens met zich brengen dat van terugvordering moet worden afgezien. Voorbeelden in de jurisprudentie:
Op de binnenkomst van informatie van de belanghebbende is niet met voldoende alertheid gereageerd. Terugvordering is in het algemeen niet meer acceptabel na het verstrijken van zes maanden na ontvangst van de informatie; Het klakkeloos over een te lange periode verstrekken van voorschotten brengt (volledige) terugvordering hiervan in gevaar; Opgewekt gerechtvaardigd vertrouwen dat netto i.p.v. bruto teruggevorderd zou worden.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
14
Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB Alleen zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen aanleiding zijn af te zien van terugvordering o.g.v. dringende redenen als bedoeld in artikel 78 lid 3 Abw of artikel 3 lid 2 Handhavingsverordening WWB. De aanwezigheid hiervan zal steeds per geval worden beoordeeld op basis van het rapport dat is opgemaakt over de situatie van de belanghebbende en/of diens gezin. Deugdelijke motivering is derhalve noodzakelijk. 4.3 Afzien van terugvordering i.v.m. kruimelbedrag Artikel 78b Abw biedt de mogelijkheid van terugvordering of incasso af te zien als de vordering op jaarbasis niet meer dan € 113,- bedraagt. De WWB biedt eveneens de mogelijkheid tot invoering van een kruimelbedrag. Beleidskeuze o.g.v. Abw en WWB Wij passen het kruimelbedrag ad € 113,00 uitsluitend toe ingeval van incasso. Met andere woorden: wij vorderen, ongeacht de hoogte, in alle gevallen terug. 4.4 Brutering van de vorderingen Gemaakte kosten van bijstand omvatten mede de daarover verschuldigde premies ingevolge de sociale zekerheidswetten, indien deze niet (meer) met de belastingdienst of de UWV verrekend kunnen worden. Artikel 90 Abw verplicht de gemeente in dergelijke gevallen de bruto verstrekte bijstand terug te vorderen. Die verplichting bestaat o.g.v. art. 58 lid 4 WWB niet. Beleidskeuze o.g.v. WWB Wij handelen analoog aan art. 90 Abw. Ook op grond van de WWB vindt in die gevallen bruto terugvordering plaats. Uitzondering Wij zien in beginsel af van brutering van de vordering indien sprake is van terugvordering wegens administratieve fout. Ook vorderingen die ontstaan door alsnog ontvangen heffingskortingen van de Belastingdienst worden niet gebruteerd, tenzij de alsnog verkregen heffingskortingen het gevolg is van een verwijtbare gedraging van de debiteur. 4.5 Het verrichten van heronderzoeken Een heronderzoek in het kader van terugvordering is gericht op de vraag of er sprake is van een zodanige wijziging in de omstandigheden dat deze verhoging van het vastgestelde aflossingsbedrag rechtvaardigt. Met ingang van 1 januari 2004 is de gemeente niet langer verplicht dergelijke onderzoeken te verrichten. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Door de invoering van de WWB is de gemeente financieel aansprakelijk voor de uitvoering van de wet. Hierdoor heeft de gemeente direct financieel voordeel als het aflossingsbedrag zo hoog mogelijk is, waardoor de vordering zo spoedig mogelijk wordt afgelost. Hierdoor wordt er voorgesteld om de heronderzoekstermijn van 1 jaar ongewijzigd te continueren. Daarnaast zal er een actief incassobeleid worden gevoerd.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
15
Incasso
5
Inleiding
In dit hoofdstuk is neergelegd op welke wijze de gemeente Westvoorne teveel of ten onrechte verstrekte bijstand, opgelegde administratieve boeten en verhaalde bijstand incasseert. Alvorens tot dwanginvordering over te gaan moeten B&W de debiteur de gelegenheid geven vrijwillig aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Dit geschiedt door middel van een besluit waarin een betalingsregeling moet zijn opgenomen of waarin de debiteur moet worden uitgenodigd om een betalingsregeling te treffen. Beoordeling van invorderingsmogelijkheden betekent een afweging van een complex van factoren. Het (wettelijk) toetsingskader voor gemeenten bestaat daarbij uit de Wet Werk en Bijstand, de Algemene bijstandswet, het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Faillissementswet, de Algemene wet bestuursrecht, jurisprudentie, circulaires van het Ministerie van SZW en algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De wettelijke bepalingen laten, op onderdelen, ruimte voor eigen invulling van de uitvoeringspraktijk. Binnen deze ruimte is een aantal praktische beslissingsnormen ontwikkeld waarop de gemeente Westvoorne zich baseert bij de incasso van openstaande vorderingen.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
6
pagina:
16
Uitvoeringsbeleid
Dit hoofdstuk bevat de beslissingsnormen waarop de gemeente Westvoorne zich baseert bij de incasso van openstaande vorderingen. 6.1 Invullen van de incassoactiviteiten Van de gemeente wordt verlangd dat zij tijdig invorderingsactiviteiten onderneemt wanneer de debiteur nalaat te voldoen aan de hem opgelegde betalingsverplichting. De gemeente geniet, binnen de wettelijke kaders, volledige vrijheid ten aanzien van de invulling van die activiteiten. De incassoactiviteiten zoals deze thans worden uitgevoerd strekken zich uit over minimaal 4 maanden. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Gebleken is dat hoe intensiever het incassotraject wordt uitgevoerd, hoe meer dit oplevert. Niet alleen het feit dat onder het regime van de WWB de ontvangsten volledig ten goede van de gemeente komen, maar ook het voorkomen van onnodig hoge vorderingen maakt een intensief incassotraject noodzakelijk. Indien niet aan de betalingsverplichting wordt voldaan, verloopt het incassotraject volgens onderstaand traject. Zie ook punt 6.2. 1. 2a. 2b.
3. 4 5. 6.
Adresverificatie Het versturen van een betalingsherinnering voorzien van acceptgiro (betalingstermijn 14 dagen), nadat de in de terugvorderingsbeschikking vermelde betalingstermijn is verstreken, Het versturen van een betalingsherinnering voorzien van acceptgiro (betalingstermijn 14 dagen), nadat de in de verhaalsbeschikking vermelde betalingstermijn is verstreken, Bij een ambtshalve vastgestelde verhaalsbijdrage of een door de rechter toegewezen verhaalsvordering wordt geen betalingsherinnnering verzonden, maar gelijk een aanmaning, zie punt 3 Het versturen van een aanmaning voorzien van acceptgiro (betalingstermijn 14 dagen), Bij een in der minne tot standgekomen verhaalsvordering overgaan tot verhaal in rechte, zie paragraaf 2.15, blz. 11 Bij andere vorderingen raadplegen Suwi-net en Rijksdienst voor het Wegverkeer i.v.m. onderzoek beslagmogelijkheden: In geval van een reguliere werkgever/uitkeringsinstantie zelf vereenvoudigd derdenbeslag leggen. In andere gevallen de deurwaarder inschakelen.
6.2 Vaststellen van vervaltermijnen De gemeente is vrij om te bepalen op welke datum de debiteur aan zijn betalingsverplichting moet hebben voldaan. De enige beperking is dat de debiteur een redelijke betalingstermijn gegund moet worden.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
17
Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Als vervaldatum van de lopende termijnen wordt altijd de laatste dag van de maand gehanteerd waarover de betaling verschuldigd is. Bij betaling ineens is de betalingstermijn 30 dagen te rekenen vanaf de datum van verzending van de terugvorderings en of verhaalsbeschikking. Herinneringen en aanmaningen hebben steeds een betalingstermijn van twee weken te rekenen vanaf de datum van verzending van respectievelijk de herinnering of de aanmaning. 6.3 Inschakelen van de deurwaarder De gemeente heeft de mogelijkheid om zelfstandig beslag te leggen op loon en/of uitkering indien een rechterlijke uitspraak of een gemeentelijk besluit niet wordt nagekomen. Voor alle andere vormen van beslag dient de gemeente gebruik te maken van een deurwaarder. Ook kan ervoor worden gekozen alle beslagen door de deurwaarder te laten leggen. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB De gemeente legt zoveel mogelijk zelf vereenvoudigd derdenbeslag dan wel pseudoverrekening. Als er echter meerdere inkomstenbronnen zijn, de inkomstenbron niet bekend is danwel het geen reguliere werkgever of uitkeringsinstantie betreft wordt de vordering uitbesteed aan de deurwaarder. Uitzondering Vorderingen onder de € 113,- worden slechts d.m.v. vereenvoudigd derdenbeslag geïncasseerd. Indien beslaglegging niet direct mogelijk is vindt regelmatig via Suwinet onderzoek plaats naar mogelijke inkomstenbronnen. Indien drie jaar lang geen vereenvoudigd derden beslag heeft kunnen plaatsvinden kan de vordering als kruimelbedrag worden afgeboekt. De termijn van drie jaar wordt gehanteerd om te voorkomen dat een vordering terstond wordt afgeboekt terwijl er een (reële) mogelijkheid bestaat dat de debiteur binnen drie jaar opnieuw bijstandsbehoeftig wordt.
6.4 Vaststellen van aflosvolgorde bij cumulatie van vorderingen Vaak is het zo dat een debiteur, gelet op diens geringe afloscapaciteit, slechts op één vordering tegelijk kan aflossen. De Algemene bijstandswet (WWB) geeft niet exact aan op welke vordering het eerste moet worden afgelost. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Wij houden de volgende preferentie in aflossing aan: Vorderingen als gevolg van een boete hebben te allen tijde de hoogste preferentie (vervalt bij inwerkingtreding afstemmingsverordening) a. Vervolgens vindt aflossing plaats op de oudste vordering (ongeacht ontstaansgrond) b. Zijn 2 of meer vorderingen op dezelfde datum ontstaan, dan geldt: c1 Vorderingen als gevolg van fraude; c2 Vorderingen als gevolg van middelen achteraf, administratieve fout, voorschot en onverschuldigde betaling anderszins; c3 vorderingen als gevolg van leenbijstand.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
18
Uitzondering Van deze volgorde kan worden afgeweken indien dit tot doel heeft gehele of gedeeltelijke brutering te voorkomen. 6.5 Vaststellen aflosverplichting bij debiteuren in de uitkering Het vaststellen van de hoogte van de aflosverplichting vormt een onderdeel van de gemeentelijke beleidsvrijheid, althans indien en voorzover het de beslagvrije voet niet te boven gaat. Bij de berekening van de beslagvrije voet wordt rekening gehouden met het vakantiegeld. Het maandelijks in te houden bedrag kan volgens twee verschillende methoden worden berekend: (1) methode inclusief vakantiegeld en (2) methode exclusief vakantiegeld. Methode 1: Beslagvrije voet wordt berekend aan de hand van de bijstandsnorm inclusief vakantiegeld. Voorbeeld: Bijstandsnorm inclusief € 52,80 vakantiegeld af: beslagvrije voet = 90% x € 1.100,Maandelijkse inhouding
€ 1.100,00 € 990,00 € 110,00
De gereserveerde vakantietoeslag (12 x € 52,80) = € 633,60 wordt in mei volledig uitbetaald aan de klant. Methode 2: Beslagvrije voet wordt berekend aan de hand van de bijstandsnorm exclusief vakantiegeld. Bijstandsnorm inclusief € 52,80 vakantiegeld Af: Vakantietoeslag Bijstandsnorm exclusief vakantiegeld af: beslagvrije voet = 90% x € 1.100,Maandelijkse inhouding
€ 1.100,00 € 52,80 € 1.047,20 € 990,00 € 57,20
De gereserveerde vakantietoeslag (12 x € 52,80) = € 633,60 wordt niet aan de klant uitbetaald, maar aangewend ter aflossing van de vordering. In de literatuur wordt verschillend gedacht over welke methode juridisch het meest correct is. Deurwaarders en bij de NVVK aangesloten schuldhulpverleningsinstanties leggen beslag volgens de 2e methode. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Tot nu toe heeft gemeente Westvoorne in principe gewerkt volgens methode 2. Hierdoor wordt voorgesteld om ook onder de WWB volgens methode 2 te blijven werken. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat wanneer er sprake is van een situatie waarin een klant een inkomstenbron heeft waardoor er maandelijks minder vakantiegeld gereserveerd kan worden er aan zo'n klant een betalingsvoorstel wordt gedaan waarin methode 1 en 2 worden gecombineerd. Het maandelijks te reserveren vakantiegeld, na verrekenen van de inkomsten, zal in zo’n voorstel ter aflossing worden ingehouden. Daarnaast zal het restantbedrag tot de beslagvrije voet maandelijks worden ingehouden op de regulier uit de betalen uitkering.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
19
Dit heeft tot gevolg dat het opgebouwde vakantiegeld bij de werkgever door de klant zelf mag worden behouden, maar de gemeente jaarlijks wel het maximale bedrag ter aflossing binnen krijgt. Wil de klant niet aan het betalings-voorstel meewerken dan wordt er tot beslaglegging bij de andere werkgever en/of uitkeringsinstantie overgegaan. Voor wat betreft de hoogte van het te verrekenen bedrag blijft het onderscheid naar ontstaansgrond gehandhaafd. Fraude- en boetevorderingen dienen in beginsel afgelost te worden met een bedrag gelijk aan 10% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. De aflosverplichting van de overige vorderingen is vastgesteld op 6% van de bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. Uitzondering Wanneer er beslag door een derde op een WWB-uitkering wordt gelegd wordt de inhouding van 6% onmiddellijk verhoogd tot 10%. Dit om te voorkomen dat een deel van de ruimte moet worden gedeeld met andere schuldeisers. 6.6 Vaststellen aflosverplichting bij debiteuren uit de uitkering Uit de praktijk is gebleken dat deze categorie debiteuren niet of nauwelijks bereid is inzage te verstrekken in hun financiële situatie. Hierdoor is het huidige beleid niet goed werkbaar gebleken. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Getracht is naar een methode toe te werken die minder arbeidsintensief is, de bereidheid tot vrijwillige nakoming vergroot, terwijl de vordering toch binnen een acceptabele termijn wordt afgelost.
Bij de terugvorderingsbeschikking wordt betaling ineens gevorderd;
Indien de debiteur zich hiertoe niet in staat acht, kan hij gebruik maken van het bij de beschikking gevoegde (separate) aflossingsvoorstel. Het aflosbedrag wordt vastgesteld op een bedrag dat noodzakelijk is om aflossing binnen de 36 maanden te realiseren. Ingeval van fraude bedraagt die termijn 24 maanden. Het spreekt voor zich dat de aflossingstermijnen in redelijke verhouding moeten staan tot de hoogte van de vordering.
In verband hiermee geldt als minimale aflossing 10% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief gemeentelijke toeslag en vakantietoeslag. Te allen tijde zal bij de bepaling van het aflossingsbedrag worden gestreefd naar het vermijden van brutering.
Indien de debiteur ondanks herhaald verzoek niet vrijwillig aan zijn betalingsverplichting voldoet, vervallen alle minnelijke aflossingsvoorstellen en zal overgegaan worden tot tenuitvoerlegging conform de regels van burgerlijke rechtsvordering.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
20
6.7 Kwijtschelding van kruimelbedragen B&W zijn, op grond van artikel 78b Abw, bevoegd om van terugvordering of incasso af te zien indien de vordering op jaarbasis (lees: kalenderjaar) niet meer dan € 113,bedraagt. De regeling is niet van toepassing op de administratieve boete. Artikel 5 lid 2 onder d van de Handhavingsverordening WWB biedt deze mogelijkheid ook. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Wij passen het kruimelbedrag van € 113,- uitsluitend toe ingeval van incasso. Toepassing kruimelbedrag alleen mogelijk indien: Er geen mogelijkheid is tot verrekening met lopende uitkering danwel (een deel van) het gereserveerde vakantiegeld, én Het een vordering betreft waarin drie jaar lang geen betaling van de debiteur is ontvangen en het niet aannemelijk is dat dit op enig moment zal gebeuren. 6.8 Kwijtschelding i.v.m. dringende redenen Er kan van incasso worden afgezien indien, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Het moet gaan om incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van alle relevante omstandigheden. Zie ook hoofdstuk 2.6 en 4.2. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Op grond van art. 78 lid 3 en 92 lid 2 van de Algemene bijstandswet danwel op grond van artikel 5 lid 2 onder f Handhavingsverordening WWB kunnen zeer uitzonderlijke omstandigheden aanleiding zijn te overwegen af te zien van incasso o.g.v. dringende redenen. De aanwezigheid hiervan zal steeds per geval worden beoordeeld op basis van het rapport dat is opgemaakt over de situatie van de belanghebbende en/of diens gezin. Deugdelijke motivering is derhalve noodzakelijk. 6.9 Kwijtschelding i.v.m. aflossing gedurende 3 of 5 jaar Artikel 78c Abw geeft de gemeente de bevoegdheid om van verdere invordering af te zien: nadat op de vordering minimaal 60 maanden achtereen is afgelost. Deze termijn kan worden teruggebracht naar 36 maanden indien: de vordering niet is ontstaan vanwege fraude en de debiteur gedurende de gehele periode zijn volledige inkomen boven de beslagvrije voet heeft aangewend. De regeling geldt niet voor vorderingen die zijn ontstaan als gevolg van het opleggen van een administratieve boete. Evenmin is zij van toepassing op verhaalsvorderingen. Indien een debiteur een verzoek doet om toepassing van artikel 78c Abw dient de gemeente hierop een besluit te nemen. Tegen dit besluit kan bezwaar en beroep worden ingesteld. Gelet op de terzake bestaande discretionaire bevoegdheid zal het besluit van de gemeente door de bestuursrechter alleen marginaal kunnen worden getoetst. Dat wil zeggen: de rechter beoordeelt alsdan uitsluitend of de gemeente in redelijkheid heeft kunnen komen tot afwijzing van het verzoek van de debiteur. Artikel 5 lid 2 onder a en b alsmede artikel 5 lid 3 van de Handhavingsverordening bieden vergelijkbare mogelijkheden.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
21
Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Kwijtschelding o.g.v. “trouwe aflossing” kan worden overwogen, met in achtneming van de navolgende punten. 1. Kwijtschelding op grond van deze bepaling wordt alleen toegepast op verzoek van de debiteur; 2. Voor kwijtschelding komen niet in aanmerking: - administratieve boeten; - vorderingen die door een pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt. 3. Kwijtschelding wordt niet verleend wanneer de debiteur andere schuldeisers heeft. De reden hiervan is dat andere schuldeisers de ontstane ruimte in het inkomen zullen gaan gebruiken om hun schulden (versneld) te incasseren. In dergelijke situaties wijzen wij de debiteur op de mogelijkheden van schuldhulpverlening zoals wij die hebben uitbesteed aan de gemeentelijke kredietbank te Rotterdam. 4. Kwijtschelding wordt alleen in overweging genomen indien de debiteur gedurende 36 maanden zijn volledige inkomen boven de beslagvrije voet heeft afgelost of 60 maanden heeft betaald conform de overeengekomen regeling danwel het bedrag dat wij aan de debiteur hebben opgelegd; 5. Kwijtscheldingsregeling wordt toegepast per vordering; 6. Het buiten invordering te stellen bedrag mag niet meer bedragen dan 25% van de hoofdsom. 6.10 Kwijtschelding i.v.m. afkoop vordering Art. 78c Abw biedt tevens de mogelijkheid tot kwijtschelding indien de debiteur een bedrag, overeenkomend met tenminste 50% van de restsom in één keer aflost. Artikel 5 lid 2 onder e van de Handhavingsverordening geeft aan dat afkoop overwogen kan worden indien de debiteur een acceptabel voorstel doet. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Een aanbod tot afkoop kan worden aangemerkt als acceptabel, indien: de reële verwachting is dat afkoop meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd; het aanbod tot afkoop van een fraudevordering tenminste 75% van de restsom bedraagt; het aanbod tot afkoop van een niet-fraudevordering tenminste 50% van de restsom bedraagt. 6.11 Afboeken van vorderingen waarop gedurende vijf jaar niet is afgelost Wanneer de debiteur gedurende vijf jaar niet heeft afgelost en de verwachting is dat hij dat op enig moment ook niet zal gaan doen kan de gemeente, op grond van art. 78c Abw, tot afboeking van de vordering overgaan. Op deze wijze kunnen oninbare vorderingen uit de debiteurenadministratie worden verwijderd. Artikel 5 lid 2 onder c van de Handhavingsverordening geeft deze mogelijkheid eveneens.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
22
Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Van die mogelijkheid wordt gebruik indien: 1. De debiteur spoorloos is en vijf jaar lang zonder succes hebben getracht de woon- of verblijfplaats van de debiteur te achterhalen; 2. De woon- of verblijfplaats van de debiteur bekend is, maar hij in zodanige omstandigheden verkeert dat betaling van de schuld niet meer te verwachten valt. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als de debiteur niet over eigen inkomsten beschikt en afhankelijk is van zijn of haar echtgenoot met wie hij / zij op huwelijkse voorwaarden is gehuwd. Ook kan het zijn dat de debiteur woonachtig is in het buitenland, alwaar het gemeentelijk terugvorderingbesluit niet geëxecuteerd kan worden. 6.12 Positie van de hoofdelijk medeschuldenaar bij kwijtschelding Soms zijn meerdere personen aansprakelijk voor dezelfde vordering. Wanneer wordt besloten ten opzichte van één van de schuldenaren kwijtschelding toe te passen moet bezien worden hoe de positie van de hoofdelijk medeschuldenaar is. In de Algemene bijstandswet / WWB is hierover niets geregeld. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Aansluiting wordt gezocht bij de algemene regel van het Burgerlijk Wetboek. Deze luidt als volgt: “Verleende kwijtschelding aan één van de schuldenaren werkt niet vanzelfsprekend jegens de andere schuldenaar, tenzij hieromtrent uitdrukkelijk te kennen wordt gegeven dat zulks wel het geval is”. (art. 6:9 lid 1 BW).
De verplichting tot betaling van de restschuld rust na kwijtschelding derhalve volledig op de andere schuldenaar. Deze laatst genoemde schuldenaar dient hierover schriftelijk te worden geïnformeerd. 6.13 Kwijtschelding in een minnelijk schuldhulpverleningstraject Het gaat hier om situaties waarin de gemeente wordt benaderd door een schuldhulpverlener met het verzoek akkoord te gaan met een bepaald betalingsvoorstel tegen finale kwijting. Meestal vangt dit proces aan met een verzoek om opgave van de openstaande vordering. De gemeente is op grond van artikelen 78a, 93a Abw en artikel 5 lid 2 onder g Handhavingsverordening WWB bevoegd om onder bepaalde voorwaarden mee te werken aan een schuldregeling of schuldsanering. Deze bevoegdheid geldt onder de Algemene bijstandswet niet t.a.v. fraudevorderingen en evenmin t.a.v. vorderingen die het gevolg zijn van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid. Uit jurisprudentie blijkt echter dat rechters de uitsluiting van fraude hebben genuanceerd. Is een minnelijke regeling niet mogelijk dan kan de debiteur een beroep doen op de op 1 december 1998 in werking getreden Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP), hetwelk is geregeld in art. 284 Faillissementswet. De WSNP biedt debiteuren bij wie een minnelijke aflossing van schulden onmogelijk is, een wettelijke kans op regeling van hun schulden.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
23
De toelating tot de WSNP heeft voor de gemeente financiële gevolgen, want vanaf dat moment wordt de afloscapaciteit van de debiteur voor een groot deel aangewend om de kosten van de bewindvoerder te dekken. Beleidskeuzen o.g.v. Abw / WWB Wij nemen uitsluitend verzoeken tot schuldhulpverlening in overweging die afkomstig zijn van een bij de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) aangesloten schuldhulporganisatie. Reden hiervan is dat de rechter schuldhulpverlening, verleend door een niet-erkende organisatie, niet aanmerkt als een “minnelijk traject”. Het voeren van een minnelijk traject is noodzakelijk voor toelating tot de WSNP. Het verzoek tot schuldhulpverlening van een niet bij de NVVK aangesloten schuldhulporganisatie zal worden afgewezen. De debiteur zal (dus) opnieuw een minnelijk traject moeten starten, dit maal bij een NVVK aangesloten organisatie. Schuldeisers zijn reeds eerder aangeschreven en zullen niet nogmaals meewerken. Onnodig tijdverlies. Het is niet mogelijk exact aan te geven in welke gevallen wél of niet akkoord gegaan moet worden met een schuldregeling/-sanering. Ieder verzoek zal op zijn merites beoordeeld moeten worden. Besluiten dienaangaande dienen dan ook deugdelijk gemotiveerd te worden, waarbij zoveel mogelijk antwoord wordt gegeven op de volgende vragen: Ten aanzien van de vordering Hoofdsom? Restant? Ontstaansgrond (ad 1)? Datum?
Ten aanzien van het schuldenpakket Omvang? Samenstelling?
Ten aanzien van de debiteur Is de debiteur verwijtbaar in de problematische schuldensituatie beland? (ad 2)? Is er sprake van “anticiperend gedrag”? Hoe is het aflosgedrag tot nu toe geweest? Is de debiteur in staat en bereid om zijn uitgavenpatroon te veranderen? Was er sprake van recidive?
Ten aanzien van het voorstel Wordt in het voorstel rekening gehouden met de preferentie van de gemeente? Welk percentage wordt de gemeente aangeboden? Kosten-baten-analyse? Heeft het voorstel betrekking op alle schulden? Is een regeling alleen mogelijk als de gemeente hieraan meewerkt?
Ad 1: ontstaansgrond Het beleid is afhankelijk van de ontstaansgrond. In het hiernavolgende worden deze gronden separaat beschreven. Fraude < 5 jaar Deze komen in beginsel niet voor kwijtschelding in aanmerking.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
24
Fraude > 5 jaar Voorop staat dat ook oudere fraudevorderingen in beginsel geheel moeten worden terugbetaald. Een besluit op een verzoek tot kwijtschelding dient tot stand te komen door afweging van de volgende uitgangspunten: “fraude mag niet lonen”, “schone lei” en “kosten-baten”. Uit jurisprudentie blijkt dat fraudevorderingen ouder dan vijf jaar (te rekenen vanaf datum besluit), voor de rechter geen belemmering vormen om iemand toe te laten tot de WSNP. Naast “leeftijd” vordering betrekt de rechter in zijn oordeel ook de omstandigheden waaronder de fraude heeft plaatsgevonden en het gedrag dat de debiteur nadien heeft vertoond. Rechtbank Rotterdam heeft een aanzienlijk deel van dergelijke vorderingen tot de WSNP toegelaten, louter op grond van het “leeftijdscriterium”. Toelating tot de WSNP heeft voor de gemeente financiële gevolgen, want vanaf dat moment wordt de afloscapaciteit van de debiteur voor een groot deel aangewend om de kosten van de bewindvoerder te dekken. Gevolg voor de gemeente als schuldeiser kan zijn dat er in het wettelijk traject minder van de vordering terugvloeit dan in een minnelijk traject. De debiteur komt op grond van art. 5 lid 5 en art. 5 lid 6 Handhavingsverordening in ieder geval niet voor kwijtschelding in aanmerking indien - hij meerdere fraudevorderingen heeft (gehad) en/of - hij eerder aan een minnelijk schuldhulpverleningstraject dan wel WSNP-traject heeft deelgenomen waarin de gemeente partij is geweest. Bijstandsverhaal Indien voldaan is aan het gestelde van artikel art. 93a Abw is er in beginsel aanleiding om gedeeltelijk af te zien van verhaal. Beoordeling daarvan vindt plaats op basis van een rapport dat is opgemaakt over de situatie van de onderhoudsplichtige. Leenbijstand Bij beoordeling van een leenbijstand spelen leeftijd van de lening en reden waarvoor deze is aangegaan een rol. Is de lening korter dan ½ jaar geleden aangegaan (te rekenen vanaf datum 1e melding bij schuldhulpverleningsinstantie) dan gaat de gemeente er vanuit dat er sprake is van “anticiperend gedrag” van de debiteur. Kwijtschelding wordt in dergelijke situaties in beginsel niet verleend. Indien de lening langer dan een ½ jaar geleden is aangegaan dient bij de beoordeling tevens in aanmerking genomen te worden de mate van verwijtbaarheid, de hoogte van het aangeboden percentage en de kosten-batenanalyse i.v.m. WSNP . Honorering van een verzoek om gedeeltelijke kwijtschelding van een leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen is mogelijk voorzover niet meer wordt kwijtgescholden dan op basis van het algemene aflossingsbeleid reeds zou worden kwijtgescholden. Neem hierbij in overweging dat voor de Rechtbank Rotterdam een verstrekte (verwijtbare) leenbijstand over het algemeen geen aanleiding is toelating tot de WSNP te weigeren.
Uitvoeringsbeleid debiteuren
pagina:
25
Overige vorderingen Bij de beoordeling van dergelijke verzoeken dienen de volgende vragen beantwoord te worden: Is een regeling alleen maar mogelijk wanneer de gemeente hieraan meewerkt? Is de wettelijke preferentie van de gemeente in het gedane voorstel tot uitdrukking gekomen? Voldoet het verzoek hieraan dan verlenen wij in beginsel onze medewerking. Het heeft dan geen zin om het op een WSNP-procedure te laten aankomen. De Rechtbank heeft in deze zaken nl. geen grond om het verzoek om toelating tot de WSNP af te wijzen. Ad 2: mate van verwijtbaarheid Iemand bevindt zich verwijtbaar in een problematische schuldensituatie in geval van:
Leven boven de stand: is iemand betalingsverplichtingen aangegaan terwijl hij wist of kon begrijpen dat hij nimmer aan deze verplichtingen kon voldoen, of Hoewel de inkomenspositie van de debiteur hem in staat stelde aan zijn verschillende betalingsverplichtingen te voldoen, heeft de debiteur ervoor gekozen in gebreke te blijven.
6.14 Kwijtschelding van geldleningen ten behoeve van duurzame gebruiksartikelen Op grond van zowel het oude art. 21 Abw als art. 51 WWB kan bijzondere bijstand worden verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen. Op grond van het tweede lid van genoemde artikelen kan de gemeente het aflossingsbedrag en de duur van de aflossing afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de debiteur, waarbij de debiteur in ieder geval moet blijven beschikken over een inkomen dat gelijk is aan de voor hem geldende beslagvrije voet. Beleidskeuze o.g.v. Abw / WWB Omdat ons huidige aflossingsbeleid voor leningen voor duurzame gebruiksgoederen als positief wordt ervaren en het bevorderen van uitstroom uit de uitkering in dit aflossingsbeleid is verwerkt, blijven wij ook op grond van de WWB dit beleid voortzetten: -
-
De maandelijkse aflossingsverplichting wordt in principe vastgesteld op 1/36e deel van het totaalbedrag van de lening; Zolang de debiteur een bijstandsuitkering ontvangt wordt de aflossingsverplichting echter vastgesteld op 6 % van de bijstandsnorm die van toepassing is, inclusief de gemeentelijke toeslag en het vakantiegeld. Dit aflossingsbedrag wordt maandelijks op de uitkering ingehouden; Indien de persoonlijke en/of financiële omstandigheden van de debiteur wijzigen wordt de aflossingsverplichting herzien. Als de bijstandsgerechtigde geen uitkering meer zou ontvangen, dan wordt de financiële draagkracht berekend als bij de behandeling van aanvragen bijzondere bijstand. Dit betekent dat een inkomen tot 110 % van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de toeslag, maar exclusief het vakantiegeld vrij gelaten wordt. Al het meer-inkomen en de 6 % van de bijstandsnorm die betaald zou moeten worden als er wel sprake was van een uitkering moet voor de aflossing worden aangewend;
Uitvoeringsbeleid debiteuren
-
-
pagina:
26
Eénmaal in de twaalf maanden wordt er een heronderzoek gedaan naar de omstandigheden van debiteur. De debiteur dient zelf iedere wijziging in zijn omstandigheden, waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat dit tot een wijziging van zijn aflossingsverplichting leidt, binnen 14 dagen na die wijziging aan ons te melden. Indien hij dit nalaat wordt geen kwijtschelding meer verleend; Nadat op de hiervoor aangegeven wijze gedurende een termijn van 36 maanden op de vordering is afgelost wordt kwijtschelding verleend ten aanzien van het na die termijn resterende gedeelte van de geldlening.