uitspraak
I
^
q
'
^
Q
^
-
GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE Sector belasting nummers BK-04/0218I en 04/02182
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer van 3 februari 2012 "Z p
op de beroepen van ^ f c ^ ^ P ^ ^ W f c te Mi^è^Êtg^ (hiema: belanghebbende) tegen de uitspraken van de directeur van de BelastingdieostM|BHik(hiema: de Inspecteur) betreffende na te noemen navorderingsaanslagen en beschikkingen.
Navorderingsaanslagén, beschikkingen en bezwaar 1.1. Aan belanghebbende zijn op basis van het saldo op 31 januari 1994 van rekeningnummer OBBBten name van " M M t e ! ^ ^ ^ ^ ^ [ a m ^ ^ ^ i M - g a ^ » @ a » r i " , aangehouden bij de Kredietbank S.A. Luxembourgeoise te Luxemburg (hiema: KBL) de volgende aanslagen en beschikkingen opgelegd: - een navorderingsaansiag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1991 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelastingen de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, én aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente;
nummers BK-04/02181 en 04/02182
- een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1998 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; • een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor hetjaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting; aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor hetjaar 1992 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor hetjaar 1993 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; ' Ü • < - een navorderingsaanslag in de vennogensbelasting voor hetjaar 1994 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaansiag in de vermogensbelasting voor hetjaar 1995 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaansiag in de vermogensbelasting voor het jaar 1996 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtscheiding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor hetjaar 1997 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor hetjaar 1998 bestaande uit bedragen aan enkelvoudige belasting, aan verhoging van 100 percent (aangeduid als boete), ter zake waarvan geen kwijtschelding is verleend, en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente; - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor hetjaar 1999 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïïngsrente; en - een navorderingsaanslag in de vermogensbelasting voor hetjaar 2000 bestaande uit bedragen aan belasting, aan bij beschikking opgelegde boete van 100 percent en aan bij beschikking in rekening gebrachte hefïingsrente. 1.2. De tegen de navorderingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen inzake de heffingsrente gerichte bezwaren zijn bij de bestreden uitspraken afgewezen.
nummers BK-04/02181 en 04/02182
3
Loop van het geding 2.1. Belanghebbende is van de bovenvermelde uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier tweemaal een grilïierecht geheven van € 37. 2.2. De inspecteur heeft een verweerschrift Ingediend. 2.3. De mondelmge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 11 maart 2011, gehouden te 's-Gravenhage. Daar zijn partijen verschenen. 2.4. De brief van S januari 2012, zo die al op belanghebbende betrekking heeft, rekent het Hof niet tot de gedingstukken. De briefis na sluiting van het onderzoek ter zitting ingekomen. Voorts ziet het Hof, nu met de brief niets is aangevoerd wat niet eerder had kunnen worden aangevoerd en overigens niet is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, geen reden het onderzoek te heropenen.
Vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde is, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan: 3.1. Belanghebbende heeft voor de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting geen aangiften gedaan'waarin melding is gemaakt van inkomsten of vermogen met betrekking tot een rekening bij KBL. . . 3.2. In 1994 hebben medewerkers van KBL-microfiches en documenten met informatie over rekeninghouders bij KBL ontvreemd. Deze gegevensdragers zijn in handen gekomen van de Belgische justitiële autoriteit. Op welke wijze dit is geschied, is niet geheel duidelijk. 3.3. De Belgische justitiële autoriteit heeft de gegevens verstrekt aan de Belgische belastingautoriteit ten behoeve van de belastingheffing in België. In antwoord op een verzoek van de Belgische belastingautoriteit heeft de Belgische justitiële autoriteit te kennen gegeven het niet opportuun te achten de inlichtingen door te geven aan buitenlandse belastingadministraties, met de aantekening dat het aan de Belgische belastingautoriteit zelf is te beslissen of het passend is de inlichtingen aan buitenlandse diensten te verstrekken. 3.4. Bij brief van 27 oktober 2000 heeft de Belgische Bijzondere belastinginspectie (hiema: BBi) ojp basis van Richtlijn 77/799/EEG spontaan inlichtingen verstrekt aan de Nederlandse Belastingdiénst/FIOp, bestaande uit fotokopieën van microfiches met gegevens over rekeningen bij KBL op naam van inwoners van Nederland; De microfiches bevatten gegevens van bij KBL aangehouden rekeningen door in Nederland wonende personen. Van de rekeningen zijn 6.171 op naam. In 3.952 gevallen hebben de FIOD en de Belastingdienst een behandeltraject ingezet. Onderdeel van het behandeltraject is het vaststellen van de identiteit van de rekeninghouder. In 38 gevallen is de rekeninghouder niet geïdentificeerd. In 3.464 van de 3.952 gevallen is door degene aan wie een aanslag is opgelegd, erkend dat hij of zij houder is of is geweest van een rekening bij KBL.
nummers BK-04/02181 en 04/02182
3.5. Het onderzoek door de FIOD en de Inspecteur heeft het vermoeden opgeleverd dat belanghebbende houder is of is geweest van een rekening bij KBL. 3.6. Vervolgens heeft de Inspecteur belanghebbende bij vragenbrief van 8 februari 2002 het volgende onder de aandacht gebracht: "(...) De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat u houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor uw belastinghefilng. Daarom ven^ek ik u mij de gegevens en inlichtingen te verstrekken, die in de bijlage bij deze brief worden gevraagd. Ik wijs u erop dat u op grond van artikel 47, lid 1, letter a van de Algemene wet Inzake rijksbelastingen (AWR) verplicht bent de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en biimen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is 'op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aansIag onjuist is. Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. Ik verzoek u de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren vóór 14 januari 2002. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenveloppe. Gezien de aard eh de beperkte omvang van de gevraagde gegevens en inlichtingen zal géén uitstel worden verleend voör het aanleveren daarvan. Als u nog vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bellen. (...)" De bijlage bevat het formulier "VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN" waarin belanghebbende gevraagd wordt om - onder vermelding van onder andere rekeningnummers, namen van buitenlandse banken en jaren van opening van de rekeningen - aan te geven van welke in het buitenland aangehouden bankrekeningen hij rekeninghouder is geweest. 3.7. Belanghebbende heeft de "VERKLARING BUITENLANDSE BANKREKENINGEN", gedagtekend 10 januari 2002 ondertekend aan de Inspecteur geretourneerd, waarbij hij heeft aangegeven niet over een bankrekening in het buitenlandse te beschikken of te hebben beschikt 3.3. Bij brief van 22 januari 2002 heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd voor een gesprek: "(...) De Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden, waarbij het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Volgens uw reactie van 10 januari 2002 bent u geen houder geweest van een buitenlandse bankrekening.
nummers BK-04/02181 en 04/02182
5
Uit onderzoek is ecliter gebleken dat u wel houder bent (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Daarom zal ik graag met u een gesprek aangaan. Het gesprek zal plaatsvinden op: S februari 2002 10.00 uur 4
Z
Op grond van artikel 47, lid 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bent u verplicht gegevens en inlichtingen te verstrekken, alsmede bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, die voor uw belastingheiSng van belang kunnen zijn. In artikel 49 AWR is bepaald dat de gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt hidien u niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. In dat geval moet u in een latere procedure overtuigend aantonen dat, en in hoeverre, een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien u de gevraagde gegevens en inlichtingen niet, onjuist of onvolledig verstrekt, dan wel de gevraagde bescheiden en andere gegevensdragers niet beschikbaar stelt, pleegt u bovendien een strafbaar feit als omschreven in artikel 68 en 69 AWR. U kunt zich bij het gesprek laten vergezellen door een vertegenwoordiger, maar u dient in ieder gevai persoonlijk bij het gesprek aanwezig te zijn. De verplichting daartoe is opgenomen in artikel 41, lid 2 AWR. Ik verzoek u een geldig identiteitsbewijs beschikbaar te hebben bij het gesprek. Als u nog vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bellen. (...) "
fl
B
mm
3.9. Het gesprek tussen belanghebbende en de Inspecteur heeft plaatsgehad op S februari 2002 en is ondertekend door belanghebbende schriftelijk vastgelegd: "(...)Op 5 februari 2002, omstreeks 10.15 uur hebben wij, ambtenaren van de Belastingdienst: Naam : Voomamen en Naam : Voomamen Beide namens
a
>t
copS 2 K 'iH
Q9%
:
de inspecteur van de eenheid Belastingdienst Ondememingen ^ ^ ^ ^ ^ M (hiema ambtenaren) flHpHHlieen persoon gehoord die verklaarde te zijn:
op het adres Naam Voomamen Adres Postcode Woonplaats Geboorteplaats Geboortedatum (hiema belanghebbende) Belanghebbende identificeerde zich met een paspoort nummer Gemachtigde Belanghebbende werd tijdens dit gesprek niet bijgestaan.
nummers BK-04/02181 en 04/02182
Aanleiding gesprek Aan belanghebbende hebben wij, ambtenaren, bij aanvang van het gesprek het doel daarvan als volgt, althans in woorden van gelijke strekking, medegedeeld: Oe Belastingdienst is een onderzoek gestart naar Nederlandse ingezetenen die in het buitenland één of meerdere bankrekening(en) aanhouden, dan wel aan hebben gehouden. Het vermoeden bestaat dat in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting geen opgaaf is gedaan van saldi en opbrengsten daarvan. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat belanghebbende houder is (geweest) van in het buitenland aangehouden bankrekeningen. De gegevens van deze bankrekening(en) kunnen van belang zijn voor de belastingheffing ten name van belanghebbende. Vragen en antwoorden Belanghebbende antwoordde als volgt, althans in woorden van gelijke strekking, op de volgende door ons gestelde vragen. • Hoeveel bankrekeningen (ongeacht aard, sparen, beleggen, etc.) hebben u en/of uw parmer de afgelopen 12 jaar (gehad) in het buitenland? De afgelopen 12 jaar geen. In dejaren 80 heeft belanghebbende een rekening gehad in België. Volgens belanghebbende was de bankinstelling de Generale, het saldo op deze rekening is gebruikt voor betalingen in het persoonlijk faillissement. De rekening zou toen ook zijn opgeheven. De rekening is geopend om een hoger rentepercentage te krijgen over zijn spaargeld er was volgens belanghebbende geen sprake van zwart geld. Belanghebbende verklaarde dat hij van deze rekening geen bescheiden meer bezit. • Wat voor soort rekeningen hebben u en/of uw partner (gehad) en in welke valuta? n.v.t. ' Wanneer is deze rekening geopend? n.v.t. • Door wie is deze rekening geopend? n.v.t. • Op welke wijze is deze rekening geopend (waar, hoe gelegitimeerd, in geval van een "en/of- rekening": waren de 2e en/of 3e rekeninghouder ook daarbij aanwezig)? n.v.t. • Wie zijn of waren tekeningsbévoegd voor de bankrekening(en)? n.v.t. • Kregen u en/of uw parmer de rekeningafschriften naar het woonadres in Nederland toegestuurd of kon op een andere wijze over de rekeningafschriften worden beschikt? n.v.t. • Kunt u ons de rekeningafschriften verstrêkken vanaf de datum van opening van de rekening(en) tot^heden? (indien niet op korte termijn, wanneer dan wel?) n.v.t. ' • Op welke wijze hebban u en/of uw partner bedragen gestort of laten storten, dan wel overgemaakt of laten ovenhaken op deze bankrekening(en) (in de ruimste zin van het woord)? n.v.t. ' ' Wat is de herkomst fan de g'estorte en/of overgemaakte bedragen? n.v.t • Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen opgenomen of laten opnemen, dan wel overgeboekt of laten overboeken van deze bankrekening(en) (in de ruimste zin van het woord)? n.v.t , • Wat waren de bestedingsdoelen van deze opnamen of overboekingen? n.v.t
nummers BK-04/02181 en 04/02182
• Hebben u en/of uw partner het saldo en/of de opbrengsten van deze banktegoeden vermeld op de aangiften inkomstenbelastmg en/of vermogensbelasting? n.v.t. Afspraken Met belanghebbende is de volgende afspraak gemaakt: Dat er eventueel een nader onderzoek kan worden ingesteld. Ondertekening Wij, ambtenaren, hebben dit gespreksverslag voorgelegd aan belanghebbende. Na doorlezing van deze tekst verklaar ik, ^MMwMMMa^aM&a^^M^a^ door ondertekening van dit verslag dat het voorgaande een juiste en volledige weergave is van wat ik heb gezegd.
3.10. Bij brief van 1 juni 2002 heeft de Inspecteur belanghebbendes gemachtigde te kennen gegeven: "(...) Ik heb van u namens uw c l i ë n t i ^ i , ^^^mmm^^M tefWMM ^ f c M r t ^ É ^ B ^ ^ bezwaarschriften ontvangen gericht tegen (navorderings)aanslagen die voortkomen uit het zogenoemde Rekeningenproject Die (navorderings)aanslagen zijn opgelegd omdat uw cliënt volgens mij beschikt(e) over tegoeden in het buitenland. Uw cliënt stelt zich op het standpunt niet over een dergelijk tegoed te hebben beschikt'zodat verder geen informatie kan worden verstrekt. Het Gerechtshof Amsterdam (2 maart 2004, voorzieningenrechter, kenmerk: 04/00393) heeft inmiddels als volgt geoordeeld; 'De inspecteur heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij aanleiding had om verzoeker vragen te stellen over mogelijke tegoeden bij een buitenlandse bank. Nu verzoeker niet inhoudelijk op die vragen heeft gereageerd, handelt de inspecteur hiet willekeurig of onredelijk door bij het opleggen van (navorderings)aanslagen uit te gaan van geschatte bedragen aan verzwegen inkomsten en die geschatte bedragen te berekenen op de wijze als kort uiteengezet onder 3.3. hierboven.' De rechter geeft hiermee aan dat de gegevens die de inspecteur in zijn bezit heeft (o.a. de identificatie) recht en reden geven om aan de bewuste belastingplichtigen vragen te stellen over de buitenlandse bankrekeningen. Ik ben voomemens om de bezwaarschriften af te handelen. De bezwaarschriften zijn echter tot op heden niet gemotiveerd. Ik verzoek u daarom de bezwaarschriften alsnog te motiveren binnen drie weken na dagtekenmg van deze brief. Alvorens de bezwaarschriften af te handelen stel ik u, in uw hoedanigheid als gemachtigde ex artikel 41 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), en uw cliënt hierbij voor de laatste keer in de gelegenheid om mij alsnog de door mij gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Ik verzoek u daartoe binnen drie weken na dagtekening van deze brief de in de bijlage bij deze brief opgenomen vragen te beantwoorden cq de gevraagde gegevens te verstrekken. Indien uw cliënt nu alsnog volledig voldoet aan zijn/haar informatieplicht wordt hij/zij in de gelegenheid gesteld ervoor te kiezen dat de bezwaarschriften worden aangehouden in afwachting van de afronding van de beroepsprocedure die op basis van een protocol wordt gevoerd d o o r f M M ^ i ^ i en de Belastingdienst. Door nu alsnog mee te werken door te voldoen aan de informatieverplichting bewerkstelligt uw cliënt tevens dat de opgelegde vergrijpboeten van 100% worden gematigd en worden vastgesteld op 75%.
nummers BK-04/0218] en 04/02182
Voor het geval uw cliënt overweegt wederom niet te voldoen aan de informatieverplichting wijs ik u en uw cliënt er weer op dat hij/zij op grond van artikel 47, lid I , letter a AWR verplicht is de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. In artikel 49 AWR is bepaald dat deze gegevens duidelijk, stellig en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt op de aangegeven wijze en binnen een door de inspecteur te stellen termijn. Indien uw cliënt niet of niet volledig aan deze verplichtingen voldoet is op grond van artikel 25, lid 6, letter b en artikel 27e, letter b AWR omkering van de bewijslast van toepassing. Door het niet voldoen aan de informatieplicht voorafgaande aan het opleggen van de (navorderings)aanslagen geldt voor uw cliënt in de bezwaarfase reeds de oinkering van de bewijslast. Hij/zij moet in de bezwaarfase en in een latere beroepsprocedure overtuigend aantonen dat, en in hoevenre een hierop betrekking hebbende (navorderings)aanslag onjuist is. Indien uw cliënt wederom niet voldoet aan de infonnatieverplichting zal ik overgaan tot het afhandelen van zijn/haar bezwaarschriften. Uitgaande van de mij nu beschikbare gegevens zullen de (navorderings}aanslagen en de opgelegde boeten worden gehandhaafd. Het verleende uitstel van betaling vervalt van rechtswege. Indien uw cliënt in beroep gaat bij het Gerechtshof en weer uitstel van betaling Vraagt kan de ontvanger zekerheid^yragen. Voorafgaand aan het doen van uitspraak op het bezwaarschrift/de bezwaarschriften wordeii u en uw cliënt nog in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Ik verziek u en uw cliënt de gevraagde gegevens en inlichtingen in te vullen op de bijlage bij deze brief, de bijlage vervolgens te ondertekenen en te retourneren binnen drie weken na dagtekening van deze brief. U kunt daarbij gebruik maken van de bijgevoegde portvrije retourenvelop. Gezien de aard van de gevraagde gegevens en inlichtingen en het feit dat deze brief een herhaling van eerdere verzoeken betreft zal géén uitstel worden verleend voor het aanleveren van de gegevens, ik wijs u op de reeds verstreken tijd sinds mijn eerste verzoek om informatie en gegevens. (...)" 3.11. Bij brief van I juni 2004 heeft de Inspecteur belanghebbende te kennen gegeven: "(...) Hierbij treft u een brief aan die ik heden aan uw gemachtigde heb gestuurd. Zoals uit de brief blijkt is dit een verzoek om uw bezwaarschriften te motiveren alsmede een laatste verzoek om informatieverstrekking door u en uw gemachtigde. Tevens blijkt Uit de brief wat de gevolgen kunnen zijn van het wel of niet verstrekken van de gevraagde inlichtingen en gegevens. (...)" Genoemde brief is de brief van de Inspecteur aan de gemachtigde van belanghebbende van 1 juni 2004.
O03 0£>H
OOI ^
S
3.12. Tot de gedingstukken behoren twee afdrukken van microfiches, onder meer vermeldend de naamcombinatie ' ^ ^ ^ ^ M ^ P — * i * ^ p p # - ^ ^ ^ ^ * h ^ ' j de rekeningcoderingen " M I B ^ M I - O O O O " en " ^ ^ » ^ ® - 0 0 0 0 " , met de van de valutacode "040" (Nederlandse gulden) voorziene cijfercoderingen corresponderende saldi per 31 januari 1994 van respectievelijk ƒ32.910,61 en -/-ƒ21,04. 3.13. De FIOD heeft getracht te achterhalen wie de houder van KJBL-rekening OBHB is. Met betrekking tot die identificatie vermeldt het door ^ ^ ^ ^ ^ ^ ^ M , ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FIOO, op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van 4 december 2006: "Belastingdienst FIOD-ECD / kantoor W P W ^ Proces-verbaal van ambtshandeling Rekeningenproject
nummers BK-04/02181 en 04/02182
001
Betreft: Onderzoek naar de identiteit van de rekeninghouder van de rekening bij de Kredietbank Luxemburg tn.v. I M Rekeningnummer t Ik,
&
5
1^
ambtenaar van de Belastingdienst, werkzaam bij de FlOD-ECO/kantoor ^ ^ ^ W en tevens buitengewoon opsporingsambtenaar, aktenummer tÊtÊÊÊÊÊÊÊ^ verklaar het volgende. Er is door de FIOD-ECD een onderzoek ingesteld naar de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij de Kredietbank Luxembourg (hiema KB Lux). Op verzoek van de FIOO Opsporingsinformatie M M S zijn door B/KIR (Belastingdienst, Kenniscentrum Identificatie Renseigneringsstromen) de gegevens van Nederlandse rekeninghouders op de afdrukken van de microfiches van de KB Lux verwerkt in een bestand (hiema genoemd: ciiëntenbestand KB Lux). Oe rekeninghouders staan hier op verschillende manieren vermeld. a) Voomaam (doop c q . geboortenaam) met achtemaam b) Voomamen (doop c q . geboortenamen) met achtemaam c) Voorletter met achtemaam Elk van deze mogelijkheden kan gevolgd worden door 1) Een liggend streepje en een tweede achtemaam 2) Het Franse woord "ou" (of) gevolgd door voomaam (doop c q . geboortenaam) met achtemaam 3) Het Franse woord "ou" (of) gevolgd door voorietter met achtemaam Elk van deze mogelijkheden kan weer gevolgd worden door I . Het Franse woord "ou" (of) gevolgd door voomaam (doop c q . geboortenaam) met achtemaam II. Het Franse woord "ou" (of) gevolgd door voorletter met achtemaam In geval van mogelijkheid 2 of 3 worden de rekeninghouders veelal aangeduid met hun aanspreektitel M (= Monsieur) Mme (= Madamme) Melle ( " Mademoiselle) Het cliëntenbestand KB Lux is door B/KIR gematcht met het BVR-bestand (Beheer van Relaties), een bestand van de Belastingdienst, waarin alle natuurlijke- en rechtspersonen zijn opgenomen die In Nederland wonen of zijn gevestigd. Tevens zijn in het BVR-bestand opgenomen alle natuurlijke- en rechtspersonen die in het buitenland wonen of zijn gevestigd én in Nederland belastingplichtig zijn. Het BVR-bestand wordt voor wa^betreft de natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. In het BVRbestand blyven historische gegevens bewaard. Opgemerkt wordt dat in het BVR-bestand de natuurlijke personen zijn opgenomen met voorletters en niet met voomamen. indien een rekening meer dan één rekeninghouder heeft, is er uit het BVR-bestand door ..( B/KIR de volgende selectie gemaakt waarbij de voorwaarde is gesteld dat de (eerste) voorletter zoals die in het BVR-bestand staat vermeld bij ten minste één van de achtemamen overeenkomt met de eerste letter van de voor cq. doopnaam (letter) zoals die op de microfiches staat vermeld. a) alle combinaties van beide achtemamen waarbij in BVR de relatie gehuwd (met) staat vermeld. b) alle combinaties van beidé achtemamen die in BVR op hetzelfde adres wonen (hebben gewoond)
nummers BK-04/02181 en 04/02182
10
c) alle combinaties van beide achtemamen die in BVR onder hetzelfde dossiernummer staan (stonden) vermeld. Tot slot zijn de gevonden sofinummers gekoppeld aan het bestand van het Centrale rijbewijzen- en Bromfietscertificatenregister (CRB), in welk bestand de sofinummers, de voomaam en de geslachtsnaam van alle natuurlijke personen met'een rijbewijs of een bromfietscertificaat zijn opgenomen en welk bestand is aangekocht van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hiema genoemd: RDW-bestand). Door de FIOD-ECD/kantoor Haarlem/afdeling Digitaal Ondersteuningsteam is uit het door B/KIR gemaakte bestand een nadere selectie gemaakt. Alleen die combinaties van namen zijn tn de selectie ter nadere identificatie opgenomen waarbij er of geen voomaam na matching met het RDW-bestand bekend was, dan wel na matching de voomaam uit het RDWbestand gelijk was aan de voornaam van het cliëntenbestand K B Lux. . Ter illustratie van de gemaakte selecties is het volgende fictieve voorbeeld opgenomen. Op de microfiches staat als rekeninghouder "Jan Jansen-Pietersen". Uit het BVR-bestand heeft B/KJR de hierboven genoemde combinaties van de achtemamen geselecteerd met als eerste letter "J": b.v. "J.*. Jansen met *. Pietersen" en "*. Jansen met J.*. Pietersen". Uit het RDW-bestand zijn de voomamen (indien bekend) erbij gezocht: b.v. Johan Jansen met Aaltje Pietersen of (indien onbekend) J Jansen met Tim Pietersen Het digitaal ondersteuningsteam heeft uit deze selectie de "niet gezochte" voomamen verwijderd, b.v Johan Jansen met Aaltje Pietersen verwijderd, maar J. Jansen met Tim Pietersen laten staan. Op basis van het voorgaande verklaar ik, verbalisant, het volgende: 1. Op de afdruk van de microfiche van de KB Lux komt onder meer voor de naam: X-y
F E
OOt{
ooS X
X
MflftH
X-V oot s D
2. Uit eerder onderzoek naar rekeninghouders van de KB Lux is komen vast te staan dat Indien deze notatiewijze wordt gehanteerd er volgens de systematiek van de KB Lux sprake is van gehuwden, in casu: ^ t ^ ^ — ^ i j p ^ , gehuwd m e t M l ^ t t ^ M 3. Uit de match van het cliëntenbestand KB Lux met het BVR-bestand komt één hit voor, w a a r b i j i ^ P É de partner is van Dit is ^ H ^ ^ V P geboren ^ • M t - 1 9 4 1 met s o f i n u m m e r g e h u w d met ^ ^ ^ 9 V g e b o r e n g p n n - 1 9 3 6 met sofinummer WSSIoM^Êk 4. Uit de match van het BVR-bestand met het RDW-bestand zie ik dat de eerste voomaam van VWHaAfaai^iéè is: i t a w M » 5. Verder zie ik in het BVR-bestand dat de huwelijkse staat is ingegaan per 09-07-1964. Conclusie: Uit de match van de rekeninghouder(s), zoals vermeld op de microfiches van de KB Lux met de Belastingdienst ten dienste staande landelijke bestanden, komt slechts de combinatie * I P ^ t — M g f M ^ gehuwd m e t M H M H I ^ als enige rekeninghouder<s) in aanmerking van de KB Lux rekening l ^ B i i n aanmerking. Opgemaakt op ambtsbelofle, gesloten en getekend te<^SNBop 4 december 2006.
Omschrijving geschil en standpunten en conclusies van partijen 4.1. In geschil is of belanghebbende voor de jaren 1991 tot en met 2000 kan worden betrokken in de hefflng van de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen ter zake van rente-inkomsten uit bij KBL aangehouden tegoeden en voor dejaren 1992 tot en met 2000
nummers BK-04/02181 en 04/02182
11
kan worden betrokken in de hefïing van de vermogensbelasting ter zake van die tegoeden, alsmede of terecht verhogingen dan wel boeten zijn opgelegd en hefïingsrente in rekening is gebracht. 4.2. Voor de standpunten van partijen en de gronden waarop zij de standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken. 4.3. De beroepen strekken tot vernietiging van de navorderingsaanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen inzake de hefïingsrente. 4.4. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot bevestiging van de uitspraken op bezwaar, behoudens vennindering van de verhogingen en boeten in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
Beoordeling van de beroepen Verkrijging microfiches 5.1.1. De voor het bewijs gebezigde kopieën van microfiches zijn door de Belgische belastingautoriteit aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekt op basis van artikel 4 van Richtlijn 77/799/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 december 1977 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen. Er bestaat onvoldoende aanwijzing dat de Belgische óver- ' heid de hand heeft gehad in de ontvreemding of bemachtiging van de microfiches. Ook anderszins bestonden voor de Nederlandse Belastingdienst geen rédenen aan te nemen dat bij de verkrijging van de gegevens een zo fimdamenteel recht was geschonden, dat het instellen van een nader onderzoek naar de fiscale relevantie van de gegevens van de microfiches ontoelaatbaar moet worderi geoordeeld. 3.1.2. De omstandigheid dat het bewijsmateriaal door diefstal of verduistering, gepleegd door particuliereri, is verkregen, staat niet in de weg a.an gebruik.van dat materiaal in een fiscale procedure. Ddamaasf is niet gebleken dat Nederlandse overheidsdienaren betrokken zijn geweest bij een onregelmatigheid, zoals diefstal of verduistering van de documenten van KBL, of dat zij bp andere wijze onrechtmatig gedrag van werknemers of ex-werknemers van KBL hebben geïnitieerd of gefaciliteerd. 5.1.3. Indien al zou moeten worden aangenomen dat de Belgische autoriteiten zich in het kader van het in handen krijgen van de microfiches onrechtmatig hebben gedragen, kan evenmin worden gezegd dat de gegevens door de Nederlandse Belastingdienst zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van ^en behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik van die gegevens ontoelaatbaar moet worden geacht. Het Hof gaat dan bok voorbij aan het aanbod van belanghebbende getuigen te horen omtrent gedragingen door de Belgische autoriteiten. 5.1.4. De Belgische belastingautoriteit heeft in haar brief van 27 oktober 2000 expliciet verklaard dat de fotokopieën afkomstig zijn van microfiches behorende tot de administratie van ICBL. In haar brief van 20 februari 2003 is vermeld op welke wijze de Belgische belastingautoriteit zich ervan heeft vergewist dat de microfiches afkomstig zijn van ICBL. De Inspec-
nummers B K-04/02181 en 04/02182
12
teur stelt dat de valutacodes op de microfiches overeenicomen met de valutacodes van KBL en dat uit een onderzoek van de inhoud van een aantal fotokopieën is gebleken dat het microfiches zijn met rekeninggegevens bij KBL. Tegenover deze stelling heeft belanghebbende in v/ezen aangevoerd dat de gegevens op de afdrukken van de microfiches als onbeh^uwbaar dienen te worden gekwalificeerd, waardoor deze gegevens niet kunnen worden gebruikt voor het opleggen van aanslagen, verhogingen en boeten. 5.1.5. Gelet op het gemotiveerde betoog van de Inspecteur ligt het op de weg van belanghebbende diens stelling aannemelijk te maken. Belanghebbende is daarin niet geslaagd. Hij heeft geen substantieel bewijs voor de juistheid van zijn stelling bijgebracht. Gelet op het overwogene in S.1.3 en 5.1.4 acht het Hof aannemelijk dat de microfiches gegevens bevatten van rekeningen die door de daarop vermelde personen op 31 Januari 1994 worden aangehouden bij K B L en dat de microfiches bedoeld onder 3.12 ook uit de admmistratie van KBL afkomstig zijn. Identificatie 5.2.1. De microfiches bevatten onder meer de onder 3.12 genoemde gegevens. Naar aanleiding van die gegevens heeft de Inspecteur een onderzoek ingesteld naar de identiteit van de daarin genoemde "w^BBÊ^S^Ê^MÈmis^M-mmaÈm^". Het Hof acht op zichzelf aannemelijk dat de aanduidingen op de microfiches de betekenis hebben die de Inspecteur daaraan heeft gegeven. Nu belanghebbende dit onvoldoende gemotiveerd heeft betwist, moet van die betekenis worden uitgegaan. Met behulp van de methode van onderzoek in het Draaiboek heeft de Inspecteur belanghebbende geïdentificeerd als houder van die rekening. Uit het onder 3.13 aangehaalde proces-verbaal leidt het Hof af dat het onderzoek is gevolgd door een onderzoek in het handelsregister en een nader onderzoek in de gemeentelijke basisadministratie. Op basis van de onderzoeksbevindingen duidt de Inspecteur belanghebbende als houder van KBL-rekening (BBBP en sluit hij een andere mogelijkheid uit.
OOI
5.2.2. Nu het Hof dit onderzoek betrouwbaar acht, heeft de Inspecteur aannemelijk gemaakt dat sprake is van adequate identificatie. Daarmee is de Inspecteur tegenover de betwisting door belanghebbende geslaagd in het bewijs dat belanghebbende op 31 januari 1994 houder was van KBL-rekening ^ ^ B f e i Navorderingstermijn 5.3.1. Zijn er aanwijzingen van het bestaan van in een andere lidstaat aangehouden tegoeden en wordt naar aanleiding daarvan een navorderingsaanslag opgelegd na het versfrijken van de termijn die geldt voor navordering van belasting in verband met tegoeden in de eigen lidstaat, dan moet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, na het opkomen van de aanwijzingen van het bestaan van de in het buitenland aangehouden spaartegoeden, het tijdsverloop worden aanvaard dat noodzakelijkerwijs is gemoeid met (1) het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting en met (2) het met redelijke voortvarendheid voorbereiden en vaststellen van de aanslag aan de hand van de gegevens die de Inspecteur ter beschikking staan. Zulks geldt ongeacht of de aanwijzingen zijn verkregen binnen of na afloop van de termijn die geldt voor navordering met betrekking tot tegoeden die worden aangehouden in de eigen lidstaat, en zowel in het geval dat voor het inwinnen van inlichtingen een nuttig gebruik kan worden gemaakt van regelingen
nummers BK-04/02181 en 04/02182
13
van wederzijdse bijstand tussen lidstaten, als in het geval dat de mogelijkheid daartoe ontbreekt, bijvoorbeeld doordat de desbetreffende lidstaat een bankgeheim kent 5.3.2. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd met dagtekeningen 14 en 15 oktober 2003. De navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen voor dejaren 1991 tot en met 1997 en de navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor dejaren 1992 tot en met 1998 zijn opgelegd met toepassing van de verlengde navorderingstermijn. Oe Inspecteur heeft voor het doen van aangifte geen uitstel verleend. Vaststaat dat de Inspecteur vanaf 27 oktober 2000 beschikte over aanwijzingen van het bestaan van de KBL-rekening. Voor elk van de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met gebruikmaking van de verlengde navorderingstermijn moet worden beoordeeld of het tijdsverloop tussen het moment waarop de Inspecteur aanwijzingen van het bestaan van de KBL-rekening heeft verkregen en het tijdstip waarop hij de navorderingsaanslagén heeft opgelegd, aanvaardbaar is. 5.3.3. De tijd die de Inspecteur heeft besteed aan het verkrijgen van de inlichtingen die nodig zijn voor het bepalen van de verschuldigde belasting en die welke noodzakelijkerwijs is gemoeid met het voorbereiden en vaststellen van een navorderingsaanslag, zoals de identificatie van belanghebbende en het overige fiscale onderzoek, is naar 's Hofs oordeel voor elk van de navorderinKaanslagen aanvaardbaar. Daarbij heeft hfet Hof mede in aanmerking genomen de massaliteif van het aantal vermeende rekeninghouders en de ten aanzien van ieder van hen te betrachten zorgvuldigheid. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, is - mede met het oog op de zorgvuldigheid - eerder aannemelijk dat de projectmatige aanpak waarvoor de Inspecteur gekozen heeft, heeft geleid tot bespoediging dan tot vertraging in het opleggen van de navorderingsaanslagen. Van enig stilzitten door de Inspecteur is niet gebleken. 5.3.4. Belanghebbende heeft nog gesteld dat de navorderingsaanslagen die zijn opgelegd met toepassing van de navorderingstermijn van vijfjaar niet met de nodige voortvarendheid zijn opgelegd en dat deze aanslagen om die reden niet in stand kunnen blijven. Het Hof verwerpt die stelling, omdat het beginsel van evenredigheid niet meebrengt dat het vereiste van voortvarendheid geldt met betrekking tot navorderingsaanslagen die zijn opgelegd binnen de vijfjaarstermijn. Omkering van de bewijslast 5.4.1. De Inspecteur heeft belanghebbende gevraagd gegevens en inlichtingen te versohaffen over door hem in het buitenland aangehouden bankrekeningen. Daarbij is belanghebbende erop gewezen dat hij wettelijk verplicht is die gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. 5.4.2. Vaststaat dat belanghebbende voor alle jaren waarvoor de navorderingsaanslagen zijn opgelegd geen gegevens of inlichtingen over enige op zijn naam staande in het buitenland aangehouden bankrekening heeft verstrekt, terwijl belanghebbende buiten eigen toedoen reeds als houder van die buitenlandse rekening was geïdentificeerd, de Inspecteur van die gegevens en inlichtingen derhalve het bestaan mocht aannemen en voldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende over die gegevens en inlichtingen beschikte of kon beschikken. Aldus heeft belanghebbende niet voldaan aan zijn verplichting ingevolge artikel 47, eerste lid, AWR. Hieruit volgt dat het Hof de beroepen met betrekking tot de nagevorderde
r
nummers BK-04/02181 en 04/02182
14
belasting op grond van het bepaalde in artikel 27e, onderdeel b, AWR ongegrond dient te verklaren, tenzij blijkt dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.
OOI
5.4.3. Nu het Hof heeft geconstateerd dat belanghebbende houder is of is geweest van KBL-rekening 0 H 0 , is daarmee komen vast te staan dat hij met zijn ontkenning een buitenlandse rekening te hebben of te hebben gehad, de Inspecteur een onjuiste inlichting heeft verstrekt. Ter zitting is belanghebbende in de gelegenheid gesteld zich te beraden over zijn processuele positie voor het gevai het Hof vaststelt dat sprake is van adequate identificatie. Dit heeft niet geleid tot een nadere standpuntbepaling door belanghebbende. 5.4.4. Nu de navorderingen betrekking hebben op tegoeden bij KBL en de daarmee samenhangende voordelen, en de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de vermogens- en inkomstenbestanddelen waarover is nagevorderd niet eerder in de heffing zijn betrokken, zijn de navorderingsaanslagen in zoverre terecht opgelegd. De stelling van belanghebbende dat geen sprake is van een nieuw feit snijdt geen hout Redelijke schatting 5.5.1. Belanghebbende is door het Hof aangemerkt als houder van de rekening bij ICBL. Hij heeft nagelaten opening van zaken te geven. Dit betekent dat de Inspecteur ter vaststelling van de over de betrokken jaren verschuldigde belasting is aangewezen op het maken van een schatting. 5.5.2. Bij het schatten mag de Inspecteur de navorderingsaanslag niet naar willekeur vaststellen. De navorderingsaanslag moet berusten op een redelijke schatting van de te weinig betaalde belasting. Wat betreft de schatting leidt het Hof uit de gedingstukken af dat de Inspecteur over geen andere informatie beschikt dan de gegevens op de microfiches en de gegevens van de KBL-rekeninghouders die hebben toegegeven een rekening bij KBL te hebben of te hebben gehad.
001
5.5.3. Omdat de Inspecteur, nu belanghebbende geen opening van zaken heeft gegeven, alleen beschikt over die summiere informatie, kon hij er redelijkerwijs van uitgaan dat, nu bovendien het tegendeel niet blijkt, belanghebbende in alle jaren waarop de navorderingsaanslagen zien houder is geweest van KBL-rekening W I V . 5.5.4. In het bijzonder in aanmerking nemende dat de Inspecteur een geringe hoeveelheid informatie ter beschikking staat, is het Hof van oordeel dat de Inspecteur met de wijze van schatten en de daarbij gebruikte elementen van de hem ter beschikking staande gegevens niet tot een onredelijke uitkomst is gekomen. Hetgeen belanghebbende omtrent de aanpak door de bispecteur heeft aangevoerd, zoals toepassing van de 95%-norm en van de factor 1,5, brengt niet mee dat de uitkomst van de schatting Onredelijk is. Bij de beoordeling moet de Inspecteur in gevallen als het onderhavige armslag worden gegund. Onder de gegeven omstandigheden past het niet de Inspecteur een verwijt te maken over de aanpak en de uitkomst van de schatting. 5.5.5. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat de in de navorderingsaanslagen begrepen belasting te hoog is vastgesteld.
nummers BK-04/02181 en 04/02182
15
5.5.6. Nu de navorderingsaanslagen niet te hoog zijn vastgesteld, heeft het Hof geen reden te oordelen dat de heffingsrente, die is berekend overeenkomstig de wettelijke regeling tot te hoge bedragen in rekening is gebracht Verhogingen en boeten 5.6.1. Gegeven het vorenoverwogene aanvaardt het Hof de informatie op de microfiches, zal het van die informatie uitgaan en zal het zich richten op de vraag of de Inspecteur voor elk van de in geding zijnde jaren is geslaagd in het van hem te verlangen bewijs dat belanghebbende het feit ter zake waarvan de verhoging of de boete is opgelegd, heeft begaan. Meer specifiek, nu de Inspecteur belanghebbende voor elk van de in geding zijnde jaren heeft beboet omdat het aan diens opzet is te wijten dat te weinig belasting is geheven, rust op de Inspecteur de last te bewijzen dat belanghebbende In elk van de in geschil zijnde jaren voor de belastingheffing relevante tegoeden en rentebaten opzettelijk niet heeft verantwoord. 5.6.2. Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de Inspecteur hem niet heeft gewezen op diens zwijgrecht, wat daarvan overigens ook zij, is van belang dat de bekendheid met het bestaan van KBL-rekening l ^ t t l niet - direct of indirect - is gebaseerd op een verklaring van belanghebbende of op andere informatie die haar bestaan dankt aan de wil van belanghebbende. 5.6.3. Het gaat in deze zaak niet om het vergaren van gegevens ten behoeve van strafvervolging of het opleggen van verhogingen dan wel boeten, maar om het verkrijgen van bestaande bankgegevens ten behoeve van een juiste belastingheffing, tot het verschaffen van welke gegevens belanghebbende op basis van artikel 47 AWR verplicht is. Van deze verplichting is belanghebbende niet ontslagen, wanneer die gegevens aanleidihg zouden kunnen zijn strafvervolging tegen hem te beginnen of zouden kunnen worden gebruikt bij een reeds begonnen criminal charge in de zin van artikel 6 van het Buropees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de ftnidamentele vrijheden (hiema: EVRM). De omstandigheid dat belanghebbende zich mogelijk reeds als verdachte beschouwde van het doen van een onjuiste aangifte en dat hij mogelijk verwachtte dat hem een verhoging of boete zou worden opgelegd, brengt niet mee dat hij gerechtigd was niet te voldoen aan het verzoek van de Inspecteur de gegevens te verstrekken. 5.6.4. De vraag of, en zo ja In hoeverre, van de gegevens gebmik kan worden gemaakt bij het opleggen van een verhoging of boete, komt eerst aan de orde bij de "determination of a criminal charge" in de zin van artikel 6 EVRM. 5.6.5. Ingeval een belastingplichtige weigert door de Inspecteur gevraagde gegevens te verstrekken, staat artikel 6, eerste lid, EVRM niet eraan tn de weg aan die weigering; de gevolgen met beö-ekking tot de nagevorderde belasting te verbinden die artikel 27e AWR aan het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 47 AWR verbindt, te weten omkering en verzwaring van de bewijslast. 5.6.6. De weigering de door de Inspecteur gevraagde gegevens te versfrekken, levert als zodanig geen bewijs op van een beboetbaar feit, bestaande in het over een bepaald jaar niet aangeven van bepaalde inkomsten- of vermogensbestanddelen, en mag dan ook geen invloed hebben op de bewijslastverdeling.
nummers B K-04/02181 en 04/02182
16
5.6.7. Het gevolg dat artikel 27e AWR verbindt aan het weigeren informatie te verstrekken, houdt - volgens de laatste volzin van artikel 27e AWR en volgens het bij artikel 6, tweede lid, EVRM gewaarborgde vermoeden van onschuld - niet in dat belanghebbende moet bewijzen dat hij niet een beboetbaar feit heeft begaan. Belanghebbende is ook niet in de positie gebracht te bewijzen dat hij niet een beboetbaar feit heeft begaan. 5.6.8. Het Hof heeft hiervoor vastgesteld dat de Inspecteur voor het opleggen van de verhogingen en de boeten is geslaagd in het bewijs dat belanghebbende in de onderwerpelijke jaren houder van KBL-rekening WÊ^B is geweest Met Inachmeming van de hiervoor weergegeven criteria stelt het Hof verder vast, gelet op de gegevens op de microfiches en de geconstateerde adequate identificatie, dat belanghebbende bij KBL - een bank met een bankgeheim - een bankrekening heeft geopend en heeft aangehouden en dat hij de tegoeden en de daarmee behaalde voordelen buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden. Aan die vaststelling, in samenhang met 's Hofs overwegingen die ten grondslag liggen aan het oordeel dat belanghebbende voor elk van dejaren te weinig belasting heeft betaald, ontleent het Hof het vermoeden dat het voor elk van dejaren aan opzet van belanghebbende is te wijten dat hij tot het uiteindelijke beloop van de navorderingsaanslagen, te weinig belasting heeft betaald. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd dan wel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, aannemelijk gemaakt waaruit een argument is te destilleren dat vermoeden ontzenuwd te achten. Veeleer is uit de omstandigheid dat belanghebbende telkens heeft gezwegen over de rekening en ook telkens heeft geweigerd gegevens omtrent de rekening te verstrekken, een bevestiging van dat vermoeden te ontlenen. 5.6.9. Het Hof is dan ook van oordeel dat belanghebbende met betrekking tot elk van de in geding zijnde jaren het beboetbare feit heeft begaan door bedragen aan inkomsten en vermogen niet in diens aangiften te verantwoorden, en dat het niét anders kan dan dat het aan opzet van belanghebbende is te wijten dat van hem te weinig belasting is geheven. Oe Inspecteur heeft derhalve terecht verhogingen en boeten van 100 percent toegepast 5.6.10. Bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de redelijke schatting is in aanmerking genomen dat de Inspecteur door toedoen van de rekeninghouder over een minimum aan gegevens beschikt. Bij beoordeling van de proportionaliteit van de verhoging of boete mag, eveneens op grond van artikel 6, tweede lid, EVRM, aan het gebrek aan medewerking van belanghebbende geen betekenis worden toegekend. Niet Is gebleken dat de Inspecteur weigerachtigheid mee te werken of een gebrek aan medewerking van belanghebbende in de beoordeling van de proportionaliteit van de verhoging of boete heeft laten meewegen. 5.6.11. Voor de hoogte van de uiteindelijk voor elk van de betrokken jaren gepleegd beboetbaar feit opgelegde verhoging of boete en ter beantwoording van de vraag of deze verhoging of boete telkens passend en geboden is, neemt het Hof als uitgangspunt da^ naar de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt, belanghebbende gedurende eeii reeks van jaren tegoeden op een bankrekening heeft aangehouden in een land met een bankgeheim, met de bedoeling de daaruit genoten voordelen buiten het zicht van de Nederlandse fiscus te houden, en dat bij de beboeting de omvang van de verzwegen belasting dient te worden bepaald aan de hand van de bedragen die voor de heffing zijn vastgesteld. Uit hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en hetgeen overigens uit de gedingstukken naar voren komt, is overigens geen concrete aanwijzing te putten dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld. Het Hof ziet in het gegeven dat de bewijslast is omgekeerd, dan ook geen reden het bedrag van de nagevorderde belasting niet als grondslag voor de verhogingen en de boeten te nemen. Bo-
nummers BK-04/02181 en 04/02182
17
vendien is het bekend dat een bank in het algemeen over tegoeden op een rekening jaarlijks rente uitkeert. Naar ervaringsregelen worden dergelijke tegoeden bewust verborgen gehouden en worden deze niet onbekommerd uitgeput Belanghebbende heeft nagelaten informatie te verschaffen die anders doet vermoeden. 5.6.12. Het Hof acht de hispecteur geslaagd voor elk van dejaren aannemelijk te maken dat belanghebbende uitgaande van de hem toegedichte tegoeden en rentebaten de fiscale faciliteiten volledig heeft benut en dat belanghebbende aldus opzettelijk voor de belastingheffing in aanmerking komende tegoeden en rentebaten buiten het zicht van de fiscus heeft gehouden en acht, mede met inachtneming van het proportionaliteitsbeginsel en het feit dat de berekening van de verschuldigde belasting is bepaald aan de hand van de verzwaring van de bewijslast, voor elk betrokken jaar de verhoging of de boete passend, gelet op de aard van het vergrijp, en geboden, uit een oogpunt van normhandhaving. De Inspecteur heeft in de gegeven omstandigheden terecht geen kwijtschelding van de verhoging verleend en terecht een boete opgelegd van IOO percent, nu sprake is van ernstige ftaude. De verhogingen en de boeten zijn derhalve passend en geboden, behoudens de gevolgen wegens overschrijding van de redelijke termijn. 5.6.13. Nu sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van meer dan twee jaar, worden, met inachmeming van een vermindering van 20 percent, de verhogingen en de boeten vastgesteld op 80 percent In zoverre slaagt het beroep. Slotsom 5.7. Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld en aan stukken heeft ingebracht heeft hij naar 's Hofs oordeel, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, ook overigens onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk gemaakt op grond waarvan anders, formeel of inhoudelijk, over de beroepen moet worden geoordeeld.
Proceskosten en grifOerecht Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de Inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht Het Hof stelt de kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 2.254 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (2,5 punten è € 322 x 2 (gewicht van de zaak) en in bezwaar (2 punten è 6 161 x 2 (gewicht van de zaak)). Voor een hogere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig. Voorts dient het griffierecht aan belanghebbende te worden vergoed.
nummers BK-04/02181 en 04/02182
18
Beslissing Het Gerechtshof: - vernietigt de uitspraken op beawaar die zien op een verhoging of een boete; - vernietigt de kwijtscheldingsbesluiten; - venmindert de navorderingsaanslagen waarin een verhoging is begrepen aldus, dat telkens de verhoging - na kwijtschelding - wordt vastgesteld op 80 percent van de belasting; - wijzigt de boetebeschikkingen aldus, dat telkens de boete wordt vastgesteld op 80 percent van de belasting; - verklaart de beroepen voor het overige ongegrond; - veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.254; en - gelast de Inspecteur het voor deze zaken gestorte griffierecht van in totaal € 74 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. L. van den Bogerd. De beslissing is op 3 februari 2012 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als hel daarloe bevoegde besluursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddaium van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Bij hel beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd 2. Hel beroepschrift wordt ondertekend en beval ten minste: • de naam en het adres van de indiener; - de dagtekening; • de vermelding van de uitspraak waarlegen hel beroep in cassatie is gericht; - de gronden van het beroep in cassatie. Het beroepschrift moet warden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer). Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag. De partij die beroep in cassatie instelt is griffterecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de grif. fier van de Hoge Raad In hel cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij Ie veroordelen in de proceskosten.
DeG avenhags
schrift, het Gerechtshof ravenhage,