< < < D e p
UITSPRAAK COMMISSIE FUNCTIE-INDELING RAS 2014-01 a
1
GESCHIL
r t m
Bij brief d.d. 27 november 2013 met 14 bijlagen e verzoekt de heer T de commissie Functie-indeling van de RAS (hierna: commissie) een bindend nadvies uit te brengen in een geschil met SB A te ’st Gravenhage. I
Er is in begin december 2013 correspondentiengewisseld tussen de commissie en partijen over de vraag of SB A, in tegenstelling tot een eerderef procedure bij de commissie in maart 2013 en een daarop volgende civiele procedure, thans wel oakkoord gaat met een bindend advies van de commissie. > Bij fax d.d. 5 december 2013 heeft SB Aangegeven het advies van de commissie als bindend te > aanvaarden. Het verzoek is door de commissie vervolgens ontvankelijk verklaard. >
De heer T verzoekt de commissie gelet op alle feiten en omstandigheden te beslissen: Primair te bepalen dat T dient te worden ingeschaald in de functie van “zelfstandig glazenwasser (functie 12.02)” en dat overeenkomstig die inschaling een nabetaling van salaris (inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, eenmalige uitkering en gevarentoeslag) moet plaatsvinden over de afgelopen 5 jaar, te vermeerderen met de in de CAO geldende loonsverhogingen en de toeslag bij het bereiken van 8 dienstjaren; Subsidiair te bepalen dat T dient te worden ingeschaald in de functie van “glazenwasser B (functie 12.01B)” en dat overeenkomstig die inschaling een nabetaling van salaris (inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, eenmalige uitkering en gevarentoeslag) moet plaatsvinden over de afgelopen 5 jaar, te vermeerderen met de in de CAO geldende loonsverhogingen en de toeslag bij het bereiken van 8 dienstjaren; Meer subsidiair te bepalen dat T dient te worden ingeschaald in de functie van “glazenwasser A (functie 12.01A)” en dat overeenkomstig die inschaling een nabetaling van salaris (inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, eenmalige uitkering en gevarentoeslag) moet plaatsvinden over de afgelopen 5 jaar, te vermeerderen met de in de CAO geldende loonsverhogingen en de toeslag bij het bereiken van 8 dienstjaren. Bij brief d.d. 21 januari 2014 met 14 producties heeft SB A gereageerd op het verzoek van T. Op 28 januari 2014 is door de commissie te Nieuwegein een gezamenlijke hoorzitting gehouden waar beide partijen aanwezig waren. Partijen hebben aangegeven het advies van de commissie als bindend te aanvaarden. 2
VASTSTAANDE FEITEN
De volgende relevante feiten staan vast: 2.1
De heer T is vanaf 2 augustus 2004 in dienst bij SB A. De heer T is bij SB A voor 38 uur per week werkzaam in de functie schoonmaker/glazenwasser en wordt beloond volgens loongroep 1.
2.2
De heer T is op 2 december 2010 uitgevallen wegens ziekte en sindsdien onafgebroken arbeidsongeschikt. De arbeidsovereenkomst tussen SB A en de heer T is op 21 september 2013 beëindigd.
22
< < < D e p
3
BEOORDELING GESCHIL
3.1
De heer T geeft aan dat SB A in strijd met t artikel 7 CAO heeft gehandeld door in de arbeidsovereenkomst een functieaanduiding opmte nemen die niet in de CAO voorkomt. Ook is ten onrechte geen loongroep vermeld. T stelt e dat hij vanaf de start van zijn werkzaamheden in 2004 tot de eerste ziektedag op 2 december 2010 voor ongeveer 90% van de tijd als (zelfstandig) n t glazenwasser heeft gewerkt. Als glazenwasser heeft hij ondermeer gewerkt op locaties in Den Haag, Den Bosch, Dordrecht, Utrecht enI Amsterdam. T geeft aan dat hij op hoogte werkte n (minimaal 6 meter) en hij de kliminstallaties en gevelliftinstallaties (gondel) zelfstandig f bediende. Zijn werkgever (of leidinggevende) was daarbij vrijwel nooit aanwezig. o De heer T stelt veelvuldig (o.a. op objecten van K en E) te hebben gewerkt met de tuckerstok > (hierna: telescopisch wassysteem). Wat betreft het werken op hoogte werd door hem ongeveer > 80% van het werk vanuit de gondel gedaan en 20% met het telescopisch wassysteem. De heer > T stelt dat hij sporadisch, vooral tijdens de zomervakanties, werkte als schoonmaker voor SB A. T verwijst ter onderbouwing van zijn stellingen naar de “Rapportage re-integratiemogelijkheden door de Arbeidsdeskundige (mevrouw Van der C)” van E d.d. 13 april 2012 en het “Rapport Arbeidsdeskundig onderzoek (mevrouw B)” van het UWV d.d. 13 december 2012. T brengt als bewijs van “het werken op hoogte” schriftelijke getuigenverklaringen in van mevrouw S d.d. 2 februari 2013 en van zijn ex-collega d.d. 13 februari 2013. Ter zitting is gebleken dat mevrouw S de ex-vriendin van T is. Als bewijs van het werken op hoogte als glazenwasser wordt door T een overzicht ingebracht van objecten waar hij in 2008 als glazenwasser werkzaam was. Dit betreft veelal grote en hoge gebouwen (K te Amstelveen, K te Den Haag Bezuidenhout en R te Haarlem), waarbij (dus) op hoogte gewerkt moest worden, aldus T. Aangaande de door SB A ingebrachte facturen en verklaring van H bij het verweerschrift, merkt T op dat hieruit niet objectief valt op te maken door wie de werkzaamheden bij SB A zijn uitgevoerd en het niet zo kan zijn dat SB A een keuze maakt om alleen de facturen aangaande de schoonmaakwerkzaamheden in te brengen.
3.2
SB A stelt dat het bedrijf een klein familiebedrijf is en er slechts enkele werknemers zijn. De werkzaamheden bestaan voornamelijk uit schoonmaakwerkzaamheden. Het betreft het schoonmaken van onder andere scholen, kantoren, schoonmaak bij bouwopleveringen, terrasen tapijtreiniging en ook ramen lappen door middel van het telescopisch wassysteem. De verhouding schoonmaakwerk versus glasbewassing was ultimo 2009 90% om 10%. T verrichtte dit schoonmaakwerk en is dan ook terecht ingedeeld in de functie “werknemer algemeen schoonmaakonderhoud (functie 11.01)”, en bijbehorende loongroep 1. Het glazenwasserswerk werd in die periode voornamelijk door de eigenaar, de heer Van der R, zelf gedaan. SB A stelt dat zij, als gevolg van de economische crisis en het afnemen van het schoonmaakwerk (in het bijzonder het wegvallen van het werk op de Brasserie waar T dagelijks werkzaam was), vanaf eind 2009 gehouden was om meer glasbewassing aan te nemen. SB A geeft aan dat het schoonmaakwerk dat T verrichtte op een school (2 uur per dag gedurende 5 dagen per week) wel behouden bleef. SB A stelt dat het door T overgelegde overzicht van objecten in 2008 onjuist is. Dit overzicht is niet van SB A afkomstig waarbij diverse in dit overzicht voorkomende objecten geen eigen contracten zijn, maar werk in onderaanneming van H betreft. Voorts is het voor SB A, met slechts 2 werknemers, onmogelijk om al deze (grote) glazenwasobjecten op jaarbasis in te vullen. SB A verwijst naar diverse facturen die als producties zijn overgelegd (facturen: K te Amstelveen, S te Dordrecht, O te Hilversum, K te Den Haag Bezuidenhoutseweg, Gebouw R te Haarlem en L te Utrecht) om de onjuistheid van dit overzicht aan te tonen. SB A verwijst naar brief d.d. 8 juli 2013 van H waaruit blijkt dat T alleen schoonmaakwerk heeft
23
a r
< < < D e p
uitgevoerd. SB A stelt voorts dat T eerst in september 2009 de cursus Basisveiligheid VCA a volgde, en er tot dat moment dus ook geen ingewikkelde en qua veiligheid zwaardere r werkzaamheden aan T konden worden opgedragen. Er worden door SB A stukken overgelegd t waaruit het schoonmaakwerk blijkt. Hetmbetreft: schoonmaakovereenkomsten met Brasserie te ’s-Gravenhage, serviceflat te Rijswijk ene schoolvereniging W te ’s-Gravenhage en facturen van schoonmaakwerk bij T te ’s-Gravenhage, n oplevering appartement te Ypenburg, A B.V. en een t pand in Amsterdam. SB A ontkent en betwist dat T ooit zelfstandig en zonder begeleiding aan I een gebouw (schoonmaak of glasbewassing) heeft gewerkt, nu hij immers voor zijn vervoer n afhankelijk was van de bedrijfsbus. T beschikt immers zelf ook niet over een rijbewijs, aldus SB f rapport van E niet correct is, en de door T A. SB A geeft aan dat de weergave in het aangehaalde passages van dit rapport ino deze procedure dus buiten beschouwing dienen te > blijven. > >
3.3
Er bestaat tussen partijen verschil van mening over de functie- en loongroepindeling van de heer T. De vraag is welke indeling passend is, betreft het functie “zelfstandig glazenwasser (functie 12.02)” met loongroep 2, functie “glazenwasser B (functie 12.01B)” met loongroep 1 plus 5% of “functie glazenwasser A (functie 12.01A)” met loongroep 1.
3.4
De commissie acht het van belang om vooreerst aan te geven dat zij ingevolge haar taakstelling bevoegd is om een bindende uitspraak te doen over het bezwaar van de heer T tegen zijn functie- en loongroepindeling. Op grond van haar taakstelling is het niet aan de commissie te bepalen wat de mogelijke financiële consequenties zijn als gevolg van haar oordeel. De heer T kan zich daartoe eventueel tot de civiele rechter wenden. De heer T verzoekt in zijn verzoekschrift de commissie tevens te bepalen dat hij recht heeft op de gevarentoeslag, eenmalige uitkering/eindejaarsuitkering en een toeslag voor het bereiken van 8 dienstjaren. De commissie acht, om partijen ter zake op weg te helpen, een verwijzing naar de relevante regels in de CAO 2010 (dienstjaren: artikel 14 lid 5 CAO, eindejaarsuitkering artikel 15 CAO en artikel 3 van het IGK-deel) in deze voldoende. Op dit punt is de commissie gegeven haar taakstelling evenmin bevoegd om een bindende uitspraak te doen. De heer T kan zich daarvoor tot de Geschillencommissie RAS of, eveneens, de civiele rechter wenden. Het verzoek van de heer T wordt op deze punten niet ontvankelijk verklaard.
3.5
De commissie stelt vast dat artikel 7 CAO aangeeft dat de functie-aanduiding en bijbehorende loongroep (volgens bijlage II CAO) in de arbeidsovereenkomst dient te zijn vermeld. Dit geeft duidelijkheid voor zowel werkgever als werknemer. De arbeidsovereenkomst tussen T en SB A gaat uit van de niet nader gespecificeerde functie “schoonmaker/glazenwasser” zonder vermelding van de functie-aanduiding en loongroep (volgens bijlage II CAO). De commissie acht deze handelwijze van SB A verwarrend en niet volledig in overeenstemming met de CAO. De commissie adviseert SB A met klem om diens handelwijze op dit punt aan te passen.
3.6
De commissie is er bij herhaling mee geconfronteerd dat er tussen partijen discussie was over de verhouding in tijd van de schoonmaak- dan wel glazenwasserswerkzaamheden die door T voor SB A zijn verricht. De commissie merkt op dat deze (detail-)discussie bij functiewaardering niet doorslaggevend is. Bij functiewaardering middels de ORBA-systematiek, welk systeem de CAO volgt, zijn de belangrijkste taken en verantwoordelijkheden binnen de werkzaamheden en bezwarende omstandigheden bij de indeling, en beoordeling daarvan door de commissie, doorslaggevend. Het is bij functie-indeling alleen relevant of werknemers hun werkzaamheden en taken “met enige regelmaat” verrichten. Indien dat het geval is, dient wat betreft de indeling
24
< < < D e p
van de functie integraal aansluiting te worden gezocht bij de “ORBA-technisch gezien” zwaarste a en hoogst ingedeelde referentiefunctie. r t
3.7
In het verlengde van voorgaand punt merkt de commissie nog op dat artikel 13 lid 3 CAO de m mogelijkheid biedt dat een werknemer wordt ingedeeld in verschillende functies indien hij e werkzaam is op verschillende objecten, nwaarbij er per object duidelijk sprake is van verschillende functies. In dit geval stelt tde commissie vast dat T voor SB A in verschillende I functies op verschillende objecten werkzaamheden heeft uitgevoerd. Dit had er toe kunnen n artikel 13 lid 3 CAO. Dit vereist van de werkgever een leiden dat SB A gebruik had gemaakt van f zeer zorgvuldige administratie over op welk object, voor hoe lang, en in welke functie de o werknemer werkzaam was. Dit gekoppeld aan een zorgvuldige communicatie daarover naar de > werknemer. In dit geval is daarvan aan de zijde van SB A niet dan wel onvoldoende gebleken. > Een beroep op dit artikel faalt zodat toepassing van de hoofdregel, zoals omschreven onder > voorgaand punt, in deze van toepassing blijft.
3.8
De commissie acht het van belang om de belangrijkste verschillen tussen de gevraagde functies, kort en goed, op een rij te zetten. De functie “zelfstandig glazenwasser (functie 12.02)” impliceert een geheel zelfstandige functie waarbij de werkzaamheden, zonder direct raadpleegbaar toezicht, op aan de zelfstandig glazenwasser toegewezen objecten worden uitgevoerd. De zelfstandig glazenwasser is verantwoordelijk voor het verrichten van onderhoud aan klimmaterialen en het controleren van de staat van de veiligheid. Voorts installeert en verplaatst de zelfstandig glazenwasser de te gebruiken klimmaterialen en worden de (gevellift)installaties en hangsteigers zelfstandig bediend. De “glazenwasser B (functie 12.01B)” spreekt in tegenstelling tot voorgaande over een functie waarbij de werkzaamheden onder direct raadpleegbaar toezicht worden verricht en waarbij assistentie wordt verleend bij het installeren en verplaatsen van genoemde materialen en installaties. Hierbij dienen aanwijzingen te worden gevolgd. De functie “glazenwasser A (functie 12.01A)” geldt in algemene zin als inleerfunctie. Het grote verschil met de functies 12.02 en 12.01B is dat er in de regel (buiten) tot op “slechts” circa 3 meter hoogte wordt gewerkt.
3.9
De commissie acht voor de beantwoording van het gevraagde onder punt 3.3. de feitelijke werkzaamheden van de heer T leidend. De commissie komt op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting tot het volgende oordeel.
3.10 Voor de commissie staat vast dat T in de periode 2 augustus 2004 tot 2 december 2010 feitelijk werkzaamheden heeft verricht voor SB A en hij is beloond volgens loongroep 1. Er is tussen partijen geen discussie over dat T in deze periode zowel schoonmaak- als glazenwaswerkzaamheden heeft verricht. Over de verhouding van de werkzaamheden bestaat er tussen partijen een evident verschil van mening. De commissie stelt vast dat niet dan wel onvoldoende is gebleken dat het schoonmaakwerk dat T voor SB A heeft verricht, onder andere op een scholenobject en in een brasserie, van dien aard is dat dit werk als specialistisch in de zin van de CAO is aan te merken. Het betreft werkzaamheden die zich bevinden op het niveau van algemeen schoonmaakonderhoud waarbij indeling en beloning op het niveau van loongroep 1 passend is. De gevraagde -integrale- hogere indeling en beloning van T zal dus moeten volgen uit diens glazenwasserswerkzaamheden die zich, blijkens het bepaalde overweging in 3.6, dan “met enige regelmaat” moeten voordoen. Verder dienen deze werkzaamheden zich qua zwaarte dan op het niveau “zelfstandig glazenwasser (functie 12.02, loongroep 2)” of glazenwasser B (functie 12.01B, loongroep 1 plus 5%)” te bevinden. De commissie oordeelt dat aan haar -tot
25
< < < D e p
het jaar 2008- geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat T tot 2008 met enige regelmaat a glazenwaswerkzaamheden heeft verricht. Betreffende het jaar 2008 heeft T een overzicht r glasbewassen ingebracht waarvan de juistheid door de commissie niet is vast te stellen. Het is t niet dan wel onvoldoende gebleken dat m dit overzicht afkomstig is van SB A en onduidelijk of dit overzicht ziet op door T in 2008 verrichtte e werkzaamheden. Over de verklaring van de excollega van T bij brief d.d. 13 februari 2013, het volgende. Er is ter zitting gebleken dat deze n t collega slechts 3 maanden, van augustus 2009 t/m november 2009, bij SB A gewerkt heeft. Voorts verklaart deze getuige dat hij opIde fiets naar het huisadres van T reed en zij daar samen n (van SB A) stapten. Dit is voor de commissie weinig in de (bij T aanwezige) auto van de zaak f aannemelijk omdat uit de verklaringen ter zitting, en uit het Rapport Arbeidsdeskundig o onderzoek (van mevrouw B) van het UWV d.d. 13 december 2012, blijkt dat T niet over een > rijbewijs beschikte. De commissie concludeert dat T tot het jaar 2010 onvoldoende bewijs heeft > overgelegd waaruit blijkt dat hij regelmatig glazenwaswerk heeft verricht. >
3.11 Over het jaar 2010 komt de commissie tot een andere conclusie. Uit de door T ter zitting getoonde beelden van werkzaamheden in dit jaar blijkt duidelijk dat T, samen met de zoon van de eigenaar van SB A, werkzaamheden vanuit de gondel op grote hoogte, aan diverse objecten heeft verricht. Dit volgt ook uit de verklaring van de ex-vriendin van T bij brief d.d. 2 februari 2013, over de periode 2010, waarin zij aangeeft “ Vaak zag ik T nog aan het werk in de gevelbak als ik beneden op hem stond te wachten” en past ook in de verklaring van SB A ter zitting “dat zij vanaf eind 2009 gehouden was om meer glasbewassing aan te nemen”. Ook uit de arbeidsdeskundige verklaringen van E en het UWV blijkt dat T voorafgaande aan de start van zijn arbeidsongeschiktheid op 2 december 2010 voor 90% van de tijd, op hoogte, als glazenwasser/gevelreiniger werkte. Op basis van deze opsomming van zaken concludeert de commissie dat T in 2010 in ieder geval met enige regelmaat werk op hoogte als glazenwasser heeft verricht. Uit de door SB A bij haar verweerschrift gevoegde producties blijkt niet het tegendeel. Deze stukken zijn immers zeer algemeen van aard. Hieruit valt niet op te maken wie bij SB A de (schoonmaak-) werkzaamheden heeft uitgevoerd. Voorts is niet dan wel onvoldoende gebleken dat SB A de arbeidsdeskundigen verklaringen gemotiveerd heeft betwist. Het andersluidende standpunt van SB A wordt verworpen. 3.12 Voor de commissie staat vast dat T in 2010, voorafgaand aan zijn arbeidsongeschiktheid op 2 december 2010, aldus met enige regelmaat glazenwaswerkzaamheden heeft verricht. Uit de stukken blijkt dat deze werkzaamheden op grote hoogte zijn verricht zodat wat betreft de bijbehorende glazenwasfunctie een indeling in de inleerfunctie “glazenwasser A (functie 12.01A)”, waarbij blijkens het bepaalde aan het slot van overweging 3.8 “slechts” tot op circa 3 meter hoogte wordt gewerkt, niet voor de hand ligt. Van het geheel zelfstandig invullen van de glazenwaswerkzaamheden, hetgeen de functie “zelfstandig glazenwasser (functie 12.02)” veronderstelt, is ook niet dan wel onvoldoende gebleken. De heer T beschikt immers niet over een rijbewijs en verrichtte blijkens het ter zitting getoonde beeldmateriaal de werkzaamheden samen met de zoon van de eigenaar van SB A. Van verantwoordelijkheid voor het verrichten van onderhoud aan klimmaterialen en het controleren van de staat van de veiligheid is evenmin gebleken, hetgeen indeling in deze functie wel vereist. Een indeling in de functie van zelfstandig glazenwasser acht de commissie aldus niet passend. Blijkens de indeling van het werk, en het meerijden met een collega, concludeert de commissie dat de heer T bij uitvoering van zijn glazenwasserswerkzaamheden onder direct toezicht moet hebben gestaan en hij tevens een meer assisterende rol had. Dit past bij een indeling in de functie “glazenwasser B (functie
26
< < < D e p
12.01B)” en leidt blijkens het voorgaande tot een, vanaf 2010, integrale indeling in loongroep 1 a plus 5%. r
4
t UITSPRAAK
m e
Het door de heer T subsidiair gevraagde wordtn toegewezen. Voor de heer T past vanaf 2010 een t indeling in functie “glazenwasser B (functie 12.01B)” en bijbehorende beloning volgens loongroep 1 I plus 5%. De commissie wijst het overige en anders gevorderde af. n
SB A dient haar arbeidsovereenkomsten in lijnf te brengen met het bepaalde in artikel 7 CAO. o
>
Commissie Functie-indeling, ’s-Hertogenbosch, 4 februari 2014 > >
27