Uitsluiting en Tolerantie Een paradox in de Poolse omgang met het Holocaustverleden; Antisemitisme en Auschwitz voor en tijdens het communistische tijdperk in Polen
Charlotte Schoonbeeg 10389652 UvA, Master Nieuwste Geschiedenis Scriptie; eindversie Begeleiding: dr. K. Berkhoff Oktober 2014
Inhoudsopgave Inleiding ........................................................................................................................................................ 2
Deel I
Polen voor het communistische tijdperk
1. Mythen herleven: Pools antisemitisme in de eerste helft van de 20e eeuw ........................................ 12 1.1 Antisemitisme in Polen vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog .............................................. 12 1.2 Antisemitisme in het naoorlogse Polen ........................................................................................ 15 2. Van vernietigingskamp naar museum: de oprichting van Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau......... 28 2.1 Conservering ................................................................................................................................. 29 2.2 De oprichting van Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau ................................................................ 31 2.3 Auschwitz in dienst van het heden ............................................................................................... 37
Deel II Polen tijdens het communistische tijdperk 3. Anti-joodse stereotyperingen en Auschwitz als politieke spreekbuis.................................................. 44 3.1 Polen bedreigd: de opkomst (en terugkeer) van stereotyperingen over Judeocommunisme, Judeo-Stalinisme en Zionisme ............................................................................................................. 44 3.2 De expositie Auschwitz-Birkenau: een representatie van de overwinning op het Westers imperialisme........................................................................................................................................ 50 4. Uitsluiting en tolerantie; een paradox in de Poolse omgang met Joden ............................................ 60 4.1 De zionist als staatsvijand ............................................................................................................. 60 4.2 Een internationale tentoonstelling in Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau ................................. 67 5. De opmaat naar herziening van de Poolse geschiedschrijving ........................................................... 80 5.1 Exclusivisme vs. Pluralisme: de opkomst van Solidarność ............................................................ 80 5.2 Claims op Auschwitz...................................................................................................................... 87
Conclusie ..................................................................................................................................................... 94
Literatuur .................................................................................................................................................. 100
Inleiding Voorheen werd zij ook wel Paradisus Iudaeorum genoemd, tegenwoordig staat de jonge Volksrepubliek Polen wereldwijd bekend als het vernietigingscentrum van de Europese Joden. Polen telde vóór de Tweede Wereldoorlog maar liefst 3.3 miljoen Joodse inwoners hetgeen neerkomt op zo'n 10% van de totale bevolking en vormden hier samen de grootste etnische minderheid. Totdat de nazi-bezetter in 1942 met zijn Endlösung der Judenfrage besloot alle Europese Joden te deporteren, met het vernietigingskamp als eindbestemming. Deze zogeheten Vernichtungslager werden hoofdzakelijk in Polen gevestigd1, waar Joden op grote schaal en op zo efficiënt mogelijke wijze werden vermoord. Geschat wordt dat slechts 50.000 - 120.000 Poolse-Joden deze moordmachine overleefden. De fractie van overlevenden bleken na de bevrijding door het oog van de naald te zijn gekropen en klaarblijkelijk was er dan ook niet meer gerekend op hun terugkeer. De huizen en bezittingen van Joden bleken bij thuiskomst veelal geconfisqueerd en de toenmalige inwoners van Poolse dorpen en steden waren meestal niet langer gewenst. Het waren de Joden geweest die de tragedie van Polen hadden veroorzaakt, zonder hen was er geen bezetting van Hitler of Stalin geweest, zo werd veelal gedacht. Joden hadden gecollaboreerd met de Bolsjewisten en zij hadden de Duitse bezetting van 1939 over Polen afgeroepen.2 Uitsluiting, discriminatie en geweld tegen Joodse medeburgers waren in het naoorlogse Polen dan ook geen uniciteit. Een bekend voorbeeld hiervan is de pogrom van Kielce, in 1946, waarbij eenenveertig Poolse-Joden werden gedood door Poolse burgers en ambtenaren. Omdat Joden niet of nauwelijks nog door de staat werden beschermd, was dit voor velen van hen een signaal het ooit zo tolerante Polen (alsnog) te verlaten.3 De woede en het geweld dat hier schijnbaar spontaan4 jegens de Joodse inwoners van Kielce losbarstte is tekenend voor het antisemitisme in Polen, omdat het voortkwam uit stereotyperende denkbeelden, onbegrip en demonisering van de bevolkingsgroep. De Jood werd indertijd gezien als 'de 1
Polen telde zes vernietigingskampen: Sobibor, Bełzec, Treblinka, Lublin-Majdanek, Auschwitz-Birkenau en Chełmno. In Wit-Rusland was het minder bekendevernietigingskamp Maly Trostenets gevestigd. 2 Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland (Londen 2005) 269-272. 3 Gross, J.T., Fear: Anti-semitism in Poland after Ausschwitz (New York 2006) en Golden Harvest: Events at the Periphery of the Holocaust (New York 2012). 4 Hierover bestaat nog steeds onduidelijkheid. Sommige historici gaan er vanuit dat het geweld spontaan is ontstaan en dat het duidt op anti-Joodse sentiment onder de Poolse bevolking destijds. Andere historici geloven in een communistisch complot waarin militie en het leger bewust woede jegens Joden hadden gecreëerd om de aandacht af te leiden van de politieke machtsovername door de communisten. In: Gross, Fear, 118-142.
2
kwaadaardige ander'.5 Hij werd niet langer beschouwd als onderdeel van de Poolse maatschappij, maar als staatsvijand. Dit fenomeen is echter niet tijdgebonden. Jodenhaat wordt vandaag de dag veel minder publiekelijk geuit6, maar antisemitische sentimenten leven nog steeds in de Poolse maatschappij. Het bewijs hiervan zijn extreemrechtse groeperingen zoals de Pan-Poolse jeugd.7 Het discrimineren van Joden is in Polen namelijk nauw verbonden met de reconstructie van de moderne Poolse natiestaat, eind 19e en begin 20e eeuw. Eeuwenoude stereotyperingen en anti-joodse mythen uit het verleden werden weer van stal gehaald om de nationale identiteit van Polen opnieuw te bepalen. Het 'modern' antisemitisme8 werd hiermee een politiek instrumentarium en bleef dit tot ver in de jaren '80. Hetgeen gepaard ging met de decennialange bagatellisering van de Holocaust.9 Terwijl de Jodenvervolging al sinds de jaren '60 een centrale plek in de West-Europese collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog had ingenomen, en hier was uitgegroeid tot ijkpunt van de West-Europese geschiedschrijving10, besloten de Sovjetgestuurde autoriteiten in Polen de vernietiging van de Europese Joden als zijnde een doelbewust nazi-beleid te negeren. In Polen werd de aandacht gevestigd op het eigen slachtofferschap, de heldendaden van het nationaal verzet en de communistische strijd tegen het fascisme. Polen was dan ook zwaar getroffen; het Poolse grondgebied vormde tijdens de Tweede Wereldoorlog de killing fields van Europa. De centraal gelegen natie was het 5
Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006). 6 Begin jaren '90 was dit nog wel het geval. In Poolse boekhandelswaren bijvoorbeeld nog steeds pamfletten verkrijgbaar waarin het dagboek van Anne Frank ontkend werd. In: Gesprek met Levien Rouw, afdeling Internationale tentoonstellingen Anne Frank Stichting, 13-08-2013, Amsterdam. 7 Evenals andere vormen van discriminatie, bijvoorbeeld ten opzichte van etnische minderheden of homoseksuelen. De Pan-Poolse jeugd richtte twee jaar geleden de Nationale Beweging op. De nationalistische groepering was geïnspireerd op de vooroorlogse politicus Dmowski, een antisemiet en fascist. In: Overbeek, E., 'Xenofobie in Polen neemt toe. Bang voor skinheads en politie', Trouw: 15 juni 2013, 16. 8 Het modern antisemitisme wordt gekenmerkt door viervormen van discriminatie die grotendeels met elkaar samenhangen, namelijk: raciale discriminatie, religieuze discriminatie, sociaaleconomische discriminatie en het zogenoemde antizionisme. Deze vormen van racisme worden vaak gebruikt als politiek instrument. Ook in Polen had antisemitismevaak een politiek doel, te weten: het creëren van een nationale identiteit aan de hand van een zogenaamde (staats)vijand, ter bevordering van de nationale eenheid. Deze vorm van discriminatie hing nauw samen met sociaaleconomisch antisemitisme. Omdat getracht werd de overwegend agrarische samenleving om te buigen naar een moderne klassenmaatschappij. Het kunstmatig creëren van een Poolse middenklasse ging vervolgens gepaard met de uitsluiting van de Joodse middenstanders. Het antisemitisme in Polen werd nog versterkt door de algemeen heersende raciale opvattingen en het secularisatieproces van de Katholieke kerk destijds. Tot slot voelde de jonge Poolse staat zich ook bedreigd door Zionisten die streefden naar een Joodse staat. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) en Gans, E., ‘De Joodse almacht. Hedendaags antisemitisme’ in: Vrij Nederland 29 november 2003. 9 Orla-Bukowska, A., ‘New Threads on an Old Loom: national memory and social identity in postwar and postcommunism Poland’ in: Lebow, R.N., Kansteiner, W., Fogu, C., The politics of memory in postwar Europe (Durham, Londen 2006) 180-181. 10 Withuis, J., Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur (Amsterdam 2002).
3
zwaartepunt geweest waarop Hitler en Stalin hun onderlinge strijd hadden uitgevochten. Voor naziDuitsland maakte Polen onderdeel uit van Himmler’s Lebensraum utopie en vormde het Poolse grondgebied een alternatief voor het Madagaskarplan11. De zogeheten Ostkolonisation bracht een half miljoen Duitse kolonisten op de been die zich op onteigende grond in Polen hadden gevestigd. De bezetting van Duitsland had in Polen enerzijds geleid tot het ontstaan van een omvangrijk en goed georganiseerd verzetsnetwerk, anderzijds had het juist collaboratie en rassendiscriminatie in de hand gewerkt. De impact van het naziregime was hier dus groot, maar de opmars van het Rode Leger was dit evenzeer. Voor Stalin was de oorlog tegen nazi-Duitsland een uitstekende dekmantel om de eigen invloedssfeer uit te breiden. Polen werd beschouwd als de belangrijkste verdedigingszone tegen Duitsland en de komst van het Rode Leger betekende voor Polen dan ook geen bevrijding, maar opnieuw bezetting. Ondanks de inspanningen en daadkracht van het Poolse verzet, met name tijdens de Opstand van Warschau in 1944, kon Polen het communisme nog onmogelijk buiten de deur houden. De anarchie van de oorlog en afwezigheid van de Poolse regering had Stalin ruimte verschaft de basis voor een communistisch Polen te leggen. Dit had grote gevolgen voor de hierop volgende periode; de Koude Oorlog.12 Omdat Polen een belangrijk strijdtoneel van de Tweede Wereldoorlog had gevormd, kwam het zeer gehavend uit de oorlog. Grote steden als Warschau waren volledig verwoest, de Poolse elite was er vermoord, het ontbrak er aan centraal gezag en de schaarste en armoede was groot in Polen. De verliezen waren enorm; geschat wordt dat zo’n zes miljoen Polen tijdens de oorlog zijn omgekomen. Ook in de eerste naoorlogse fase bleef Polen niet ongemoeid. Sinds de opmars van het Rode Leger was Polen volledig in de greep van de Stalin. Tijdens de conferentie van Jalta (februari 1945) werden de landsgrenzen binnen Europa opnieuw bepaald. Hier wist Stalin de geallieerden ervan te overtuigen een deel van Oost-Polen aan zijn Sovjetrijk toe te voegen en de westgrens van Polen te verschuiven tot aan de Duitse Oder-Neisse grens. De communistische leider bleef ook na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog controle over Polen houden. Zijn troef was het Rode Leger, alleen hiermee zou de westgrens van het ‘Nieuwe Polen’ immers gewaarborgd kunnen worden.13
11
Dat wil zeggen: nazi-Duitsland week uit naar Polen om de deportatie en vernietiging van zogeheten Üntermenschen te realiseren. Het plan was aanvankelijk om de Europese Joden, zigeuners, homoseksuelen en andere Üntermenschen naar Madagaskar te deporteren. Toen de Fransen Daarmee werd Polen het Europese centrum van de vernietiging. 12 White, S., Batt, J., Lewis, P.G., Developments in Central and Eastern European politics 4 (Basingstoke 2007) 9-15 en Berghe, Y., Vanden, De Koude Oorlog. Een nieuwe geschiedenis (1917-1991) (Leuven 2008) 115-119. 13 Berghe, De Koude Oorlog, 115-119.
4
De communistische ideologie was niet populair in Polen, maar de communistische partij wist hier door middel van maatregelen toch enige vorm van sympathie te creëren. Door een herverdeling van landbouwgrond creëerde het draagvlak onder boeren die nu eigenaar werden van een stuk grond. Daarnaast verwierf Stalin populariteit met de evacuatie van de Volksduitsers die woonachtig waren in Polen. Zijn politieke tegenstanders
Poolse nationalisten, de verzetstrijders van Armia Krajowa en
Oekraïense opstandelingen (UPA) zette de Sovjetleider op strategische wijze buiten spel14. De vanuit Moskou aangestuurde communisten werden geleidelijk aan dominant in Polen. In eerste instantie vormden zij een coalitie met de regering in ballingschap, maar in 1947 grepen zij definitief de macht door vervalsing van de verkiezingsuitslagen. Ondanks de wens van veel Poolse nationalisten om aansluiting te vinden bij de Westerse geallieerde landen sloot Polen zich in 1947, onder aansturing van de communistische partij aan bij het internationale communistische forum Cominform.15 Polen werd daarmee een bevriende natie van de Sovjet Unie en maakte, gedurende de Koude Oorlog, deel uit van het communistische blok. Dit is uiteraard zeer bepalend geweest voor het verloop van de Poolse geschiedenis maar, heeft daarnaast ook de Poolse perceptie van de geschiedenis sterk beïnvloed. Dat er tijdens de Koude Oorlog in het communistische Polen een 'andere' geschiedenis werd gehanteerd kwam onder anderen tot uiting in de manier waarop omgegaan werd met het nazi-erfgoed dat in de Poolse landschappen was achtergebleven. Het meest beroemde voorbeeld hiervan zijn de restanten van Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau, een concentratiekamp dat gelegen was in de nationaalsocialistische 'modelstad' Auschwitz, nu Oświęcim geheten. Aanvankelijk bedoeld als Duitse industriestad die zou draaien op de goedkope arbeidskracht van dwangarbeiders, ging AuschwitzBirkenau
met de capaciteit van drie gaskamers en vijf crematoria
vanaf 1942 tot één van de
belangrijkste vernietigingskampen van het Derde Rijk behoren. Maar liefst 1.1 miljoen mensen werden hier omgebracht, waarvan één miljoen Joden.16 Ondanks de tragische geschiedenis van deze plek bleven de chemische fabrieken van naziDuitsland hier ook na de oorlog 'gewoon' in gebruik, evenals de door dwangarbeiders aangelegde spoorlijnen en het goederenperron de Judenrampe, waarvandaan ooit een half miljoen Joden en
14
Toen in juni 1945 een nationale unie werd gevormd en boerenleider Mikołajczyk terugkeerde naar Polen, werd de nieuwe regering reeds gedomineerd door de communisten. Dit waren grotendeels leden van het comité van Lublin. De socialistische en boerenpartij waren in die tijd populair, zij vormden een groot ondergronds verzetsnetwerk. Echter, terreur en geweld door het leger en communistische, paramilitaire groeperingen ontketende een burgeroorlog waardoor de verkiezingen in chaotische toestand plaatsvonden en de communistische partij de macht kon grijpen. In: Berghe, De Koude Oorlog, 115-119. 15 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 82. 16 Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996) 163-307.
5
tienduizenden Polen en Roma naar de gaskamers waren geleid. Het dagelijks leven in Oświęcim, dat nu in zekere zin was verrijkt met de hoogwaardige industrie en infrastructuur van de nazi's, leek dus eenvoudigweg weer te zijn opgepakt.17 Het enige wat nog expliciet aan de naziterreur refereerde was de conservering van concentratiekamp Auschwitz I en subkamp Auschwitz II-Birkenau. Deze werden na de oorlog getransformeerd tot
het Poolse
Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau. Het voormalig
concentratiekamp werd een belangrijk nationaal museum waar de Poolse strijd tegen het fascisme, het gevaar van het Westerse imperialisme en de triomf van het communisme gerepresenteerd werden. De plek waar kort daarvoor nog 1 miljoen Joden waren vermoord, fungeerde tijdens de Koude Oorlog dus als politieke spreekbuis.18 Tot
dusver
kan
geconcludeerd
worden
dat
de
Poolse
representatie
van
de
Holocaustgeschiedenis hier, onder invloed van antisemitisme en het communistische gezag, door de jaren heen opmerkelijke vormen heeft aangenomen. Maar, hoe kwam de gemeenschappelijke herinnering aan de Holocaust hier tot stand en hoe heeft deze zich door de jaren heen ontwikkeld? In dit onderzoek naar de totstandkoming van de Poolse collectieve herinnering aan de Holocaust zal worden ingezoomd op twee, voor Polen typerende, facetten. Ten eerste, de vroegere aanwezigheid van een grote Joodse minderheid en de aanwezigheid van antisemitische sentimenten in de Poolse maatschappij. Ten tweede, het lot van het ongewild beschikken over een loodzware nazi-erfenis, waaronder de overblijfselen van concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. De centrale vraag in dit onderzoek luidt dan ook: Hoe was de Poolse collectieve herinnering aan de Holocaust in de periode 1945-1989, en welke rol hebben antisemitisme en de musealisering van Auschwitz hierin gespeeld? Met de term ‘collectieve herinnering’ wordt doorgaans geduid op; de selectie, de representatie en constructie van het verleden als zijnde de gedeelde culturele kennis van een groep mensen, die binnen opeenvolgende generaties wordt overgedragen en tot uiting komt in de vorm van boeken, films, musea, herdenkingen en andere vormen van historische interpretaties. Het concept collectieve herinnering is dus een soort verzamelnaam die erg breed en veelomvattend is. De term wordt in de cultuurhistorische wetenschap vaak toegepast in studies naar de manier waarop een samenleving of maatschappij zich het verleden herinnert.19 Het begrip is afkomstig van de Franse filosoof en socioloog Maurice Halbwachs. Hij introduceerde de term in 1950, in zijn gelijknamige werk La Mémoire Collective. Pas in de jaren '70 werd het concept, gelijktijdig met de zogenoemde 'memory boom' uit die tijd,
17
Citroen, H., Starzyńska, B., Oświęcim-Auschwitz (Rotterdam 2011) 134-138. Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 79-81. 19 Green, A., Cultural History. Theory and history (Londen 2008) 104. 18
6
regelmatig toegepast in studies naar (nationale) historie en erfgoed20. Sindsdien werd de term gebruikt om te verwijzen naar een algemeen, gedeelde herinnering van een groep of gemeenschap, zoals de kerk of een etniciteit. Halbwachs is van mening dat alle individuele herinneringen feitelijk collectieve herinneringen zijn, omdat het persoonlijke geheugen volgens hem altijd beïnvloed wordt door een sociale omgeving. Tegelijkertijd zou dit betekenen dat een individuele herinnering een reflexie is van de eigentijdse waarden en opvattingen van de maatschappij of omgeving waarin iemand leeft.21 De collectieve herinnering kent ook haar eigen bestaansgeschiedenis, die handelt over de manier waarop mensen in het verleden met geschiedenis omgingen en hoe die omgang met geschiedenis zich toentertijd verhield tot het heden en de toekomst. Als we inzoomen op de geschiedenis van de collectieve herinnering, kunnen we vaststellen dat deze tijdens de 20eeeuw erg onder druk heeft gestaan. De twee wereldoorlogen en met name de Holocaust, deden namelijk ernstig afbreuk aan de West-Europese 'vooruitgangsgedachte'. De ingrijpende gebeurtenissen waren onverenigbaar geworden met de maatschappelijke moraal van na 1945 en werd ervaren als een breuk met het verleden. Desalniettemin leidde die breuk er tegelijkertijd toe dat deze huiveringwekkende geschiedenis wel steeds nadrukkelijker in het fysieke landschap aanwezig werd. Uit angst de geschiedenis te vergeten werd deze door middel van conservering, monumenten, musea en herdenkingen krampachtig in leven gehouden.22 Volgens de Franse historicus Pierre Nora creëren mensen zogenaamde 'lieux de mémoires', of herinneringsplaatsen, om in verbinding te kunnen staan met het verleden.23 De manier waarop gestalte wordt gegeven aan die herinneringen maakt deel uit van een sociaal -en cultureel proces. Hierdoor is de herinnering
zo ook de collectieve
constant aan verandering onderhevig.24 Frederic Bartlett noemt
herinneren een 'actief proces' en 'een zoektocht naar zingeving van het verleden'.25 Vasthouden aan het verleden door het bewust oproepen en construeren van herinneringen komt voort uit een menselijke behoefte. Herinneringen zouden namelijk meer nog dan de offici le geschiedschrijving dit is van groot belang zijn voor identiteitsvorming, aldus Pierre Nora. Ditzelfde geldt voor de identiteit van een 20
Omdat de moderne wereld zo snel aan verandering onderhevig was, althans zo werd dit ervaren, bleef menigeen in de jaren ‘70 krampachtig aan het verleden vasthouden. Er werd vaker teruggegrepen op geschiedenis en historisch erfgoed en er kwam steeds meer aandacht voorde conservering van het verleden. Door middel hiervan werd geprobeerd te voorkomen dat het verleden vergeten zou worden. Het aantal monumenten, herdenkingen, historische films en boekensteeg aanzienlijk in die tijd, vandaar de term 'memory boom'. In: Green, Cultural History, 99-103. 21 Ibidem, 104-105. 22 Ibidem, 97. 23 Nora, P. 'Between Memory and History: Les Lieux de Mémoire'.In: Representations (1989) 26 7-25. 24 Huyssen, A. Twilight memories: marking time in a culture of amnesia (Londen 1995) 251, 9, 260. 25 Bartlett, F., Remembring(Cambridge 1932)227.
7
collectief. Binnen natiestaten is de collectieve herinnering een machtig instrument gebleken, bij totalitaire regimes is misbruik en manipulatie hiervan dan ook een veel voorkomend verschijnsel.26 Zo ook in de Poolse republiek, die tijdens de Koude Oorlog tot het communistische blok behoorde en waar de regering onder invloed van Moskou stond. In Polen werd concentratiekamp Auschwitz in zijn gedaante als museum een ‘herinnering op maat’ en werd de vervolging van miljoenen Joden hier om functionele redenen uit het collectief geheugen verdrongen. De twee factoren; Antisemitisme en Auschwitz, zijn weliswaar zeer verschillend van aard, zij hebben beiden (vaak tegelijkertijd) effect gehad op de manier waarop in Polen tegen de Holocaust werd aangekeken. Omdat antisemitisme een emotie betreft is de mate waarin dit gevoel aanwezig was of gevoeld werd, lastig te meten. De uitwerking en de gevolgen van antisemitisme daarentegen zijn wel waarneembaar. In het verleden heeft dit zich in Polen bijvoorbeeld geuit in discriminerend overheidsbeleid, exclusie en verdrijving of mondde dit uit in pogroms tegen Joodse burgers. Aan de hand van die gevolgen zal in dit onderzoek vastgesteld worden in welke mate en vorm antisemitisme voorkwam in de Poolse maatschappij en welk effect dit gehad heeft op de collectieve perceptie van de Holocaust. De misdaden die in concentratiekamp Auschwitz-Birkenau werden gepleegd is zo'n voortvloeisel van antisemitisme. Hoewel de misdaden door nazi’s werden gepleegd, is de manier waarop Polen vervolgens met het historisch erfgoed omging
op het gebied van conserveren,
tentoonstellen en herdenken sprekend voor de manier waarop de Poolse collectieve gemeenschap zich de gebeurtenissen uit het verleden wilde herinneren, of moest herdenken. In dit onderzoek zal dan ook aan de hand van het zogeheten Memorial and Museum Auschwitz-Birkenau geanalyseerd worden in hoeverre de omgang met Auschwitz, de Poolse collectieve herinnering aan de Holocaust beïnvloed heeft. Auschwitz-Birkenau was immers een van de meest omvangrijke naziconcentratiekampen dat op het moment van bevrijding ook nog eens deels intact bleek te zijn. Ook telde Auschwitz relatief veel overlevenden en was de diversiteit van slachtoffergroepen groot, waardoor het kamp wereldwijde bekendheid genoot. De tastbare restanten van Auschwitz vormden hét bewijs dat de gruweldaden, iets dat het voorstellingsvermogen ver te boven ging, daadwerkelijk hadden plaatsgevonden. Omdat Auschwitz voor met name Joden een belangrijke symbolische waarde heeft gekregen, maar tegelijkertijd ook voor Polen van grote nationale betekenis is geweest, vormt het erfgoed een uitstekende casus voor een studie naar de Poolse collectieve herinnering aan de Holocaust. Dit onderzoek naar de collectieve herinnering aan de Holocaust in Polen is tweeledig. Het jaar 1949 vormt in het onderzoek een belangrijk 26
Burke, P., History and social theory (Cambridge 2012) 58.
8
breukvlak. Dit jaar markeert namelijk het moment waarop het communistische tijdperk in Polen zijn intrede deed, hetgeen een groot effect heeft gehad op de totstandkoming van de Holocaustherinnering hier. In het eerste hoofdstuk van deel I –de precommunistische periode zal worden ingezoomd op de oorsprong van het antisemitisme in Polen aan het begin van de 20e eeuw. Daarnaast komen ook het antisemitisme in Polen ten tijde van de nazi-bezetting (1939-1945) aan bod en de manifestatie van antisemitisme in Polen direct na de oorlog, in de jaren 1945-1949. In het tweede hoofdstuk van deel I zal tevens de ontwikkeling van Auschwitz-Birkenau in de precommunistische periode worden besproken. Hierin zal niet uitgebreid worden stilgestaan bij de jaren waarin Auschwitz-Birkenau als concentratie –en vernietigingskamp fungeerde (1940-1945), maar zal de nadruk liggen op de overgangsfase waarin het Konzentrationslager getransformeerd werd tot een Staatsmuseum. Dat wil zeggen; de jaren 1945-1949. Die eerste fase na de oorlog, de jaren 1945-1949, werd gekenmerkt door decentralisatie en chaos. Voor Stalin waren dit de perfecte omstandigheden om zijn invloedssfeer tot in Polen uit te breiden en ook hier een communistische marionettenregering te installeren. In 1949 brak de communistische periode in Polen aan. Die periode ving aan met de geveinsde verkiezingsoverwinning van de communistische partij in 1949 en eindigde in 1989 met de ineenstorting van het communistische systeem. Het communistische tijdvak vormt deel II van dit onderzoek. De periode 1949-1989 is hier in drie chronologisch opeenvolgende perioden verdeeld, die allen op hun beurt weer getypeerd worden door een bepaalde gebeurtenis of ontwikkeling in die tijd. Hoofdstuk 3 heeft betrekking op de periode 1949-1956; de stalinistische jaren waarin geschiedschrijving en Auschwitz een politieke spreekbuis worden. In hoofdstuk 4 komen de jaren 1956-1968 aan bod; een paradoxale periode waarin het etnonationalisme
en daarmee uitsluiting van Joden zijn hoogtepunt bereikte, terwijl de betekenisgeving
aan Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau steeds ruimer werd. Tot slot zal in hoofdstuk 5 de periode tot 1989 worden behandeld; deze fase wordt gekenmerkt door de aanloop naar een herziening van de Poolse geschiedschrijving, die onder diverse omstandigheden –zoals: hernieuwde openheid, de opkomst van nieuwe politieke bewegingen, internationalisering en de rol van de Katholieke kerk
tot stand
kwam. Die geleidelijke herziening van de geschiedenis heeft uiteindelijk geresulteerd in een onvoorziene ‘herinneringsoorlog’27. Het jaar 1989 vormt het sluitstuk van dit onderzoek, hier eindigde het tijdperk waarin de geschiedenis en het collectief geheugen van Polen bepaald werden door een communistisch 27
Laarse, R., van der, Nooit meer Auschwitz? Oratie uitgesproken op 24 januari 2012, ter gelegenheid van zijn aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap van de Westerborkleerstoel: Erfgoed van de oorlog.
9
totalitair regime. Het historische debat over de werkelijke geschiedenis van Auschwitz, de betekenis van het erfgoed, over wie hier het meeste ‘recht’ op heeft en de discussie of Polen nu wel of niet schuldig is aan antisemitisme, kwam in de fase hierna op gang.
10
11
Deel I Polen voor het communistische tijdperk
1. Mythen herleven: Pools antisemitisme in de eerste helft van de 20e eeuw De republiek Polen, eens de meest multi-etnische en tolerante regio van Europa, is nu homogener dan ooit en wordt vandaag de dag nog vaak bekritiseerd om haar vermeende antisemitisme. Dat Polen, evenals Oostenrijk, Duitsland en Hongarije, een geschiedenis van antisemitisme kent was reeds bekend, maar
dat anti-joodse sentimenten ook na de Holocaust nog een belangrijke rol in de Poolse
maatschappij speelde, schetst bij velen verbazing. Des te meer wanneer je bedenkt dat er na 1945 nauwelijks Joden naar Poolse bodem waren teruggekeerd. Wanneer we antisemitisme in het naoorlogse Polen bestuderen is het van belang de historische context in ogenschouw te nemen, maar ook om eerst terug te gaan naar de ontstaansgeschiedenis van dit antisemitisme.
1.1 Antisemitisme in Polen vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog In tegenstelling tot de meeste andere Europese landen bleef de stereotypering van 'de kwaadaardige Jood' in Polen ook na 1945 voortbestaan. Cultuurhistorica Johanna Beata Michlic constateerde in haar werk Poland's threatening other dat het antisemitisme in Polen een andere oorsprong kent dan het nazistisch antisemitisme. Volgens Michlic houdt het twintigste-eeuws antisemitisme hier namelijk verband met het onafhankelijkheidsstreven van Polen in de periode 1795-1918, waar met name de opstanden van 1830 en 1868 een belangrijke rol in hebben gespeeld. De wortels van het antisemitisme liggen dus in de opkomst van de Poolse moderne natiestaat, aldus Michlic.28 In het streven naar een soeverein Polen richtte de Poolse elite zich tijdens de 19e eeuw op de constructie van een nieuwe nationale identiteit. Om dit tot stand te brengen diende er een nieuwe Poolse hoogcultuur, cohesie en eenheid gecreëerd te worden. De Joodse cultuur en religie vielen hier echter buiten en Poolse Joden die al generaties lang in Polen leefden, werden nu geacht hun culturele vrijheden op te geven in ruil voor assimilatie. Velen van hen pasten zich aan en sommigen bekeerden zich zelfs tot het Katholicisme, maar er ontstond ook een groep Orthodoxe Joden die zich door deze ontwikkeling juist steeds meer aan hun Joodse tradities gingen vasthouden. De Joodse cultuur en de 28
Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 3-10.
12
participatie van Joden binnen de politiek vormden voortaan, in ogen van de Poolse elite en de Katholieke kerk, een bedreiging voor de Poolse staat. Althans, zo luidde de mythe die de angst voor een toekomstig judeo-polonia
een Joodse proto natie binnen Polen
verspreidde. De opkomst van een
Joodse staat zou volgens hen onvermijdelijk zijn wanneer de Joodse inwoners dusdanig veel economische en politieke macht naar zich toe bleven trekken en zich niet wensten te ondermijnen aan de zogenaamde Poolse nationaliteit. Door het verspreiden van de mythe waarin 'de ander' ‘de Jood’
in dit geval
zogenaamd een nationale bedreiging vormde, creëerde de Poolse elite een collectief
bewustzijn. Door middel van deze mythe kwam de overwegend lokaal georiënteerde bevolking van Polen namelijk in aanraking met nationale belangen, die door deze na te streven vervolgens nationale eenheid zou stimuleren. De zogenaamde dreiging door een buitenstaander bleek dus van grote betekenis voor de zelfconceptie van de jonge natie. De beeldvorming van de 'kwaadaardige Jood' kreeg daarmee een belangrijke politieke en sociale functie in Polen.29 Hoewel discriminatie van Joden vaker was voorgekomen in de Poolse geschiedenis, nam het onder invloed van de moderne omstandigheden gewelddadige vormen aan. De Nationaal Democraten30 maakten namelijk, aan het begin van de 20e eeuw, de zogenaamde Joodse dreiging door middel van propaganda in alle segmenten van de Poolse samenleving voelbaar. De nieuwe Poolse middenklasse zag zijn grootste concurrenten graag het veld ruimen en de Katholieke kerk gebruikte het anti-joodse sentiment om zijn positie in de moderne, seculiere maatschappij opnieuw te verankeren. Joodse en Poolse belangen waren in het moderne Polen niet langer verenigbaar. Terwijl Polen qua samenstelling nog op het multi-etnische Jagiełło rijk leek, gedroeg het zich begin 20e eeuw als een moderne natiestaat. De etnisch homogene visie die toen dominant was creëerde een ideaalbeeld van Polen die alleen door middel van exclusie verwezenlijkt kon worden.31
29
Triandafyllidou, A., 'Nationalism and the threatening other: the case of Greece' in: Bulletin (2007) 13: 15-25. Dit verschijnsel wordt ook wel functionele mythologisering genoemd. 30 Michlic is de eerste historicus die aantoont dat de Nationaal Democraten, ondanks hun korte regeerperiode, van grote invloed zijn geweest op het verspreiden van antisemitische denkbeelden. De rol van de Nationaal Democraten wordt volgens haar tot op heden zeer onderschat. De politieke beweging sprak zich openlijk uit over conflicterende economische belangen tussen Joden en Polen en Roman Dmowski, politiek leider van de Nationaal Democraten, riep Polen op tot een algehele boycot van Joodse winkeliers. Dmowski publiceerde enkele populaire werken, waaronder de zogenoemde 'Bijbel' voor het modern Pools nationalisme. Michlic laat in haar werk aan de hand van een reeks publicaties en pamfletten zien hoe invloedrijk de Nationaal Democraten in ieder deel en in alle lagen van de Poolse samenleving zijn geweest. Volgens Michlic nam de Pools-Joodse relatie in die periode definitief de vorm van onderlinge vijandschap aan. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006). 31 Michlic, Poland's threatening other, 24-68.
13
Het feit dat Polen binnen het tijdsbestek van slechts één eeuw, van een pluralistische, multietnische staat heeft kunnen uitgroeien tot een homogeen en nationalistische natie is deels te verklaren vanuit een verschuiving van het 'burger nationalisme' naar het 'etnisch nationalisme'. Dit betekent dat de Poolse maatschappij niet langer gebaseerd werd op burgerschap, maar op raciale gronden en dat de nationaliteit nu bepaald werd op basis van inclusie en exclusie. Ook de grootste minderheid, de Poolse Joden, behoorden nu formeel gezien niet meer tot de Poolse natie. Ook al waren zij volledig geassimileerd of zelfs bekeerd, het ooit zo tolerante Polen was voor hen nu enkel een gastland geworden waar zij alleen nog werden gedoogd zolang zij zich aanpasten. Tijdens het interbellum nam het etnisch nationalisme hier dusdanige vormen aan dat er voor het eerst gesproken werd over (gedwongen) Joodse migratie.32 De Holocaust gaf het Poolse antisemitisme in de periode 1939-1945 een nieuwe context. Polen werd het centrum van de Joodse Endlösung maar de meeste Polen waren niet begaan met het lot van haar joodse inwoners. De Polen hadden vanwege hun nationaliteit immers zelf te kampen met discriminatie, onderdrukking en deportatie door de Duitse bezetter, maar het gebrek aan mededogen ten opzichte van de Joodse burgers kwam ook voort uit onverschilligheid. De beeldvorming van Joden was al voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog zeer negatief geweest, daar kwam bij dat Joden tijdens de bezetting vaak verdacht werden van collaboratie met het Bolsjewistische Rusland. Er zijn dan ook tal van voorbeelden bekend waarin Polen hun Joodse dorpsgenoten tijdens de nazi bezetting hebben uitgebuit, verraden, of waarin Polen actief hadden deelgenomen aan de moord op Joden33. Toen Polen in 1945 opnieuw bezet werd door het Rode Leger, was dit voor veel Polen dan ook een bevestiging van de reeds bestaande stereotypering van de ‘Bolsjewistische Jood’. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Polen bezet door het Rode Leger en na de overgave van Duitsland transformeerde het, onder aansturing van Moskou, geleidelijk in een communistisch staat. Polen werd sindsdien geregeerd door de Poolse Verenigde Arbeiderspartij (PZPR), die werd aangestuurd vanuit het Politburo, en werd in 1953 officieel uitgeroepen tot Volksrepubliek. De omvang van de Poolse bevolking was toentertijd aanzienlijk geslonken vanwege het grote aantal oorlogsslachtoffers. Bijna de gehele Joodse minderheid was hier omgekomen in één van de concentratie –en vernietigingskampen in Polen. Het aantal Joodse repatrianten was slechts een fractie van het oorspronkelijke aantal Poolse Joden en de republiek was nu overwegend 'Joden-vrij'. Dit gegeven, in combinatie met het pluralistische 32
Ibidem, 8-10. Grobawski, J., Judenjagd. Hunting Down the Jews, 1942-1945. A Study of One County (Warschau 2011) en Grobawski, J., ‘The Holocaust in Northern Mazovia (Poland) in the Light of the Archive of the Ciechanów Gestapo’ in: Holocaust and Genocide Studies (2004) 18:3 460-476. 33
14
karakter van de communistische ideologie, zou er logischerwijs toe moeten leiden dat antisemitisme nog onmogelijk zou kunnen voorkomen in Polen, toch was dit het geval. Ook in de naoorlogse, communistische periode bleef het antisemitisme hier om politieke, functionele redenen toch aanhouden. Dit keer dan wel niet in de vorm van de Bolsjewistische Jood die gecollaboreerd had met de Sovjetburen, maar nu werd ‘de Jood’ juist gekarakteriseerd als een anticommunist die sympathisant van Israël, De Verenigde Staten en Duitsland zouden zijn.34 Vanuit deze vooroordelen ontstond de stereotypering van de Joodse Zionist die samen met alle Poolse-Joden in het geheim zou streven naar een Joodse natie binnen de Poolse staat. Deze conspiratietheorie is vervolgens decennialang, bewust en omwille van politieke doeleinden, in stand gehouden. Het negatieve imago van ‘de Jood’ en de bijbehorende mythen waren dusdanig hardnekkig, dat het voor het overgrote deel van de Polen waarheid werd. Zelfs de politieke held van het democratische Polen, voormalig president Lech Waleşa, die nog steeds geroemd wordt om zijn liberale hervormingen, maakte tijdens zijn verkiezingsstrijd in 1990 zelfs nog misbruik van de antisemitische vooroordelen in zijn land. Om de ‘zuiverheid’ van zijn eigen Poolse afkomst te benadrukken verklaarde hij namelijk geen enkele Joodse voorvader in zijn genealogie te hebben.35
1.2 Antisemitisme in het naoorlogse Polen Het antisemitisme dat tijdens de Tweede Wereldoorlog in Polen tot uiting kwam in het aantal collaborateurs of misdadigers was niet zozeer een voortvloeisel uit het Duits nazisme maar, gaf eerder omgekeerd een impuls aan de reeds bestaande anti-Joodse houding. Het zojuist beschreven etnonationalisme dat al in de periode 1918-1939 een belangrijk maatschappelijk thema in Polen vormde 34
Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 92-103. In 1991 bracht de toenmalige Poolse president Lech Waleşa een staatsbezoek aan Isra l met als doel de banden tussen beide landen te versterken. Dit bezoek vond plaats in dezelfde periode als toen het debat over de Karmelieten conventie in Auschwitz gaande was. De komst van Waleşa ontketende een hevige publieke discussie waaruit bleek dat het onderlinge begrip voor elkaar erg klein was. Door beide partijen werden kritische opmerkingen geplaatst die veelal gebaseerd waren op oude vooroordelen. Zo was de toenmalige Israëlische president Shamir op voorhand al niet van plan zijn mening over Polen ook maar enigszins bij te stellen. Hij stelde dat het antisemitisme lag ingebed in de Poolse traditie en mentaliteit. ‘Polen werden hier nu eenmaal mee groot gebracht en het antisemitisme zou hier dan ook nooit verdwijnen’, aldus Shamir. Lech Waleşa voldeed aan dit beeld toen hij tijdens zijn verkiezingscampagne in 1991 een onhandige uitspraak deed waarin hij stelde ‘zuiver’ en 100% Pool te zijn, omdat hij geen Joodse voorouders had. Tijdens het staatsbezoek in Isra l bood president Waleşa zijn excuses aan voor wat zijn land de Poolse-Joden had aangedaan en sprak hij over een verzoening tussen Israël en Polen. De Israëlische parlementariër Dov Shilansky reageerde vijandelijk: "One can't talk about forgiveness. No one has authorized us to forgive. I mean, the victims did not authorize us to forgive.". In: Brinkley, J., ‘Walesa, in Israel, Regrets Poland's Anti-Semitism’ in: New York Times 21 mei 1991. 35
15
werd door de nazi-bezetting enkel versterkt, waardoor de uitsluiting van minderheden nog meer toenam dan tot dusver het geval was. De Poolse partizanen die tijdens de oorlog hadden gestreden voor de onafhankelijkheid van hun natie hadden dan ook het ideaal voor ogen van een toekomstig egalitair Polen, waarin niet langer ruimte was voor minderheden die zij nu als ‘staatsvijanden’ beschouwden. Poolse-Joden hadden tijdens de Tweede Wereldoorlog niet tot het politieke kamp van de partizanen gehoord en maakten daarmee dus geen onderdeel uit van ‘de Poolse strijd’. Zij ontbraken dan ook in de nationale herinnering hieraan. Die nationale herinnering, ook wel de ‘Poolse tragedie’ of ‘het Poolse lijden’ genoemd, had uitsluitend betrekking op het grote aantal Poolse slachtoffers, ruimte voor het lot van de Joodse inwoners was er niet.36 Dat antisemitisme al in de jaren ’20 veelvuldig aanwezig was in de Poolse maatschappij, kwam tijdens de Duitse bezetting in allerlei factoren tot uiting. Poolse deelname aan razzia’s en moordpartijen op hun Joodse medeburgers, die nota bene georganiseerd werden door de eigen aartsvijand Duitsland, was dan ook geen uitzondering. Op grote schaal werden de Joodse inwoners verraden en zogeheten ‘Joodse-helpers’ werden niet gezien als helden, maar als een maatschappelijke schande. Omdat Joden al eeuwenlang in de Poolse samenleving waren op gegaan, was het voor de nazi’s lastig om de PoolseJoden te onderscheiden van de Polen. Vrijwel alleen Polen zelf waren in staat aan te wijzen wie wel of geen Jood was. Dit maakte de Joden in Polen dus volledig afhankelijk van hun medeburgers, die hen meestal niet goed gezind waren.37 In tegenstelling tot de communistische periode (1949-1989), ging er direct na de oorlog nog wel aandacht uit naar de moord op miljoenen Poolse-Joden en kon geconcludeerd worden dat de Joodse gemeenschap erg hard getroffen was. Hoe had dit kunnen gebeuren? Een veelgehoord argument was toen dat het helpen van Joden zeer risicovol was; op het verbergen van Joden had immers de doodstraf gestaan. Dit is een zwak argument als je bedenkt dat diezelfde sanctie voor Poolse partizanen gold, waar een groot aantal Polen wél deel van had willen uitmaken. Ondanks de nationalistische (en racistische) tendens, was er ook een aanzienlijke groep Polen die het tijdens de bezetting wel had aangedurfd Joden te redden. Het risico bleek dan ook niet alleen gelegen te hebben bij de Duitse strafmaatregelen, maar lag ook met name in de maatschappelijke acceptatie hiervan. Zelfs na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog was het niet algemeen geaccepteerd en wilden de ‘Joodse helpers’ uit angst voor afkeurende reacties van andere dorpsbewoners dan ook liever niet dat hun namen openbaar gemaakt
36
Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 130-133. 37 Gross, J.T., Fear: Anti-semitism in Poland after Ausschwitz (New York 2006) 52.
16
werden. 38 De anti-Joodse gezindheid was dus ook na de verdwijning van miljoenen Joden nog steeds niet voorbij. Hoe ontwikkelde die Poolse houding zich ten opzichte van de Poolse-Joden tijdens de eerste fase, de fase van (bestuurlijke) wanorde en normalisering, hier na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog? De eerste fase na de oorlog wordt gekenmerkt door anarchie, ontheemding, deportatie en repatriëring. Na zes jaar lang het slagveld van Duitsland en Rusland te hebben gevormd was Polen volledig geruïneerd. De materiële en immateriële schade was hier onoverkomelijk groot. Miljoenen Polen waren omgekomen en de intellectuele en politieke bovenlaag was hier volledig weggevaagd. De industrie en Poolse steden waren verwoest, maar ook van het culturele erfgoed was vrijwel niets meer over. De Russische leider Stalin had de invasie van Duitsland aangegrepen om zijn invloedssfeer in Polen uit te breiden. Onder zijn macht kwam ook de impopulaire Communistische Arbeiderspartij (PPR) hier aan de macht. Al in 1944 had de partij in samenwerking met het in Moskou gevestigde Pools Comité voor Nationale Vrijheid een manifest opgesteld. Hierin hadden zij alvast een plan gesmeed voor een nieuw politiek systeem en een ‘sociale’ maatschappelijke orde voor Polen. In het zojuist ‘bevrijdde’ Lublin maakten zij alvast een begin met het aanstellen van een nieuw Pools staatsbestuur.39 Ook op geografisch gebied had Stalin winst weten te boeken, opnieuw ten koste van Polen. Tijdens de conferentie van Jalta in 1945 werd een door Stalin gewenste verschuiving van de Poolse staatsgrenzen goedgekeurd. Besloten werd dat de in 1939 ingenomen gebieden in Oost-Polen, waar onder anderen belangrijke steden als Vilnius en L’viv toebehoorden, voortaan onder gezag van de Sovjet Unie bleven staan. Ter compensatie hiervan werd de westgrens van Polen opgeschoven tot aan de Duitse rivieren Oder en Neisse, waardoor Polen nu de steden Breslin, Stattin en Gdansk erbij kreeg. De grensverschuivingen hadden drastische gevolgen. Het naoorlogse Polen had een ideaalbeeld van een etnisch-homogene natiestaat voor ogen en daar hoorden de Volksduitsers die woonachtig waren in de nieuw verworven gebieden, niet bij. Daar kwam nog eens bij dat Duitsers na de jarenlange terreur van Nazi-Duitsland vreselijk gehaat waren in Polen.40 Ook al leefden de Oost-Duitsers al eeuwenlang in de gebieden Silezië, Pommeren en OostPruisen, en hadden zij tijdens de oorlog geen enkele band met het naziregime gehad, toch werden zij hier na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog vaak op gewelddadige wijze uit hun woongebied 38
Na de oorlog wilden Joodse Commissies –vaak lokaal of regionaal georganiseerd- de Joodse helpers graag onderscheiden vanwege hun daden. De helpers zelf waren vaak erg terughoudend en wilden liever niet dat hun namen openbaar werden gemaakt. Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 191. 39 Fulbrook, M., Een kleine stad bij Auschwitz. Gewone nazi’s en de Holocaust (Amsterdam 2013). 40 Starink, L., Duitse wortels. Mijn familie, de oorlog en Silezië (Amsterdam 2013).
17
verdreven. Eerst door het Rode Leger en later onder Pools bestuur verloren de Duitsers uit het Ostgebiet van de een op de andere dag hun burgerrechten. De achterblijvers werden de eerste jaren na de oorlog veelal naar interneringkampen gestuurd en werden na terugkeer vaak het slachtoffer van beroving, verkrachting of mishandeling. De lokale overheden boden hiertegen geen bescherming en discrimineerden de etnische Duitsers zodanig, dat het vaak onmogelijk was te blijven. Veel Duitsers vertrokken dus op eigen initiatief naar Duitsland, degenen die bleven werden in de loop van de jaren ’40 vaak alsnog naar Duitsland gedeporteerd. Naast de Oost-Duitsers werden ook de Duitse kolonisten in Polen met harde hand verjaagd. De gedwongen migratie van miljoenen Duitsers uit de nieuwe Poolse gebieden riep toentertijd niet veel verzet op bij de geallieerde landen. Ondanks de zichtbare gevolgen van racisme en uitsluiting die de Tweede Wereldoorlog teweeg had gebracht, werd etnischehomogeniteit in die jaren nog steeds als serieuze oplossing voor territoriale en etnische conflicten beschouwd.41 Polen die woonachtig waren in de oostelijke provincies die in 1945 aan de Sovjet Unie waren toegewezen, vluchtten op hun beurt weer naar het nieuwe grondgebied in West-Polen. In die eerste jaren na de oorlog vonden er in Midden-Europa dus complete volksverhuizingen plaats die de samenstelling van gemeenschappen ingrijpend hebben veranderd. Niet alleen de Volksduitser zijn op dat moment in beweging, maar ook de Europese Joden trekken van –en naar Centraal Europa. Tussen 1946 en 1947 repatrieerden ongeveer 137.000 gevluchte Poolse-Joden, die tijdens de oorlog veelal in de Sovjet Unie hadden verbleven. Tegenover het aantal teruggekeerden, stond een groep van 140.000 Joden die in de periode 1944-1947 het land juist verlieten. In de meeste gevallen trokken zij naar Palestina om herenigd te worden met familie. Voor veel Joden was hun voormalige thuisland Polen nu een Joodse massabegraafplaats geworden waar zij liever niet naar terugkeerden.42 Geschat wordt dat de Joodse minderheid in Polen, begin 1949, een omvang had van ongeveer 110.000 personen, slechts nog een fractie dus van de minderheid die het vóór 1939 was. Maar, ook al waren Joden vrijwel uit het straatbeeld van Polen verdwenen, toch bleven vooroordelen en mythen over deze bevolkingsgroep hardnekkig voortbestaan. Zo ontstond de stereotypering van het Judeocommunisme waarmee algemeen werd aangenomen dat Joden pro-Sovjet zouden zijn –veel Joden hadden tijdens de oorlog immers hun toevlucht in de Sovjet Unie gezocht
41
en werden daarmee
Starink, L., Duitse wortels. Mijn familie, de oorlog en Silezië (Amsterdam 2013). In de periode 1946-1947 repatrieerden ongeveer 137.000 Poolse joden terug naar Polen. In diezelfde periode verlieten circa 140.000 Poolse joden hun thuisland om te emigreren naar o.a. Palestina of de Verenigde Staten. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 198. 42
18
automatisch beschouwd als een vijand van de Poolse staat. Door dit soort opvattingen kreeg de communistische machtsovername in Polen die in de jaren 1944 1948 tot stand was gekomen door middel van intimidatie, terreur en politieke moorden hiermee een “Semitisch gezicht”, aldus Michlic. De communistische partij PPR fuseerde in 1948 met de Socialisten en zij gingen samen verder als Polska Zjednoczona Partia Robotnicza; de Verenigde Poolse Arbeiderspartij (PZPR) 43 . Illegale en legale oppositiepartijen werden onder leiding van Władysław Gomułka en met hulp vanuit Moskou vakkundig uit de weggeruimd.44 De oppositie bestond voornamelijk uit fanatieke etno-nationalisten die deel uitmaakten van de Nationaal Democraten (Narodowe Siłe Zbrojne of NSZ, een voormalig Poolse verzetsorganisatie) en de rechtse partij Wolność i Niepodległość (WiN). Zij signaleerden dat de representatie van Joden binnen de overheid groter was dan vóór 1939, en brachten de Poolse Joden daarom in verband met de Communistische partij die zojuist op illegale wijze aan de macht was gekomen en verre van populair was. Hierdoor werd de associatie met de Joodse minderheid opnieuw negatief. De oppositie verspreidde namelijk de idee van het Judeo-communisme met behulp van hun illegale kranten, brochures en pamfletten en wakkerde daarmee tegelijkertijd (opnieuw) de angst aan voor een Judeo-Polonia. De Poolse-Joden werden er van verdacht in het geheim samen te werken met de Sovjets; zij zouden er gezamenlijk naar streven de Poolse staat van binnenuit over te nemen. Het vooroordeel over het vermeende Joods communisme bestond al voor 1939, maar werd vanaf 1945 een algemene aanname in Polen.45 De opvatting dat alle Joden Sovjetgezind zouden zijn
en daarmee automatisch anti-Polen
werd geleidelijk aan onderdeel van het Pools cultureel geheugen.46 Met name in de politieke cultuur werd dit denkbeeld dominant. Nu was het zo dat deze perceptie direct na de oorlog in veel gevallen ook bevestigd werd doordat aanzienlijk veel prominente en zichtbare posities binnen de PPR en de Poolse
43
De Polska Zjednoczona Partia Robotnicza staat voor: Poolse Verenigde Arbeiderspartij. De partij was in 1948 ontstaan uit een fusie van de Communistische Arbeiderspartij Partij Polska Partia Robotnicz (PPR) en de Poolse Socialistische Partij Polska Partia Socjalistyczn (PPS). De PPS is sinds het uitroepen van de Tweede Poolse Republiek in 1892 de belangrijke linkse partij in Polen geweest. De populariteit van de Communistische partij PPR was niet groot, omdat het de Sovjet Unie –en de daarmee gepaard gaande invloed van Stalin- erkende en omdat de traditionele partij zoals de PPS belangrijke concurrentie vormden. Om die reden zocht de PPR naar aansluiting bij andere partijen. In 1948 raakte de Socialisten verdeeld, één factie vond dat zij de samenwerking met de communisten aan moesten gaan. De andere factie was van mening dat het communisme in Polen juist bestreden diende te worden. De PPR bestond grotendeels uit Joden die tijdens de oorlog naar de Sovjet Unie waren gevlucht, hier gelijkwaardig behandeld werden en geïnspireerd raakten door de internationale ideologie hier. 44 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 198-200. 45 Michlic, Poland's threatening other, 200-202. 46 Dit denkbeeld lag dusdanig verankerd in het Pools collectief geheugen, dat het zelfs in het postcommunistische tijdperk als waar werd aangenomen.
19
regering dan ook bekleed werden door Polen van Joodse komaf. Hetgeen in groot contrast stond met de politieke situatie van 1939, toen slechts twee Joden op dergelijke invloedrijke posten zetelden.47 De Joodse ambtenaren werden beschouwd als dienaren van Stalin en ‘het Joodse verraad van de natie’ vormde een belangrijk thema in de nationale strijd tegen het communisme. De terreur en intimidatie die de communisten gebruikten om hun oppositie uit te schakelen droegen nog eens bij aan het negatieve beeld dat er over Joden bestond. Joden werden vaak gepresenteerd als een groep politieke leiders die de armen en niet-opgeleide boeren van Polen misleidde met communistische grootspraak en ze op deze manier probeerden te onderwerpen aan het regime. De echte nationalisten gingen zelfs uit van het Joods absolutisme en zagen hun communistische tegenstanders als slachtoffer van een Joodse onderwerping. In die eerste jaren na de oorlog woedde een dusdanig felle strijd in Polen tussen communisten en anticommunisten dat zelfs gesproken kan worden van een burgeroorlog. In die strijd vielen nog eens duizenden doden en werden tienduizenden Polen gearresteerd door de beruchte geheime dienst 48 . Het conflict tussen de communisten en nationalisten werd door de Poolse samenleving vooral beschouwd als een gevecht tussen enerzijds Joden en anderzijds etnische Polen, waarbij Joden als daders werden gerepresenteerd en Polen het slachtoffer waren. De Nationaal Democraten riepen in hun propagandistische kranten en pamfletten zelfs op tot een ‘Joodse zuivering’. Onder bezetting van de Nazi’s zouden zij een gevaarlijke, zelfbewuste en nationalistische minderheid zijn geworden die van plan was uit zelfbehoud een eigen staat in Polen te stichten. Om dit tegen te gaan zouden de in Polen woonachtige Joden gedwongen naar Palestina moeten emigreren en tot het zover was dienden zij de status van ‘buitenlander’ te krijgen.49 Echter, niet alle partijen in Polen deden mee aan dit soort stemmingmakerij rondom Joden. De Poolse Volkspartij Polskie Stronnictwo Ludowe (PLS) bijvoorbeeld, vermeden bewust het onderwerp omdat zij steun kregen van de Westerse allianties die hier toezicht hielden op democratie en antisemitisme. Tevens probeerde de partij te voorkomen dat de communisten hen de anti-Joodse acties en geweld tegen joden in de schoenen probeerde te schuiven. Het niet uiten van antisemitisme was in dit geval dus eerder een strategie van de oppositieleiders, dan dat zij uit mededogen en principe daadwerkelijk opkwamen voor de Joodse minderheid. Voor een deel van de leden was dit wel het geval, maar de partij telde ook aanzienlijk veel etno-nationalisten die voorstander waren van de anti-Joodse
47
Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 204-205. 48 Genaamd: Urząd Bezpieczéntstwa (UB). Omdat de geheime politie zo impopulair was, werd ook dit overheidsorgaan al gauw als ‘Joods’ bestempeld. Michlic, Poland's threatening other, 204-205. 49 Ibidem, 201-203.
20
politiek.50 Het standpunt van de communistische PPR hierover was dan ook dubbelzinnig en op diverse fronten in strijd met elkaar. Officieel luidde het politieke credo ‘internationalisme’ en ‘broederschap’, de PPR was een arbeidersbond die opkwam voor gelijke rechten, ongeacht afkomst of religie. Al tijdens de oorlog had de PPR de genocide op Joden sterk veroordeeld en de partij stond open voor alle Joden die de Holocaust hadden overleefd. In die context van de Holocaust werd hen dan ook gelijk burgerschap en politieke rechten beloofd. 51 Stalin had in 1944, in het door hemzelf opgestelde manifest van het Pools Nationaal Comité voor de Bevrijding, benadrukt op te zullen komen voor de Joodse minderheid in Polen. Na afloop van de oorlog bevond hij zich echter in een spagaat. Polen was door de jarenlange bezetting en onderdrukking zeer gedreven om een sterke, zelfbewuste Poolse natie te worden. Om dit te realiseren werden alle voorhanden zijnde middelen ingezet: er werd teruggegrepen op de Middeleeuwse geschiedenis van het Poolse koninkrijk, er werd een gevoel van nationale uniformiteit gecreëerd en getracht een nieuwe culturele identiteit te construeren. Daar hoorde bij dat alle vermeende staatsvijanden van Polen nu voor eens en voor altijd het veld moesten ruimen. De republiek was van etnische Polen en wie daar niet toe behoorden zoals de etnische Duitsers, Slaven en Joden vormden een potentiële dreiging voor de staat. Deze paranoïde houding was niet van de een op de andere dag ontstaan, maar kwam voort uit een opeenstapeling van annexaties, onderdrukking en geweld waar Polen decennialang onder gebukt was gegaan en die het voortbestaan van de Poolse natie keer op keer hadden bedreigd. Het streven naar zelfbehoud van de natiestaat was voor Poolse politici een dusdanig belangrijk thema, dat ook de communisten hier niet omheen konden. Om succesvol te zijn werd de PPR dus gedwongen het ideaal van een toekomstig homogeen Polen te verkondigen, hetgeen in strijd was met haar kernwaarden; broederschap, internationalisme en gelijke rechten.52 De partij deed de belofte van een homogeen Polen door het gebruik van nationale en Rooms Katholieke symbolen in haar partijpropaganda. Afgaande op de stereotypering van het Judeocommunisme destijds is dit opvallend, aangezien de partij zogenaamd een groot aantal Joodse leden zou tellen. In werkelijkheid bleek het aantal Joodse aanhangers van de communistische partij relatief klein te zijn. Zo was de Zionistenpartij Ichud met achtduizend leden veel populairder onder Poolse-Joden. De idee dat de PPR een Joodse partij zou zijn die ernaar streefde de etnische Polen te 50
Naast de Socialistische, Communistische en Volkspartij telde Polen ook een grote Agrarische partij. Ook deze partij vond dat Joden geweerd moesten worden uit het staatsapparaat en spraken zich hier –in tegenstelling tot de PSL- openlijk over uit. 51 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 203-204. 52 Michlic, Poland's threatening other, 209-210.
21
onderdrukken, was dus niet logisch maar simpelweg ook niet mogelijk. De omvang van de PPR was namelijk meermalen groter dan de totale omvang van de Joodse bevolking na 1945 was. Naast de populaire Zionistenbeweging bestond er aanvankelijk ook aardig wat politieke diversiteit binnen de Joodse gemeenschap. Eind jaren ’40 werden er verscheidene Joodse religieuze instituties en Joodse politieke organisaties opgericht, met ieder een eigen inslag. Het prototype van ‘de Jood’ was dus puur fictief, desondanks bleven de stereotyperingen hardnekkig en werden deze nog eens extra gevoed door de steeds dominanter wordende PPR. 53 De politieke en sociale omwentelingen in de periode 1945-1948 verliepen in hoog tempo en waren ingrijpend. In deze omstandigheden was het de mythe van de Judeo-communistische machtsovername die voor veel Polen waarschijnlijk een passende verklaring bood. In werkelijkheid bereikte de ‘polonisering’ van de communistische partij juist toen zijn hoogtepunt. Politiek leider Władysław Gomułka zette een nationalistische koers in en beschuldigde Joden van ‘nationaal nihilisme’. Joden hadden volgens hem geen hart voor de nationale zaak en waren om die reden schadelijk voor de partij. Gomułka liet de grondwaarden van zijn partij los en verwoorde in zijn speeches exact datgene wat het Poolse volk verlangde: een staat voor etnische Polen alleen. In zijn politieke beslissingen liet hij zich dan ook volledig leiden door de antisemitische sentimenten van dat moment. Zo stemde hij bijvoorbeeld tegen het initiatief van zijn partijgenoten om Poolse-Joden die tijdens de oorlog hun toevlucht in de Sovjet Unie hadden gezocht, naar het thuisland te laten repatriëren. Een verklaring voor zijn antisemitische stellinginname zou kunnen zijn dat Gomułka er door zijn politieke tegenstanders zelf van werd ‘beticht’ Joods te zijn. Hetgeen maar weer benadrukt hoezeer de negatieve lading van het Joods-zijn was.54 Toen de eerste Poolse-Joden repatrieerden heerste onder hen grote angst om aangevallen, of zelfs vermoord te worden. Dit was niet geheel onterecht aangezien zij regelmatig bedreigd of geïntimideerd werden, opdat zij hun dorp zo snel mogelijk weer zouden verlaten. Beide bevolkingsgroepen waren tijdens het interbellum al van elkaar vervreemd geraakt en leefden nu in volledig gescheiden gemeenschappen. Totdat het bloedbad van Jedwabne werd ontdekt, werd de fase van repatriëring beschouwd als de periode waarin de vijandelijkheid en het geweld tegen Joden in Polen het hevigst is geweest. De geweldsuitbarsting tijdens de pogrom van Kielce markeerde hierin het hoogtepunt. Kielce was echter geen unieke gebeurtenis, maar onderdeel van een bredere ontwikkeling; 53
Ibidem, 206-212. De etno-nationalisering van de Poolse communistische partij hield tijdelijk op gedurende de Stalinistische periode (1949-1953), maar die ontwikkeling werd vanaf 1956 weer doorgezet. Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 209-213. 54
22
op dat moment was in heel Polen een golf van anti-Joods geweld gaande. In onderzoeken naar het antijoodse geweld werd deze bredere ontwikkeling echter lange tijd genegeerd. Het vraagstuk werd voorheen benaderd alsof het hier enkele ‘incidenten’ betrof die de Poolse-Joden vaak zelf in de hand hadden gewerkt zouden hebben. In die antisemitische benadering was het geweld tegen Joden ‘spontaan’ ontstaan of het resultaat van geheimzinnige Sovjetcomplotten. Sommige Poolse historici speculeerden zelfs over Joodse samenzweringstheorieën; de Zionisten in Polen zouden met geweld alle Joden naar Palestina proberen te verjagen.55 Dat het geweld misschien ontstaan was uit antisemitische sentimenten onder de lokale bevolking werd überhaupt niet in overweging genomen.56 Het aanhoudende geweld tegen Joden in Polen is te verklaren aan de hand van verschillende factoren. Ten eerste de vertrouwdheid met het nazi-beleid haat en geweld tegen Joden was immers algemeen geaccepteerd geraakt , dit in combinatie met de communistische machtsovername die veelal in verband werd gebracht met gerepatrieerde Joden. Daarnaast is de politieke chaos en burgeroorlog die in de eerste fase na de Tweede Wereldoorlog gaande was hier ongetwijfeld op van invloed geweest. In wezen werd de nazistische lijn voortgezet, maar in plaats van massamoord had het nu meer het karakter van een etnische zuivering; Joden werden onder druk van geweld en discriminatie gedwongen het land alsnog te verlaten. Dit beleid werd opnieuw
gelijk aan het antisemitisme tijdens het
interbellum en de nazi-bezetting gerechtvaardigd doordat de Jood werd gepresenteerd als een ziekte of plaag die een bedreiging vormde voor de staat.57 Het feit dat Joden opnieuw als staatsvijand werden gezien kan duiden op ‘morele paniek’ in de Poolse samenleving. De angst om opnieuw bezet te worden en jarenlang gebukt te moeten gaan onder terreur, intimidatie en moord kan een belangrijke aanzet zijn geweest tot de (spontane) gewelddadige acties tegen Joden. Veel Polen vreesden misschien opnieuw hun bezittingen kwijt te raken of alsnog te zullen sterven. Ervan uitgaande dat die angst en paranoia reëel waren, verklaart dit misschien ook waarom opnieuw allerlei Middeleeuwse mythen over het Jodendom verspreid werden. Voor een overwegend agrarische samenleving waarin het overgrote deel van de mensen ongeletterd was, boden dit soort verhalen waarschijnlijk houvast. Daar komt bij dat de Katholieke Kerk die in Polen veel gezag en
55
De Poolse historicus Orlicki ging zelfs zo ver in zijn Zionistische samenzweringstheorie, dat hij stelde dat Polen in wezen het grootste slachtoffer was van de moordpartij in Kielce, omdat de Poolse natie nu in een slecht daglicht kwam te staan. In: Orlicki, J., Szkicez dziejόw i stosunkόw polsko-żydowskich 1918-1949 (Szcczecin 1983), via: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 216. 56 Michlic, Poland's threatening other, 214-216. 57 Ibidem, 218.
23
invloed had, dit soort speculaties niet tegen sprak. De onwetendheid werd door de meeste bisdommen bewust in stand gehouden. 58 Het zogenaamd ritueel moorden van Christenen door Joden, werd een groots en breed geloofd thema in Polen. Dit thema was ook tijdens het interbellum al aan de orde, maar het verschil met de naoorlogse periode is dat openlijke vijandigheid tegen Joden nu geoorloofd was. Geweldpleging tegen Joden werd zelfs gezien als heldendaad. De Katholieke kerk keurde in principe alle vormen van fysiek geweld af, maar de meeste kerkleiders in Polen waren van mening dat Joden dit op zichzelf hadden afgeroepen. Tijdens het interbellum werd de anti-Joodse houding gerechtvaardigd met het argument dat Joden collectief schuldig waren aan de kruisiging van Christus. Na de oorlog werd het anti-Joodse geweld door de Katholieke kerk getolereerd omdat Joden verantwoordelijk zouden zijn voor de machtsovername van het communistische regime. Kardinaal August Hlond stelde na het drama van Kielce in 1946 dat hier geenszins sprake was van raciale haat, maar dat de woede gekeerd was tegen de communistische Joden. “Dit hebben de joden aan zichzelf te wijten omdat zij de Polen een staatsvorm willen opdringen die deze afwijzen'', aldus Hlond59. Zijn uitspraken leidden toentertijd tot grote ophef.60 Doordat een politieke lading werd gegeven aan de gewelddadige incidenten, werd de criminele aard van het anti-Joodse geweld zo veel mogelijk geminimaliseerd. Zelfs de communistische partij PPR wist een politieke draai te geven aan deze ontwikkeling: het geweld tegen Joden werd door de partij geïnterpreteerd als anticommunistische en tegen de staat gerichte, reactionaire acties. Daarmee werd het anti-Joodse geweld gepresenteerd als zijnde een oppositiestrijd. Het geweld en de slachtofferrol van Joden werd in de communistische propaganda van de PPR vrijwel onbesproken gelaten. Ook binnen de partij zelf werd het onderwerp zoveel mogelijk vermeden. De oppositiepartij PSL beweerde op zijn beurt dat de pogrom van Kielce puur en alleen een politieke strategie van haar communistische tegenstander was. Door het creëren van een dergelijk bloedbad zou de PPR de internationale aandacht hebben willen afleiden van een belangrijk politiek referendum. Terwijl de belangstelling uitging naar de moordpartij in Kielce, manipuleerden zij ongemerkt de uitslag van dit referendum61. Omdat het geweld tegen Joden
58
Ibidem, 219-221. Crijnen, T., ‘Een lange traditie van antisemitisme’ in : Trouw 8 maart 2001. 60 In 1952 kwam de Rooms Katholieke kerk opnieuw met een verklaring: ‘de pogrom van Kielce was niet raciaal, maar het was een nationaal recht op zelfverdediging ten opzichte van het Joods-Bolsjewisme’. Opnieuw werd het vermeende Judeo-communisme dus als argument gebruikt. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006)221-224. 61 Dit referendum had betrekking op agrarische hervormingen, de westgrens aan de Oder-Neise, maar ook over de invoering van een eenkamerparlement. In de optiek van de PSL hadden de communisten deze uitslagen vervalst en wilden zij de internationale aandacht hiervan afleiden door een pogrom in gang te zetten. Doordat Polen nu te schande werd gezet vanwege het anti-Joodse geweld, was het voor de communisten zogenaamd mogelijk om 59
24
binnen diverse invloedrijke instituten
waaronder de Katholieke kerk, het communistische regime en
justitie genegeerd werd, of een politieke lading kreeg toegeschreven, bestond er dus ‘officieel’ geen probleem en daarmee ook geen aanpak om het antisemitisme in Polen tegen te gaan.62 Het antisemitisme in Polen dient ook in een breed, internationaal perspectief geplaatst te worden. Etno-nationalisme was in de eerste fase na de oorlog (1945-1948) namelijk ook in de Westerse wereld geen vreemd fenomeen. Het anti-Joodse geweld en racisme in Polen leidde in het Westen misschien tot een zekere afkeer, etnische homogeniteit werd ook hier vaak als oplossing gezien om de wereldorde veiliger te maken en toekomstige oorlogen te voorkomen. De oprichting van de staat Israël is hier een uitkomst van. Hoewel de internationale aandacht voor de pogroms van Jedwabne en Kielce zo groot was geweest, raakte de etnische problematiek van Polen toch gauw op de achtergrond. De Koude Oorlog ging het wereldtoneel beheersen en de focus lag bij de ideologische strijd tussen Rusland en de Verenigde Staten, die resulteerde in een geografische tweedeling tussen Oost –en West. Voor Polen had dit enorme gevolgen omdat het voortaan onder de communistische invloedssfeer van de Sovjet Unie zou vallen. Moskou kreeg steeds meer controle over de Poolse regering en werkte daarmee de haat tegen het communisme nog meer in de hand. Dit had indirect zijn weerslag op het antisemitisme en het anti-Joodse geweld hier, de Poolse weerzin tegen het zogenaamde Judeocommunisme werd immers algemeen aanvaard. 63 Ondanks het gelijkheidsprincipe van de communistische ideologie werd het ideaal van etnische homogeniteit hier toch openlijk nagestreefd, de communisten hadden hier anders geen schijn van kans gehad. De communistische machtsovername werd weliswaar aangestuurd vanuit Moskou, maar de daadwerkelijke uitvoering van het communistische bestuur lag bij etnische Polen, Slaven, Joden en inwoners uit andere bevolkingsgroepen. Omdat deze machtsovername ontzettend veel weerstand opriep werden de communisten gedwongen om de Poolse burger in zijn opvattingen tegemoet te komen. De negatieve stereotypering van de Jood als staatsvijand was nu eenmaal hardnekkig en die konden de communisten niet zomaar van zich afschudden. Ook onder de communistische regering werd
achter de schermen hun autonomie langzaamaan uitbreiden. De pogrom van Kielce was volgens de oppositie partij duidelijk het werk van de geheime politie (UB). Toch is deze aanname zeer onwaarschijnlijk gezien het feit dat 4 op de 5 Joden werkzaam was voor de veiligheidsdiensten. Het referendum vond plaats op 30 juni 1946. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 227. 62 Michlic, Poland's threatening other, 225-229. 63 De internationale aandacht voor het antisemitisme in Polen nam ook af, omdat de focus kwam te liggen op multiculturalisme en racisme in de kapitalistische wereld. Maatschappelijke thema’s als de emancipatie van de Afro-Amerikaanse bevolking domineerden de discussie in het Westen. In: Michlic, Poland's threatening other, 227230.
25
antisemitisme nu een instrument om draagvlak te creëren. De continuïteit van de negatieve beeldvorming blijkt dan ook uit alle bovengenoemde historische, politieke en sociale contexten. De communisten maakten uiteindelijk van een nood een deugd: door de discriminatie van Joden kon in de traumaverwerking van de Tweede Wereldoorlog de geschiedenis van de Holocaust worden weggecijferd Polen waren immers niet geïnteresseerd in het lot van de Joden en in plaats hiervan de communistische overwinning op het fascisme centraal worden gesteld. Door de nadruk te leggen op de heroïek van de communistische martelaren kon Stalin zijn eigen misdaden, die hij tijdens de Tweede Wereldoorlog had begaan, verhullen.64 Conclusie Het aanhoudend antisemitisme in Polen is deels verklaarbaar vanuit zijn oorsprong; de stereotypering van de Jood als ‘kwaadaardige ander’ werd hier begin 20e eeuw geïntroduceerd ten behoeve van de eigen nationale identiteit. Ondanks het feit dat etnische minderheden na de Tweede Wereldoorlog grotendeels uit de Poolse maatschappij verdwenen waren, streefden etno-nationalisten hier ook na 1945 een etnisch homogene staat na. Zij introduceerden de stereotypering van de Bolsjewistische Jood. De negatieve lading van die het communisme hier had in combinatie met het niet-gedeelde lot die Polen en Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden gekend, resulteerden in een opleving van het Pools antisemitisme. Sindsdien leefden de Poolse en Joodse gemeenschap nog meer gescheiden van elkaar dan voorheen. Het antisemitisme in Polen na de Tweede Wereldoorlog is wellicht een uiting van anticommunisme geweest en een reactie op de ingrijpende veranderingen en omstandigheden in die tijd. De angst om opnieuw bezet te worden heeft hier mogelijkerwijs tot morele paniek geleid.
64
Ibidem, 229.
26
27
2. Van vernietigingskamp naar museum: de oprichting van Staatsmuseum AuschwitzBirkenau Op 27 januari 1945 werd concentratiekamp Auschwitz-Birkenau door het Rode Leger bevrijd. Al snel hierna werd het plan opgevat Auschwitz te ‘bewaren’ zodat de hele wereld met eigen ogen zou kunnen aanschouwen welke gruwelijke misdaden de nazi’s hier hadden begaan. In Auschwitz werden herdenkingen georganiseerd en al gauw werd het een (pelgrims)plek voor nabestaanden. Achteraf bleek Konzentrationslager Auschwitz-Birkenau ook vrijwel het enige nazi-kamp dat nog grotendeels intact was en relatief veel overlevenden telde toen het werd bevrijd. De nazi’s hadden de meeste kampen in Polen voortijdig ontmanteld om het bewijs van hun misdaden uit te wissen.65 In Auschwitz-Birkenau zijn ongeveer 1,1 miljoen mensen om het leven gekomen, waarvan het overgrote deel was omgebracht in de gaskamers. Kamp Auschwitz werd naast zijn gaskamers en crematoria gekenmerkt door een grootschalige industrie die een belangrijke bijdrage had geleverd aan de Duitse economie. Kamp Auschwitz-Birkenau was vanwege zijn omvang en gewichtigheid langer blijven functioneren dan andere kampen en de nazi’s hadden gehoopt het Rode Leger nog vóór Auschwitz tot stilstand te kunnen brengen. Wel werd er in augustus 1944 alvast een begin gemaakt met de zogeheten ‘dodenmarsen’, de evacuatie van gevangenen naar Duitsland66. In een poging het bewijsmateriaal alsnog te vernietigen werden de gaskamers en crematoria in de laatste maanden opgeblazen, zoveel mogelijk lijken en as werden er geruimd, de belangrijkste documenten vernietigd en waardevolle goederen werden naar Duitsland geëxporteerd. Duizenden gevangenen werden op de vooravond van de bevrijding alsnog geëlimineerd. Toen de Sovjets kamp Auschwitz-Birkenau bereikten troffen zij hier nog circa 7000 overlevenden aan.67
65
Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 13-17. Auschwitz-Birkenau was een vernietigingskamp maar ook een belangrijk werkkamp waar duizenden mensen tewerkgesteld werden in chemische fabrieken of in de landbouw. De dwangarbeiders verbleven voornamelijk in Auschwitz III-Monowitz of in Auschwitz II-Birkenau. De omvang van het kamp en het groot aantal gevangenen maakte het onmogelijk voor de nazi’s om al hun sporen uit te wissen. Om te voorkomen dat gevangenen na de bevrijding tegen de SS-ers van Auschwitz zouden getuigen werden zij te voet naar Duitsland gedeporteerd. Tijdens deze dodenmarsen kwamen nog eens tienduizenden mensen om het leven. In: http://en.auschwitz.org/ Memorial and Museum Auschwitz-Birkenau, History, Evacuation, page 1-4. Geraadpleegd: 16 mei 2014, 12.56u. 67 Świebocka, T., Pinderska-Lech, J., Mensfelt, J., Brochure ‘Auschwitz-Birkenau. Geschiedenis en Nu’ van Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau (vertaling: E. Dijk-Ferenc) 6-7, 12. 66
28
2.1 Conservering Een aantal Auschwitz-overlevenden namen al snel na de bevrijding het initiatief om in het voormalig concentratiekamp een herdenking voor de slachtoffers te organiseren. Vanuit deze behoefte ontstond het idee om van het nazi-kamp een gedenkplaats van te maken. De Poolse regering in ballingschap stemde hiermee in en opperde zelfs het plan om het voormalig concentratiekamp tot een museum om te vormen. Het concentratiekamp zou geconserveerd worden zodat de bezoeker kon ervaren wat Auschwitz inhield. Om de authenticiteit van de plek te waarborgen kwam het grondgebied van Auschwitz-Birkenau onder staatsbescherming te staan. De taken van het Staatsmuseum bestonden uit: ‘het beschermen van de terreinen van het gewezen kamp en zijn objecten, het verzamelen en bewaren van bewijzen en materialen betreffende de Duitse misdaden die in Auschwitz werden gepleegd, de wetenschappelijke bewerking en het toegankelijk maken hiervan’.68 Echter, door buitengewone omstandigheden bleef het originele concentratiekamp niet ongeschonden. Direct na de oorlog had het kamp namelijk eerst enkele andere functies gekend. Veel Auschwitz-overlevenden waren op het moment van de bevrijding zodanig verzwakt dat zij hier eerst een paar maanden verzorgd dienden te worden alvorens zij naar huis gingen. Het voormalig concentratiekamp diende in eerste instantie dus als hospitaal die zich hoofdzakelijk in de Stammlager bevond. Daarnaast werd Auschwitz-Birkenau gebruikt als interneringskamp voor zogeheten POW’s: prisoners of war. Tot deze groep behoorden oorlogsmisdadigers en nazi’s, maar ook Volksduitsers die al generaties lang in de provincie Silezië of Polen hadden gewoond. Zij werden opgepakt of opgeroepen en gedwongen om in kamp Auschwitz lijken te ruimen, barakken te renoveren of de Duitse fabrieken van IG Farben en BunaWerke te ontmantelen, zodat de onderdelen hiervan naar Rusland konden worden getransporteerd.69 Naast het feit dat het voormalig kamp functioneerde als ziekenboeg en strafkamp, ging het terrein direct na de bevrijding ook gebukt onder de oorlogsomstandigheden. De schaarste was op dat moment groot en omwonenden kwamen naar het kamp om goederen te plunderen. Dit gebeurde met name in Kanada, waar zich de opslagruimte van alle in beslaggenomen bezittingen bevond. Hier troffen zij onder anderen schoenen, kledingstukken en brillen. Omdat het terrein van KZ Auschwitz-Birkenau zo omvangrijk was, bleek al gauw dat het onmogelijk was om het gehele terrein te controleren. De meeste activiteiten vonden in Auschwitz I plaats en stond daardoor onder scherper toezicht. Het terrein van 68
Dit werd in 1947 in het Poolse parlement besloten. In: Świebocka, T., Pinderska-Lech, J., Mensfelt, J., Brochure ‘Auschwitz-Birkenau. Geschiedenis en Nu’ van Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau (vertaling: E. Dijk-Ferenc) 13. 69 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 60-61 en Starink, L., Duitse wortels. Mijn familie, de oorlog en Silezië (Amsterdam 2013) 133.
29
Auschwitz II-Birkenau daarentegen werd in grote mate leeggeroofd omdat er simpelweg niet voldoende bewakers beschikbaar waren. Naast de plundering van goederen werden ook stukken grond toegeëigend, bijvoorbeeld voor de bouw van huizen of voor agrarische doeleinden. Het gebrek aan capaciteit in combinatie met de hoge woningnood van dat moment deed besluiten de barakken van kamp Birkenau te verkopen. Hetzelfde gold voor de opgeslagen goederen die de nazi’s ooit van gevangenen in beslag hadden genomen. De barakken stonden officieel onder gezag van het Urząd Likwidacyjny (beheerder van in beslag genomen Duitse goederen), maar zij deden geen moeite om de achtergebleven spullen te registreren en te conserveren. Gefluisterd wordt dat het overheidskantoor zelf ook een groot aantal goederen uit het kamp heeft weggesluisd. Zo zou het een grote lading mensenhaar verkocht hebben aan een textielfabriek in Silezië.70 Die eerste fase na de bevrijding
de jaren 1945-1947
is van grote invloed geweest op de
huidige conditie van het erfgoed. Toen in 1947 begonnen werd met de vormgeving van het museum waren er inmiddels maar weinig originele structuren van het kamp over. Dit was grotendeels niet te voorkomen geweest maar is te wijten aan de omstandigheden van toen. In januari 1945 was de anarchie in Polen groot: er was een algemeen gebrek aan wetgeving, politieke orde, geld en goederen. Door de oorlogsomstandigheden bestonden er geen morele waarden meer, de armoede was groot en de weersomstandigheden waren die winter erg slecht. Daar kwam bij dat het kamp de eerste vijftien maanden na de bevrijding onder militair gezag had gestaan en er op dat moment andere doelstellingen werden nagestreefd dan conservering. Daarnaast was er gewoonweg een gebrek aan arbeidskracht en geld om het omvangrijke concentratiekamp dat zo’n 500 hectare grond behelsde in stand te houden. De staatsbescherming die het Auschwitz-terrein vanaf 1946 officieel genoot stelde in de praktijk dus helemaal niets voor. Enerzijds wilde de Poolse regering het gebied beschermen om het tot een nationalistisch museum om te vormen, anderzijds was het niet in staat of bereid om de juiste middelen hiervoor beschikbaar te stellen. De status van het grondgebied bleef hiermee dus vaag.71 Er werden met het oog op de toekomst keuzes gemaakt waarbij het gebrek aan arbeidskracht, geld, de weidsheid van het kampterrein en het onvermogen van de Poolse regering allemaal factoren waren die meespeelden. Om het herdenkingscentrum en het museum te kunnen realiseren diende het kampgebied te worden afgebakend; er moesten grenzen worden vastgesteld om de omtrek hanteerbaar te maken. Besloten werd om Stammlager Auschwitz I
het oorspronkelijke kamp
tot
herdenkingscentrum om te vormen en hier tevens het geplande museum te vestigen. Dit kampgedeelte 70
Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 63-67. Ibidem, 63-67.
71
30
had namelijk een strategische ligging: het lag dichtbij het centrum van Oświęcim en het administratiekantoor was er gevestigd. Daarnaast zou de morele boodschap van het museum vooral gericht zijn op de politieke gevangenen, de Poolse martelaars, die veelal in Auschwitz I hadden verbleven. Auschwitz II-Birkenau behoorde officieel ook tot het staatsmuseum vanwege zijn Frauenkonzentrationslager. Van dit terrein was in 1947 nog maar weinig over en er werd dan ook weinig aandacht aan besteed72. Tegelijkertijd betekende dit dat Auschwitz III-Monowitz (waaronder tal van subkampen vielen), de omliggende spoorlijnen, de goederenperrons waar de gevangenen ooit gearriveerd waren, de fabrieken waar dwangarbeiders tewerk waren gesteld, de SS woningen en alle overige nazi-infrastructuur automatisch niet meer tot het historische erfgoed behoorde dat geconserveerd en beschermd werd.73 De restanten van het concentratiekamp werden gewoon weer opgenomen in de omgeving van het naoorlogse Oświęcim. Achteraf kunnen we vaststellen dat de gevolgen hiervan groot zijn geweest: het terrein van Birkenau werd tot in de jaren ’60 zwaar verwaarloosd en kamp Monowitz werd na de oorlog volledig afgebroken en is nu enkel nog herkenbaar aan een groot kruis.74
2.2 De oprichting van Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau Vijftien maanden na de bevrijding werd het militaire gezag over voormalig concentratiekamp AuschwitzBirkenau overgedragen aan oud-gevangene Tadeausz Waşowicz, de nieuwe directeur van het museum. Met hem waren nog tientallen overlevenden naar Auschwitz teruggekeerd om hier gezamenlijk een herdenkingsplek te realiseren. Dit waren voornamelijk leden van de zogeheten Polski Zwiazek Bylych Wiezniow Politycznych (PZbWP), een Poolse organisatie van politieke ex-gevangenen, die veel inspraak kregen in de vormgeving van de gedenkplaats. De grote mate van invloed was te verklaren vanuit het feit dat zij, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Joodse slachtoffergroep, Auschwitz in grotere getale hadden overleefd. Daarnaast waren de oud-gevangenen van Poolse komaf en bevonden zij zich nu eenmaal dichter bij machtscentrum Warschau en het besluitvormingsproces dan de slachtoffers van andere nationaliteiten. De oververtegenwoordiging van politieke ex-gevangenen was zeer bepalend 72
Aanvankelijk was er veel publiekelijke belangstelling voor kamp Birkenau. In 1947 werd het zelfs gebruikt als decor voor de eerste Holocaustfilm, Ostatni etap (De laatste etappe) van de Poolse filmmaakster Wanda Jakubowska. De film werd gedraaid in de ziekenboeg van het vrouwenkamp van Auschwitz-Birkenau. De eerste stap van de ‘musealisering’ van Auschwitz was hiermee reeds gezet. Met de oprichting van het Staatsmuseum werd uiteindelijk enkel Auschwitz I, ter herdenking van het ‘Pools en communistisch martelaarschap’, opengesteld. In: Laarse, R., van der, Nooit meer Auschwitz? Oratie uitgesproken op 24 januari 2012, ter gelegenheid van zijn aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap van de Westerborkleerstoel: Erfgoed van de oorlog. 73 Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996) 359. 74 Citroen, H., Starzyńska, B., Oświęcim-Auschwitz (Rotterdam 2011) 40-42, 98-99.
31
voor de manier waarop de geschiedenis van Auschwitz gerepresenteerd zou worden. De leden van de PZbWP hadden hun gevangenschap immers heel anders ervaren dan bijvoorbeeld Joden of Nederlanders. Onder invloed van de PZbWP-ers werd het uitgangspunt van het Staatsmuseum: het herdenken van de nationale martelaren die waren omgekomen ten behoeve van de Poolse natie.75 Polen had tijdens de oorlog dan ook een groots en goed georganiseerd verzetsnetwerk gekend die gedurende de bezetting van grote waarde is geweest voor het nationaal elan76. Verzet vormde een belangrijk thema in Polen en er was na de oorlog een sterke behoefte aan een nationaal monument. De Poolse leiders zagen kans om door middel van een monument nationaal besef en samenhang in de Poolse maatschappij te creëren. Daarnaast zou het de buitenwereld –en Stalin in het bijzonder
de
Poolse onoverwinnelijkheid tonen. Omdat concentratiekamp Auschwitz was uitgegroeid tot één van de beroemdste representaties van de Duitse oorlogsmisdaden werd deze plek als vanzelfsprekend verkozen tot hét nationale symbool voor ‘de Poolse strijd’. De Poolse staat had zich het grondgebied van kamp Auschwitz in wezen dus toegeëigend en zocht nu naar een manier om hier invulling aan te geven. Het hiervoor aangestelde Auschwitz Comité stond voor een zware taak; voor de transitie van concentratiekamp naar museum bestond immers geen conceptmodel. Daar kwam bij dat de museumstaf slechts over een klein budget beschikte. Het museum was –op de kaartverkoop en enkele donaties na afhankelijk van overheidssubsidies, waardoor de inkomsten van het museum beperkt en onregelmatig waren. Tegelijkertijd hield die afhankelijkheid in dat er direct vanuit Warschau politieke invloed kon worden uitgeoefend.77 In juni 1947 werd Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau officieel geopend. Er was niet gekozen voor een traditionele museale opstelling voorzien van informatie en een (chrono)logische opbouw, maar voor een tour langs de ‘originele’ structuren van het kamp. De bezoeker moest Auschwitz ‘ondergaan’ 75
De PZbWP beschikte ook over een eigen persorgaan, Wolni Ludzie geheten. Ogenschijnlijk was de vormgeving van de gedenkplaats een publiek project, maar de ideeën van het populistische PZbWP werden al gauw leidend. In: Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 71. 76 De bekendste verzetsorganisatie was de Armia Krajowa (AK), of Thuisleger. De organisatie werd in 1939 opgericht n.a.v. de bezetting door Duitsland en de Sovjet Unie in 1939. Naast de AK telde het ondergrondse verzet nog tal van grote en kleine verzetsorganisaties, zoals: Bataliony Chłopskie (Boerenbataljons), de Socjalistyczna Organizacja Bojowa (Socialistische Gevechtsorganisatie) en de Narodowe Siły Zbrojne (extreem rechtse Nationale Strijdkrachten). In 1944 besloten de organisaties samen te werken in één groot verzetsnetwerk, onder naam van de AK. In die tijd telde het verzet ongeveer 250.000-350.000 leden. Daarnaast waren ook de communistische Armia Ludowa (Volksleger) en Gwardia Ludowa (Volksgarde) actief in het verzet. Deze organisaties werden echter rechtstreeks vanuit Moskou aangestuurd. In de eindfase van de oorlog kregen zij steeds meer invloed. Eén van de bekendste verzetsdaden is de Opstand van Warschau in augustus 1944. In: Snyder, T., Bloedlanden: Europa tussen Hitler en Stalin (Amsterdam 2010) 378-393. 77 Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 59-66. 32
om kennis te nemen van het kamp. De tentoonstellingsruimten zouden voor zichzelf spreken. Maar, het uitgangspunt dat de bezoeker Auschwitz zelf zou moeten ervaren is tegenstrijdig met het feit dat er bewust voor gekozen was het erfgoed in een museumvorm te gieten. Dit geeft er namelijk blijk van dat er wel degelijk naar werd gestreefd om (geselecteerde) informatie of een boodschap over te brengen. Nota bene waren aan die originele structuur ook objecten toegevoegd, zoals het lichtgevende kruis in blok 4, waardoor het museum bepalend was in de betekenisgeving van het erfgoed.78 De aanpak en structuur van het museum was dus zeer inconsequent: voor zover de oorspronkelijke structuren van het kamp nog intact waren werd er gestreefd naar authenticiteit maar tegelijkertijd werden objecten verplaatst of toegevoegd die pasten binnen het nationale epos. De eerste blokken die voor publiek geopend werden waren blok 11, de zogeheten ‘Block of Death’, en blok 4A, genaamd ‘The Extermination of Millions’. In blok 11 bevond zich de cel waar pater Maximiliaan Kolbe gevangen had gezeten en die stierf nadat hij zich had opgeofferd voor het leven van een vader met twee kinderen. De heldendaad van de pater werd in heel Polen beroemd en hij groeide hier uit tot een belangrijke nationale martelaar. De cel stond dan ook volledig in het teken van zijn Rooms-Katholieke martelaarschap en is een mooi voorbeeld van de manier waarop het Poolse heldendom in de beginfase van het museum heroïsch werd weergegeven. In blok 5 en 6 werden de bezittingen tentoongesteld die in de magazijnen van kamp Birkenau-Kanada
opgeslagen hadden
gelegen. Het betrof hier duizenden schoenen, koffers, brillen en protheses. Omdat het materiaal vanuit Birkenau naar de Stammlager werd overgebracht kwam de originele kampstructuur opnieuw in het geding en toont dit wederom aan dat het geschiedverhaal boven authenticiteit en objectiviteit gesteld werd.79 Kamp Auschwitz II-Birkenau behoorde officieel ook tot het Staatsmuseum maar werd ondanks zijn cruciale rol in de geschiedenis vrijwel volledig genegeerd. Echter, ondanks de focus op het Poolse (en Katholieke) gevangenschap kon het thema massamoord, dat zich hoofdzakelijk in Birkenau had afgespeeld, niet onaangeroerd blijven. Omdat Auschwitz I het centrum van de gedenkplaats vormde en Birkenau tot dusver van niet grote waarde werd geacht, werd de moordmachine van Birkenau letterlijk naar het hoofdkamp ‘toegehaald’. Met hetzelfde gemak werd dus ook het lot van ongeveer één miljoen vermoorde Joden verplaatst. Kilo’s mensenhaar werden vanuit Birkenau overgebracht naar de Stammlager, en in blok 4 werd een maquette tentoongesteld van de gaskamers en crematoria uit Birkenau. Om de museumtour onder begeleiding van een gids ook met dit onderwerp af te sluiten, werd 78 79
Ibidem, 70. Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996) 364-366.
33
aan het einde van de route met de restanten van crematorium I een reconstructie van een gaskamer neergezet. Dat het hier een reconstructie betreft blijft voor de bezoeker overigens onduidelijk. Het feit dat er nauwelijks aandacht was voor Birkenau en het gemak waarmee objecten naar Auschwitz I werden verplaatst laat heel duidelijk zien dat deze specifieke Joodse geschiedenis van ondergeschikt belang was aan de Poolse.80 Het museum is een weergave van “Auschwitz without Jews”, aldus socioloog Iwona Irwin-Zarecka. Volgens haar symboliseerde het concentratiekamp voor Polen niet het Joodse lijden. ‘Het stond hooguit symbool voor de ernstige gevolgen van racisme, maar voor Polen verwees Auschwitz niet specifiek naar de dodelijke gevaren van antisemitisme’.81 Het museum stond volledig in het teken van de Poolse gevangenen die eveneens vanwege hun afkomst zwaar te lijden hadden gehad. Uit de eerste plannen van het Ministerie van Cultuur is op te maken dat het museum een internationaal karakter zou krijgen. Juist de nationale diversiteit had kamp Auschwitz-Birkenau immers gekenmerkt. Aanvankelijk zouden alle slachtoffergroepen een eigen tentoonstellingsruimte toegewezen krijgen en werd gesproken over de realisatie van een hostel voor buitenlandse gasten. Maar deze plannen werden uiteindelijk financiële middelen
onder anderen door het gebrek aan
niet tot uitvoering gebracht. Daarentegen werd het leed van overige
nationaliteiten de eerste jaren na de opening genegeerd en waren het met name de ervaringen van Poolse ex-gevangenen die hier ruimschoots aan bod kwamen. Auschwitz werd voor de Poolse samenleving iets typisch ‘Pools’. Auschwitz was erfgoed dat tot de Poolse geschiedenis behoorde. Deze opvatting raakte sterk verweven in de nationale herdenkingscultuur hier.82 Omdat het museum in zijn eerste jaren als nationale spreekbuis van Polen fungeerde, is een groot deel van de kampgeschiedenis lange tijd genegeerd en gemanipuleerd. Namelijk, bovengenoemde route die de getrainde museumgidsen dienden af te leggen, veronderstelt dat de bezoeker het kampterrein pas betreedt wanneer hij de beroemde Arbeit macht frei -poort is gepasseerd. In werkelijkheid bevond het kamp zich vanaf 1942 al op de plek waar nu het parkeerterrein is aangelegd. In 1941 waren de nazi’s al met de uitbreiding van het strafkamp begonnen en vanaf 1942, toen de massale transporten vanuit het buitenland op gang kwamen, ging het tevens functioneren als concentratie -en vernietigingskamp. Ook de ontvangstruimte waar de ticketverkoop, de museumwinkel, het restaurant en de toiletten zich begeven was sinds 1941 feitelijk onderdeel van het kamp geworden. Sterker nog,
80
Pelt, van, Dwork, Auschwitz. 1270 to the present, 363-365. Irwin-Zarecka, I., ‘Poland, after the Holocaust’ in: Remembering for the future: working papers and addenda (1989) 1:147. 82 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 59-78. 81
34
wat in 1947 de receptieruimte van het museum werd was voorheen de letterlijke en figuurlijke ‘gang’ waar de ontmenselijking van gevangenen plaatsvond. Hier werden de gevangenen van hun bezittingen ontdaan, ontluisd en kaalgeschoren, hier werd bij hen een nummer op de onderarm getatoeëerd en vanaf die plek moesten zij de gestreepte pyjama dragen. De historische betekenis van deze gang die juist in veel memoires beschreven wordt als het voorportaal naar de hel, werd eveneens om praktische redenen teniet gedaan. 83 Over de oorspronkelijke functie van het receptiegebouw werd geen duidelijkheid verschaft, evenals over de toegangspoort en crematorium I. De tour gaf dus geenszins objectief weer hoe concentratiekamp Auschwitz er in januari 1945 bij lag toen het werd bevrijd. 84 85 Omdat concentratiekamp Auschwitz oorspronkelijk door de nazi’s was opgericht om ‘de Poolse kwestie’ op te lossen dat wil zeggen: Polen te onderwerpen aan slavernij was het vanuit Pools opzicht ‘logisch’ dat zij dit erfgoed na de oorlog opeisten. De betekenis van het nazi-erfgoed werd uiteindelijk dusdanig groot voor Polen, dat de waarde ervan zelfs wettelijk werd vastgelegd. Toen na beëindiging van de Tweede Wereldoorlog de eerste sterftecijfers bekend werden moest het Staatsmuseum wel erkennen dat óók Joden een belangrijke slachtoffergroep vormden. De Poolse professor Rajewski – werkzaam voor het Ministerie van Cultuur
was een van de eersten die publiekelijk sprak over een
genocide op Joden. Hij creëerde hiermee een eerste bewustwording van de Shoah, maar tegelijkertijd bracht hij met het specifiek benoemen hiervan ook een kunstmatige scheidslijn aan tussen ‘het Poolse lijden’ en ‘het Joodse lijden’. Echter, de meeste omgekomen Joden waren óók van Poolse komaf. Zij vielen nu dus automatisch buiten de offici le geschiedenis van ‘het Poolse lijden’. Het was weliswaar positief dat de Joodse ‘kampervaring’ erkent werd, maar het onderscheid veroorzaakte tegelijkertijd een tweedeling in de nationale geschiedenis en het collectief geheugen. 86 Ondanks het groeiende besef van het omvangrijke aantal Joodse slachtoffers kreeg de Centrale Joods Historische Commissie (Centralna Żydowska Komisja Historyczna of CŻKH) slechts twee 83
Uit mondelinge getuigenissen en memoires blijkt dat Auschwitz-overlevenden de aankomst hier juist nog heel goed bijstaat vanwege de grote indruk die het maakte. De gang was voor hen een soort rituele ontmenselijking. Stap voor stap werden zij hier van al het persoonlijke ontdaan en vanuit hier betraden zij ‘the kingom of death’. In: Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996) 362. 84 Pelt, van, Dwork, Auschwitz. 1270 to the present, 359-364. 85 De rondleiding wordt nog steeds aangeboden en in sommige perioden van het jaar is het zelfs verplicht. Op 4 oktober 2013 heb ik aan rondleiding in het museum deelgenomen. De desbetreffende gids sprak (nog steeds) niet over de originele functie van de receptie en de toegangspoort. Ook werd de tour door Auschwitz I toen afgesloten in het gereconstrueerde crematorium. Het verzoek om stilte in combinatie met de bloemstukken voorzien van rouwlinten, wekten bij de meesten de indruk dat er in dit crematorium duizenden mensen waren omgebracht. Pas toen specifiek gevraagd werd naar de authenticiteit van het crematorium, beaamde de gids dat het hier een reconstructie betrof. Bezoek aan Memorial and Museum Auchwitz-Birkenau op 4 oktober 2013. 86 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 73-76.
35
tentoonstellingsruimtes toegewezen. Dit in tegenstelling tot Polen, die zichzelf maar liefst negen blokken had toegeëigend. Hieruit kan worden opgemaakt dat de Shoah niet perse werd ontkent, maar dat deze gelijkgeschakeld werd met alle overige slachtoffergroepen. De moord op Joden werd enkel genoemd in blok 4, maar de titel van de tentoonstelling spreekt al voor zich. ‘The Extermination of Millions’ verwijst niet specifiek naar de Holocaust maar duidt erop dat het lot van alle slachtoffergroepen op één hoop werden gegooid. 87 Ondanks de kennis en bewustwording bleef de genocide op Joden in het Staatsmuseum dus zeer gemarginaliseerd. Hoe wordt dit tegenwoordig verklaard? Op de huidige website van het Staatsmuseum staat hierover het volgende: “A letter from Blumental de voorzitter van de CŻKH to Rajewski on July 19, 1947 indicates that the Jewish representatives approved the current state of the exhibition, even though it was not yet complete, but regarded it as only temporary”. Blumental, zo schrijft de website, had de Joodse tentoonstelling omschreven als “the cornerstone of the Museum of Jewish Martyrdom” en voorzag dat de Joodse tentoonstelling in de loop der tijd zou groeien en dat de Joodse genocide in zijn totaliteit88 een belangrijk onderdeel van het museum zou worden. De Joodse afdeling van het Staatsmuseum had hiermee ingestemd en een lijst met benodigdheden hiervoor ingediend bij de overkoepelende organisatie, de CŻKH. Volgens de website van het Staatsmuseum bleek uit notulen van de vroegere Joodse commissie, die onder leiding van Blumental stond, dat meerdere verzoeken aan CŻKH onbeantwoord waren gebleven. “This marked the end of cooperation with the CŻKH, and nothing ever came of the plans for a “Museum of Jewish Martyrdom” within the Oświęcim Museum structure”, wordt vanuit het museum verklaart.89 Enkele maanden later werd de kleinschalige tentoonstelling over Joden dan ook opgeheven. In 1948 werd er weliswaar een klein gedenkteken voor de Joodse martelaars geplaatst maar er was nauwelijks meer aandacht voor het feit dat er een gerichte genocide op Joden had plaatsgevonden. Jaren later, in 1955 werd een monument voor de buitenlandse slachtoffers geplaatst. De geplande nationale exposities werden pas in de jaren ’60 gerealiseerd. Ondanks de plannen om van kamp Auschwitz-Birkenau een internationaal museum te maken vertoonde het Staatsmuseum vrijwel alleen maar een nationaal heldenpos over Poolse martelaars die op grootse wijze herdacht werden door
87
Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 75-76. Blumental bedoelt hiermee dat in de toekomst alle aspecten van de Holocaust in Staatsmuseum AuschwitzBirkenau aan bod zouden komen. Niet alleen de omgekomen Joden uit Auschwitz zouden hier worden herdacht, maar de genocide op Joden in zijn geheel. Dat wil zeggen: ook de massamoorden in Bełżec, Treblinka, Chełmno en Sobibór, maar ook de moord op Joden uit andere landen dan Polen. 89 http://en.auschwitz.org/ Memorial and Museum Auschwitz-Birkenau, History of the Memorial, The first years of the memorial, page 2 of 8. Geraadpleegd: 24 juni 2014, 12.28u. 88
36
veelvuldige nationale en Rooms-Katholieke symbolen90. Was het marginaliseren en negeren van de Joodse genocide een bewuste (politieke) strategie, of was er vanuit de museumbezoeker of de Joodse gemeenschap zelf gewoonweg te weinig belangstelling voor het onderwerp destijds?
2.3 Auschwitz in dienst van het heden In 1947, het jaar dat het Staatsmuseum haar deuren opende, was er al kennis genomen van het feit dat er in concentratiekamp Auschwitz-Birkenau een gerichte genocide op Joden had plaatsgevonden. Zeker in kringen van het museumbestuur en het Ministerie van Kunst en Cultuur moet deze informatie bekend zijn geweest. Het betrof hier veelal academici die zelf onderzoek deden naar Auschwitz of die hier vanuit hun professie nauw bij betrokken waren. Desondanks werd de ‘Judeocide’ gemarginaliseerd en werd nadrukkelijk gekozen voor een nationale koers. Waarom werd er zoveel nadruk gelegd op de nationale geschiedenis? Omdat museum en gedenkplaats Auschwitz-Birkenau direct onder toezicht van het Ministerie van Kunst en Cultuur stond, zou een logische verklaring zijn dat hier een politieke overweging aan ten grondslag lag.91 Gerealiseerd moet worden dat de voormalig Poolse regering toentertijd nog steeds in ballingschap verkeerde en het daadwerkelijke landsbestuur op dat moment met behulp van de Sovjet Unie werd overgenomen door de communisten. De aanwezigheid van het Rode Leger in Polen, de (vage) bepalingen van de conferentie in Jalta (februari 1945) en de gespannen verhoudingen tussen Oost en West maakten die machtsovername mede mogelijk. Het nieuwe bestuur van Polen werd samengesteld uit voornamelijk socialisten en communisten –waaronder ook oud-politiek gevangenen die vanuit hun machtsposities invloed uitoefenden op het Staatsmuseum in Oświęcim. Het was dan ook niet toevallig dat het zojuist aangestelde museumbestuur van Auschwitz-Birkenau voornamelijk bestond uit oudverzetsstrijders die deel uitmaakten van linkse organisaties. Hoe dan ook, volledige zelfstandigheid was bij voorbaat al uitgesloten vanwege de financiële afhankelijkheid van het museum.92
90
In en om Auschwitz I en Auschwitz II-Birkenau werden verschillende kruizen geplaatst waarmee een religieuze lading werd gegeven aan het kamp, de misdaden en de doden. De rode driehoek die verwijst naar de de politieke gevangenen (dit waren veelal Polen) werd op vlaggen afgebeeld. In: Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996) 367. 91 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 74-78. 92 Onder anderen oud-gevangene Józef Cyrankiewicz; hij werd in 1947 minister-president, en Ludwik Rajewski, hoofd van de afdeling musea en monumenten t.b.v. de Poolse martelaars. Het waren dan ook de linkse oudgevangenen die de Poolse minister Bolesław Bierut in 1945 hadden opgeroepen het kampgebied te beschermen en te conserveren, “The soil of Auschwitz, stained with blood and mixed with the ashes of martyrs calls for the care
37
Uit hoofdstuk 1 is al gebleken dat de cohesie in de Poolse samenleving vóór 1939 gering was en dat antisemitisme werd toegepast om de eigen nationale identiteit te bepalen en te verstevigen. Onder jarenlange bezetting en terreur in de periode 1939-1945, was de Poolse maatschappij nog meer ontwricht geraakt. Het enige waar hoop uit werd geput en een gevoel van eenheid creëerde was het grootschalige verzet in Polen. Verschillende Poolse verzetsorganisaties schaarden zich in 1944 onder het Armia Krajowa en hadden tijdens de Opstand van Warschau hun daadkracht getoond. Het Armia Krajowa was voor de meeste Polen dan ook het belangrijkste referentiekader wat de Tweede Wereldoorlog betreft. Ook was algemeen bekend dat deelname aan georganiseerd verzet zwaar werd bestraft. De politieke gevangenen werden dan wel niet meteen de gaskamers in gestuurd, maar kregen straffen in de vorm van marteling, de hongersdood of werden alsnog geëxecuteerd. Omdat Auschwitz veel nationaliteiten had gekend en relatief veel overlevenden telde, verwierf het concentratiekamp internationale en nationale bekendheid. Dat in dit beroemde concentratiekamp Auschwitz-Birkenau de nationale geschiedenis van Polen werd verteld was voor de burgers hier een belangrijke bevestiging van ‘het Poolse lijden’. Deze plek werd dan ook verankerd in het Pools cultureel geheugen en andersom raakte het Pools cultureel geheugen verweven met Auschwitz.93 Omdat de heldendaden van Poolse verzetsstrijders perspectief bood en het nationaal elan hoog hield, had de Poolse regering al tijdens de Tweede Wereldoorlog besloten dat Auschwitz een belangrijke symbolische bestemming zou krijgen waar de Poolse strijd herdacht zou worden. Maar, met de komst van nieuwe feiten dreigde de nationale geschiedenis hier nu overschaduwd te worden door ‘het Joodse lijden’. Doordat het Pools nationalisme bedreigd werd door de Shoah, werd ook de collectieve herinnering aan het Poolse heldendom ondermijnd. Daar kwam natuurlijk bij dat het collectieve beeld van Joden hier in die jaren niet positief was en dat er nog behoorlijk veel anti-joods geweld in Polen voorkwam. De pogrom van Kielce in 1946 was landelijk bekend geworden en had tot verwoede discussies geleid over de toekomst van Joden in Polen. Wellicht deed dit de Poolse regering en het Staatsmuseum besluiten de Joodse genocide bewust te marginaliseren, om zo nog meer anti-joods sentiment te voorkomen. Daarnaast speelde op dat moment de communistische machtsovername in Polen. Poolse-Joden die tijdens de oorlog naar de Sovjet Unie waren gevlucht werden vaak geassocieerd met de communistische ideologie en de gehate Sovjetvijand. De communisten in Polen die zojuist aan de macht waren gekomen wilden natuurlijk voorkomen dat het museum anticommunistische gevoelens zou oproepen en zouden om die reden de Joodse geschiedenis opzettelijk genegeerd kunnen hebben. of state and society. For eternity this soil must remain the property of the entire nation and be commemorated with dignity”. In: Express Wieczorny 24 februari 1947. 93 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 76-78.
38
Wanneer zij de Joodse slachtoffers een centrale rol in het museum hadden toebedeeld was dit een risico geweest voor hun eigen prille machtspositie.94 Kortom, de politieke situatie in Polen was op dat moment instabiel en vanuit diverse invalshoeken kan worden vastgesteld dat het uitvergroten van het Poolse martelaarschap, in plaats van de Holocaust, op dat moment de veiligste politieke keuze was. Dit thema creëerde eenheid en het minimaliseerde anti-joods geweld en anticommunisme. Wellicht speelde het bezoekersaantal ook een rol; een nationaal epos zou in Polen immers meer bezoekers hebben getrokken dan een tentoonstelling over het lot van de Joden. Dit te hebben vastgesteld kan misschien voorzichtig geconcludeerd worden dat het negeren en marginaliseren van de Holocaust in het museum en de gedenkplaats AuschwitzBirkenau niet perse in verband staat met antisemitisme, maar veeleer te verklaren is vanuit politieke keuzes die gemaakt werden op basis van de maatschappelijke situatie op dat moment. Wanneer we een stap verder gaan, zouden we zelfs kunnen stellen dat het maken van onderscheid tussen Joods en nietJoods juist antisemitisch zou zijn, en dat het maken van geen onderscheid –zoals in die tijd gedaan werd dit niet is. 95 Los van de inhoudelijke invulling van de tentoonstelling speelde er ook een ander belangrijk aspect mee in de vormgeving van het museum. Namelijk dat het museum hoofdzakelijk geconcentreerd was in Auschwitz I en voor een klein deel in Birkenau96. De omvang van het herdenkingscentrum behelsde daarmee slechts een fractie van het originele concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. Voor de kunstmatige afbakening van het museum is toentertijd bewust gekozen, maar de bezoeker wordt hierover niet duidelijk ingelicht. Naast praktische redenen zoals de hanteerbaarheid van het terrein, gebrek aan capaciteit (geld en arbeid) en de schaarste en woningnood direct na de oorlog, lag aan de afbakening van het terrein en de gebrekkige informatievoorziening nog een andere belangrijke politieke motivatie aan ten grondslag. Concentratiekamp Auschwitz-Birkenau besloeg ongeveer 500 hectare land, bestaande uit landbouwgrond, maar ook een aanzienlijk industriecomplex waar tijdens de oorlog hoogwaardige chemische industrie had plaatsgevonden. Voor Polen was dit een ideale bijkomstigheid, want de fabrieken die de nazi’s hier hadden gebouwd konden zij nu zelf in gebruik nemen ten behoeve van de eigen economie. De Poolse regering had gepoogd de Duitse olieraffinaderijen en chemische fabrieken al
94
Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration 76-78. Ibidem, 76-78. 96 Hier werden opzettelijk de paardenstallen getoond als standaard verblijfplaatsen voor gevangen. De hoogwaardige bakstenen barakken in Auschwitz I bleven bewust onderbelicht. In: Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996) 359. 95
39
in februari 1945 over te nemen, maar door de aanwezigheid van het Rode Leger ging dit niet zomaar. Rusland liet de fabrieken, met inzet van krijgsgevangen, in rap tempo ontmantelen en transporteerde zoveel mogelijk onderdelen naar het Oosten. Pas in september 1945 kreeg Polen het fabrieksterrein in zijn bezit.97 Onder leiding van directeur Pawlikowski werd op de restanten van de IG Farben fabriek de chemische fabriek Zakłady Chemiczne Oświęcim neergezet. Maar, wie moesten er in die fabrieken werken? Het stadje Auschwitz dat na de oorlog Oświęcim was gaan heten, telde na de oorlog slechts nog 4000 inwoners, terwijl er tijdens de Duitse bezetting alleen al in de IG Farben fabriek 20.000 dwangarbeiders werkzaam waren geweest98. 99 De
industri le
nalatenschap
van
de
nazi’s
was
–in
grote
tegenstelling
tot
de
concentratiekampen een grote zegen voor Polen. Echter, de geïmplementeerde Duitse industrie kon alleen in stand gehouden worden wanneer er meer arbeidskracht beschikbaar was. Omdat de economische belangen groot waren werden ongeveer 30.000 Poolse burgers naar Oświęcim ‘geïmporteerd’. Dit waren veelal ontheemde Polen uit de oostelijke provincies (Pruisen) die met de komst van het Rode Leger verdreven waren uit hun woongebied. Ogenschijnlijk was het economische belang groter dan het historische, want de fabrieken moesten blijven draaien ook al ging dit ten koste van het historische erfgoed. Dat deze economische keuze toentertijd werd gemaakt is heel begrijpelijk, maar dat decennialang verzwegen werd dat het industriecomplex een essentieel onderdeel van het concentratiekamp heeft uitgemaakt is te betreuren. Met name omdat de geschiedenis van Auschwitz hier was begonnen, omdat Auschwitz-Birkenau van oorsprong een werkkamp was. Doordat bewust gekozen werd om ook deze feitelijkheden te negeren werd de geschiedenis opnieuw ondermijnd.100 Het industriegebied, Auschwitz III-Monowitz en al zijn subkampen, maar ook de voormalige Kartoffelnbaracken (het distributiecentrum waar onder anderen agrarische producten werden opgeslagen voordat deze naar Duitsland werden vervoerd) zijn stuk voor stuk primaire bewijsstukken
97
Setkiewicz, P., The Histories of Auschwitz IG Farben Werk Camps (Oświęcim 2006). Het betreft hier het totaal aantal gevangenen die werkzaam zijn geweest in de IG Farben fabriek, in de periode 1941-1945. Zij werkten hier natuurlijk onder slechte omstandigheden. Ongeveer 10.000 dwangarbeiders stierven dan ook aan uitputting of ziekte. Deze omstandigheden zijn dus niet vergelijkbaar met de naoorlogse werksituatie en de Poolse fabriek zou dan ook niet zoveel arbeiders nodig hebben. Daarentegen werkten de dwangarbeiders wel zo’n 12 uur per dag, zoveel uren zouden de ‘vrije’ arbeiders niet maken. De vergelijking tussen IG Farben en Zakłady Chemiczne Oświęcim is bedoeld ter indicatie: het betreft hier een grote fabriek die in een stadje met dusdanig weinig inwoners onmogelijk in functie kon blijven. 99 Starink, L., Duitse wortels. Mijn familie, de oorlog en Silezië (Amsterdam 2013) 132-133 en Citroen, H., ‘Dood spoor: zestig jaar na de bevrijding’ (februari 2005). Via: http://vorige.nrc.nl/europa/in_europa/article1866528.ece nrc.nl, archief. 100 Citroen, H., ‘Dood Spoor: zestig jaar na de bevrijding van Auschwitz’ in: http://vorige.nrc.nl/europa/ NRC Handelsblad, archief, geraadpleegd op: 26 maart 2014 13.44u. 98
40
van een geschiedenis die rechtstreek in verband staat met de Duitse ‘Drang nach Osten’. De stad Auschwitz was in wezen de belichaming van de Duitse ‘Lebensraum utopie’; een wereldideaal waarin het Herrenvolk de Üntermensch onderwierp aan slavernij en waar het Germaanse ras zou overheersen.101 Helaas, in januari 1945 begon de nazi-stad al uiteen te vallen, samen met de historie ervan. Dat er onvoldoende capaciteit was om dit gehele gebied te conserveren is in te denken, maar het feit dat er geen openheid was over de werkelijke historie van Auschwitz is opmerkelijk. Hans Citroen stuitte tijdens zijn onderzoek in Oświęcim op het veelgehoorde argument: ‘er moet in Oświęcim ook nog geleefd worden’ en dat is ook exact wat hier vanaf februari 1945 gebeurd is. Er werd bewust een fysieke scheidslijn – met behulp van de originele kampinfrastructuur
tussen het museum en de stad
gecreëerd, zodat de industrie en landbouw in Oświęcim met de komst van de nieuwe bewoners dienst kon blijven doen. Het onderscheid tussen kamp en stad werd ook een mentale afscheiding tussen vroeger en nu en met de tijd werd dit de waarheid. Omdat de naam Auschwitz negatieve associaties opriep, sprak de lokale bevolking dan ook liever over ‘het museum’.102 Met het marginaliseren en negeren van de Joodse genocide en de subkampen buiten Auschwitz I en Birkenau, kunnen we stellen dat de geschiedenis die in het museum gepresenteerd werd slechts een fractie van de totale kampgeschiedenis omvatte. Wel moet hierbij opgemerkt worden dat het vertellen van de (volledige) Auschwitz-geschiedenis zeer bewerkelijk is. Het kamp is tijdens zijn bestaan namelijk constant aan verandering onderhevig geweest. Oorspronkelijk was Auschwitz bedoeld als strafkamp, vanaf 1941 diende het hoofdzakelijk als interneringskamp en in 1943 kreeg het ook de functie van vernietigingskamp.103 Het kan niet anders dan dat de museumopzichters en de Poolse regering zich er terdege bewust van zijn geweest dat hun bezoekers destijds verkeerd en onvolledig geïnformeerd naar huis terugkeerden. Klaarblijkelijk waren de politieke en economische doelstellingen van groter belang en werden de grenzen van kamp Auschwitz daarom flink ingedamd en duidelijk afgebakend, zodat deze niet langer in relatie stond met de rest van de omgeving.104 Het museumterrein werd nu hanteerbaar en de ideologische boodschap kon daardoor sterker worden uitgedragen. Van Pelt en Dwork stellen in het standaardwerk Auschwitz: 1270 to the present dat de originele nazi-architectuur misschien ook wel te
101
Laarse, R., van der, Nooit meer Auschwitz? Oratie uitgesproken op 24 januari 2012, ter gelegenheid van zijn aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap van de Westerborkleerstoel: Erfgoed van de oorlog. 102 Citroen, H., Starzyńska, B.,Oświęcim-Auschwitz (Rotterdam 2011) 27-28. 103 Citroen, Starzyńska, Oświęcim-Auschwitz, 51. 104 Citroen, H., ‘Dood spoor: zestig jaar na de bevrijding’, in: http://vorige.nrc.nl/europa/in_europa/, NRC Handelsblad, archief (februari 2005), geraadpleegd op: 26 maart 2014 13.44u.
41
mooi en te intelligent was om de geschiedenis van terreur en onderdrukking geloofwaardig over te brengen.105
Conclusie In Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau werd in de periode 1945-1949 een onvolledige kampgeschiedenis gerepresenteerd. Het museum ging nadrukkelijk over het Poolse lijden, terwijl overige slachtoffergroepen en kampervaringen genegeerd en gemarginaliseerd werden. De vormgeving van het museum was dan ook grotendeels in handen van oud-politiek gevangenen uit Polen die andere kampervaringen hadden dan bijvoorbeeld Joodse gevangenen. In de aanloop naar het museum werden de afmetingen van het nazi-kamp drastisch teruggebracht; het museumterrein moest hanteerbaar worden en er was niet voldoende capaciteit om het gehele kamp te conserveren. Aan het verdwijnen van de originele kampstructuren lagen echter ook politieke en economische overwegingen ten grondslag. Zo werd de nazi-industrie opgenomen in het naoorlogse leven van Oświęcim en werd het ‘kampterrein’ kunstmatig afgebakend om de boodschap van het Poolse nationaal martelaarschap zo goed mogelijk uit te kunnen dragen. Dat er in het kamp een Jodenvervolging had plaatsgevonden was wel bekend, maar werd opzettelijk buiten beschouwing gelaten. De Jodenvervolging zou de eigen nationale geschiedenis overschaduwen en eventueel anticommunistische sentimenten kunnen oproepen.
105
Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996) 359.
42
43
Deel II Polen tijdens het communistische tijdperk
3. Anti-joodse stereotyperingen en Auschwitz als politieke spreekbuis 3.1 Polen bedreigd: de opkomst (en terugkeer) van stereotyperingen over Judeocommunisme, JudeoStalinisme en Zionisme Al in 1949 was de communistische partij in Polen aan de macht en in 1952 werd de Poolse natie officieel uitgeroepen tot Volksrepubliek. Het behoorde sindsdien tot de ‘bevriende’ naties van de Sovjet Unie en werd daarmee onderdeel van Stalin’s Cordon sanitaire. Het communisme was een internationale ideologie die stond voor gelijkheid en broederschap. Etnische afkomst en nationaliteit spelen in principe dus geen rol. Er wordt dan ook vaak gedacht dat het Marxisme tijdens de Koude Oorlog alle etnische, nationalistische en religieuze vormen van expressie onderdrukten. Desalniettemin hanteerden vrijwel alle communistische landen een eigen nationalistische variant van het communisme. Onderlinge verbondenheid werd niet enkel gecreëerd door verbroedering van de werkende klasse, maar werd met name in de hand gewerkt door de nadruk te leggen op etniciteit, nationale tradities en zogenaamde nationale mythen die bijdroegen aan de legitimatie van het communistische gezag. De legitimatie van macht was voor communistische partijen het voornaamste doel en etno-nationalisme bleek hier dus een geschikt instrument voor.
106
Het Poolse etno-nationalisme ging gepaard met anti-joodse
stereotyperingen waarin ‘de Jood’ consequent als staatsvijand gepresenteerd werd. Welk doel hadden de etno-nationalistische communisten hiermee voor ogen? Hoe gaven zij uiting aan hun antisemitische campagnes en wat voor effect had dit op de Poolse geschiedschrijving? Ook in Polen was het etno-nationalistisch communisme van cruciaal belang gebleken om het socialistische systeem hier te kunnen handhaven. Tegelijkertijd betekende dit opnieuw een voedingsbodem voor het antisemitisme, dat hier ook tijdens en na de Tweede Wereldoorlog nog altijd voorkwam. Alleen tijdens de Stalinistische periode, gedurende de jaren 1949-1953, was antisemitisme binnen het politiek domein officieel niet toegestaan het staat immers haaks op het internationalisme en egalitarisme van de communistische ideologie
daarentegen werd de problematiek hier ook niet
actief bestreden. Bożena Szaynok constateert in haar studie naar de Kielce pogrom en naoorlogse relaties tussen Polen en Joden, dat het thema binnen de Sovjet propaganda dan ook nauwelijks aan de kaak werd gesteld. Slechts een enkele keer wanneer het politiek gezien goed uitkwam. Het thema
106
Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 230 en Gerrits, ‘Paradox of Freedom’ in: Introduction Klein and Reban 100.
44
‘Joden’ stond in ieder geval altijd in relatie tot politieke onvrede. Berichtgeving over anti-Joods geweld werd bewust weggelaten.107 Een relatief groot aantal Joden maakten deel uit van de nieuwe regering, of bekleedden hoge functies binnen de communistische partij. Onder hen waren veel Joden die tijdens de oorlog naar de Sovjet Unie waren gevlucht en hier in aanraking waren gekomen met het communisme. De communistische ideologie was voor veel Joden aantrekkelijk vanwege het antifascisme, haar internationalistische karakter en het streven naar gelijkheid.108 Met het oog op het vooroorlogse antisemitisme en de Jodenvervolging, was communisme voor veel Poolse-Joden een veilige keuze.109 Voor veel Polen daarentegen bevestigde dit de gedachte van een Joods communistische samenzwering en de idee dat de Jood een interne vijand is. Het Judeocommunisme, het Antizionisme en de angst voor een Judeo-polonia werden met name door etno-nationalistische partijen, zoals De Nationaal Democraten en de rechtse partij Wolność i Niepodległość (WiN), gevoed. Door verspreiding van hun illegale kranten en pamfletten, waarin zij de communistische bezetter in verband brachten met Joden, droegen zij nog eens bij aan het negatieve imago van de Joodse gemeenschap.110 Die angst voor Joden in combinatie met maatschappelijke onvrede, economische malaise en de Stalinistische terreur en onderdrukking veroorzaakte verwarring en frustratie onder de Poolse bevolking. In plaats van te ageren tegen het huidige systeem, vertaalde dit zich in woede tegenover een ‘nieuwe vijand’; de Jood. In ogen van veel Polen waren het namelijk de Joden die de Poolse natie deze rampspoed hadden bezorgd. 111 Om haar machtspositie te kunnen legitimeren moest de communistische partij nu wel een nationalistische koers varen. Toen de communistische Polska Partia Robotnicza (PPR) en socialistische Polska Partia Socjalistyczna (PPS) zich fuseerden tot de Poolse Verenigde Arbeiderspartij Polska Zjednoczona Partia Robotnicza (PZPR) zagen de etno-nationalistische communisten hun kans schoon zich meteen te ontdoen van hun oppositie; Joodse communisten werden uit hogergeplaatste partij en
107
Wanneer er positieve berichten over de Joodse gemeenschap verschenen ging dit altijd over de Joodse strijd om een eigen staat; Israël. Hier konden de meeste Polen dan wel sympathie voor opbrengen, zij wisten immers hoe het voelde om te vechten voor de eigen natie, maar het bracht hen niet dichterbij elkaar. In: Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland (Londen 2005) 279 en Szaynok, B, The pogrom in Kielce Poland. 4 July 1946 (Warschau 1992). 108 Gross, J.T., Fear: Anti-semitism in Poland after Ausschwitz (New York 2006) 193. 109 In de Poolse beeldvorming waren alle Joden automatisch communistisch en lid van de PPR. In werkelijkheid was de politieke diversiteit onder Joden vrij groot. De Zionistenpartij Zichud was met zijn 8000 leden in die tijd het meest populair onder Joden. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 205-206. 110 Michlic, Poland's threatening other, 217. 111 Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 276.
45
regeringsfuncties gezet, of werden ontslagen. Om de staatscontrole te vergroten werd ook uniformiteit binnen de Joodse organisaties gecreëerd: het Joods comité en diverse Joodse culturele instellingen werden nu ondergebracht in het ‘Joods sociaal cultureel genootschap’, de TSKŻ. Daarnaast diende de regering in lijn met het anti-Israëlische beleid in Moskou gezuiverd te worden van Zionistische facties, Joodse activisten en leden van de Liga do Walki z Rasizmem (Bond tegen het racisme). Zelfs Israëlische diplomaten en ambassadeurs waren nu verdacht en werden gesommeerd het land te verlaten112. De politieke hervormingen van dat moment gingen gepaard met een intensieve anti-joodse propaganda campagne.113 114 Met het overlijden van Stalin in 1953 en het overlijden van de Poolse premier Bolesław Bierut drie jaar hierna, kreeg de PZPR ruimte om op eigen, nationale wijze vorm te geven aan het communistische systeem. Na de Protesten van Poznań in 1956, trad een periode van ‘politieke dooi’ aan. Deze opstand van juni 1956 ontaarde in diverse massaprotesten waarin Poolse intelligentsia hun onvrede uitten over het dictatoriale regime en arbeiders openlijk kritiek gaven op de slechte arbeidsomstandigheden. De protesten werden met geweld neergeslagen en er vielen tientallen doden, maar dit was wel de opmaat naar De Poolse oktober; het najaar waarin een nieuwe, nationalistische regering in Polen werd aangesteld die meer vrijheid en onafhankelijkheid van de Sovjet Unie zou eisen.115 In 1956 werd Władysław Gomułka –die eerder vanwege zijn etno-nationalistische koers uit de partij was gezet opnieuw benoemd tot Eerste partijsecretaris. Gomułka was door zijn etnisch Poolse afkomst, zijn achtergrond in het arbeidersmilieu en zijn gevangenschap onder Stalin zeer populair onder Polen. Daarnaast verwoorde hij exact wat de Poolse samenleving op dat moment verlangde; hij sprak over etnische homogeniteit, het ‘poloniseren’ van steden en over werkgelegenheid voor uitsluitend etnische
112
Aanvankelijk was de Sovjet Unie voorstander van de Israëlische staat, maar vanwege spanningen met de Verenigde Staten nam Stalin een anti-Israëlisch standpunt in. Ook in Polen startte hij een terreurcampagne tegen zogenaamde ‘Zionisten’. Dit hield in dat hij alle Joodse communisten, of communisten met Joodse voorouders uit de partij wilde zetten. Ook Israëlische diplomaten werden het land uitgezet en medewerkers van de Israëlische ambassade en het Joods comité werden scherp in de gaten gehouden, of gearresteerd door de UB. In: Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 280-281. 113 Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 280. 114 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 234-235. 115 Stola, D., ‘Anti-Zionism as a Multipurpose Policy Instrument: The Anti-Zionist Campaign in Poland, 1967–1968’ in: The journal of Israeli History (2006) 25:1 175–201.
46
Polen116. De PPR politicus kreeg in Polen een nationale heldenstatus; alleen hij zou leiding kunnen geven aan ‘het nationale pad naar het Socialisme’.117 Met Khrushchev als nieuwe Sovjetleider nam de politieke invloed vanuit Moskou vanaf 1953 sterk af. Het proces van etno-nationalisering binnen de communistische partij had hier tijdens de regeringsjaren van Stalin tijdelijk stilgestaan en kon nu weer worden voortgezet 118 . Impopulaire Stalinisten werden uit hun ambt ontheven en er werden voornamelijk etno-nationalisten op politieke functies geplaatst. Hiermee kwam een einde aan de Stalinistische terreur en kregen Polen weer meer vrijheden. Het proces resulteerde ook in zichtbare politieke, sociale en economische hervormingen. Zo werd de collectivisering van privégrond stopgezet en werden de banden met de Katholieke kerk hersteld119.120 Een onvoorziene ontwikkeling was echter, dat het destalinisatieproces en de politieke veranderingen gepaard gingen met een hevige golf van antisemitisme. De antisemitische sentimenten die zich plots manifesteerden hadden in de jaren 1949-1953 wel gesluimerd, maar waren continue onderdrukt geweest. De Sovjetgestuurde regering had in die jaren dan ook bewust weinig aandacht aan ‘de Joodse kwestie’ besteed. Dit had er toe geleid dat de relatie tussen Polen en Joden, die al vanaf de jaren ’30 vijandig was, tijdens de Stalinistische periode bevroren werd. Het gevolg hiervan was dat de Poolse-Joden na 1945 vrijwel volledig geïsoleerd van de Poolse samenleving leefden. Bij gebrek aan onderling contact bleven de oude vooroordelen bestaan en groeiden beide gemeenschappen steeds verder uit elkaar. In de periode 1949-1956 hadden Polen en Joden, ondanks het gedeelde lot van de
116
Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 214. 117 Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 65. 118 Dit proces was in 1947 al ingezet maar stond tijdens de Stalinistische jaren (1949-1953) tijdelijk stil. De communistische partij bestond toentertijd nog uit internationalisten, afgevaardigden uit de Sovjet Unie, etnische Polen en Pools-Joden. Ondanks de onderdrukking van het etno-nationalisme werd antisemitisme binnen de partij wel publiekelijk geuit. Eind jaren ’40 ontstond een dilemma over het partijethos. Gomułka wilde graag een nationalistische koers varen en werd daarom in 1948 uit zijn functie als partijleider ontheven. Met zijn heraantreden in 1956 keerde ook het nationalistische dilemma weer terug. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 211-213. 119 De invloed van de Katholieke kerk werd tijdens de Stalinistische jaren ook grotendeels aan banden gelegd. Priesters werden gearresteerd, zelfs het hoofd van de kerk (voormalig Armia Krajowa kardinaal) Stefan Wyszyński kreeg huisarrest. Voor de Poolse gelovigen werden staatsgestuurde Katholieke organisaties opgericht. In 1956 werden de banden tussen de staat en de Poolse Katholieke kerk weer hersteld en groeide het instituut uit tot machtigste kerk van de Sovjet Unie. In: Steinlauf, Bondage to the dead, 63. 120 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 232-234.
47
Sovjetoverheersing, dus gevangen gezeten in hun eigen wereld, ieder met hun eigen geloof en opvattingen.121 Door die jarenlange isolatie ontvouwde het antisemitisme in Polen zich weer op dezelfde wijze als vóór en direct na de Tweede Wereldoorlog. Het politieke proces van etno-nationalisering droeg hier nog eens aan bij. Aloude stereotyperingen van ‘de Jood als interne vijand’ werden weer opgerakeld. Door de Poolse samenleving, maar ook door de communistische partij en het staatsapparaat, werden Joden verantwoordelijk gehouden voor de jarenlange terreur van het Stalinisme. Individuele conflicten tussen Polen en Joden werden ineens voorgedaan als een algemeen antagonisme tussen beiden bevolkingsgroepen. Op lokaal niveau uitte antisemitisme zich bijvoorbeeld in fabrieken waar etnische Polen privileges kregen boven Joodse werknemers, of ontstond op sommige scholen een scheiding tussen Poolse kinderen die niet langer omgingen met klasgenoten van Joodse komaf. 122 Het antisemitisme uitte zich ook in de vorm van geweld tegen Joden, onterechte veroordelingen en antisemitische slogans.123 Binnen de communistische partij was discriminatie ten opzichte van Joden begin jaren ’50 al zichtbaar. Maar, het openlijk innemen van een antisemitisch standpunt gebeurde in 1956 voor het eerst.124 De zogeheten Natolin-groep, een afsplitsing binnen de communistische partij, was een groep conservatieve communisten die voorstander waren van het etnisch Pools communisme, maar die wel graag vasthielden aan een autoritair en dogmatisch gezag. Zij waren tegen de Poolse intelligentsia gekant en uitten ook –als allereerste politieke partij sinds de Tweede Wereldoorlog publiekelijk antijood te zijn. Deze anti-joodse houding werd waarschijnlijk niet zozeer gevoed door diepgewortelde antisemitische sentimenten, maar was eerder een strategie om interne tegenstanders; de Puławskigroep, van zich af te schudden125. De Puławski-groep was de liberale, hervormende tak van de partij die juist gekenmerkt werd door etnische diversiteit. Juist hierom werden leden van deze afsplitsing door hun tegenstanders ook wel aangeduid met ‘Zydy’, of terwijl ‘Joden’. De etno-nationalisten kozen dus
121
Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 281. 122 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 233-234. 123 Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 282. 124 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 235-236. 125 Schatz, J. The generation. The rise and fall of the Jewish Communists of Poland. (California, Oakland 1991) 267.
48
opnieuw voor de strategie hun politieke tegenstanders aan te duiden met de term ‘Jood’, omdat het een negatieve lading had.126 In 1956 was de roep om hervormingen en destalinisatie groot. Aanvankelijk leek het er dan ook op dat de liberale Puławski-groep de partijstrijd had gewonnen en dat het socialisme onder Gomułka een ‘menselijk gezicht’ zou krijgen. Echter, al in 1957 werd duidelijk dat de partijsecretaris zijn beloften voor hervormingen niet waar zou gaan maken, omdat hij kant koos voor de conservatieven van de Natolinfactie, waar hij zich een jaar later officieel bij zou aansluiten. De conservatieve communisten kwamen weer aan de macht en dit betekende dat opnieuw een strenge Sovjet koers werd gevaren. Echter, het imago van de communistische partij had erg te lijden gehad onder Stalin’s terreur en een nieuw autoritair regime zou ongetwijfeld tot veel protest leiden. Om dit Stalinistische verleden af te schudden en de beeldvorming van de communistische partij te verbeteren, introduceerde vicepremier Zenon Nowak het zogeheten Judeo-Stalinisme. Aan de hand van dit concept schoof hij het falen van de communistische partij in schoenen van de Joodse apparatchiks. Alle fouten die de communisten in het verleden hadden begaan, en de hiermee gepaard gaande onderdrukking, waren volgens deze opvatting allemaal te wijten aan de Joodse functionarissen die samenwerkten met vijandelijke buitenlandse machten. Zelfs de doden die tijdens de staking van Pozńan waren gevallen hadden de Joden op hun geweten; ‘zij hadden het leger aangestuurd geweld te gebruiken’. Hoewel hij ‘geen antisemiet was’, zo stelde de vicepremier zelf, was Nowak er wel van overtuigd dat Joodse leden een negatief effect hadden op de populariteit van de partij. Volgens hem kon etno-nationalistische regulatie dan ook niet uitblijven.127 Door middel van het Judeo-Stalinisme baseerde Nowak antisemitisme op objectieve feiten, en was er opnieuw sprake van rationalisering van anti-joodse vooroordelen.128 De Poolse historicus Paweł Machcewicz onderscheidt drie vormen van antisemitisme gedurende de jaren ’50 in Polen. Ten eerste bestond er een politieke variant; de Natolin-factie trachtte zijn invloed te vergroten en deed dit door zijn politieke opponenten in diskrediet te brengen. Tegelijkertijd mobiliseerden zij hun aanhang door middel van antisemitische slogans. Ten tweede was er ook een ‘re el antisemitisme’ te onderscheiden; een gedeelte van de partijleden voelden de anti-joodse haat op
126
Dit deden zij ook al in de eerste jaren na de oorlog, toen beschuldigden zij Joden ervan een communistische samenzwering met de Sovjet Unie te hebben. Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 235-236. 127 Speech Zenon Nowak, uitgesproken op 18 januari 1956, ter gelegenheid van de zevende vergadering van het Centraal Comité PZPR. 128 Deze tactiek gebruikten De Nationaal Democraten al vóór 1939 en de etno-nationalisten en anti-communisten in de eerste periode na 1945. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 237.
49
dat moment ook daadwerkelijk. Dit waren vaak de meest toegewijde etno-nationalisten binnen de partij. Tot slot was er sprake van antisemitisme uit de onderste laag van de maatschappij. Dit kwam voort uit een dieptepunt in het sociale bewustzijn van Polen die de voorgaande decennia volledig werd beheerst door autoritaire regimes.129 Deze drie vormen van antisemitisme manifesteerden zich op hetzelfde moment, ze versterkten elkaar en kwamen in 1956 tot een uitbarsting. Antisemitisme kwam in de jaren ’50 dus in verschillende segmenten van de Poolse samenleving voor, maar er waren ook tegengeluiden te horen. Onder anderen uit progressieve Katholieke hoek. In een katholiek maandblad verscheen een artikel van Tadeusz Mazowiecki waarin hij de regering opriep in te grijpen, omdat antisemitisme een serieus probleem in de Poolse samenleving was geworden. Volgens hem zou antisemitische propaganda verboden moeten worden door middel van wetgeving. Daarnaast lag volgens hem een belangrijke taak bij de burgers zelf: zij dienden oude stereotyperingen te herzien en hun gedrag aan te passen.130 Met diverse publicaties waarin zij de Joodse kwestie aan de kaak stelden maakte de Katholieke kerk (intelligentsia) zich langzaamaan los van de autoriteiten131. Ook het Centraal Comité van de PZPR protesteerde tegen Nowak’s oproep tot zuivering van de partij. Het Comité stelde een brief op waarin het antisemitisme binnen de partij verwierp en het alle Joodse communisten opriep haar leden van de Joodse gemeenschap ervan te overtuigen het land niet te verlaten. Echter, de nieuwe golf van antisemitisme in de jaren ’50 had veel Joden toch doen besluiten te emigreren. In de jaren 1956-1958 verlieten circa 40.000 Joden de Poolse republiek. Met de laatste lichting Joodse repatrianten uit 1956 hierbij opgeteld, waren er begin jaren ’60 nog ongeveer 30.000 Joden woonachtig in Polen.132
3.2 De expositie Auschwitz-Birkenau: een representatie van de overwinning op het Westers imperialisme Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau diende tijdens de Koude Oorlog als politieke spreekbuis. Ideologie, politieke doeleinden, internationale verhoudingen en spiritualiteit waren thema’s die gedurende de jaren 1949-1989 in het voormalig concentratiekamp werden gerepresenteerd. De kampgeschiedenis van Auschwitz werd hiermee in dienst gesteld van het heden. Welke geschiedenissen zijn hier door de jaren heen verteld en welk effect heeft dit gehad op de Poolse herinnering aan de Holocaust? 129
Machcewicz, P., Polski Rok 1956 (Warschau 1993) 216-231. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 350. 130 Mazowiecki, T. “Anti-Semitism of good and kind people” in: Under one heaven: Poles and Jews, speciale editie (1998): 30. 131 Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 283. 132 Schatz, J. The generation. The rise and fall of the Jewish Communists of Poland. (California, Oakland 1991) 273.
50
In de jaren 1949-1953 kwam museum en gedenkplaats Auschwitz-Birkenau volledig in dienst te staan van de communistische partij en de Sovjet Unie. Daarmee vond een verschuiving plaats in de interpretatie en representatie van de kampgeschiedenis. Het zwaartepunt van de tentoonstelling kwam nu te liggen bij de strijd tegen het Westerse fascisme. Auschwitz werd de belichaming van de overwinning op fascistisch Duitsland, maar vormde ook een belangrijk instrument om de ernst van de huidige Westerse ‘dreiging’ over te brengen. Het verspreiden van negatieve beeldvorming over het imperialistische Westen was bedoeld om onder Polen solidariteit met de Sovjet Unie te creëren.133 Aan het begin van deze fase van Sovjetisering kwam de Polska Zjednoczona Partia Robotnicza (PZPR) aan de macht. Haar voornaamste doel op dat moment was het creëren van een achterban. De partij deed dit door zorgvuldig in te spelen op de verlangens, maar ook vooral op de angsten van de Poolse burgers. In april 1949 organiseerde de partij een herdenkingsdag in Auschwitz, waarbij zij protesteerden tegen de oorlog en ‘nooit meer concentratiekampen’. Het protest was gericht tegen het ‘agressieve’ Westen. Want, zo stelde de PZPR, ‘de snelle opbouw van Duitsland met behulp van de Angelsaksische landen stond allemaal in het teken van de gezamenlijk verovering van het Oosten’. Dit verklaarde ook het bombardement op kamp Auschwitz III-Monowitz in 1944, die erop gericht was de toekomstige industrie van Polen te vernietigen. Voormalig gevangene en partijactivist Jan Chlebowski waarschuwde: “just as Anglo-American capital armed the Hitlerite hordes, so today it arms the murderers and mercenaries of Chiang-Kai-Shek and Dutch imperialists”134. Door het zaaien van angst legitimeerde de communistische partij haar alliantie met de Sovjet Unie; aansluiting bij deze grootmacht was immers de meest veilige keuze. Met Auschwitz in het kielzog was succes gegarandeerd, omdat het concentratiekamp in direct verband stond met de Poolse nationale geschiedenis en daarmee alle Polen aansprak.135 Sinds de machtsovername van de PZPR in 1947 werd Auschwitz geclaimd door de communisten. De plek was aanvankelijk niet zozeer interessant voor de politieke agenda van de PZPR en daarom is er nog sprake van geweest om het concentratiekamp af te breken en het een nieuwe, economische functie te geven. In deze overweging speelde ook mee dat zij de Stalinistische misdaden die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren begaan graag wilden verdoezelen.136 Echter, de communisten realiseerden zich ook 133
Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 80. In: Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 80. 135 Ibidem, 79-80. 136 Dit werd ook wel het Oświęcim Zaorać argument genoemd. Het argument was waarschijnlijk afkomstig vanuit de communistische top van de partij en werd verspreid om het afbreken van kamp Auschwitz aan te moedigen. Het argument hield in dat het grondgebied van Ascuhwitz een economisch productieve bestemming zou moeten krijgen. De voorstanders van verdwijning van het kamp wilden hier tevens mee voorkomen dat naast de 134
51
dat Auschwitz niet zomaar kon worden weggevaagd. Uit de bezoekersaantallen bleek dat het voormalig concentratiekamp een belangrijke pelgrimsplek voor veel Polen was137. Auschwitz was onderdeel van de Poolse nationale geschiedenis en het behoud ervan was een eerbetoon aan de Poolse slachtoffers. Het feit dat het kamp essentieel onderdeel uitmaakte van de Poolse geschiedschrijving en daarmee kon worden ingezet als politiek machtsinstrument, maakte het behoud van kamp toch aantrekkelijk. Het museum bleef dus bestaan maar het moest wel in dienst staan van het socialisme.138 De Poolse raad van bescherming die zorg droeg voor monumenten en erfgoed stelde in 1948, samen met de historische commissie van het museum, de nieuwe richtlijnen op voor de toekomst van Auschwitz. In die tijd bestond er veel publiek en politiek debat over de invulling en betekenisgeving van het voormalig nazi-kamp. Een publicatie van Jerzy Putrament PZPR
toonaangevend auteur en lid van de
waarin hij aanstuurt op de sluiting van het museum bracht een hevige discussie op gang.
Putrament maakte op sarcastische wijze duidelijk dat de nieuwe plannen voor het museum sensatiegericht en te Amerikaans zouden zijn. Hij schrijft: “We are far from America, that’s for sure. But it appears that the Auschwitz museum is aimed in no other direction”. Putrament was van mening dat het grondgebied en de aanwezige faciliteiten hier beter konden worden ingezet ten behoeve van het economische Driejarenplan. 139 Journalist Kazimiers Koźniewski stelde dat Auschwitz-Birkenau geen representatie van de geschiedenis was omdat het al lang zijn authenticiteit had verloren. Auschwitz was in plaats van een monument een museum geworden en vertegenwoordigde daarmee enkel een weergave van de werkelijkheid, maar géén realiteit. De musealisering van het kamp had volgens hem juist afstand gecreëerd tussen de bezoeker en het echte Auschwitz. 140 Met dit standpunt sneed Koźniewski een bredere ethische discussie over erfgoed aan. Want, was dit anders geweest wanneer Auschwitz nog wel authentiek was geweest? En is een geconserveerd of gereconstrueerd Auschwitz überhaupt een representatie van de geschiedenis te noemen? 141 Huener verdenkt Putrament en
nazimisdaden ook de herinnering aan de stalinistische terreur weer zou opleven. Herdenkingen in AuschwitzBirkenau zullen immers al gauw aan de werkkampen in de Sovjet Unie, de deportatie van Polen en het bloedbad van Katyń gerelateerd worden. In: interviews met Kazimierz Smoleń –voormalig museumdirecteur- en Lucjan Motyka –voormalig Minister van Cultuur- afgenomen door J. Huener in 1993-1994. 137 In 1949 telde museum Auschwitz-Birkenau maar liefst 250.000 bezoekers en op de feestdag Allerheiligen brachten 3500 pelgrims een bezoek aan de plek. In: Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 91. 138 Ibidem, 81-82. 139 Putrament, J., “Notatki o Oświeçimiu” in: Odrodzenie (1948) 23: 3. Geciteerd in: Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 87-88. 140 Koźniewski, K., “Drażliwny problem” in: Prezekrόj (september 1948) 179:3 en Wolni Ludzie (september 1948). Geciteerd in: Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 87-88. 141 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 88-89.
52
Koźniewski ervan hun radicale stellingen onder aansturing van de communistische partij gepubliceerd te hebben om de publieke opinie met betrekking tot Auschwitz te kunnen peilen. Dit vanwege hun politieke achtergrond en banden met de PZPR.142 Dankzij de chaotische situatie op het Auschwitz terrein in de eerste jaren na de oorlog was manipulatie van het erfgoed en de kampgeschiedenis nog erg gemakkelijk. Allereerst werd de toon van de tentoonstelling aangepast, deze moest positiever en daadkrachtiger. In plaats van slachtofferschap en tragedie werden nu strijd en overwinning de dominante thema’s. Omdat de Sovjetgestuurde regering meer controle wilde hebben over de inhoud van het museum gaf het in 1950 opdracht tot een totale reconstructie van de tentoonstelling. De blokken 5 tot en met 11, blok 17 en de blokken 19 tot en met 21 werden gerenoveerd en volledig in lijn gebracht met Stalin’s Culturele Revolutie. Dat wil zeggen: de religieuze en nationale symbolen werden vervangen voor monumenten ter nagedachtenis aan de socialistische overwinning en in plaats van nazi-Duitsland en de communisten waren ‘de fascisten’ en ‘de imperialisten’ nu de belichaming van de vijand.143 Onder aansturing van de Marxistische Tadeusz Hołuj, lid van Auschwitz’ Historische Commissie, werd allereerst blok 21 onder handen genomen. Dit was het laatste blok in de gehele expositie en moest daarom een positieve boodschap bevatten, aldus Hołuj. Blok 21 was –in tegenstelling tot eerdere plannen waarin alle getroffen landen een eigen nationale tentoonstelling zouden krijgen internationaal georiënteerd en stond in het teken van de Europese internationale strijd tegen de fascistische bezetter. De nadruk lag op de kracht en overwinning van het communisme en op de vooruitgang. De term fascisme was meer internationaal en minder tijdsgebonden dan het nazisme; het duidde de kampslachtoffers aan maar ook de huidige vijanden. In de tentoonstelling werden recente voorbeelden aangedragen van het huidige imperialisme zoals: het bombardement op Hiroshima, de antikoloniale strijd, de Korea-oorlog en de nog steeds bestaande concentratiekampen in onder anderen Spanje, Griekenland en Joegoslavië. De internationalistische toon sprak met name de linkse activisten en verzetsstrijders aan, maar was door de snelle internationale ontwikkelingen ook moeilijk actueel te houden. De expositie werd met een positieve boodschap over de successen van het Poolse Zesjarenplan en het Vijfjarenplan van de Sovjet Unie afgesloten.144 De tentoonstelling over de Pools-Duitse relatie in blok 15 werd eveneens gerenoveerd en ook hier werd het thema nazisme vervangen voor het wereldwijde fascisme. Sterker nog, in plaats van antiDuitse sentimenten werd hier nu ‘de Duitse kracht van de vooruitgang’ 142
Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 90-91. Ibidem, 80-81. 144 Ibidem, 92-94, 102-103. 143
53
gebaseerd op het Duitse
verleden van de 19e en 20e eeuw geprezen. De opkomst van het nazisme in Duitsland had volgens deze expositie namelijk de discrepantie tussen het communisme in West-Europa en het communisme in de Sovjet Unie getoond. De Duitse deling in 1949, waarbij Oost-Duitsland tot de Sovjet Unie ging behoren en West-Duitsland opging in het imperialistische Westen, bevestigde dit verschil. De Duitse genocide kwam volgens de tentoonstelling ‘Sources of genocide’ dan ook enkel voort uit fascisme en viel niet de gehele Duitse natie te verwijten. Met andere woorden: de communisten in de Duitse Democratische Republiek (DDR) hadden hier geen schuld aan. Zij waren door de communistische ideologie juist verbroederd met de Sovjet Unie.145 Het antisemitisme van de Nazi’s zou dan ook slechts een dekmantel zijn geweest om de massa af te leiden van de ware vijand; de communisten. De idee van raciaal onderscheid en genocide stamde dan ook al uit de tijd van het Brits-Amerikaans imperialisme, de Boerenoorlog was hier een voorbeeld van. Met deze representatie van de genocide werden de Jodenvervolging en de nazimisdaden sterk gerelativeerd en gemarginaliseerd.146 Toen West-Duitsland in 1949 het Noord Atlantisch Verdrag ondertekende, was dit voor Stalin reden om zijn centraliseringbeleid in het Oosten aan te scherpen. Omdat de militaire dreiging groter werd streefde Stalin ernaar alle Oost-Europese landen te verenigen tot één sterk Sovjetblok. Dit was ook voelbaar in Polen; de PZPR vergrootte de partijcontrole op diverse terreinen en zo ook op culturele zaken. Dit betekende dat de minister van kunst en cultuur niet langer eindverantwoordelijk was voor het Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau, maar dat alle blauwdrukken voor de nieuwe exposities door de partij en zelfs de minister-president goedgekeurd dienden te worden. Vervolgens deed de propagandaafdeling van het Centraal Comité enkele aanbevelingen: de PZPR diende meer invloed uit te oefenen op de tentoonstellingen, het zou meer nadruk moeten leggen op herdenken en nationalistische accenten zien te vermijden. De industriële massamoord op de Joden bijvoorbeeld, leidde teveel af van de antifascistische boodschap en strookte niet met Stalin’s kosmopolitisme.147 Het opzettelijk negeren van de Shoah uitte zich in de tentoonstelling “The extermination of millions” van blok 4. Dit blok, ook wel de ‘Jewish hall” genoemd, werd pas sinds enkele maanden aan de Joodse slachtoffers van Auschwitz gewijd, maar die bestemming werd toch teruggedraaid omdat de genocide op Joden niet relevant was voor de PZPR, noch voor het Poolse nationale geheugen. Hoewel het onderwerp van de expositie nog steeds ‘massavernietiging’ heette, werd de Joodse slachtoffergroep niet 145
Ook Polen, die bang was zijn nieuwe westgrens weer kwijt te raken, werd sinds de aansluiting van de DDR bij de Sovjet Unie geacht niet langer anti-Duits te zijn. Daarmee dienden ook alle anti-Duitse uitingen in museum Auschwitz-Birkenau verwijderd te worden. In: Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 100. 146 Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 94-95, 102. 147 Ibidem, 95.
54
meer specifiek benoemd. Teksten waarop expliciet nationaliteiten stonden vermeld werden verwijderd en opnieuw werden ‘de Amerikaanse imperialisten’ ervan beschuldigd de nieuwe nazi’s van die tijd te zijn. Ook de interpretatie van de historische documentatie werd volledig bepaald door ideologische en politieke motieven. Deze ontwikkeling in museum Auschwitz-Birkenau vond tegelijkertijd plaats met een zuivering van het staatsapparaat waarbij antisemitisme eveneens om politieke redenen werd aangewend.148 Het doorvoeren van dit soort wijzingen geeft heel duidelijk de functionaliteit van Auschwitz in die jaren weer en toont aan hoe flexibel het collectieve geheugen is. Door de politieke functie die het museum nu had, was Auschwitz niet langer een eerbetoon aan de slachtoffers zoals het in de jaren 1945-1947 was geweest. Want, zo stelde de voorzitter van de historische commissie Wincenty Hein, ‘de manier waarop tot dusver uiting werd gegeven aan martelaarschap en leed kan beschouwd worden als teken van zwakheid en een gebrek aan politiek realisme’. Ook Zygmunt Balicki
vicevoorzitter van het
ministerie van cultuur waarschuwde de Raad van Bescherming voor Monumenten voor ‘de cultivering van het lijden’.149 Omdat het voormalig nazi-kamp een uniek soort museum was die nog niet over een gevestigde tentoonstelling beschikte, was het –in tegenstelling tot de gerenommeerde musea
zeer
geschikt als educatie -en propagandamiddel. De Poolse bezoeker (waaronder veel scholieren) leerde hier dat de ‘ware ideologie’ –het communisme onoverwinnelijk was en werd gestimuleerd om in verzet te komen tegen het kapitalistische Westen.150 In 1949 richtte de communistische regering de Unie van Vrijheidsstrijders en Democratie (Związek Bojownikόw o Wolność i Demkracjęe, of ZBoWiD) op waarin diverse veteranenorganisaties, oudgevangenen en verzetsstrijders werden verenigd. De unie werd opgericht om nationale sentimenten in Polen terug te dringen en de communistische ideologie naar Sovjetmodel te verspreiden. De ZBoWiD oefende ook invloed op het staatsmuseum uit door hier tal van herdenkingen en demonstraties te organiseren en daarmee de betekenisgeving van het museum te bepalen. Met hun anti-imperialistische protesten vanuit kamp Auschwitz en hun eerbetoon aan de ‘camp of peace’; de Sovjet Unie, droeg ook de unie bij aan de antifascistische interpretatie van de kampgeschiedenis. De protesten werden dusdanig politiek beladen dat ze vaak op geen enkele manier meer in relatie stonden tot Auschwitz.151 148
Ibidem, 101-102. Ibidem, 85-86. 150 Ibidem, 84. 151 Bijvoorbeeld: tijdens een demonstratie in april 1950 verzocht ZBoWiD de Fédération Internationale des Anciens Prisonniers Politiques alle aanhangers van Tito uit de organisatie te zetten. Deze oproep tot politieke zuivering stond in geen enkel opzicht in verband met voormalig concentratiekamp Auschwitz-Birkenau. In: Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 96-97. 149
55
Om ook de invloed van de Katholieke kerk in de Poolse maatschappij te kunnen reguleren trachtte de ZBoWiD tevens door te dringen tot het kerkelijk instituut. In 1949 richtte het de zogeheten ‘Patriottistische priesters’ op; een groep van priesters die het communistische regime binnen de Katholieke kerk vertegenwoordigde en daarmee een tegenhanger vormde van de anticommunistische Katholieke kerk. De organisatie werd zichtbaar toen de zogeheten ‘Priesterscommissie’ –een commissie bestaande uit priesters die tevens oud-gevangene of oorlogsveteraan waren
werd opgericht en zou
gaan dienen als forum voor kerkelijk activisme. De veteranenafdeling binnen de kerk ging dus een samenwerking met de overheid aan om zich ging in te zetten voor de strijd tegen het fascisme. De doelstellingen van de commissie waren: te infiltreren binnen de clerici, het verkrijgen van katholieke steun voor het buitenland beleid en ‘het beschermen en cultiveren van herinneringen aan de vrijheidsstrijd van de natie en de samenleving’. 152 In 1950 ging de commissie met maar liefst 470 priesters op pelgrimage naar Auschwitz en zij namen hier deel aan een bijzondere demonstratie. De demonstratie vond namelijk plaats in samenwerking met de communistische regering en bevatte een duidelijke politieke boodschap. De demonstratie was gericht tegen de atoomdreiging van het Westen en draaide uit op een ‘viering’ van het Pools nationalisme in de barakken van Auschwitz I. Zo werd er gebeden voor president Bierut en ter afsluiting van de demonstratie werd het volkslied ten gehore gebracht. Nog nooit eerder had een afvaardiging van de Katholieke kerk zo duidelijk sympathie voor het Sovjetregime getoond. De patriottistische organisaties waren dan wel niet zo populair onder de geestelijken, zij hadden wel het gewenste effect. De kerk had zich door aanwezigheid bij deze Auschwitz-demonstratie ‘officieel’ achter het beleid en de historische interpretatie van de Sovjet Unie geschaard.153 Concentratiekamp Auschwitz-Birkenau werd dus gereduceerd naar de weergave van een ideologische strijd. Auschwitz moest een hedendaagse, internationale relevantie hebben en werd de belichaming van de internationale klassenstrijd. Huener omschreef dit als volgt: “to exploit Auschwitz as an ideological battlefield and tool of the party”. De partijcontrole over de tentoonstelling en museummedewerkers was dan ook zeer groot. Zelfs museumdirecteur Tadeusz Wąsowicz werd vervangen omdat hij niet voldoende politiek gericht was. Door de ideologische indoctrinatie en nieuwe politieke betekenis van Auschwitz werden de verschrikkingen van de kampgeschiedenis afgezwakt en raakte de herdenkingscultuur meer ingetogen. Toen Stalin in 1953 overleed en de Koude oorlog de fase van détente inging, werd daarmee ook de politieke betekenisgeving van Auschwitz irrelevant. De 152 153
Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 97-99. Ibidem, 98.
56
tentoonstelling ‘Struggle and Victory’ in blok 21 werd gesloten omdat deze niet langer actueel was en opnieuw laaide de discussie over de bestemming van het grondgebied van Auschwitz-Birkenau op. Dit duidde erop dat Auschwitz niet langer interessant was als politiek of didactisch instrument, maar het hing ook samen met het wanbeleid van het museum dat in de jaren 1950-1955 voor financiële problemen had gezorgd.154 Ondanks de onzekere status van Auschwitz bleven de bezoekers naar het museum komen voor een eerbetoon aan bijvoorbeeld familieleden of om ‘de Poolse tragedie’ te herdenken. Het Poolse karakter van Auschwitz was dus ondanks de gewijzigde boodschap in stand gebleven. De oud-gevangenen Tadeusz Hołuj, Kazimierz Smoleń en Franciszek Targosz maakten in 1953 een begin met het ‘terugclaimen’ van Auschwitz-Birkenau door een onofficiële bijeenkomst in het kamp te organiseren. Zij kwamen bijeen om opnieuw historische documentatie over Auschwitz te verzamelen, deze documentatie was tijdens de jaren van het Sovjetregime vrijwel genegeerd. Deze eerst poging om de kampgeschiedenis aan de ideologische Sovjetrestricties te onttrekken deed de PZPR realiseren dat er hervormingen nodig waren. In 1955 werd Smoleń als directeur aangesteld en kreeg het museum budget om de huidige tentoonstelling te verbeteren en uit te breiden. De periode van politieke dooi en destalinisatie had ook effect op het staatsmuseum; de stalinistische retoriek van de jaren 1949-1953 werd weer vervangen voor een nationalistisch idioom.155
Conclusie De Stalinistische jaren zouden een dempend effect op het antisemitisme in Polen gehad moeten hebben; het internationale karakter van de ideologie en de centralisering van het gezag sloten racisme en uitsluiting van bevolkingsgroepen in principe uit. Echter, na het overlijden van Stalin laaide het nationalisme en antisemitisme hier in alle hevigheid weer op. Het etno-nationalisme in Polen was dusdanig sterk dat het regime onder leiding van Gomułka een communistisch-nationalistische koers moest gaan varen. Dit ging opnieuw gepaard met anti-joodse stereotyperingen; Joden werden geassocieerd met het onderdrukkende regime van Stalin en beschuldigd van zionisme. Auschwitz was in de periode hiervoor, de jaren 1949-1953, nog in lijn gebracht met Stalin’s Culturele revolutie; het staatsmuseum fungeerde als politieke spreekbuis in de strijd tegen het Westerse fascisme en imperialisme. Het nazi-erfgoed werd een belangrijke locatie voor protest en stond daarmee in dienst van de hedendaagse politiek. Omdat de relevantie en actualiteit van de expositie onderhevig was aan de 154 155
Ibidem, 103. Ibidem, 105-107.
57
internationale politieke ontwikkelingen van die tijd, werd halverwege de jaren ’50 besloten het museum opnieuw te renoveren.
58
59
4. Uitsluiting en tolerantie; een paradox in de Poolse omgang met Joden
4.1 De zionist als staatsvijand De politieke wijzigingen en maatschappelijke onvrede in de jaren ’50, hadden opnieuw geresulteerd in haat en discriminatie jegens Joden. Dit patroon werd nogmaals zichtbaar toen zich in de jaren 19671968 opnieuw een opleving van antisemitisme in Polen openbaarde. Ook nu lag de oorzaak hiervan in maatschappelijke onrust en politieke instabiliteit. Het enige verschil was dat de antisemitische uitbarsting in de jaren ’60 wel volledig geregisseerd werd vanuit de regering, terwijl deze in de jaren ’50 spontaan was opgekomen na jaren van Stalinistische onderdrukking. Pas toen deze antisemitische acties al in volle gang waren, besloot de etno-communistische factie Natolin hier handig op in te spelen. In de jaren ’60 was dus omgekeerde het geval; antisemitisme werd toen bewust aangemoedigd door middel van een groots opgezette propagandacampagne, gericht tegen het Zionisme. Daarnaast wijzigde met de machtsovergang
van
het
Stalinisme
naar
het
etno-nationalistisch
communisme
ook
het
Judeocommunisme naar het breed gedragen Judeo-anticommunisme. Terwijl de toekomst van Polen er nog zo hoopvol uit had gezien met de aanstelling van hervormer Władysław Gomułka, werden de jaren ’60 gekenmerkt door politieke instabiliteit en economische stagnatie. De beloofde hervormingen werden niet waargemaakt en de etnonationalistische communisten voerden een rechtlijnig en autoritair beleid. Er was geen sprake geweest van liberalisering; afwijkende interpretaties van het Marxisme werden als revisionistisch bestempeld. Desondanks was de populariteit van de partij wel enorm gestegen; de PZPR telde nu maar liefst 1,5 miljoen leden. Dit stijgende aantal leden duidt op een breder draagvlak voor het communisme, maar is ook grotendeels te verklaren uit het feit dat lidmaatschap van de partij nu mogelijkheden bood voor sociale vooruitgang.156 Met de terugkeer van de etno-nationalisten op het politieke toneel, wonnen ook de Poolse partizanen langzaamaan weer politiek terrein. Deze groep communisten had tijdens de Tweede Wereldoorlog gezamenlijk militair verzet gepleegd en hadden in de eersten jaren na de oorlog nog hoge staats –en partijfuncties bekleed. Net als bij de etno-nationalisten was het, vanaf 1949 tot aan de dood van Bierut, rondom de partizanen tijdelijk stil. De partizanen stonden onder leiding van Mieczysław Moczar, het voormalig hoofd van de geheime dienst in Łόdz (1945-1948). Moczar begon zijn opmars in 1964 met het presidentschap van de Związek Bojownikόw o Wolność i Demokrację (ZBOWiD) de unie 156
Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 238.
60
voor strijders van vrijheid en democratie
waaronder alle partizanenstrijders waren verenigd157.
ZBOWiD begon als klein, apolitiek genootschap, maar groeide binnen korte tijd uit tot een grote invloedrijke organisatie. Het succes van de unie lag in erkenning van de Poolse verzetsstrijders en de verheerlijking van de Poolse overwinning, iets waar veel oud-verzetsstrijders en Polen naar verlangden158. In wezen eiste Moczar de overwinning op nazi-Duitsland op en droeg hiermee bij aan de algemene opvatting dat ‘verzet’ een typisch kenmerk van de Poolse identiteit was. Dankzij de omvang en het brede draagvlak van de organisatie (begin jaren ’60 telde het een kwart miljoen leden), kreeg Moczar automatisch veel invloed op Gomułka’s politiek. Moczar werd hierin gesteund door de Katholieke communistische –en staatsgesponsorde organisatie PAX, die onder leiding stond van voormalig Nationaal Democraat Piasecki159. Omdat PAX met overheidssteun tot stand was gekomen, had het de beschikking over een breed scala aan dagbladen en weekbladen. Die toegang tot de pers maakte dat ook PAX een invloedrijke speler was binnen de Poolse politiek.160 Gomułka werd dus min of meer gedwongen om met de voormalig Stalinist Moczar en Nationaal Democraat Piasecki samen te gaan werken. Dit hield in dat het streven naar nationale eenheid nog serieuzere vormen aan ging nemen en dat het ‘full polonization’ proces nu was begonnen161. Gomułka zelf was met name gericht op ‘staatsvijanden’. Hieronder vielen de revisionisten er werd slechts één interpretatie van het Marxisme toegestaan en dat was de geïnstitutionaliseerde versie en Zionisten, of de zogeheten aanhangers van de Vijfde Kolom162. Deze term introduceerde Gomułka in 1967 naar aanleiding van de Zesdaagse oorlog tussen Israël en Palestina en duidde hiermee op een ‘Joodse afsplitsing’. Gomułka doelde op een zogenaamde Joodse afscheiding die volgens hem ontstaan was 157
Dit was een overkoepelende organisatie die alle Poolse strijders, die tijdens de nazi-bezetting voor hun vaderland hadden gevochten, samenbracht. De unie ‘bewaakte het patriottisme, de liefde en gedienstigheid voor het thuisland’. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 240-241. 158 Tot de jaren ’50 waren de inspanningen van de partizanen nooit erkend, omdat de Armia Krajowa volgens stalin geen officieel leger was. In: Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 75. 159 Pax was een Katholieke communistische organisatie die met overheidssubsidie tot stand kwam. De oprichting van het communistische PAX was bedoeld als tegenhanger van de anticommunistische Rooms Katholieke Kerk en de progressieve Katholieke intelligentsia. 160 Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 241-242. 161 Michlic, Poland's threatening other, 240. 162 De beeldspraak ‘de Vijfde Kolom’ werd tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikt voor collaborateurs en interne vijanden. De uitspraak ging terug op de etno-nationalistische slogan “Jews and the fourth partition” die duidde op e een vierde afscheiding van Joden in Polen, nadat Rusland, Pruisen en de Oostenrijkse landen zich al in de 18 eeuw hadden afgescheiden van Polen. Opnieuw werd dus teruggegrepen op etno-nationalistische stereotyperingen. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 247-248.
61
doordat Pools-Joden Israël openlijk steunden, terwijl het een officiële staatsvijand was. De Israëlische sympathisanten in Polen waren in ogen van Gomułka dan ook verraders en staatsvijanden. Echter, de partijsecretaris beschuldigde niet alle Poolse-Joden van Zionisme, maar bracht hier – in tegenstelling tot zijn etno-nationalistische collega’s
nog wel enige nuance in aan. Voor Gomułka werd Zionisme niet
bepaald aan de hand van ras of etnische afkomst, maar op basis van liefde voor het thuisland en de mate waarin iemand ‘Pool’ was.163 De reden dat Gomułka een dergelijk subjectief criterium voor het Zionisme hanteerde, is omdat hij een ouderwetse communistische idealist was die nog daadwerkelijk naar socialisme streefde in plaats van het Zionisme te gebruiken ter verspreiding van etno-nationalisme. De categorisering van Gomułka leidde echter tot veel kritiek, maar zijn uitspraak over de Vijfde Kolom gaf voor de partizanenleider Moczar de doorslag om een antizionistische haatcampagne te starten.164 Een directe aanleiding deed zich voor in 1968, toen er in de universiteitssteden opnieuw studentendemonstraties plaatsvonden die waren ontstaan uit woede over gebrek aan culturele en intellectuele vrijheid165. De kritiek op het systeem werd niet getolereerd, dus net als in 1956 werden ook deze studentenprotesten met geweld neergeslagen. Naast het politionele optreden werd ook een intensieve propaganda campagne opgezet waarmee een nieuwe mythe over de Jood als ‘de kwaadaardige ander’ op lokaal en nationaal niveau verspreid werd. Zo werden de studentenopstanden in de Poolse pers bijvoorbeeld ‘het resultaat van de destructieve invloed van Joden op jonge etnische Polen’ genoemd. Overigens werd er meestal niet expliciet verwezen naar Joden of Zionisten, maar werd door de opsomming van Joodse namen indirect duidelijk gemaakt dat Joden de aanstichters waren. Bekende Poolse-Joden, zoals Adam Michnik en Aleksander Smolar, werden als kopstukken van de studentenbeweging aangewezen en beschuldigd van een agressieve anti-Poolse houding en het nastreven van zionistische belangen.166
163
Gomułka onderscheidde tijdens zijn speech op 19 maart 1968 drie soorten Joden: 1. De Jood die emotioneel betrokken was bij de Joden in Israël, hij diende Polen te verlaten, 2. De kosmopolieten en nationaal nihilisten, zij waren Pools noch Joods en zouden om die reden geen bestuurs –of partijfuncties mogen bekleden, 3. De Jood die tot de Poolse patriotten behoorde en Polen als hun thuisland beschouwen, zij mogen blijven. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 244. 164 Michlic, Poland's threatening othe, 245, 247-248. 165 De studentenprotesten ontstonden nadat het toneelstuk Dziady van Kazimierz Dejmek verboden werd omdat het anti-Russische en antisocialistische elementen zou bevatten, het religieus geladen was en het toespelingen zou maken naar het gebrek aan vrijheid in het communistische Polen. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 250. 166 Michlic, Poland's threatening other, 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 250-252.
62
De Poolse bond van journalisten reageerden met een gezamenlijke resolutie waarin zij meenden dat ‘ideologie n die indruisten tegen de Poolse cultuur, die nihilisme en kosmopolitisme tonen, die in staat zijn onrust te zaaien en de gedachten en harten van onze jongeren te vergiftigen’ verboden moesten worden. De resolutie was gekant tegen Pools-Joodse schrijvers, journalisten en artiesten die volgens de bond niet langer deel mochten uitmaken van de nationale canon. In dit geval werd de Jood weggezet als culturele en spirituele vervuiler. Dit laat ook zien hoe gemakkelijk het concept ‘vervuiler’ in diverse contexten kan worden gebruikt. Deze tactiek werd namelijk ook al in 1956 toegepast om Joden verantwoordelijk te houden voor de fouten die gemaakt waren in het verleden. Nu werd hen ook de huidige sociale en politieke problematiek binnen de partij verweten.167 Het betrof hier een klassieke haatcampagne: ‘het jargon kwam woordelijk uit de jaren dertig en vijftig. Alleen de vijand was anders’, aldus de historicus Dariusz Stola.168 Het zionisme had voor de etno-nationalistische communisten een tweeledige betekenis; enerzijds was de term een middel dat gebruikt werd om publiekelijk anti-Joodse gevoelens te kunnen uiten. De term zionisme was eigenlijk opnieuw een manier om antisemitisme te rationaliseren. Door te spreken over zogenaamde ‘objectieve’ feitelijkheden, bijvoorbeeld in termen van culturele verschillen of de omvang van de Joodse gemeenschap, werd zionisme een ‘kwestie’ die moest worden opgelost. Deze vorm van omgang wordt ook wel ‘antisemitisme zonder antisemieten’ genoemd. Anderzijds stond de zionisme gelijk aan ‘staatsvijand’. De etno-nationalisten presenteerden de Zionistische beweging namelijk als imperialistisch instrument van het Westen, waarmee alle communistische staten van binnenuit vernietigd zouden worden. Deze etno-nationalistische communistische mythe vertoont gelijkenissen met de anticommunistische variant van de mythe van vóór 1939, met als enige verschil dat dit keer niet de communisten en de Sovjets als staatsvijanden werden beschouwd, maar de Verenigde Staten, Israël en West-Duitsland169.170
167
Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 256. 168 Alonso, S., ‘Poolse studenten mikpunt klassieke haatcampagne’ in: NRC 17 mei 2008, via: http://vorige.nrc.nl/nieuwsthema/mei68/ NRC Handelsblad, Website-archief 2001-2010, ‘mei 68’. Geraadpleegd op: 28 mei 2014 14.05u. 169 De Verenigde Staten vormden met zijn kapitalistische gedachtegoed de grootste ideologische vijand van de communistische staat, Israël was met zijn steun uit het Westen een belichaming hiervan en West-Duitsland was een vijand omdat het tot 1969 geweigerd had de Poolse Oder-Neisse grens te erkennen. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln: University of Nebraska press, 2006) 248. 170 Er wordt vaak door Poolse historici beweerd (bijvoorbeeld Dziewanowski) dat de anti-joodse campagne in Polen, in 1967-1968, volledig werd aangestuurd vanuit de Sovjet Unie. Michlic en Steinlauf verwerpen deze opvatting, zij stellen dat deze mede te verklaren is vanuit etno-nationalistische sentimenten die al voor 1939 in de
63
Het tweede centrale thema was ‘de Joodse destructie’. Dit betekende dat Joden een zondebok waren voor alle nationale en sociale mislukkingen in Polen; ten tijde van het anticommunisme werden Joden beschuldigd van communistische samenzwering met de Sovjet Unie en nu waren zij juist een bedreiging voor het communisme, in de vorm van Zionisten die heulen met het imperialistische Westen en als vervuilers van het communistische systeem. Het Judeocommunisme uit de jaren ’50 werd dus vervangen voor het Judeo-anticommunisme, wat min of meer inhield dat de anticommunistische Joden ervan beschuldigd werden de problematiek binnen de PPR (later PZPR) te hebben veroorzaakt. ‘Zonder tussenkomst van de Joden, had het Poolse communisme zich al vanaf 1944 in overeenstemming met de Poolse nationale traditie kunnen ontwikkelen en was de Volksrepubliek nu welvarend geweest’, zo werd gedacht.171 Volgens de partizanenleider Moczar waren de Poolse-Joden, in 1944, dan ook op onrechtmatige wijze aan de macht zijn gekomen. Eerst binnen de communistische partij en daarna zouden zij de macht in de Poolse regering hebben overgenomen. Ook hield hij deze Joodse ‘communisten’ (nog steeds) verantwoordelijk voor de Stalinistische terreur gedurende de jaren 1949-1956. De Poolse historicus en partij ideoloog Andrzej Werblan claimde dat alleen al de Joodse kwaliteiten en de etno-culturele achtergrond het voor Joden onmogelijk maakte om goede Poolse communisten te kunnen zijn. Volgens Werblan waren de fouten uit het verleden geenszins te wijten aan de arbeidersklasse of het Poolse nationale ethos, maar waren deze voortgekomen uit het partijethos van de bourgeoisie waartoe ook de Joodse communisten behoorden; ‘alleen al vanwege hun sociale achtergrond kunnen Joden geen deel uitmaken van de communistische partij’. Hieruit blijkt dat de PZPR zich wilde presenteren als een echte volkspartij die dicht bij haar burgers stond. 172 Klaarblijkelijk waren er naast deze fanatieke antizionisten ook partijleden die de campagne liever in afgezwakte vorm zagen. Zenon Kliskzo bijvoorbeeld, probeerde het gevaar van het zionisme te minimaliseren toen hij tijdens de twaalfde conferentie van het Centraal Comité PZPR sprak dat ‘het zionisme een gevaarlijk ideologie was uit het recente verleden’, maar dat inmiddels een irrelevant probleem geworden was. Deze uitspraak had er de schijn van dat Poolse maatschappij aanwezig waren. Michlic beargumenteerd in haar werk Poland's threatening other dat de opkomst van etno-nationalisten, zoals de Nationaal Democraten, hier ook een belangrijke bijdrage aan hebben geleverd. Zij sluit zich hiermee aan bij de historicus Michael Steinlauf die beaamd dat de opkomst van partizanenleider Moczar hierin tevens een gewichtige rol in heeft gespeeld. De manier waarop hij chauvinistisch nationalisme en autoritair communisme bij elkaar bracht en daarmee een brede machtsbasis creëerde was niet uniek in de Sovjet Unie. Maar deze ontwikkeling had elders tot afzwakking van het communisme geleid, terwijl Moczar beiden succesvol wist te combineren. In: Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 78. 171 Michlic, Poland's threatening other, 243 en Steinlauf, Bondage to the dead, 254. 172 Michlic, Poland's threatening other, 243 en Steinlauf, Bondage to the dead, 254.
64
Kliszko, wellicht in samenwerking met Gomułka, de term zionisme weer wilde terugtrekken uit de politieke cultuur. Het zionisme kon dan ook geen reële beweging zijn. Ten eerste woonden er te weinig Joden in Polen om een serieuze bedreiging te kunnen vormen, daarnaast waren alle zionistische partijen al in de jaren 1949-1950, onder het bewind van Stalin, verbannen. Het zionistische gevaar was dus geenszins geënt op de realiteit.173 Desondanks was de anti-joodse campagne in Polen zo hevig, dat dit zelfs in het Westen tot verontrustende berichtgeving had geleid. Deze berichtgeving –die vaak stereotyperingen over ‘het antisemitische Polen’ bevatte had op zijn beurt weer negatieve gevolgen voor de Poolse-Joden, omdat zij er nu van beschuldigd werden leugens te hebben verspreid over vermeend Pools antisemitisme en het internationaal te schande zetten van Polen.174 Op lokaal niveau werden Joden dan ook neergezet als ‘ondankbare gasten’ die niet inzagen hoeveel geluk ze hadden dat zij in de Poolse staat mochten leven. Omdat kritiek op het huidige systeem verboden was, werden alle Joodse intellectuelen automatisch beschuldigd van zionisme en niet-Joodse intellectuelen werden vaak weggezet als sympathisanten van Israël. Het zionisme ging dus hand in hand met het revisionisme. Om deze zogenaamde ‘staatsvijanden’ te kunnen controleren werd een kaartenindex opgezet waarin data over (prominente) Joden werd gerapporteerd en waar vervolgens uitgebreide dossiers over werden aangelegd. De Joden en politieke tegenstanders die werkzaam waren voor een overheidsinstantie werden in lagere functies geplaatst, gingen met ‘vervroegd pensioen’ of werden ontslagen. Typisch is dat altijd ontkent werd dat deze maatregelen antisemitische waren, maar de zuivering van het staatsapparaat was dan ook geen ‘officieel’ beleid van de PZPR175. De propagandacampagne en de zuivering van het staatsapparaat dwongen veel Poolse-Joden –die vaak in hoge mate gecultiveerd en geassimileerd waren ertoe het land te verlaten. Officieel was emigratie verboden, Joden mochten enkel emigreren onder de voorwaarden dat zij de Poolse nationaliteit opgaven en permanent in Israël zouden blijven. Veel Poolse families kozen, 173
Michlic, Poland's threatening other243 en Steinlauf, Bondage to the dead, 246. In de Westerse media werd bijvoorbeeld de vijandige houding van Polen t.o.v. Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de kaak gesteld. Het aansnijden van dit soort thema’s werd door partizanenleider Moczar direct bestempeld als een ‘anti-Pools offensief’. Los van het feit of dit een regelrechte aanval was of een manier op de historische werkelijkheid boven tafel te krijgen, bestonden er ook veel vooroordelen over Polen in het Westen. Polen werden neergezet als ‘eeuwige antisemieten’, er werd verondersteld dat Polen blij was met de komst van Hitler, omdat hij de Poolse natie Jodenvrij zou maken en het feit dat Hitler zijn concentratiekampen in Polen had gebouwd stond dan ook in relatie met het Poolse antisemitisme. Dit soort berichten werden uit de Poolse media gecensureerd en in plaats hiervan werden teksten over ‘Poolse helpers’ en ‘Joodse collaborateurs’ verspreid. In: Steinlauf, Bondage to the dead, 80. 175 Binnen de communistische partij werden wel openlijk antisemitische uitspraken gedaan, maar dit werd altijd zorgvuldig in de doofpot gestopt. Ditzelfde gold voor de speech van Gomułka in maart 1968, toen hij sprak over de Vijfde Kolom, de term werd toen bewust uit de publicatie weggelaten. In: Michlic, Poland's threatening other, 243 en Steinlauf, Bondage to the dead, 86-87. 174
65
te midden van dit antisemitische klimaat, het zekere voor het onzekere en verlieten het land waar zij meestal generaties lang hadden geleefd. In 1967 vertrokken de eerste Joodse emigranten en in een tijdsbestek van drie jaar tijd verlieten circa 20.000 Joden het land.176 Joden emigreerden niet alleen vanwege het toenemend antisemitisme, maar ook omdat de Joodse verdraagzaamheid andersom, van Joden naar Polen toe, niet groot meer was. De vijandigheid van een Pools individu werd in Joodse optiek al gauw kenmerkend voor de gehele Poolse natie. De keuze om te emigreren stond mogelijk (deels) in verband met het hedendaagse antisemitisme in Polen en het gevoel van onveiligheid, maar was volgens de Poolse historica Szaynok vooral gelegen in de negatieve associatie die Joden met het Poolse grondgebied hadden vanwege de Holocaust. De gedachte ‘te beschikken over een eigen staat om het eigen volk te kunnen beschermen’ was vaak een grotere motivatie om te vertrekken.177 Hoewel Zionisten voor de oorlog nog op sympathie van de Polen konden rekenen, werden zij in de jaren ’60 ineens een serieuze staatsvijand178. Oorspronkelijk zijn antisemitisme en antizionisme twee verschillende verschijnselen, maar sinds de Jodenvervolging wordt antizionisme automatisch onder antisemitisme geschaard. Voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren zionisme en antizionisme nog niet aanstootgevend; een eigen staat als ideaal, of juist uitgaan van het Joodse internationalisme waren toentertijd publiek debat. Sinds de Holocaust heeft het ‘tegen’ de Israëlische staat zijn echter een antisemitische betekenis gekregen. Andersom werd het Joodse streven naar een eigen staat in het etno-nationalistische Polen van na de Tweede Wereldoorlog ook als bedreiging ervaren.179 Het antisemitisme dat zich eind jaren ’60 in Polen manifesteerde, stond dit keer in relatie tot ontwikkelingen in de internationale politieke arena en de huidige binnenlandse problematiek. De etnonationalisten hadden hun propaganda campagne gericht tegen sympathisanten van Israël, de Joodse intelligentsia en revisionisten. Het doel was dan ook om het staatsapparaat te centraliseren en de partij te zuiveren van opponenten. Het waren voornamelijk Poolse-Joden uit de middenklasse en wetenschappelijke en culturele elite die hierdoor hun banen kwijtraakten en uit onmacht emigreerden. 176
Michlic, Poland's threatening other, 243 en Steinlauf, Bondage to the dead, 86-87. Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 268-269. 178 De eerste jaren na de oorlog stond de Poolse regering Joodse emigratie naar Israël nog toe en had het hier zelfs nog actief aan meegewerkt. Polen was op het internationale toneel altijd zeer betrokken geweest bij de oprichting van de staat Israël en had de Zionistische organisaties in Polen zelfs van militaire training voorzien. Tijdens de Sovjetisering van Polen werd de migratiestroom stopgezet. Dit had te maken met de internationale politieke verhoudingen van dat moment en het feit dat er simpelweg geen ruimte werd geboden voor Zionisme. In: Stola, D., ‘Anti-Zionism as a Multipurpose Policy Instrument: The Anti-Zionist Campaign in Poland, 1967–1968’ in: The journal of Israeli History (2006) 25:1 175–201. 179 In: Gans, E., ‘De Joodse almacht. Hedendaags antisemitisme’ in: Vrij Nederland 29 november 2003. 177
66
Op het eerste oog lijkt ‘maart 1968’ te gaan over een politiek conflict tussen studenten die meer culturele en wetenschappelijke vrijheden eisten en de Poolse regering die deze demonstraties aangreep om een (reeds geplande) anti-joodse campagne te starten. Maar, stelt historicus Michael Steinlauf, in wezen was het conflict tussen de studenten en de staat van ‘historische aard’. De politieke crisis in de jaren ’60 maakte de roep om liberalisering onder studenten en de intelligentsia steeds groter. Zij wilden de vrijheid hebben om hun eigen interpretaties van het Marxisme, maar ook van het communistische verleden, te kunnen maken. De communisten zagen dit als kritiek op het huidige systeem en onderdrukten dit soort ideeën. Het systeem bepaalde immers wat het ware Marxisme was en hoe de geschiedenis van Polen gepresenteerd werd. De invloedrijke partizanen zetten de aanval tegen hun opponenten in omdat zij nu degene waren die –na jarenlange miskenning over de ‘verzetsgeschiedenis’ beschikten.180
4.2 Een internationale tentoonstelling in Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau Vanaf 1954 kwam Staatmuseum Auschwitz weer in handen van oud-gevangenen en werd de herdenkingscultuur hier hersteld. Het museum bleef weliswaar onder toezicht van de PZPR staan, maar het streven naar historische documentatie en objectiviteit werd weer belangrijker dan het uitdragen van de communistische ideologie. Die omwenteling stond in relatie met de politieke dooi van dat moment. Het proces van destalinisatie bracht ontspanning in de Poolse politiek en ging gepaard met veranderingen binnen het Poolse cultuurbeleid. De politieke rust bood ruimte voor bezinning en maakte een herziening van het collectieve geheugen en geschiedenis mogelijk. Door inspraak van oudgevangenen werd het nationaal idioom van 1947 weer in gematigde vorm hersteld.181 Daarnaast was de verandering in het museumbeleid te verklaren vanuit nieuwe inzichten; het Ministerie van Kunst en Cultuur en de ZBoWiD beseften dat de chaos en instabiliteit van de afgelopen jaren te wijten was aan de politieke inmenging. Zij zagen nu de beperkingen van Auschwitz als politiek instrument en vonden dat het staatsmuseum voortaan een onafhankelijke gedenkplaats moest worden die niet langer in dienst stond van een ideologie. Tot slot speelde de tienjarige bevrijding van het kamp een belangrijke rol. Oudgevangenen hadden namelijk het plan gevat om ter gelegenheid hiervan een internationale herdenking te organiseren. Toen bleek dat hier vanuit het buitenland veel animo voor was, realiseerde de Poolse
180
Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 75. Het herstel van het nationaal idioom in museum Auschwitz-Birkenau ging gepaard met het aantreden van Władysław Gomułka al Eerste Partijsecretaris in 1956. Hij introduceerde in dat jaar het ‘nationaal communisme’ binnen de Poolse politiek. 181
67
regering zich dat het museum drastisch gerenoveerd diende te worden om zichzelf internationaal op de kaart te zetten en een afgang te voorkomen.182 De allereerste stap richting de herziening van de Auschwitz-geschiedenis werd gemaakt door de oprichting van het Internationaal Auschwitz Comité (IAC). Het internationaal comité werd in 1952 opgericht en bestond uit oud-gevangenen die afkomstig waren uit diverse Europese landen. Het IAC functioneerde als internationaal (advies)orgaan die bijdroeg aan de vormgeving van het museum en conferenties organiseerde die Auschwitz als gedenkplaats internationale zichtbaarheid gaf. De volgende stap naar de nieuwe vormgeving van museum Auschwitz was de benoeming van de nieuwe museumdirecteur Kazimierz Smoleń. Smoleń had bij zijn aanstelling een groot aantal doelstellingen. Zijn ambities waren: het aanleggen van een museumarchief, het opnieuw aanstellen van een Historische Commissie, de realisatie van een tentoonstelling en monument in subkamp Birkenau, de intensivering van relaties met soortgelijke gedenkplekken en organisaties in Europa en de productie van een informatieve film over Auschwitz . Zijn primaire doel lag echter bij de conservering van het Auschwitzgrondgebied.183 Smoleń kreeg in 1954 samen met Tadeausz Hołuj, Stanisław Kłodziński en Jan Sehn –oud-leden van de Historische Commissie van Auschwitz
de taak om de overbodig geworden propaganda in de
tentoonstelling van Auschwitz te vervangen voor nieuwe, historische –en gedocumenteerde interpretaties van de kampgeschiedenis. Het museum moest weer het herdenkingscentrum van de Poolse geschiedenis worden. Op 24 april 1955, de dag waarop de tienjarige bevrijding van Auschwitz werd gevierd, was de renovatie van de tentoonstelling voltooid. Veel ideologische elementen zoals de internationale klassenstrijd en de strijd tegen het imperialistische Westen, werden nu vervangen voor neutralere informatievoorziening en de vijand werd hierin gereduceerd tot de Bondsrepubliek Duitsland. Een ander opvallend kenmerk was het groot aantal ‘bewijsstukken’ die in de nieuwe exposities waren opgenomen. Met het tonen van de bewijsstukken werd de bezoeker weer dichter bij de verschrikkingen van het concentratie –en vernietigingskamp gebracht. De gedachte hierachter was dat de fysieke realiteit meer effect zou hebben dan ideologisch beladen propaganda. “It was, finally, understood that Auschwitz does not require any ‘framing’”, aldus Hołuj. 184 Hoe zagen die vernieuwde exposities er in 1955 uit?
182
Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 108-109. Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 141-142, 146. 184 Citaat: Hołuj, T., ‘Sprawa woecznej pamięci’ 3 en Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003). 183
68
Allereerst betrad de bezoeker het kamp nu via een ingang aan de noordkant van het Auschwitz I-terrein, in plaats van via de Arbeit macht frei -poort die al vanaf 1941 niet meer als toegangspoort tot het kamp had gediend. De introductie van het museum vond plaats in blok 15, waar de ideologie en doeleinden van het Derde Rijk uiteen werden gezet. Een opvallend verschil met de voorgaande tentoonstelling is dat niet ‘de Amerikanen’ maar de ‘Duitse imperialisten’ nu als bedreigend werden gepresenteerd. Deze aanpassing was te verklaren vanuit de internationale verhoudingen van dat moment die sinds de dood van Stalin, de wapenstilstand met Korea en de invoering van het Warschau Pact genormaliseerd waren. Omdat West-Duitsland zich zojuist had aangesloten bij de NAVO waren zij, in tegenstelling tot hun Duitse oosterburen, schuldig aan de misdaden van Auschwitz. Een ander opvallend punt was dat in deze expositie speciale aandacht uitging naar ‘raciale’ vervolging. Doordat de termen Neurenberg-wetten en Kristallnacht expliciet vermeld stonden werd indirect verwezen naar de Joden als voornaamste slachtoffers van het Duits racisme in de jaren ‘30. Wel werd duidelijk benadrukt dat de raciale nazipolitiek niet enkel tegen Joden gericht was, maar ook tegen Slavische volkeren. De vernietiging van de Poolse-Joden werd onderdeel gemaakt van de Poolse geschiedenis en was nu ook opgenomen in de illustraties over de liquidatie van het Warschau getto. 185 In blok 4 “The extermination of Millions” waar het thema genocide centraal stond kwam ook meer aandacht voor de Jodenvervolging, maar nog steeds werd deze overschaduwd door de kampervaringen van de geregistreerde gevangenen. De staatscommissie die de plannen voor het museum nog steeds controleerde was dan ook van mening dat de genocide op de Joden niet het leed van de politieke gevangenen mocht overstemmen. Het thema genocide kreeg dan wel meer verdieping dan voorheen, maar wie hier precies het slachtoffer van waren geworden en waarom bleef onduidelijk. Er werd in ieder geval benadrukt dat het hier een diversiteit aan slachtoffers betrof, maar die werden enkel geduid aan de hand van nationaliteit. Echter, het feit dat hier verondersteld werd dat massavernietiging in relatie stond met afkomst en ras in plaats van met politieke voorkeur of verzet, was een eerste stap naar erkenning. De Jodenvervolging daarentegen werd niet erkend, maar enkel in een breder perspectief van discriminatie, getto’s, exploitatie en vernietiging genoemd. Daarmee werd het Joodse lijden nog steeds gelijkgeschakeld met bijvoorbeeld POW’s, priesters, gehandicapten en kinderen die ook waren omgekomen in de gaskamers van Birkenau. Om alle facetten van Auschwitz-Birkenau in
185
Ondanks de relatieve vrijheid van het museum, stond het toch onder controle van een staatscommissie. Deze greep in toen Smoleń en Hołuj in de tentoonstelling hadden verwerkt dat de Tweede Wereldoorlog in 1939 uitbrak. Polen werd in dat jaar binnengevallen door nazi-Duitsland en de Sovjet Unie. Maar, de commissie zag liever dat zij het jaartal 1941 aanhielden, het jaar waarin de Sovjet Unie werd binnengevallen door de Duitsers. In: Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 121-123.
69
de tentoonstellingsruimten terug te laten komen werd een reconstructiemodel van crematorium II getoond. De bezoeker kwam dan in aanraking met Birkenau zonder zich hiervoor speciaal naar het subkamp te hoeven verplaatsen.186 In navolging van blok 4 werden in blok 5 de bewijsstukken van de massavernietiging tentoongesteld. De massavernietiging had plaatsgevonden in Birkenau en de bewijsstukken hiervan, denk aan mensenhaar, kleding, brillen, koffers en protheses, lagen opgeslagen in Canada. Net als crematorium II werden ook deze bewijsstukken naar de Stammlager toegehaald, het waren immers de enige ‘fysieke’ bewijzen voor de nazimisdaden. Het historische bewijs dat in blok 5 tentoon werd gesteld was door zijn verplaatsing vanuit Birkenau weliswaar gemanipuleerd, maar het toonde in ieder geval feiten over de kampgeschiedenis in plaats van ideologische opvattingen. In het blok hierna, “The life and Work of the Prisoner”, was de expositie voornamelijk op Polen gericht. De bewijsstukken die hier werden getoond bestonden voornamelijk uit memoires van gevangenen en brieven van hun familieleden. Omdat de bronnen uit Poolse teksten bestonden waren zij alleen relevant voor de Poolse bezoeker. Ook werden er in dit blok kunstwerken van oud-gevangenen getoond waarin zij uiting hadden gegeven aan hun kampervaringen. Opmerkelijk aan deze tentoonstelling was dat er naast gedwongen arbeid in de kolenmijnen, in de landbouw en de wapenindustrie nu ook aandacht werd besteed aan de grootschalige Duitse industrie waarvoor honderdduizenden gevangen werkzaam waren geweest en waar onder anderen Siemens, de Deutsche Reichsbahn en IG Farben zich medeschuldig aan hadden gemaakt. Voorheen werd het industriecomplex van Auschwitz bewust niet genoemd, omdat de Poolse regering deze na de oorlog ten behoeve van de eigen economie in gebruik had genomen. Polen had in wezen dus geprofiteerd van de nazi-industrie en had hier tot dusver liever niet mee naar buiten willen treden.187 Ook in blok 11, “The Block of Death” werden in 1954 enkele aanpassingen gedaan. Dit blok werd gebruikt voor het martelen, straffen en executeren van politieke gevangen en vormde voor Poolse pelgrims een belangrijke herdenkingsplek. Zij herdachten de slachtoffers meestal bij de gereconstrueerde executiemuur waar veel politieke gevangenen als nationale helden waren gestorven. Ook de Poolse held priester Maximiliaan Kolbe was in dit blok door de nazi’s omgebracht. In de eerste jaren na de oorlog werd nog uitgebreid aandacht aan de Katholieke martelaar besteed door middel van herdenkingsrituelen, maar tijdens de Sovjetperiode werden dit soort religieuze uitingen volledig onderdrukt. In 1955 werd de herinnering aan de Poolse priester teruggebracht en kreeg Kolbe opnieuw 186
Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 123-127. Ibidem, 127-131.
187
70
een eerbetoon. Daarmee leek het Pools nationalisme in de tentoonstelling te zijn hersteld. De conclusie van blok 11 destijds geeft een goede indruk van de verhoudingen tussen ideologie en nationalisme op dat moment: “In the fight against extermination, terror, and deprivation the prisoners allied themselves, and as anti-fascists, created first a Polish, and later aan international resistance movement”. Het Poolse verzet werd opnieuw een belangrijk thema, waaronder het militaire verzet. Tal van bekende figuren die hieraan hadden deelgenomen waren hier in een eregalerij te bewonderen. De helden waren in de meeste gevallen van Poolse komaf en lid van de vooroorlogse communistische –of socialistische partij. Blok 11 stond dus (ook) in het teken van het Poolse martelaarschap en de nationale overwinning.188 De laatste tentoonstellingsruimte in Auschwitz I bestond uit een overzicht van de totale omvang van het voormalige concentratiekamp en introduceerde daarmee tegelijkertijd subkamp Birkenau. Daarnaast bevatte dit blok een epiloog die, in tegenstelling tot de tentoonstelling in 1952 waarin de gehele ruimte was gewijd aan het internationale conflict tussen Oost en West, nu verhaalde over de harmonieuze overwinning van de geallieerden op het nazisme. De nadruk lag dus niet meer zozeer op vijandschap, maar de afsluitende boodschap van museum Auschwitz was nu: “The unity of nations brought victory”.189 Kamp Birkenau behoorde officieel tot het museum maar werd ook tijdens de renovatie van 1955 vrijwel onaangeroerd gelaten. De 170 hectare grond van het subkamp werd ook nu niet voorzien van een museale opstelling of informatie, maar kreeg enkel een onopvallend monument met de inscriptie “Oświęcim 1940-1945”. Achter het prikkeldraad van Birkenau waren enkel een paar vervallen barakken, een spoorlijn en een perron, een wachttoren en de ruines van crematoria te zien. Het subkamp was duidelijk niet ingericht op toerisme. Maar, de neutraliteit en het verval gaf de desolate plek voor sommige bezoekers juist meer waarde. Birkenau was geen interpretatie van de geschiedenis, ‘Birkenau sprak voor zichzelf’. Hier kwam verandering in met de aanstelling van museumdirecteur Smoleń die zichzelf onder anderen ten doel gesteld had om ook Birkenau van een permanente tentoonstelling en een waardig monument te voorzien. Zijn prioriteit lag na jaren van wanbeleid echter bij de conservering van het Auschwitz I complex, Birkenau kwam dus voorlopig nog niet aan bod. Smoleń’s renovatiewerkzaamheden waren niet onopgemerkt gebleven en had zelfs internationale aandacht gegenereerd. Die aandacht van buitenaf leidde tot een publiek debat over de vormgeving van het Auschwitz-erfgoed en creëerde ook meer belangstelling voor Birkenau.190
188
Ibidem, 131-136. Ibidem, 136-137. 190 Ibidem, 137-142, 145. 189
71
Het Internationaal Auschwitz Comité was een belangrijke schakel in dit debat tussen het Staatsmuseum en diverse internationale organisaties van voormalig Auschwitz gevangenen. Halverwege de jaren ’50 initieerden zij een plan voor de plaatsing van een Birkenau monument die alle slachtoffers van Auschwitz zou moeten herdenken. Dit plan wakkerde bij allerlei internationale gemeenschappen creativiteit aan en daarmee groeide de internationale bemoeienis over het kampgebied. Hoewel de nieuwe tentoonstelling juist moest tonen dat Auschwitz geen ideologisch of politiek kader nodig had, werd het museum nu blootgesteld aan tal van ideologieën en belangen van buitenaf. Dit proces werd nog eens aangemoedigd toen het IAC zich eind jaren ’50 hard ging maken voor de realisatie van nationale tentoonstellingen. Alle nationale slachtoffergroepen kregen hiermee een ruimte toegewezen die zij, gebaseerd op de nationale kampervaring, naar eigen inzicht mochten vormgeven en die door de staat zelf gefinancierd diende te worden. De ‘internationalisering’ van Auschwitz kreeg dus vorm door de integratie van allerlei op zichzelf staande nationale geschiedenissen. Het IAC kwam met meer vooruitstrevende initiatieven, zoals: het werven van eigen fondsen, het verbod op commerciële activiteit op het grondgebied van Auschwitz en de aanvraag voor een plaats op de Werelderfgoedlijst van UNESCO. Dit soort activiteiten zouden de gedenkplaats onafhankelijker maken van Poolse staatssubsidies en bescherming van het grondgebied garanderen, zo ook tegen ingrijpen van de Poolse staat.191 Ondanks het internationaliseringproces die het Internationaal Auschwitz Comité begonnen was werd het comité wel door Gomułka’s etno-nationalistische regering gedoogd. Dit kwam doordat het IAC een linkse pro-Sovjetorganisatie was die openlijk kritiek uitte op de Bondsrepubliek Duitsland en de Verenigde Staten. Echter, begin jaren ’60 ontstond er toch langzaamaan politieke verdeeldheid binnen het IAC tussen enerzijds pro-Westerse leden en anderzijds pro-Sovjet leden. Die interne strijd leidde er toe dat de internationalisering uiteindelijk alsnog uitliep op politisering van Auchwitz. Namelijk, in diezelfde tijd beleefde partizanenleider Moczar zijn politieke hoogtijdagen en kreeg het machtige ZBoWiD veel invloed binnen het IAC. Het comité raakte halverwege de jaren ’60 zijn onafhankelijke positie kwijt en werd sindsdien volledig onderworpen aan de Poolse regering. Zelfs het vooruitstrevende IAC handelde nu nog enkel binnen ideologische kaders. Deze ontwikkeling werd duidelijk zichtbaar in de aanloop naar de oprichting van het internationale monument in Birkenau.192 In 1957 schreef het IAC een ontwerpwedstrijd voor het Birkenau monument uit. Deze wedstrijd riep meteen tal van vragen op: voor wie was het herdenkingsmonument bedoeld en ter nagedachtenis 191 192
Ibidem, 147-148. Ibidem, 149-150.
72
aan wat zou het worden opgericht? De Auschwitz ervaringen van slachtoffers waren immers zeer uiteenlopend. Het stond in ieder geval al vast dat het monument niet alleen over lijden en de dood zou moeten gaan maar, zo stond in de omschrijving: “also of the brotherhood, the flame of which burns more lively than the fire of the crematoria”.193 Ook dienden de deelnemers er rekening mee te houden dat het monument gesitueerd zou worden aan het eind van het Birkenau perron, tussen crematorium II en crematorium III in. Dat op die plek grotendeels Joden waren vermoord werd er door het Internationaal comité niet bij vermeld. De jury die het winnende ontwerp zou kiezen bestond uit een gemêleerd internationaal gezelschap. Voor hen bleek het een ingewikkelde opgave om uit meer dan vierhonderd ingezonden voorstellen een keuze te maken, omdat het vrijwel onmogelijk was te bepalen waar het monument aan moest voldoen. Juryvoorzitter Henry Moore stelde zichzelf dan ook de vraag: “is it in fact possible to create a work of art that can express the emotions engendered by Auschwitz?”.194 Uiteindelijk werden de drie beste voorstellen met elkaar gefuseerd en lag er in 1959 een ontwerp voor het nieuwe monument. Ondanks de goedkeuring van het Ministerie van Cultuur werd het plan toch niet uitgevoerd omdat het te duur zou zijn. De werkelijke reden was waarschijnlijk dat het ontwerp teveel de suggestie wekte van het pad die gedeporteerden hadden afgelegd naar de gaskamers. Het monument zou daarmee teveel nadruk leggen op de niet-geregistreerde gevangenen, voornamelijk Joden, die rechtstreeks naar de gaskamers werden geleid en hierdoor zou minder aandacht uitgaan naar de heldendaden van politieke gevangenen. Het voorstel werd daarom in omvang teruggebracht maar kon ook toen niet gerealiseerd worden wegens een gebrek aan fondsen. Ondanks het internationale karakter van het monument waren zelfs buitenlandse overheden niet bereid mee te financieren aan de realisatie hiervan. Toen het IAC zich uit wanhoop tot de Poolse Raad van Bescherming voor Verzetsmonumenten richtte, verloor het internationale monument daarmee al bij voorbaat zijn geloofwaardigheid. Het Birkenau monument dat uiteindelijk geplaatst werd was overwegend abstract en bevatte een niet veelzeggende tekst die in negentien talen was vertaald. Maar, wie nu precies die “4 miljoen slachtoffers” waren en waarom zij in Birkenau waren omgekomen werd niet uitgelegd. 195 Ondanks de internationale plannen die er voor Birkenau lagen kreeg het subkamp uiteindelijk alsnog een nationale invalshoek. Het monument dat aanvankelijk bestemd was voor alle slachtoffers van 193
Spielmann, J., Entw rfe zur Sinngebung des Sinnlosen zu einer Theorie des Denkmals als kulturellen Ged chtnisses der We bewerb f r ein Denkmal f r Auschwitz (Berlijn 1990) 95-96. 194 195
anifesta on des
Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 150-157. Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 157-162.
73
Auschwitz kreeg door ingrijpen van de Poole staat een typisch Pools karakter aangemeten. De slachtoffers werden namelijk onderscheiden met het Grunwald kruis
de hoogste militaire
onderscheiding in Polen met de volgende begeleidende tekst: ‘Voor de helden van Auschwitz, die zijn omgekomen in de strijd tegen het nazisme, voor vrijheid en menselijke waardigheid, voor vrede en broederschap van alle naties’. ‘Als eerbetoon aan hun martelaarschap en heldendaden onderscheid de Raad van State van de Volksrepubliek Polen hen in de orde van het Grunwald kruis’. De Poolse regering had dus besloten dat de slachtoffers die hier werden herdacht niet zomaar waren omgebracht maar dat zij als helden voor hun idealen waren gestorven. Naast de onderscheiding werd in het monument ook het symbool – een driehoek
voor politieke gevangenen verwerkt. Opnieuw werd dus de stijl van
heldendom en martelaarschap op Auschwitz toegepast en omdat de tekst in het Pools geschreven stond, werd ogenschijnlijk ook weer teruggegrepen op de traditionele nationalistische herdenkingswijze van de jaren 1945-1947.196 Hoewel veel buitenlandse overheden niet hadden willen bijdragen aan de realisering van het Birkenau monument was er bij de onthulling in 1967 wel veel internationale belangstelling. De ceremonie die door de ZBoWiD georganiseerd was had echter een zeer Pools karakter, door onder anderen een militaire parade van het Poolse leger en het ten gehore brengen van het Poolse volkslied. Premier Cyrankiewicz sprak tijdens de onthulling opvallende woorden. In zijn speech maakte hij namelijk onderscheid tussen slachtoffers die gesneuveld waren op het slagveld en slachtoffers die op grote schaal vermoord waren in vernietigingskampen. De premier gaf hiermee dus indirect aan dat het een monument betrof voor slachtoffers van een genocide. Maar, nog steeds noemde hij niet expliciet dat die slachtoffers voornamelijk Joden waren die hier vanwege hun Jood-zijn werden vermoord. De Minister van Cultuur Kazimierz Rusinek deed dit wel. Hij stond stil bij alle vermoorde Joden uit Europa, maar plaatste hen vervolgens wel weer in de context van strijd en martelaarschap. De IAC-voorzitter Robert Waitz was de enige die in zijn toespraak verwees naar een Joodse genocide. In het overige programma van de officiële herdenkingsceremonie werd hier verder geen aandacht aan besteed. Joodse initiatieven werden dan ook enkel buiten het officiële programma om toegestaan. Maar, de ZBoWiD had verkeerd ingeschat dat het hanteren van een nationalistisch programma binnen politieke kaders maar moeilijk vol te houden was in aanwezigheid van zoveel internationale gasten. Er kwam in de buitenlandse pers dan ook veel kritiek op de Auschwitz herdenking van 1967.197
196 197
Ibidem, 162-164. Ibidem, 163-168.
74
Voor het eerst in twintig jaar kwamen antisemitisme in Polen en het marginaliseren van de Jodenvervolging in Auschwitz samen. Zoals eerder in dit onderzoek beschreven staat, kwam antisemitisme na de Tweede Wereldoorlog nog steeds in Polen voor. Het was hier tot aan de Antizionisten campagne van 1968 dan wel geen officieel beleid, maar antisemitisme werd in die jaren wel als politiek instrument gebruikt. Deze politieke strategie was in bepaalde mate ook voortdurend af te lezen aan de Poolse omgang met het Auschwitz-erfgoed, waar de Holocaust bewust genegeerd werd om de eigen politieke boodschap beter uit te dragen. Maar, het verband tussen politiek antisemitisme in Polen en de marginalisatie van de Jodenvervolging in museum Auschwit-Birkenau werd in 1967 voor het eerst zeer duidelijk zichtbaar. Dit antisemitische beleid in Auschwitz manifesteerde zich namelijk in de verdeeldheid binnen het Internationaal Auschwitz Comité, in de ontwikkeling van het Birkenau monument en tijdens de herdenkingsceremonie dat jaar. Die ontwikkelingen waren gepaard gegaan met Gomułka’s etno-nationalistische koers die in 1968 uitmondde in een Antizionistische campagne. De Zesdaagse oorlog in Israël had hem een goed excuus geboden om de anti-Joodse houding in Polen aan te scherpen en het staatsapparaat te zuiveren van vermeende Zionisten en sympathisanten van Israël, of terwijl: alle Joden en politieke tegenstanders. Poolse-Joden werden sindsdien beschouwd als staatsvijanden en door middel van een intensieve propaganda campagne werden zij beschuldigd van Stalinisme, Kosmopolitisme en het ondermijnen van de Socialistische staat. Met name de politieke invloed van ZBoWiD-leider Moczar destijds leidde tot strenge anti-Joodse maatregelen. Het gevolg van het antisemitische beleid eind jaren ’60 was de (gedwongen) emigratie van maar liefst 20.000 PoolseJoden.198 De Antizionistische campagne had –in tegenstelling tot antisemitische maatregelen voorheen direct zijn weerslag op het Auschwitz-museum. Allereerst had Moczar’s ‘offici le’ interpretatie van de kampgeschiedenis invloed op de tentoonstelling. Hij was namelijk van mening dat de geschiedschrijving van Wielka Encyklopedia Powszechna over genocide niet alleen betrekking mocht hebben op Joden, maar op alle slachtoffers van Auschwitz en daarmee dus ook de politieke gevangenen. Westerse kritiek op de antisemitische campagne in Polen deed Moczar af als zijnde een anti-Pools offensief. Daarnaast had ook de politieke verdeeldheid binnen het IAC gevolgen voor het staatsmuseum. De internationalisering van Auschwitz kwam door de politieke ontwikkelingen tot stilstand en het IAC droeg uiteindelijk zelfs bij aan de politisering van het museum. Tot slot was de Antizionistische campagne in het buitenland niet ongemerkt gebleven en kwam dit niet ten goede van het Poolse imago. Om het negatieve beeld van het ‘antisemitische Polen’ te veranderen werd de internationale gedenkplaats 198
Ibidem, 169-172.
75
Auschwitz ingezet. Om het antisemitische imago van zich af te schudden besloot de Poolse regering dat hier een tentoonstellingsruimte gewijd moest worden aan ‘Het martelaarschap en de strijd van de Joden’. Paradoxaal was dat deze beslissing genomen werd op het moment dat de Antizionistische campagne haar hoogtepunt bereikte.199 De verwezenlijking van een ‘Joodse tentoonstelling’ in museum Auschwitz was mogelijk doordat het toezicht van het Internationaal Auschwitz Comité eind jaren ’60 verdween. De Franse voorzitter Waitz legde zijn functie neer en zijn Oostenrijkse, Belgische, Franse en Nederlandse collega’s staakten hun activiteiten in Auschwitz vanwege het discriminerende beleid van de Poolse regering en de onwil van Polen zich hier tegen te verzetten. De leden van het IAC waren niet van plan zich langer stil te houden over het geïnstitutionaliseerde antisemitisme in Polen. Je zou verwachtendat het IAC met deze stellinginname zijn doel voorbij streefde, omdat het sindsdien geen invloed meer op het staatsmuseum had. De verdwijning van het IAC had de weg vrijgemaakt voor nog meer politieke exploitatie van Auschwitz. Verassend genoeg resulteerde zich dit in de bouw van een nieuwe tentoonstelling in Auschwitz I genaamd “Martyrology and Struggle of the Jews, 1933-1945”.200 Eind jaren ’40 kreeg de Joodse slachtoffergroep al een klein ruimte toegewezen in blok 4, maar die werd na enkele maanden alweer gesloten. Pas in 1964, in de tijd dat de nationale tentoonstellingen opkwamen, werd het plan gevat om ook een Joodse tentoonstelling te maken. Dit blok zou niet één nationaliteit representeren maar had betrekking op Polen, Poolse-Joden en Israëliërs. Nog enkele jaren voordat het antizionisme daadwerkelijk tot een uitbarsting kwam werd al bezwaar gemaakt tegen eventuele Israëlische inmenging; Israëliërs zouden teveel nadruk willen leggen op het Joodse lijden in plaats van op het Poolse en communistische verzet. Volgens secretaris-generaal Rusinek van de ZBoWiD zou het hoofdthema dan ook moeten zijn ‘het lijden van de Poolse-Joden’. Door niet te diep in te gaan op thema’s als Isra l en de raciale nazi-ideologie werd het onderwerp ‘Joodse martelaren’ eigenlijk uit zijn context gelicht en in een gesimplificeerde Poolse context teruggeplaatst. Het Joodse blok kon –hoe paradoxaal ook op die manier worden ingezet om de Antizionistische campagne voor de buitenwereld af te zwakken. Maar hoe was het mogelijk dat die twee zaken; erkenning van het Joodse lijden en antisemitisme hand in hand konden gaan?201 Net als de tentoonstellingen van voor de renovatie van 1955, werd ook dit blok volledig vanuit politiek oogpunt ingericht. De eerste tentoonstellingshal ging over de wortels van het Duits antisemitisme en de relatie hiervan met het Nationaal Socialisme. Deze ruimte werd vervolgd door 199
Ibidem, 169-173. Ibidem, 175-176. 201 Ibidem, 176-178. 200
76
“Construction of the Third Reich”, waarin het lot van de Duitse Joden werd getoond die in de jaren ’30 gedwongen hun thuisland moesten verlaten. Alle Europese landen hadden zich onverschillig tegenover de Joden opgesteld behalve Polen, waar de Joodse vluchtelingen uit solidariteit waren opgevangen. De volgende ruimte ging over de bezetting van Polen en de bouw van kamp Auschwitz. Hier werden heel bewust parallellen getrokken tussen de oorlogservaringen van Joden en niet-Joden en was het doel om het lot van de Joden en de Polen met elkaar te verenigen. Hierna kwam de bezoeker in een zaal waar specifiek de Jodenvervolging aan bod kwam, maar waar tegelijkertijd de Verenigde Staten, de WestEuropese landen maar ook het World Jewish Congress en andere Joodse organisatie ervan beschuldigd werden te weinig hulp geboden te hebben aan de Europese Joden. Polen daarentegen waren altijd solidair geweest met Joden. Polen en Joden hadden beiden geleden onder de Duitse bezetting, dus waren zij verenigd in hun lot. Die nadruk op onderlinge solidariteit was opzienbarend als je bedenkt dat de Poolse regering op datzelfde moment het Zionisme als imperialistisch bestempelde. Hieruit blijkt dan ook wel hoezeer deze expositie door de ZBoWiD bedoeld was om de opvatting van bezoekers over ‘antisemitische Polen’ te beïnvloeden. Het blok eindigde met een oppervlakkige tentoonstelling over “extermination”. Er mocht immers niet de indruk worden gewekt dat voornamelijk Joden het slachtoffer waren geworden van de genocide in Auschwitz, dit soort opvattingen waren te Zionistisch.202 Met de aanwezigheid van een Joodse tentoonstelling probeerde het communistische regime politieke draagkracht en internationale geloofwaardigheid terug te winnen. De tentoonstelling die in het teken stond van de Poolse hulpvaardigheid ten opzichte van Joden gedurende de Tweede Wereldoorlog, was enkel bedoeld om de buitenlandse bezoeker ervan te overtuigen dat er geen antisemitische campagne in Polen gaande was. Deze politieke opzet was echter te transparant. Daarmee was de Joodse tentoonstelling uit 1968 wel een duidelijke weergave van de manier waarop Polen twintig jaar lang tegen de Jodenvervolging hebben aangekeken, namelijk: dat de genocide op Joden slechts een (ondergeschikt) onderdeel was van de Poolse geschiedenis. De Shoah is dus altijd in een bredere context van nazi-misdaden, onderdrukking en moord geplaatst. Ondanks het feit dat het staatsmuseum in 1955 was begonnen aan renovaties die wél in lijn waren met historische documentatie, was de realisatie van blok 27 “Martyrology and Struggle of the Jews” manipulatief en misleidend. Echter, er moet dan ook niet worden vergeten dat de buitenlandse kritiek op de vormgeving van Auschwitz op zijn beurt de Poolse herinnering onder druk zette, namelijk; de Jodenvervolging was twee decennialang onderdeel geweest van de Poolse geschiedenis en werd nu onder buitenlandse druk plots uit deze context gelicht. Dit in combinatie met het negatieve imago die de Antizionistische campagne voor Polen tot gevolg had, 202
Ibidem, 179-181.
77
vormde waarschijnlijk de aanleiding een dergelijk subjectieve en propagandistische tentoonstelling voor de Joodse slachtoffers te realiseren.203
Conclusie De opmars van partizanenleider Moczar resulteerde in 1968 in een antizionistische campagne. Opnieuw werd de sociale en economische problematiek van dat moment de Joden verweten; zij waren intellectuele en spirituele ‘vervuilers’ die schuld hadden aan de (communistische) mislukkingen uit het verleden. Ook werden zij vanwege hun vermeende sympathie met Israël automatisch als interne staatsvijand beschouwd. Door middel van een propagandacampagne werd antisemitisme in de jaren ’60 doelbewust aangewakkerd, om zo de zuivering van het staatsapparaat te kunnen verantwoorden. De campagne bracht een grootscheepse emigratiegolf van Poolse-Joden teweeg en bezorgde Polen een negatief imago in het buitenland. De Poolse regering probeerde dit imago van zich af te schudden door tijdens de herdenking van de twintigjarige bevrijding van Auschwitz-Birkenau het tegendeel te bewijzen. Met de oprichting van het IAC en de plannen voor een Birkenau monument was het staatsmuseum in de tweede helft van de jaren ’50 al een internationale weg ingeslagen. De internationale zichtbaarheid van het museum was hierdoor toegenomen, echter de antisemitische praktijken in Polen hadden er ook toe geleid dat internationale kritiek op het museumbeleid almaar groter werd. Om te voorkomen dat de Poolse regering zijn geloofwaardigheid zou verliezen besloot het een tentoonstellingsruimte te wijden aan de Joodse slachtoffers. De antizionistische campagne die het etno-nationalisme in Polen moest bevorderen leidde paradoxaal genoeg tot de internationalisering Auschwitz en wijzigde daarmee de nationale context van het staatsmuseum.
203
Ibidem, 181-183.
78
79
5. De opmaat naar herziening van de Poolse geschiedschrijving
5.1 Exclusivisme vs. Pluralisme: de opkomst van Solidarność De ‘politieke’ crisis van 1968 waren de eerste tekenen van de communistische neergang in Polen. Na de jaren van stalinistische onderdrukking was er vanaf de tweede helft van de jaren ’50 een kleine liberale opening ontstaan. Gomułka was zijn beloften voor meer vrijheden weliswaar niet nagekomen, maar onder studenten en Katholieke intelligentsia was er wel iets aangewakkerd. Hetzelfde gold voor de arbeiders die zich hadden verenigd en in maart ’68 waren opgekomen voor hun rechten. Omdat het politieke falen van de communistische partij aanbleef ontstond er debat over de manier waarop invulling gegeven moest worden aan het Marxisme. Politiek werd een publieke aangelegenheid en er was halverwege de jaren ’60 zelfs even sprake van publiek debat. Maar, de pluralistische visie van de intelligentsia en studenten vormden een bedreiging voor de etno-nationalistische communisten, omdat hun benadering botste met het exclusivisme van de partizanen. Met name de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog die geclaimd werd door de invloedrijke partizanen was moeilijk overeen te komen. Toch werd er sinds 1968 alvast een begin gemaakt met de herziening van de etnonationalistische geschiedenis.204 De geschiedenis van Moczar was de ‘offici le’ versie van de Tweede Wereldoorlog, alle interpretaties die hierbuiten vielen werden zorgvuldig gecontroleerd. Dit gold met name voor de berichtgeving vanuit de Westerse media, waarin thema’s als de Jodenvervolging en de kampgeschiedenis –onder anderen door het wereldberoemde Eichmannproces onderwerp van debat waren geworden. Ook de rol van Polen werd hier onder de loep genomen bijvoorbeeld de vijandige Poolse houding ten opzichte van Joden maar Moczar deed alle kritiek af als een ‘anti-pools offensief’. Moczar reageerde met een propagandaoffensief waarin hij louter verhalen verspreidde over Poolse helpers en Joodse collaborateurs. Natuurlijk werden ook artikelen uit eigen land getoetst aan Moczar’s officiële geschiedschrijving. De strijd om de historische interpretatie van de Tweede Wereldoorlog bereikte zijn hoogtepunt toen de Wielka Encyklopedia Powszechna –de grote universele encyclopedie een
artikel
opnam
in
haar
reeks
waarin
duidelijk
onderscheid
werd
gemaakt
tussen
concentratiekampen, ‘waar de meeste Polen gevangen zaten’, en vernietigingskampen, ‘waar hoofdzakelijk Joden werden omgebracht’. Naar aanleiding hiervan werden de zogeheten Encyclopedisten ervan beschuldigd het Poolse martelaarschap bewust onderbelicht te laten, dit in
204
Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 76-77, 80.
80
tegenstelling tot het lijden van de Joden en de Duitsers. Hierop volgden ontslagen op de redactie van Encyklopedia en werd een ‘gecorrigeerde’ versie van het artikel ge ist, waarin beschreven moest worden dat álle kampgevangenen –Joden en Polen-
in principe in aanmerking kwamen voor
vernietiging.205 Een opvallend verschil tussen de Stalinistische jaren en de jaren ’60 is dat ‘Joden’ nu überhaupt genoemd werden in de geschiedschrijving. Dat wil niet zeggen dat er ook onderscheid gemaakt werd tussen specifiek het Joodse lot en het lot van de Poolse natie, maar de Joodse bevolkingsgroep werd in ieder geval niet langer genegeerd in historische teksten. Een voorbeeld hiervan is het pamflet van Poterański, dat in 1968 verscheen ter herdenking van de Opstand van Warschau. Hierin werden alle nationale minderheden als slachtoffergroep aangemerkt en er ging opvallend veel (negatieve) aandacht uit naar de Joodse geschiedenis in Polen, de Judenrat en de Joodse politie (de collaborateurs). Er werd verder niet gerept over een Jodenvervolging. Ditzelfde gold voor de publicaties van Pilichowski, hoofd van de onderzoekscommissie naar nazi-misdaden. Wanneer hij sprak over slachtoffers van nazi-kampen, dan sprak hij consequent over ‘Poolse slachtoffers’. Steinlauf concludeert in Bondage to the dead: “One can nevertheless arrive at the conclusion that the Holocaust was something that happened to Poles”. 206 Moczar’s geschiedenis over de Pools-Joodse relaties stond eveneens bol van verdraaiingen, overdrijvingen en verzinsels en hier ging een paranoïde kijk op de realiteit achter schuil. De partizanen geloofden in een wereldwijde samenzwering tegen Polen, die aangestuurd werd door West-Duitsland en de zionisten. Zij zouden uit zijn op de Poolse westgrens, maar ook de Poolse herinnering. De ‘Isra lische genocide’ in het Midden-Oosten werd volgens de partizanen (militair) gesteund door Duitsland en dit maakte dat de Isra li rs precies zoals de nazi’s waren. De veronderstelde alliantie tussen Joden en nazi’s ging volgens hen al terug naar de Holocaust, die zou bewust gecreëerd zijn om steun te vergaren voor de nieuwe Isra lische staat. Joden hadden dus op grote schaal gecollaboreerd met de nazi’s, en dit maakte dat in wezen Polen het slachtoffer was geworden van de Holocaust. Aan de hand van deze drogredenering wisten de partizanen zelfs de Holocaust te transformeren naar een Duits-Joodse samenzwering.207 De geschiedschrijving ging dus gepaard met een overvloed aan anti-joodse en antizionistische stereotyperingen. Omdat de campagne voornamelijk een politieke aangelegenheid was, reageerde de Poolse samenleving hier over het algemeen onverschillig op. Zelfs vanuit de Katholieke kerk, die de beschikking had over onafhankelijke pers en bekend stond om haar kritische houding ten opzichte van 205
Steinlauf, Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust, 80-81. Ibidem, 82-83. 207 Ibidem, 84-85. 206
81
het communistische regime, was nauwelijks een kritisch geluid te horen. Na de campagne van 1968, die naast de interpretatie van geschiedenis ook gepaard ging met discriminatie, uitsluiting en gedwongen migratie van Poolse-Joden, bleef het tijdelijk stil rondom ‘de Joodse kwestie’ in Polen. Dit in tegenstelling tot het buitenland waar gesproken werd over “the end of thousand years”; het einde van duizend jaar Joden in Polen. Totdat zich in Polen, in de jaren ’70 opnieuw een crisis voordeed die leidde tot arbeidersopstanden en repressie. In dit politiek instabiele klimaat kwam de weg vrij voor de opkomst van een sterke oppositie.208 Gomułka werd, ondanks het succesvol neerslaan van de studentendemonstraties, uit zijn functie als Eerste partijsecretaris gezet. In 1970 werd hij opgevolgd door de voormalig secretaris van Katowice, Edward Gierek. Met het aftreden van Gomułka en de aanwas van jonge naoorlogse socialisten brak een nieuwe periode aan voor de Poolse bureaucratie. De ideologische toon van de nieuwe lichting communisten was gematigder en de focus lag op economische en sociale hervormingen ter bevordering van de Poolse levensstandaard. De welvaart nam misschien voelbaar toe, maar met de buitenlandse leningen die Gierek hiervoor was aangegaan bracht hij Polen nog dieper in de problemen. Het vertrouwen in de communistische partij had zijn dieptepunt nu bereikt. Gierek’s laatste strohalm waren de –inmiddels vertrouwde
anti-joodse thema’s. Halverwege de jaren ‘70 startte hij een campagne
waarin hij door middel van anti-joodse stereotyperingen een vijandige tegenstelling probeerde te creëren tussen zijn regering en zijn opponenten; de prominenten van de Katholieke vakbond Komitet Obrony Robotnikόw (KOR). Ongeacht de etnische afkomst van de KOR-leden, verschenen er overheidspublicaties waarin verondersteld werd dat zij niet-Poolse belangen behartigden, maar banden onderhielden met revisionistische, dan wel zionistische organisaties.209 De Katholieke bond KOR zette zich speciaal in voor families van werknemers die tijdens de protesten van maart ’68 veroordeeld waren en bood hen financi le, juridische en medische hulp. Hun doel was om zoveel mogelijk autonome centra en socialistische organisaties te stichten om zo de onderlinge solidariteit in Polen te herstellen. De bond beschikte over zijn eigen persorgaan en educatienetwerk; de Uniwersytet Latający (de Vliegende Universiteit). KOR was opgericht door een groep van Katholieke intelligentsia die zich eind jaren ’70 ging verdiepen in ‘de Joodse kwestie’. De progressieve katholieken gingen op zoek naar het Joodse verleden in Polen dat decennialang onbesproken was gebleven, en zij streefden ernaar het zwijgen rondom dit onderwerp te doorbreken. Zij gaven hier uiting aan door het 208
Ibidem, 88-90. Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 259. 209
82
organiseren van ‘Joodse weken’ die in het teken stonden van de Joodse identiteit en cultuur. De KOR begon als klein genootschap, maar kreeg in de jaren ’80 veel jonge volgers. Dit waren veelal Polen van de naoorlogse generatie die de aanwezigheid van een Joodse gemeenschap in Polen nooit hadden gekend. Als niet-participant van de Pools-Joodse geschiedenis konden zij vaak niet anders dan concluderen dat de Joden uit Polen waren verdreven en werd een herziening van de Poolse geschiedenis voor hen van essentieel belang.210 De Katholieke bond vond in de jaren ’70 aansluiting bij een groep seculiere intellectuelen genaamd Solidarność, een onafhankelijke vakbeweging die onder leiding stond van Lech Wałęsa. Gezamenlijk streefden zij naar solidariteit en humanisme. De beweging werd in 1977 bekend na een publicatie van politiek activist Adam Michnik211. Hierin stelde Michnik het dualisme van het communistische systeem aan de kaak; de scheiding tussen publiek en privé moest volgens hem worden opgeheven, dit werkte enkel leugens in de hand, in plaats daarvan moest juist onderlinge verbondenheid worden gecreëerd. Daarnaast probeerde Michnik de lezer in te laten zien dat de Sovjet Unie het slecht voor had met de Poolse natie. ‘De Sovjet Unie was erop uit het Poolse bewustzijn te vernietigen, evenals de Poolse tradities die zij vervangen hadden voor een gefalsificeerd verleden om de huidige orde te legitimeren’.212 De Solidarność begon aanvankelijk als vakbond maar groeide al snel uit tot een breed gedragen, populaire beweging. De bond streefde naar menselijke waarden en kwam op voor iedereen, ongeacht religie, nationaliteit, ideologie of politieke voorkeur. Solidarność bracht arbeiders, intellectuelen, katholieken, maar ook etno-nationalisten en gedesillusioneerde communisten samen. De beweging telde binnen enkele weken maar liefst tien miljoen leden. Het streven naar samenwerking en verbondenheid bleek dan ook de sleutel tot succesvolle oppositie tegen de oppermachtige communistische partij.213 De Solidariteitsbeweging gaf leiding aan diverse stakingen, die ondanks overheidsingrijpen door middel van geweld en arrestaties, aan bleven houden. Omdat het vertrouwen in de PZPR inmiddels tot 210
Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 92-94. Adam Michnik won diverse onderscheidingen en wordt geroemd om zijn vermogen bruggen te slaan en compromissen te sluiten. Hij won onder anderen de Erasmusprijs. Het Comité omschreef Adam Michnik als volgt: "Adam Michnik verkent in zijn essays de ruimte tussen heroïstiek en verraad, tussen activisme en collaboratie en laat zien hoe hij de kunst van het compromis en tolerantie eigen heeft gemaakt." In: http://www.erasmusprijs.org/ Stichting Praemium Erasmianum, Erasmusprijs, oud-prijswinnaars, Adam Michnik 2001. Geraadpleegd: 26 juni 2014 12.58u. 212 Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 90-91. 213 Voorheen had verzet van studenten, de intelligentsia en de arbeiders gescheiden van elkaar plaatsgevonden omdat zij allen verschillende belangen hadden. Onder Solidarność werden Poolse burgers verenigd door één gezamenlijk doel, namelijk: het aftreden van de communistische regering. Het samengaan van de Katholieke intelligentsia en de Solidariteitsvakbond was dan ook een succes gebleken. 211
83
een nulpunt was gedaald werden de communisten uiteindelijk gedwongen met hun oppositie te onderhandelen. De onderhandelingen resulteerde in de legalisering van de Solidariteitsbeweging en dit was de opmaat naar de val van de communistische partij. Met de legalisering van Solidarność ontstond een open sfeer in het publieke leven van Polen. Die openheid leidde ertoe dat weer veelvuldig werd teruggegrepen naar het verleden. Na jaren van onderdrukking en centralisering was er behoefte aan het verwerken en herdenken van gebeurtenissen in het verleden. In die periode werden dan ook tal monumenten opgericht en herdenkingen georganiseerd waarmee met name werd gememoreerd aan de Tweede Wereldoorlog. Gedurende die maanden werd in Polen dus massaal deelgenomen aan het cre ren van een ‘nationaal geheugen’. De Solidariteitsbeweging verspreidde haar boodschap door middel van talloze publicaties en patriottistische liederen. Zelfs priester droegen hieraan bij met het organiseren van herdenkingsceremonies en politiek beladen preken. De omstandigheden in Polen leken ideaal om de stilte rondom ‘de Joodse kwestie’ eindelijk te kunnen doorbreken. 214 Zestien maanden lang werd de openheid van de Solidariteitsbeweging getolereerd, totdat Generaal Jaruzelski in december 1981 een staat van beleg afkondigde. Duizenden activisten werden opgepakt, maar het verzet ging ondergronds verder. Er werd geprotesteerd door de verspreiding van pamfletten, patriottistische symbolen en religieuze iconen. Het ondergrondse circuit werd gekenmerkt door intellectuele en spirituele vrijheid en had daarom een grote aantrekkingskracht op Poolse jongeren. Hetzelfde gold voor de Katholieke kerk. De kerk was sinds de jaren ’70 weer een instituut die midden in de samenleving stond en nauw betrokken was bij sociale, culturele en politieke ontwikkelingen. Onder de katholieke studenten groeide de belangstelling voor het Judaïsme en het Joodse verleden in Polen. De Jood kreeg hiermee een heel nieuw imago en ging symbool staan voor het Oude Polen. 215 Joden werden een soort een ‘mode’; Joodse muziek en Joods eten werden modern, er kwam aandacht voor Joodse literatuur en op lokaal niveau ontstonden initiatieven om Joods historisch erfgoed te conserveren. Op internationaal niveau werden Poolse historici in contact gebracht met historici uit het Westen en Israël. Hier kwamen verschillende conferenties en de oprichting van vakgroepen voor de studie naar Pools-Joodse relaties uit voort. De culturele –en wetenschappelijke productie met betrekking tot Joodse thema’s was enorm; er werden films geproduceerd, toneelstukken geschreven en 214
Er werden bijvoorbeeld een herdenkingen georganiseerd ter nagedachtenis aan de Opstand van Warschau en voor de slachtoffers van Katyń. In: Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 98. 215 e Met ‘het Oude Polen’ wordt verwezen naar het Pools-Litouwse gemenebest die in de 16 eeuw tot stand kwam. Het gemenebest bestond uit Polen, Oekraïne, Wit-Rusland en de Baltische staten. Binnen de gemenebest vielen veel dorpen en steden waarin Orthodoxe Joden breed vertegenwoordigd werden. In: Steinlauf, Bondage to the dead, 102-103.
84
tentoonstellingen gemaakt. Ook verschenen er lokale geschiedenissen over Joodse gemeenschappen, diverse monografieën over het lot van de Joden en werden er tal van Holocaustmemoires uitgegeven.216 In 1981 riep de bond onder de slogan: ‘bouwen aan een nieuw en rechtvaardig Polen voor iedereen’, op tot onafhankelijkheid van de Poolse republiek. De PZPR poogde nog eenmaal door middel van propaganda haar machtspositie te redden. Opnieuw werd de stereotypering van de Joodse staatsvijand toegepast. De communistische partij verspreidde zogenaamde Solidarnośćbrochures waarin de leiders van de Solidariteitsbeweging zichzelf Joden noemden die de intentie hadden een nieuw Polen te stichten. Dit soort antisemitisme joeg echter geen angst meer aan en vond dan ook geen weerklank.217 Generaal Jaruzelski besloot nu in te spelen op het filosemitisme van dat moment en nodigde wereldwijd Joden uit om de veertigjarige herdenking van de Opstand van Warschau bij te wonen. Vanuit de Solidariteitsbeweging kwam kritiek op de betekenisgeving van de opstand uit 1944; de communistische regering herdachten enkel het Poolse martelaarschap en verzet terwijl de Joodse slachtoffers werden genegeerd. De Joden in de getto’s waren immers niet eens in de mogelijkheid geweest deel te nemen aan dit heldhaftige verzet, stelde activist Edelman. ‘Joden konden niet kiezen voor een esthetische dood’, maar “died unimpressively: in terror and darkness”.218 Terwijl de intelligentsia de geschiedenis van de Pools-Joodse relaties door middel van kritische essays aan de kaak probeerde te stellen, werd Polen in 1985 definitief wakker geschud door het verschijnen van de documentaire Shoah, van Claude Lanzmann. In deze wereldberoemde documentaire wordt de Holocaust vanuit drie perspectieven getoond: het perspectief van de slachtoffers (Joden), dat van de daders (nazi’s) en vanuit het perspectief van de getuigen (Polen). Hoewel Lanzmann in zijn documentaire geen waardeoordeel geeft, brengen de Polen het er slecht vanaf. Uit de interviews kwam namelijk een beeld naar voren van Polen die wel degelijk zagen wat er met hun Joodse medeburgers gebeurde, maar hier bewust hun ogen voor hadden gesloten om verantwoordelijkheid te ontlopen. Het thema ‘Pools-Joodse relatie tijdens de Holocaust’ kwam nu volop in het publieke discours. Polen voelde en interpreteerde de documentaire als regelrechte aanval. De Poolse pers verviel dan ook weer meteen in het oude patroon; de schuld werd afgeschoven op de vermeende staatsvijanden van Polen, in dit
216
Ibidem, 102-105. Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006) 243 en Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 260. 218 Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 107. 217
85
geval Duitsland, die via deze weg een poging deed de nazimisdaden te rechtvaardigen en uit de Europese herinnering te schrappen.219 Door de komst van de televisie werd de discussie die Lanzmann’s documentaire had aangewakkerd tot in de Poolse woonkamers gevoerd. Het was voor het eerst in het naoorlogse Polen dat een debat zoveel publieke aandacht kreeg. De algemene reactie was in lijn met die van de regering; de meerderheid vond de documentaire anti-Pools en voelde zich aangevallen door het Westen. Die reactie kwam voort uit het typisch Pools dualisme, dat wil zeggen dat Polen enkel in staat was te denken in termen van schuldig en onschuldig en er geen ruimte bestond voor nuance. Polen weigerde schuld te bekennen
iets hier tussenin bestond niet in de Poolse denkwereld
dus Polen plaatste zichzelf
automatisch weer in een slachtofferrol. In 1987 nam Jan Błonski in zijn essay ‘De arme Polen kijken naar de getto’220 kritisch stelling in tegen deze Poolse houding. Błonski stelde hierin dat de Poolse psyche volledig bezoedeld was door de jarenlange rationalisering en ontkenning van de Holocaust, maar dat er in werkelijkheid een ondraaglijk schuldgevoel schuilging achter het feit dat zij hier getuigen van waren geweest. Polen waren volgens hem dan ook niet schuldig aan misdaden, maar het is de historische context namelijk dat Joden eeuwenlang onderdeel uitmaakten van de Poolse natie die hen schuldig maakte. Polen hadden tijdens de Holocaust geen enkele solidariteit met hun medeburgers getoond en zelfs toen zij na jaren van gevangenschap of onderduiken terugkeerden, werden zij niet gezien. Polen had de Holocaust volgens Błonski volledig uit het collectieve geheugen gewist, simpelweg omdat zij hier geen morele lessen uit konden trekken en niet medeplichtig wilden zijn. Maar, stelt Błonski, ‘Polen kan er niet langer omheen omdat het schuldgevoel altijd zal blijven knagen’. Wanneer Polen in het reine wil komen met het verleden dient het de geschiedenis in zijn geheel te zien. Vervolgens zou Polen de schuld voor de gedeelde verantwoordelijkheid moeten erkennen en daarna om vergiffenis vragen, aldus Błonski.221 Er kwamen veel Poolse reacties op het essay van Błonski, die waren in de meeste gevallen negatief. Deze kritieken geven duidelijk de publieke opinie van dat moment weer. Tevens laten de vele reacties waarin anti-joodse stereotyperingen werden aangehaald zien hoezeer het antisemitisme in de Poolse samenleving verankerd was. Polen waren dan ook geneigd alle herinneringen binnen een ideologisch en moreel kader te plaatsen. Het Poolse denken werd in die tijd mooi blootgelegd omdat de opkomst van
219
Steinlauf, Bondage to the dead, 110-111. Błonski’s essay was gebaseerd op een gedicht van Miłosz, genaamd ‘Een arme Christen kijkt naar de getto’. Vertalingen van beide essays zijn raadpleegbaar via: Polonsky, A., ed., My brothers keeper? Recent Polish debates on the Holocaust (Londen 1990). 221 Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 115. 220
86
het debat over Pools-Joodse relaties tegelijkertijd opkwam met de verschuiving van het totalitarisme naar een democratie. De Poolse burgers hadden vaak verlangd naar democratie, maar toen zij hun mening mochten uiten bleek dat ze dit enkel binnen de kaders van het oude systeem konden.222
5.2 Claims op Auschwitz De gebeurtenissen in de jaren ’60 omtrent het Birkenau monument, de nieuwe tentoonstelling “Martyrology and the Struggle of the Jews” en de twintigjarige herdenking in Auschwitz hadden veel internationale belangstelling gegenereerd, maar tegelijkertijd ook tot veel onbegrip geleid. Het was overduidelijk dat de Poolse regering het erfgoed van Auschwitz als politiek instrument had aangewend en dit had in combinatie met de Antizionisten campagne, bij veel Westerse landen afkeer opgeroepen. Polen was zijn geloofwaardigheid verloren en kwam zwaar onder vuur te liggen. In het Westen was de Holocaustgeschiedenis met publicaties als “De banaliteit van het kwaad” van Hannah Arendt en “Eens was ik een mens” van Primo Levi, namelijk al doorgedrongen en hier werd het leed van de Joden erkend. Door die erkenning ging hier automatisch veel aandacht uit naar de kampgeschiedenis en in het bijzonder naar die van Auschwitz, omdat dit voormalige nazi-kamp relatief veel overlevenden telde en nog steeds deels intact was. De internationalisering van deze plek die onder het IAC op gang was gekomen, was ondanks Gomułka’s etno-nationalistische koers in de jaren 1964-1968 niet langer tegen te houden. Toen Gomułka in 1970 moest aftreden als secretaris generaal betekende dit tegelijkertijd dat er voor het Auschwitz museum een periode van stabiliteit intrad. De gerenoveerde tentoonstelling van 1955 bleef vrijwel volledig in zijn oude staat en gedurende de jaren ’70 werd er af en toe een nieuwe nationale expositieruimte geopend. Ondanks het feit dat er weinig uiterlijke veranderingen in Auschwitz plaatsvonden, trad er wel een symbolische verandering op. De komst van nieuwe bezoekers bracht namelijk nieuwe betekenisgeving van Auschwitz met zich mee. Vanwege die nieuwe symboliek kwamen er verschillende initiatieven op om de huidige tentoonstelling in Auschwitz I te vernieuwen. Onder Edward Gierek, de nieuwe secretaris generaal, ontstond begin jaren ’70 een ontspannen sfeer waarin een publiek debat ontstond over Auschwitz’ toekomst. Door de Katholieke intelligentsia, het IAC, maar ook in de buitenlandse pers werd het huidige Auschwitz museum onder de loep genomen. Hoewel het museum onder Gierik niet langer meer als politiek instrument gebruikt werd, had het door zijn groeiende internationale naamsbekendheid wel een politieke aantrekkingskracht. De nieuwe
222
Steinlauf, Bondage to the dead, 117.
87
zichtbaarheid
van
Auschwitz
trok
namelijk
tal
van
diplomaten
en
internationale
hoogwaardigheidsbekleders aan. De toenmalige secretaris-generaal van de Verenigde Naties Kurt Waldheim, de Franse president Valéry Giscard d’Estaing, de Amerikaanse president Gerald Ford ben zelfs de West-Duitse minister Walter Scheel brachten een bezoek aan het kamp. Het Amerikaanse staatsbezoek van Ford in 1975 had zelfs geresulteerd in de Helsinki akkoorden en was voor de Poolse regering dus een teken dat Auschwitz van waarde was voor de Poolse diplomatie.223 Vanwege dit diplomatieke belang stuurde de PZPR een onderzoekscommissie naar Auschwitz om aanbevelingen te doen voor het museum. Die aanbevelingen gingen onder anderen over een nieuwe naam voor het museum in de trant van “Museum in Auschwitz-Birkenau: Monument to the Martyrdom of the Nations”, het verwijderen van alle commerci le activiteiten op het Auschwitz terrein, het moderniseren van de hoofdtentoonstelling, de aanleg van stedelijke infrastructuur rondom en tussen het gelegen gebied van Auschwitz I en Birkenau en tot slot waren meer internationale thema’s en internationale participatie binnen het museum gewenst. Omdat er over Auschwitz II-Birkenau maar weinig gerapporteerd werd schreven een aantal museummedewerkers een eigen Birkenau-rapportage voor de PZPR. Zij stelden voor om Birkenau volledig te vernieuwen en het voor toeristen toegankelijker te maken. Zij waren dan ook van mening dat er meer nadruk gelegd moest worden op het thema ‘massavernietiging’ en dit onderwerp was nu eenmaal onlosmakelijk verbonden met Birkenau. In hun ogen ging de bezoeker dan ook volledig ongeïnformeerd naar huis wanneer het geen bezoek aan Birkenau had gebracht.224 De plannen van de commissie werden echter niet gerealiseerd. Dit had economische redenen, maar de radicale verandering van Birkenau zou ook een te drastische herziening van de geschiedenis betekenen voor de communistische partij. Daarmee zou de kampgeschiedenis de ‘Poolse slachtoffers’ waar zo krampachtig aan werd vastgehouden teveel categoriseren in Joden, zigeuners en politieke gevangenen. Deze ontwikkeling zou niet te rijmen zijn met de nationale tendens die in de loop van de jaren ’70 weer was toegenomen. Gierek’s machtspositie lag door de economische crisis namelijk zwaar onder vuur en door middel van etno-nationalistische en antisemitische propaganda probeerde hij deze nog zo lang mogelijk in stand te houden. We kunnen dus concluderen dat opnieuw economische factoren en ideologie een grondige herziening van de geschiedenis in de weg stonden. Staatsmuseum
223 224
Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 187-191. Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 191-193.
88
Auschwitz stond dus nog steeds in dienst van het Pools nationalisme, maar diende tegelijkertijd als diplomatiek instrument om een internationaal publiek te trekken.225 Ondanks bovengenoemde bezwaren realiseerden het museum en de PZPR zich wel degelijk dat de tentoonstelling in blok 27, die in 1968 vervaardigd werd om de Antizionistische campagne af te zwakken, niet langer representatief was. Zeker gezien het stijgende aantal internationale (Joodse) bezoekers, diende de tentoonstelling hier nu daadwerkelijk een herinnering aan de Joodse slachtoffers te worden. Het Ministerie van Cultuur riep opnieuw een commissie in het leven die de tentoonstellingsruimte zou gaan herzien. De commissie bestond uit afgevaardigden van verschillende onderzoekscentra zoals: het Yad Vashem, het Franse Centre Documentation Juive Contemporaine en het Nederlandse Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Terwijl andere nationale tentoonstellingen in het museum zonder Poolse inmenging tot stand werden gebracht, waren bij de renovatie van het Joodse blok ook medewerkers van het staatsmuseum betrokken. In april 1978 werd het nieuwe blok geopend door Janusz Wieczorek, voorzitter van de Raad van Bescherming voor Oorlogsmonumenten. Hij sprak net als in 1968 hoofdzakelijk over het gemeenschappelijk lijden en het gemeenschappelijke verzet van Polen en Joden; “Among the slaughtered and murdered were students and intellectuals, physicians and clerics, cultural figures, workers and farmers. Many of them were of Jewish descent. For us they were Poles”.226 Wieczorek ging dieper in op de Joodse gemeenschap die voor de Tweede Wereldoorlog nog deel had uitgemaakt van Polen. Hierin benadrukte hij de tolerantie van Polen en claimde hij dat Polen zijn Joodse inwoners nooit had afgezonderd van de Poolse maatschappij, een uitspraak die absoluut niet op waarheid berustte.227 De openingstoespraak van Wieczorek toonde weliswaar veel overeenkomsten met de tentoonstelling van 1968, maar de renovatie van blok 27 was dit keer daadwerkelijk een verbetering. De Jerusalem Post vergeleek het zelfs met de permanente tentoonstelling in het Yad Vashem. Een bijzondere bijkomstigheid van de nieuwe tentoonstelling was dat het een positieve uitwerking had op de relatie met Israël. Terwijl Polen zich in 1968, tijdens de Antizionistische campagne, nog zeer vijandig had opgesteld tegenover alles wat pro-Israël was, werden Israëlische afgevaardigden nu uitgenodigd om de herdenking van de Opstand van Warschau bij te wonen. Andersom reikte het Yad Vashem “Righteous Gentile” medailles uit aan Poolse verzetsstrijders. De renovatie van blok 27 had dus een belangrijke ontwikkeling op teweeg gebracht; het Joodse lijden werd eindelijk officieel erkend. Dat Polen nu onderscheid maakte tussen Pools slachtofferschap en de Jodenvervolging was overigens geen 225
Ibidem, 194-195. Zvielli, A., “Jewish Pavilion Re-opens on Site of Auschwitz” in: Jerusalem Post 18 april 1978. 227 Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 195-198. 226
89
schuldbekentenis voor het antisemitische beleid en het opzettelijk negeren van de Shoah in de decennia hiervoor.228 De internationalisering had ook effect op het soort bezoeker dat naar museum Auschwitz kwam. Het voormalig concentratiekamp was namelijk niet langer alleen een gedenkplek voor pelgrims maar ook een bezienswaardigheid geworden voor toeristen. De opkomst van het massatoerisme hier was natuurlijk zeer gunstig voor de Poolse economie en daarom was Polen er dan ook op gebrand zeggenschap over het grondgebied te behouden. Terwijl de emancipatie van Joden in Auschwitz meer buitenlandse inmenging en bemoeienis vanuit Joodse organisaties met zich mee had gebracht, had Polen er dus steeds meer baat bij om het grondgebied, inclusief Birkenau, zelf te claimen. Daar kwam nog eens bij dat de afbrokkeling van het communisme gedurende de jaren ’70 gepaard ging met de opkomst van het Pools nationalisme. Het Pools nationalisme stond weer in directe relatie tot de Katholieke kerk, die het vacuüm opvulde toen het centrale communistische gezag hier wegviel. De katholieke intelligentsia had immers tezamen met de Solidarność een belangrijke tegenhanger van het regime gevormd. De Katholieke kerk werd weer een toonaangevend instituut die ook in Auschwitz opnieuw zichtbaar werd.229 Met het verval van het communisme gingen patriottisme, religie en tradities weer een belangrijke rol spelen. Zo ook in Auschwitz, waar allerlei katholieke en nationalistische symbolen en monumenten werden geplaatst. Maar, de invloed van de Katholieke kerk werd wereldwijd zichtbaar toen de Poolse paus Johannes Paulus II in 1979 op pelgrimage naar Auschwitz ging. Voor Polen was zijn bezoek van grote waarde omdat hij hier openlijk stelling innam tegen het communisme en bijdroeg aan het Poolse saamhorigheidsgevoel. De Katholieke intelligentsia hoopten dat de invloedrijke paus tijdens zijn bezoek een voorbeeld zou stellen door onderscheid te maken tussen de Poolse en Joodse geschiedenis en het erkennen van de Holocaust. Dit was echter niet het geval. Toen de paus in Birkenau voor de ruïnes van de crematoria stond interpreteerde hij de inscriptie “six million” als zes miljoen Polen die waren omgekomen tijdens de Tweede Wereldoorlog en droeg hij nog eens bij aan de reeds bestaande geschiedenis over ‘Auschwitz zonder Joden’.230 Daar kwam bij dat zijn lofrede aan priester Kolbe en diens ‘overwinning door hoop en liefde’ Auschwitz een katholiek paradigma gaf, hetgeen bij overige slachtoffergroepen (met name Joden) de indruk wekte van een Katholieke claim op Auschwitz. Door het centraal stellen van de heroïsch gestorven priester Kolbe had de paus namelijk alle andere slachtoffers
228
Huener, Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 198-200. Citroen, H., Starzyńska, B., Oświęcim-Auschwitz (Rotterdam 2011) 18-23. 230 Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996). 229
90
uitgesloten. Toen ook nog eens bleek dat priester Kolbe voor de oorlog betrokken was geweest bij de uitgave van een antisemitische krant, werd de kritiek vanuit Joodse hoek nog heviger. Volgens hen zou de Katholieke kerk zich Auschwitz willen toe-eigenen, terwijl Joden hier naar eigen zeggen meer recht op zouden hebben.231 De katholieke ‘annexatie’ kreeg ook vorm in de oprichting van een Karmelieten convent die net buiten kamp Auschwitz, dichtbij blok 11, gelegen was. Het nonnenklooster werd in 1984 in een voormalige opslagruimte van de nazi’s gevestigd. Een jaar later deed een Katholieke organisatie uit Belgi nietsvermoedend een oproep het klooster te steunen omdat ‘het klooster het bewijs was dat de wandaden die tegen Jezus Christus waren begaan, uitgewist waren’. Deze uitspraak waarin verwezen werd naar Joden als Jezusmoordenaars werd door Joden als regelrechte aanval geïnterpreteerd en leidde plotseling tot veel ophef over de ligging van het Karmelieten klooster. Dit Katholieke instituut hoorde namelijk niet zodanig verbonden te zijn met het erfgoed. Er barstte een vijf jaar durende strijd los in de vorm van protesten, publieke verklaringen en valse beweringen tussen Joden en Katholieken. Sinds het pauselijke optreden in Birkenau ontketende zich hier een ware kruizen en sterrenoorlog: de katholieke bezoekers plaatsten sinds het bezoek van paus Johannes Paulus II kruizen in het kamp, waarop de Joodse bezoekers als tegenreactie Davidssterren achterlieten in kamp Birkenau. Joodse organisaties eisten dat het klooster die nota bene een gigantisch kruis in de achtertuin had geplaatst haar deuren zou sluiten. Na onderhandelingen in 1986 werd besloten dat het klooster zou moeten verhuizen, waarop een Poolse Katholieke oppositie zich hard ging maken voor het behoud van het instituut. 232 In 1989 werd een Joods protest georganiseerd onder leiding van de Joodse rabbi Avi Weiss. De demonstratie vond plaats achter de kloostermuren, waar de Joodse afvaardiging vervolgens met fysiek geweld door lokale arbeiders van het terrein af werd gejaagd. Deze gebeurtenis bracht het conflict tot een hoogtepunt. De Amerikaanse Newsweek schreef naar aanleiding hiervan dat dit incident de hevigste uiting van antisemitisme was sinds de anti-joodse campagne van 1968. In Polen werd het protest echter geïnterpreteerd als een ‘Joodse invasie’ en Poolse katholieke kerken brachten naar aanleiding hiervan weer aloude antisemitische stereotyperingen over ritueel moorden en Joods stalinisme de wereld in. Dit soort ideeën vonden opnieuw veel weerklank in de Poolse samenleving die zojuist bevrijd was van het communistische regime. Kardinaal Glemp stelde: ‘zolang er geen anti-polonisme is, zal er ook geen
231
Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 96. Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996) Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 117-119. 232
91
antisemitisme zijn’. Waarop de Israëlische premier Shamir reageerde: “Poles suck antisemitism with their mother’s milk”. Uiteindelijk kwam de paus tussenbeiden; om de relatie tussen Joden en Katholieke Polen te herstellen diende het klooster te worden gesloten.233 Tijdens de viering van de vijftigjarige bevrijding van Auschwitz in 1995 bleek het conflict tussen Joden en Polen over wie het meeste ‘recht’ zou hebben op het erfgoed en wie er spiritueel zeggenschap over zou moeten hebben echter nog lang niet opgelost.
Conclusie Vanaf 1968 brokkelde het communistische regime in Polen langzaamaan af en nam de liberalisering toe. Met de komst van een nieuwe generatie socialisten kwam er ook stilte rondom de vermeende ‘Joodse kwestie’. De communistische leider Gierek deed nog eenmaal een mislukte poging zijn gezag te herstellen door middel van anti-Joodse propaganda, echter zijn opponenten KOR en Solidarność waren te invloedrijk geworden. Gezamenlijk streefden deze organisaties naar solidariteit en openheid. In het politiek instabiele klimaat van de jaren ’70 groeide ook de Katholieke kerk weer uit tot een gewichtig nationaal instituut en werd daarmee automatisch belangrijk onderdeel van het Pools nationalisme. Deze ontwikkeling werd ook zichtbaar in museum Auschwitz-Birkenau; tal van nationale en katholieke symbolen en verhalen werden hier weer teruggebracht. Echter, de internationalisering van Auschwitz was sinds 1968 onvermijdelijk geworden. De internationalisering had weliswaar positief effect gehad op het massatoerisme en de diplomatieke banden, toch hield Polen in deze onzekere jaren graag zeggenschap over de betekenisgeving en invulling van het staatsmuseum. Het was immers een belangrijke vertegenwoordiger van de officiële nationale geschiedschrijving. De geschiedenis die hier decennialang gerepresenteerd werd, raakte in de jaren ‘80 definitief aan het wankelen door onthullingen van Lanzmann en Błonski. Terwijl de Jodenvervolging hier nog maar net was erkend, werd Polen ineens zelf beschuldigd van (passieve) deelname aan de Holocaust.
233
Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997) 119-121.
92
93
Conclusie Na bestudering van de periode 1945-1989 kunnen we allereerst concluderen dat een collectieve herinnering aan de Holocaust nog niet zo lang bestaat in Polen. Pas vanaf de jaren ’70, toen het communistische regime uiteen begon te vallen en de internationalisering van Auschwitz niet langer tegen te houden was, kwam er langzaamaan meer aandacht voor de Jodenvervolging in Polen. Tot die tijd werd de moord op zes miljoen Joden dus stilgezwegen in Polen. Maar hoe kan een geschiedenis met dusdanig veel impact nu uitgerekend hier zó lang 'vergeten' zijn? Immers, de Joodse medeburgers die in sommige Poolse regio's maar liefst 70-80% van de lokale bevolking hadden uitgemaakt
waren na
1945 volledig uit het straatbeeld verdwenen, evenals het Joods cultureel leven. Het is onmogelijk dat de verdwijning van alle Joodse families, die al generaties lang in Polen leefden, onopgemerkt is gebleven. Of werd dit bewust verzwegen omdat de Poolse inwoners zelf een rol hadden gespeeld bij de vervolging van de Poolse-Joden, bijvoorbeeld in de vorm van collaboratie, of hier misschien zelfs actief aan hadden deelgenomen? Hetzelfde geldt voor de nazi-erfenis waar de Poolse staat en zijn inwoners onmogelijk omheen hebben gekund: de restanten van concentratiekampen, crematoria en massagraven. Hoe heeft Polen zich aan de indruk kunnen onttrekken dat vrijwel al zijn Joodse inwoners hier, op grond van hun afkomst, zijn omgebracht? Zou de Jodenvervolging dan opzettelijk zijn weggelaten uit het collectief geheugen van Polen? En zo ja, is het bewust negeren van Joden als slachtoffergroep antisemitisch, of is dit te wijten aan de communistische onderdrukking? In de periode 1945-1949 werd de genocide op Joden bewust gemarginaliseerd om te voorkomen dat het de nationale geschiedschrijving zou overschaduwen. Deze ontwikkeling is dus verklaarbaar vanuit de Poolse nationalistische geestdrift van die tijd, die (weer) gepaard ging met discriminatie en geweld tegen Joden. In de jaren 1949-1968 stonden aanvankelijk de internationale verhoudingen centraal en werd de Jodenvervolging genegeerd, gemarginaliseerd of gemanipuleerd. Alle middelen (zo ook de Holocaust) werden aangewend om communistische landen te waarschuwen voor het gevaarlijke imperialistische Westen. Toen in de jaren ’50 een periode van politieke ‘dooi’ intrad laaide het etno-nationalisme in Polen weer op. Het nationalistisch sentiment was dusdanig hevig, dat de communistische leider Gomułka vrijwel gedwongen werd om een etno-communistische weg in te slaan. Tijdens de laatste periode van 1968-1989 werd de Holocaust een thema waar Polen niet langer omheen kon. Met de komst van nieuwe generaties werd de Poolse geschiedenis opnieuw onder de loep genomen en gingen jonge intellectuelen zich afvragen hoe het Joodse leven uit Polen had kunnen verdwijnen. De antizionistische campagne van 1968 had het etno-nationalistische Polen van zijn laatste
94
restanten Joods leven moeten ontdoen, maar leidde paradoxaal genoeg tot de internationalisering van staatsmuseum Auschwitz-Birkenau. We kunnen dus stellen dat het antisemitisme en de representatie van de (kamp)geschiedenis in Polen van vóór 1949 geënt was op nationalistisch sentiment, voortgekomen uit het vooroorlogs etno-nationalisme en uit de angst voor een nieuwe bezetter. Daarentegen werden antisemitisme en de Poolse geschiedschrijving van na 1949 doelbewust gebruikt als politiek instrument. Allereerst door de nieuwe bezetter (Stalin) zelf en daarna door het etnocommunistische regime die door middel hiervan zijn politieke machtspositie legitimeerde. Ook in museum Auschwitz-Birkenau was het gebrek aan en manipulatie van de Joodse geschiedenis zichtbaar. In de tentoonstelling werd nadruk gelegd op een geschiedenis van Poolse helden en martelaren en de vernietiging van Joden was hieraan slechts ondergeschikt. In de Stalinistische jaren werd het museum gebruikt om de overwinning op het fascisme te etaleren en protest te voeren op het gebied van actuele politieke thema’s. Toen de internationale bemoeienis in Auschwitz en studies naar de Joodse geschiedenis in Polen toenamen was dit voor Polen een belangrijk omslagpunt. De Poolse geschiedschrijving over heldhaftig verzet en martelaarschap werd plots een kampgeschiedenis over massavernietiging en Joden. Daar kwam bij dat Polen, die hoofdzakelijk zichzelf als slachtoffer van het fascisme en later van het communisme beschouwde, in plaats van Nazi-Duitsland ineens zelf werd beticht van antisemitisme. Polen werd indirect beschuldigd van het begaan van misdaden tegen Joden; een slachtoffergroep die in de jaren ’60 volop erkenning kreeg in West-Europa. De manier waarop Polen omging met dit soort beschuldigingen toont aan dat de collectieve herinnering aan de Holocaust hier op buitengewone wijze tot stand gekomen is. In de eerste jaren na de oorlog (1945-1949) was er vrijwel geen aandacht voor de oorlogservaringen van Joden. Polen hadden op hun eigen manier geleden onder de naziterreur en waren daar hard door getroffen. De oorlog had een verwoestend effect gehad op de Poolse samenleving en er heerste een grote mate van anarchie. Toen de eerste Joden na de oorlog terugkeerden was er geen begrip voor het Joodse lot en bleek vijandigheid ten opzichte van Joden (nog steeds) groot. De oorzaak hiervan was gelegen in het vooroorlogse antisemitisme in Polen dat tijdens de nazi-bezetting nog een extra impuls had gekregen. Daarnaast waren veel Joodse goederen en onroerend goed geconfisqueerd door Polen die niet van plan waren hun zojuist verworven bezittingen weer op te moeten geven. Deze factoren, in combinatie met een opleving van het nationalisme en de angst om opnieuw bezet te worden resulteerde in discriminatie tegen Joden en in sommige delen van Polen zelfs in pogroms. De nationale overheid pakte de problematiek aanvankelijk wel aan, maar dit had geen
95
effect omdat overheden op lokaal niveau zich vaak zelf schuldig maakten aan discriminatie jegens Joodse inwoners. In de opbouw van het Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau was de naoorlogse nationalistische tendens ook duidelijk zichtbaar. De expositieruimten werden enkel in de Stammlager gesitueerd, het kamp waar met name Poolse politieke gevangenen hadden verbleven. De opbouw van het museum was dan ook grotendeels in handen geweest van voormalig Poolse politiek gevangenen die slechts één kant van de kampgeschiedenis belichtten. Dit verklaart ook de nationalistische invalshoek van de tentoonstelling in de periode 1945-1949; het museum werd een eerbetoon aan de politieke verzetsstrijders die als martelaren in Auschwitz waren gestorven. Destijds werden in Auschwitz tal van herdenkingen georganiseerd en waardoor het erfgoed fungeerde als verbindende factor. Het nationale erfgoed creëerde saamhorigheid en gaf vorm aan de nationale geschiedenis. Daarmee was het tegelijkertijd een vorm van verzet tegen de communistische overheersing. Omdat museum Auschwitz de belichaming moest zijn van een Pools verleden was er geen ruimte voor een Joodse geschiedenis. De Shoah werd hier (nog) niet ontkend, maar Joden werden gelijkgesteld met andere slachtoffergroepen. In de periode na 1949 ontstonden er onder invloed van de communistische overheersing naast oude stereotyperingen over het judeo-polonia en ritueel moorden, nieuwe anti-joodse opvattingen zoals het Judeocommunisme en het Judeostalinisme. Antisemitisme bleek in een tijd waarin het vooroorlogse etno-nationalisme weer in alle hevigheid opkwam, opnieuw een geschikt instrument voor het creëren van een ‘wij-zij gevoel’. Die eerste jaren na de oorlog bestond de stereotypering dat Joden die tijdens de oorlog veelal in de Sovjet Unie hadden verbleven samen met de communistische vijand een geheim complot hadden bedacht om de Poolse staat van binnenuit over te nemen. Het feit dat relatief veel Joden hoge functies binnen de regering en de communistische partij bekleedden, bevestigde die gedachte. Daar kwam bij dat deze ‘oververtegenwoordiging’ van Joden in de regering indruiste tegen de opvattingen van de etno-nationalisten; voor hen was een etnisch-homogeen Polen de ideale natiestaat. Echter, de jaren 1949-1956 stonden in het teken van Stalinisme en centraal gezag, waarin religie en nationalisme geen rol mochten spelen. Openlijke discriminatie en uitsluiting van bevolkingsgroepen was binnen de communistische politiek dus niet geoorloofd. Desondanks werd de antisemitische problematiek in Polen (bewust) niet serieus aangepakt. Ook in het staatsmuseum werden alle nationalistische elementen verwijderd en werd de tentoonstelling volledig in lijn gebracht met Stalin’s Culturele Revolutie. Het Poolse lijden werd nu vervangen door een internationale context; de communistische overwinning op het fascisme. De museumbezoeker werd voornamelijk geconfronteerd met het gevaar van de Westerse imperialisten waaronder Israël en het museum kreeg opnieuw een 96
politieke functie. Tijdens de stalinistische jaren werd antisemitisme officieel niet gedoogd, maar de vijandige houding van de Sovjet Unie ten opzichte van Israël was wel een belangrijke opmaat naar het antizionisme in Polen, in de jaren hierna. De destalinisatie en politieke dooi die halverwege de jaren ’50 intrad hadden tot gevolg dat de antisemitische sentimenten onder de Poolse bevolking weer in alle hevigheid oplaaiden. Daarnaast maakte het de weg vrij voor de opkomst van het etno-nationalistisch communisme, onder leiding van Gomułka en partizanenleider Moczar. De politieke leiders schakelden hun oppositie uit door middel van een antizionistische campagne. Met deze actie zuiverden zij het staatsapparaat van vermeende staatsvijanden, namelijk zionisten en sympathisanten van Israël. Door angst te zaaien voor het Westen trachtten de communisten draagvlak te creëren voor hun aansluiting bij de Sovjet Unie. In het staatsmuseum in Oświęcim vond op dat moment een omgekeerde ontwikkeling plaats. De afgenomen staatscontrole had een herziening van de tentoonstelling mogelijk gemaakt. Die werd weer in zijn oude nationalistische vorm hersteld en uitgebreid met exposities over slachtoffergroepen van diverse nationaliteiten.
Onder
invloed
van
het
Internationaal
Auschwitz
Comité
kwam
een
internationaliseringproces van museum Auschwitz-Birkenau op gang. De internationale belangstelling voor Auschwitz nam toe, maar daarmee ook de kritiek op het antisemitische beleid in Polen. In een poging het negatieve imago van Polen te herstellen werd voor het eerst een volledige expositieruimte aan de Jodenvervolging gewijd. Omdat ook deze tentoonstelling volledig in dienst stond van de Poolse politieke agenda (deze was namelijk bedoeld om internationaal goede sier te maken door de ‘zeer goede’ en eeuwenoude banden tussen Polen en Poolse-Joden te representeren) werd de expositie onder internationale druk alsnog gewijzigd. Met de komst van een nieuwe expositie kregen de Joodse slachtoffers nu eindelijk erkenning voor de genocide die hun bevolkingsgroep hier was aangedaan. Dit leidde ertoe dat Joodse organisaties steeds meer inspraak over het grondgebied van Auschwitz gingen eisen, terwijl de Poolse regering met de opkomst van het massatoerisme steeds liever zelf de zeggenschap over het terrein wilde behouden. Daarnaast kregen Joodse organisaties hier te maken met de Katholieke kerk, die sinds het wegvallen van het onderdrukkende communistische regime weer een belangrijke maatschappelijke rol in Polen was gaan vervullen. Die groeiende rol van de kerk werd ook zichtbaar in Auschwitz, hier werden katholieke symbolen geplaatst en katholieke martelaren werden weer nadrukkelijk herdacht. Het feit dat Auschwitz sinds de bevrijding een belangrijke historische plek was geweest voor de nationale geschiedenis en cultuur van Polen, maakte het eveneens gecompliceerd om deze plek uit handen te moeten geven of te moeten delen met de Joodse slachtoffergroep. De aanwezigheid hier van katholieke symboliek gaf dan ook de bevestiging dat 97
Auschwitz nog steeds typisch ‘Pools’ was. De Joodse organisaties ervoeren de aanwezigheid van kruizen en religieuze herdenkingen hier echter als een katholieke claim. Door de diverse vormen van betekenisgeving aan deze plek kreeg Auschwitz, na jarenlang als nationale politieke spreekbuis te hebben gefungeerd, langzamerhand de functie van een internationaal forum. Het werd een verzamelpunt waar tal van nationale geschiedenissen samenkwamen en waar gezocht werd naar overeenstemming in de geschiedschrijving. Tot in de jaren ’80 stond het erfgoed Auschwitz-Birkenau onder streng toezicht van de Poolse autoriteiten en werd hier enkel de Poolse variant van de geschiedenis gerepresenteerd. Het bezoek van Paus Johannes Paulus II in 1979, gaf uiteindelijk de aanzet tot de ‘democratisering’ van Auschwitz. Het debat over de plaatsing van religieuze symbolen op het Auschwitz terrein dat naar aanleiding hiervan losbarstte, toonde aan dat de Joodse internationale gemeenschap nu haar recht op herdenken ging opeisen en aanspraak maakte op het historische erfgoed.234 Het debat over Auschwitz kreeg hiermee al gauw een veel bredere context: de Joodse inmenging in de betekenisgeving van het erfgoed markeerde de emancipatie van Joden als voornaamste slachtoffergroep van het nazisme en bracht daarmee de gehele Poolse collectieve herinnering aan het wankelen. Voor Polen stond een geschiedenis die al vanaf 1945 de belichaming was van het Poolse verzet en belangrijk onderdeel van het Poolse collectieve geheugen plotseling op losse schroeven. Deze ontwikkeling kwam niet alleen voort uit invloeden van buitenaf maar stond zeer zeker ook in relatie met binnenlandse bewegingen zoals de Solidarność en de KOR. Deze organisaties dachten niet langer in termen van etno-nationalisme en exclusie, maar vroegen zich af hoe het mogelijk was dat het pluralistische Polen van vroeger nu zo homogeen geworden was. De liberalisering en nieuwsgierigheid van naoorlogse generaties maakten het mogelijk voorbij de politieke functionaliteit van antisemitisme en Auschwitz te kijken. Beiden zijn decennialang als politiek instrument aangewend, waardoor een gemanipuleerde geschiedenis onverhoopt deel is gaan uitmaken van het collectief geheugen. Om de Holocaust –net als in de Westerse geschiedenis
een prominente plek in de Poolse
geschiedschrijving te geven is een drastische reconstructie nodig. Die reconstructie kost tijd en hier zullen enkele generaties overheen moeten gaan. Het dualistische denken in Polen zal een genuanceerde blik en erkenning van eigen fouten nog in de weg staan, maar de Europese integratie en de ‘revival’ van de Joodse cultuur onder Poolse jongeren zal een herziening van de geschiedenis kunnen stimuleren. Desalniettemin zal manipulatie van de geschiedenis ook dan onvermijdelijk zijn want, zo stelt Annamaria 234
Zubrzycki, G., The crosses of Auschwitz. Nationalism and religion in post-communist Poland (Chicago 2006) en Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003) 30-31.
98
Orla-Bukowska: “we perceive selectively, we remember selectively, we recall selectively. We construct. We are human beings”.
99
Literatuur Boeken Berghe, Y., Vanden, De Koude Oorlog. Een nieuwe geschiedenis (1917-1991) (Leuven 2008). Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland (Londen 2005). Brand, W., Thou shall not kill (Więż 2001). Citroen, H., Starzyńska, B., Oświęcim-Auschwitz (Rotterdam 2011). Fulbrook, M., Een kleine stad bij Auschwitz. Gewone nazi’s en de Holocaust (Amsterdam 2013). Grobawski, J., Judenjagd. Hunting Down the Jews, 1942-1945. A Study of OneCounty (Warschau 2011). Gross, J.T., Polish society under German occupation. The Generalgouvernement 1939-1944 (Princeton 1979). Gross, J.T., Neighbors:The Destruction of the Jewish Community in Jedwabne, Poland(New York 2001). Gross, J.T., Fear: Anti-semitism in Poland after Ausschwitz (New York 2006). Gross, J.T, Gross, I.G., Golden Harvest: Events at the Periphery of the Holocaust (New York 2012). Huener, J., Auschwitz, Poland, and the politics of commemoration, 1945-1979 (Ohio 2003). Keizer, M., de, Plomp, M. (ed.), Een open zenuw: hoe wij ons de tweede wereldoorlog herinneren (Amsterdam 2010). Kochanski, H., The eagle unbowed: Poland and the Poles in the second World war (Londen 2012). Lebow, R.N., Kansteiner, W., Fogu, C. (ed.), The politics of memory in postwar Europe (Durham, Londen 2006). Lendvai, P., Anti-Semitism without Jews: Communist Eastern Europe (Londen 1971). Michlic, J.B., Poland's threatening other: the image of the Jew from 1880 to the present (Lincoln, University of Nebraska press 2006). Pelt, R.J., van, Dwork, D., Auschwitz. 1270 to the present (Londen 1996). Pelt, R.J., van, The cause for Auschwitz (2002). Polonsky, A., Michlic, J.B. (ed.), The neighbors respond: the controversy over the Jedwabne massacre in Poland (Princeton 2004). Polonsky, A., ed., My brothers keeper? Recent Polish debates on the Holocaust (Londen 1990). Schatz, J. The generation. The rise and fall of the Jewish Communists of Poland. (California, Oakland 1991). Snyder, T., Bloedlanden: Europa tussen Hitler en Stalin (Amsterdam 2010). Starink, L., Duitse wortels. Mijn familie, de oorlog en Silezië (Amsterdam 2013).
100
Steinlauf, M.C., Bondage to the dead: Poland and the memory of the Holocaust (New York 1997). White, S., Batt, J., Lewis, P.G., Developments in Central and Eastern European politics 4 (Basingstoke 2007). Withuis, J., Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur (Amsterdam 2002). Zubrzycki, G., The crosses of Auschwitz. Nationalism and religion in post-communist Poland (Chicago 2006).
Artikelen Alonso, S. ‘Poolse studenten mikpunt http://vorige.nrc.nl/nieuwsthema/mei68/.
klassieke
haatcampagne’
in:
NRC
17
mei
2008,
via:
Brinkley, J., ‘Walesa, in Israel, Regrets Poland's Anti-Semitism’ in: New York Times 21 mei 1991. Corssin, S.D., ‘Works on Polish-Jewish Relations Published since 1990: a selective bibliography’ in: Blobaum, R., Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 326-341. Crijnen, T., ‘Een lange traditie van antisemitisme’ in: Trouw 8 maart 2001. Gans, E., ‘De Joodse almacht. Hedendaags antisemitisme’ in: Vrij Nederland 29 november 2003. Glowinski, M., ‘Błoński’s Essay Years Later’ in: Holocaust. Studies and Materials (2008) 1: 23-30. Grobawski, J., ‘The Holocaust in Northern Mazovia (Poland) in the Light of the Archive of the Ciechanów Gestapo’ in: Holocaust and Genocide Studies (2004) 18:3 460-476. Grobawski, J., ‘Materials: Józef Górski, At the Turn of History’ in: Holocaust. Studies and Materials (2008) 1: 300311. Himka, J., ‘Obstacles to the Integration of the Holocaust into Post-Communist East European Historical Narratives’ in: Canadian Slavonic Papers (2008) 50: 34 359-372 Holc, J.P., ‘Memory contested: Jewish and Catholic views of Auschwitz in Present-Day Poland’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland (Londen 2005) 301-325. Hurvitz, G., ‘Poland, once the cradle of anti-Semitism, has fallen in love with Judaism’ in: Israel Hayom 22 juli 2011. Irwin-Zarecka, I., ‘Poland, after the Holocaust’ in: Remembering for the future: working papers and addenda (1989) 1:147. Leociak, J., ‘Literature of the personal documents as a source in Holocaust research’ in: Holocaust. Studies and Materials (2008) 1: 31-52. Leociak, J., ‘Understanding the Holocaust. A task for generations’ in: Holocaust. Studies and Materials (2008) 1: 3152. Mazowiecki, T. “Anti-Semitism of good and kind people” in: Under one heaven: Poles and Jews, speciale editie (1998): 30.
101
Melchior, M., ‘The Holocaust and Polish-Jewish relations in sociological studies’ in: Holocaust. Studies and Materials (2008) 1: 53-75. Orla-Bukowska, A., ‘New Threads on an Old Loom: national memory and social identity in postwar and postcommunism Poland’ in: Lebow, R.N., Kansteiner, W., Fogu, C., The politics of memory in postwar Europe (Durham, Londen 2006) 177-209. Pelt, R.J., van, 'Auschwitz: from architect's promise to inmate's perdition.' in: Modernism/Modernity (1994) 1:1 80120. Pelt, R.J., van, ‘Of shells and shadows: a memoir on Auschwitz’ in: Transactions of the Royal Historical Society (2003) 13:377-392. Snyder, Y., ‘The causes of the Holocaust. The form: Bloodlands as European history’ in: Contemporary European History (2012) 21: 2 149–168. Stola, D., ‘Anti-Zionism as a Multipurpose Policy Instrument: The Anti-Zionist Campaign in Poland, 1967–1968’ in: The journal of Israeli History (2006) 25:1 175–201. Szaynok, B., ‘The role of Antisemitism in postwar Polish-Jewish relations’ in: Blobaum, R. (ed.), Antisemitism and its opponents in modern Poland(Londen 2005) 265-283.
Lezingen en oraties Ambrosewicz-Jacobs, J., 'The Holocaust and coming to terms with the past in post-communist Poland', Ina Levine lazing (United States Holocaust Memorial Museum) uitgesproken op 25 april 2012. Laarse, R., van der, Nooit meer Auschwitz? Oratie uitgesproken op 24 januari 2012, ter gelegenheid van zijn aanvaarding van het bijzonder hoogleraarschap van de Westerborkleerstoel: Erfgoed van de oorlog.
Websites, instanties en overige bronnen Anne Frank Stichting Gesprek met Levien Rouw, afdeling Internationale tentoonstellingen Anne Frank Stichting, 13-08-2013, Amsterdam. Central and East European Online Library http://www.ceeol.com/ European Association for Jewish Studies http://eurojewishstudies.org/ Holocaust studies and materials (Engelstalige publicaties) http://www.zagladazydow.org/ March of life http://www.motl.org/
102
Museum of the History of Polish Jews http://www.jewishmuseum.org.pl/ NRC Handelsblad http://vorige.nrc.nl/europa/ http://vorige.nrc.nl/nieuwsthema/mei68/ PolishCenter for Holocaust Research http://www.holocaustresearch.pl/ Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau (Oświęcim) Świebocka, T., Pinderska-Lech, J., Mensfelt, J., ‘Auschwitz-Birkenau. Geschiedenis en Nu’ in: Brochure Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau (Wadowice 2011) vertaling: E. Dijk-Ferenc. Smoleń, K., ‘Auschwitz 1940-1945. Ein gang durch das Museum’ in: Brochure Staatsmuseum Auschwitz-Birkenau (Katowice 1981) vertaling: H. Henschel. Stichting Praemium Erasmianum http://www.erasmusprijs.org/ The Chicago Jewish News Online http://www.chicagojewishnews.com/ United StatesHolocaustMemorialMuseum http://www.ushmm.org/ Yad Vashem http://www.yadvashem.org/
103