Uitdeler
De kunst van het fouten maken
Laatst las ik een interview met Clairy Polak waarin ze vertelt dat ze uitzendingen waarover ze ontevreden is naderhand altijd terugkijkt om te analyseren wat ze niet goed deed. Ook tijdens het interview staat de tv aan en kijkt ze met een schuin oog naar haar eigen programma. ‘Daar kijk ik veel te streng.’ Mooi vind ik dat, een topinterviewster die nog steeds doorleert. Het verhaal van Clairy Polak is helemaal in lijn met een artikel van Remy Rikers in het tweede nummer van TVOO. Rikers, hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen, heeft onderzocht welke factoren maken dat mensen echt goed worden in een sport of in de muziek. Is het aanleg of iets anders? Het verschil tussen toppers en de rest blijkt vooral voort te komen uit hard werken: echte uitblinkers hebben zeker 10.000 uur geoefend om de top te bereiken. En in die uren verleggen ze elke keer hun grenzen. Toppers zoeken telkens nieuwe uitdagingen op, maken fouten en leren daarvan. Dat geldt ook voor trainers. Ik denk dat bijna iedereen een heel goede trainer kan worden, zolang je bereid bent veel uren in het vak te steken, fouten durft te maken en daarvan te leren. En daarin zit meteen ook een probleem, want veel trainers vinden het lastig goed om te gaan met fouten. De meesten lijden behoorlijk onder een slechte evaluatie of het gevoel dat je het niet goed hebt gedaan in een training. Die pijn maakt het lastig om onbevangen te leren van je fouten. Bovendien blijkt uit onderzoeken dat we de meeste fouten die we maken niet eens zien, omdat ons brein erop gericht is die te verdoezelen. Zou dat waar zijn? Dat herken ik minder – maar ja, als mijn brein er inderdaad op gericht is fouten te verdoezelen klopt dat natuurlijk. Dus als dit waar is, hoe kun je je dan beter bewust worden van je fouten en ervan leren zonder dat het zo pijnlijk is? Daarover gaat dit hoofdstuk. Wat zou jij doen? Dit stuk gaat over je instinctieve reacties als je geconfronteerd wordt met een fout. Juist omdat die instinctief zijn, is het lastig jezelf daarop te betrappen. Maar laten we het proberen. Lees onderstaande situaties door en signaleer de eerste gedachte die in je opkomt. Elke gedachte is goed. 1. Een deelnemer vertelt je ‘s morgens dat hij geen tijd heeft gehad om zich goed voor te bereiden op de training, hij heeft niks gelezen. Dan komt hij in de pauze op je af en zegt dat hij je uitleg onduidelijk vindt. Wat is het eerste dat je denkt? 2. Tijdens evaluaties scoor je elke keer gemiddeld een punt lager dan je collega. Op het laatste formulier dat je ziet, krijgt je collega een 9 en jij een 6. Wat denk je? 3. Je krijgt van de organisatie het verzoek om de cursusruimte voortaan netter achter te laten. De rest ruimt het altijd op, alleen jij niet. Wat vind je hiervan? 4. Aan het eind van een training vertelt je collega je dat ze je soms wel erg lang van stof vindt. Jij vindt haar juist soms erg snel. Wat is het eerste dat je denkt? 5. Een deelnemer zit er stil bij en reageert niet in discussies. Alleen als je haar direct aanspreekt, geeft ze antwoord – gelukkig wel de goede. Als je in een pauze vraagt hoe het gaat, vertelt ze dat ze zich ontzettend verveelt. Wat is het eerste dat in je opkomt? Leer ik? Ik weet niet wat jij geantwoord hebt, maar ik zal je mijn ongekuiste antwoorden geven. 1. De deelnemer die zich niet voorbereid heeft en me dan vertelt dat hij mij uitleg onduidelijk vindt: ‘Ja, eikel, bereid je dan ook voor. Dan snap je mijn uitleg wel.’ 1
2. Een 6 op het evaluatieformulier terwijl mijn collega een 9 krijgt: ‘Zij is ook veel beter, daar kan ik niet aan tippen.’ 3. Een verzoek om de trainingsruimte netter achter te laten: ‘Wat een gezeik! Daar betaal ik toch voor?’ 4. Feedback van de snelle collega dat ze me te lang van stof vindt: ‘Ik ben benieuwd wanneer ik te lang van stof ben. Misschien kan ik dat anders gaan doen.’ 5. De verveelde, stille deelnemer: ‘Ja, dat snap ik wel. Als je je nergens mee bemoeit, ga je je vervelen!’ De vraag is natuurlijk wat mijn antwoorden doen: helpen ze me om te leren van mijn fouten of niet? Als ik eerlijk ben, is dat maar één keer zo. Alleen bij mij collega die me te lang van stof vindt, ben ik oprecht benieuwd naar wat ik doe en hoe ik daarvan kan leren. In drie andere gevallen sla ik de bal meteen terug. De verveelde deelnemer moet zich meer met de discussie bemoeien, de deelnemer die mijn uitleg niet snapt, moet zich beter voorbereiden en de klachten over een rommelige zaal vind ik onzin. En dan is er nog één situatie waarvan ik meteen van slag ben. Als ik een 6 krijg op het evaluatieformulier terwijl mijn collega een 9 scoort, trek ik daaruit de conclusie dat mijn collega beter is. En dat is geen fijn gevoel. Alles bij elkaar is mijn score dus maar matig. Ik leer precies één keer. Eén keer laat ik de feedback weliswaar binnenkomen, maar word ik er vooral verdrietig van. En drie keer mep ik van me af en maak ik me er verder niet druk om. Eerlijk gezegd, verbaast me dat. Ik dacht altijd dat ik best aardig ben en geïnteresseerd inga op kritiek. Maar blijkbaar doe ik dat lang niet altijd. Mensen houden niet van tegenstrijdigheden Is het nu heel stom dat ik zo reageer? Ben ik een uitzondering en leren alle andere mensen wel van hun fouten? Dat is – gelukkig - niet het geval. Psychologen hebben boekenkasten vol geschreven over onze neiging om informatie, feiten, waarnemingen en gevoelens te negeren die niet passen in ons wereldbeeld. We streven ernaar om ‘cognitieve dissonantie’ zoveel mogelijk te reduceren. Cognities zijn alle toestanden die zich voordoen in onze geest: kennis, emoties, houdingen, intenties enzovoort. De grap is dat nieuwe cognities die we opdoen niet altijd hoeven te stroken met bestaande. Sterker nog, dat is heel vaak het geval. De wereld is één groot vat vol tegenstrijdigheden en dus moeten we elke dag tientallen grotere of kleinere tegenstrijdigheden verwerken. Al die dissonantie geeft spanning. Als cognitie A niet klopt met cognitie B geeft dat een ongemakkelijk gevoel. Daarmee kunnen we prima leven zolang het geen belangrijke overtuigingen zijn. Maar het wordt vervelend als twee belangrijke overtuigingen met elkaar conflicteren. Als je het milieu superbelangrijk vindt èn je tegelijkertijd drie keer per jaar ver weg wilt met het vliegtuig, dan heb je een probleem. Dat is niet met elkaar te verenigen in je denken, dat veroorzaakt stress. Je kunt natuurlijk je gedrag aanpassen (niet meer vliegen), maar het is veel gemakkelijker om je denken aan te passen. In huistuin- en keukentaal: je praat je eigen gedrag goed. Bijvoorbeeld door tegen jezelf te zeggen: ‘Maar ik plant “travel for trees” dus zo erg is het niet.’ Of: ‘Maar ik eet vegetarisch, dus dat maakt uit.’ Ik las een interview met de voorzitter van een milieuvereniging. Ze ging drie keer per week in bad, terwijl dat veel meer water kost dan een douche. Ze vond het kleinzielig om daarvan een probleem te maken: ‘Ik ontspan enorm door een bad en daardoor kan ik mijn werk goed doen. Dat lijkt me belangrijker dan die paar liter water die ik kan besparen.’ Als lezer denk ik dan: ‘Houd toch op! Alsof je je werk niet goed kan doen zonder dat bad.’ 2
Het gaat er niet om of deze argumenten waar of niet waar zijn – want ze zijn in ieder geval niet onwaar – het gaat erom dat je hersenen automatisch op zoek gaan naar argumenten en overtuigingen waarmee je de cognitieve dissonantie op kunt heffen. Kennelijk is dat een dusdanig ongemakkelijk gevoel dat we daar zo snel mogelijk vanaf willen. Als voorspellingen niet uitkomen Een bekend voorbeeld van reductie van cognitieve dissonantie komt van de ontdekker van het verschijnsel, Leon Festinger. In 1956 sloot hij zich aan bij een sekte waarvan de leden dachten dat de wereld zou vergaan op 21 december van dat jaar. De leider van de groep, Marian Keech, had haar volgelingen beloofd dat ze op 20 december om middernacht zouden worden gered door een vliegende schotel die hen in de ruimte zou brengen. Veel van haar volgelingen namen ontslag, gaven hun huis weg en deelden hun spaargeld uit. Toen er op 20 december om twaalf uur ’s nachts geen ruimteschip arriveerde, werd de groep onrustig. Om twee uur begonnen de leden van de sekte zich ernstige zorgen te maken. Gelukkig kreeg Marian Keech om kwart voor vijf een visioen. Daaruit bleek dat de wereld gered was door het diep gewortelde geloof van de sekte: ‘Sinds het begin der tijdens is er nimmer zo’n Goedheid en licht over de aarde gekomen als nu door deze kamer stroomt.’ Je zou verwachten de sekteleden razend waren op Marian Keech en op zichzelf, want ze hebben al hun spullen weggegeven in de verwachting van een ruimtereis. Maar na het visioen reageerden ze juist opgetogen: door hun ‘redding’ gingen ze sterker geloven. Veel groepsleden die vóór 21 december geen zendingsdrang hadden gevoeld, belden nu de krant om het wonder te melden. Al gauw begonnen ze op straat voorbijgangers aan te spreken om hen te bekeren. Je neemt onbewust de gemakkelijkste weg Cognitieve dissonantie reduceren, gaat vaak onbewust. Je kiest er niet bewust voor om jezelf goed te praten. Het is eerder zo dat je de spanning tussen twee cognities voelt en probeert om die op te heffen. Onderzoek laat zien dat vrijwel iedereen de neiging heeft om daarbij de weg van de minste weerstand te volgen. De volgelingen van Marian Keech hadden ervoor kunnen kiezen om hun geloof op te geven en de sekte de rug toe te keren, maar dat zou enorme gevolgen gehad hebben. Ze hadden moeten toegeven dat ze foutieve denkbeelden aangehangen hadden, ze hadden onder ogen moeten zien dat ze al hun bezittingen voor niets weggegeven hadden en ze zouden het voortaan moeten stellen zonder de beschermende kring van hun lotgenoten. Ga er maar aan staan. In plaats daarvan kozen ze dus de ‘easy way out’: zij hadden de aarde gered en hadden dus van meet af aan gelijk gehad! Misschien denk je nu: ‘Ik zou nooit zo raar reageren als die volgelingen van Marian Keech!’ Dat kan kloppen, maar de kans is groot dat je ooit iets gedaan hebt of ooit iets gaat doen dat vergelijkbaar is. Lees maar eens de volgende ervaring van Frank. Het verhaal van Frank ‘Ik was eerstejaars student en deed mee aan een onderzoekje. Van te voren wisten we niet wat dat zou inhouden. We bleken drie dagen lang schroefjes te moeten sorteren, echt enorm saai werk. Er waren twee groepen studenten (zonder dat we dat wisten van elkaar): de ene kreeg fl. 7,50 per uur betaald, de ander niets. Aan het eind van de laatste dag kregen we een interview met allemaal vragen. Het sloot af met de vraag: ‘Wat vond je van deze dagen?’ Je zou verwachten dat de betaalde groep 3
zou antwoorden dat het saai was geweest, maar dat ze tenminste wat verdiend hadden. En dat de andere groep zou zeggen: ‘Het was bloedsaai. Ik heb drie dagen verpest en daarvan baal ik enorm.’ De betaalde groep gaf inderdaad het antwoord dat je zou verwachten, maar de tweede groep deed dat niet! Juist zij voerden allemaal redenen aan waarom de dagen toch heel waardevol geweest waren: ze konden zich nu beter konden inleven in hoe het was om aan een lopende band te staan, ze waren meer gemotiveerd voor hun studie etc. Zo maakten ze een waardevolle ervaring van die drie dagen en voorkwamen ze dat ze zichzelf iets te verwijten hadden.’ Geconfronteerd worden met fouten leidt tot zelfrechtvaardiging Maar wat heeft de reductie van cognitieve dissonantie nu te maken met het feit dat veel trainers moeite hebben om fouten toe te geven? Toegegeven, geconfronteerd worden met fouten levert cognitieve dissonantie op (je dacht of wilde A, maar je merkt B). Waarom is onze instinctieve reactie dan vrijwel altijd dat we de fout niet onder ogen willen zien? Waarom zeggen we maar zelden: ‘Oh, leg dat eens uit? Misschien kan ik er wat van leren.’ De reden is dat een confrontatie met fouten bij iedereen botst met haar of zijn zelfbeeld. Daarbij maakt het niet uit of je die fouten zelf ontdekt of dat je erop gewezen wordt door anderen. In beide gevallen strookt de mogelijkheid van fouten niet met het positieve zelfbeeld dat mensen van zichzelf hebben. Want in dat positieve zelfbeeld is geen plaats voor fouten. Mensen denken: ‘Ik deug.’ En ze denken ook: ‘Iemand die fouten maakt, deugt niet.’ Dan ligt de conclusie voor de hand: ‘Ik maak geen fouten.’ Ik deug.
Die persoon deugt niet.
Ik maak geen fouten.
Iemand maakt fouten.
Als we dan toch geconfronteerd worden met een fout ontstaat er cognitieve dissonantie. Want hoe kan iemand deugen en toch fouten maken? Die spanning geeft ongemak en de weg van de minste weerstand is om onszelf te rechtvaardigen. ‘Zeker, er is iets mis gegaan, maar dat is niet mijn fout.’ Zo voorkom je cognitieve dissonantie. Er is iets misgegaan. Ik deug. Ik heb dus niks fout gedaan. Dit is een automatisch proces; als de kans bestaat dat we iets stoms gedaan hebben, zoekt ons brein onbewust naar zelfrechtvaardiging. Juist doordat het een automatisch proces is, heb je het van jezelf niet door, maar bij anderen zie je het vaak meteen. Zie je de zelfrechtvaardiging in de volgende voorbeelden? Een trainer heeft een rollenspel nabesproken en heeft niet eerst stoom laten afblazen, maar heeft meteen gevraagd: ‘Heb je nu je doel gehaald?’ Dat leidde ertoe dat de groep meteen kritiek gaf en uiteindelijk was de deelnemer in tranen. De trainer zei na afloop tegen een collega: ‘Dat was natuurlijk niet handig, maar normaal doe ik dit nooit. Dus er zit ook iets in haar waardoor ik dat deed. Het is echt een aparte deelnemer.’
4
Twee deelnemers melden dat ze training te traag vinden gaan. De trainer bespreekt dit met een collega en wordt er boos om: ‘Ja, bekijk het maar! Dan zorgen ze zelf maar voor hun energie - daar ben ik niet voor!’ Aan het eind is een deelnemer negatief over de training. De reactie van de trainer: ‘Ik snap je kritiek, maar ik had het wel fijn gevonden als je het eerder had gezegd. Nu kan ik er niks meer mee.’ Uit de evaluaties blijkt dat een trainer slecht gescoord heeft. Zijn reactie: ‘Ja, maar met een evaluatie meet je alleen de tevredenheid van de deelnemer, niet wat het uiteindelijk oplevert. Op de lange termijn is dat toch het belangrijkste.’
Door zichzelf te rechtvaardigen, voorkomen deze trainers een rotgevoel, maar ze ontnemen zichzelf daarmee ook een kans om te leren. Een volgende keer zijn ze dus niet voorbereid op de lastige situatie die hen nu aan het denken zette. Dat is jammer, maar ook begrijpelijk, want zo werkt ons brein kennelijk. Zelfbeschuldiging Als zelfrechtvaardiging zo vaak voor komt, waarom lijden trainers dan toch zo vaak onder zelfbeschuldiging? Dat komt doordat zelfbeschuldiging naar mijn idee route twee is. In de literatuur lees je daar weinig over en dat komt misschien doordat we in het dagelijks leven lang weg kunnen komen met zelfrechtvaardiging. Maar als trainers kunnen we dat niet. Als we niet luisteren naar de feedback van de deelnemers gaan ze alleen maar harder roepen. Als je ontkent dat een oefening niet aanslaat, is de groep bij een volgende oefening op zijn hoede en is de kans groot dat die ook mislukt. Als je doorgaat op een foute weg, zie je dat uiteindelijk terug in de lage cijfers op het evaluatieformulier. Als de fout zo zichtbaar is dat je hem niet meer kunt wegwuiven, kan zelfrechtvaardiging omslaan in zelfbeschuldiging. Je redeneert dan verder: ‘Ik heb een fout gemaakt. Mensen die fouten maken, deugen niet. Ik deug dus niet.’ Denken dat je niet deugt, levert een rotgevoel op. Wie kent het niet: je denkt aan een faalervaring en voelt je meteen rot. Er is iets misgegaan. Het is mijn schuld. Ik deug dus niet. Maar denken dat je niet deugt, is ook helder en eenduidig. Daarom blijf je er ook gemakkelijk in hangen. Het gevolg is dat je met zelfbeschuldiging net zo min leert van je fouten als met zelfrechtvaardiging. Je weet nu weliswaar wat je bent (‘Fout!’), maar dat inzicht leidt niet tot wezenlijk ander gedrag. Instinctieve reacties Zelfrechtvaardiging en zelfbeschuldiging zijn instinctieve reacties. Dit is hoe onze geest nu eenmaal werkt: zelf als je (ik) 22 jaar trainer ben(t), ontkom je (ik) er niet aan. Zodra we geconfronteerd worden met kritiek zullen we proberen onszelf te rechtvaardigen. En als die verdediging instort, gaan we onszelf beschuldigen. Zomergasten terugblik Afgelopen zomer was er een terugblik op 25 jaar zomergasten. Van oudsher een programma waarbij vooral de interviewer gerecenseerd wordt. In de terugblik worden de interviewers geconfronteerd met de uitzendingen en kritieken van destijds. En ook dan zie veel zelfrechtvaardiging en ook wat zelfbeschuldiging. 5
Zelfrechtvaardiging Joris Luijendijk blikt terug op zijn interview met Linda de Mol. Twee weken daarvoor heeft hij gehoord dat haar huwelijk stukgelopen is. Hij heeft beloofd om daar geen vragen over te stellen. Dat levert rare momenten op waarin De Mol wel hint naar haar privésituatie, maar Luijendijk niet doorvraagt. Achteraf geeft hij daarvoor de volgende reden. JL: Zij kwam binnen met een eigen coach en grime, zij is een merk – dus als zij haar ziel opengooit heeft dat gevolgen voor tientallen zo niet honderden mensen hun werk – je zit daar tegenover een commercieel bedrijf en daarvan is de vraag of je dat bij zomergasten hoort te doen want je krijgt drie uur lang persverklaringen van zo’n commercieel bedrijf – en zij deed echt haar best om er binnen de beperkingen nog wat van te maken, dus ik denk dat de vergissing zat in de uitnodiging. Als buitenstaander lijkt mij duidelijk wat het probleem was. Grote onderwerpen tot ‘no go area’ bestempelen, is de dood in de pot voor elk interview. Maar Luijendijk zoekt het elders, bij de uitnodiging. Daarvan leert hij weinig: als interviewer is hij blijkbaar al klaar. Een volgende keer hoeft hij alleen maar de goede gasten voorgeschoteld te krijgen. Zelfbeschuldiging Hanneke Groenteman leest een recensie uit NRC Handelsblad voor waarin Bastiaan Bommeljé haar interview met Dunnink als volgt kritiseert. ‘Dunninks keuze van fragmenten had meer betekenis kunnen krijgen wanneer Groenteman enige inhoudelijke respons had gegeven. Nu leek het teveel op een ongemakkelijke ontmoeting tussen iemand wiens culturele bagage die van een klassiek Bildungsburger is en iemand wiens culturele bagage is opgegaan in het televisietijdperk. En never the twain shall meet.’ HG: Moet ik commentaar geven? Mag. HG: Dit lijkt mij heel erg waar. Ja? HG: Ja. Hij suggereert een beetje dat die man boven jouw pet ging. HG: Ja! Nou, kennelijk heb ik hem niet gevat en was ik gewoon te light voor zijn kwaliteit. Hier zie je hoe Hanneke Groenteman zichzelf beschuldigt. Als kijker geloof ik er niks van: Ze lijkt me een intelligente vrouw, waarom zou zij een man als Dunnink niet kunnen interviewen? Het wordt geen moment concreet wat ze anders had kunnen doen. Maar het oordeel is geveld: Groenteman is te licht en kan daarom geen goed interview houden. Hoe kun je wel leren van je fouten? Het valt dus niet mee om te leren van fouten. Als we geconfronteerd worden met fouten is onze eerste reactie zelfrechtvaardiging of zelfbeschuldiging. Daar leer je niets van en dat is niet zo gek, want bij leren gaat het erom dat we ons gedrag aanpassen, niet dat we onze persoonlijkheid oppoetsen of afkraken. Leren veronderstelt dus dat we kijken naar wat we doen, niet naar wie we zijn. Daarmee kost leren veel meer energie dan de ‘luie’ denkweg waarmee we cognitieve dissonantie wegpoetsen. Hoe krijg je dat dan toch voor elkaar? Ik wil eerst kijken naar de situatie dat je als trainer al volop in de zelfbeschuldiging zit. Elke trainer maakt dat eens in de zoveel tijd mee. En elk trainer weet ook hoeveel energie dat kost en hoe zinloos dat is. Toch blijkt het heel moeilijk om uit de zelfbeschuldiging te kruipen en dat komt vooral doordat er twee ontsnappingsroutes zijn die de pijn verlichten, maar het probleem niet verhelpen. Daarna behandel ik wat je doet als je in de zelfrechtvaardiging zit. 6
Als je al in de zelfbeschuldiging zit ‘Twee dagen training en ik heb alleen maar zitten zwoegen. Ik voelde bij de start al dat niet echt wilde: mijn eerste oefening was te licht voor ze, te gemakkelijk. Ik heb wel even aangekaart of er iets miszat, maar ze lieten niet het achterste van hun tong zien. Toen maar doorgegaan, maar het bleef moeizaam gaan. In de subgroepjes waren ze nog wel lekker aan het werk, maar in de grote groep viel het elke keer stil. Ik durfde niet nog een keer te vragen wat er was: je kunt het proces niet om de haverklap bespreken. Aan het eind hebben we wel geëvalueerd: ze hadden wel wat geleerd, maar de energie spatte er niet vanaf op zijn zachtst gezegd. En nu kom ik er niet los van. Overdag kan ik het nog wel relativeren – ik mag toch ook wel eens een minder geslaagde training geven – maar ’s nachts lig ik maar te malen. Ik vind het zo stom van mezelf.’ Heel veel trainers die ik spreek, herkennen dit gevoel: je hebt een training gegeven die niet lekker liep en je geeft jezelf daarvan de schuld. Als je zover bent, is het niet gemakkelijk om de negatieve spiraal te doorbreken. Wie eenmaal slecht over zichzelf denkt, vindt de weg omhoog niet snel terug. Maar nog vervelender is misschien wel dat niet alle wegen omhoog leiden tot leren. Er zijn er zeker twee die de pijn wel verminderen, maar die verder niets opleveren. Valse hulp bij zelfbeschuldiging 1: de ‘aardige collega Ik had een collega die ik altijd kon bellen als ik een lastige training had gehad. Ze liet me eerst lekker stoom afblazen over die ene enge deelnemer of dat moment dat de hele groep wegzakte. En daarna werd ze boos op de groep: ‘Wat een idioten! Parels voor de zwijnen!’ Ze kende de cultuur wel die in dat bedrijf heerste: passieve, zelfingenomen mensen, die moesten eens wat meer verantwoordelijkheid nemen! Als het al lastig was geweest dan lag het niet aan mij. Zij kende mij, ik was immers een geweldige trainer! Heerlijk, zo’n telefoongesprek. Ik voelde me echt getroost: ik deugde wél. Maar echt helpen deed het niet. Ik voelde me tijdelijk wat beter, maar viel in mijn eentje en dan liefst rond half 5 ’s nachts net zo hard weer terug. Dan lag ik te piekeren over wat ik niet goed gedaan had. Want hoe hard die collega ook roept, de cognitieve dissonantie breekt er toch doorheen. Dat werkt als volgt. Je hebt zelf de conclusie getrokken dat je niet deugt (1 en 2) – dit is de fase van de zelfbeschuldiging. Je collega probeert je op een ander spoor te krijgen door de groep de schuld te geven (3) en jou te doordringen van je kwaliteiten als trainer (4). Dat is goed bedoeld, maar daarmee zit je in feite in de zelfrechtvaardiging. Tien tegen één dat je die fase al eerder doorlopen had, voordat de groep over je heen gevallen was. En de kritiek waarmee ze toen kwamen, was niet mals en laat zich niet wegpoetsen door de peptalk van je collega. Eigenlijk ben je weer terug bij af en niets wijzer. Er is wel degelijk iets misgegaan en dat kan je niet rijmen met ‘ik deug’. Er is iets misgegaan. ‘Ik deug.’ (4)
‘Het is mijn schuld.’ (1)
‘Het ligt aan de groep.’ (3)
‘Zie je wel, ik deug niet.’ (2)
Zelfrechtvaardiging
Zelf beschuldiging
Deze hulp levert dus niets op – je leert er niets van en je wordt er ook niet echt blij van. Toch gebeurt het nog vaak onder trainers, meestal minder extreem dan het voorbeeld van mijn collega. Ze laten je vertellen over de training en dan je krijgt zinnen terug als: 7
‘Maar dat deed was toch harstikke goed!’ ‘Ik weet zeker dat niet zo erg was als jij denkt, ik ken je.’ ‘Het is ook een echt lastige groep als ik het zo hoor.’
Je kunt je afvragen waarom collega’s dit doen. Het zou kunnen dat ze op deze manier ook cognitieve dissonantie willen vermijden. Als ze zich vereenzelvigen met jou, is jouw fout ook bedreigend voor henzelf. Als ze tegen je opkijken kan het nog bedreigender zijn: als jij het fout doet, hoe staat het dan met henzelf? Valse hulp bij zelfbeschuldiging 2: een nieuw succes ‘Er is maar één ding dat echt werkt als ik een slechte training heb gegeven: een nieuwe training die wél succesvol is. Dan voel ik weer dat ik het wél kan. Liefst bij dezelfde groep, maar bij een andere groep kan ook.’ Deze stelling gaat op voor veel trainers. Met een nieuwe, succesvolle training zwiep je jezelf van de ‘ik deug niet’ terug naar de ‘ik deug wel’. De éne groep vindt jou maar zozo, maar een volgende groep vindt jou geweldig! Die laatste ervaring komt over de vorige heen en zo vindt je brein weer rust. Ik deug wel! Op donderdag en vrijdag gaf ik een training die beroerd ging. Ik kreeg geen contact met de groep en had het idee dat we met zijn allen braaf alle oefeningen doorgingen, maar zonder veel inspiratie. In de evaluatie bleek dat ook: een paar mensen hadden het veel te traag gevonden. Op maandag en dinsdag had ik een nieuwe groep. Natuurlijk had ik me tot in de puntjes voorbereid: nu spande het erom, nu moest het goed gaan! Dat ging het ook. Toevallig was er ook net een schriftelijke tussenevaluatie gepland waarin ik deelnemers vroeg naar de mening over de trainers. Ik kwam er bijzonder goed uit. Ik vroeg me af wat er zou gebeuren als deelnemers uit beide groepen hun ervaringen zouden vergelijken. Ze zouden me niet herkennen in de beschrijving van de ander denk ik. Jammer genoeg levert ook deze uitweg weinig op. Je wordt er weliswaar rustiger van en baalt minder van jezelf, maar je leert er weer niets van. Wat moet je een volgende keer anders doen om ervoor te zorgen dat je het drama met de eerste groep vermijdt? Die vraag blijft onbeantwoord. Hoe kom je wel uit tot leren? De essentie van leren van je fouten is dat je precies analyseert wat er gebeurd is: wat heb je gedaan, wat is het effect, wat had je anders kunnen doen? Je vlucht niet in de zelfrechtvaardiging of zakt niet weg in zelfbeschuldiging, maar blijft bij de situatie waarin iets misgegaan is. En je onderzoekt wat daar precies gebeurd is. Welke feedback krijg je precies, wat zie je gebeuren, welk gevoel heb je zelf en waardoor komt dat? Er is iets misgegaan. Ik deug.
Ik heb een fout gemaakt.
Wat heb ik precies gedaan?
Ik heb dus niks fout gedaan.
Ik deug dus niet.
Wat kan ik anders doen?
Zelfrechtvaardiging
Zelfbeschuldiging
Leren
8
Hiervoor heb je een feitelijke houding nodig, zonder al te veel emotie. Niet wegzakken in de zelfbeschuldiging of zelfrechtvaardiging, maar blijven bij je feitelijke gedrag en het effect. Dat is vaak lastig als je al in de zelfbeschuldiging of zelfrechtvaardiging zit. De stem in je hoofd roept heel hard: ‘Je deugt niet, je hebt het fout gedaan!’ Of als je bezig bent jezelf te rechtvaardigen: ‘Wat een rotgroep. Die heeft altijd wat te zeiken!’ Als je die stem eenmaal hoort, kun je niet meteen naar de analyse toe – zonder dat je het merkt, zal je kijk op de situatie dan gekleurd worden door je emoties. De enige manier om daaraan te ontsnappen, is dat je de zelfbeschuldiging eerst volop ruimte geeft. Meteen daarna geef je ook volop ruimte aan de zelfrechtvaardiging. Als je beide polen er echt laat zijn, verliezen ze hun kracht. Dan kun je kijken naar wat er precies is gebeurd. Er is iets misgegaan. Zelfrechtvaardiging
Zelfbeschuldiging
Echte hulp 1: breng de emoties tot rust Als je jezelf moet helpen, is het dus belangrijk dat je tijd neemt om je gevoel te signaleren. Voel hoe boos of verdrietig je bent en lucht je hart. Pas daarna ga je naar de analyse. Als je een collega coacht geldt hetzelfde: ga niet te snel de analyse in, maar geef eerst aandacht aan het gevoel. Oefeningen om uit de zelfbeschuldiging of zelfrechtvaardiging komen 1. Jezelf helpen: schrijfoefening. Neem een blaadje en verdeel het in twee kolommen. Links staat: het ligt aan de ander. Rechts staat: het ligt aan mij. Start met je hart te luchten in de kolom die het meest dichtbij voelt. Doe dit totdat er een ja-maar opkomt en steek over naar de andere kolom. Censureer niks totdat je je hart hebt gelucht. 2. Jezelf helpen: mindfullness. Met mindfullness neem je zonder oordeel waar wat je voelt en denkt. Zo kun je ook zelfbeschuldiging of zelfrechtvaardiging waarnemen zonder meteen naar een ‘analyse’ te gaan. Die is toch waardeloos zolang de onderstroom hem kleurt. Dus als je denkt aan de situatie ben je vooral opmerkzaam op je gevoel en gedachtes zonder het te willen oplossen. Het helpt al als je ervoor denkt: ‘Ik merk dat ik denk dat…’ of ‘Ik merk dat ik me verdrietig voel.’ Hoe meer ruimte je je gevoelens en gedachtes geeft, hoe sneller je rustig wordt. 3. Een collega helpen: coachen. Je kunt een collega goed helpen door de onderstroom te benoemen en daarvoor begrip te hebben. Kijk eerst waar je collega zit: in de zelfbeschuldiging of in de zelfrechtvaardiging. Vaak kun je dat horen aan de manier waarop hij of zij erover praat. Met zachte stem, weinig oogcontact en terneergeslagen is het zelfbeschuldiging. Als hij of zij rechtop zit en met harde stem praat en zelfverzekerd overkomt, zit hij eerder in de zelfrechtvaardiging. Je kunt er ook naar vragen: ‘Je hebt het gevoel dat het mis is gegaan hè? Aan wie ligt dat nou het meest naar jouw idee?’ Om dat gevoel ruimte te geven kun je meeleven, begrip tonen en doorvragen. Dat kan met zinnetjes als: ‘Je baalt er echt van hè?’ ‘Wat verwijt je jezelf allemaal?’ ‘Ik kan me voorstellen dat het een rotgevoel is.’
9
Daarna steek je over naar de andere kant. Als iemand in de zelfbeschuldiging zit, wil je de kant van de zelfrechtvaardiging aandacht geven. Je kunt dat doen door aan te geven dat je iemand een goede trainer vindt of door te vragen naar positieve ervaringen. Als iemand in de zelfrechtvaardiging zit, moet je oversteken naar de zelfbeschuldiging en dat is vaak een wat lastigere stap. Iemand is bijvoorbeeld heel boos op de groep: ‘Wat een passief zooitje!’ Je kunt dit uitvergroten: ‘Nou inderdaad! Hoe durven ze te verwachten dat de trainer ze entertaint!’ door die lachspiegel gaat de ander vaak wat meer zelfkritiek voelen. Je kunt ook serieus een spiegel voorhouden: ‘ik kan me wel voorstellen dat een groep passief wordt als jij zoveel adviezen geeft.’ Echte hulp 2: analyseer gedrag en effect Als de emotie gezakt is, kun je naar de analyse gaan. Echt gaan leren betekent dat je kijkt naar wat je precies hebt gedaan, wat dat opleverde en hoe je het een volgende keer anders zou kunnen doen. Je maakt het scherp door één moment te pakken. Kijk wanneer het begon, en kijk daar zo feitelijk mogelijk naar. Wat is het moment waarop het mis begint te gaan? Kies één moment. Wat gebeurt er precies?
Wat doe jij?
Wat is het effect?
Wat zou je anders kunnen doen?
Probeer uit en leer !
Wat is het precieze beginmoment? Als je al in de zelfbeschuldiging zit, heb je daarvoor zeer waarschijnlijk al zaken over het hoofd gezien; op een eerder moment ben je jezelf gaan rechtvaardigen toen je had kunnen weten of voelen het misging. Het is mooi om dát moment te pakken als leermoment. Bijvoorbeeld: Ik baal van de kritiek van een deelnemer die mijn training te oppervlakkig vond. Als ik het terughaal, weet ik dat het begon op het moment dat ze binnenkwam en mij geen hand gaf. Ik merk dat de groep het te lastig vindt en ben een training lang bezig om ze te motiveren om door te zetten. Als ik kijk waar het begint, is dat al in de voorbereiding: ik heb te lastige oefeningen bedacht. De analyse: wat doe je nu met welk effect? Leren betekent dat je je huidige gedrag onder ogen durft te zien; dat je feitelijk kijkt zonder jezelf te vergoelijken of te beschuldigen. Wat heb je precies gedaan? En welk effect had dat? Bijvoorbeeld: Ik vond haar meteen stom. ‘Wie komt er nou binnen zonder een hand te geven?’ dacht ik. Wat een stom mens! Toen ze daarna in een oefening ook nog nors reageerde, heb ik een vervelend grapje gemaakt. Het was zogenaamd leuk bedoeld, maar ik voelde zelf wel dat er lading onder zat. Ik was echt verliefd op mijn nieuwe oefening – die vond ik zo leuk! Dus ik heb haar in het programma geplakt zonder echt goed te doordenken of ze wel paste. Ik heb ook geen goede tijdsplanning gemaakt. Ik dacht: het loopt wel los. Tijdens de training liepen we al iets uit en twijfelde ik even of ik de oefening wel zou doen. Maar ik zei tegen mezelf dat ze te leuk was om te laten schieten en toen heb ik haar toch gedaan. Ik had ook het gevoel dat ik snel moest beslissen omdat de groep zat te wachten. De oefening bleek te lastig: ze kostte veel tijd in de nabespreking en een aantal mensen haakten af. Daardoor zijn we eigenlijk de hele ochtend aan het reflecteren geweest en had ik minder tijd voor de rest van mijn programma.
10
Wat zou je anders kunnen doen? Zodra je beschreven hebt wat je deed, ligt de oplossing vaak voor de hand. Juist omdat je het zo klein maakt - wat deed en dacht je toen - kun je vaak gemakkelijk een alternatief bedenken. Bijvoorbeeld: Als iemand wat nors binnenkomt, ga ik er juist opaf om contact te zoeken. Even een praatje maken, vragen hoe het is. Eraan werken om diegene leuk te gaan vinden of minimaal te begrijpen wat er aan de hand is. Dan reageer ik aardiger en zal diegene eerder ontdooien. Niet verliefd worden op mijn oefening! Ik zie twee dingen die ik anders kan doen: bij een nieuwe oefening altijd even checken hoe zij past in de rest van het programma. Niet te eenzijdig worden in leerstijlen. En een planning maken, zodat ik echt kan afwegen of het realistisch is. En als ik tijdens de training twijfel: niet te snel willen beslissen, maar desnoods even een time-out nemen om na te denken. Hoe voorkom je zelfrechtvaardiging? Als je in de zelfbeschuldiging zit, is er bijna altijd een proces van zelfrechtvaardiging aan voorafgegaan. Je hebt iets gedaan en bent doorgegaan op de ingeslagen weg, tegen beter weten in. Als je eenmaal in de zelfbeschuldiging zit, is dat pijnlijk en niet gemakkelijk om er alsnog van te leren. Als je een klein foutje onder ogen ziet en aanpakt is dat veel gemakkelijker dan wanneer je door bent gegaan op de ingeslagen weg. Signaleer dus wanneer je in de zelfrechtvaardiging schiet, en probeer de feiten onder ogen te zien. Zinnen om je te betrappen op zelfrechtvaardiging 1. Ik kan echt niet anders, anders komen we niet aan de rest van het programma toe 2. Het ligt natuurlijk ook aan mensen zelf of ze leren 3. Ik heb recht op een of twee mislukte trainingen per jaar, niemand is perfect 4. Dit soort trainingen moet ik gewoon niet doen, daar zijn anderen beter in 5. De groep moet ook zelf in beweging komen 6. De eerste dag was moeizaam. Zal ik het bespreken met de groep? Nee, maar niet doen, dan gaan we weer zo het proces in, dat doet misschien wel meer kwaad dan goed. We moeten ook aan het programma van de tweede dag toekomen, dat is belangrijk. 7. Wat een lastige groep zeg. Ik heb echt geen idee wat ik ermee moet. Nachtje over slapen maar, wie weet gaat het dan beter. 8. Die deelnemer heeft echt altijd wat te zeiken 9. Mensen hebben nou eenmaal altijd iets te zeuren 10. Ik snap niet waar ze zich druk over maken 11. Uiteindelijk hebben ze wel degelijk geleerd, en dat is toch waar het om gaat 12. Ik doe dit anders nooit 13. Weet je, met de opdrachtgever erbij… er is dan eigenlijk geen veilige sfeer te maken 14. Mijn co-trainer reageerde echt te fel, maar ik kon niks doen, als ik me ermee had bemoeid was het alleen maar erger geworden 15. Snel vergeten deze klus, want dit was van meet af bestemd om te mislukken 16. De ene 7 is de andere niet 17. Als iemand een 6 geeft zegt dat vooral veel over zijn eigen inzet 18. Als mensen bij een evaluatie pas met kritiek komen vind ik dat zo zonde: steek dan eerder je nek uit en zeg wat je ervan vindt! Daarbij helpt het als je jezelf voorhoudt dat je mag leren. Een kind probeert te lopen, valt om en staat weer op – met een lach op het gezicht en onder groot gejuich van de volwassenen. Leren staat voorop, en in het leren zit de lol. De kans is groot dat je de lol in het leren ergens bent kwijtgeraakt. 11
Op school, als het gaat om cijfers en uitslagen van cito-toetsen. Op het sportveld als je merkt dat je populairder bent naarmate je meer goals scoort. Of in het trainersvak als je weet dat je betaald wordt om te presteren en niet om te leren. Een groep heeft geen boodschap aan jouw fouten, die wil genieten van wat je goed doet. De eerste indruk is belangrijk, staat daar een trainer die iets te bieden heeft en daarvan overtuigd is of staat daar iemand die meldt zelf ook altijd veel te leren van een training? Interessant voor jou, maar daar hebben wij geen boodschap aan. De groep vraagt van je dat je je zekere kant oproept, dat je voelt dat je het kan.
Toch is het belangrijk dat je fouten op tijd signaleert en dat kan alleen als je jezelf toestaat om te leren. Dus als je eerste drive niet is ‘ik moet presteren, ik moet laten zien dat ik het kan’ maar ‘ik mag leren’. Feedback vragen aan de groep en overleggen met collega’s Als je niet perfect hoeft te zin, niet hoeft te presteren, is het gemakkelijker om te zien wanneer er iets mis gaat. Je ego hangt er immers niet vanaf. Maar tegelijkertijd blijft het lastig om in je eentje te zien wat je precies doet en hoe dat overkomt. Gebruik dus daarom groep en vraag om feedback. Vraag collega’s wat ze van je vinden; leg hun dingen voor als je twijfelt. Ik voel altijd een drempel om collega’s dingen voor te leggen. Dan zit ik te piekeren over een ontwerp en vraag ik me af: ‘Zal ik Houkje vragen om even mee te denken?’ Maar eigenlijk vind ik dat ik het zelf moet kunnen. ‘Ik train al 20 jaar, hoe moeilijk kan het zijn?’ Vaak blijf ik dan in mijn eentje ploeteren – en vaak loopt de training dan niet optimaal. Als ik wel met Houkje spar, is dat altijd fantastisch! Ze stelt vragen waardoor ik nieuwe dingen bedenkt en geeft altijd wel twee tips waardoor het programma opeens ‘past’. Ik kom op ideeën voor nieuwe werkvormen. Het programma wordt beter, maar misschien nog wel belangrijker: ik hang altijd opgelucht op, ik hoef het niet alleen te doen, ik mag steun vragen en leren.
12
Checklist
Van zelfbeschuldiging naar leren
1. Engeltje – duiveltje (5 minuten) Fantaseer door vanuit het verhaal van A. Overdrijf met een knipoog. Engeltje staat aan de kant van A: het ligt aan de ander en niet aan jou! Jij hebt het geweldig gedaan!
Duiveltje legt uit waarom het wel degelijk he-le-maal de schuld van A is. Jij hebt heeft alles verkeerd gedaan!
2. Hoe is dit? (5 minuten) Coach B vraagt inbrenger A: hoe is dit? Oogst wat het oplevert. Alles is goed, dus vraag benieuwd en stuur niet. Leef mee met A: dus voor jou was het ….
3. Analyse (5 minuten) Wat is het 1e moment dat het mis gaat? Wat gebeurt er precies?
Wat doe jij?
Wat is het effect?
Wat zou je anders kunnen doen?
Probeer uit en leer !
13