Tweede Ronde – tekst 1-15 Les 1: Geachte cursist r. 3
bent geslaagd geslaagd: slagen, slaagde, is geslaagd. Ik hoop dat ik geslaagd ben voor die toets. Is zij ook geslaagd voor die toets?
r. 3
eindtoets eindtoets = de toets aan het eind van de cursus. Een combinatie van twee woorden: het rechter woord zegt wat het is: ' de toets' , en het linker woord geeft een eigenschap: ' aan het eind' . Let op: het eind + de toets = de eindtoets.
r. 3
beginnerscursus een beginnerscursus = een cursus voor beginners. Een combinatie van twee woorden: Het rechter woord zegt wat het is: 'een cursus', en het linker woord geeft een eigenschap: 'voor beginners'.
r. 4
kent kent, kan of weet? kennen = eerder gezien/gehoord/gelezen/geleerd hebben: Kent u dat boek? Ik ken die man. Kennen wij elkaar al? kunnen gaat meestal samen met een activiteit: Ik kan niet zeilen. Als je maar kunt zwemmen! weten gaat meestal samen met een hele zin: Weet je dat de treinen niet rijden, vandaag? Wie weet hoe laat het is?
r. 5
die die = die woorden. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r. 7
vrij goed vrij goed = tamelijk goed = nogal goed Ik ken de tekst vrij goed = ik ken hem niet perfect, maar goed genoeg
1
Ik kan het gesprek vrij goed verstaan = ik versta niet alles, maar genoeg.
r. 8
zich opgegeven opgegeven: opgeven is een onregelmatig werkwoord. Toen hij zich opgaf, was de cursus al vol. Heb jij je al opgegeven? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden', geven. opgegeven: opgeven is een 'scheidbaar' werkwoord. Ik geef me direct op. Heb jij je al opgegeven? Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan' zich opgeven hoort bij elkaar. Kan ik me hier opgeven? Hij heeft zich te laat opgegeven. Zie de grammatica nummer 19 'zich herinneren'.
r. 9
geplaatst bent U bent geplaatst = u staat op de lijst. 'Actief': We hebben u geplaatst in de cursus. 'Passief': U bent geplaatst in de cursus. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'.
r. 9
dat dat of die? Let op: Het is: het boek, en dus ook: het boek dat u nodig hebt. Zie de grammatica nummer 25 `de trein, die ...'.
r. 10
hiervoor hiervoor = voor deze cursus. Voor deze cursus hebt u dit boek nodig = Hiervoor hebt u dit boek nodig Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij' Let op: `voor deze' gebruiken we nooit!
r. 10
heet
2
heet hoort bij het boek: Het boek heet de Tweede ronde = de naam van het boek is de Tweede ronde.
r. 12
als als hoort bij dezelfde. Ik volg dezelfde cursus als jij. Ik gebruik dus ook hetzelfde boek als jij.
r. 13
korte korte of kort? Let op: het is: de grammatica, dus dan ook: een korte grammatica. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 13
daarna daarna of nadat? daarna = na die korte grammatica. Na de beginnerscursus ging ik nog een cursus volgen = Daarna ging ik nog een cursus volgen Zie de grammatica nummer 24 'De kamer = hij' nadat staat altijd aan het begin van een apart zinnetje. Nadat we geoefend hebben, maken we een toets. Nadat ik de beginnerscursus gevolgd had, ging ik nog een cursus volgen. Zie de grammatica nummer 15 `volgorde: omdat ik ... woon'.
r. 14
zijn gedrukt zijn gedrukt in het boek = staan in het boek 'Actief': We hebben de nieuwe woorden schuin gedrukt. 'Passief': De nieuwe woorden zijn schuin gedrukt. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'.
r. 15
kunt kunt of kent? kunnen gaat vaak samen met een ander werkwoord:
3
U kunt de woorden opzoeken in de lijst. Wie kan me even helpen? We kunnen ook gaan fietsen. kennen = gezien/gehoord/gelezen/geleerd hebben: Sommige woorden kent u nog niet. Ik ken die jongen, geloof ik! Ken je dat boek?
r. 15
ernaast ernaast = naast de tekst. Naast de tekst staan de vertalingen = Ernaast staan de vertalingen Zie de grammatica nummer 24 'De kamer = hij' Let op: `naast die' gebruiken we nooit!
r. 16
hierin hierin = in de index. In de index staan alle vertaalde woorden = Hierin staan alle vertaalde woorden Zie de grammatica nummer 24 'De kamer = hij' Let op: `in die' gebruiken we nooit!
r. 17
zijn opgenomen zijn opgenomen in de index = staan in de index 'Actief': We hebben de gebruikte woorden opgenomen in de index. 'Passief': De nieuwe woorden zijn opgenomen in de index. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'. opgenomen komt van opnemen. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPnemen. Dan komt -ge- tussen de twee delen van het woord te staan: Hoe laat ben jij OPgestaan? Is ze al WEGgegaan? Ze zijn OPgenomen in de index.
r. 17
daaraan daaraan = aan het nummer. Aan hun nummer kunt u zien waar ze voor het eerst voorkomen = Daaraan kunt u zien waar ze voor het eerst voorkomen.
4
Zie de grammatica nummer 24 'De kamer = hij' Let op: 'aan het' , 'aan dat' gebruiken we nooit!
r. 18
voor het eerst voor het eerst = voor de eerste keer
r. 18
voorkomen voorkomen = optreden, gebruikt worden. Let op de uitspraak: VOORkomen. Zie de grammatica nummer 17 `opstaan, weggaan'.
r. 20
wat voor mensen wat en voor horen bij elkaar. De betekenis is: welk soort? Welk type? Wat voor mensen zijn de Nederlanders? Wat voor fouten heb ik gemaakt? Wat voor taal is dit? wat en voor staan niet altijd bij elkaar. Wat zijn de Nederlanders voor mensen? Wat heb ik voor fouten gemaakt? Wat is dit voor taal?
r. 20
zijn het zijn het of zijn ze / zijn zij / zijn die? zijn + een persoon of een ding combineert meestal niet met ze, zij, die, maar met: het, dit, dat: Wat vind je van de teksten? Zijn het moeilijke teksten? Wie belt mij nu? O, ik zie het al, het is mijn broer. Ken je je buren? Ja, dat zijn aardige mensen. maar let op: zijn + moeilijk, in het buitenland, aardig: Wat vind je van de teksten? Zijn ze moeilijk? Waar is mijn broer? O, ik zie het al, hij is in het buitenland. Ken je je buren? Ja, ze zijn aardig.
r. 20
gaan om Het werkwoord is: omgaan. Zie de grammatica nummer 17:'opstaan, weggaan' Hoe moet ik omgaan met mijn buren? Ze gaan hier op een andere manier met elkaar om.
5
rr. 20-21
wordt geregeerd wordt geregeerd of is geregeerd? wordt geregeerd: hoe wordt het geregeerd = hoe zit de regering nu in elkaar, hoe regeren ze het land nu. Hoe wordt het land geregeerd? = Hoe regeren de Nederlanders tegenwoordig het land? is geregeerd: hoe is het geregeerd = hoe is dat vroeger gegaan Hoe is het land in de 17de eeuw geregeerd? = Hoe hebben de Nederlanders hun land toen geregeerd? Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'.
r. 22
is georganiseerd hoe is het georganiseerd? = hoe werkt het, hoe zit het in elkaar? 'Actief': Ze hebben het onderwijs op die manier georganiseerd. 'Passief': Het onderwijs is op die manier georganiseerd. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'.
r. 23
vele vele of veel? veel is voor de gewone gevallen; gebruik dus meestal veel. vele kan alleen in bijzondere gevallen. Hier betekent vele: erg veel. Vele andere onderwerpen worden besproken = erg veel andere onderwerpen.
r. 23
worden besproken worden besproken of zijn besproken? worden besproken: deze onderwerpen worden besproken = de teksten gaan over deze onderwerpen = dat gebeurt nu. zijn besproken: de onderwerpen zijn besproken = we zijn al klaar met deze onderwerpen = dat is al gebeurd. Zie de grammatica nummer 29 ' worden - zijn' .
r. 24
tot Let op: Mogelijkheden tot discussie
6
De mogelijkheid tot verandering Mogelijkheden om te discussiëren De mogelijkheid om te veranderen
rr. 25-26
wijzen erop dat Let op: Wij wijzen u op deze mogelijkheid. Wij wijzen u op het intensieve karakter van de cursus. Wij wijzen u erop dat deze mogelijkheid bestaat. Wij wijzen u erop dat het een intensieve cursus is.
r. 26
intensieve intensief of intensieve? de cursus => een intensieve cursus. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 26
voor voor de les = voordat de les begint
r. 27
rekent u op Rekent u op 2 uur voorbereiding = U moet rekenen op 2 uur voorbereiding.
r. 27
twee uur twee uur of twee uren? Een getal + uur, jaar, kwartier, pond, kilo, meter, kilometer, euro, keer, maal, procent, tweederde: gebruik de enkelvoudsvorm! Hij is 23 jaar. Dat kost 5 euro. Zij wonen 4 kilometer verderop. Doe mij maar 3 kilo aardappelen. We moesten wel 2 uur wachten. We hebben twee keer per dag les, en dat vier maal per week les. Vijf procent van de Nederlanders heeft moeite met lezen en schrijven.
r. 30
vriendelijke vriendelijk of vriendelijke? de groet => vriendelijke groet.
Les 2: Nederland, waar ligt dat eigenlijk? titel
eigenlijk
7
Eigenlijk gebruik je als je dieper op iets ingaat, dieper over iets na moet denken, over de diepere waarheid spreekt. "Ik ga naar Nederland, om aan de T.U. te studeren." "Leuk! Maar waar ligt Nederland eigenlijk?" "Tja, dat weet ik eigenlijk niet precies." Iedereen zegt dat het elke dag regent in Nederland, maar eigenlijk valt dat wel mee.
r. 1
wist wist komt van weten. weet je dat niet? Nee, ik wist dat niet. Ik heb dat nooit geweten. Zie de grammatica nummer 30 'Onregelmatige werkwoorden'.
r. 1
lag lag komt van liggen. Waar ligt mijn portemonnee toch? Gisteren lag hij op tafel. Daar heeft hij de hele dag gelegen. Zie de grammatica nummer 30 'Onregelmatige werkwoorden'.
r. 1
flauw Geen flauw idee betekent 'geen enkel idee'. Ik heb geen flauw idee betekent 'ik weet het helemaal niet'.
r. 3
het het = Nederland
r. 3
de één de één = één van mijn vrienden. Die accenten op één maken het contrast met andere vrienden duidelijk.
r.
het het = waar Nederland ligt.
r. 5
zei zei komt van zeggen. Wat zeg je? Ik weet niet meer wat ik zei. Ik heb helemaal niets gezegd. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 8
aan aan de Noordzee = langs de Noordzee, het raakt de Noordzee. Net zo:
8
Rotterdam ligt aan de Maas Kampen ligt aan het IJsselmeer.
r. 8
onafhankelijke onafhankelijk of onafhankelijke? Het is: de staat, dus dan ook: een onafhankelijke staat Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 9
eigenlijk Eigenlijk gebruik je als je dieper op iets ingaat, dieper over iets nadenkt, over de diepere waarheid spreekt. "Ik ga naar Nederland, om aan de T.U. te studeren." "Leuk! Maar waar ligt Nederland eigenlijk?" "Tja, dat weet ik eigenlijk niet precies." Iedereen zegt dat het elke dag regent in Nederland, maar eigenlijk valt dat wel mee.
r. 10
inderdaad Je gebruikt inderdaad om te bevestigen wat eerder gezegd is. 'Nederlanders wonen op de bodem van de zee', zei mijn vriend. Inderdaad is een deel van Nederland vroeger zee geweest. (dus wonen ze, zoals mijn vriend zei, op de bodem van de zee). Inderdaad betekent vaak hetzelfde als ja, maar het is formeler dan ja. 'Wilt u zich misschien inschrijven voor de cursus? ' Inderdaad, ik wil mij graag inschrijven.'
r. 10
is is geweest, of heeft? Geweest gaat met zijn. Ik ben daar nog nooit geweest. Zijn jullie daar wel eens geweest? Het land is zee geweest. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Als er is bij staat, dan gaat het werkwoord met zijn.
r. 10
daar daar hoort bij van.
9
Daar ... van = van die (stukken) zee. Let op: `van die' gebruiken we nooit!
r. 11
van van hoort bij daar. Daar ... van = van die (stukken) zee.
r. 12
heb kunnen ontdekken Let op: Ik heb nooit gezwommen Ik heb nooit kunnen zwemmen. Ik heb nergens klompen ontdekt Ik heb ze nergens kunnen ontdekken. Net zo met willen: Ik heb nog nooit gezeild Ik heb nooit willen zeilen. Net zo met moeten: Had ik je maar gebeld! Ik had je moeten bellen! Zie de grammatica nummer 20 'kan, moet, ... + werkwoord'.
r. 12
wel skates wel skates = ik heb wel skates ontdekt.
r. 13
laatst Laatst = niet lang geleden: vorige week/maand.
r. 13
ben ben geweest, of heb? Geweest gaat met zijn. Ik ben daar nog nooit geweest. Zijn jullie daar wel eens geweest? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Als er is bij staat, dan gaat het werkwoord met zijn.
r. 14
gingen gingen komt van gaan. Tegenwoordig ga ik vaak naar het café.
10
Vroeger ging ik nooit naar het café. Ze zijn samen naar een café gegaan. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 14
zo'n Zo'n is een combinatie van zo plus een. Zo'n spreek je uit als 'zoon'.
r. 14
smal Smal of smalle? Het is: het huis, dus dan ook: zo'n smal huis Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 15
ben ben gevallen of heb? Gevallen gaat met zijn. Ik ben bijna van de trap gevallen. Zijn jullie nooit van zo'n trap gevallen? Zie Grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Als er is bij staat, gaat het werkwoord met zijn. Let op: Dit komt vaker voor met werkwoorden die een verplaatsing naar een ander punt of een verandering uitdrukken: Wanneer zijn jullie naar Nederland gekomen? Ik ben om 6 uur opgestaan. Hij is vroeg naar huis gegaan. Dat is tegenwoordig allemaal veranderd.
r. 15
zo'n zo'n = zo + een, spreek uit als: 'zoon'.
r. 15
smalle Smalle of smal? Het is: de trap, dus dan ook: zo'n smalle trap. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 15
hij hij = de trap.
11
Let op: de trap = hij. het huis = het. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij (die)'.
r. 15
ging ging komt van gaan. Waar ga je naartoe? Daar ging je gisteren toch ook al naartoe? Ik ben daar nog nooit naartoe gegaan. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 17
ken ken of kan? Let op: Kennen combineert met dingen of personen: Ik ken deze film al! Wij kennen elkaar nog niet. Kunnen combineert meestal met een werkwoord: Hij kan niet zeilen. Kunnen jullie wel zeilen?
r. 17
daar daar = in Delft
r. 19
kan kan of ken? Kunnen combineert meestal met een werkwoord: Hij kan niet zeilen. Kunnen jullie wel zeilen? Kennen combineert met dingen of personen: Ik ken deze film al! Wij kennen elkaar nog niet.
r. 18
maar maar = niet veel, slechts
r. 19
leren kennen leren kennen = informatie krijgen over iets of iemand, iets of iemand beter gaan kennen.
12
r. 19
wat wat en meer horen bij elkaar.. wat meer = een beetje meer.
r. 20
er Er = hier, in deze buurt. Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen, zoals: iets iemand een probleem mensen
Er is iets gebeurd. Er komt iemand binnen. Er is een probleem. Er wonen mensen uit alle delen van de wereld.
Het is niet duidelijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen. Zie de grammatica nummer 27 'er'.
r. 23
te proberen combineert met te + werkwoord: Ik probeer Nederlands te spreken, omdat ik het graag wil leren. Zie de grammatica nummer 22 'probeert, vraagt, ... +te+ werkwoord'.
r. 24
m'n m'n betekent hetzelfde als mijn. m'n is informeel. Zie de grammatica nummer 18 'ik - mijn - mij'.
r. 24
hier hier = in Nederland
r. 24
tegen tegen of aan? iets zeggen aan iemand = informatie geven aan iemand iets zeggen tegen iemand = informatie geven aan iemand of: een bepaald woord gebruiken tegen iemand dus: Zeg maar aan/tegen je broer dat hij mee mag doen. maar: Zeg jij 'u' tegen je ouders? Ze zegt 'doei' tegen iedereen.
r. 25
naartoe naartoe combineert met waar, daar, ergens, overal, ...:
13
Ik ga naar de stad, waar ga jij naartoe? Ga jij naar de supermarkt? Ik ga daar ook naartoe. Nee, ik ga naar een andere markt. Ik ga ergens anders naartoe. Ze fietst naar al haar afspraken: ze fietst overal naartoe.
r. 25
heeft aan Ze heeft regenkleding aan = Ze draagt regenkleding.
r. 25
elke elke of elk? Het is: de week, dus dan ook elke week Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r. 26
gaat gaat of zal? gaat betekent: ze is dat van plan. In september gaan we verhuizen (dat zijn we van plan). Ik ga vanavond uit eten. (dat ben ik van plan). Ze gaat een computercursus volgen (dat is ze van plan) zal betekent: het ligt op de een of andere manier vast. In 2020 zullen er in Nedrland 17 miljoen mensen wonen (dat volgt uit de cijfers: het ligt vast). Ik zal vanavond wat vroeger koken (een aanbod: ik leg me vast) Vanavond zal Henk het gesprek voeren (hij heeft het beloofd) Ze zal een computercursus volgen (dat heeft ze afgesproken met haar nieuwe werkgever).
r. 26
ga ga of zal? ga betekent: ik ben dat van plan. In september gaan we verhuizen (dat zijn we van plan). Ze gaat een computercursus volgen (dat is ze van plan) Ik ga volgende week zeilen (dat ben ik van plan). zal betekent: het ligt op de een of andere manier vast. In 2020 zullen er in Nedrland 17 miljoen mensen wonen (dat volgt uit de cijfers: het ligt vast). Ik zal vanavond wat vroeger koken (een aanbod: ik leg me vast) Vanavond zal Henk het gesprek voeren (hij heeft het beloofd)
14
Ze zal een computercursus volgen (dat heeft ze afgesproken met haar nieuwe werkgever).
r. 27
vroegen vroegen komt van vragen. Mag ik wat vragen? Gisteren vroeg iemand mij hetzelfde. Maar verder heeft niemand mij dat ooit gevraagd. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 27
wou wou is een andere vorm voor wilde. wou is informeel, wilde formeel. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 27
meer het meer of de zee? het meer ligt midden in het land. de zee ligt rondom het land.
r. 28
zei zei komt van zeggen. Wat zeg je? Ik zei niets. Jawel! Je hebt iets gezegd! Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 28
kon kon komt van kunnen. Kan jij zwemmen? Veel mensen kunnen niet zwemmen. Vroeger kon iedereen zwemmen. De meeste mensen konden toen zwemmen. Ik heb het nooit gekund. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 29
zeiden zeiden komt van zeggen. Wat zeggen jullie? Wij zeiden niets.
15
Jawel! Jullie hebben iets gezegd! Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 29 als ... maar als ... maar geeft een minimale voorwaarde aan: Als je maar kunt zwemmen = het enige wat je moet kunnen is zwemmen. Als je maar aanwezig bent! = Je hoeft alleen maar aanwezig te zijn!
r. 29 kunt kunt of kan? kunt en kan is allebei goed hier: Als je maar kunt zwemmen! = Als je maar kan zwemmen! Zie de grammatica nummer 11 'kan-kun-kunt, zal-zul-zult, wil-wilt'.
Les 3: Een dagje Amsterdam r. 1
met Erik Als je de telefoon opneemt, zeg je je naam: "Met ..." . Met Erik betekent dus: "Je spreekt met Erik".
r. 2
ook Is Els er ook? = Is Els er misschien?
16
r. 2
mag Mag ik die even? betekent: 'Mag ik die even spreken?'
r. 2
die Mag ik die even
of: Mag ik haar even?
Het is allebei goed. die wijst met iets meer nadruk.
r. 3
ogenblikje Ogenblikje betekent: 'een ogenblikje', 'wacht even'. Ook: Moment. Momentje.
r. 5
dat dat wijst naar iets dat een beetje verder weg is, of iets langer geleden is besproken. dat dagje = het dagje waar we eerder over gesproken hebben, waar we een afspraak over gemaakt hebben.
r. 7
deze deze wijst naar iets in het hier-en-nu. deze warmte = de warmte die we deze dagen hebben.
r. 8
ons ons of onze? Let op: het uitgangspunt, dus: ons uitgangspunt.
r. 9
het het ontstaan: ontstaan is een werkwoord: Voor een werkwoord nooit de. Wat weet je over het ontstaan van de stad? Door het afsluiten van de Zuiderzee werd het veiliger. Het onthouden van al die nieuwe woorden valt niet mee.
r. 9
de Riviernamen hebben altijd de: De Rijn, De Maas, De Waal
r. 10
de zeventiende eeuw de zeventiende eeuw = 1600 - 1700
17
r. 10
werd werd komt van worden. Je koffie wordt koud! Gisteren werd het opeens koud. Het is nu echt winter geworden. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 10
belangrijke belangrijke of belangrijk? Het is: de stad, dus ook: een belangrijke stad. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 10
handelsstad handelsstad = stad die van de handel leefde. In zo'n combinatie als handelsstad zegt het eertse gedeelte wat het is: een stad, en het tweede gedeelte geeft een eigenschap: die van de handel leefde.
r. 11
lieten lieten komt van laten. Laten = iemand anders vragen iets te doen. Laten combineert meestal met een ander werkwoord: Ik laat me door de dokter onderzoeken. Zij lieten het stadhuis bouwen door een architect. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 13
is is geworden of heeft? Geworden gaat altijd samen met een vorm van zijn: Je koffie is koud geworden. Amsterdam is een belangrijke handelsstad geworden.
r. 13
pas Pas geeft aan dat je het niet vroeg/laat/oud/ver/.../ vindt.
18
Pas in de 19de eeuw = niet eerder dan in de 19de eeuw. Het is pas acht uur! = niet later dan acht uur, nog maar acht uur. Hij is pas veertien = niet ouder dan veertien, nog maar veertien. We zijn pas bij les 3! = niet verder dan bij les 3, nog maar bij les 3.
r. 13
de negentiende eeuw
r. 14
jij
De negentiende eeuw = 1800 - 1900.
wist jij dat of: wist je dat? Met jij is er meer nadruk. (Ik weet dat, maar) wist
r. 14
jij dat (ook)?
dankzij Dankzij = door. Maar met dankzij geef je aan dat het een goede ontwikkeling is.
r. 14
die die wijst met enige nadruk naar iets of iemand. In dit geval moet je in de zin ervoor kijken. die = Lodewijk Napoleon.
r. 14
is is geweest of heeft? Geweest combineert alleen met een vorm van zijn: Ben jij daar wel eens geweest? Nee, ik ben daar nooit geweest. Mijn ouders zijn er wel geweest. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'. Hij is vier jaar koning van Holland geweest
of:
Hij was vier jaar koning van
Holland? Het is allebei goed, hier. Met is geweest is het een historisch feit, met was een gebeurtenis.
r. 15
jaar jaar of jaren? Na een getal meestal jaar in plaats van jaren. Net zo: uur, kilo, ons, meter, kilometer, euro, keer, maal, procent, ...: Na 4 jaar vertrok hij weer uit Nederland. We moesten 3 uur wachten. Geeft u mij maar 2 kilo rode appelen. Wij wonen 6 kilometer van Rotterdam vandaan.
19
Dat boek kost maar 11 euro. Wij hebben twee keer per dag les, en dat vier maal per week.
r. 15
te te vochtig of: erg vochtig? te geeft aan: meer dan goed is, meer dan acceptabel, voorbij het maximum: Het was erg vochtig, dus hij paste zijn kleding aan. Het was te vochtig, dus hij ging verhuizen. Het boek was erg duur, maar hij kocht het toch. Het boek was te duur, dus hij kocht het niet.
r. 15
vond vond komt van vinden. Hoe vind je werk? Vroeger vond je makkelijker werk. Hoe heb jij jouw baan gevonden? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 16
ging ging komt van gaan. Hoe gaat het? Hoe ging je examen? Hoe is je examen gegaan? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 16
dat dat of die? Het is: het stadhuis, dus dan ook: het stadhuis dat sindsdien het paleis op de Dam heet. Zie de grammatica nummer 25 `de trein die ...' .
r. 18
is dat niet is dat niet ... betekent: 'dat is toch ...?' Je gebruikt deze combinatie als je iets bijna zeker weet, maar niet helemaal: Is dat niet Kees, die daar loopt? Hij heeft net zo'n jas! Is dat niet de Nieuwe Kerk? Die staat toch op de Dam?
r. 18
daar daar = in de Nieuwe Kerk.
20
r. 18
leuke leuke of leuk? Het is de tentoonstelling, dus ook: een leuke tentoonstelling. Zie de grammatica nummer 5 'groot,grote'.
r. 19
daarna daarna of nadat? Vergelijk: Nadat we de kerk bekeken hebben, gaan we de stad in. Daarna gaan we de stad in. Dus: Nadat leidt een aparte zin in; vormt een geheel met 'we ... hebben'. Nadat is altijd deel van een 'eigen' zin. Daarna staat op zichzelf, is een los woord, op een lijn met de andere woorden in '... gaan we de stad in'.
r. 19
opgezocht opgezocht komt van opzoeken. Zoek dat woord even op, wil je? Ik heb dat woord al eens opgezocht. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
rr. 20-21
maar liefst Maar liefst voor een getal geeft aan dat het heel veel is. Bij elkaar zijn de grachten maar liefst 75 kilometer lang. Amsterdam heeft maar liefst 240 bruggen.
r. 20
ter wereld ter wereld = op de wereld. Je gebruikt deze combinatie alleen na woorden als: grootste, kleinste, langste, beste ....
r. 21
kilometer kilometer of kilometers? Na een getal meestal kilometer in plaats van kilometers. Net zo: jaar, uur, kilo, ons, meter, euro:
21
Wij wonen 6 kilometer van Rotterdam vandaan. Na 4 jaar vertrok hij weer uit Nederland. We moesten 3 uur wachten. Geeft u mij maar 2 kilo rode appelen. Dat boek kost maar 11 euro.
r. 21
wel Wel + een getal geeft aan dat het veel is: Er zijn wel 240 bruggen in Amsterdam. De grachten zijn wel 75 kilometer lang.
r. 22
de zeventiende eeuw de zeventiende eeuw = 1600 - 1700.
r. 22
vanwege vanwege de groei van de bevolking = omdat de bevolking groeide.
r. 22
ten ten is een vorm van te. ten komt alleen in bepaalde combinaties voor: De grachten zijn aangelegd ten behoeve van de scheepvaart. De houding ten opzichte van het milieu is veranderd. Ten oosten van Nederland ligt Duitsland.
r. 23
dat dat = het goederenvervoer
r. 23
ging ging komt van gaan. Hoe gaat het? Hoe ging je examen? Is alles goed gegaan? Zie de grammatica nummer 30 'Onregelmatige werkwoorden'.
r. 23
toen toen = in de 17de eeuw.
r. 23
over water over water of over het water? Het is allebei goed. Let op vaste combinaties zonder het of de: over water
op school
over land
op tafel
aan tafel
onder water
naar huis
te voet per trein
22
op straat op zolder
r. 24
kooplui kooplui = koopmannen = kooplieden ook: zeelui = zeemannen = zeelieden werklui = werkmannen = werklieden
r. 25
goederen Het woord goederen komt alleen in deze vorm voor. Het heeft meestal te maken met transport.
r. 25
lagen lagen komt van liggen. Waar liggen mijn papieren? Gisteren lagen ze op tafel. Daar hebben ze de hele avond gelegen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 25
op zolder op zolder of op de zolder? Het is allebei goed. Let op vaste combinaties zonder het of de: over water over land
op school op tafel
aan tafel
onder water
naar huis
te voet per trein
op straat op zolder
r. 26
hierna hierna = na de tocht langs de grachten. Let op: `na die' gebruiken we nooit.
r. 26
te
Te komt vaak voor met om: Het is beter om de teksten te herhalen. Het is interessant om het eiland te gaan bekijken.
23
r. 27
ten oosten van
ten oosten van of in het oosten van? Let op: Duitsland ligt ten oosten van Nederland. Nederland ligt ten noorden van Belgie. Arnhem ligt in het oosten van Nederland. Groningen ligt in het noorden van Nederland.
r. 27
Centraal
centraal of centrale? Bekijk: Het Centraal Station Het Stedelijk Museum
Het Internationaal Gerechtshof het openbaar onderwijs
het openbaar vervoer het Sociaal Planbureau
Combinaties met een het-woord die een instelling noemen, of een technische term of algemeen bekend begrip hebben meestal centraal/koninklijk/openbaar/... in plaats van centrale/koninklijke/openbare/.../.
r. 27
ernaartoe
Naartoe combineert met er, waar, daar, hier, ...: Waar ga je naartoe? Ik ga daarnaartoe. Ga jij er ook naartoe? Ik kom naar je toe! Ga je ook naar die tentoonstelling toe?
r. 28
fietspont
fietspont = een pont voor fietsen In zulke combinaties geeft het tweede woord aan wat het is: een pont, en het eerste woord noemt een eigenschap: voor fietsen.
r. 28
is
is ontstaan of heeft? ontstaan gaat met zijn:
24
Er is een nieuwe wijk ontstaan. Hoe is die stad ontstaan? Zie de grammatica nummer 30 ' onregelmatige werkwoorden' .
r. 28
dichtbebouwde
dichtbebouwde of dichtbebouwd? het is: de wijk, dus ook: een dichtbebouwde wijk. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 28
weer
weer = ook, net als in Amsterdam
r. 29
nu
nu = in dit geval, op het Java-eiland, anders dan in Amsterdam.
r. 29
de twintigste eeuw
de twintigste eeuw = 1900 - 2000.
r. 30
daarna
daarna of nadat? Vergelijk: Nadat we het eiland bekeken hebben, gaan we wat eten. Daarna gaan we wat eten. Dus: Nadat leidt een aparte zin in; vormt een geheel met 'we het eiland bekeken hebben'. Nadat is altijd deel van een 'eigen' zin. Daarna staat op zichzelf, is een los woord, op een lijn met de andere woorden in '... gaan we wat eten'.
r. 30
misschien
misschien gebruik je in een beleefde vraag, of een voorzichtig voorstel: Heb je misschien even tijd? Wil je misschien wat eten?
r. 30
wat
Wat = iets
25
Les 4: Het rijtjeshuis titel
rijtjeshuis
een rijtjeshuis = een huis in een rijtje huizen.
r. 1
eens Met eens wordt de uitnodiging een beetje onduidelijk. Het is niet duidelijk wanneer we langs moeten komen.
r. 1
zeiden zeiden komt van zeggen. Wat zeggen jullie? Wij zeiden niets. Jawel, jullie hebben iets gezegd! Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 1
het De combinatie is: 'het kwam er niet van'. De betekenis is: het gebeurde niet, we deden het steeds niet. Misschien komt het er nog eens van. Het kwam er steeds niet van. Het is er nog niet van gekomen. Dit woordje het heeft dezelfde functie als in: Hoe gaat het? Het komt allemaal goed.
r. 1
kwam kwam komt van komen. Hoe kom je naar de les? Met de fiets? Gisteren kwam ik met de fiets, maar toen regende het. Nu ben ik met de trein gekomen, en nu schijnt de zon. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
rr. 1-2
er … van er hoort bij van. ervan = van het bezoek. Let op: van het gebruiken we nooit!
26
r. 3
pas pas = onlangs, kort geleden
r. 3
nieuwe nieuwe of nieuw? Let op: Het is het huis, dus: het nieuwe huis Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 3
keurig keurig of keurige? Let op: die keurige huizen zijn keurig opgeruimd keurige rijtjes: ze staan keurig op een rijtje
r. 4
één één met accenten, omdat er een contrast is: het zijn een paar huizen, en het is maar één dak.
r. 4
ervoor ervoor = voor het huis. Let op: 'voor het' is FOUT!
r. 5
erachter erachter = achter het huis. Let op: 'achter het' is FOUT!
rr. 7-8
zien eruit De woorden zien eruit vormen één werkwoord. Ze zien er hetzelfde uit betekent: ze lijken op elkaar ze hebben dezelfde vorm, kleur, ...
r. 8
er Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabele uitdrukkingen', zoals: iets: iemand: een probleem: mensen:
Er is iets gebeurd. Is er iemand? Er is dan wel een probleem! Er zijn mensen die dat niet erg vinden.
27
veel mensen: planten:
Er zijn niet veel mensen gekomen. Er staan planten voor het raam.
Het is niet belangrijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, welke planten. Zie de grammatica nummer 27 'er'.
r. 10
te hebben Ze hebben niets te verbergen = er is niets wat ze willen verbergen. Ze hebben veel te doen = ze hebben het druk, ze moeten veel doen Heb je iets te eten? = heb je iets wat we kunnen eten?
r. 10
trouwens trouwens geeft extra informatie, die bijzonder belangrijk is voor wat net gezegd is. Het Nederlands is makkelijk. Alle talen zijn trouwens gemakkelijk (dus het Nederlands dan natuurlijk ook). Zouden ze niets te verbergen hebben achter die gordijnen? Grote ramen trouwens! (Dan kunnen ze natuurlijk niets verbergen)
r. 12
aan aan vormt een geheel met bieden: aanbieden. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, terugkomen, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANbieden. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? Ik ga vandaag om 8 uur weg. Wij bieden onze bloemen aan.
r. 13
paraplu's paraplu's met een komma voor de s. Alle woorden op -a, -o, -i, -u, -y krijgen in het meervoud -s, met een komma ervoor: Te veel auto's Amsterdamse taxi's mooie programma's Nederlandse baby's onze paraplu's De komma is om de uitspraak duidelijk te maken. Het eind van het woord programma's klinkt als Maas. Programmas, zonder komma, zou men kunnen uitspreken met mas op het eind van het woord..
28
En dat is niet de bedoeling.
r. 13
speciale speciale of speciaal? het is: de bak, dan ook: een speciale bak. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 14
ons Let op: Ze zagen ons. Ze begroetten ons. Ze deden ons open. Net zo: Ze gingen ons voor.
r. 14
voor voor vormt een geheel met gaan: voorgaan. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan, VOORgaan, met het accent op OP, WEG, en VOOR. Dan staan de stukjes OP, WEG en VOOR meestal achteraan in de zin: Hoe laat sta jij meestal op? Ik ga vandaag niet te laat weg. Ze gaan ons voor.
r. 14
de woonkamer in de woonkamer in of in de woonkamer? de woonkamer in geeft aan dat er beweging is, in de woonkamer is vaak meer statisch. Hij liep de hele stad door. Hij rende het huis uit.
r. 15
nou Nou gebruik je als je even na wilt denken: Ga je mee? Nou, ik weet het nog niet zeker! Wil je thee? Nou ... graag!
r. 15
tóch tóch, met accent, gebruik je vaak bij iets onverwachts, een toevallige samenloop van omstandigheden: Nu je hier tóch bent, kun je me even helpen? Als je tóch naar de stad moet, post deze brief dan even.
29
Als je tóch thee zet, wil ik wel een kopje.
r. 15
graag graag = dan willen we graag een kopje thee.
r. 17
daarnaast daarnaast = naast de piano. Let op: 'naast die' is FOUT! Zie de grammatica nummer 24 'De kamer=hij (die)'.
r. 18
Eén Eén met een accent, omdat er een contrast is: er zijn vier hoeken, maar één van die hoeken is voor de kinderen.
r. 19
auto's auto's met een komma voor de s. Alle woorden op -a, -o, -i, -u, -y krijgen in het meervoud 's: Twee auto's Veel taxi's Mooie programma's Nederlandse baby's paraplu's De komma is om de uitspraak duidelijk te maken. Het eind van het woord auto's klinkt als toos. Autos, zonder komma, zou men kunnen uitspreken met tos op het eind van het woord.. En dat is niet de bedoeling.
r. 19
de kamer in de kamer in of in de kamer? de kamer in geeft aan dat er beweging is, in de kamer is vaak meer statisch. Ze liepen de stad door. Hij rende het huis uit. We liepen de kamer in.
r. 19
er Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabelen', zoals bijvoorbeeld: iets:
Er is iets gebeurd.
iemand: Is er iemand? een probleem: Er is wel een probleem. mensen: een bankstel:
Komen er genoeg mensen? Er stond een bankstel.
Het is niet duidelijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, wat
30
voor bankstel. Zie de grammatica nummer 27 'er'.
r. 20
lage lage of laag? Het is: de tafel, dan ook: een lage tafel. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 20
glazen glazen Veel woorden die het materiaal van iets noemen, gaan vaak uit op -en: houten stoeltjes = van hout ijzeren sloten = van ijzer betonnen woningen = van beton stalen zenuwen = van staal zilveren sieraden = van zilver gouden ringen = van goud glazen tafel = van glas
r. 21
erop erop = op het fotoalbum. Let op: 'op het' is FOUT! Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij (die)'.
r. 22
er Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabelen', zoals bijvoorbeeld: iets:
Er is iets gebeurd.
iemand: Is er iemand? een probleem: Er is wel een probleem. mensen: een bankstel:
Komen er genoeg mensen? Er stond een bankstel.
Het is niet duidelijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, wat voor bankstel. Zie de grammatica nummer 27 'er'.
r. 23
één één met accenten, omdat er een contrast is: er hangen allerlei platen, maar op één van die platen staan zonnebloemen.
r. 25
op zolder op zolder of op de zolder? Let op vaste combinaties zonder het of de: op zolder
over water
aan tafel
op tafel
per trein
ter wereld
31
r. 25
op straat
onder water met vakantie
op school
over land
naar huis
er Er aan het begin van een zin gaat vaak samen met 'variabelen', zoals bijvoorbeeld: iets:
Er is iets gebeurd.
iemand: Is er iemand? een probleem: Er is wel een probleem. mensen: een bankstel:
Komen er genoeg mensen? Er stond een bankstel.
Het is niet duidelijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, wat voor bankstel. Zie de grammatica nummer 27 'er'.
r. 27
uit school uit school of uit de school? Let op vaste combinaties zonder het of de:
r. 28
op zolder
over water
op tafel op straat
per trein ter wereld onder water met vakantie
aan tafel
uit school op reis
op school
over land
van school
naar huis
in huis
eerst Eerst: voordat ze een koekje mogen.
r. 28
zich zich hoort bij voorstellen. Zie de grammatica nummer 19 'zich thuis voelen'.
r. 28
in in vomt een geheel met schenken: inschenken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INschenken. Dan staan de stukjes OP, WEG, IN meestal achteraan in de zin. Hoe laat sta jij meestal op? Ik ga vandaag voor half 8 weg. Ze schenken snel een glas in.
r. 29
dan maar Met dan maar geef je aan dat je het er niet helemaal mee eens bent, maar het toch maar goed vindt. Geef mij die rode appelen dan maar (die groene zijn me te duur).
32
Neem mijn fiets dan maar (Ik heb hem eigenlijk zelf nodig).
r. 30
voor zessen voor zessen = voor zes uur. Ook: voor enen = voor een uur na vieren = na vier uur tegen zevenen = tegen zeven uur
r. 30
thuis thuis = ' ... moeten jullie thuis zijn'. thuis = in huis. Ben jij vanavond thuis? Ja, ik blijf de hele avond thuis. Maar ik heb mijn boek op het instituut laten liggen! Maar: Ik ga naar huis.
Les 5: Hoe leer je een taal? r. 2
een heleboel een heleboel is een combinatie. Hij betekent hetzelfde als 'veel'. Veel woorden zijn bekend = Een heleboel woorden zijn bekend. Let op: Het werkwoord staat in het meervoud: Er kwamen een heleboel gasten. Een heleboel woorden zijn bekend.
r. 2
pas Pas als betekent zoiets als: 'niet eerder dan', 'niet ouder dan', 'niet verder dan' , ... Hij kan pas om drie uur komen = niet eerder dan om drie uur. Ze is pas 13 = niet ouder dan 13. We zijn pas bij les 5 = niet verder dan les 5. Pas als je 3000 woorden kent = niet voordat je ... .
r. 2
kent kent of kunt?
33
Kennen betekent: eerder gezien/gelezen/geleerd/ontmoet hebben: Ik ken deze film geloof ik! Je kent nu ongeveer 3000 woorden. Kennen wij elkaar al? Kunnen combineert meestal met een werkwoord: Kun je niet zeilen? Geeft niet. Als je maar kunt zwemmen!
r. 2
kun kun of ken? Kunnen combineert meestal met een werkwoord: Kun je goed zeilen? Als je maar kunt zwemmen! Kun je je een beetje redden? Kennen betekent: eerder gezien/geleerd/ontmoet hebben: Ik ken deze film geloof ik! Kennen wij elkaar al?
r. 3
je je hoort bij redden. Kan hij zich wel enigszins redden? Kunnen zij zich wel enigszins redden? Kan jij je al een beetje redden? Kan je je al een beetje redden? Zie de grammatica nummer 19 'zich thuis voelen'.
r. 4
zo zo = op die manier. Let op: Voor het Engelse woordje 'so' gebruiken we in het Nederlands: dus!
r. 7
hele hele of heel? Het is de tekst, dan dus ook: een hele tekst. Zie de grammatica nummer 5 'groot,grote'.
r. 8
heel heel of hele? Let op: Het is het boek, dus ook: een heel boek. Zie de grammatica nummer 5 'groot,grote'.
r. 8
helemaal
34
helemáál betekent hier zoiets als: 'zeker'. Ik hou van muziek; als je erop kunt dansen is het helemáál goed. Een tekst uit je hoofd leren leren is moeilijk; een heel boek helemáál. Ik houd niet van muziek, en van dansmuziek al helemáál niet.
r. 9
aan het werk
r. 10
zoek
'Je moet aan het werk' betekent: je moet gaan werken, je moet wat gaan doen.
zoek vormt een geheel met op: opzoeken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPzoeken. Dan staan de stukjes OP en WEG meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Daarna zoek ik de onbekende woorden op.
r. 10
op op vormt een geheel met zoek: opzoeken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, OPzoeken. Dan staan de stukjes OP en WEG meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Daarna zoek ik de onbekende woorden op.
r. 10
daarna daarna of nadat? Let op: daarna = vervolgens, later. nadat is het begin van een kleiner zinnetje: Nadat ik de cursus afgemaakt heb, ga ik werk zoeken = Daarna ga ik werk zoeken. Nadat je alle woorden opgezocht hebt, ga je de cd beluisteren = Daarna
ga je de cd beluisteren.
Let op: Na dat ga je de cd beluisteren. is FOUT!
35
Het moet zijn: Daarna ga je de cd beluisteren.
r. 10
beluisteren beluisteren of luisteren? Let op: Ik luister naar het programma. Ik beluister het programma. Net zo: Ze kijkt naar de auto. Ze bekijkt de auto. We spreken over de politiek. We bespreken de politiek.
r. 11
hele hele of heel? Let op: Het is de tekst, dus ook: een hele tekst. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 11
elke elke of elk? Let op: Het is de zin, dus ook: elke zin. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r. 11
elk elk of elke? Let op: Het is het woord, dus ook: elk woord. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r. 12
zeg vormt een geheel met na: nazeggen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, NAzeggen. Dan staan de stukjes OP, WEG, NA meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Zeg daarna alle woorden na.
r. 12
na na vormt een geheel met zeg: nazeggen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, NAzeggen.
36
Dan staan de stukjes OP, WEG, NA meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Zeg daarna alle woorden na.
r. 13
waar waar hoort bij voor. Voor welk doel doe je het? = Waarvoor doe je het? = Waar doe je het voor ? Let op: voor wat doe je het? is FOUT! Wat doe je het voor? is ook FOUT! Het moet zijn: Waarvoor doe je het? of: Waar doe je het voor?
r. 13
voor voor hoort bij waar. Voor welk doel doe je het? = Waarvoor doe je het? = waar doe je het voor? Let op: voor wat doe je het? is FOUT! Het moet zijn: Waarvoor doe je het? of: Waar doe je het voor?
r. 13
nieuws Iets nieuws of: iets nieuw? Er moet in deze combinatie altijd een -s achter nieuw, gek, aardig, goedkoper, ...: Heb je iets nieuws geleerd? Er is iets geks gebeurd. Heeft hij dan niets aardigs gezegd? Heeft u niets goedkopers?
r. 13
hem hem = de gatentekst. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r. 14
in in vormt een geheel met vullen: invullen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INvullen. Dan komt te tussen de stukjes op, weg, in en het werkwoord te staan: Ik probeer om half zeven op te staan.
37
Ik ben van plan niet te laat weg te gaan. Het is vervelend om hem tijdens de les in te vullen.
r. 14
te te komt vaak voor na om: Is het moeilijk om een taal te leren? Het belangrijkste is om veel woorden te leren. Hij vroeg mij om zijn fiets vast te houden.
r. 14
vullen vullen in vormt een geheel met in: invullen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, INvullen. Dan komt te tussen de stukjes op, weg, in en het werkwoord te staan: Ik probeer om half zeven op te staan. Ik ben van plan niet te laat weg te gaan. Het is vervelend om hem tijdens de les in te vullen.
r. 14
daarvoor daarvoor of voordat? Let op: daarvoor = voor het invullen in de les = voor dat doel voordat is het begin van een kleiner zinnetje. Daarvoor
kun je niet met de gatentekst beginnen. =
Voordat je de tekst goed geleerd hebt, kun je niet met de gatentekst beginnen. Daarvoor
drink ik een kopje thee =
Voordat ik van huis ga, drink ik een kopje thee Let op: Voor dat is hij niet bedoeld. is FOUT! Het moet zijn: Daarvoor is hij niet bedoeld.
r. 14
hij hij = de gatentekst. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r. 15
of Vergelijk:
38
Weet je of we een toets hebben?
(hebben we een toets of niet?)
Ze vraagt of ze mee mag. Ga je even kijken of er iemand is?
(mag ze of mag ze niet?). (is er iemand of niet?)
Controleer of je licht brandt! (brandt het of niet?) Daarmee controleer je of je de tekst al kent. (ken je hem al of nog niet?)
r. 15
kent kent of kunt? Kent betekent: eerder gezien/gelezen/geleerd/ontmoet hebben: Kent u die film? Je kent nu ongeveer 3000 woorden. Kennen wij elkaar al? Kunt combineert meestal met een werkwoord: Kunt u niet zeilen? Dat geeft niet. Als u maar kunt zwemmen!
r. 16
hem hem = de gatentekst. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r. 16
gedurende Gedurende of terwijl? Let op: Gedurende de les = tijdens de les = terwijl ze les hebben. gedurende combineert met: de les het eten die dag zijn aanwezigheid ... terwijl is het begin van een kleiner zinnetje. Gedurende de les Tijdens de les
maken ze de gatentekst. = maken ze de gatentekst. =
Terwijl ze les hebben, maken ze de gatentekst.
r. 17
heeft heeft of hebben? Iedereen = alle mensen. Maar toch: Iedereen heeft een mobieltje. = Alle mensen hebben een mobieltje. Iedereen is tevreden = Alle mensen zijn tevreden.
39
Iedereen heeft de cd beluisterd = Alle cursisten hebben de cd beluisterd.
r. 19
over Het is: praten over iets. Ook: Hij vertelt over zijn vakantie. Het boek gaat over zeilen. Een verhaal over de Noordpool. Een brief over stoppen met roken.
r. 19
het Vóór een werkwoord nooit de: Een taal leren = het leren van een taal. Je huis inrichten = het inrichten van je huis.
r. 19
van het + werkwoord + van + ding/persoon: Het leren van een taal valt meestal wel mee. Het inrichten van je huis kost meestal wel wat tijd. Het goed leren kennen van Nederlanders is niet zo makkelijk.
r. 22
dat Dat is een hulpmiddel of: Die is een hulpmiddel? (Het is: Die grammatica!) Het is: Dat is een hulpmiddel. Let op: dat/ dit/het + zijn + een ding/persoon: Dit is de woonkamer, en dat is de keuken. Mijn buren, dat zijn aardige mensen. De grammatica? Dat is niet meer dan een hulpmiddel.
r. 29
spreek spreek vormt een geheel met uit: uitspreken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITspreken. Dan staan de stukjes OP, WEG, UIT meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Spreek de antwoorden hardop uit.
40
r. 29
ze ze = die antwoorden. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r. 29
uit uit vormt een geheel met spreek: uitspreken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITspreken. Dan staan de stukjes OP, WEG, UIT meestal ergans achteraan in de zin: Ik sta om half zeven op. Ga je nu al weg? Spreek de antwoorden hardop uit.
r. 26
voorin voorin = voor in het boek
r. 24
tien tegen een tien tegen een dat ... = het is zeker dat ... Vergelijk: Tien tegen een dat het morgen regent! Tien tegen een dat ik niet alle woorden onthouden heb! Tien tegen een dat ik niet alle vragen kan beantwoorden!
Les 6: Op het platteland r. 1
op Hij woont op een boerderij maar: Hij woont in een flat. Net zo: Ik woon op het platteland.
Zij woont in de stad.
Hij woont op het eiland Texel. Ik woon op de Haarlemmerdijk.
Ik woon in de provincie Utrecht. Hij woont aan een gracht.
Zij woont op kamers. Hij woont op de zesde verdieping
Ik woon in een eigen huis. Hij woont in een rustige buurt.
Ik woon op nummer achttien.
r. 3
zochten zochten komt van zoeken: Ik zoek een nieuwe woning. Nellie en Kees zochten een nieuwe woning. Ik heb nu een heel jaar een nieuwe woning gezocht. Zie de grammatica nummer 30
41
'onregelmatige werkwoorden'.
r. 5
somber somber of sombere? Het is: het winkelcentrum, dan ook: een somber winkelcentrum. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 6
uit de stad uit of uit de stad? de stad uit, met uit achteraan, geeft aan dat er een verplaatsing is, een beweging naar een andere plaats. We liepen de woonkamer in. We liepen het dorp door. We fietsten de stad uit.
r. 9
gedaan gedaan komt van doen: Wat doe je vanavond? Wat deed je gisteravond? Ik heb niets bijzonders gedaan. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 10
doende doende komt van doen. Al doende leert men is een uitdrukking: je leert steeds meer door het te doen. Van elk werkwoord kan je een vorm op -de maken: Bestaan er ook sprekende computers? = computers die spreken. Met draaiende motor wachtte hij ons op. = de motor bleef draaien. Is het een boeiend boek? = een interessant boek.
r. 11
alle alle of al de? Het kan allebei. Vergelijk: Alle woorden zijn vertaald. Alle cursisten zijn geslaagd. Is alle thee op??
Al de woorden zijn vertaald. Al de cursisten zijn geslaagd. Is al de thee op?
42
r. 11
uit eigen tuin uit eigen tuin of: uit de eigen tuin? Het kan allebei. Combinaties als uit eigen tuin, zonder de, komen vaker voor met eigen: Iedereen heeft die producten in eigen land weleens gezien. Hij heeft dat met eigen geld betaald. Zij heeft naar eigen inzicht gehandeld.
r. 11
op tafel op tafel of op de tafel? Het is allebei mogelijk. Ook zonder de/het: op straat, in huis, per trein, op school, naar huis, ter wereld, op weg, uit huis, te voet
r. 13
nu Nu is hier het begin van een tweede, interne zin.
r. 15
Nu alles begint te groeien, Doordat alles begint te groeien,
heb ik veel werk. heb ik veel werk.
Met al die bloeiende planten overal, Toen alles begon te groeien,
heb ik veel werk. had ik veel werk.
laat laten combineert vaak met een ander werkwoord: Ik laat jullie het dorp zien = ik toon jullie het dorp. Laat je je niet door een dokter onderzoeken? = ga je niet naar de dokter voor een onderzoek? Zij laten iedereen teveel betalen = Zij vragen altijd teveel geld.
r. 15
wijst wijst vormt een geheel met aan: aanwijzen. Zie de grammatica nummer 17 ' opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANwijzen. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN meestal ergen achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan vanavod niet te laat weg. Hij wijst alles aan.
r. 15
aan aan vormt een geheel met wijst: aanwijzen.
43
Zie de grammatica nummer 17 ' opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANwijzen. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN meestal ergen achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan vanavod niet te laat weg. Hij wijst alles aan.
r. 17
paard en wagen paard en wagen of het paard en de wagen? Er zijn veel combinaties met en, zonder de/het: Er wordt nu weer vaker gecontroleerd in trein, bus en tram. Moeder en kind maken het goed. Met mes en vork eten vind ik makkelijker dan met stokjes. Op radio en tv besteden ze er aandacht aan.
r. 18
hij hij of het? Het is: de school, dus ook: hij. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r. 18
te te weinig = niet genoeg, onder het minimum. Vergelijk: Op die school zitten erg weinig leerlingen, dus de klassen zijn klein. Op die school zitten te weinig leerlingen, dus hij wordt opgeheven.
r. 20
wat voor wat voor mensen betekent: welke soort mensen, waar komen ze vandaan, zijn het aardige mensen .... ?
r. 20
er er wordt vaak gebruikt met 'variabele' uitdrukkingen als: wat? iets, niets
Wat is er? Er is niets!
iemand wie?
Is er iemand? Wie doet er mee?
een probleem een klant
Er is wel een probleem. Er belt een klant.
welke mogelijkheden? Welke mogelijkheden zijn er? wat voor mensen? Wat voor mensen wonen er?
44
r. 20
je hebt je hebt betekent net zoiets als: er is of er zijn. Heb je ook wel eens mooie zomers in Nederland? Daar heb je de mooiste cafés.
r. 21
vandaan vandaan combineert met er, daar, waar, ergens, ergens anders, ...: Ik kom er net vandaan! Waar kom jij vandaan? Daar kom ik ook vandaan! Zij komen ergens anders vandaan.
r. 22
echte echte of echt? Het is: de gemeenschap, dan ook: een echte gemeenschap. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 23
die die actie = die protesten tegen de opheffinmg van de school. die wijst naar iets (of iemand) op enige afstand. Hier: je moet een paar zinnen terug kijken.
r. 24
wel
r. 27
mogelijkheden
wel achttien: wel voor een getal betekent: ' dat is veel' !
mogelijkheden of mogelijkheiden? Mogelijkheden! Let op: het is altijd: -heden.
r. 28
De overheid De moeilijkheid
- de lagere overheden. - geen moeilijkheden.
De eenheid
- de eenheden.
niettemin niettemin = toch. niettemin is schrijftaal.
r. 29
al te al te = heel erg
45
r. 28
zich zich hoort bij vestigen. Bedrijven vestigen zich het liefst in de Randstad. Wij gaan ons niet op het platteland vestigen.
r. 28
te te hoort bij overwegen. Zij overwegen naar de stad te verhuizen. De overheid overweegt kleinere scholen op te heffen.
r. 30
straks straks = binnen korte tijd. Let op: Tot straks! = op dezelfde dag!
46
Les 7: Het Koninklijk Huis r. 1
staatshoofd het staatshoofd = het hoofd van de staat. In dit soort combinaties zegt het tweede deel wat het is: ' het hoofd' , en het eerste deel zegt iets over het tweede deel: ' van de staat' . net zo: een stadswijk = een wijk in de stad het winkelcentrum = een centrum met winkels
r. 1
immers immers betekent 'zoals bekend', 'zoals iedereen weet', 'dat weet je toch?'
r. 1
gekozen gekozen komt van kiezen. De bevolking kiest de Tweede Kamer. Vroeger koos de koning de ministers. De koningin is niet gekozen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 2
regering en parlement Er zijn veel combinaties met en, zonder de/het: Er wordt nu weer vaker gecontroleerd in trein, bus en tram. Moeder en kind maken het goed. Met mes en vork eten vind ik makkelijker dan met stokjes eten. Op radio en tv besteedden ze er aandacht aan.
r. 4
waarin waarin = in de grondwet. Let op: ' in die' is FOUT! Zie de grammatica nummer 26 ' waarin, waarop' .
r. 6
formele formele of formeel? Let op: Het is: de titel, dan ook een formele titel. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'
47
r. 6
maakt maakt vormt een geheel met uit: uitmaken. Zie de grammatica nummer 17 ' opstaan, weggaan, ...'. De combinatie: deel uitmaken van iets betekent: 'deel zijn van iets'.
r. 6
deel deel hoort bij uitmaken. De combinatie deel uitmaken van iets betekent: 'deel zijn van iets'.
r. 6
uit maakt vormt een geheel met uit: uitmaken. Zie de grammatica nummer 17 ' opstaan, weggaan, ...'. De combinatie deel uitmaken van iets betekent: 'deel zijn van iets'.
r. 7
elke elke of elk? Het is: de week, dan ook elke week. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'
r. 8
op de hoogte op de hoogte zijn van iets = informatie hebben over iets, alles weten over iets.
r. 8
elk elk of elke? Het is: het besluit, dan ook elk besluit. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'
r. 8
elke elke of elk? Het is: de wet, dan ook elke wet. Zie de grammatica nummer 2 'de, het'
r. 9
directe directe of direct?
48
Het is: de invloed, dan ook geen directe invloed. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'
r. 11
da's da's is een korte vorm voor 'dat is'. De combinatie da's komt vooral in spreektaal voor. Je spreekt hem uit als: 'das' .
r. 13
ieder ieder of iedere? Let op: Het is: het lid, dan ook ieder lid. Zie de grammatica nummer 2 'de, het'
r. 16
Koninklijk Koninklijk of Koninklijke? De korte vorm na het, in combinaties die een instelling noemen, een technische term of een algemeen begrip. Vaak is het een naam, en wordt het met een Hoofdletter geschreven.
r. 14
het Centraal Station het Koninklijk Huis
het Stedelijk Museum het Internationaal Gerechtshof
het openbaar onderwijs het openbaar vervoer
het Sociaal Planbureau het Nationaal Product
zodra zodra betekent: 'direct als, 'op het moment dat', 'direct toen': Zodra ik hem zie zal ik 't 'm zeggen = ik zeg 't 'm meteen als ik hem zie. Zodra hij achttien was kocht hij een auto = direct na z'n verjaardag.
r. 15
er er gaat samen met 'variabele uitdrukkingen', zoals bijvoorbeeld: iets iemand
Is er iets? Er is iemand, geloof ik.
een probleem veel mensen
Er is wel een probleem. Zijn er veel mensen?
een crisis
Dan is er direct een crisis.
Het is niet belangrijk wat precies, welke persoon, wat voor probleem, welke mensen, wat voor crisis.
r. 16
politiek
49
politiek of politieke? Het is: het karakter, dan ook een politiek karakter. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'
r. 16
nimmer nimmer betekent hetzelfde als 'nooit'. nimmer kom je bijna alleen tegen in schrijftaal.
r. 18
van deze tijd van deze tijd = modern. niet van deze tijd = niet modern, ouderwets = 'dat kan toch niet meer!'
r. 18
toch toch drukt vaak ongeloof uit: Je hebt je portemonnee toch wel bij je?! Je bent toch niet komen lopen?! Dat is toch niet modern?!
r. 18
weten weten in combinatie met zelf en een vorm van moeten betekent 'beslissen': Je moet zelf weten wat je doet, maar ik heb je gewaarschuwd. Iedereen moet toch zelf weten wat hij gaat studeren?!
r. 20
dit dit of deze? Het is: het geval, dus dan ook: 'in dit geval'. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r. 20
worden worden of zijn? Alle kandidaten worden onderzocht = dat is de gewoonte, dat gebeurt nog steeds, in het verleden, nu en in de toekomst.. Alle kandidaten zijn onderzocht
= het onderzoek is afgelopen, de resultaten zijn
bekend. Dit is hier niet de bedoeling! Zie de grammatica nummer 29 ' worden - zijn'
r. 20
onderzocht
50
onderzocht komt van onderzoeken. De regering onderzoekt alle kandidaten. Alle kandidaten worden nauwkeurig onderzocht. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden': 'zoeken'.
r. 20
valt valt vormt een geheel met mee: meevallen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' Het valt niet mee = het is niet zo makkelijk.
r. 24
mee mee vormt een geheel met valt: meevallen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' Het valt niet mee = het is niet zo makkelijk.
r. 21
te te combineert vaak met om: Het is moeilijk om zoveel woorden te onthouden. Het valt niet mee om een geschikte partner te te vinden.
r. 21
geschikte geschikte of geschikt? Het is: de partner, dan ook een geschikte partner. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'
r. 21
die die = geschikte partners.
r. 21
ze ze = die partners.
r. 27
heel wat heel wat = vrij veel.
r. 24
leden leden is het meervoud van lid. Een lid van het Koninklijk Huis heeft weinig vrijheid. De leden van het Koninklijk Huis hebben weinig vrijheid.
51
r. 25
dat dat = 'dat ze voor hun huwelijk toestemming moeten krijgen van de regering'.
r. 26
aan aan hoort bij miljoenen. Ze ontvangen miljoenen aan uitkeringen.
r. 26
'uitkeringen' 'uitkeringen' staat tussen komma's = aanhalingstekens, omdat dat zo'n vreemde term is in verband met een koningin.
r. 27
erg veel erg veel = 'dat is erg veel'.
r. 30
te te komt vaak voor na om: Ik leer Nederlands om de Nederlanders te kunnen verstaan. Hij probeert al heel lang om daar aangenomen te worden.
r. 30
al die al die: die betekent vaak zoiets als: 'iedereen weet dat, het is algemeen bekend' Iedereen weet dat een Koninklijk Huis veel plechtigheden oplevert.
r. 30
net net een sprookje = het lijkt precies een sprookje.
LES 8
r. 2 afgelopen afgelopen of afgelopene? Let op: Vormen op -en krijgen bijna nooit een -e. Zeg het met je eigen woorden. Dit zijn vergeten gedichten. Afgelopen zomer.
r.3
vroeg
52
vroeg komt van vragen. Je vraagt of het gaat regenen. Gisteren vroeg je dat ook al. En volgens mij heb je "t me wel eerder gevraagd! Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.3
op school
op school of op de school? Meestal op school , zonder de. Ook zonder de/het: op straat
op school
in huis
per trein
op weg op tafel
naar school van school
naar huis uit huis
ter wereld te voet
r. 3 zaten zaten of zitten ? Het kan allebei. Ana vroeg het in haar mailtje, dus: .... zaten. Ana wil weten hoe het nu is, dus: zitten. zaten komt van zitten: Hun zoontje zit op een katholieke school Vorig jaar zat hij op een christelijke school. Hij heeft op verschillende typen scholen gezeten. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 4 heb je die heb je hier bijna niet betekent: 'die vind je hier bijna niet', 'die zijn hier bijna niet'.
53
r. 5 mag mag betekent: 'het is toegestaan', 'iemand staat het toe'. Hij mag niet skaten van z'n vader. Volgens de wet mag hij naar school.
r. 6 kwam kwam vormt een geheel met tegen: tegenkomen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, TEGENkomen. Dan staan de stukjes OP, WEG, TEGENmeestal helamaal achteraan: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan niet te laat weg. Ik kwam mijn buren tegen.
r. 6 tegen tegen vormt een geheel met kwam: tegenkomen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, TEGENkomen. Dan staan de stukjes OP, WEG, TEGENmeestal helamaal achteraan: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan niet te laat weg. Ik kwam mijn buren tegen.
r. 6 om om hoort bij vragen. Vergelijk: Hij vroeg me om wat geld. Ze vroeg hem om een stukje papier.
54
Ik vroeg haar om advies.
r. 6 raadde raadde vormt een geheel met aan: aanraden. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANraden. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN meestal ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan niet te laat weg. Ze raadde me een andere school aan.
r. 7 katholieke katholieke of katholiek? Let op: Het is: de school, dus dan ook: katholieke school. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r. 7 aan aan vormt een geheel met raadde: aanraden. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, AANraden. Dan staan de stukjes OP, WEG, AAN meestal ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan niet te laat weg. Ze raadde me een andere school aan.
r. 7 waar
55
waar vormt een geheel met op: waarop. Vergelijk: De school waar hij op zit = de school waarop hij zit = zijn school. Let op: 'op die' is FOUT! Zie de grammatica nummer 26 ' waarop, waarin' .
r.7
op
op vormt een geheel met waar: waarop. Vergelijk: De school waar hij op zit = de school waarop hij zit = zijn school. Let op: 'op die' is FOUT! Zie de grammatica nummer 26 ' waarop, waarin' .
r.7
zit
In combinatie met op school moeten we zitten gebruiken. Op welke school zit jij? Ik zit op een katholieke school.
r.8
maakt
maakt vormt een geheel met uit: uitmaken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITmaken. Dan staan de stukjes OP, WEG, UITmeestal ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan niet te laat weg. Dat maakt niets uit.
56
r.8
uit
uit vormt een geheel met maken: uitmaken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITmaken. Dan staan de stukjes OP, WEG, UIT meestal ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan niet te laat weg. Dat maakt helemaal niets uit.
r. 8 legde legde vormt een geheel met uit: uitleggen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITleggen. Dan staan de stukjes OP, WEG, UITmeestal ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan niet te laat weg. Dat legde ze me uit.
r. 8 uit uit vormt een geheel met legde: uitleggen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...' . De uitspraak is: OPstaan, WEGgaan, UITleggen. Dan staan de stukjes OP, WEG, UITmeestal ergens achteraan in de zin: Ik sta meestal om zeven uur op. We gaan niet te laat weg. Dat legde ze me uit.
57
r.9
daarnaast
daarnaast = naast de openbare scholen. Let op: 'naast die' is FOUT!
r.10
op
op hoort bij gebaseerd. Die school is gebaseerd op een filosofie. Hij baseert zich op onderzoek.
r. 11 iedere iedere of ieder? Let op: Het is: de groepering, dus dan ook: iedere groepering. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r.11
maatschappelijke
maatschappelijke of maatschappelijk? Let op: Het is: de groepering, dus dan ook: iedere groepering. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r.12
behoort
behoort of behoren? Het is: driekwart, dus ook behoort. net zo:
58
Tweederde van de Nederlandse gezinnen is aangesloten op het internet. Vijftig procent van Nederland ligt onder de zeespiegel.
r. 12 tot tot hoort bij behoort. Hij behoort tot de oorspronkelijke bewoners. De meeste scholen behoren tot het bijzonder onderwijs.
r.13
praktisch
praktisch = bijna.
r.14
aan
aan hoort bij voldoen. Om in Nedereland te mogen blijven moet je aan een aantal eisen voldoen. Zij voldoen aan dezelfde eisen.
r.15
zo'n
zo'n is de combinatie van zo + een. Je schrijft het altijd aan elkaar vast, en je spreekt het uit als een woord: 'zoon'.
r.
of
of of als? Let op het verschil: of: Ik vraag me af of dit wel de goede manier is. Weet jij of er nog treinen rijden, vandaag? Controleer of je de tekst goed kent. als: Als het niet lukt, moet je de tekst nog een keer bestuderen. Als het mooi weer is, dan kom ik met de fiets. Als ik de cursus afgemaakt heb, dan ga ik studeren.
59
r.15
gaf
gaf of geeft? Het kan allebei! Ik vroeg ..., dus dan ook: ... gaf... . Ik wil weten hoe het nu zit, dus dan: geeft. gaf komt van geven. Dat geeft misschien problemen. Vroeger gaf dat geen problemen. Het heeft eigenlijk nooit problemen gegeven. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r. 16 het Let op: Het is beter, als je de oude teksten herhaalt. Het is een probleem als je geen tijd hebt. Het heeft voordelen als iedereen hetzelfde geloof heeft.
r.16
hetzelfde
hetzelfde of dezelfde? Let op: Het is: het geloof, dus dan ook: hetzelfde geloof.
r. 17 dat dat = dat er islamitische scholen bestaan.
r.17
wel
wel in een vraag drukt extra twijfel uit.
60
Wordt het wel echt zomer in Nederland?? (Ik geloof er niets van!) Heb je je geld wel bij je?! (Ik vrees van niet.) Bevordert dat de integratie wel? (ik vrees van niet.)
r.18
daar
daar hoort bij over: daarover. Daarover = over die kwestie. Let op: 'over dat' is FOUT! Zie de grammatica nummer 26 ' waarin, waarop' .
r.18
over
over hoort bij daar: daarover. daarover = over die kwestie. Let op: 'over dat' is FOUT! Zie de grammatica nummer 26 ' waarin, waarop' .
r.19
nu eenmaal
nu eenmaal gebruik je wanneer iets zo is, je kunt er niets aan veranderen: Nederland heeft nu eenmaal een zeeklimaat, daar is niets aan te doen. Het ligt nu eenmaal vast in de wet, daar is niets aan te veranderen.
r.20
bijzonder
bijzonder of bijzondere? We gebruiken de korte vorm, zonder -e in combinaties met een het-woord, die een instelling noemen, of een technische term, of een algemeen bekend begrip.
61
Soms is het een naam, en wordt het met een Hoofdletter geschreven. het Centraal Station het Koninklijk Huis het openbaar onderwijs
het Stedelijk Museum het Internationaal Gerechtshof het bijzonder onderwijs
het openbaar vervoer
r.22
het Nationaal Product
voortgezet
voortgezet of voortgezette? We gebruiken de korte vorm, zonder -e in combinaties met een het-woord, die een instelling noemen, of een technische term, of een algemeen bekend begrip. Soms is het een naam, en wordt het met een Hoofdletter geschreven. het Centraal Station het Koninklijk Huis
het Stedelijk Museum het Internationaal Gerechtshof
het openbaar onderwijs het openbaar vervoer
het voortgezet onderwijs het Nationaal Product
r.22
zelfs
zelfs drukt uit dat je iets helemaal niet verwacht: Zelfs in Nederland schijnt de zon wel eens! Dat kan ìk zelfs! (terwijl ik zo onhandig ben).
r.23
dit
dit of deze? Let op: Het is: het onderscheid, dus dan ook: dit onderscheid. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r.25
buitenlandse
buitenlandse of buitenlands? Het is: de achtergrond, dus dan ook: een buitenlandse achtergrond.
62
Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.26
dat
dat = dat ze slecht Nederlands spreken.
r.27
dit
dit of deze? Het is: het probleem, dus dan ook: dit probleem. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r.29
afijn
afijn betekent zoiets als: 'nou ja, niets aan te doen' . Je sluit het gesprek over dit onderwerp af.
LES 9
r. 1 bekeken bekeken komt van bekijken. Bekijk jij de kaart nog maar eens! Gisteren bekeken we de kaart, maar konden we het niet vinden. Ik heb de kaart nog eens bekeken, en nu heb ik het gevonden. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden': kijken.
r.1
erboven
erboven = boven de kaart.
63
Let op: 'boven het, boven die' is FOUT!
r.2
officiële
officiële met die twee puntjes: spreek uit 'offisjeele.' Die twee puntjes geven aan dat de uitspraak is: 'sjee', en niet: 'sie'.
r.3
daarvan
daarvan = van die naam. Let op: 'van die' is FOUT!
r.5
Noord-
Noord- met een streepje betekent in dit geval: Noord-Holland, omdat er ook staat: Zuid-Holland.
r.6
velen
velen = veel mensen.
r.7
hetzelfde
hetzelfde: als er niets bij staat, dan altijd hetzelfde. de woning, het huis,
dus: dus:
dat
dus:
r.11
vandaar dat
Dit is dezelfde woning. Dat is hetzelfde huis. Dat is hetzelfde.
vandaar dat het water de Nieuwe Maas heet = daarom heet het water de Nieuwe Maas.
r.14
tweeën
64
tweeën met drie e's! Het is: twee + en = tweeën. Spreek uit: ' tweejen'. net zo: drieën - drie + en = drieën. Spreek uit: ' driejen' .
r.14
je hebt
je hebt = 'er is' of 'er zijn': Je hebt grote en kleine landen = er zijn grote en kleine landen. Bergen, die heb je hier niet = die zijn hier niet.
r.14
het
het Nederland of Nederland? Landen krijgen in het algemeen geen het. Maar in dit geval zijn er twee Nederlanden: het Nederland van boven de rivieren, en het Nederland van beneden de rivieren.
r.14
van
van boven de rivieren = dat boven de rivieren ligt.
r. 15 van van beneden de rivieren = dat beneden de rivieren ligt.
r.17
wel
wel = in het algemeen
r.19
nuchter
nuchter = realistisch, praktisch, iemand die zich richt op de werkelijkheid.
65
r.19
al
al gek genoeg: als je gewoon doet, is het al gek genoeg, als je dan óók nog gek gaat doen, dan wordt het helemáál gek.
r.19
zou
zou betekent samen met kunnen: het is mogelijk. Vergelijk: We zouden kunnen gaan zeilen, als je zin hebt. Je zou kunnen zeggen dat het 'echte calvinisten' zijn. Zou je het niet zelf kunnen doen, of is dat te moeilijk?
r.20
wel
wel = soms
r.20
allemaal
allemaal vooroordelen? = 'zijn al deze uitspraken vooroordelen?' Vergelijk: De gasten wilden allemaal blijven = alle gasten wilden blijven. De cursisten zijn allemaal geslaagd = alle cursisten zijn geslaagd.
r.21
er
hier zijn er nog wat = nog wat vooroordelen. Vergelijk: Ik heb twee broers, en hoeveel heb jij er? = hoeveel broers heb jij? Waar zijn al mijn cd'? Ik zie er maar één = ik zie maar één cd. Weet je nog een paar vooroordelen? Ja, ik weet er nog wel een paar = nog wel een paar vooroordelen.
66
r.21
nog
nog gebruik je als er sprake is van een reeks, of een opeenvolging. vergelijk: Wil je ook nog koffie? Mogen wij nog twee koffie alstubleift? Zijn er nog vragen? Ja, ik wil nog wat vragen.
r.21
wat
wat = een paar.
r.24
je
je hoort bij voorstellen. Wij kunnen ons moeilijk voorstellen hoe het er toen uitzag. Wie kan zich dat voorstellen? Kun jij je dat voorstellen? Zie de grammatica nummer 19 'zich thuisvoelen'.
r.24
het
het ... hier = alles hier, het hele gebied.
r.25
één
één zandvlakte met twee accenten op één = alles was vlak, overal was zand, er was niets anders. We zagen één grote steenmassa = niets dan steen. De tuin was één vuilnishoop = er lag overal vuilnis.
r.25
veel
veel groter of heel groter?
67
veel groter. Let op: veel combineert met vormen op -er, heel combineert niet met vormen op -er: Deze bananen hier zijn veel duurder dan op de markt! Ik vind ze erg duur: Deze tekst is veel langer dan de andere teksten. Erg lang! Almere is veel groter dan Lelystad. Almere is heel groot.
r.27
goedkoop
goedkoop of goedkope? Het is: het huis, dus ook een goedkoop huis. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote' .
r.28
veel groen
veel groen = veel bomen en planten.
r.29
wel
wel in vragen: als je twijfelt. vergelijk: Heb je je creditcard wel bij je? (Ik maak me ongerust) Stopt de bus hier wel? (Ik vraag het me af, ik vrees van niet) Is Almere wel een echte stad? (Ik vraag 't me af!)
r.29
zo kort geleden ontstaan
zo kort geleden ontstaan = Almere is zo kort geleden ontstaan.
68
LES 10
r.1
mooie
Mooie naam = Dat is een mooie naam of: Ik vind dat een mooie naam.
r.1
hoor
Met ..., hoor! kun je iemand een compliment maken. hoor voegt soms (afhankelijk van de relatie tussen de sprekers) een element van superioriteit toe: degene die het woord gebruikt staat in een of ander opzicht een beetje boven de ander: Niet vergeten, hoor! (ik waarschuw je) Lekkere taart, hoor! (je hebt je best gedaan, en dat waardeer ik) Ik zal het doen, hoor! (maak je maar niet ongerust) Mooie naam, hoor! (mijn complimenten)
r.2
zal
zal wel = waarschijnlijk.
r.2
wel
zal wel = waarschijnlijk.
r.4
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets:
Is er iets? niets Nee, er is niets!
een probleem: Er is een probleem. mogelijkheden: Zijn er geen andere mogelijkheden? mensen: iemand:
Er kwamen allerlei mensen binnen. Meestal komt er iemand van de thuiszorg.
69
r.4
lang
een week lang = een hele week
r. 5 het het verzorgen: voor een werkwoord nooit de: Het leren van de taal is het eerste wat ik ga doen. Ik heb moeite met het onthouden van al die woorden. Ze helpt met het verzorgen van de baby.
r.6
eerlijk
eerlijk vormt een uitdrukking met gezegd die betekent: 'als ik eerlijk ben, als ik de waarheid spreek'.
r.6
gezegd
gezegd vormt een uitdrukking met eerlijk die betekent: 'als ik eerlijk ben, als ik de waarheid spreek'.
r.6
zie
zie hoort bij ertegen op, en vormt daarmee de combinatie zie ertegen op. ertegen opzien gaat over iets wat nog gaat gebeuren, iets wat je nog moet doen; je verheugt je daar niet op, je vindt dat niet prettig, het lijkt je moeilijk, ... . Ik moet morgen examen doen. Ik zie er erg tegenop. Volgende week ga ik verhuizen. Ik zie er erg tegenop. Op bezoek bij mijn collega: ik zie er een beetje tegenop.
r.6
er
er hoort bij tegen: ertegen. ertegen hoort bij zie op , en vormt daarmee de combinatie zie ertegen op. ertegen opzien gaat over iets wat nog gaat gebeuren, iets wat je nog moet doen;
70
je verheugt je daar niet op, je vindt dat niet prettig, het lijkt je moeilijk, ... . Ik moet morgen examen doen. Ik zie er erg tegenop. Volgende week ga ik verhuizen. Ik zie er erg tegenop. Op bezoek bij mijn collega: ik zie er een beetje tegenop. Let op: 'tegen het' is FOUT!
r.6
tegenop
tegenop hoort bij zie, en vormt daarmee de combinatie zie ertegen op. ertegen opzien gaat over iets wat nog gaat gebeuren, iets wat je nog moet doen; je verheugt je daar niet op, je vindt dat niet prettig, het lijkt je moeilijk, ... . Ik moet morgen examen doen. Ik zie er erg tegenop. Volgende week ga ik verhuizen. Ik zie er erg tegenop. Op bezoek bij mijn collega: ik zie er een beetje tegenop.
r.6
baby's
baby's met een komma: woorden op -a, -i, -o, -u, -y krijgen meestal een meervouds-s, met een komma daarvoor. Die komma is om duidelijk te maken dat de uitspraak is: 'programmaas', 'autoos', enzovoort. Wat een mooie programma's! Zijn hier geen taxi's? Er zijn van die slimme auto's. Waar zijn onze paraplu's? Elke tien seconden sterven er drie baby's.
r.6
die
die beschuit met muisjes: die geeft aan, dat het algemeen bekend is: Die Hollanders op die natte grond, begrijp jij dat? Die grachten, waar dienen die eigenlijk voor?
r.11
naar
71
naar hoort bij noemen. Iemand naar iemand anders noemen betekent: de naam van die iemand anders geven. Ik ben naar mijn oma genoemd = ik heb dezelfde naam als mijn oma gekregen.
r.11
dagelijks
dagelijks of dagelijkse? We gebruiken de korte vorm, zonder -e, in combinaties met een het- woord, die een instelling noemen, of een technische term of een algemeen bekend begrip. Soms is het geheel een naam, en wordt het met Hoofdletters geschreven. het Centraal Station het Koninklijk Huis
het Stedelijk Museum het Internationaal Gerechtshof
het openbaar onderwijs
het dagelijks leven
r.
is
is of zijn? Het kan allebei: dat soort namen is erg ouderwets. D12at soort namen zijn erg ouderwets. dat soort namen = zulke namen.
r.13
zulke
zulke of zo'n? zulke is het meervoud van zo'n: zo'n aardige buurman - zulkeaardige buren zo'n moderne naam - zulke moderne namen
r.15
vond
vond komt van vinden. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
72
r.15
Hollandse
Hollandse of Hollands? Het is de naam, dus ook een Hollandse naam. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'
r.16
aan
aan het begin of in het begin? Het kan allebei. aan het begin wordt vaak gebruikt als het gaat om een weg of een route: Aan het begin van de straat is een supermarkt. Aan het begin van de snelweg staan camera's. Bij periodes kan het allebei: Aan het begin van zijn schooltijd wist hij al wat hij wilde worden. Aan het begin van die eeuw kwam er een grondwet. In het begin van zijn schooltijd wist hij al wat hij wilde worden. In het begin van die eeuw kwam er een grondwet.
r.18
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: iemand: een probleem: mogelijkheden: mensen: van alles:
r.18
Is er iets? niets Nee, er is niets! Meestal komt er iemand van de thuiszorg. Er is een probleem. Zijn er geen andere mogelijkheden? Er kwamen allerlei mensen binnen. Er is van alles vernaderd.
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als:
73
iets:
Is er iets? niets Nee, er is niets!
iemand: een probleem:
Meestal komt er iemand van de thuiszorg. Er is een probleem.
mogelijkheden: mensen:
Zijn er geen andere mogelijkheden? Er kwamen allerlei mensen binnen.
een grondwet:
Er kwam een grondwet.
r.18
kwam
kwam komt van komen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.20
gingen
gingen komt van gaan. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.19
kregen
kregen komt van krijgen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.20
moest
moest komt van moeten. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.21
mocht
mocht komt van mogen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
74
r.21
koos
koos komt van kiezen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.23
aan
komen aan iets = krijgen, kopen, in bezit krijgen: Hoe kom je aan die jas? = waar heb je die gekocht? Hoe komt hij aan al dat geld? = waar haalt hij dat vandaan?
r.23
komen
komen aan iets = krijgen, kopen, in bezit krijgen. Hoe kom je aan die jas? = waar heb je die gekocht? Hoe komt hij aan al dat geld? = waar haalt hij dat vandaan?
r.23
dubbele
dubbele of dubbel? Het is: de naam, dus ook: een dubbele naam. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.25
aangenomen
aangenomen komt van aannemen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden': 'nemen'.
r.25
daarachter
75
daarachter = achter de naam van hun echtgenoot. Let op: 'achter die' is FOUT!
r.26
ertussen
ertussen = tussen de eerste en de tweede naam. Let op: 'tussen die' is FOUT!
r.28
tja
tja als je even de tijd neemt om na te denken.
r.28
gaf
gaf vormt een geheel met op: opgeven. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan, OPgeven. Dan staan de stukjes op, weg, ... vaak los van het werkwoord: Hij staat altijd op voor de anderen. Ik ga om vijf uur weg van mijn werk. Men gaf een grappige naam op aan de ambtenaren Zie ook de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden': 'geven'.
r.28
op
op vormt een geheel met gaf: opgeven. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan, OPgeven. Dan staan de stukjes op, weg, ... vaak los van het werkwoord:
76
Hij staat altijd op voor de anderen. Ik ga om vijf uur weg van mijn werk. Men gaf een grappige naam op aan de ambtenaren Zie ook de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden': 'geven'.
r.29
vatte
vatte vormt een geheel met op: opvatten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan, OPvatten. Dan staan de stukjes op, weg, ... vaak helemaal aan het eind van de zin. Hij staat altijd op voor de anderen. Ik ga om vijf uur weg van mijn werk. Men vatte het allemaal niet zo serieus op.
r.29
allemaal
dat allemaal = 'al die dingen'.
r.29
op
op vormt een geheel met vatte: opvatten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De uitspraak is OPstaan, WEGgaan, OPvatten. Dan staan de stukjes op, weg, ... vaak helemaal aan het eind van de zin. Hij staat altijd op voor de anderen. Ik ga om vijf uur weg van mijn werk. Men vatte het allemaal niet zo serieus op.
r.30
werd
77
werd of is? het werd genoteerd of het is genoteerd? Het kan allebei. vergelijk: Het werd genoteerd = het gebeurde toen, de ambtenaren noteerden toen alles. Het is genoteerd = de namen staan (nu nog steeds!) in de boeken. werd of was? het werd genoteerd of het was genoteerd? alleen het eerste: het werd genoteerd is goed. let op: Het werd genoteerd = het gebeurde toen, de ambtenaren noteerden toen alles. Het was genoteerd = het was al gebeurd, de namen stonden toen al in de boeken. Dit laatste past hier niet! Het gaat over wat de ambtenaren toen deden, niet over wat ze al gedaan hadden!
LES 11
r. 1 gezocht gezocht komt van zoeken. Ik zoek mijn portemonnee. Die zocht je gisteren ook al! Heb je al in al je zakken gezocht? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.1
net
net = kort geleden, pas
r.2
directe
78
directe of direct? Let op: Het is: de omgeving, dus ook directe omgeving. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.3
laatst
laatst betekent: 'niet zo lang geleden'.
r.4
te
te arm = beneden een minimum. vergelijk: Het is erg koud, dus: we trekken een warme jas aan. Het is te koud, dus: we gaan niet. Ze zijn erg arm, dus: ze wonen eenvoudig. Ze zijn te arm, dus: ze kunnen niet in een echte woning.
r.4
echte
echte of echt? Let op: Het is: de woning, dus ook een echte woning. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.5
woningnood
woningnood = te weinig woningen. ademnood = te weinig adem. vergelijk, met een -sertussen: hongersnood = ramp door voedseltekort. watersnood = ramp door teveel water.
r.6
het
het of zij? Met een vorm van het werkwoord zijn meestal het: Wie is daar? O! Het is Jan. Het is een snelle trein. Zijn het moeilijke teksten? Wie zijn daar? Het zijn mijn ouders.
79
Maar let op, met een plaats of een toestand: Waar is Jan? Hij is de stad in. Komt de trein niet? Jawel, maar hij is vertraagd. Staan de vertalingen er niet bij? Ja, ze staan ernaast. Hoe gaat het met je ouders? Ze zijn met vakantie in Spanje.
r.8
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: Is er iets? niets Nee, er is niets! iemand: Meestal komt er iemand van de thuiszorg. een probleem: Er is een probleem. mogelijkheden: Zijn er geen andere mogelijkheden? mensen: Er trekken mensen weg uit de stad.
r.8
kunnen
kunnen ze in die woningen of kunnen ze in die woningen wonen? Bij kunnen + plaats ontbreekt het tweede werkwoord vaak: Hij kan niet in zijn huis. Ze kunnen niet in die woningen. net zo met mogen, moeten, willen: Mag ik eruit? Ze mogen niet in die huizen. Moet je niet eens aan het werk? Wij moeten nu naar huis! Hij wil niet meer naar school. Ze wilden liever de stad uit.
r.9
zij
zij = de mensen die wegtrekken uit de stad.
r.10
daar
daar hoort bij in. daarin = in die huizen. Let op: 'in die' gebruiken we nooit!
80
r.10
mogen
daar mogen ze niet in of daar mogen ze niet in wonen? Bij mogen + plaats ontbreekt het tweede werkwoord vaak: Mag ik eruit? Ze mogen niet in die huizen. net zo met kunnen, moeten, willen: Hij kan niet in zijn huis. Ze kunnen niet naar het feest. Moet je niet eens aan het werk? Wij moeten nu naar huis! Hij wil niet meer naar school. Ze wilden liever de stad uit.
r.10
ze
ze = die studenten.
r.10
in
in hoort bij daar. daarin = in die huizen. Let op: 'in die' gebruiken we nooit!
r.10
zich
zich hoort bij inschrijven. Zie de grammatica nummer 19 'zich thuisvoelen'.
r.13
anderen
anderen = andere mensen, andere mensen die een woning zoeken.
r.13
staat
81
Let op het werkwoord staan: Hij staat op een lijst. Het staat in de krant. Staat dat woord niet in het woordenboek? Wat staat er precies in de advertentie?
r.13
positief
positief of positieve? let op: Zij voerden een lange discussie = Zij discussieerden lang met elkaar. Hij gaf een positieve reactie = Hij reageerde positief. Hij heeft een maatschappelijke binding = Hij is maatschappelijk gebonden. De vorm met -e voor een substantief: discussie, reactie, binding. De vorm zonder -e bij een werkwoord: discussieren, reageren, binden.
r.15
wel
kan wel = waarschijnlijk
r.16
kleinere
kleinere of kleiner? Let op: Het is: de gemeente, dus ook een kleinere gemeente. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.18
speciale
speciale of speciaal? Let op: Het is: de vergunning, dus ook een speciale vergunning. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.18
economisch
82
economisch of economische? let op: Zij voerden een lange discussie = Zij discussieerden lang met elkaar. Hij gaf een positieve reactie = Hij reageerde positief. Hij heeft een economische binding = Hij is economisch gebonden. De vorm met -e voor een substantief: discussie, reactie, binding. De vorm zonder -e bij een werkwoord: discussieren, reageren, binden.
r.18
maatschappelijk
maatschappelijk of maatschappelijke? let op: Zij voerden een lange discussie = Zij discussieerden lang met elkaar. Hij gaf een positieve reactie = Hij reageerde positief. Hij heeft een maatschappelijke binding = Hij is maatschappelijk gebonden. De vorm met -e voor een substantief: discussie, reactie, binding. De vorm zonder -e bij een werkwoord: discussieren, reageren, binden.
r.19
aan
aan hoort bij gebonden. vergelijk: Hij is gebonden aan de gemeente. We zijn gebonden aan onze afspraken.
r.19
er
er hoort bij naar. ernaar hoort bij streven. Vergelijk: Men streeft naar een eerlijke verdeling. Ze streven naar oplossinbg van de woningnood. Men streeft ernaar de woningen eerlijk te verdelen. Ze streven ernaar de woningnood op te lossen.
r.21
naar
naar hoort bij er. ernaar hoort bij streven. Vergelijk: Men streeft naar een eerlijke verdeling.
83
Ze streven naar oplossinbg van de woningnood. Men streeft ernaar de woningen eerlijk te verdelen. Ze streven ernaar de woningnood op te lossen.
r.24
zich
zich hoort bij houden. zich houden aan regels = 'die regels volgen, die regels toepassen'.
r.24
er
er hoort bij aan. eraan = aan al die regels. zich houden aan regels = 'die regels volgen, die regels toepassen'. Let op: 'aan die' gebruiken we nooit!
r.24
aan
aan hoort bij er. eraan = aan al die regels. zich houden aan regels = 'die regels volgen, die regels toepassen'. Let op: 'aan die' gebruiken we nooit!
r.25
worden
worden aangeboden of zijn aangeboden? Ze worden aangeboden = ze staan in de krant. Het gebeurt in het algemeen zo. Ze zijn aangeboden betekent iets anders. De advertenties staan in de krant, het is eenmaal gebeurd. Dat is hier niet de bedoeling! Vergelijk: Veel huizen worden gebouwd op palen = zo gaat dat in het algemeen, zo doet men dat. Veel huizen zijn gebouwd op palen = ze staan op palen. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'.
r.25
aangeboden
aangeboden komt van aanbieden. Als hij je dat aanbiedt, moet je het accepteren. Toen hij me dat aanbood, accepteerde ik het.
84
Heeft iemand je al iets aangeboden? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.28
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: Is er iets? niets: Nee, er is niets! iemand: Meestal komt er iemand van de thuiszorg. een probleem: Er is een probleem. mogelijkheden: Zijn er geen andere mogelijkheden? mensen: Er kwamen allerlei mensen binnen. kamerbureaus: Kamerbureaus zijn er in alle steden.
r.29
soms
soms ... niet in vragen, als het vermoeden bestaat dat het antwoord 'nee' zal zijn: Het station is leeg: rijden de treinen soms niet? Hij reageert niet: wil hij de woning soms niet?
r.29
toegestaan
toegestaan komt van toestaan. Is dat toegestaan? = mag dat? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden': 'staan'.
r.31
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: Is er iets? niets Nee, er isniets! iemand: Meestal komt er iemand van de thuiszorg. een probleem: Er is een probleem. mogelijkheden: Zijn er geen andere mogelijkheden? mensen: Er kwamen allerlei mensen binnen. Een gebrek: Er is een groot gebrek aan kamers.
85
LES 12
r.1
schiep
schiep komt van scheppen. De overheid schept zoveel mogelijk banen. Vroeger schiep de overheid minder banen. Heeft de overheid genoeg banen geschapen? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.1
zegt
zegt of zeggen? Het werkwoord bij men is altijd enkelvoud: Men kan daar ook met de bus komen. Dat zegt men ook in Nederland.
r.2
zo
zo = op die manier. Let op: Het Engelse woord 'so' is dus in het Nederlands!
r.2
toch
toch gebruik je in vragen als je bijna zeker weet dat het antwoord 'ja' is. Nederland ligt toch aan de Noordzee? In Nederland moet je toch Nederlands praten?
r.4
eromheen
eromheen = om die stukken land heen Let op:: 'om die heen' of 'om ze heen' gebruiken we nooit!!
86
r.4
dat
dat of die? Met een vorm van het werkwoord zijn meestal dat, dit of het: Wie is dat? O! Het is Jan. Dat is een snelle trein. Zijn dit moeilijke teksten? Wat zijn dat? Dat zijn polders. Maar let op, met een plaats of een toestand: Waar is Jan? Hij is de stad in. Komt de trein niet? Jawel, maar hij is vertraagd. Staan de vertalingen er niet bij? Ja, ze staan ernaast. Waar liggen de meeste polders? Die liggen in het noorden en westen.
r.5
te
te hoort bij om. Zie de grammatica nummer 23 'om + te + werkwoord'.
r.5
te
te nat = de hoeveelheid water is boven het maximum. Vergelijk: De grond was erg nat; het was moeilijk om er te wonen. De grond was te nat; je kon er niet wonen.
r.8
aangekomen
aangekomen komt van aankomen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.8
bevond
bevond komt van bevinden. Waar bevinden wij ons nu? Gisteren bevond ik mij in het park. Daar had ik mij nog niet eerder bevonden. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden': 'vinden'.
87
r.8
zich
zich hoort bij bevond. u bevond zich = u was, of: u stond, liep ,... . Zie de grammatica nummer 19 'zich thuisvoelen'.
r.8
zich
zich hoort bij gerealiseerd. heeft u zich dat gerealiseerd? = 'heeft u dat beseft?' Zie de grammatica nummer 19 'zich thuisvoelen'.
r.9
stond
stond komt van staan. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.9
eens
eens = lang geleden.
r.10
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets: Is er iets? niets: Nee, er is niets! iemand: Meestal komt er iemand van de thuiszorg. een probleem: Er is een probleem. mogelijkheden: Zijn er geen andere mogelijkheden? land: Er was land nodig.
r.12
zelfs
zelfs betekent dat het om iets heel bijzonders en onverwachts gaat: Zelfs in Nederland schijnt de zon wel eens! Zelfs ik kan het (en ik ben zo onhandig!)
r.12
kun
88
kun of kan? Het kan allebei. Beide vormen kun je hier gebruiken. Beide vormen kan je hier gebruiken.
r.12
lag
lag komt van liggen. Weet je waar mijn portemonnee ligt? Gisteren lag hiju nog op tafel. Daar heeft hij de hele dag gelegen? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.13
eens
eens = lang geleden.
r.13
zag
zag komt van zien. Zie jij Jan ergens? Vanochtend zag ik hem nog. Maar nu heb ik hem al een poosje niet gezien. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.14
dat
dat of die? Met een vorm van het werkwoord zijn meestal dat, dit of het: Wie is dat? O, ik zie het al, het is Jan. Dat is een snelle trein! Zijn dit moeilijke teksten? Wat is dat? Dat is de Afsluitdijk Maar let op, met een plaats of een toestand: Waar is Jan? Hij is de stad in. Komt de trein niet? Jawel, maar hij is vertraagd. Staan de vertalingen er niet bij? Ja, ze staan ernaast. Waar ligt de Afsluitdijk? Die ligt tussen Friesland en Noord-Holland.
89
r.14
hiermee
hiermee = met de Afsluitdijk. Let op: 'met die' gebruiken we nooit!!
r.14
werd
werd of was? werd afgesloten = het gebeurde toen. De zee werd afgesloten = in 1932 gebeurde dat, daarvoor was het zee. iets heel anders: De zee was afgesloten = die was toen al geen zee meer, er lag al een dijk. Dit is hier niet de bedoeling!
r.14
afgesloten
afgesloten komt van afsluiten. Het schijnt dat ze de snelweg tijdelijk afsluiten. Ik heb gehoord dat ze die zee in 1932 afsloten. Men heeft de zee afgesloten. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden': 'sluiten'.
r.15
hij
hij = die zee. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r.15
zo
zo betekent 'op die manier'. Let op : Het Engelse woord 'so' is dus in het Nederlands!
r.15
ontstond
ontstond komt van ontstaan. Langs de kust ontstaan vaak duinen. Die berg ontstond op natuurlijke wijze. De dijken zijn niet op natuurlijke wijze ontstaan? Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
90
r.15
daarvan
daarvan = van het IJsselmeer. Let op: 'van dat' gebruiken we nooit!!
r.15
overgebleven
overgebleven komt van overblijven. Ik hoop dat er nog wat van overblijft. Het bleek dat er niet veel van overbleef. Daarvan is weinig overgebleven. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.17
gelegen
gelegen komt van liggen. de hoger gelegen delen = de delen die hoger liggen.
r.19
ziet
ziet is deel van de combinatie ziet eruit. ziet er anders uit = is anders om te zien; je ziet daar andere dingen.
r.19
er
er is deel van de combinatie ziet eruit. ziet er anders uit = is anders om te zien; je ziet daar andere dingen.
r.19
uit
uit is deel van de combinatie ziet eruit. ziet er anders uit = is anders om te zien; je ziet daar andere dingen.
r.19
echt
91
echt of echte? Let op: Het is: het landschap, dus ook het natuurlandschap, dus ook een echt natuurlandschap.
r.21
heuse
heuse of heus? Let op: Het is: de berg, dus ook een heuse berg.
r. 21 natuurlijke natuurlijke of natuurlijk? Let op: Het is: de wijze, dus ook op natuurlijke wijze.
r. 24 te te hoort bij is. is te behalen betekent: kan behaald worden. Je kon veel geld verdienen met handel in hout.
r.25
op
Het is: in een stad in een dorp maar: op een eiland
r.27
trekken
trekken hoort bij aan. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De stukjes op-, weg-, aan- staan meestal achteraan: Hoe laat sta je meestal op? We gaan niet te laat weg. Ze trekken vogels en wandelaars aan.
r.27
aan
aan hoort bij trekken. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De stukjes op-, weg-, aan- staan meestal achteraan: Hoe laat sta je meestal op? We gaan niet te laat weg.
92
Ze trekken vogels en wandelaars aan.
r.28
trouwens
r. 28 wist wist wist komt van weten. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.29
erbij
erbij = bij het eiland. Let op: 'bij het' gebruiken we nooit!!
LES 13
r.0
voor elk wat wils
voor elk wat wils is een vaste combinatie die betekent: voor iedereen is er iets geschikts, iedereen vindt wel iets wat hem/haar bevalt.
r.1
welke
welke of welk? Let op: Het is: de kleur, dus dan ook: welke kleur.
r.1
politieke
politieke of politiek? Let op: Het is: de kleur, dus dan ook: politieke kleur. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.4
bereid
93
bereid zijn om samen te weken = willen samenwerken.
r.4
samen
samen hoort bij werken: samenwerken. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'.
r.4
te
te hoort bij bereid zijn om: Wie is bereid te betalen? De banken zijn bereid je te helpen, als je een goede baan hebt.
r.4
werken
werken hoort bij samen: samenwerken. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'.
r.5
door
door of bij? let op: Hij wordt onderzocht door de dokter. De Tweede Kamer wordt gekozen door de bevoking. De verkiezingen worden gevolgd door onderhandelingen. Bij dat huis daar moet u rechtsaf. Dus dan spreken we af bij de supermarkt.
r.6
het
het maakt deel uit van de combinatie het eens worden. het eens worden betekent: tot dezelfde opvatting komen, overeenstemming bereiken.
r.6
eens
eens maakt deel uit van de combinatie het eens worden. het eens worden betekent: tot dezelfde opvatting komen, overeenstemming bereiken.
94
r.7
politiek
politiek of politieke? Let op: Het is: het programma, dus dan ook: een politiek programma. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.7
het
het hoort bij komt er op neer. vergelijk: Het gebeurt niet vaak dat hier de zon schijnt. Het is moeilijk om een taal perfect te leren spreken. Het komt erop neer dat ze afspraken maken.
r.7
komt
komt hoort bij neer: neerkomen. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De stukjes op-, weg-, neer- staan meestal achteraan: Hoe laat sta je meestal op? We gaan niet te laat weg. Daar komt het vaak op neer. Als je in één zin twee of meer van die losse woordjes op, in, aan, uit aantreft, dan hoort het meest rechtse daarvan bij het werkwoord. Kijk maar: neer staat rechts van op, dus neer hoort bij komt, en niet op!
r.7
er
er hoort bij op. erop = dat ze tot overeenstemming komen. vergelijk: Het komt neer op afspraken Het komt erop neer dat ze afspraken maken. Het komt neer op een compromis Het komt erop neer dat ze een compromis sluiten. let op: Als je in één zin twee of meer van die losse woordjes op, in, aan, uit aantreft, dan hoort het meest rechtse daarvan bij het werkwoord.
95
neer staat rechts van op, dus neer hoort bij komt, en op hoort bij er.
r. 7 op op hoort bij er. erop = dat ze tot overeenstemming komen. vergelijk: Het komt neer op afspraken. Het komt erop neer dat ze afspraken maken. Het komt neer op een compromis Het komt erop neer dat ze een compromis sluiten. let op: Als je in één zin twee of meer van die losse woordjes op, in, aan, uit aantreft, dan hoort het meest rechtse daarvan bij het werkwoord. neer staat rechts van op, dus neer hoort bij komt, en op hoort bij er.
r.7
neer
neer hoort bij komt: neerkomen. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De stukjes op-, weg-, neer- staan meestal achteraan: Hoe laat sta je meestal op? We gaan niet te laat weg. Daar komt het vaak op neer. Als je in één zin twee of meer van die losse woordjes op, in, aan, uit aantreft, dan hoort het meest rechtse daarvan bij het werkwoord. Kijk maar: neer staat rechts van op, dus neer hoort bij komt, en niet op!
r.8
één
één met twee accenten, als het om het aantal gaat. één of twee.
r.10
geeft
geeft hoort bij aan: aangeven. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De stukjes op-, weg-, aan- staan meestal achteraan: Hoe laat sta je meestal op? We gaan niet te laat weg. Het schema geeft dat aan.
96
r.10
aan
aan hoort bij geeft: aangeven. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De stukjes op-, weg-, aan- staan meestal achteraan: Hoe laat sta je meestal op? We gaan niet te laat weg. Het schema geeft dat aan.
r.11
gekozen
gekozen komt van kiezen. Tegenwoordig kiezen te weinig studenten de ingenieursstudie. Vroeger kozen meer studenten voor de ingenieursstudie. Waarom wordt er zo weinig voor de ingenieursstudie gekozen? Zie de grammatica nummer 30 'onreglmatige werkwoorden'.
r.11
worden
gekozen worden of gekozen zijn?
r.13
persoonlijkheden
persoonlijkheden of persoonlijkheiden? let op: alle woorden op -heid hebben een meervoud op -heden: de lokale overheden. alle eenheden. nieuwe mogelijkheden.
r.14
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets:Is er iets? niets: Nee, er is niets! iemand: Meestal komt er iemand van de thuiszorg. een probleem: Er is een probleem. mogelijkheden: Zijn er geen andere mogelijkheden? één parlement: Er is één parlement.
97
r.15
één
één met twee accenten, als het om het aantal gaat. één, niet twee!
r.15
bestaande
bestaande uit = die bestaan uit twee Kamers, verdeeld in twee Kamers. Van elk werkwoord kan je een vorm op -nde maken: Met draaiende motor = die draait Een boeiend boek = dat boeit bestaande uit twee Kamers = verdeeld in twee Kamers.
r.17
het
het maakt deel uit van de combinatie het ermee eens zijn. het ermee eens zijn betekent: dezelfde opvatting hebben, akkoord gaan met iets.
r.17
ermee
ermee = met die besluiten. let op: 'met die' gebruiken we nooit!!
r.17
eens
het maakt deel uit van de combinatie het ermee eens zijn. het ermee eens zijn betekent: dezelfde opvatting hebben, akkoord gaan met iets.
r. 18 die die = de Kamer.
r.19
veel
veel of heel? heel combineert met gering;
98
veel combineert met geringer. J ullie huis is heel klein: het is veel kleiner dan ons huis. De macht van de Eerste Kamer is heel gering; veel geringer dan die van de Tweede Kamer.
r.19
zij
zij = de Eerste Kamer. Sommige de-woorden die een instelling noemen, combineren met zij of haar: De regering heeft haar besluit genomen. De commissie heeft haar werk goed gedaan: zij kan tevreden zijn. De Eerse Kamer heeft minder macht: zij controleert slechts.
r.20
oefent
oefent hoort bij uit: uitoefenen.. v ergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De stukjes op-, weg-, uit- staan meestal achteraan: Hoe laat sta je meestal op? We gaan niet te laat weg. Zij oefent controle uit.
r.20
uit
uit hoort bij oefent: uitoefenen.. vergelijk de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'. De stukjes op-, weg-, uit- staan meestal achteraan: Hoe laat sta je meestal op? We gaan niet te laat weg. Zij oefent controle uit.
r.21
aangenomen
aangenomen komt van aannemen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.21
ervaren
99
een ervaren politicus = een politicus met veel ervaring.
r.21
politici
politici is het meervoud van politicus. net zo: 1 academicus 2 academici 1 medicus 2 midici 1 musicus 2 musici
r.22
er
er gaat vaak samen met 'variabele' uitdrukkingen als: iets:Is er iets? niets: Nee, er is niets! iemand: Meestal komt er iemand van de thuiszorg. een probleem: Er is een probleem. mogelijkheden: Zijn er geen andere mogelijkheden? één parlement: Er is één parlement. tientallen: Er zijn tientallen partijen actief.
r.23
voor elk wat wils
voor elk wat wils is een vaste combinatie die betekent: voor iedereen is er iets geschikts, iedereen vindt wel iets wat hem/haar bevalt.
r.23
tien
tien = tien politieke partijen.
r.24
niet
niet in een vraag, als je vermoedt dat het antwoord 'ja' is: En naast het Stadhuis, is dat niet de Nieuwe Kerk? (dat dacht ik namelijk). Nederlands, is dat niet een heel moeijke taal? (dat heb ik namelijk gehoord). Is dat niet wat veel? (dat lijkt me wat veel).
100
r.24
wat
wat = een beetje.
r.25
zo
zo = op die manier. Let op: Het Engelse 'so' vertaal je in het Nederlands met dus!!
r.26
die
die = de belangstelling voor politiek.
LES 14
r.0
maar
maar betekent in dit soort zinnen: 'ik vind het goed', 'het is ok', 'ik wil dat wel'. vergelijk: Doet u mij maar een kilo rode appelen. Neem deze pen maar. Kom maar binnen. Doe maar wat je wilt. Zeg maar Piet.
r.1
waar
waar hoort bij mee: Waar ben ik mee bezig? = Wat doe ik? Wat ben ik aan het doen? Let op: 'met wat' gebruiken we nooit!!
r.1 mee
101
mee hoort bij waar: Waar ben ik mee bezig? = Wat doe ik? Wat ben ik aan het doen? Let op: 'met wat' gebruiken we nooit!!
r.1
wel
wel eens = soms.
r.1
eens
wel eens = soms.
r.2
aan
aan is een deel van de combinatie aan het voorbereiden. Ik ben mijn les aan het voorbereiden = ik ben bezig met de voorbereiding, ik zit mijn les voor te bereiden. 'Wat doe je?' 'Ik ben aan het stofzuigen!' 'Ga je mee?' 'Straks. Ik ben nu even aan het internetten.'
r.2
het
het is een deel van de combinatie aan het voorbereiden. Ik ben mijn les aan het voorbereiden = ik ben bezig met de voorbereiding, ik zit mijn les voor te bereiden. 'Wat doe je?' 'Ik ben aan het stofzuigen!' 'Ga je mee?' 'Straks. Ik ben nu even aan het internetten.'tekst
r.2
er
er hoort bij aan. eraan = aan het Nederlands. eraan vormt een combinatie met heb: Wat heb je eraan? = wat kun je ermee doen? Daar heb je niets aan = dat kun je nergens voor gebruiken.
r.3
aan
102
aan hoort bij er. eraan = aan het Nederlands. eraan vormt een combinatie met heb: Wat heb je eraan? = wat kun je ermee doen? Daar heb je niets aan = dat kun je nergens voor gebruiken.
r.5
zo'n
zo'n 60.000 = ongeveer 60.000.
r.6
Nederlands
Nederlands of Nederlandse? Let op: Het is: het dialect, dus dan ook: een Nederlands dialect.
r.6
terecht
daar kun je met Nederlands terecht = daar kun je Nederlands spreken, daar verstaan ze Nederlands. vergelijk Op de markt kun je ook voor kleren terecht = Op de markt kun je ook kleren kopen.
r.8
officiële
officiële met die twee puntjes, om aan te geven dat de uitspraak is: 'offisjele'.
r.8
Indonesië
Indonesië met die twee puntjes, om aan te geven dat de uitspraak is: 'Indonesieje'.
r.9
Nederlandse
Nederlands of Nederlands? Let op: Het is: de kolonie, dus dan ook: een Nederlandse kolonie.
r.13
voortgekomen
103
voortgekomen komt van voortkomen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'.
r.14
echter
echter = maar. De uitspraak is echter heel anders = Maar de uitspraak is heel anders. Echter is formeler dan maar.
r.14
heel
heel of helemaal? heel = erg - helemaal = 100%. vergelijk: Het huis is heel mooi. - Het huis is helemaal klaar. De auto is heel oud. - De auto is helemaal kapot. De uitspraak is heel anders. - Het programma is helemaal veranderd.
r.15
gemeen
gemeen hoort bij hebben. Ze hebben veel gemeen = ze zijn op veel punten hetzelfde.
r.16
het
vergelijk: Het is ingewikkeld. Ik vind het ingewikkeld. Waarom maken ze het zo ingewikkeld?
r.16
toch
toch in verbaasde vragen. Ik begrijp het niet: waarom maken ze het toch zo ingewikkeld?
r.17
maar
104
maar of alleen? maar betekent hier: niet meer dan, slechts. alleen geeft een contrast aan: 'iets of iemand anders niet'. Alleen 's morgens drink ik thee. (verder niet.) Ik ken alleen mijn onderburen. (de andere buren niet.) We doen vandaag alleen les 20. (Les 21 niet).
r.17
één
één met accenten, om aam te geven dat het om het getal '1' gaat.
r. 17 er er hoort bij van. ervan = van dat onderscheid. Let op: 'van dat' gebruiken we nooit!!
r.17
van
van hoort bij er. ervan = van dat onderscheid. Let op: 'van dat' gebruiken we nooit!!
r.17
ingezien
ingezien komt van inzien. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ... .'
r.18
ie
ie = hij = die iemand.
r.19
kan
kan, kun of kunt?
105
kun alleen voor je/jij: Kun je even komen? Kun jij dat dan wel? kunt alleen na je/jij, en met u: Je kunt het ook via zelfstudie leren. Jij kunt dat toch zeker wel zelf?! U kunt hier even gaan zitten. kan is altijd goed, als het enkelvoud is! Zie de grammatica nummer 11 'kan-kun-kunt'.
r.23
onze
onze of ons? Let op: Het is de docent, dus dan ook: onze docent. Zie de grammatica nummer 3 'de, het'.
r.23
maar
maar betekent in dit soort zinnen: 'ik vind het goed', 'het is ok', 'ik wil dat wel'. vergelijk: Doet u mij maar een kilo rode appelen. Neem deze pen maar. Kom maar binnen. Doe maar wat je wilt. Zeg maar Piet.
r.24
nou
nou is vaak een teken van ongeduld: Kom je nou? Schiet nou op! Moet je nou 'u' zeggen of 'jij'?
r.25
hangt
hangt hoort bij af: afhangen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weglopen, ...'.
106
r.25
af
af hoort bij hangen: afhangen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weglopen, ...'.
r.26
daarmee
daarmee = met ... Let op: 'met dat' gebruiken we nooit!!
r.26
druk
druk hoort bij uit: uitdrukken. zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weglopen, ...'. De stukjes op, weg, uit staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestal op? Gaan we dan nog niet weg? Dan druk je niet genoeg respect uit.
r.26
uit
uit hoort bij druk: uitdrukken. zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weglopen, ...'. De stukjes op, weg, uit staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestal op? Gaan we dan nog niet weg? Dan druk je niet genoeg respect uit.
r.26
zeg
zeg maakt deel uit van de combinatie zeg maar, die betekent: 'om zo te zeggen', 'Het zijn misschien niet precies de goede woorden, maar je begrijpt wat ik bedoel'.
r.26
maar
zeg maakt deel uit van de combinatie zeg maar, die betekent: 'om zo te zeggen', 'Het zijn misschien niet precies de goede woorden, maar je begrijpt wat ik bedoel'.
107
r.26
wordt
wordt of is? wordt aangesproken = het is de gewoonte, het is gangbaar. is aangesproken = het is niet meer gangbaar, in het verleden is het zo gegaan, maar nu niet meer. vergelijk: Huizen worden op palen gebouwd = dat gebeurt altijd, het is de gangbare bouw. De huizen zijn op palen gebouwd = ze staan op palen. Er wordt gebeld = de bel gaat nu. Er is gebeld = iemand heeft gebeld. Zie de grammatica nummer 29 'worden - zijn'.
r.27
aangesproken
aangesproken komt van aanspreken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'.
r.29
tegen
zeggen tegen of zeggen aan? zeggen tegen = informatie geven aan iemand een bepaald woord gebruiken tegenover iemand. zeggen aan = informatie geven aan iemand. Zeg maar tegen/aan je broer, dat hij mee kan. Zeg je 'jij' tegen je ouders?
r.30
veel
veel of heel? vergelijk: Zij was heel jong. - Zij was veel jonger dan hij. Het is heel koud. - Het is veel kouder dan gisteren. Dit is heel moeilijk. - Dit is veel moeilijker dan ik dacht.
r.31
tja
tja betekent zoiets als: 'ik kan er ook niets aan doen', 'ik weet het ook niet, helaas'.
108
r.31
één twee drie
de combinatie één, twee, drie betekent: 'direct', 'meteen', 'snel'.
r.31
beantwoorden
beantwoorden of antwoorden? Let op: Ik beantwoord de vraag. Ik antwoord op de vraag. Net zo: Ik bekijk het programma. Ik kijk naar het programma. Ik beluister de cd. Ik luister naar de cd.
r.31
om te
om + te drukt vaak een doel uit. Het is om afstand te scheppen = het doel is: afstand scheppen.
r.32
neem
neem hoort bij aan. zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weglopen, ...'. De stukjes op, weg, aan staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestal op? Gaan we dan nog niet weg? Dat neem ik tenminste aan.
r.32
aan
aan hoort bij neem. zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weglopen, ...'. De stukjes op, weg, aan staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestal op? Gaan we dan nog niet weg? Dat neem ik tenminste aan.
r.32
moet
109
ik moet ervandoor of ik moet er vandoor gaan? Bij moeten + richting ontbreekt meestal het tweede werkwoord: Ik moet naar huis. Hij moet mee. net zo: Hij wil ook mee. Ze wilden de stad uit. Ik kan m'n huis niet in! Kan hij er nog bij? Mag de hond ook mee? Pas op, hij mag er niet uit!
r.32
er
er is deel van de combinatie ervandoor. Deze combinatie betekent: 'weg'. Ik ga er vandoor betekent: ik ga weg. Ik moet er vandoor betekent: ik moet weg.
r.32
vandoor
vandoor is deel van de combinatie ervandoor. Deze combinatie betekent: 'weg'. Ik ga er vandoor betekent: ik ga weg. Ik moet er vandoor betekent: ik moet weg.
LES 15
r.1
druk
druk of drukke? Let op: maar: een drukke weg.Het is daar druk. het drukke gesprek. Druk pratend liepen ze door.
r.1
pratend
110
pratend komt van praten. De vorm op -end betekent: terwijl ze praatten, in gesprek waren. Een parlement, bestaande uit 2 Kamers = ingedeeld in 2 Kamers. Een boeiend boek = een interessant boek. Druk pratend = in druk gesprek.
r.1
op weg
op weg of op de weg? ze zijn op weg = ze gaan ergens naartoe. ze fietsen op de weg = ze verplaatsen zich over de weg. ook zonder de/het: Ze lopen op straat. Ze gaan naar huis. Ze zitten op school. Het ligt op tafel. Ze komen van school. Ze zitten aan tafel.
r.1
naar school
naar school of naar de school? Het kan allebei, maar naar school is gewoner. ook zonder de/het: Ze lopen op straat. Ze gaan naar huis. Ze zitten op school. Het ligt op tafel. Ze komen van school. Ze zitten aan tafel.
r.1
bekend
bekend of bekende? Let op: Het is het verschijnsel, en dan ook: een bekend verschijnsel. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.3
opgelet
opgelet = let op, kijk uit, pas op.
r.4
wat
111
wat een massa! = dat is een massa, dat zijn veel kinderen!
r.4
een
wat een massa! = dat is een massa, dat zijn veel kinderen!
r.4
grote
grote of groot? Let op: Het is de school, en dan ook: een grote school. Zie de grammatica nummer 5 'groot, grote'.
r.5
heb
daar heb je hem = 'daar zie je hem', 'daar is hij'.
r.5
hem
hem = de school. Zie de grammatica nummer 24 'de kamer = hij'.
r.5
christelijke
christelijke betekent hier: 'niet-katholieke'.
r.6
voortgezet
voortgezet of voortgezette? vergelijk: Combinaties met een het-woord, die instellingen noemen, of technische termen of andere algemeen bekende begrippen: het Centraal Station het stedelijk museum het Koninklijk Huis het Internationaal Gerechtshof het openbaar onderwijs het voortgezet onderwijs centraal/stedelijk/openbaar/ ... in plaats van centrale/stedelijke/openbare/ ... .
112
r.6
één
één met twee accenten, om aan te geven dat het om een getal gaat: niet twee of drie daken, maar alles onder één dak.
r.6
het
het kortste = het kortste schooltype.
r.7
jaar
jaar of jaren? Na een getal meestal jaar. vergelijk Dat kost drie euro. Geef mij maar twee kilo appelen. We hebben vier uur gewacht. Zij heeft daar drie jaar gewoond.
r.7
zo'n
zo'n = zo + een. Deze twee woorden zie je nooit los naast elkaar. De uitspraak is: 'zoon'.
r.7
wel
wel geeft aan dat het veel is. vergelijk: Amsterdam heeft wel 240 bruggen. Er zitten wel 2000 leerlingen op zo'n school.
r.8
daar
daar hoort bij tussen. daartussen = tussen die leerlingen. let op: 'tussen die' zeggen we nooit!!
r.8
tussen
113
tussen hoort bij daar. daartussen = tussen die leerlingen. let op: 'tussen die' zeggen we nooit!!
r.9
gekozen
gekozen komt van kiezen. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.9
te
te vroeg of erg vroeg? te vroeg = eerder dan goed is. vergelijk: Het is heel koud = we moeten dikke kleren aan. Het is te koud = we gaan niet naar buiten. Het is heel vroeg = er zijn weinig mensen op straat. Het is te vroeg = we gaan nog niet naar buiten.
r.10
pas
pas = 'niet voor'. vergelijk: We beginnen pas om 10 uur = niet voor 10 uur. Hij is pas zeven = niet ouder dan zeven. We zijn pas bij les 15 = niet verder dan.
r. 10 z'n z'n = zijn. Zie de grammatica nummer 18 'ik - mijn - mij'.
r.11
hierover
hierover = over het tijdstip waarop een kind moet kiezen. Let op: 'over dit' gebruiken we nooit!!
r.11
van
114
van hoort bij verandert. vergelijk: Ik ga van kapper veranderen! Hij verandert steeds van adres. Ze veranderen elke vijf jaar van inzicht.
r.12
voortgezet
voortgezet of voortgezette? vergelijk: Combinaties met een het-woord, die instellingen noemen, of technische termen of andere algemeen bekende begrippen: het Centraal Station het stedelijk museum het Koninklijk Huis het Internationaal Gerechtshof het openbaar onderwijs het voortgezet onderwijs centraal/stedelijk/openbaar/ ... in plaats van centrale/stedelijke/openbare/ ... .
r.13
blijkt
blijken voor dingen die 100% zeker zijn: Het bleek te regenen = we merkten dat! Hij blijkt te te kunnen programmeren = we zagen zijn programma's. Dat blijkt niet te werken = we hebben dat geconstateerd.
r.13
te
te hoort bij blijkt. Het bleek te regenen. Hij blijkt te te kunnen programmeren.
r.13
de
de 'e'en - de ander = deze leerling - die leerling.
r. 13 één één met twee accenten, om aan te geven dat er een contrast is met de ander.
r. 13 te
115
te makkelijk of heel makkelijk? let op: te makkelijk = beneden een minimum. vergelijk: Het is heel koud = we moeten dikke kleren aan. Het is te koud = we gaan niet naar buiten. Het is erg makkelijk = de leerlingen hoeven niet hard te werken. Het is te makkelijk = de leerlingen leren niets.
r.14
te
te moeilijk of heel moeilijk? let op: te moeilijk = boven een maximum. vergelijk: Het is heel koud = we moeten dikke kleren aan. Het is te koud = we gaan niet naar buiten. Het is erg moeilijk = de leerlingen moeten hard werken. Het is te moeilijk = de leerlingen kunnen het niet.
r.14
lopen
lopen hoort bij uiteen: uiteenlopen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...': De stukjes op, weg, uiteen staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestalop? Wij gaan nu snel weg. Die lopen nu weer uiteen.
r.15
uiteen
uiteen hoort bij lopen: uiteenlopen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...': De stukjes op, weg, uiteen staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestalop? Wij gaan nu snel weg. Die lopen nu weer uiteen.
r.15
op
alle kanten op, met op achteraan, geeft een richting aan.
116
net zo: het bos in - de kamer in - de trap op - de stad uit - de berg op - de huizen langs
r.16
volgt
volgt of volgen? Let op: 60% volgt beroepsonderwijs. De meeste leerlingen volgen beroepsonderwijs.
r.18
neem
neem hoort bij aan: aannemen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...': De stukjes op, weg, aan staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestalop? Wij gaan nu snel weg. Dat neem ik tenminste aan.
r.18
aan
aan hoort bij neem: aannemen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...': De stukjes op, weg, aan staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestalop? Wij gaan nu snel weg. Dat neem ik tenminste aan.
r.19
was
was geeft aan dat het niet waar is: Was ik maar rijk! (dan ging ik op wereldreis). Waren we maar thuis! (dan trok ik droge kleren aan). Was het maar waar! (dan volgde iedereen een beroepsopleiding).
r.20
schijnt
schijnen geeft aan dat iets niet 100% zeker is. Het schijnt te gaan regenen. (las ik in de krant).
117
Hij schijnt te kunnen programmeren. (zegt men).
r.20
te
te hoort bij schijnt. Het schijnt te gaan regenen. Hij schijnt te kunnen programmeren.
r.20
sluit
sluit hoort bij aan: aansluiten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'.
r.20
aan
aan hoort bij sluiten: aansluiten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...'.
r.23
zelfs
zelfs geeft aan dat iets heel bijzonder is, totaal niet verwacht. Zelfs in Nederland schijnt de zon wel eens! Ik kan het zelfs, dan kan iedereen het.
r.28
laten
laten hoort bij toe: toelaten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...': De stukjes op, weg, toe staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestalop? Wij gaan nu snel weg. Iedereen laten ze toe.
r.28
toe
118
toe hoort bij laten: toelaten. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...': De stukjes op, weg, toe staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestalop? Wij gaan nu snel weg. Iedereen laten ze toe.
r.32
ondervonden
ondervonden komt van ondervinden. Hij ondervindt weinig moeilijkheden. Ik ondervond toen dat schooldiploma's belangrijk zijn. Dat heb ik ook ondervonden. Zie de grammatica nummer 30 'onregelmatige werkwoorden'.
r.37
termijn
op termijn = op den duur.
r.36
toe
toe hoort bij passen: toepassen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...':
r.32
passen
passen hoort bij toe: toepassen. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...':
r.32
kijk
kijk hoort bij uit: uitkijken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...': De stukjes op, weg, uit staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestalop? Wij gaan nu snel weg. Kijk uit!
119
r.32
uit
uit hoort bij kijk: uitkijken. Zie de grammatica nummer 17 'opstaan, weggaan, ...': De stukjes op, weg, uit staan meestal achteraan: Hoe laat sta jij meestalop? Wij gaan nu snel weg. Kijk uit!
120