Debat
Twee jaar Uruzgan Een tussenbalans Raymond Knops
Op 1 augustus 2006 begon Nederland officieel zijn missie als lead nation van de ISAFtroepenmacht in de Afghaanse provincie Uruzgan. Reeds bij aanvang was duidelijk dat deze operatie, in het onherbergzame thuisland van de Taliban, een van de meest complexe, riskante en uitdagende operaties van de Nederlandse krijgsmacht sinds Korea zou worden. De eerste termijn van twee jaar zit er inmiddels op. Het is niet zonder reden dat de Verenigde Naties, de NAVO, de Europese Unie en de Afghaanse regering Nederland gevraagd hebben om voor nog een periode van ruim twee jaar te verlengen. Er staat namelijk nogal wat op het spel. Bovendien is Nederland als een van de weinige (middelgrote) Europese landen in staat tot een operatie van deze omvang en complexiteit. Dat schept een (politieke) verantwoordelijkheid. Naar de Afghanen toe, naar onze bondgenoten en naar onze eigen Defensieorganisatie. Nederlandse aanwezigheid in Afghanistan in eigen belang De uitdagingen waarvoor de internationale gemeenschap zich gesteld ziet, zijn enorm. Afghanistan is jarenlang aan zijn lot overgelaten. Nu, bijna zeven jaar later, na het inroepen van Artikel V van het NAVO-verdrag, is de aanleiding om destijds in te grijpen in Afghanistan nog steeds actueel – en dichterbij huis dan menigeen voor mogelijk houdt. Nog geen paar maanden geleden is het dreigingsniveau van terroristische aanslagen in Nederland verhoogd naar ‘substantieel’. De kans op aanslagen wordt dus als reëel ingeschat. De belangrijkste oorzaak hiervoor is de toegenomen dreiging van terroristische groepen zoals Al-Qaeda. Vanuit Pakistan en Afghanistan geven aan Al-Qaeda gelieerde personen sturing aan netwerken in Europa. Ook kunnen zij zelf aanslagplegers zenden, zoals blijkt uit aanhoudingen in Spanje in januari 2008.1 Terwijl de potentiële dreiging in Nederland dus voor een deel direct uit Afghanistan komt, is de Nederlandse bevolking er opmerkelijk genoeg niet van overtuigd dat de missie in een van de onveiligste provincies aldaar de dreiging van aanslagen in Nederland zelf kleiner zal maken.2 Hier ligt op het gebied van de communicatie naar de bevolking een uitdaging voor de regering. Wat de CDA-fractie betreft sturen we onze militairen niet alleen uit solidariteit met de Afghanen dit risicovolle gebied in, maar ook uit welbegrepen eigenbelang. De stabilisatie en wederopbouw van Afghanistan is van groot belang voor de bevolking te plekke en de omliggende regio, maar is minstens zo belangrijk in het kader van de strijd tegen het terrorisme. Gelukkig is ons het onheil van een aanslag op eigen bodem tot dusver bespaard gebleven. Dit kan van Afghanistan zelf echter niet gezegd worden: de afgelopen jaren is sprake geweest van een toename van het aantal geweldsincidenten in het hele land. De bewegingsvrijheid van militairen, maar vooral ook van non-gouvernementele organisaties (NGO’s) en internationale organisaties (IO’s) is als gevolg van deze geweldontwikkeling in 2006 en 2007 afgenomen. De Taliban zijn er sinds 2001 in geslaagd zich te hergroeperen en zich als een veerkrachtige groep opstandelingen te manifesteren, aldus een recent rapport van het Pentagon aan het Amerikaanse Congres.3 Hoewel hun commandostructuur onder druk is komen te staan vanwege de operaties van ISAF en de uitschakeling van enkele belangrijke commandanten, zijn ze in staat gebleken de strijd vol te houden. Beslissende en grootschalige confrontaties worden waar mogelijk gemeden, gevechten waar wel succes te
1
behalen is echter niet. Het is vooral het irreguliere en asymmetrische optreden waar ze zich in toenemende mate op toeleggen, in het bijzonder met Improvised Explosive Devices (IED’s) en zelfmoordaanslagen. Deze zijn in aantal fors toegenomen.4 Dreiging Taliban neemt niet af Naar verwachting zullen de Taliban in staat zijn om het aantal en het tempo van hun terroristische aanvallen en aanslagen op te voeren.5 Een proeve hiervan werd reeds gegeven in mei jongstleden, waarin het hoogste aantal veiligheidsincidenten gemeld werd sinds de val van het Talibanregime in 2001.6 De complexiteit en coördinatie van hun operaties neemt bovendien toe. De aanslag op de militaire parade in Kaboel in april, ten overstaan van media uit heel de wereld, gaf hier blijk van, evenals de spectaculaire aanval op de gevangenis van Kandahar, waarbij meer dan 1.000 gevangenen, onder wie 300 à 400 Talibanstrijders, konden ontsnappen. Deze zorgelijke ontwikkelingen moeten overigens wel in perspectief geplaatst worden. Een groot deel van de incidenten heeft te maken met de uitbreiding van de ISAF-presentie naar geheel Afghanistan. Het aantal aanslagen met IED’s en zelfmoordaanslagen neemt ook toe omdat de Taliban het in conventionele gevechten moeten afleggen. Zo werden ze dankzij het robuuste en kordate optreden van onze militairen vorig jaar juni bij Chora teruggeslagen. Het conventionele overwicht ligt nadrukkelijk bij de coalitietroepen en het Afghaanse regeringsleger. De Taliban bestrijden vooral de controle van de Afghaanse autoriteiten op het platteland, in het bijzonder in het zuiden en oosten. De gewijzigde tactieken maken hen echter lastiger te bestrijden tegenstanders. Het lijkt een soort Darwinistisch proces: de ‘zwakke’ terroristen worden uitgeschakeld, de ‘slimme’ overleven en worden sterker. De journalist Antonio Giustozzi heeft deze wederopstanding van de ‘neo-Taliban’ beschreven in zijn boek Koran, Kalashnikovs and Laptop: The NeoTaliban Insurgency in Afghanistan.7 Giustozzi concludeert dat het verslaan van de Taliban nu moeilijker zal zijn dan vijf jaar geleden. Hij stelt ook dat de strategie van de neo-Taliban verbreed is van nationale rebellie naar wereldwijde jihad. Vandaar ook het verhoogde dreigingsniveau in Nederland én Afghanistan. De hergroepering van de Taliban heeft plaatsgevonden in de tribale grensgebieden van Pakistan, waar ze na hun verdrijving in 2001 konden neerstrijken. Deze ‘Federally Administered Tribal Areas’ (FATA) vormen feitelijk een vrijhaven voor terroristische groeperingen, waar ze zich kunnen organiseren, bewapenen en versterken met nieuwe strijders. Eerdere pogingen van het Pakistaanse leger en milities om dit wetteloze gebied onder controle te brengen, hebben weinig resultaat opgeleverd. De wapenstilstand die president Moesjarraf vervolgens met de stamhoofden gesloten heeft – in ruil voor terugtrekking van een groot deel van de Pakistaanse troepen zouden zij zich onthouden van verdere steun aan de Taliban – bood evenmin veel soelaas. Het aantal grensoverschrijdingen van strijders is sindsdien alleen maar toegenomen. Alleen al in de maand april vonden 50 procent meer grensoverschrijdende aanvallen plaats dan een jaar eerder.8 Naar schatting verblijven er in de FATA zo’n 20.000 Pakistaanse en een paar duizend Afghaanse Taliban, zo’n 500 Al-Qaedastrijders en een paar duizend radicale Oezbeken en Arabieren.9 Volgens Amerikaanse officials sluit een toenemend aantal buitenlandse jihadstrijders zich bij hen aan. De grotere stroom richting de tribale gebieden die waargenomen wordt, kan duiden op een verschuiving van aandachtsgebied van soennitische extremisten in hun strijd tegen het Westen, namelijk van Irak naar Afghanistan.10 In Irak heeft Al-Qaeda immers zware klappen gekregen. Nu dergelijke resultaten door het onvermogen van Pakistan om op te treden, uitblijven in de FATA, wordt de situatie aan de 2.500 kilometer lange grens met Afghanistan steeds zorgelijker. Oplossing van de problematiek in deze
2
gebieden is noodzakelijk voor de duurzame stabilisatie van Afghanistan, anders blijft het ‘dweilen met de kraan open’. Dat vereist een alomvattend plan; net zo min als in Afghanistan kan met een louter militaire oplossing volstaan worden.11 Het gaat ook om de verbetering van de sociaal-economische omstandigheden, die mede een voedingsbodem vormen voor extremisme. Nederland kan hieraan als donor een bijdrage leveren. Daarnaast blijft druk op de Pakistaanse autoriteiten nodig. De voortdurende berichtgeving over vermeende betrokkenheid van de Pakistaanse inlichtingendienst ISI bij aanslagen in Afghanistan 12, en de publiekelijke beschuldiging van de Afghaanse president Karzai in die richting, geven daar alle aanleiding toe. Het toont in elk geval aan hoezeer Pakistan en Afghanistan met elkaar vervlochten zijn. Ook de oplossing van de problemen aan beide zijden van de overigens betwiste grens vertoont raakvlakken. Daarbij moeten we ons realiseren dat wij wel de horloges hebben, maar de Taliban de tijd. Er is hen alles aan gelegen de strijd vol te houden, in de hoop dat de NAVO op termijn vertrekt. Aan potentiële rekruten hebben ze daarbij geen gebrek. Grote aantallen werkloze jongemannen – de werkloosheid ligt nu op 40 procent – die ontwikkeling ervaren zonder er zelf deel van uit te maken, vormen een ideale vijver om in te vissen.13 Wat de Taliban echter niet kunnen bieden, behalve terreur, onderdrukking en de sharia, is goed bestuur, merkbare verbetering in de leefomstandigheden, duurzame ontwikkeling en economische vooruitgang voor de Afghaanse bevolking. Blijven deze evenwel in voldoende mate uit, dan zullen de Taliban voorlopig niet van het toneel verdwijnen, hoeveel strijders er ook uitgeschakeld worden. Strijd in Afghanistan vergt geïntegreerde aanpak De strijd in Afghanistan is dus niet alleen met militaire middelen te winnen, maar vergt een geïntegreerde benadering in de vorm van ‘3 D’: diplomacy, defence en development, zowel op nationaal vlak als internationaal. Alle instrumenten zijn nodig en versterken elkaar. Zonder ontwikkeling geen veiligheid, en andersom. Met een beetje ontwikkeling kan niet volstaan worden. Net zo min als met een beetje vechten; de jarenlang door oorlogen geplaagde bevolking is immers uit overlevingsdrang geneigd voor de sterkere partij te kiezen. De fluwelen handschoen van 3 D heeft dus nadrukkelijk een ijzeren vuist van militaire macht nodig om effectief te kunnen zijn. Er staat nogal wat op het spel: niet alleen de toekomst van Afghanistan en de stabiliteit in de regio, maar ook de geloofwaardigheid van de NAVO als bondgenootschap. Tot nu toe is er veel bereikt, zeker als we ons bedenken waar Afghanistan vandaan komt. Sinds de aanvang van ISAF zijn er meer dan 58.000 wederopbouw- en ontwikkelingsprojecten van de grond gekomen in het hele land. Het gemiddelde inkomen van de Afghanen is verdubbeld, toegang tot gezondheidszorg sterk verbeterd en de kindersterfte dalende. Inmiddels gaan maar liefst 6,4 miljoen jongens en meisjes naar school, tegen 900.000 vijf jaar geleden. Vier miljoen vluchtelingen zijn teruggekeerd naar een land waar parlements- en presidentsverkiezingen gehouden zijn. Juist omdat er zoveel vooruitgang is, is de Taliban er alles aan gelegen om het proces te verstoren. Maar in een land dat van zo ver komt en nog zo’n weg te gaan heeft (zelfs bij aanhoudende economische groei zal nog 15 jaar kosten om het welvaartsniveau van Bangladesh te bereiken) is geduld een schone zaak. De stabilisatie en wederopbouw van het arme, complexe, tribale en etnisch diverse Afghanistan is soms ploegen op de rotsen van de Hindu Kush. Westerse blauwdrukken zijn vaak meer geschikt als eindstreven dan als op korte termijn in te voeren maatregel. Zoals T.E. Lawrence ‘of Arabia’ ooit zei: “Het is beter dat zij het redelijk proberen te doen, dan dat wij het perfect proberen te doen. Ons ontbreekt daarvoor de tijd.” Zo is het ook in Afghanistan. Niet voor niets staat ‘Afghanisering’ centraal in de Nederlandse strategie. Opbouw van de Afghaanse autoriteiten, in het bijzonder de Afghan National Army (ANA) en de Afghan National Police (ANP) vormen de beste denkbare
3
exitstrategie. Kunnen we de bestrijding van de Taliban langzaam maar zeker Afghaniseren, voor de bestrijding van de omvangrijke drugshandel geldt dit vooralsnog niet. Toenemende drugsproductie ondermijnt duurzame opbouw Afghanistan produceert meer dan 90 procent van de opium ter wereld en is bovendien de grootste producent van marihuana. Terwijl de papaverteelt afneemt in het noorden, tiert de papaver steeds weliger in het zuiden en zuidwesten, precies daar waar de overheid zwak is en de Taliban sterk zijn. Maar liefst 78 procent van de teelt vindt plaats in deze gebieden. De met de drugshandel gemoeide opbrengsten worden geschat op vier miljard dollar, een zeker voor Afghaanse begrippen gigantisch bedrag.14 We hebben het over een probleem dat de veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling van Afghanistan bedreigt, dat tot endemische corruptie leidt en de rebellie en het terrorisme financiert. Om nog maar te zwijgen over de schade die het aanricht in de straten van Londen, Parijs en Amsterdam. Het wordt hoog tijd dat de Afghaanse autoriteiten op hun verantwoordelijkheid worden aangesproken.15 Ze moeten zich maximaal inspannen voor hele andere recordoogsten dan van papaver – namelijk van tarwe of andere gewassen waar hun bevolking mee gevoed kan worden. Dat is hard nodig: maar liefst 6,5 miljoen Afghanen zijn momenteel afhankelijk van buitenlandse voedselhulp.16 Een bizarre situatie. Ook in Uruzgan verloopt de strijd tegen drugs moeizaam. De papaveroogst is er in vergelijking met 2005 fors gestegen.17 Tijdens ons bezoek aan Uruzgan dit voorjaar 18 werd ons pijnlijk duidelijk dat de papaver groeide en bloeide. Het antwoord van de plaatsvervangend gouverneur op kritische vragen van onze kant over wat er nu gedaan werd om de teelt van papaver te ontmoedigen en alternatieven aan te reiken, werd beantwoord met de mededeling dat recentelijk in een sjoera besloten was op basis van vrijwilligheid te vernietigen. Dit had tot op dat moment volgens zijn zeggen geresulteerd in een vernietiging van 70 hectare (toch al slechte oogst) papaver. En dat terwijl alleen wij al tijdens ons veldbezoek honderden hectares ongemoeid gelaten papaver met eigen ogen hebben gezien. Deze opstelling zal onvermijdelijk leiden tot een blijvende handel in drugs die in het geheel niet ten goede komt aan de lokale boeren, maar alleen aan criminele milities die al dan niet geïnfiltreerd zijn in het openbaar bestuur. De mening dat indien de papaveroogst wordt aangepakt, dit de (kleine) boeren en burgers zal treffen, deel ik niet. Het is wel van groot belang dat de vruchtbare grond wordt ingezet voor voedselproductie. Gezien de stijgende prijzen op de wereldmarktvoor onder andere graan wordt dit in economisch opzicht steeds profijtelijker. De enige die met gecoördineerde aanpak van de papaverteelt getroffen wordt, is de georganiseerde misdaad, die nauw verweven is met en vaak aangestuurd wordt door Al-Qaeda. Ook voor de Afghanen moet gelden: voor niets gaat de zon op De Afghanen moet duidelijk gemaakt worden dat voor niets de zon opgaat. De NAVOinspanningen in Afghanistan, die ook van Nederland en zijn militairen grote offers vragen, verdienen het om te kunnen rekenen op de inzet van de Afghaanse autoriteiten om ook alles te doen wat in hun macht ligt om daadwerkelijk stappen te zetten om de woekerende drugshandel een klap toe te brengen. De komende twee jaar moet dit probleem echt worden aangepakt. Gebeurt dit niet, dan zal Afghanistan, de gigantische NAVO- en NGOinspanningen ten spijt, uiteindelijk weer terugvallen in de rechteloze maatschappij die het voorheen was, waar het recht van geld en geweld weer geldt, met alle consequenties van dien voor haar inwoners. Hoewel we tijdens ons werkbezoek met eigen ogen hebben kunnen zien dat er forse stappen vooruit gezet zijn, is het niet waarschijnlijk dat het ANA na 2010 de taken van de Nederlandse task force volledig kan overnemen. Het bouwwerk van al hetgeen tot stand is
4
gebracht, is – zeker gezien de toegenomen dreiging van de Taliban – fragiel. Zo heeft het ANA een schrijnend tekort aan (lucht)transport, waardoor soldaten die afkomstig zijn uit andere delen van Afghanistan na een familiebezoek (alwaar het ontvangen loon wordt afgegeven aan de familie) niet meer terug kunnen keren naar hun eigen eenheid. De druk op Nederland om nogmaals te verlengen, zal naar verwachting dan ook toenemen. Het zal nu echter aan andere landen zijn om na 4,5 jaar het estafettestokje over te nemen als lead nation in Uruzgan na augustus 2010. Burden sharing binnen de NAVO mag niet bij woorden alleen blijven. De verantwoording waarover ik in de inleiding sprak, doet zich hier gelden: verantwoording naar de Afghanen (de Afghanen moeten ook hun eigen verantwoordelijkheid nemen, zoals bij de drugsbestrijding en de opbouw van het ANA), naar het bondgenootschap (nu zijn andere landen aan de beurt) en naar de Defensieorganisatie (langere inzet van de Nederlandse krijgsmacht onder deze omstandigheden is niet verantwoord). De missie vergt veel van mens en materieel. De missie heeft tot op heden aan 16 Nederlandse militairen het leven gekost en vele tientallen zijn gewond geraakt, van wie een aantal zeer ernstig. Ons past dan ook diep respect voor hen die hoge offers gebracht hebben. Krijgsmacht mag zichzelf niet ‘opeten’ De missie in Uruzgan wordt bovendien uitgevoerd in een tijd waarin er sprake is van een krappe arbeidsmarkt en grote personeelstekorten bij Defensie. Dit leidt tot een nog hogere uitzenddruk. Dat mag niet tot een oplopende uitstroom leiden van personeel dat we juist moeten willen behouden. Met andere woorden: de krijgsmacht moet, zonder afbreuk te doen aan het ambitieniveau, op adem komen en recupereren. Dat geldt ook voor het materieel. De zware omstandigheden in Uruzgan leiden tot grotere slijtage, hoog munitieverbruik en operationele verliezen. De prioriteit binnen de krijgsmacht is logischerwijs gericht op het draaiende houden van de operatie in Uruzgan. Maar wel dusdanig dat eenheden in Nederland die niet voor uitzending aangewezen zijn, kampen met tekorten aan reservedelen en munitie. Schietoefeningen zijn zelfs beperkt tot pelotonsniveau. Door de extra kosten en gereedstellingsproblemen waarmee de Uruzganmissie gepaard gaat, dreigt de krijgsmacht zichzelf te moeten ‘opeten’. Een voor het CDA onaanvaardbare situatie. Immers: “wie A van Afghanistan zegt, moet ook B van budget zeggen.” Bij de Algemene Politieke Beschouwingen in 2007 hebben wij ons dan ook succesvol ingezet voor een verhoging van het Defensiebudget met 100 miljoen euro, om zo tegemoet te komen aan dit gat in de financiering van ‘Uruzgan’. Bij het verlengingsbesluit zijn deze ‘Van Geel-gelden’ doorgetrokken naar de komende 2,5 jaar. In de financiering van de 60 miljoen euro aan gereedstellingsproblemen was echter nog niet voorzien. Dit kon pas bij de Voorjaarsnota 2008 plaatsvinden. Deze reparatie achteraf is wat het CDA betreft niet voor herhaling vatbaar: voor de toekomst moet bij de besluitvorming over missies van tevoren voorzien zijn in de financiering van alle additionele kosten. Financiering van toekomstige operaties moet beter Wat Uruzgan aan het licht gebracht heeft, is dat de bestaande afspraken binnen de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) niet toereikend zijn voor een volledige financiering van de additionele kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van crisisbeheersingsoperaties. Vlieguren van een helikopter kunnen wel uit de HGISvoorziening gefinancierd worden, de reservedelen voor een infanteriegevechtsvoertuig niet. Deze curieuze situatie leidt ertoe dat Defensie afhankelijk is van Financiën voor de vraag of zij in moet teren op de eigen operationele capaciteiten om een uitzending vol te kunnen houden. Om dit dilemma te doorbreken, wordt wat het CDA betreft de wijze van financiering
5
van Uruzgan (zoals nu achteraf gerepareerd) doorgetrokken naar alle operaties in de toekomst. Daarvoor is ‘HGIS-plus’ nodig. Dit is te meer belangrijk omdat de te verwachten operatiegebieden voor de krijgsmacht op grote afstand van Nederland in vaak moeilijke omstandigheden zullen plaatsvinden en met vergelijkbare kosten gepaard kunnen gaan. Ook vanuit Ontwikkelingssamenwerking is meer financiering mogelijk van activiteiten op het snijvlak van veiligheid en ontwikkeling. Het CDA zal hiertoe creatief meedenken met minister Koenders. Het vorig jaar verschenen rapport Zo ver de wereld strekt van het Wetenschappelijk Instituut van het CDA somde reeds een lijst van ontwikkelingsrelevante activiteiten op die door hem gefinancierd zouden kunnen worden.19 Het CDA is trots op onze krijgsmacht. Binnen de beperkte middelen – Nederland zit met zijn 1,4 procent van het BNP aan Defensieuitgaven ver onder de NAVO-norm van 2 procent – worden er voortreffelijke prestaties geleverd. We kunnen niet alleen lead nation zijn in Uruzgan, maar ook van de hele ISAF-troepenmacht in het zuiden van Afghanistan. Per 1 november aanstaande zal Nederland voor de duur van een jaar met 150 militairen op het hoofdkwartier in Kandahar, onder leiding van generaal-majoor Mart de Kruif, het commando voeren over ISAF Regional Command South. Willen we dit ambitieniveau handhaven in de toekomst, dan is structurele verhoging van het Defensiebudget evenwel noodzakelijk.20 Intussen verslechtert de veiligheidssituatie in Afghanistan. De pleidooien van Amerikaanse commandanten om er 10.000 extra troepen heen te sturen, zijn niet uit de lucht gegrepen: er zijn sinds mei van dit jaar meer militairen in Afghanistan gesneuveld dan in Irak. Afghanistan dreigt inderdaad, zoals presidentskandidaat Barack Obama stelt, het centrale slagveld te vormen in de strijd tegen het terrorisme. We moeten niet zo naïef zijn te denken dat de Taliban zich iets aantrekken van de geleidelijke reductie en uiteindelijke afbouw van de Nederlandse task force in Uruzgan, of het aangekondigde vertrek van de Canadezen uit Kandahar in 2011. Integendeel: de veiligheidssituatie in Afghanistan vergt juist inzet van meer militairen. Of we nu willen of niet: “the enemy has a vote”. De internationale gemeenschap kan zich dus geen afzijdigheid van Afghanistan veroorloven. De NAVO blijft voorlopig onmisbaar voor het behoud en de verdere ontwikkeling van de fragiele resultaten van de wederopbouw. Maar uiteindelijk zal er maar één oplossing kunnen zijn: een civiele. Dit zal echter naar verwachting geen korte termijn endstate zijn. Drs. R.W. Knops is Defensiewoordvoerder van de CDA-Tweede Kamerfractie. Sinds 2005 is hij lid van de Tweede Kamer. Hij startte zijn loopbaan als officier bij de Koninklijke Luchtmacht. Van november 2004 tot februari 2005 diende hij als reserveofficier in Irak.
Noten 1. www.nctb.nl/wat_is_terrorisme/Actueel_dreigingsniveau/index.aspx. 2. Volgens de monitor Publieke Opinie Missie Uruzgan van het Ministerie van Defensie (juni 2008) denkt slechts 6 procent van de bevolking dat de missie de dreiging van terroristische aanslagen in Nederland kleiner maakt. 3. Report on Progress toward Security and Stability in Afghanistan, Pentagon, juni 2008, p. 6. 4. Zo vonden er in 2007 2.615 aanslagen met IED’s plaats, bijna een vervijfvoudiging in vergelijking met 2004. 5. Pentagon, juni 2008, p. 6. 6. Special Report of the Secretary-General Pursuant to Security Council Resolution 1806 (2008) on the UN Assistance Mission in Afghanistan, 3 juli 2008. 7. A. Giustozzi, Koran, Kalashnikovs and Laptop: The Neo-Taliban Insurgency in Afghanistan, Columbia University Press, november 2007. In deze gedetailleerde studie wordt ingegaan op het hoe en waarom van de rekrutering van de ‘neo-Taliban’, op hun organisatie, tactieken en strategie, en de counterinsurgency-strategie die de Afghaanse regering en de NAVO daartegenover stelde. 8. ‘U.S. Attack Cripples Pakistan Alliance’, International Herald Tribune, 18 juni 2008.
6
9. 10. 11. 12. 13.
14. 15. 16. 17. 18. 19. 20.
C. Homan, ‘Geef tribaal gebied menselijk bestaan’, de Volkskrant, 24 juni 2008. ‘Foreigners Reinforce Taliban, U.S. Says’, International Herald Tribune, 10 juli 2008. Zo bepleit ook Homan in de Volkskrant, 24 juni 2008. ‘C.I.A. Outlines Pakistan Links with Militants’, The New York Times, 30 juli 2008. De Duitse demograaf G. Heinsohn heeft berekend dat het wel eens kunnen gaan om 35.000 strijders per jaar. Zie ‘Allemaal de schuld van jongens’, de Volkskrant, 6 april 2008. Zie ook zijn onlangs verschenen boek Zonen grijpen de wereldmacht – terrorisme demografisch verklaard, Amsterdam, 2008. Slechts een kwart hiervan gaat naar de boeren die papaver telen, de rest belandt in de zakken van rebellen, krijgsheren en drugshandelaren. ISAF kan binnen het huidige mandaat hooguit de Afghaanse autoriteiten assisteren bij de bestrijding van de drugshandel. ‘Graan verovert langzaam terrein op papaver’, NRC Handelsblad, 5 juni 2008. World Drug Report 2008, United Nations Office on Drugs and Crime, p. 226. Werkbezoek Vaste Kamercommissie Defensie aan Kaboel, Kandahar en Uruzgan, 28 april - 2 mei 2008. Zo ver de wereld strekt, Wetenschappelijk Instituut van het CDA, mei 2007, p. 95. Zie ook R. Knops en H. Hillen, ‘Bezuiniging Defensie heeft grens bereikt’, Nederlands Dagblad, 28 maart 2008.
7