Een tussenbalans INTERREG IVB Noordwest-Europa Programmaoverzicht 2007-2010
Hebt u Europa 2020 in beeld?
s
li m m ed uu r z a m eincl usieve groei
Samenvatting Deze publicatie geeft een indruk van de activiteiten die in het IVB-programmagebied Noordwest-Europa worden ontplooid en laat zien wat er halverwege de programmaperiode 2007-2013 is bereikt. De afgelopen drie jaar, sinds eind 2007, heeft het INTERREG IVB NWE-programma zes projectoproepen uitgeschreven. Inmiddels is er 178 miljoen euro toegekend uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) als cofinanciering voor 49 projecten die duurzame ontwikkeling in Noordwest-Europa bevorderen. Deze middelen zijn door de projectpartners aangevuld, zodat met de huidige NWE-projecten in totaal het forse bedrag van 371 miljoen euro is gemoeid. Sterke en divers samengestelde samenwerkingsverbanden uit zeven lidstaten en Zwitserland en daarbuiten (Italië en Denemarken) zijn doelgericht met allerlei transnationale ruimtelijke kwesties aan de slag gegaan. De nadruk ligt op de volgende vier prioritaire thema’s: optimale benutting van het innovatievermogen, beheer van natuurlijke hulpbronnen en risico’s, verbetering van de connectiviteit en versterking van gemeenschappen. Het NWE-programma biedt kansen voor nationale, regionale en lokale overheden, particuliere bedrijven, universiteiten en onderzoeksinstituten, maatschappelijke organisaties en NGO’s. Via transnationale samenwerking kunnen zij namelijk zoeken naar vernieuwende manieren om het ruimtelijk potentieel optimaal te benutten en gemeenschappelijke problemen aan te pakken. NWE-projecten experimenteren en dragen kennis over door middel van gezamenlijke acties en investeringen. NWE-projecten zoeken naar de beste manieren om EU-richtlijnen om te zetten en helpen zodoende om de concrete uitvoering daarvan te versnellen. Hoewel het voor sommige projecten nog wat vroeg is, zijn er al tastbare resultaten die de voordelen van transnationale samenwerking bewijzen. De verstrekte politieke en financiële steun is dus onmiskenbaar van onschatbare waarde. Het IVB NWE-programma blijft invulling geven aan de langetermijnvisie die in eerdere programmaperioden is geformuleerd. Het kijkt vooruit naar het volgende decennium en richt de blik op Europa 2020 en de politieke ambitie van slimme, duurzame en inclusieve groei. Deze brochure beschrijft 14 projecten, verdeeld over zes thema’s. Ze laten zien hoe het programma in de praktijk bijdraagt tot het Europese cohesiebeleid, met als doel om het noordwesten van Europa tot een zo slim, duurzaam en inclusief mogelijk gebied te maken.
4
Inhoud Een korte kennismaking / Over deze publicatie
6
Meewerken aan Europa 2020
7
Een tussenbalans
8-9
Zes succesthema’s
10-11
De projecten (deel 1)
Thema 1: Energieverbruik en ecologische voetafdruk verminderen
12-13
Thema 2: Innovatie in het MKB faciliteren
14-15
Thema 3: Water en bodem beschermen via afvalstoffenbeheer
16-19
Hebt u goed opgelet?
20
De projecten (deel 2)
Thema 4: Een vergrijzende bevolking gezond, actief en betrokken houden
22-25
Thema 5: Natuurplannen afstemmen op klimaatverandering
26-27
Thema 6: Zoeken naar intelligente oplossingen voor personen- en goederenvervoer 28-29
Hoe slim bent u?
31
Wordt vervolgd… de deur staat wijd open!
32-33
Woordenlijst
34-35
Antwoorden en nuttige links
36
Projectwebsites
37
Dankbetuiging
38
Hoe is uw gezichtsvermogen? Kon u de letters van de ‘ogentest’ lezen? Ook de onderste regel?
5
Een korte kennismaking
Over deze publicatie
Geachte lezer, Het valt soms niet mee om duidelijk te maken hoe Europa zorgt voor sociale, economische en territoriale samenhang – te meer omdat het hier gaat om de kleinste (althans financieel gezien) van de drie doelstellingen van het Europese cohesiebeleid: Europese territoriale samenwerking, of INTERREG, zoals deze nog vaak wordt genoemd. Toch kunnen er prachtige dingen tot stand worden gebracht, zoals deze brochure laat zien. Territoriale samenwerking is bedoeld om het leven van alledag te verbeteren. Door middel van concrete acties worden ruimtelijke problemen opgelost die niet ophouden bij de landsgrenzen. Dat klinkt heel mooi, maar wat houdt het in? Het betekent dat gezamenlijke initiatieven kunnen leiden tot een beter bestuur, een betere bereikbaarheid, een beter milieu dankzij minder uitstoot, een betere aanpassing aan onvermijdelijke veranderingen in het klimaat, een snellere groei van de werkgelegenheid... Kortom: dingen die iedereen merkt. Maar waarom is er nu een specifiek programma nodig voor samenwerking op deze gebieden? Wij zijn overtuigd van de toegevoegde waarde van samenwerken. Zo kunnen we dubbel werk voorkomen, ontwikkelingen bespoedigen, goedkoper te werk gaan en meer bereiken. En vooral kunnen zaken worden aangepakt op dat ruimtelijke niveau waar ze zich voordoen en kunnen daarbij de juiste prioriteiten worden gesteld. Het INTERREG IVB-programma Noordwest-Europa heeft een naam hoog te houden. De evaluatie na afloop van de vorige programmaperiode wees uit dat NWE van alle 79 INTERREGprogramma’s de meest diepgaande samenwerking tot stand had gebracht. Dat wekt natuurlijk verwachtingen voor de huidige periode. Daarom ben ik blij dat we u nu al een eerste blik op de resultaten kunnen gunnen. En het verheugt mij vooral dat NWE ervoor heeft gekozen om de resultaten tegen de achtergrond van de nieuwe Europa 2020-strategie te plaatsen. In de toekomst gaat Europa 2020 het kader vormen voor de uitvoering van het cohesiebeleid. Het kan geen kwaad om deze strategie nu al in aanmerking te nemen. Veel leesplezier! Dr. Dirk Ahner, Europese Commissie Directeur-generaal Regionaal beleid
6
Het doel van deze brochure is om de balans op te maken, even afstand te nemen en te kijken naar een aantal transnationale samenwerkingsprojecten die momenteel lopen. Het gaat hier niet om een officiële tussentijdse evaluatie. Het is meer een informeel kijkje in de keuken, bedoeld om een voorproefje te geven van het soort projecten dat wordt uitgevoerd. Het geeft een indruk van het Europese cohesiebeleid in de praktijk. Op deze 40 pagina’s geven wij een kort overzicht van wat er momenteel gebeurt op elk van de vier prioritaire gebieden van het IVB NWE-programma. Waarmee zijn de INTERREG-projecten momenteel bezig in de programmaperiode 2007-2013? Wat doet het programma met de 355 miljoen euro aan EFRO? Wie is er momenteel betrokken bij duurzame territoriale ontwikkeling in Noordwest-Europa? Waarom is INTERREG essentieel om de Europese ambities en langetermijnvisie ten aanzien van slimme, duurzame en inclusieve groei te realiseren, conform de Europa 2020-doelstellingen? Deze vragen kunnen het best worden beantwoord door de projectresultaten voor zich te laten spreken. Wij laten u kennismaken met 14 projecten, verdeeld over zes thematische gebieden, waar in totaal 118 partners bij zijn betrokken. Dit is uiteraard slechts een selectie van de 49 projecten die tot dusver zijn goedgekeurd. Het is maar een voorproefje! Al deze projecten zijn op dit moment in volle gang. Zeer uiteenlopende, sectoroverstijgende samenwerkingsverbanden zijn hard aan het werk om hun projecten op tijd, volgens planning en in 2015 afgerond te krijgen. De meeste zijn uiteraard nog niet concreet begonnen met de uitvoering van geplande maatregelen en investeringen. Om een project van de grond te krijgen, moet er eerst heel veel worden vergaderd, afgestemd, gepland, geëvalueerd en in detail uitgewerkt. De meeste projecten hebben nog een hele weg te gaan. Over een paar jaar zullen wij u kunnen imponeren met hun ambitieuze investeringen, maar vooralsnog willen wij deze gelegenheid aangrijpen om u iets te vertellen over de eerste successen en over de ervaringen van projectpartners met transnationale samenwerking binnen de vier programmaprioriteiten tot nu toe.
INLEIDING
Meewerken aan Europa 2020 In het kort De EU is een belangrijke speler op het wereldtoneel. Veel positieve ontwikkelingen in Europa zijn de afgelopen twee jaar echter tenietgedaan door de ernstigste economische crisis sinds de jaren dertig van de vorige eeuw. Europa kampt met een hoge werkloosheid, een zwakke structurele groei en extreem hoge schuldenlasten. Het gaat nu weer beter met de economie, maar het herstel is nog broos. Tegelijkertijd is de wereld in hoog tempo aan het veranderen en is het einde van problemen als globalisering, uitputting van hulpbronnen, klimaatverandering en vergrijzing nog niet in zicht. Europa zal dus proactief en vindingrijk te werk moeten gaan. Daarvoor moeten de lidstaten hun krachten bundelen en gezamenlijk optrekken. In de Europa 2020-strategie heeft de Europese Commissie een visie op de Europese sociale markteconomie voor de 21e eeuw geformuleerd. Hierin wordt beschreven hoe de EU sterker uit de crisis te voorschijn kan komen en kan worden omgevormd tot een slimme, duurzame en inclusieve economie met een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang.
Wat is slimme, duurzame en inclusieve groei? Tijdens de conferentie over Europa 2020 op 3 maart 2010 in Brussel heeft José Manuel Barroso, voorzitter van de Europese Commissie, een plan gepresenteerd om ‘Europa weer op de rails te krijgen’, waarin uiteen wordt gezet wat er de komende tien jaar moet worden gedaan. Door te investeren in structurele verandering en structurele groei moet Europa volledig concurrerend worden in de wereld. Daarbij gaat het niet om gewone groei, maar om slimme, duurzame en inclusieve groei. Dit zijn drie prioriteiten die elkaar versterken: • slimme groei: gericht op een economie die berust op kennis en innovatie. Simpel gezegd: de interne markt moet ‘opnieuw worden opgestart’ voor de 21e eeuw. • duurzame groei: gericht op een groenere en meer concurrerende economie. De olie- en gasvoorraden mogen dan beperkt zijn, ideeën zijn onbeperkt voorradig. • inclusieve groei: gericht op een economie met veel werkgelegenheid en sociale en territoriale samenhang. Er moet vooral worden geïnvesteerd in mensen, zodat zij kunnen investeren in Europa.
’Business as usual’ is geen optie Het gebrek aan groei in Europa vormt een bedreiging voor onze toekomst. Daarom hanteert de EU in dit verband meetbare en concrete doelstellingen. In 2020: • moet 75% van de bevolking tussen 20 en 64 jaar werk hebben; • moet 3% van het Europese BBP worden geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling; • moeten de ’20/20/20’-doelstellingen voor klimaat en energie worden gehaald en moet een emissiereductie van 30% worden bereikt; • moet het aantal voortijdige schoolverlaters dalen tot onder de 10% en moet minstens 40% van de jongere generatie een hogeronderwijsdiploma halen; • moet het aantal mensen voor wie armoede dreigt, met 20 miljoen zijn gedaald.
INTERREG IVB NoordwestEuropa haalt alles uit de kast voor evenwichtige, structurele groei Het samenwerkingsgebied van NWE omvat 8 landen: België, Frankrijk, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland. Het beslaat ongeveer 20% van het totale landoppervlak van de EU27 en telt ruim 182 miljoen inwoners, oftewel bijna 40% van de totale bevolking van de EU27. Het is grotendeels verstedelijkt en dichtbevolkt; driekwart van de bevolking woont in bebouwde gebieden. Tegelijkertijd zijn er ook waardevolle, dunbevolkte plattelands- en kustgebieden. NWE omvat enkele van de meest welvarende regio’s in Europa en een aantal financiële en academische centra van wereldniveau. Territoriale kenmerken van het gebied zijn dus een sterke economie, een hoge bevolkingsdichtheid en omvangrijke vervoersstromen (met de bijbehorende problematiek), en landschapsschoon langs de randen van het gebied. Toch zijn er grote verschillen ten aanzien van economie en milieu. Ruimtelijk gezien zit NWE vol contrasten: het stedelijke, centrale deel heeft relatief goede ICT-voorzieningen en een instroom van jonge, getalenteerde, hoger opgeleiden, terwijl de dunbevolkte, perifere delen nog altijd te kampen hebben met ontvolking en ondermaats openbaar vervoer. Maar juist deze opvallende diversiteit in het sociaal-economische landschap en op milieugebied geldt als grootste troef van NWE. Deze is onmisbaar om de economische groei en welvaart veilig te stellen.
Het NWE-programma zoekt naar manieren om het regionale potentieel en de aanwezige knowhow optimaal te benutten door middel van samenwerkingsverbanden waarin de partners elkaar aanvullen. Via de vier thematische prioriteiten wordt projecten gevraagd om zich te houden aan het basisprincipe van duurzame, toekomstgerichte mogelijkheden voor groei. INTERREG IVB NWE draagt op geheel eigen wijze reeds bij aan de Europa 2020-visie. Transnationale samenwerkingsprojecten zoeken naar aantrekkelijke, praktische en kosteneffectieve manieren om te komen tot slimme, duurzame en inclusieve groei, namelijk door te experimenteren, te innoveren, nieuwe methoden uit te proberen en professionele netwerken te smeden. Dergelijke projecten dragen niet alleen hun steentje bij aan het verwezenlijken van deze ambitieuze EUdoelstellingen, maar helpen ook om prioriteiten en doelstellingen in lokale, regionale en nationale ontwikkelingsplannen te realiseren. Zo gaan mondiaal en lokaal hand in hand.
Om deze doelstellingen te realiseren, moet de EU haar potentieel mobiliseren en haar sterke kanten optimaal benutten.
7
Een tussenbalans Inmiddels is iets meer dan de helft van het programmabudget toegekend. In onderstaande tabel is te zien hoeveel projecten in de eerste drie jaar, na de eerste zes vergaderingen van de Programmastuurgroep (PSC) zijn goedgekeurd. Ze zijn gerangschikt volgens de thematische prioriteiten van het programma. Globaal gesproken is iets meer dan een kwart van de ingediende projectaanvragen goedgekeurd. Het succespercentage is het hoogst voor milieuprojecten in het kader van prioriteit 2. Een verklaring hiervoor is dat er in de regio reeds ruime ervaring bestaat met samenwerking op milieugebied. Afgaande op het aantal aanvragen is prioriteit 4 tot nu toe het populairst, maar hier moeten projecten dus ook het felst concurreren om subsidie. Van de vervoersprojecten onder de derde prioriteit is bijna de helft succesvol geweest.
Prioriteit Aanvragen Goedge- Succes- EFRO-budget Toegekend keurd percentage EFRO-budget 1 – Optimale benutting van het innovatievermogen 52 12 23% 89.348.419 33.954.048
38%
2 – Beheer van hulpbronnen en risico’s
35
13
37%
86.930.420
62.466.568
72%
3 – Verbetering van de connectiviteit
26
10
37%
89.357.665
44.132.658
49%
4 – Versterking van gemeenschappen
67
14
21%
68.480.191
38.136.313
56%
334.116.695
178.689.587
53%
Totaal
8
Toegekende EFRO als % van mid delen per prioriteit
180
49
30% gemiddeld
Inleiding
We zijn halverwege…
180 aanvragen
succespercentage van 30% tot nu toe 6 projectoproepen 53% van de totale met een
meest
programmafinanciering goedgekeurd recente goedkeuringen op 16-17 juni 2010 (Belfast)
69% van projecten (34) omvat een investering gemiddeld 3,6 miljoen euro per project 178.689.587 Euro aan EFRO goedgekeurd totale waarde projecten 371.012.003 Euro gemiddeld 9 partners per
project
in totaal 49 projecten 445 partners
aanpakken
aanpassen adviseren
analyseren begeleiden behandelen beheren
belonen benadrukken benutten bevorderen bewijzen bouwen communiceren demonstreren dynamiseren elimineren evalueren experimenteren
faciliteren hergebruiken implementeren innoveren integreren investeren inzetten
koppelen matchen
meenemen minimaliseren monitoren nastreven
ondersteunen onderzoeken ontwikkelen oplossen overdragen overleggen participeren plannen prikkelen promoten renoveren revitaliseren samenwerken saneren smeden stimuleren testen toepassen toetsen uitnodigen uitwerken uitwisselen valideren verbeteren verbinden vergelijken vergroenen verifiëren verminderen verspreiden
versterken voorspellen voorzien
waarborgen zuiveren
…precies op dit moment
9
Zes succesthema’s De bedoeling van INTERREG NWE is niet echt om twee vliegen in één klap te slaan (NWE wil natuurlijk geen vlieg kwaad doen), maar wel om met één internationaal project op meerdere niveaus beleid tot stand te brengen. Bij NWE-projecten gaat het altijd om concrete actie – op straat, in het veld, in het water, op een bedrijventerrein. Dat betekent dat moet worden samengewerkt met lokale overheden, gemeenschappen en instanties met de meeste kennis van territoriale kwesties dicht bij huis. Afgezien van het besluit om een project goed te keuren, worden alle beslissingen tijdens de implementatie van projecten genomen door projectpartners op een zo laag mogelijk niveau. Daarmee geeft INTERREG invulling aan het begrip ‘subsidiariteit’, wat wil zeggen dat zaken moeten worden aangepakt door de kleinste, laagste en meest gedecentraliseerde overheden.
Subsidiariteit is net zoiets als parkeren in een grote parkeergarage: je rijdt alleen verder en omhoog als het echt nodig is! Het NWE-programma fungeert als katalysator voor gezonde ruimtelijke ontwikkeling en als motor voor een participatieve samenleving. In die zin heeft het er de afgelopen drie jaar naar gestreefd te ‘investeren in kansen’. En dat zal het de komende jaren ook blijven doen. Om te laten zien wat NWE doet om alle beschikbare hulpbronnen aan te boren, presenteren we hieronder 14 projecten, verdeeld over zes thema’s. Deze projecten helpen mee om het territoriale potentieel van NWE te versterken en om regionale, nationale en Europese beleidsdoelstellingen te verwezenlijken. Ze sluiten mooi aan bij de Europa 2020-doelstellingen voor gedifferentieerde groei in Noordwest-Europa.
Thema 1: Energieverbruik en ecologische voetafdruk verminderen duurzaam
Thema 2: Innovatie in het MKB faciliteren
slim
Thema 3: Water en bodem beschermen via afvalstoffenbeheer
duurzaam
Thema 4: Een vergrijzende bevolking gezond, actief en betrokken houden inclusief
Thema 5: Natuurplannen afstemmen op klimaatverandering
duurzaam
Thema 6: Zoeken naar intelligente oplossingen voor personen- en goederenvervoer 10
slim
INLEIDING
REGAIN (7 partners) – BLISS (4 partners)
FASILIS (6 partners) – +COMPOSITES (12 partners)
PILLS (6 partners) – CITYCHLOR (9 partners) – SCALDWIN (8 partners)
SENIOR ENTERPRISE (3 partners) – CIB (11 partners) – HDC (8 partners)
WAVE (6 partners) – AMICE (17 partners)
TRAMSTORE21 (5 partners) – CODE24 (16 partners) 11
Thema 1: Energieverbruik en ecologische voetafdruk verminderen Energiezuinige bedrijventerreinen
Italiaanse eco-efficiëntie
De afgelopen twintig jaar is het energieverbruik in Europa verschoven van de industrie (oorspronkelijk de grootste verbruiker) naar het vervoer, huishoudens en de dienstverlening. Om energie te besparen en de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, moeten er dus milieuvriendelijke materialen worden ontwikkeld voor bedrijven- en industrieterreinen. Innovatief ontworpen gebouwen zijn niet alleen energiezuinig en milieuvriendelijk, maar voor bedrijven vooral ook interessant vanwege de kostenbesparing op energie en CO2-uitstoot.
Net als FASILIS (pagina 14) werkt REGAIN met een partner van buiten het NWE-gebied, in dit geval uit Italië, vanwege diens specifieke deskundigheid. EnviPark in Turijn was een van de eerste wetenschapsparken dat zich ging bezighouden met ‘ecoefficiëntie’ op dergelijke terreinen. Deze kennisoverdracht blijkt uitermate waardevol: voor BEP in België, dat 23 bedrijventerreinen beheert met in totaal 900 bedrijven en 12.200 medewerkers, voor SIZIAF in Noord-Frankrijk, met 60 bedrijven en 7.200 medewerkers, en ook voor Blaenau Gwent Council in Wales en voor Scottish Enterprise.
Bij het project REGAIN (Reducing the Greenhouse Effect through Alternative Industrial Estates Management) zijn bouwkundigen uit vier landen betrokken. Hun doel is om investeerders over te halen om te kiezen voor optimale energiezuinigheid tijdens de bouw of renovatie van kantoor- en fabrieksgebouwen. Er is geïnvesteerd in vier gebouwen. De partners ontwikkelen gemeenschappelijke technische normen om de energiezuinigheid daarvan te beoordelen.
“De EU-doelstelling om in 2020 20% minder energie te verbruiken dankzij energieefficiëntie, is een onmisbaar stuk van de puzzel. Dit zou de EU een besparing van zo’n 100 miljard euro opleveren en de emissies met bijna 800 miljoen ton per jaar verminderen. Het is een van de belangrijkste methoden om CO2-emissiebesparingen te realiseren.” (COM (2008) 30 def.)
Bernard Laffaille, architect van het proefgebouw in Douvrin (Frankrijk), beschrijft hoe het team de meerwaarde van een energiezuinig gebouw aan den lijve ondervond: “Het was een koude dag in een van de koudste winters van de afgelopen jaren. Het gebouw was nog niet klaar en er was geen verwarming, maar toch was het binnen verrassend warm.” Deze indruk lijkt vaste vorm aan te nemen: “Ik weet zeker dat ze deze kennis ook bij volgende opdrachten zullen toepassen.”
“Er liggen mogelijkheden op het gebied van vervoer, gebouwen en efficiëntere opwekking, transmissie en distributie van elektriciteit, die moeten worden gestimuleerd door een combinatie van wetgeving en bewustmaking – maar ook door de wens om de consument de gevolgen van de stijgende energiekosten te besparen.” (COM (2008) 30 def.)
Proefgebouw van REGAIN in Douvrin (Frankrijk) 12
DUURZAME GROEI
Lichtende voorbeelden
Licht uit, alarm aan?
Blijdschap, vreugde en tevredenheid. Die gevoelens zullen binnenkort overheersen in de gemeenten St. Helens (VK), Eindhoven (Nederland), Kaiserslautern (Duitsland) en Interleuven (België). Waarom? Omdat ze geld overhouden dankzij het gebruik van nieuwe energiebesparende – en dus uitstootbeperkende – technologieën voor straatverlichting. De druk op overheden om te bezuinigen wordt steeds groter. Hoewel de partnerregio’s qua bevolkingsomvang nogal verschillen, zoeken ze door middel van grootschalige tests samen naar kosteneffectieve oplossingen.
Maar zo eenvoudig ligt het niet. Er is samenwerking met bewoners nodig om goed inzicht te krijgen in de sociale aspecten. Daarom worden er focusgroepen van bewoners samengesteld en wordt er intensief overlegd met verlichtingsleveranciers. De projectpartners moeten kosteneffectieve, aanvaardbare oplossingen vinden voor allerlei soorten openbare ruimte: straten, parken, parkeerterreinen, bedrijventerreinen en hoofdwegen. Overal gewoon dezelfde straatverlichting plaatsen is duidelijk een achterhaald concept. Er is behoefte aan oplossingen en investeringen op maat.
In het VK hebben de partners van BLISS (Better Lighting in Sustainable Streets) op twee locaties proeven gedaan: de eerste met 165 overwegend sociale huurwoningen, de tweede met 132 halfvrijstaande woningen. Hier zijn kostenbesparingen gerealiseerd van respectievelijk 30% en 42%. Uit onderzoek blijkt dat de bewoners zeer tevreden zijn. De proeven hebben aangetoond dat er veel belastinggeld kan worden bespaard op de gemeentelijke energievoorziening. Alleen al in St. Helens zou een gemiddelde energiereductie van 40% jaarlijks een besparing van circa 500.000 euro en 2490 ton CO2 opleveren. Stel je voor dat alle Britse gemeenten zoveel zouden besparen! Voor NWE als geheel praten we dan over tientallen miljoenen euro’s.
Het lijkt misschien een goed idee om de lichtvervuiling terug te dringen, maar veel stadsbewoners willen hun voortuin graag kunnen verlichten. Er zijn aanwijzingen van een toename in criminaliteit, maar er is nader onderzoek nodig om het verband vast te stellen. Moeten bewoners worden aangemoedigd om zelf voor veiligheidsverlichting te zorgen? Zo ja, dan neemt het collectieve energieverbruik toe en wordt de besparing op straatverlichting weer tenietgedaan! En hoe zit het met de gevolgen voor sociale overlast en verkeersongevallen? Wordt vervolgd… “Er kan gebruik worden gemaakt van productnormen om een grotere efficiëntie te bewerkstelligen in een brede waaier van producten, van televisietoestellen tot auto’s en verwarmingstoestellen tot straatverlichting. Dankzij een betere etikettering komt nu al 75% van alle verkochte goederen die een energielabel dragen, uit klasse A. Deze besparingen zorgen ervoor dat gezinnen meer speelruimte hebben om de stijgende energieprijzen op te vangen, en dat er meer in technologie en werkgelegenheid wordt geïnvesteerd. Maar het streefcijfer van 20% voor energieefficiëntie kan alleen worden gehaald als de overheid, het bedrijfsleven en de burgers bereid zijn om op alle niveaus een grote inspanning te leveren.” (COM (2008) 30 def.)
De nieuwe lantaarns met witte LED-verlichting (de eerste van dit type die speciaal voor grote wegen zijn ontwikkeld) contrasteren met de bekende oranje natriumlampen. Bij de nieuwe aanpak zal niet alleen het energieverbruik dalen, maar zullen ook de verkeersveiligheid en de sociale veiligheid toenemen omdat kleuren beter zichtbaar zijn. Er is minder ‘lichtverspilling’ en ‘s nachts dus ook minder oranje gloed en minder lichtvervuiling.
Tithebarn Road, St. Helens (VK) 13
Thema 2: Innovatie in het MKB faciliteren
Vouchers voor vernieuwing
Matchen voor de markt
Het project FASILIS (Facility Sharing in Life Sciences), met een budget van € 216.000, verstrekt vouchers ter waarde van € 6.000 aan kleine en middelgrote bedrijven in de life sciences (biotechnologie, farmacie, medische biologie). Daarmee kan elk bedrijf een klein innovatieproject uitvoeren dat nieuwe groeimogelijkheden oplevert. Op die manier kunnen er bijvoorbeeld specialisten uit verschillende disciplines bij elkaar worden gebracht of kan een bedrijf gebruikmaken van bestaande geavanceerde onderzoeksfaciliteiten.
De leadpartner houdt een groeiende database bij van onderzoeksfaciliteiten in Noordwest-Europa waarmee MKBbedrijven kunnen worden ‘gematcht’. Regionale contactpersonen geven voorlichting aan bedrijven over de deskundigheid die in de partnerregio’s beschikbaar is. Door kleine bedrijven te koppelen aan essentiële (hightech-)faciliteiten, kunnen nieuwe, innovatieve en blijvende onderzoeksrelaties ontstaan.
Het project, dat wordt gecoördineerd door de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM), wil innovatie stimuleren door middel van netwerkactiviteiten. De bedoeling is om onderzoekers uit verschillende academische disciplines, verschillende bedrijfstakken en uit de publieke en private sector bijeen te brengen. Er is contact gelegd met 200 kleine en middelgrote ondernemingen en met 60 organisaties die over faciliteiten beschikken. Door middel van twee ‘calls’ heeft dit relatief kleine project met zijn bilaterale voucher-regeling al 82 MKB-bedrijven geholpen.
Mogelijk de beste biotech ter wereld Alle vijf de partnerregio’s hebben universiteiten, onderzoekscentra, laboratoria en wetenschapsparken van wereldnaam. Het Deense innovatienetwerk Biopeople, dat buiten het programmagebied opereert, heeft unieke ervaring met tot stand brengen van samenwerking tussen MKB-bedrijven en de publieke onderzoeksfaciliteiten van Medicon Valley, de op één na grootste biotechnologiecluster in Europa. Dankzij het baanbrekende onderzoek dat eind negentiende eeuw plaatsvond in de Carlsberg-brouwerij in Kopenhagen, wordt het Sont-gebied rond Kopenhagen (Denemarken) en Lund (Zweden) vaak gezien als de bakermat van de biotechnologie. De universiteiten in deze regio hebben een sterke traditie van biologisch en medisch onderzoek en hebben diverse Nobelprijswinnaars opgeleverd. Aan de andere kant telt Zuidoost-Engeland meer dan 600 medisch-technologische bedrijven – de hoogste concentratie in het VK en vermoedelijk in NWE. Van al het Britse lifescience-onderzoek vindt 30% in deze regio plaats. Negen van de tien grote life-science-bedrijven zijn hier gevestigd, evenals de twaalf grootste farmaceutische multinationals.
Contractonderzoekslaboratorium NYtor is opgericht in 2007 en gespecialiseerd in moleculaire diagnostiek. Het werkt nauw samen met de HAN-hogeschool in Nijmegen. De tests van NYtor worden wereldwijd gebruikt voor genonderzoek en de detectie van pathogenen. Dankzij een FASILIS-voucher werkt NYtor nu samen met de Belgische onderneming BioXpr. De expertise van NYtor op het gebied van molecular beacons heeft geholpen om BioXpr’s eigen in-silico-ontwerp van molecular beacons robuuster en betrouwbaarder te maken, waardoor de nauwkeurigheid en specificiteit van reacties is verbeterd. De economische voordelen voor de markt voor moleculaire diagnostiek zijn reeds merkbaar. En dan hebben we het nog maar over één van de 82 vouchers! The Parliament, een kwaliteitsmagazine over actualiteiten en beleidsontwikkelingen in de EU, besteedde aandacht aan het project in het aprilnummer van 2010 (pagina 48). Zie www.theparliament.com
“FASILIS is voor ons een uitgelezen kans om samen te werken met een partner en leverancier in een van de andere hightech-clusters in Europa. De voucher is een waardevol instrument voor een grensoverschrijdende uitwisseling van competenties, zodat wij een stevige basis kunnen leggen voor toekomstige ontwikkelingsprojecten.” Jens Ole Pedersen, directeur DNA Technology “De BerkelBike maakt het voor gehandicapten mogelijk om hun benen te gebruiken, zelfs als ze dat al 35 jaar niet hebben gedaan. Het is een uniek concept waarin een rolstoel en een fiets worden gecombineerd. Maar unieke concepten brengen nogal eens unieke technische problemen met zich mee! Wij zetten de FASILIS-voucher in om een top-werktuigbouwkundige aan dit probleem te laten werken.” Rik Berkelmans, directeur Berkelbike “Het is voor ons een grote sprong in de richting van marktaandeel. De voucher zal zijn nut beslist bewijzen bij onze praktijktests, die worden uitgevoerd in samenwerking met internationale partners en hun faciliteiten.” Vishal Sisodia, directeur Wirefricure
14
SLIMME GROEI
“De hernieuwbare-energietechnologieën vertegenwoordigen nu al een omzet van 20 miljard euro en hebben tot 300.000 nieuwe banen geleid. Een aandeel van 20% hernieuwbare energie komt naar schatting overeen met bijna één miljoen banen in deze sector in 2020 – een cijfer dat nog hoger kan uitvallen als Europa zijn potentieel om op dit gebied wereldwijd een voortrekkersrol te spelen, ten volle benut. Bovendien gaat het om een arbeidsintensieve sector met talrijke midden- en kleinbedrijven, waardoor werkgelegenheid en ontwikkeling tot in iedere uithoek van Europa doordringen; hetzelfde geldt voor energie-efficiëntie in gebouwen en producten.” (COM (2008) 30 def.)
Kwaliteit versus kosten = balanceeract voor bedrijven
Favoriete composieten
Gebrek aan deskundigheid is voor het MKB in Noordwest-Europa een van de grootste belemmeringen voor innovatie. Bedrijven moeten de ontwerp- en productiekosten laag en de kwaliteit hoog houden, maar daarvoor is de juiste technische knowhow nodig. Er wordt steeds vaker gebruikgemaakt van composietmaterialen met verbeterde fysische of chemische eigenschappen, die een beter eindproduct mogelijk maken. Dit soort materialen is echter duurder dan gewone materialen zoals ijzer, aluminium en koper, omdat ze uit twee of meer andere materialen zijn samengesteld.
Op een bijeenkomst in 2007 in Picardië erkenden bedrijven en onderzoekscentra dat er dringend behoefte was aan technologieoverdracht op het gebied van composietmaterialen, met name in de – voor de Noordwest-Europa regio belangrijke – kunststoffen- en textielsector en de moderne landbouw. Het project +COMPOSITES (Awareness and Transfer of Innovation in Composite Materials) is nu informatie aan het verzamelen over markttrends en technologieën op het gebied van composietmaterialen, waar de 15.000 betrokken bedrijven in de zes partnerregio’s hun voordeel mee kunnen doen.
Maar waarom zou je composieten gebruiken als die duurder zijn? Duurzame groei betekent dat industriële processen zodanig moeten worden aangepast dat producten minder vervuilend worden, minder energie verbruiken en langer meegaan. Om concurrerend te blijven, moeten bedrijven dus nieuwe materialen integreren in hun productieproces zonder dat de productiekosten al te zeer oplopen. Zowel de auto-, luchtvaart- en spoorwegindustrie als fabrikanten van mechanische apparatuur moeten composieten ontwikkelen. In de toekomst zullen grote ondernemingen zoals Airbus alleen nog maar werken met onderaannemers die van composietmaterialen gemaakte onderdelen kunnen leveren. Overstappen op composieten is dus essentieel voor kleine toeleveringsbedrijven lager in de productieketen.
Leren over de mogelijkheden voor het overdragen van nieuwe technologieën vormt een stimulans voor innovatie en draagt blijvend bij tot meer commerciële slagkracht. Daarom organiseert het project e learning-sessies en audits bij bedrijven. Door voorlichting te geven over technologieoverdracht, business intelligence, onderwijs en commerciële relaties levert het project meerwaarde op voor circa 1000 bedrijven, waarvan er 25 de opgedane kennis gaan inzetten om nieuwe composieten te ontwerpen en te introduceren.
“Als alle bedrijven worden gestimuleerd om koolstofarme technologieën te gebruiken, kan de uitdaging van de klimaatverandering worden omgebogen tot een kans voor het Europese bedrijfsleven. Alles samen is de eco-industrie in Europa nu al goed voor circa 3,4 miljoen banen en haar groeipotentieel is groot. Groene technologieën zijn niet het monopolie van een bepaalde regio van Europa. Zij maken een steeds groter deel uit van een industrie die thans een jaarlijkse omzet van meer dan 227 miljard euro behaalt, en bieden reële voordelen aan vroege instappers.” (COM (2008) 30 def.)
15
Thema 3: Water en bodem beschermen via afvalstoffenbeheer Opletten met tabletten Iedereen gebruikt wel eens geneesmiddelen. Ze zijn bedoeld om ziekten bij mensen en dieren te genezen of te diagnosticeren. Maar niet alle farmaceutische stoffen in de toegediende of ingenomen geneesmiddelen komen in de bloedsomloop terecht. Alles wat niet door het lichaam wordt opgenomen – soms wel 70% – wordt weer uitgescheiden en komt in het oppervlaktewater terecht, meestal via de riolering. Helaas is de moderne technologie nog niet in staat om afvalwater volledig te zuiveren. Dat betekent dat microverontreinigingen er niet uit worden gehaald en dat residuen via waterzuiveringsinstallaties in de rivieren terechtkomen. De concentratie van deze werkzame bestanddelen in het oppervlaktewater is laag en gewoonlijk onschadelijk voor de mens. Maar de gevolgen voor het waterleven en de biodiversiteit zijn onbekend. Ieder effect op micro-organismen kan zich verderop in de voedselketen doen voelen.
ners verzamelen de resultaten ten aanzien van de doeltreffendheid (mate van eliminatie) en efficiëntie (kosten) van de verschillende methoden. De bevindingen van het project vormen de basis voor een bredere discussie over de levenscyclus van geneesmiddelen (inclusief de productie ervan), met als einddoel om te komen tot een duurzame reductie van microverontreinigingen in het milieu. De farmaceutische industrie heeft meer dan een half miljoen werknemers in de EU. Meer dan 50% van de Europese farmaceutische industrie bevindt zich in de vijf lidstaten die bij PILLS zijn betrokken (Eurostat 2005), zoals Bayer in Duitsland, GlaxoSmithKline en AstraZeneca in het VK, Sanofi-Aventis in Frankrijk, en Novartis en Hoffmann-La Roche in Zwitserland.
Prijswinnende partner Het partnerziekenhuis van de Luxemburgse partners, het Centre Hospitalier Emile Mayrisch, heeft onlangs de Dexia-prijs in de ‘non-profit’-categorie gewonnen. De jury prees het project niet alleen vanwege zijn innovativiteit, maar ook omdat het anderen stimuleert om lokaal ontwikkelde technieken toe te passen. De Dexia-prijs is in 2002 in Frankrijk ingesteld, op initiatief van onder meer Dexia Crédit Local, en wordt uitgereikt aan gemeenten en publieke of private bedrijven die bijdragen aan duurzame ontwikkeling. De prijs is bedoeld om de maatschappelijke bewustwording ten aanzien van belangrijke problemen te bevorderen en mensen aan te zetten tot duurzaam gedrag.
Onderzoeker bekijkt afvalwatermonsters bij Eawag (Zwitserland) – foto: Eawag, jaarverslag 2009 PILLS (Pharmaceutical Input and Elimination from Local Sources) past innovatieve waterzuiveringsmethoden en -technieken toe om te voorkomen dat farmaceutisch verontreinigd afvalwater van medische instellingen wordt geloosd op het rioolstelsel. Het project wil investeren in proefinstallaties in ziekenhuizen, die geavanceerde methoden gaan gebruiken voor ecotoxicologische analyses van het afvalwater om de concentratie farmaceutische stoffen zo ver mogelijk te verlagen en schade aan het ecosysteem te voorkomen. Ook wordt gekeken hoe preventieve maatregelen het best onder de aandacht kunnen worden gebracht. Consumenten, patiënten en medisch personeel moeten ervoor zorgen dat overgebleven tabletten en vloeistoffen op de juiste wijze worden verwijderd, zodat ze niet in het water terechtkomen.
Geen pillen verspillen Het project omvat universiteiten in Frankrijk (Limoges) en het VK (Glasgow Caledonian), onderzoeksinstituten in Zwitserland en Luxemburg en waterschappen in Duitsland en Nederland. Deze partners willen die groepen geneesmiddelen analyseren die bij de partnerziekenhuizen in de hoogste concentraties worden gevonden: anaesthetica, pijnstillers, antibiotica, anticonvulsiva/ kalmerende middelen, bètablokkers, cytostatica, hormonen, röntgencontrastmiddelen en lipideregulerende middelen. Mogelijke verwijderingsmethoden zijn filtratie, absorptie en oxidatie. De part16
“Zonder Bodemrichtlijn zullen de biodiversiteitsdoelen van de EU niet worden gehaald”, zo zei de Commissievertegenwoordiger tijdens de besprekingen over biodiversiteit op 21 juni 2010 tegen de Milieucommissie van het Europees Parlement. Hieruit blijkt dat de Europese Commissie nog steeds hecht aan een Bodemrichtlijn, zoals in juni ook werd bevestigd door directeur-generaal Milieu van de Commissie, de heer Falkenberg. Een blokkerende minderheid in de Raad (Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Nederland en het VK) is tegen de goedkeuring van het voorstel voor een Richtlijn Bodembescherming en is niet van standpunt veranderd. De Commissie en het Belgische voorzitterschap zullen proberen de onderhandelingen vlot te trekken om in de loop van 2010 toch politieke overeenstemming te bereiken, mogelijk door met een nieuw compromisvoorstel te komen. (www.eugris.info)
DUURZAME GROEI
In 2008 is bij 18 stations de sedimentvracht gemeten. Op basis van een analyse van deze gegevens is een sedimenttransportmodel opgesteld. In 2009 zijn vervolgens voorbereidingen getroffen voor de aanleg van een sedimentvang in een niet-bevaarbare waterloop. De aanleg kon in 2010 daadwerkelijk van start gaan. Geconcentreerde verwijdering van sediment op één plek is efficiënter en kosteneffectiever dan langs de hele waterloop: de schade aan de rivier en de oevers blijft zo veel mogelijk beperkt, terwijl de kosten aanzienlijk lager zijn
Bedreigingen in de bodem Gechloreerde producten, zoals oplosmiddelen, vormen een bedreiging voor de grondwaterkwaliteit. Deze middelen worden door relatief kleinschalige stomerijen en drukkerijen gebruikt om vlekken te verwijderen en verf te verdunnen. Oplosmiddelen die vaak in reinigingsmiddelen voorkomen, kunnen wegsijpelen in de grond, waar ze de kwaliteit van de onderliggende watervoerende bodemlagen aantasten en vervolgens over aanzienlijke afstanden kunnen ‘migreren’ en het grondwater kunnen verontreinigen. De verdamping van dit soort chemische stoffen is schadelijk voor de gezondheid van mensen die op verontreinigde locaties werken of wonen. In het dichtbevolkte Noordwest-Europa liggen deze locaties vaak midden in bebouwde stedelijke gebieden en bevindt de verontreinigde grond zich onder woningen en tuinen. Gezondheidsrisico’s die in verband worden gebracht met blootstelling aan pure oplosmiddelen, zijn onder meer toxiciteit voor het zenuwstelsel en respiratoire insufficiëntie. Bij blootstelling via verontreinigde bodem, grondwater of lucht zijn de risico’s iets minder groot.
Utrecht is de vierde stad van Nederland met ruim 300.000 inwoners. Station Utrecht Centraal krijgt jaarlijks bijna 100 miljoen reizigers te verwerken. Ongeveer 700 hectare van de ondergrond van de stad is reeds ernstig verontreinigd met 180 miljoen m³ grondwater dat vluchtige organische stoffen (VOS) bevat. Toch heeft de stad 90 hectare aangewezen voor herontwikkeling, met name in de oude binnenstad, waar veel huizen staan met houten vloeren. Daarom is het zinvol dat CITYCHLOR een nieuwe saneringstechniek test, waarbij koude/warmte-opslag wordt gecombineerd met natuurlijke biologische afbraak.
Zulke bodemverontreiniging heeft enorme sociaal-economische gevolgen. Grond- of vastgoedeigenaars moeten opdraaien voor de saneringskosten, maar zijn daar niet altijd zomaar toe bereid. Dit vormt een ernstige beperking voor de (her)ontwikkeling van woonwijken en industrie- of bedrijventerreinen. Hierbij spelen niet alleen particuliere belangen een rol, maar ook overheden, stedenbouwkundigen, investeerders, burgers en milieuorganisaties.
Oplossing voor oplosmiddelen Hoewel er al veel onderzoek is gedaan naar technische oplossingen voor bodemverontreiniging, is voor stedelijke omgevingen een zeer specifieke aanpak nodig. Die vereist, naast technische kennis, ook samenwerking met de bevolking: burgers moeten bewust worden gemaakt van de sociaal-economische gevolgen en de gezondheidsrisico’s van bodemverontreiniging, en huishoudens moeten worden gestimuleerd om zelf zo min mogelijk huishoudelijke chemische afvalstoffen in tuinvijvers, beekjes en openbare ruimten terecht te laten komen. Dit is precies wat de negen partners van CITYCHLOR (Tackling Urban Soil and Groundwater Contamination caused by Chlorinated Solvents) willen bereiken voor stadsgewesten in NWE en hun inwoners.
“Klanten willen niet betalen voor het onderzoek dat bodemdeskundigen doen. Zelfs de aanbestedingsprocedures van overheidsinstanties zijn niet gericht op het bevorderen van innovatieve technologieën. Het is dus goed dat een project als CITYCHLOR proefprojecten organiseert met het oog op een betere marktacceptatie.” – Een aannemer
“Wij zijn blij met de rol die CITYCHLOR kan spelen in het communicatieproces. Hoe ga je om met de onrust in verband met bodemverontreiniging? Wat is het beste moment om te beginnen met de communicatie? Wat doe je als er krantenartikelen verschijnen voordat de onderzoeksresultaten definitief zijn? Een praktisch communicatie-instrument zou heel handig zijn.” – Een gemeenteraadslid
Techniek testen in het kader van CITYCHLOR – foto: Nanne Hoekstra
17
Sentiment rond sediment
Buitenlandse vismigratie
Ook het oppervlaktewater moet worden beschermd tegen verontreiniging. Hoewel in heel NWE fors is geïnvesteerd in de zuivering van industrieel afvalwater, blijven er nutriënten en pesticiden wegsijpelen naar de rivieren en zich ophopen in het sediment. Zo verzamelen gevaarlijke stoffen zich in de rivierbedding. Ecologische maatregelen, zoals de aanleg van sedimentvangen, kunnen leiden tot beter sedimentbeheer, lagere baggerkosten en een meer natuurlijke rivierontwikkeling. Dat is goed voor het riviertoerisme, het landschapsherstel en de lokale economie.
Sediment blokkeert niet alleen waterwegen en dus de scheepvaart, maar belemmert ook de stroomopwaartse en stroomafwaartse migratie van vissen volgens hun natuurlijke voortplantingscyclus. Door het verwijderen van sedimenten zorgt het project ervoor dat vissen stroomopwaarts naar Wallonië kunnen zwemmen. Alle drie de projecten in het kader van dit thema helpen om de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (2000) en de Grondwaterrichtlijn (2006) te realiseren (zie Woordenlijst).
SCALDWIN streeft naar een betere oppervlakte- en grondwaterkwaliteit in het internationale stroomgebieddistrict (ISGD) van de Schelde. Dit gebied van 36.413 km2 beslaat delen van Frankrijk, Nederland, Wallonië en Vlaanderen. Met 353 inwoners per km2 behoort de bevolkingsdichtheid hier tot de hoogste in Europa. In 60% van het gebied vindt zeer intensieve landbouw plaats, waardoor de druk op het watersysteem enorm is. Voortbouwend op de resultaten van het IIIB-project Scaldit is Scaldwin thans bezig met het meten van sedimentvrachten.
De Schelde bij Uitbergen (België) – foto: Koen de Langhe 18
Behalve oppervlaktewater stopt ook grondwater niet bij de grenzen, dus is het noodzakelijk om samen te werken met partners aan de andere kant van de grens. De territoriale uitdaging is om ervoor te zorgen dat alle transnationale maatregelen consequent en gecoördineerd worden uitgevoerd. Via de Internationale Scheldecommissie zijn alle bevoegde instanties in het stroomgebieddistrict Schelde betrokken bij het project. Er worden kosteneffectieve, transnationale stroomgebiedbeheersplannen ontwikkeld die samen zullen worden uitgevoerd en geëvalueerd.
DUURZAME GROEI
Nationaal Park Oosterschelde (NL) – foto: Ludo Goossens
Resultaten met een korreltje zout Het project voert een verziltingsstudie uit om de verdeling van zoet en zout water in de ondergrond in kaart te brengen. Daarvoor werkt de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) momenteel samen met de provincie Zeeland. In Vlaanderen zijn 12 nieuwe meetpunten geboord. Op basis van de gegevens die hier worden verzameld (geofysische boorgatmetingen, niveaumetingen), kunnen de partners een grondwatermodel opstellen dat de verdeling van zoet en zout water in de ondergrond weergeeft. Dit model kan worden gebruikt om het rivierecosysteem te monitoren en de biodiversiteit te verbeteren. Frankrijk, Wallonië en Vlaanderen hebben een trilaterale overeenkomst gesloten inzake het monitoren van het grondwaterpeil in een diepe grensoverschrijdende laag (kolenkalksteen). De metingen zijn in volle gang en worden uitgevoerd door hydrologen van de acht partnerorganisaties van het transnationale samenwerkingsverband.
Grasland in Berlare (België) – foto: Yves Adams
De zes partijen (Frankrijk, Federaal België, Waals Gewest, Vlaams Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest en Nederland) bij het internationale Scheldeverdrag dat op 3 december 2002 in Gent is ondertekend, streven samen met de Internationale Scheldecommissie (ISC) naar duurzaam en integraal waterbeheer van het stroomgebieddistrict Schelde. De belangrijkste missie van de ISC is om alle verplichtingen op grond van de Europese Kaderrichtlijn Water en de Europese Hoogwaterrichtlijn af te stemmen tussen de verschillende landen. De ISC beheert ook een homogeen meetnet en een waarschuwings- en alarmsysteem voor incidentele watervervuiling. www.isc-cie.org
SCALDWIN project
19
Hebt u goed opgelet? 1. Hoeveel projecten zijn er na de eerste 6 projectoproepen goedgekeurd?
a. 19 b. 49 c. 409
2. Waar streeft REGAIN naar bij de bouw of renovatie van bedrijfsgebouwen? a. een stijlvol ontwerp b. energiezuinigheid c. toepassing van de principes van Feng Shui 3. Het streven van BLISS naar duurzamere straatverlichting heeft geleid tot minder …
a. criminaliteit b. gordijnen c. uitstoot van broeikasgassen
4. Wat verstrekt FASILIS aan MKB-bedrijven om innovatie te bevorderen?
a. comfortabele banken b. beurzen voor een business school c. vouchers voor onderzoeksfaciliteiten
5. Waarom is +COMPOSITES van mening dat composietmaterialen beter zijn?
a. Omdat ze betere fysische en chemische eigenschappen hebben b. Omdat ze compost bevatten waar planten beter van groeien c. Omdat ze goedkoper zijn
6. Wat moet, volgens PILLS, het medisch personeel in ziekenhuizen minder door de afvoer spoelen?
a. besmet bloed b. medicijnen die over de houdbaarheidsdatum zijn of die niet meer nodig zijn c. koud geworden automatenkoffie
7. Op welke doelgroepen richt CITYCHLOR zich met betrekking tot het gebruik van oplosmiddelen?
a. kinderen en jongeren b. stomerijen en drukkerijen c. politieagenten en detectives
8. Beter sedimentbeheer door het project SCALDWIN zal helpen om…
20
a. de baggerkosten te verlagen b. de populariteit van sportvissen te bevorderen c. negatieve sentimenten tegen te gaan
Een moment voor reflectie: optimist of pessimist? Het programma is half vol, maar ook half leeg
21
Thema 4: Een vergrijzende bevolking gezond, actief en betrokken houden De tijd van (je) leven
Ouder talent aanboren
Wie de vijftig is gepasseerd, hoeft zijn bezigheden niet te beperken tot wat rommelen in de tuin of rondwandelen over de golfbaan. Het leven begint toch pas bij 40? De levenservaring van vijftigers en zestigers kan uitstekend worden ingezet om de economie van NWE concurrerender te maken. Niet alleen door hen aan te moedigen hun pensioenen aan te vullen met een paar uurtjes kassawerk bij de supermarkt, maar door optimaal gebruik te maken van de kennis, ervaring en netwerken die zij in hun werkende leven hebben opgebouwd. Dat kan bijvoorbeeld via lidmaatschap van een kamer van koophandel, een Rotary Club, een Lions Club of een organisatie van oudere werknemers. Succesvolle zakenmensen en ondernemers kunnen het zich financieel vaak permitteren om vroeg met pensioen te gaan, en hebben dan weinig economische prikkels om nog te gaan werken. Daarom stimuleert het project hen om kleine bedrijven en lokale organisaties te laten meeprofiteren van hun deskundigheid.
Het gaat er niet zozeer om wat je weet, maar wie je kent. SENIOR ENTERPRISE moedigt ouderen aan om als bedrijfsambassadeur of rolmodel te fungeren voor een jongere generatie risiconemende ondernemers in hun omgeving (door hun tijd en misschien geld te steken in nieuwe ondernemingen), maar daarnaast ook om zelf een eigen bedrijf op te zetten. In dat kader zal het project adviesbijeenkomsten, cursusdagen, workshops en begeleidingsprogramma’s organiseren. Deze ambassadeurs gaan hun partnerregio’s dus echt verwennen. Wat zij te bieden hebben, is commercieel heel wat voedzamer dan een blad met Ferrero Rochers! (Kent u die tv-reclame nog?)
Uit onderzoek van de Global Entrepreneurship Monitor (GEM) (www.gemconsortium.org) blijkt dat er onder vijftigplussers veel minder startende ondernemers zijn dan in de jongere leeftijdsgroepen. Zo is in de EU als geheel 5,9% van de volwassen bevolking betrokken bij een vroege fase van ondernemersactiviteit. Bij onderverdeling in leeftijdsgroepen blijkt dat 9,4% van de 25tot 34-jarigen is betrokken bij startersactiviteiten, vergeleken met slechts 2,8% van de groep 55-64.
Neem dat maar van hen aan
Fergal Keogh, oprichter van Simtech, denkt dat vijftigplussers vaak pas beseffen hoe waardevol hun eigen ervaring en kennis zijn als ze de kans krijgen om die toe te passen. Hij heeft gemerkt dat als een jonge ondernemer samenwerkt met een ouder, ervaren iemand met sterke commerciële vaardigheden, dit vaak indruk maakt op banken en andere financiers. Fergal is enthousiast over zijn nieuwe carrière als ondernemer. “Jongere mensen hebben het nadeel dat ze nog niet alle fouten hebben gemaakt die wij wel hebben gemaakt… en waarvan wij hebben geleerd. Het was ontzettend leuk en stimulerend om Simtech op te zetten. Ik heb vanaf de grond iets kunnen opbouwen om aan mijn gezin na te laten. Ik ben nu 63 en hoop nog tot ver na mijn zeventigste door te gaan.”
‘Oudernemers’
De verschillende partners richten zich op verschillende segmenten van de bevolking. In het VK zit bijna één op de drie mensen tussen de 50 en de pensioenleeftijd zonder baan. Nog geen 10% van daarvan zijn gepensioneerden met een adequaat inkomen. De overige 90% zijn arbeidsongeschikten, werklozen, mantelzorgers en gepensioneerden met een te laag pensioen. PRIME (The Prince’s Initiative for Mature Enterprise) is een initiatief van ZKH Prins Charles, die constateerde dat in alle ontwikkelde landen de arbeidsmarkt op dit punt tekortschiet. De organisatie is momenteel actief in Engeland, Wales en Noord-Ierland. In Wales wordt gewerkt met de zusterorganisatie PRIME Cymru. Via gratis voorlichting, bijeenkomsten en cursussen worden ouderen geholpen om weer aan het werk te komen door een eigen bedrijf te beginnen als ‘oudernemer’.
22
Door schade en schande wijs
Michael Heary (70) is blij dat hij met zijn deskundigheid echt een verschil kan maken voor andere ondernemers. “Ik denk dat er vrij veel mensen zijn die een schat aan ervaring hebben maar nooit op het idee zijn gekomen om anderen te adviseren of te begeleiden. Wie zelf door schade en schande wijs is geworden, kan in die zin echt iets voor anderen betekenen. En behalve dat ze bedrijven heel goed door een moeilijke periode heen kunnen helpen, zullen ze er zelf waarschijnlijk ook nog ontzettend veel plezier aan beleven, net als ik!”
INCLUSIEVE GROEI
Vermindering van de grijze druk De grootste grijze dreiging voor Europa is niet de vulkanische aswolk boven Noordwest-Europa, maar het feit dat het aantal 75-plussers in de EU de komende dertig jaar met 75% zal toenemen. Tegen die tijd zal 60-70% van de ziekenhuispatiënten boven de zeventig zijn. We hebben het hier niet over een plotselinge vloedgolf van mensen die opeens ziek worden, maar over een gestage toename van aandoeningen waar een groot deel van de NWE-bevolking reeds mee kampt. Ouder worden heeft niet alleen economische en sociale gevolgen, maar legt ook een enorme druk op de gezondheidszorg. Er moet onderzoek worden gedaan naar nieuwe manieren om oudere patiënten te behandelen, en er moet worden gezorgd voor de totstandkoming van een goede ‘geriatrische cultuur’ op alle organisatorische niveaus in ziekenhuizen.
Zorgen voor nieuwe zorgoplossingen Doordat er steeds meer zorg nodig is voor patiënten die na een operatie thuiskomen met een shock of lijden aan dementie, zoals Alzheimer, verandert het werk in de zorgsector. Hoe zorg je dat patiënten thuis kunnen blijven wonen en toch voldoende medische zorg krijgen? Welke technologieën zijn het meest geschikt om een goede communicatie tussen medische instellingen en zorggebruiker te garanderen? Health and Demographic Change (HDC) is aan het experimenteren met verschillende mogelijke oplossingen op één bepaald terrein via een netwerk van ziekenhuizen, en kiest er dus niet voor om het gebruik van technologie in de ouderenzorg gewoon te harmoniseren. De projectpartners, allemaal afkomstig uit de geriatrische dienstverlening, zijn samen bezig om internetgebaseerde woordenboeken en glossaria van algemeen aanvaarde termen op te zetten en nieuwe technieken voor videoconferencing en gegevensuitwisseling uit te testen.
Goed geregeld voor de geriatrie HDC is een project waarin twee universiteiten (Maastricht en Genève), vijf ziekenhuizen (Straatsburg, Luik, Luxemburg, Metz-Thionville en Mannheim) en een overheid (Bas-Rhin) samen voortbouwen op de resultaten van IIIB-project Hospitals Cooperation. Het onlangs opgerichte Diagnostisch Onderzoekscentrum voor Psychogeriatrie (DOG-PG) van de Universiteit Maastricht combineert de aanpak van een geheugenpolikliniek met die van een regionale instelling voor geestelijke gezondheidszorg (RIAGG). Het doel is om huisartsen gedetailleerd diagnostisch en therapeutisch advies te geven over patiënten met cognitieve aandoeningen. De Luikse partner is een pionier op het gebied van ‘geolocatie’, waarbij nieuwe technologie wordt toegepast in apparaten zoals een wifi-ontvanger om de nek van een patiënt of op een scherm naast het bed. Op die manier kan bijvoorbeeld een negentigjarige worden ‘gegeolocaliseerd’. Dat klinkt misschien een beetje eng, maar het is eigenlijk vrij simpel. Bijvoorbeeld, Paulette is een bejaarde vrouw die op een dag besluit om in haar eentje naar het ziekenhuis te lopen, waar ze een afspraak heeft. Ze lijdt echter aan Alzheimer en verdwaalt. Dankzij het project heeft ze een apparaatje bij zich. Ze hoeft alleen maar op een rode knop te drukken. Dan kan de geriatrische afdeling nagaan waar ze is en haar gaan ophalen.
Op het eerste gezicht lijkt dit misschien een sociaal project. Toch heeft het enorme territoriale implicaties omdat veel van de partners dicht bij de landsgrens zijn gevestigd, maar aan verschillende kanten daarvan. Het project blijkt rendabel. Omdat de partners dit thema gezamenlijk als één groot medisch team aanpakken, wordt voorkomen dat personeelsen onderzoekstijd dubbel moet worden betaald.
23
65+ en MP3
‘Zilveren economie’ is goud waard
Het project Cities in Balance nam op 29 april 2010 deel aan de 2e Europese Dag van de Solidariteit en Samenwerking tussen Generaties. Senioren in Brugge konden van studenten leren hoe een computer, een mobieltje, een MP3-speler en een iPod werken. In Genk konden senioren verhalen vertellen aan kinderen, die naar aanleiding daarvan een kunstwerk of knutselwerkje maakten. In Hagen kwamen doven van alle leeftijden bij elkaar voor computerlessen, een dartswedstrijd en een cursus over omgaan met stress.
Iedereen wordt ouder. Ook in Europa als geheel worden de mensen gemiddeld ouder. Als gevolg van lagere geboortecijfers en een betere gezondheid, en dus een stijgende levensverwachting, treden er demografische veranderingen op in die zin dat de bevolking vergrijst. Dankzij de economische en sociale vooruitgang leeft een Europeaan tegenwoordig gemiddeld 8-9 jaar langer dan in 1960. De senioren van nu zijn actiever en gezonder en hebben meer koopkracht. Het ontwikkelen en stimuleren van de ‘zilveren economie’ is dus goed voor de economische groei. Tegen deze achtergrond hebben het VK, Frankrijk en andere NWE-landen onlangs de verplichte pensionering afgeschaft of de pensioenleeftijd verhoogd. Zij erkennen dat meer mensen langer zullen moeten werken om de productiviteit en de pensioenen op het huidige peil te houden. CIB (Cities in Balance - Promoting Senior Economy) wil de mogelijkheden voor het ‘zilvergrijze’ deel van de bevolking verbeteren door hen minder afhankelijk te maken van zorgvoorzieningen en door hun welzijn te bevorderen. Het project richt zich op diensten die de kwaliteit van leven verbeteren en die senioren helpen om langer zelfstandig te blijven wonen. Het streven is dat ouderen kunnen deelnemen aan de samenleving, hun huis uit komen, sociaal actief zijn en met andere generaties in contact komen. Het project wil in alle NWE-steden Silver Hubs (ontmoetingscentra voor oud en jong) opzetten.
Digisenior “Dit is de derde keer dat ik meedoe aan deze cursus, en het komt vooral door de jongeren dat ik er weer ben. Ik heb nu een laptop waarmee ik kan surfen, chatten en mailen. En ik kan omgaan met Outlook, Google en Skype.” Jeanne Vanden Bussche (82) “We krijgen een beoordeling voor het geven van deze lessen, maar we doen het vooral omdat het leuk is! Voor jongeren zijn al deze dingen heel ‘normaal’, want wij zijn opgegroeid met computers. Maar je moet er rekening mee houden dat wat wij ‘makkelijk’ vinden, voor senioren helemaal niet vanzelfsprekend is.” Inguro Verdin (19)
CIB-project actief in Genk (België) 24
INCLUSIEVE GROEI
‘Verhaal uit het hart’ De CIB-partners organiseerden een ontmoeting tussen kinderen en senioren in Genk (België). De kinderen kregen de opdracht om te luisteren naar de verhalen van de ouderen – vaak zelf grootouders – en deze verhalen te visualiseren door middel van schilderijen en tekeningen. Daarna gingen verhalenverteller en artiest bij elkaar zitten om de fleurige kunstwerken te bespreken.
“Ik wist niet dat mijn oma zo cool was!” (na een verhaal van zijn oma over haar ‘avonturen’ met het gele autootje dat ze vroeger had). Skarlidis Spiros (11 jaar)
Er waren verhalen over het leven als kind in de Tweede Wereldoorlog en over de emotionele ervaring om je land te moeten ontvluchten om elders in Noordwest-Europa een nieuw leven op te bouwen. Er waren ook mensen die vertelden over hun werk en over hoe belangrijk het is om op school dingen te leren waar je later iets aan hebt. Een gepensioneerde schoenmaker vertelde over het doorgeven van kennis van de ene generatie op de andere. Maar zijn verhaal ging ook over de opkomst van de moderne consumptiemaatschappij en de gevolgen daarvan voor ambachtslieden: “Ik heb mijn leven lang schoenen gerepareerd voor anderen. Alles leerde ik van mijn vader. Er waren allerlei soorten schoenen: met hoge hakken, met mooie kleuren... Maar alles veranderde toen de mensen vaker nieuwe schoenen kochten en de oude niet meer lieten repareren. Nu zijn er nog maar weinig zelfstandige schoenmakers te vinden.”
“Mijn oma woont in Turkije dus ik mocht een andere oude mevrouw interviewen. Die aardige mevrouw is nu een soort Belgische oma voor mij geworden.” Yildiz Saffet (11 jaar)
2012... het Europese Jaar van actief ouder worden en intergenerationele solidariteit? Toen Vladimir Špidla, [toenmalig] EU-commissaris voor Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Gelijke Kansen, in april 2008 op een conferentie van het Sloveense Voorzitterschap met het voorstel kwam om 2012 uit te roepen tot Europees Jaar van actief ouder worden en intergenerationele solidariteit, waren de reacties zeer enthousiast. Sindsdien heeft een toenemend aantal belanghebbenden de handen ineengeslagen voor een dergelijk Europees Jaar. Op Europees niveau voeren de nietgouvernementele organisaties AGE, AEIP, AIM, CECODHAS, COFACE, Eurochild, de European Womens Lobby en het European Youth Forum samen een bewustwordingscampagne over de noodzaak om een breed debat te voeren (op Europees, nationaal en lokaal niveau) over innovatieve oplossingen om actief ouder worden en meer solidariteit en samenwerking tussen de generaties te bevorderen. Volgens hen zou de beste manier zijn om daar in 2012 een Europees Jaar aan te wijden. We moeten nog even afwachten hoe de huidige EU-commissaris, Lázló Andor, hierover denkt. Fragment uit een artikel van Anne-Sophie Parent, directeur van het Europese Ouderenplatform AGE, in ‘Social Agenda’, kwartaalblad van de Europese Commissie over werkgelegenheid en sociale zaken, nr. 21, juli 2009, p. 26.
25
Thema 5: Natuurplannen afstemmen op klimaatverandering Voorzichtig met water!
Transnationaal vlot
De benoeming van Connie Hedegaard tot eerste Klimaatcommissaris van de EU laat zien dat klimaatverandering in Brussel hoog op de agenda staat. Dit sluit aan bij het Groenboek van de Commissie uit 2007, Aanpassing aan klimaatverandering mogelijkheden voor EU-actie (SEC(2007) 849), waarin wordt erkend dat er dringend maatregelen nodig zijn om de gemiddelde temperatuurstijging wereldwijd te beperken tot minder dan 2°C ten opzichte van het pre-industriële niveau, want “als de temperatuurstijging meer dan 2°C bedraagt, neemt het risico van gevaarlijke en onvoorspelbare klimaatveranderingen snel toe en stijgen ook de aanpassingskosten”.
Zes stroomgebiedbeheerders, zes universiteiten en onderzoekscentra, drie overheden en één niet-gouvernementeel crisiscentrum gaan deze transnationale uitdaging samen aan. Vanaf een gezamenlijk ‘vlot’ willen ze een scenario zoals in de film Waterworld (1995), waarin Kevin Costner wanhopig op zoek is naar een droog stukje land, voorkomen. De partnerbijeenkomsten worden georganiseerd door de Internationale Maascommissie. Het onlangs gepubliceerde rapport over crisismanagement bij overstromingen is de eerste inventarisatie van crisisorganisaties en -instrumenten in het Maasbekken die ooit is gemaakt, en is beslist essentieel om tijdig en doeltreffend te kunnen reageren op de uitdagingen waarvoor rivierbeheerders en planologen zich boven- en benedenstrooms gesteld zien.
De Hoogwaterrichtlijn (2007/60/EG) verplicht alle lidstaten om overstromingsrisico’s in kaart te brengen. Maar is het project AMICE (Adaptation of the Meuse to the Impacts of Climate Evolutions) dan te pessimistisch? De partners gaan ervan uit dat er meer overstromingen en meer droogteperioden zullen gaan optreden. “Wat we ook doen, de klimaatverandering valt niet te stuiten.” Wat volgens hen wél kan, is besluiten hoe de gevolgen het best bestreden kunnen worden. In die zin is aanpassing aan de veranderende omstandigheden essentieel.
H2oop doet wonderen AMICE bundelt de krachten in het stroomgebied van de Maas, dat zich uitstrekt over 950 km vanaf het plateau van Langres tot aan Rotterdam. Het project wil de rivier helpen om ‘vriendjes te worden’ met klimaatverandering. Alle 17 partnerorganisaties in het stroomgebied zijn op zoek naar één allesomvattende strategie, maar houden er rekening mee dat ze, al voortpeddelend door het project, voor een aantal verrassingen zullen komen te staan. Nat worden? Omslaan? In ieder geval zullen ze moeten onderzoeken, testen en kwantificeren. De partners werken toe naar een overstromings- en droogtebestendig beeld van hoe de Maas in de toekomst zal reageren op extreme omstandigheden.
Het gaat er niet alleen om dat oeverbewoners bang zijn dat hun huiskamer onderloopt en dat ze hun doorweekte vloerbedekking moeten vervangen. Er zijn vooral ook gigantische economische implicaties. Naast ondergelopen huizen leveren extreme overstromingen ook enorme schade op voor het bedrijfsleven en voor de infrastructuur. Verder is het voor de kerncentrales in Chooz (Frankrijk) en Tihange (België) van belang dat de waterstand niet al te ver daalt. Een goede beheersing van het waterpeil is dus een voorwaarde voor het vervoer, voor duurzame landbouw en voor de drinkwatervoorziening voor 6 miljoen mensen.
Voorkoming van ernstige overstroming AMICE wil de economische, sociale en ecologische gevolgen van klimaatverandering voor de dichtbevolkte en volgebouwde uiterwaarden zo veel mogelijk beperken. Anders dan men misschien zou verwachten, behoren deze tot de meest kwetsbare gebieden in Europa, vanwege de risico’s van stormen, hevige regenval en plotselinge overstromingen. Anticiperen is het toverwoord. Niets doen zal waarschijnlijk leiden tot minder externe investeringen en ontvolking. Het effect van het project zal door de lokale bevolking dus nog tientallen jaren worden gevoeld.
De Maas is een van de grootste bevaarbare rivieren in NWE. Het stroomgebied omvat vijf lidstaten. De afvoer varieert sterk met de seizoenen: in de winter van 1993 werd aan de Nederlands-Belgische grens een record van 3100 m³ per seconde gemeten, terwijl de afvoer in de zomer meestal slechts 10-40 m³ per seconde bedraagt. De Maas is een regenrivier, die niet gevoed wordt door smeltwater en die weinig grondwaterbergingscapaciteit heeft. Dit levert risico’s op voor de economische activiteit, de ecologische toestand en het onvervangbare culturele erfgoed.
26
Borgharen, een dorp langs de Grensmaas – foto: Willem Overmans
DUURZAME GROEI
In 2007 kreeg het VK te maken met de ernstigste overstromingen sinds 1947. Duizenden mensen moesten hun huis verlaten tijdens de natste zomer sinds het begin van de neerslagwaarnemingen (1766). Hoewel deze overstromingen uitzonderlijk waren, is herhaling niet uitgesloten. NWE moet zich dus aanpassen aan dit toenemende risico, wat in principe twee dingen betekent: de afvoer vertragen en het water vasthouden. Dit kan allebei worden bereikt via natuurlijke vormen van overstromingsrisicobeheer, die overigens ook nog allerlei andere voordelen opleveren voor mens en dier.
Niet pappen, wel nat houden Misschien denkt u wel dat de klimaatverandering eigenlijk goed nieuws is voor de partners van WAVE (Water Adaptation is Valuable for Everybody). Anders dan AMICE richt dit project zich immers juist op hoog water. Door het waterpeil hoog te houden, ontstaan er positieve effecten op de waterhuishouding van de natte hei in lokale natuurgebieden. De nieuwe aanpak van het WAVE-project, genaamd ‘Living Landscapes’, is bedoeld om de mensen te beschermen tegen overstromingen en tegelijkertijd het aangetaste landschap te herstellen. Natte gebieden moeten nat blijven omwille van de natuur, maar zijn om veel meer redenen van onschatbare waarde voor de maatschappij. Ze vangen overtollig water op, bieden mogelijkheden voor recreatie en toerisme, zijn goed voor de waterkwaliteit en kunnen fungeren als focus in voorlichtingscampagnes over de overstromingsproblematiek. “De Brue Valley is een heel belangrijk veengebied waar duizenden watervogels voorkomen. Het wordt gebruikt voor recreatie, visserij, turfwinning en landbouw. WAVE financiert een investering waarmee wij het versnipperde patroon van natte habitats weer tot één geheel willen maken. Samen met de lokale bevolking willen wij een omgeving creëren die is opgewassen tegen de toekomstige gevolgen van de klimaatverandering en de toenemende druk op de ruimte.” Simon Nash, directeur Somerset Wildlife Trust
NWE ‘klimaatbestendig’ maken Tegelijkertijd blijven waterkeringen een essentiële bescherming vormen voor woningen en waardevolle landbouwgrond. Om zich te wapenen tegen de toekomstige effecten van klimaatverandering, zal NWE echter in toenemende mate moeten kiezen voor natuurlijke oplossingen voor waterbeheer. Voortbouwend op het IIIB-project JAF wordt door WAVE op 12 plaatsen geïnvesteerd in onderzoek naar de gevolgen van veranderingen in het water, mede met het oog op de totstandkoming van een 50-jarenplan voor overstromingen. WAVE werkt met afbeeldingen op basis van lucht- en landschapsfoto’s van de Levels and Moors, die over modellen van rivier- en zeewateroverstromingen heen worden gelegd. Veertig grondeigenaren hebben subsidie gekregen van Somerset County Council om op kleine schaal bos aan te planten. Somerset is grotendeels laag gelegen en staat bloot aan dubbele overstromingsrisico’s: door de zeespiegelstijging én door regengebonden (pluviale) en riviergebonden (fluviale) overstromingen. Somerset beschikt over goede waarschuwingssystemen om de voedselproductie te beschermen. Samen met de WAVE-partners wordt nu ingezoomd op drie manieren om met risico’s om te gaan: 1. Werken met voorspellingsmodellen om de lokale effecten van klimaatverandering te analyseren, en vervolgens de resultaten vertalen in gemakkelijk over te brengen boodschappen. 2. Bevorderen van duurzaam beheer van overtollig water, via natuurlijke processen waarbij het water meer ruimte krijgt, met zo min mogelijk negatieve gevolgen voor bewoners en grondeigenaars en zo veel mogelijk kansen voor de natuur. 3. Geven van voorlichting om individueel en collectief gedrag te veranderen.
“Het leukste is dat boeren zo positief reageren op het werken met nieuwe vormen van waterbeheer. Het project heeft beslist meer duidelijkheid gegeven over de praktische oplossingen die boeren kunnen begrijpen en die ze willen invoeren vanwege de voordelen voor het hele stroomgebied. Zo heeft de bomenaanplantregeling in Eastcombe na lange tijd vrijwel een einde gemaakt aan een erosieprobleem, dat niet alleen zorgde voor overlast op de nabijgelegen snelweg, maar ook regelmatig voor verontreiniging van een zijrivier van de River Tone met weggespoelde grond.” “Naar aanleiding van deze praktische, kosteneffectieve oplossing heeft een aantal andere boeren in andere delen van Somerset zich bereid verklaard om vergelijkbare maatregelen te nemen. Het oplossen van slepende problemen door middel van samenwerking, dus zonder dat politie en justitie eraan te pas hoeven komen, is zonder meer het belangrijkste resultaat van deze specifieke maatregel die door WAVE is gefinancierd. Als boeren eenmaal hebben ervaren hoe deze positieve aanpak werkt, raken ze gemotiveerd om zelf oplossingen te bedenken voor andere waterbeheerproblemen. Zo ontstaat er sociale druk op hun buren en andere gelijkgestemde boeren en grondbeheerders om ook mee te doen.” David Cliffe, FWAG
Zwaan in natuurreservaat Greylake, Somerset (VK) – foto: Mark Robinson (Flickr)
27
Thema 6: Zoeken naar intelligente oplossingen voor personen- en goederenvervoer Door na remise Waar moet je een remise aanleggen? Bij dit soort ingrijpende planologische beslissingen speelt altijd het NIMBY-probleem (Not In My Back Yard). Het is te begrijpen dat grondeigenaars, vaak gemeenten, streven naar een zo rendabel mogelijk gebruik van de ruimte. Maar tegelijkertijd moeten ze ook zo milieuvriendelijk mogelijk te werk gaan en de burgers tevreden houden. Maar hoe kun je openbare infrastructuur aanleggen zonder negatieve gevolgen voor de stedelijke omgeving? Dit geldt ook voor sporen en remises waar voertuigonderhoud plaatsvindt. Remises zijn plekken waar de meeste reizigers zelden komen. Maar het zijn niet alleen maar grote metalen loodsen. Sommige zijn beroemd vanwege hun architectuur, zoals de tramremise van Woluwe uit 1897, een van de zes remises in Brussel. Daarnaast hebben ze ook een sociale functie: bestuurders komen er hun dienstregeling afhalen, collega’s ontmoeten, eten, douchen, zich omkleden en pauzeren. Een goed ontwerp verbetert de arbeidsomstandigheden voor een groot aantal mensen; alleen al in Brussel zijn er 860 bestuurders voor de 350 trams op de 19 tramlijnen.
De strijd om de stedelijke ruimte Helaas zijn er overal in NWE voorbeelden van slechte ontwerpen, die de capaciteit van het tramnet beperken en de exploitatie duurder maken, met als gevolg duurdere kaartjes voor de passagiers, meer geluidsoverlast en onnodig veel beton. Stedelijke ruimte is een schaars en waardevol goed. Een oplossing zou dan ook kunnen zijn om, in plaats van de omliggende ruimte, de boven- of onderliggende ruimte te benutten.
Vanuit deze gedachte wordt in de Zuid-Rotterdamse wijk Beverwaard een nieuwe tramremise ontworpen met 500 parkeerplaatsen op het dak, waardoor kostbare randstedelijke ruimte vrijkomt. Automobilisten die hun auto hier parkeren, hoeven alleen maar de trap af om op de tram naar het centrum te springen. De Belgische partners hebben gezien dat Duitse steden meer geld uitgeven aan een goed ontwerp en een betere afwerking, en dat daar blijvende – economische, sociale en milieugebonden – voordelen tegenover staan.
Trendy trams Overal in Noordwest-Europa zijn trams weer in de mode. Innovatieve remiseontwerpen zijn onder meer te vinden in Parijs, waar een school, kantoren en winkels zijn gebouwd boven een ondergrondse remise, en in Zürich, waar zich boven de remise appartementen bevinden. In het kader van Tramstore21 (Building Sustainable and Efficient Tramway Depots for the Cities of the 21st Century) werken de steden Brussel, Rotterdam, Dijon en Blackpool samen met een Duits industrieel onderzoeksinstituut. Bij het project zijn allerlei partijen betrokken: technici en stedenbouwkundigen, gemeentelijke vervoersafdelingen en de eindbegunstigden – de vele tramreizigers. Naast het verspreiden van best practices investeert het project bijna 7,5 miljoen euro in het opnieuw in gebruik nemen, renoveren en opknappen van bestaande remises voor het wassen en repareren van trams. Dat is uiteraard veel goedkoper dan nieuwbouw, aangezien nieuwe remises ongeveer een miljoen euro per tram kosten en de partners in de vier steden samen ruimte zoeken voor ongeveer 150 trams.
Tramtastische kansen! “Een paar jaar geleden ontmoetten we onze collega’s uit andere steden altijd elke maand. Soms vroegen we elkaar om hulp, in ruil voor een goede fles wijn. Maar door alle spanningen in België komt dat er nu helaas veel minder van. Tramstore21 is een kans om deze contacten nieuw leven in te blazen.” Fernand Van de Plas, STIB “Lokale vervoermaatschappijen moeten net zo gemakkelijk kunnen samenwerken en ervaringen kunnen uitwisselen als de lokale teams van grote particuliere internationale vervoerbedrijven, zoals Veolia of Transdev. Tramstore21 kan hen daarbij helpen.” Raphael Calvelli, coördinator TRAMSTORE21 Marconi-remise, Brussel (België)
28
SLIMME GROEI
Knelpunten als speerpunt
Gestroomlijnd goederenvervoer
Een centraal element van de Europa 2020-strategie is het streven om de vervoerssector te moderniseren en te ‘decarboniseren’. Via de Rotterdam-Genua-corridor wordt ieder jaar 700 miljoen ton goederen vervoerd, wat neerkomt op zo’n 50% van alle noordzuid-goederenvervoer over het spoor. In het omliggende gebied wonen en werken circa 70 miljoen mensen. Voorwaarden voor duurzame economische ontwikkeling zijn enerzijds het oplossen van knelpunten in het goederenvervoer per spoor, anderzijds het aanleggen van ontbrekende schakels om te komen tot snel, schoon en efficiënt multimodaal vervoer. De opening van twee Alpentunnels, in Zwitserland bij Lötschberg in 2007 en de Gotthard in 2017, betekent een doorbraak in dit verband, waardoor de reistijden flink zullen afnemen.
Het project laat ook mooi zien hoe de nieuwe flexibiliteit in de regels van INTERREG IVB NWE, waardoor ook partners van buiten het programmagebied aan een project kunnen deelnemen, een territoriaal effect kan hebben binnen het gebied. Bijvoorbeeld, door de infrastructuur aan de Italiaanse kant van de corridor te verbeteren en te coördineren, zal het vrachtvervoer naar, vanuit en door de betrokken NWE-regio’s sneller en eenvoudiger verlopen.
CODE24 richt zich op het oplossen van knelpunten. Het project sluit aan bij een hele reeks projectinvesteringen die synergieën moeten opleveren voor duurzaam goederenvervoer langs deze corridor. CODE24 levert zijn eigen planningsinstrumenten en maatwerkoplossingen voor de trajecten in de betrokken partnerregio’s. Op de European Corridor Conference in Mannheim op 7 mei 2010 kwamen de partners van het CODE24-project bijeen met beleidsmakers die bij de ontwikkeling van de corridor zijn betrokken, zoals vertegenwoordigers van de vervoerssector, logistieke bedrijven, infrastructuurbedrijven, verkeerskundigen, planologen, politici en gemeentebestuurders. Het succes van het project staat of valt echter niet alleen met politieke beslissingen, maar ook met discussies over de vraag hoe in de dagelijkse praktijk moet worden omgegaan met transnationaal vrachtverkeer. De partners hebben proeven gedaan met verschillende manieren om de doorstroming te verbeteren, om de ruimtelijke en milieugebonden gevolgen van de verkeersgroei in aanmerking te nemen en om de bestaande infrastructuur zo goed mogelijk te benutten.
Treinspotters met beleidsinvloed De CODE24-partners worden nauwlettend in de gaten gehouden door twee clubs van regionale belanghebbenden, die overigens ook bijdragen aan diverse werkpakketten. De eerste is de Unie van Europese Kamers van Koophandel (UECC) voor Vervoersvraagstukken, een vereniging van 75 instanties uit 11 Europese landen die zich inzet voor een Europees vervoersbeleid op basis van de economische behoeften in haar ‘invloedssfeer’ tussen Rotterdam, Marseille en Wenen. De tweede is het Gotthard-comité, een vereniging van Zwitserse kantons en kamers van koophandel in het gebied rond de Gotthard-as. Zij streven samen naar efficiënt en duurzaam vervoer en een evenwichtige ontwikkeling van natuurlijke habitats en economische centra.
Aansluiting bij TEN’s CODE24 (Corridor 24 Development Rotterdam) voegt regionale ontwikkeling toe als derde pijler – naast de politieke pijler van het European Rail Traffic Management System (ERTMS) en de bestuurlijke pijler in de vorm van de European Economic Interest Grouping (EEIG), bestaande uit vier NWE-lidstaten en de Zwitserse railinfrabedrijven. De 16 projectpartners omvatten regionale overheden, universiteiten en particuliere ondernemingen. De universiteit van Duisburg-Essen is de jongste universiteit in Nordrhein-Westfalen en sinds de fusie in 2003 een van tien grootste van Duitsland. Het project staat niet op zichzelf, maar sluit aan bij de trans-Europese vervoersnetwerken (TEN-T), het Europese masterplan voor het weg-, rail-, lucht-, zee- en binnenvaartvervoer. Hoogwaardige verbindingen met het achterland zijn van levensbelang voor de havens in NWE – en niet alleen voor de grootste, Rotterdam. Zij fungeren als knooppunten van waaruit goederen snel en veilig moeten worden doorgevoerd naar bestemmingen in heel Europa.
“De ontwikkeling van de spoorcorridor tussen de Noordzee en de Middellandse Zee is een van de belangrijkste vervoersprojecten in Europa. De noord-zuid-as voor het spoorvervoer, in de Europese verkeersrouteplanning bekend als ‘Corridor 24’, loopt door vier landen en verbindt twee Europese topregio’s die allebei worden gekenmerkt door een enorme economische kracht, hoge bevolkingsdichtheid en toenemend verkeersvolume.” Günther H. Oettinger, voormalig minister-president van BadenWürttemberg, sinds 2010 Eurocommissaris voor Energie
29
Koersen op samenwerking in NWE
30
Hoe slim bent u? 9. Hoeveel EFRO is er tot 2013 nog over voor nieuwe projecten? (tip: zie pagina 32)
a. meer dan 5,5 miljoen euro b. meer dan 155 miljoen euro c. slechts 55 euro
10. SENIOR ENTERPRISE stimuleert NWE-burgers boven de 50 om te fungeren als…
a. figuranten in films over het culturele erfgoed b. fotomodellen c. bedrijfsambassadeurs
11. Health and Demographic Change past ‘geolocatie’ toe voor het lokaliseren van …
a. fossielen en archeologisch interessante locaties b. de dichtstbijzijnde universitaire vakgroep geologie c. dementiepatiënten
12. Het project Cities in Balance zet jongeren in om ouderen te leren…
a. hardlopen en skateboarden b. sms’en en internetten c. uitgaan in Berlijn en Barcelona
13. AMICE wil dat gemeenschappen langs de Maas zich aanpassen aan…
a. de gevolgen van de klimaatverandering b. de gevolgen van zure regen c. de toename van de pleziervaart
14. Wat doet het WAVE-project met natte habitats?
a. exotische vogelsoorten introduceren b. laten opdrogen om extra landbouwgrond te creëren c. een versnipperd patroon van stukjes natuur weer tot één geheel maken
15. Waarom zijn de partners van TRAMSTORE21 zo geïnteresseerd in bestaande tramremises?
a. Ze willen ze efficiënter maken en aantrekkelijker om te werken b. Ze kunnen er meer aan verdienen door er nachtclubs van te maken c. Ze willen ze slopen om groene ruimte te creëren voor recreatie
16. Wat willen de CODE24-partners gaan doen tussen Rotterdam en Genua? a. de plaatsen bezoeken die in De Da Vinci Code voorkomen b. de noord-zuid-corridor voor goederenvervoer over het spoor verder ontwikkelen c. een gesponsorde fietswedstrijd tussen beide havens organiseren om geld in te zamelen voor 24-jarige werklozen
31
Wordt vervolgd… Zoals de tabel laat zien, liggen er na zes projectoproepen nog steeds geweldige kansen voor nieuwe projecten om in de periode 2010-2013 bij te dragen tot slimme, duurzame en inclusieve groei in Noordwest-Europa. Wij hopen op ten minste nóg 40 projecten, dat wil zeggen: bijna 400 partners van lokale, regionale en nationale overheden, universiteiten en onderzoeksinstellingen, particuliere ondernemingen en NGO’s. In de vorige periode, 2000-2006, werden in totaal 99 NWEprojecten goedgekeurd. Met 49 projecten tot nu toe hebben we dus een vliegende start gemaakt, maar er is nog dringend behoefte aan nieuwe projectideeën. Er is nog ruim 155 miljoen euro aan EFRO te verdelen, dus er zijn mogelijkheden te over. Gegevens per september 2010
Prioriteit Beschikbaar Resterend Resterende EFRO Mogelijk aantal Mogelijk aantal EFRO-budget EFRO-budget als % van nieuwe nieuwe partners (op (miljoen euro) (miljoen euro) middelen per projecten (op basis van gemiddelde prioriteit basis van omvang van samen gemiddelde werkingsverbanden) projectkosten) 1 – Optimale benutting van het innovatievermogen
89.348.419
55.394.371
62%
15-16
135-144
2 – Beheer van natuurlijke hulpbronnen en risico’s
86.930.420
24.463.852
28%
6-7
54-63
3 –Verbetering van de connectiviteit
89.357. 665
45.225.007
51%
12-13
108-117
4 – Versterking van gemeenschappen
68.480.191
30.343.878
44%
9-10
81-90
334.116.695
155.427.108
48%
43-44
387-396
Totaal
32
…de deur staat wijd open! De zevende projectoproep is in september 2010 gesloten. Op dit moment kijken we uit naar de 8e oproep en verder, en blijven we goede projectideeën aanmoedigen binnen alle prioriteiten. Desondanks zijn met name op bepaalde gebieden nieuwe projectaanvragen welkom: • binnen prioriteit 1 op het gebied van innovatie, met name projecten gericht op het innovatievermogen van organisaties • binnen prioriteit 3 op het gebied van vervoer, met name ICTprojecten • binnen prioriteit 4 op het gebied van duurzame gemeenschappen, met name projecten gericht op goed bestuur Gezien de bestaande projecten binnen en buiten INTERREG, hopen wij dat nieuwe projecten synergieën laten ontstaan met projecten die momenteel in de 13 transnationale samenwerkingsgebieden worden gesubsidieerd, maar ook met projecten die andere EU-subsidie ontvangen, bijvoorbeeld op grond van Doelstelling 2 van het Cohesiebeleid, het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7), het nieuwe concurrentie- en innovatieprogramma (CIP), of de trans-Europese netwerken (TEN’s).
Groei voor het grijpen Zoals deze brochure laat zien, door een voorproefje te geven van de uiteenlopende en complementaire doelen die momenteel worden nagestreefd, richten de 49 goedgekeurde projecten zich nu al rechtstreeks op de prioriteiten van de Europa 2020-agenda. Alle projecten – ook die welke niet in deze brochure zijn opgenomen – zijn op hun eigen manier slim, duurzaam en inclusief. Toekomstige projecten moeten hierop een aanvulling vormen. Als projectpartner kunt u, samen met anderen, helpen om Noordwest-Europa in de komende tien jaar en daarna tot de meest slimme, duurzame en inclusieve regio van Europa te maken.
Wij hopen dat deze projecten u een scherper beeld hebben gegeven van samenwerking. Hebt u Europa 2020 in beeld?
33
Woordenlijst Cohesiebeleid (ook wel ‘regionaal beleid’ genoemd) Het cohesiebeleid van de EU is bedoeld om de economische groei in de 27 lidstaten te bevorderen, zodat de onderlinge verschillen in ontwikkeling kleiner worden. Het biedt regio’s de mogelijkheid hun ruimtelijke potentieel optimaal te benutten, hun concurrentievermogen te versterken en bij te dragen tot meer samenhang in Europa. Voor het eerst gaat het grootste deel van de EU-begroting nu naar het cohesiebeleid: 347 miljard euro – ruim een derde van de totale EU-uitgaven. Van dit budget heeft het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor 2007-2013 EUR 8,4 miljard te besteden voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’, ook bekend als INTERREG. Dit is een van de drie dimensies van het cohesiebeleid (naast ‘concurrentievermogen’ en ‘convergentie’). Structuurfondsen & Cohesiefonds De Structuurfondsen en het Cohesiefonds zijn de financiële instrumenten voor de uitvoering van het cohesiebeleid. De fondsen vormen dus een essentieel onderdeel van het streven naar economische, sociale en territoriale samenhang. Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is momenteel het grootste structuurfonds. Sinds 1975 heeft het financieel bijgedragen aan de aanleg van infrastructuur en productieve investeringen die nieuwe werkgelegenheid opleveren, met name in het bedrijfsleven. Deze fondsen worden ingezet voor projecten op het gebied van regionaal beleid die vallen onder de drie nieuwe doelstellingen: • ‘Convergentie’ wil de convergentie van de minst ontwikkelde EU-lidstaten en -regios versnellen door betere voorwaarden te scheppen voor groei en werkgelegenheid. Deze doelstelling wordt gefinancierd door het EFRO, het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds. Hieraan wordt 81,5% van de totale toegekende middelen besteed. • ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ moet het mogelijk maken om op economische en sociale veranderingen in te spelen, om innovatie en ondernemerschap te bevorderen, het milieu te beschermen en de arbeidsmarkt te ontwikkelen in regio’s die niet onder de doelstelling ‘convergentie’ vallen. Aan deze doelstelling, die wordt gefinancierd door het EFRO en het ESF, wordt 16% van de totale toegekende middelen besteed. • ‘Europese territoriale samenwerking’ (dat zijn wij!) is bedoeld om de grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking te intensiveren op het gebied van stads-, plattelands- en kustontwikkeling. Daarnaast wordt gestreefd naar betere economische relaties en netwerken tussen kleine en middelgrote bedrijven (het MKB). Deze doelstelling wordt gefinancierd door het EFRO. Hoewel hieraan slechts 2,5% van de totale toegekende middelen wordt besteed, kunnen we met EUR 1,83 miljard samen veel bereiken. INTERREG (nu ook bekend als Doelstelling 3) INTERREG, dat sinds 1990 bestaat, verschilt in één belangrijk opzicht van de meeste andere cohesieprogramma’s: het betreft samenwerking tussen overheidsinstanties in twee of meer lidstaten. Het functioneert in alle lidstaten en ondersteunt projecten die via samenwerking het territoriale potentieel van Europa willen benutten. Het doel van INTERREG is om van andere Europese regio’s te leren, kennis en ervaring uit te wisselen en sectoroverstijgende synergie te creëren. Op die manier moet een evenwichtige
34
territoriale ontwikkeling worden bevorderd. Het programma bestaat uit drie onderdelen: • INTERREG IVA: 53 programma’s gericht op grensoverschrijdende samenwerking (EUR 6,46 miljard) • INTERREG IVB: 13 programma’s gericht op transnationale samenwerking (EUR 1,83 miljard) • INTERREG IVC: 1 programma gericht op interregionale samenwerking (EUR 0,32 miljard) En nu alfabetisch…… Akkoord van Kopenhagen Akkoord dat in december 2009 in Kopenhagen is opgesteld door de leiders van de VS, China, India, Brazilië en Zuid-Afrika, en is erkend door de Partijen bij het VN-Raamverdrag inzake Klimaatverandering. Zie: www.denmark.dk/en/ menu/Climate-Energy/COP15-Copenhagen-2009/ Belanghebbende Iedere persoon of organisatie die belang heeft bij of invloed ondervindt van de wetgeving en beleidsvorming van de EU, is een ‘belanghebbende’ bij dat proces. De Europese Commissie raadpleegt zo veel mogelijk belanghebbenden voordat zij met voorstellen voor nieuwe wetgeving of beleidsinitiatieven komt. Benchmarking Dit betekent dat wordt gemeten hoe goed een land, bedrijf of bedrijfstak presteert ten opzichte van andere landen, bedrijven, bedrijfstakken enz. De benchmark is de norm waartegen de prestaties worden beoordeeld. Comité van de Regio’s Het Comité van de Regio’s is gecreëerd in 1992 bij het Verdrag van Maastricht en opgericht in 1994. Via dit adviesorgaan kunnen regionale overheden hun stem laten horen in de besluitvorming van de Europese Unie. Het bestaat uit 344 vertegenwoordigers van lokale en regionale overheden, die voor vier jaar door de Raad worden benoemd. Directoraat-generaal Regionaal Beleid (DG Regio) De taak van het Directoraat-generaal Regionaal Beleid, een van de diensten (‘departementen’) van de Europese Commissie, is om de economische, sociale en territoriale samenhang te versterken door de onderlinge verschillen in ontwikkeling tussen regio’s en lidstaten te verkleinen. Dit betekent dat er wordt geïnvesteerd in het eigen potentieel van regio’s om hun regionale economie te versterken en om in achtergebleven regio’s een structurele inhaalslag te maken. Centraal staat dat de EUbijdrage aan de regionale ontwikkeling zo veel mogelijk toegevoegde waarde moet opleveren. Het regionaal beleid geeft dus invulling aan het streven naar solidariteit en naar een betere concurrentiepositie voor de Unie als geheel. Europa 2020 In de Europa 2020-strategie van de Commissie is een visie op de Europese sociale markteconomie voor de 21e eeuw geformuleerd. Hierin wordt beschreven hoe de EU sterker uit de crisis te voorschijn kan komen en kan worden omgevormd tot een slimme, duurzame en inclusieve economie met een hoog niveau van werkgelegenheid, productiviteit en sociale samenhang. Om op korte termijn blijvende resultaten te boeken, zal een sterker economisch bestuur nodig zijn. De betreffende mededeling
van de Commissie, Europa 2020: een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei van 3 maart 2010 (37 pagina’s), is op 25-26 maart 2010 besproken door de Europese Raad. Vervolgens zijn de afspraken door de Europese Raad formeel goedgekeurd, zoals blijkt uit de conclusies van 17 juni 2010. Voorgestelde strategie: http://ec.europa.eu/eu2020/pdf/ Discussie en conclusies: www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/ docs/pressdata/en/ec/113591.pdf Conclusies en goedkeuring: http://ec.europa.eu/eu2020/pdf/115346.pdf Grondwaterrichtlijn Richtlijn (2006/118/EG) betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand noemt specifieke maatregelen ter voorkoming en beheersing van grondwaterverontreiniging zoals bedoeld in artikel 17, lid 1 en 2 van de Kaderrichtlijn Water (KRW). Deze maatregelen omvatten criteria voor het beoordelen van de chemische toestand van het grondwater, voor het vaststellen van significante en aanhoudend stijgende trends en de omkering daarvan, en voor het bepalen van uitgangspunten voor het doorbreken van trends. De onderdelen van de Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) die betrekking hebben op grondwater, omvatten een aantal maatregelen om in 2015 een goede (kwantitatieve en chemische) toestand te bereiken. De lidstaten moeten onder meer een pakket maatregelen vaststellen om de milieudoelstellingen van de KRW te verwezenlijken (bijv. het beheersen of voorkomen van grondwateronttrekking en verontreiniging). Dit pakket moet eind 2012 zijn ingevoerd. Op grond van een reeks bepalingen in artikel 11 zijn directe lozingen van verontreinigende stoffen in het grondwater verboden. Het pakket maatregelen moet uiterlijk in 2015 en vervolgens om de zes jaar worden getoetst en zo nodig bijgesteld. Hoogwaterrichtlijn Richtlijn 2007/60/EG over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s is op 26 november 2007 in werking getreden. Op grond van deze richtlijn zijn de lidstaten verplicht om te beoordelen of waterlopen en kustlijnen blootstaan aan overstromingsrisico’s; om de omvang van die risico’s voor mens en maatschappij in deze gebieden in kaart te brengen; en om adequate en gecoördineerde maatregelen te nemen om de risico’s te beperken. De richtlijn geeft het publiek ook meer recht op toegang tot deze informatie en op inspraak tijdens het planvormingsproces. Kaderprogramma voor Concurrentievermogen en Innovatie (CIP) De voornaamste doelgroep van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) zijn kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s/ MKB). Het kaderprogramma ondersteunt innovatieactiviteiten (waaronder eco-innovatie), zorgt voor betere toegang tot financiering en ondersteunt ondernemingen in de verschillende regio’s. Het CIP stimuleert ook een beter gebruik van informatie- en communicatietechnologieën (ICT) en helpt bij de ontwikkeling van de informatiemaatschappij. Bovendien bevordert het energiebesparing en het gebruik van duurzame energiebronnen. Het CIP loopt van 2007 tot 2013, met een totaalbudget van 3.621 miljoen euro. Het bestaat uit drie operationele programma’s.
Woordenlijst
Elk programma heeft specifieke doelstellingen om bij te dragen aan het concurrentie- en innovatievermogen van ondernemingen op één specifiek gebied, zoals ICT of duurzame energie: het Programma voor ondernemerschap en innovatie (EIP), het Programma ter ondersteuning van het ICT-beleid (ICT PSP), en het Programma Intelligente Energie Europa (IEE).
Europese Raad de tussentijdse Commissieevaluatie van de Lissabonstrategie voor economische, sociale en ecologische vernieuwing besproken. Centrale elementen in de doorstart van ‘Lissabon’ zijn meer nadruk op groei en werkgelegenheid, vereenvoudiging en nationale zeggenschap via nationale actieplannen.
Kaderrichtlijn Water (KRW) De KRW is EU-wetgeving uit 2000 en vormt de basis voor veel veranderingen op het gebied van waterbeheer in de EU. Deze richtlijn biedt een kader voor de bescherming, verbetering en duurzame benutting van alle wateren van de bron tot de zee, waaronder rivieren, kanalen, meren, estuaria, wetlands, kustwateren en het grondwater. De voornaamste doelstellingen van de richtlijn zijn om het oppervlakte- en grondwater te beschermen en te verbeteren. Dit houdt onder meer in dat achteruitgang van aquatische ecosystemen moet worden voorkomen en dat grond- en oppervlaktewateren die zijn aangetast door verontreiniging, wateronttrekking, dammen en waterbouwkundige werken, waar mogelijk moeten worden hersteld, zodat in 2015 sprake is van een ‘goede toestand’.
Mainstreaming Eenvoudig gezegd betekent ‘mainstreaming’ dat een bepaald thema op alle EUbeleidsterreinen altijd volledig in aanmerking moet worden genomen. Bijvoorbeeld, bij iedere beleidsbeslissing van de EU moet nu rekening worden gehouden met de gevolgen voor het milieu; milieuoverwegingen zijn dus ‘gemainstreamd’.
Klimaatverandering en 20/20/20 In een mededeling van de Commissie van januari 2008, Kansen van klimaatverandering voor Europa (COM(2008)30 def.), wordt verwezen naar het akkoord van de Europese Raad van maart 2007 (gebaseerd op een resolutie van het Europees Parlement van 14 februari 2007) om precieze en juridisch bindende streefcijfers vast te stellen, als belichaming van Europa’s vastberadenheid om de strijd tegen klimaatverandering aan te gaan. Zie: www. energy.eu/directives/com2008_0030en01.pdf Voor de Europese economie staat veel op het spel. Er is nu overtuigend bewijs dat het uitblijven van maatregelen fnuikend zou zijn voor de wereldeconomie en 5%-20% van het wereldwijde BBP zou kosten, aldus het Britse Stern-rapport over de economie van klimaatverandering uit 2006. Zie: www. hmtreasury.gov.uk/independent_ reviews/ stern_review_economics_climate_ change/ stern_review_report.cfm De Europese Raad heeft twee belangrijke streefcijfers vastgesteld: uiterlijk in 2020 een reductie van alle broeikasgassen met ten minste 20% – oplopend tot 30% als er een internationale overeenkomst tot stand komt waarbij “andere ontwikkelde landen zich verbinden tot vergelijkbare emissiereducties, en economisch meer gevorderde ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten”; en uiterlijk in 2020 een aandeel van 20% van hernieuwbare energie in het EUenergieverbruik. Lissabon en Göteborg De Lissabonstrategie (Lissabonagenda) is in maart 2000 gelanceerd. Het is een ambitieuze hervormingsagenda om de EU tot de ‘meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld’ te maken. Op de Europese Raad van Göteborg in juni 2002 is hieraan een milieudimensie toegevoegd via de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling. Deze omvat doelstellingen op het gebied van klimaatverandering, duurzaam vervoer, volksgezondheid en beheer van natuurlijke hulpbronnen. Op 22 23 maart 2005 heeft de
Midden- en kleinbedrijf (MKB) Het MKB wordt gedefinieerd door een aantal criteria ten aanzien van het aantal werknemers, de omzet en de onafhankelijkheid van bedrijven. Als we alleen naar het aantal werknemers kijken, heeft een micro-onderneming minder dan 10 werknemers, een kleine onderneming minder dan 50 en een middelgrote onderneming minder dan 250. De EU hanteert een specifieke definitie van het MKB (of KMO’s – kleine en middelgrote ondernemingen) zodat de financiële steun zo gericht mogelijk kan worden ingezet, wetende dat meer dan 90% van alle Europese bedrijven tot het MKB behoort. Het doel is om het onaangeboorde potentieel van het MKB in te zetten voor groei en werkgelegenheid. Natura 2000 Natura 2000 staat voor een aantal gebieden in de lidstaten waar planten- en diersoorten en hun habitats moeten worden beschermd. De bescherming wordt geregeld door de Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992). In de EU-wetgeving worden de soorten en habitats genoemd die vanwege hun zeldzaamheid of kwetsbaarheid van bijzonder belang zijn, vooral die welke met uitsterven worden bedreigd. Het netwerk bestaat uit speciale beschermingszones voor het behoud van meer dan 180 soorten en ondersoorten vogels en uit speciale instandhoudingszones voor het behoud van meer dan 250 soorten habitats, 200 diersoorten en meer dan 430 plantensoorten. Natura 2000 bestrijkt momenteel ruim 20% van het grondgebied van de EU. Richtlijn Een stukje wetgeving dat verbindend is ten aanzien van het te behalen resultaat, maar dat de afzonderlijke lidstaten de mogelijkheid laat zelf te kiezen hoe ze dat willen bereiken. De lidstaten hebben daarbij vaak een zekere mate van vrijheid om nationale afspraken in de betreffende wetgeving op te nemen. Een richtlijn moet zijn gebaseerd op een artikel van het Verdrag en noemt gewoonlijk een deadline voor de omzetting in nationale wetgeving. Andere wetgevingsinstrumenten van de EU zijn verordeningen, beschikkingen en aanbevelingen.
‘territoriale samenhang’ steeds meer gebruikt. In het EU-Verdrag wordt territoriale samenhang genoemd als een bevoegdheid die de EU deelt met de lidstaten. De term werd eind 2004 in Rotterdam gedefinieerd in een scopingdocument en op basis van empirische gegevens van het ESPON-programma nader uitgewerkt in The Territorial State and Perspectives of the European Union. Op de ministersconferentie van mei 2007 in Leipzig werd een politiek document, de ‘Territoriale Agenda’, ondertekend als vervolg op het eerder in Rotterdam gestarte proces. Stuurgroep (PSC) Een orgaan, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, dat op grond van aanbevelingen van het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat beslist over het al dan niet goedkeuren van projectaanvragen. De Stuurgroep vormt een aanvulling op het Comité van Toezicht (CvT), dat meer strategische beslissingen neemt over de koers en de prioriteiten van het programma. Subsidiariteit Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat EUbeslissingen zo dicht mogelijk bij de burger moeten worden genomen. De EU neemt uitsluitend maatregelen als dat op EU-niveau doeltreffender kan gebeuren dan op nationaal, regionaal of lokaal niveau. Deze regel geldt uiteraard niet voor beleidsthema’s waarvoor de EU als enige verantwoordelijk is. Trans-Europese Netwerken (TEN) De functie van trans-Europese netwerken is om een moderne en doeltreffende infrastructuur te creëren die regionale en nationale netwerken in Europa met elkaar verbindt. Deze zijn van wezenlijk belang voor de interne markt, omdat zij het vrije verkeer van goederen, personen en diensten waarborgen. Titel XV van het VEU vormt de rechtsgrond voor de transEuropese netwerken in drie sectoren: vervoer, telecommunicatie en energie. Het TEN-budget wordt door het EFRO en het Cohesiefonds aangevuld met leningen van de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europees Investeringsfonds (EIF). Zevende Kaderprogramma (KP7) KP7 is de afkorting voor het Zevende Kaderprogramma voor Onderzoek en Technologische Ontwikkeling. Dit is het belangrijkste instrument voor de financiering van onderzoek in de EU voor de periode 2007-2013. KP7 moet ook beantwoorden aan de Europese behoeften op het gebied van werkgelegenheid, concurrentievermogen en levenskwaliteit. http://ec.europa.eu/research/ fp7/index_ en.cfm?pg=understanding De eigen woordenlijst van DG Regio is te vinden op: http://ec.europa.eu/regional_ policy/glossary/ glossary_en.htm
Ruimtelijke ordening/ruimtelijk ontwikkeling/ territoriale ontwikkeling/territoriale samenhang Ruimtelijke ordening of ontwikkeling verwijst naar de methoden die de overheid gebruikt om de spreiding van mensen en activiteiten over de ruimte op diverse schaalniveaus te beïnvloeden. Hieronder vallen alle niveaus van ruimtelijke planning en ontwikkeling (inclusief steden en milieu) op regionale, nationale en internationale schaal. Op Europees niveau wordt de term
35
Antwoorden – Hoe hebt u gescoord? 1.B, 2.B, 3.C, 4.C, 5.A, 6.B, 7.B, 8.A, 9.B, 10.C, 11.C, 12.B, 13.A, 14.C, 15.A, 16.B
Nuttige links Thema 1: De European Renewable Energy Council (EREC), opgericht in april 2000, is de overkoepelende organisatie van Europese bedrijven en onderzoeksorganisaties op het gebied van duurzame energie (zonne-energie, kleine waterkracht, thermische zonne-energie, bio-energie, geothermische energie, oceaanenergie, geconcentreerde zonnekracht en windenergie). De EREC vertegenwoordigt een bedrijfstak met een jaaromzet van 70 miljard euro en 550.000 werknemers. Bij de EREC zijn 11 non-profitorganisaties aangesloten. www.erec.org Thema 2: De European Association of Craft, Small and Medium-sized Enterprises (UEAPME) is de werkgeversorganisatie die de belangen van de Europese ambachten en het MKB op EU-niveau behartigt. Het is een onpartijdige organisatie zonder winstoogmerk. Deze Europese koepel voor het MKB telt 85 lidorganisaties uit 34 landen (nationale sectoroverstijgende MKB-organisaties, Europese brancheverenigingen en andere geassocieerde leden die het MKB ondersteunen). UEAPME vertegenwoordigt meer dan 12 miljoen ondernemingen met in totaal ongeveer 55 miljoen werknemers in heel Europa. www.ueapme.com Thema 3: EUGRIS is een webportaal dat informatie en diensten aanbiedt op het gebied van bodem- en waterbeheer in Europa. Het functioneert als een community van samenwerkende projecten, mensen en organisaties die samen informatie verstrekken aan het publiek, maar op deze manier ook hun eigen werkzaamheden onder de aandacht brengen en kennis verspreiden. EUGRIS is begonnen als project met subsidie van de Europese Commissie in het kader van het Vijfde Kaderprogramma en van andere financiers. www.eugris.info Thema 4: AGE Platform Europe is een Europees netwerk van circa 150 organisaties van en voor vijftigplussers, die ruim 28 miljoen ouderen in Europa vertegenwoordigen. Het houdt zich bezig met een groot aantal beleidsgebieden, zoals discriminatie, werkgelegenheid voor oudere werknemers, actief ouder worden, sociale bescherming, pensioenhervormingen, sociale integratie, gezondheid, onderzoek, toegankelijkheid van het openbaar vervoer en van gebouwen, en ICT. Door een actieve participatie van de vertegenwoordigende organisaties op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau wil AGE ouderen en gepensioneerden in de EU een stem geven in het beleidsdebat. The European Hospital and Healthcare Federation (HOPE) is een internationale non-profitorganisatie, opgericht in 1966. HOPE vertegenwoordigt nationale verenigingen van publieke en private ziekenhuizen en ziekenhuiseigenaren (samenwerkingsverbanden van lokale en regionale instanties of nationale gezondheidsdiensten). Op dit moment bestaat HOPE uit 32 organisaties uit 26 EU-lidstaten plus Zwitserland. HOPE zet zich in voor verbetering van de gezondheid van burgers in heel Europa, hoogwaardige ziekenhuiszorg, en een efficiënte maar toch menselijke organisatie en uitvoering van ziekenhuis- en andere zorgdiensten. www.age-platform.org and www.hope.be Thema 5: Het Institute for European Environmental Policy (IEEP) is een onafhankelijk (non-profit)instituut dat zich inzet voor een duurzaam Europees milieu door het analyseren, ontwikkelen en verspreiden van beleid. Het heeft expertise te bieden op het gebied van biodiversiteit en natuurbehoud in brede zin en werkt voor uiteenlopende opdrachtgevers, waaronder de Europese Commissie, nationale ministeries en instanties, en niet-gouvernementele organisaties. Het IEEP heeft een rubriek in de nieuwsbrief van de Europese afdeling van de International Union for the Conservation of Nature (IUCN), genaamd ‘Brussels in Brief’, waarin kort wordt ingegaan op Europese beleidsontwikkelingen die relevant zijn voor natuurbehoud en biodiversiteit. www.ieep.eu en www.iucn.org Thema 6: De European Local Transport Information Service (ELTIS) is een webportaal over stedelijk vervoer en mobiliteit. Het doel is het verstrekken van informatie en het bevorderen van praktische overdracht van kennis en uitwisseling van ervaringen op het gebied van stads- en regiovervoer in Europa. Gebruikers kunnen kennismaken met best practices van Europese steden en regio’s, zoeken naar specifieke vervoersoplossingen en meer te weten komen over de stand van zaken met betrekking tot een bepaalde vervoerstoepassing. Dit moet helpen om te komen tot een duurzamer leefklimaat, een betere bereikbaarheid en meer mobiliteit voor de burgers. www.eltis.org
36
Informatie
Projectwebsites IVB NWE VALUE WAVE FORESTCLIM HDC IMCORE REGAIN ALFA FloodResilienCity FITT MANDIE CIB FUTURE CITIES PILLS ROCK PORTICO ECCE INNOVATION COLLABOR8 BAPTS TRAMSTORE21 LIVINGGREEN ICMA BLISS AMICE CAPEM FASILIS C-CHANGE SINTROPHER SCALDWIN INTRADE DAIRYMAN MANAGE+ CITYCHLOR SUSSTATION TICKET TO KYOTO WECAN CODE24 FOOD2MARKET SIGNATURE SUCCESS SENIOR ENTREPRISE ENEVATE DEMARRAGE GREENOV +COMPOSITES WATERTRUCK INLANAV GREENCOOK MUSIC IOIT
www.value-landscapes.eu/ www.waveproject.eu/ www.forestclim.eu www.hdc-cooperation.eu/index.php?option=com_content&task=view&id=13&Itemid=32 www.imcore.eu/ www.programme-regain.eu/-Regain-Project-.html www.alfa-project.eu/en/about/ www.floodresiliencity.eu/en/about/index.php?mod=login&sel=setcookie www.fitt-for-innovation.eu/ www.district-management.eu/ www.cib-online.eu/ www.future-cities.eu www.pills-project.eu/index.php?id=138 www.rock-project.eu/ www.portico.nu/ www.ecce-innovation.eu/ www.collabor8.me/ www.bapts.eu/ www.tramstore21.eu/ www.livinggreen.eu/ www.icma-mobilife.eu/ www.bliss-streetlab.eu/ www.amice-project.eu/fr/ www.capem.eu/capem/en/6937-accueil.html www.fasilis.eu/ www.cchangeproject.org/ www.sintropher.eu/ www.scaldwin.org/scaldwin-1 www.intrade-nwe.eu/ www.interregdairyman.eu/ Nog geen website http://www.citychlor.eu/ Nog geen website www.tickettokyoto.eu/ Nog geen website www.code-24.eu/ Nog geen website www.securityinnovationnetwork.com Nog geen website www.seniorenterprise.ie/ www.link-eu.net/en/projects/P14 Nog geen website www.greenov.net/ www.pluscomposites.eu www.nweurope.org/index.php?act=project_detail&id=3988 www.inlanav.eu/DefaultContentFR.aspx?PageID=9 www.green-cook.org Nog geen website Nog geen website
37
Het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat (GTS) is gevestigd te Lille. Bij vragen over projectontwikkeling, financiering, beheer en de aanvraagprocedure kunt u zich te allen tijde tot het Secretariaat en de Contact punten richten. Het doel van het programma komt tot uitdrukking in het internationale karakter van het Secretariaat, dat 18 medewerkers heeft uit negen verschillende landen. Hoewel in het team als geheel alle vier de talen van het NWE-gebied zijn vertegenwoordigd, is Engels de werktaal van het Secretariaat. Medewerkers zijn telefonisch of per e-mail bereikbaar.
38
Dankbetuiging Deze publicatie is geproduceerd en gepubliceerd door het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat van het INTERREG IVB-programma Noordwest-Europa in samenwerking met de Britse programmavoorzitter namens de organen van het programma. Redactie: Paul Stephenson Bureauredactie: Paul Stephenson en het Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat De slogan ‘Hebt u Europa 2020 in beeld?’, de symbolen voor slimme, duurzame en inclusieve groei, en de ‘ogentest’ op pagina 3 zijn een oorspronkelijk idee en ontwerp van Paul Stephenson. Drukwerk: Poplar Grafische vormgeving: Poplar Grid vormgeving: Daniel Kurth Lille, september 2010 Dank aan alle projectmanagers, projectpartners en communicatie- en financiële medewerkers die input hebben geleverd voor deze publicatie, en aan iedereen die anderszins heeft bijgedragen aan de totstandkoming van deze publicatie, onder meer door foto’s ter beschikking te stellen.
39
Investing in Opportunities
Op weg naar slimme, duurzame en inclusieve groei
Contactgegevens
Gemeenschappelijk Technisch Secretariaat
Beheersautoriteit