LEERPLAN SECUNDAIR ONDERWIJS
Vak:
TV Toegepaste ecologie Specifiek gedeelte
Studierichting:
Natuur- en landschapsbeheertechnieken
Studiegebied:
Land- en tuinbouw
Onderwijsvorm:
TSO
Graad:
derde graad
Leerjaar:
eerste en tweede leerjaar
Leerplannummer:
2007/114 (nieuw)
Nummer inspectie:
2007 / 91 // 1 / I / SG / 1 / III / / D/
Pedagogische begeleidingsdienst GO! Onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap Emile Jacqmainlaan 20 1000 Brussel
7/7 lt/w
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
1
INHOUD Visie ..........................................................................................................................................................2 Beginsituatie .............................................................................................................................................3 Algemene doelstellingen ..........................................................................................................................4 Leerplandoelstellingen / leerinhouden / specifieke wenken .....................................................................5 Deelvak Toegepaste aardrijkskunde ..............................................................................................5 Deelvak Toegepaste ecologie ......................................................................................................10 Deelvak Biotoopstudie .................................................................................................................15 Deelvak Natuur- en landschapsbeheer ........................................................................................22 Pedagogisch-didactische wenken ..........................................................................................................31 Minimale materiële vereisten ..................................................................................................................37 Evaluatie .................................................................................................................................................39 Bibliografie ..............................................................................................................................................40
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
2
VISIE In dit halfopen leerplan houdt het leervak toepaste ecologie rekening met de visie op het algemeen vak Ecologie. Deze wetenschap bestudeert in de studierichting Natuur- en Landschapsbeheertechnieken niet alleen verschillende niveaus, maar ook de maatschappelijke inbedding ervan. Bovendien werd naar een aansluiting tussen de verschillende algemene en technische vakken van deze studierichting gestreefd. Door een belangrijke schakelrol te spelen in de vakgroepwerking op de school, kan het leervak Toegepaste ecologie, ecologische basisprincipes in de praktijk brengen en een fundamentele bijdrage leveren in de realiteitsgerichte benadering van de studierichting. Bovendien behoort op termijn de ecologisering van de hele school tot de mogelijkheden via een consequent leer- en organisatiegedrag over de diverse geledingen, studierichtingen en leervakken. Door de ontwikkeling van een aantal vaardigheden en houdingen draagt het leervak Toegepaste ecologie bij tot een ecologisch correcte houding in het latere professioneel functioneren. In het bijkomend praktijkvak Toegepaste ecologie versterkt dit leerplan de uitwerking van een aantal leerplanonderdelen in het veld. Hierdoor is het mogelijk dat via dit leerplan een sterkere relatie wordt uitgebouwd met de stages van leerlingen in diverse toepassingsdomeinen. Er wordt gestreefd naar een maximale samenhang tussen de verschillende deelvakken in dit pakket. Dat steunt sterk op een planmatige aanpak binnen de vakgroep.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
3
BEGINSITUATIE Daar de leerlingen uit alle studierichtingen van de tweede graad TSO en ASO kunnen komen, is slechts een elementaire technisch-wetenschappelijke voorkennis vereist. Er wordt van de leerlingen evenwel verwacht dat ze een spontane belangstelling tonen voor de maatschappelijke en sociale dimensies van wetenschappelijke vakken en dat ze bovendien een warme belangstelling opbrengen voor alle aspecten van natuur en milieu. Specifiek voor Toegepaste ecologie is een zekere handigheid vereist of de bereidheid deze te ontwikkelen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
4
ALGEMENE DOELSTELLINGEN In essentie streeft de Toegepaste ecologie naar een praktijkgerichte evenwichtige en dynamische relatie tussen mens en natuur. Op lange termijn beoogt de ecologie een behoud van de biodiversiteit in het kader van een streven naar duurzame ontwikkeling. Het kan een aanzet zijn tot een proactieve en kritische houding in een professionele loopbaan. Dit impliceert het realiseren van een aantal algemene doelstellingen die eerder betrekking hebben op vaardigheden, waarden en attitudes dan op kennis en inzichten.
• Het verwerven van vaardigheden met betrekking tot de toepassing van ecologische relaties. • Het belang inzien van juridische aspecten en normering in het vergroten van de biodiversiteit. • Het kunnen verwerken van kaart-, beeld-, tekst- en cijfermateriaal uit diverse bronnen in een ICTomgeving met het oog op rapportering of presentatie. • Het inzien van relaties tussen toegepaste ecologie en andere vakgebieden. • Voorzichtig zijn bij het beïnvloeden van biologische systemen. • Het kunnen aanwenden van ICT ten aanzien van relaties, structuren en oplossingsmethodes. • Een verzorgd en wetenschappelijk verantwoord verslag kunnen schrijven. • Aan de hand van verworven kennis en inzicht in verband met de ecologische relaties de plaats van de mens in de natuur kunnen bepalen en milieubewust handelen. • Het kunnen deelnemen aan groepswerk en buitenactiviteiten met zin voor verantwoordelijkheid. • Het gefascineerd kunnen zijn door de natuur en hiertoe de nodige bedachtzaamheid aan de dag kunnen leggen in de omgang met levende wezens en landschappen. • Het opbrengen van aandacht voor de actualiteit met betrekking tot natuur en landschap. • Het inzien dat de beïnvloeding van het milieu ecologische, socio-economische, ethische en esthetische implicaties inhoudt. • Het bereid zijn om in het eigen gedrag rekening te houden met de principes qua natuurbehoud en duurzame ontwikkeling. • Het belang inzien van juridische aspecten en normering in het vergroten van de biodiversiteit. • Het streven naar een correcte, zorgvuldige en punctuele houding in het realiseren van leeropdrachten. • Het belang inzien van de schaal en diverse ruimtelijke relaties van een landschappelijk verschijnsel. • Oog hebben voor opvallende uiterlijke kenmerken tijdens het waarnemen (visueel, auditief en op geur leren waarnemen).
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
5
LEERPLANDOELSTELLINGEN / LEERINHOUDEN / SPECIFIEKE WENKEN DEELVAK TOEGEPASTE AARDRIJKSKUNDE LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
- kunnen verklaringen verwoorden voor de verscheidenheid aan levensvormen, natuurgebieden en landschapstypes op aarde. - betrekken de actualiteit bij bedreigingen voor natuur en leefmilieu op aarde. - kunnen voorbeelden opzoeken van beschermingsmaatregelen en beschermde sites op aarde.
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
1. Natuur- en landschappenbeheer op wereldschaal - Inleiding: verklaring voor diversiteit op aarde, belang van biodiversiteit, geodiversiteit en culturele verscheidenheid - Bedreigingen voor natuur en leefmilieu op aarde - Beleid op wereldniveau en Europees niveau (bijv. werelderfgoed, UNESCO, WWF, Vogelrichtlijngebieden, Europese landschapsconventie)
-
Kaartanalyse, vergelijkingen tussen kaarten van eenzelfde gebied. Aanleggen van een knipseldossier, portfolio. Gericht zoeken op het internet.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
6
LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
2. Ruimtelijk referentiekader - kunnen een geologische kaart lezen en relaties leggen met geologische doorsneden. - kunnen de reliëfkaart van België beschrijven en op basis van een topografische kaart reliëfdoorsneden maken. - kunnen lokale bodemkaarten synthetiseren en positioneren in de bodemassociatiekaart van België. - kunnen aan de hand van klimatogrammen en kaartmateriaal waarop elementen van weer en klimaat voorgesteld zijn, klimatologische kenmerken van België afleiden. - kunnen met behulp van kaarten de verschillen in populatiedruk en economie op natuur en milieu inschatten.
- De geologische kaart van België
-
- Algemene geomorfologische kenmerken van België - De bodemkaart van België - Het Belgisch klimaat
- De populatiedruk in België
-
Structurele kenmerken, samenstelling van de ondergrond en stratigrafische kenmerken aan de hand van beeld-, en kaartmateriaal: toetsing op het terrein. De reliëfkaart, reliëfdoorsneden, beschrijving van het reliëf aan de hand van de elementen en vormen van reliëf: toetsing door veldwaarneming (samenhang met topografie in andere deelvakken). Voorkomen van bodemassociaties, kenmerken van enkel dominante bodemtypes in Vlaanderen en Wallonië; toetsing via ontsluitingen en boringen (samenhang met andere deelvakken). Typering aan de hand van evoluties in tijd en ruimte van de elementen van weer en klimaat. Studie van bevolkings- en bewoningscijfers (bijv. bevolkingsdichtheid en verstedelijking; lokalisatie van economische zwaartepunten, voorstelling op kaarten en grafieken).
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
7
LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN
De leerlingen
- nemen zelf initiatief om toegang te verwerven 3. Bronnen en verwerkingstechnieken tot instellingen en personen die over waardevol bronmateriaal voor natuur- en landschapsstudie beschikken. - Bronnen van natuur- en landschapsonderzoek - beheersen technieken die hen in staat stellen efficiënt opzoekingswerk te verwerken en voor te stellen. - Registratie- en rapporteringstechnieken
- kennen de stroombekkens en deelbekkens van België.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
-
Groepswerk: raadplegen van lokale instellingen in een gebied (instellingen, archieven, literatuur, het internet, landschapsatlas).
-
ICT-toepassing (bijv. presentatie) bij de verwerking van data (bijv. enquêtes, veldwaarnemingen, kartering, GIS).
-
Hydrografische kenmerken van stroomgebieden en bekkens (bijv. kwantitatieve analyse) Kaartanalyse van beken, rivieren, moerassen, poelen, wetlands, kanalen. Evolutie van gebruik en verbruik van water (drinkwater, transport, industriële toepassingen, toerisme). Voorbeelden van integraal waterbeleid (bijv. overstromingen, kwaliteitskenmerken, waterbevoorrading). Excursie naar infrastructuurwerken of installaties i.v.m. waterbeheer.
4. Beheer van watersystemen in België
- kunnen voorbeelden geven van de economische betekenis van oppervlaktewater.
-
Hydrografische bekkens in België
- kunnen de zorg voor een integraal waterbeleid verwoorden aan de hand van concrete of actuele voorbeelden.
-
Economische betekenis van oppervlaktewater
-
- Problematiek van waterbeleid
-
-
-
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
8
LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN
De leerlingen
- waarderen het belang van een goede ruimtelijke ordening.
5. Ruimtelijke ordening in Vlaanderen
- kunnen het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen met behulp van kaartmateriaal toelichten.
-
Algemene benadering
- kunnen toelichten hoe instrumenten en procedures gebruikt worden voor het streven naar een goed ruimtelijk beleid.
-
Ruimtelijk structuurplan Vlaanderen: doelstellingen en concreet voorbeeld
-
Instrumenten en procedures
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
-
-
Typering van de ruimtelijke ordening en planning in Vlaanderen aan de hand van een evolutieschets en diverse structuren uit de open ruimte. Uitgangspunten en gevalstudie. Studie van plannen en instrumenten op verschillende niveaus (bijv. regionaal landschap, landinrichtingsgebied, grootschalig referentiebestand, internetloket GEO-Vlaanderen).
6. Landschapstudie - kunnen de landschapsgenese en –evolutie in verband brengen met fysische en socioeconomische omstandigheden.
- kunnen landschapscomponenten aan de hand van kaart-, beeld- en veldmateriaal beschrijven en elementair verklaren.
- kunnen verschillende landschappen typeren.
- kunnen de spreiding van de geografische streken van Vlaanderen of België verwoorden.
-
Ontstaan en evolutie van Vlaamse of Belgische landschappen
-
Landschapscomponenten van Vlaanderen of België
-
Typologie: soorten landschappen
-
Synthese: geografische streken van Vlaanderen of België
-
Invloed van substraat, exogene factoren en de mens, raadplegen van historische kaarten.
-
Reliëfvormen, landschapscomponenten en kleine landschapselementen (bijv. talud, bedrijfsgebouwen, bermen).
-
Natuur- en cultuurlandschappen: gevalstudie.
-
Kaartanalyse, landschapsatlas, portfolio of excursie (bijv. excursiepunt uitwerken).
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
9
LEERPLANDOELSTELLINGEN LEERINHOUDEN
De leerlingen
- kunnen het belang van de landbouw voor het behoud en de bescherming van natuurlijke en culturele landschappen illustreren. - kunnen de invloed van industriële inplantingen op natuur, milieu en landschap met concrete voorbeelden aantonen. - kunnen de positieve en negatieve invloed van de dienstensector aan de hand van een subsector voor natuur- en landschapsbeheer afwegen.
7. Economische sectoren die natuur en landschappen beïnvloeden -
Landbouw: cultuurlandschappen, belang van het behoud van natuurlijke componenten, wijzigingen van het milieu
-
Industrie: industriële archeologie, wijzigingen van het milieu
-
Tertiaire sector (bijv. transport of toerisme)
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
-
Voorbeelden van impact (bijv. bemesting, verlaging grondwatertafel, bewerkingstechnieken) aan de hand van gevalstudie (bijv. bedrijfsbezoek, regionale excursie).
-
Voorbeelden van impact (bijv. onttrekken van grondstoffen, lozingen) aan de hand van concrete voorbeelden (bijv. dossier uit de actualiteit, lokalisatiefactoren bedrijf).
-
Voorbeelden van impact: specifieke landschapskenmerken, agglomeratieverschijnselen,
8. Landschapszorg - zien in dat de bescherming van landschappen een noodzakelijke en complexe materie is waarin diverse belangen meespelen. - houden met de wetgeving en verschillende wijzen van waardering rekening bij het hanteren van instrumenten en procedures i.v.m. landschapszorg.
-
Algemene benadering: nood aan bescherming, complexiteit
-
Onderzoek naar toenemende druk op traditionele landschappen.
-
Instrumenten en procedures
-
Landschapsatlas als beleidsondersteunend document (bijv. analyse van beschermde landschappen, dorps- en stadsgezichten, erfgoedlandschappen, reconversielandschappen en industriële archeologie).
9. Synthese - kunnen een ruimtelijk onderzoek naar een landschappelijk of natuurlijk verschijnsel rapporteren.
Onderzoeksrapport van een regio, het abiotisch milieu van een gebied of een landschap
-
al dan niet vakoverschrijdend of coöperatief een synthese van verschillende factoren die een gebied beïnvloeden.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
10
DEELVAK TOEGEPASTE ECOLOGIE LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen - kunnen waarnemingen van individuele organismen en hun omgeving registreren en verwoorden.
LEERINHOUDEN 1. Studie van individuele organismen in hun omgeving 1.1
- kunnen abiotische en biotische factoren aan de hand van concrete situaties vaststellen. - kunnen uit de literatuur en via ICT-informatie voorbeelden geven van de invloed van abiotische en biotische factoren op individuele organismen. 1.2 - kunnen voorbeelden geven van de impact van abiotische en biotische factoren op de omgeving en andere organismen.
Waarnemingen Keuze van één van onderstaande drie mogelijkheden: • Plant: bijv. loofboom (zomereik, linde …), struik, kruid • Dier: bijv. vogel (huismus …), insect (waterjuffer …) … • Zwam; bijv. vliegenzwam, broodschimmel … Vereisten
Specifieke pedagogisch-didactische wenken Individuele organismen • Terreinstudie: inschakeling van fotomateriaal, veldschetsen. • Informatie inwinnen via flora en ICT-informatie. • Putten uit eigen ervaring van leerlingen.
•
- wenden een passende terminologie aan om een besluit te trekken omtrent de maatschappelijke en wetenschappelijke positie 1.3 van de ecologie.
Abiotische factoren (bijv. energie, temperatuur, voedsel) • Biotische factoren (andere levende organismen, bijv. roofdieren, parasieten) Impact • •
Abiotisch (energie-output, temperatuurseffect) Biotisch (bijv. voedsel, symbiose, restmassa)
Besluitvorming en situering ecologie (+ terminologie) met aandacht voor habitat en niche
2. Studie van populaties (populatie-ecologie) - kunnen van typepopulaties groeicijfers verwerken in grafische voorstellingen en deze verwoorden.
Onderstaande aspecten kunnen aan de hand van twee van volgende vier populaties onderzocht worden: eencelligen, sociale
Populaties • Aan de hand van tabellen en grafieken de begrippen groei, successie, dichtheid en regulatie interpreteren.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen - kunnen diverse successietypes en –stadia omschrijven aan de hand van concrete populatievoorbeelden. - kunnen dichtheden van populaties op eenvoudige wijze verklaren. - kunnen factoren van densiteitsregulatie en interactie tussen populaties toelichten met specifieke situaties. - kunnen organisatievormen van populaties beschrijven aan de hand van voorbeelden.
- kunnen de menselijke behoeften in een ecologisch verband brengen. - kunnen met voorbeelden beschrijven welke verschillende invloeden de mens rechtstreeks en onrechtstreeks op zijn omgeving uitoefent. - kunnen het ecosysteem stad a.d.h.v. voorbeelden van verschillende steden qua schaal en binding met de omgeving omschrijven. - kunnen op een bepaald schaalniveau, van lokaal via regionaal en fluviaal naar
LEERINHOUDEN insecten, de mens, korstmossen 2.1
Groei en successies (bijv. nataliteit, mortaliteit, leeftijdsopbouw; successietypes en climax, extinctie, levende fossielen) 2.2 Dichtheid (bijv. densiteit en abundantie) 2.3 Regulatie en interactie (bijv. autoregulatie) 2.4 Organisatie (bijv. kudde, kolonie, bijenkorf)
3. Humane ecologie 3.1. Mens en vereisten (bijv. behoeftenpiramide, evolutie, leef- en cultuurgewassen) 3.2. Mens en impact (bijv. op leven, natuur, eigen soort, niet-levende natuur) 3.3. Ecosystemen stad en open ruimte (bijv. densiteitsverschillen, ruimtelijke ordening, natuur en milieu in stad en platteland) 3.4. Milieu-effecten en biodiversiteit 3.4.1. Lokaal:
11
Specifieke pedagogisch-didactische wenken • Aan de hand van tabellen en grafieken een aantal belangrijke parameters bepalen (bijv. gemiddelde groeisnelheid, maximale groei, dichtheid …). Aan de hand van beeldmateriaal de organisatie binnen Ecosystemen • Via groepswerk aan de hand van beeldmateriaal de specifieke abiotische factoren van de bestudeerde ecosystemen opzoeken en beschrijven en enkele typeorganismen opzoeken. • De relaties tussen biotische en abiotische factoren opsporen. • Aan de hand van documentatiemateriaal opzoeken hoe organismen aangepast zijn aan het milieu. - De theoretische invalshoek wordt aangevuld met praktisch veldwerk (zie toegepaste ecologie) een populatie bestuderen (bijv. sociale insecten). • De ecologische voetafdruk van de mens via een simulatie of berekeningen bestuderen. • Uitgaan van concrete gevallen uit de actualiteit (bijv. probleemsituaties en incidenten). • Aan de hand van documentatiemateriaal (bijv. via internet, tijdschriften, beeldmateriaal …) maken de leerlingen een inventarisatie van oorzaken en gevolgen van de milieuproblemen. • Via groepswerk bestuderen de leerlingen een maatschappelijk probleem in al zijn facetten (wetenschappelijk onderbouw, maatschappelijke impact …).
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
Minimaal 2 van volgende 7 thema’s: continentaal en mondiaal, milieueffecten bespreken a.d.h.v. concrete voorbeelden. • geluid en trillingen - kunnen de persoonlijke betrokkenheid • geurhinder aantonen qua milieu-effecten op een • luchtverontreiniging verschillende schaal en stappen voorstellen om • lichtvervuiling de ecologische druk te minimaliseren. • horizonhinder - kunnen van de bestudeerde milieueffecten de • binnenhuismilieu oorzaken en gevolgen bespreken. • waterverontreiniging - kunnen de impact van milieu-ingrepen op de biodiversiteit aantonen met voorbeelden. en minimaal één demonstratieproef - kunnen proeven in verband brengen met onderzoek op verschillende schaalniveaus. 3.4.2. Regionaal en fluviaal: Minimaal 1 van volgende 3 thema’s: • vermesting • verspreiding • verdroging en minimaal één leerlingenproef 3.4.3. Continentaal en mondiaal: Minimaal 2 van volgende 6 thema’s • verzuring • ozon op leefniveau • verspreiding stof • kernongevallen • broeikaseffect • aantasting van de ozonlaag met inbegrip van minimaal één interpretatie van onderzoeksresultaten (bijv. eigen onderzoek, onderzoek van instituten en instellingen)
12
Specifieke pedagogisch-didactische wenken • via verschillende discussievormen krijgen de leerlingen zicht op de maatschappelijke aspecten verbonden aan de bestudeerde problemen • lokale of regionale problemen in verband brengen met een globale betrokkenheid • het milieuzorgsysteem van de school kan aan een kritisch onderzoek onderworpen worden in het kader van duurzame ontwikkeling. Tekstanalyse (krantenknipsels, magazine-artikels) in verband brengen met (ander) wetenschappelijk studiemateriaal. De thema’s binnen het hoofdstuk Milieu-effecten en biodiversiteit die niet worden behandeld in het specifiek gedeelte kunnen, rekening houdend met de actualiteit, worden gebruikt als leerinhouden binnen het complementair gedeelte Toegepaste ecologie.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
13
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
- kunnen duurzame ontwikkeling in verband brengen met milieu-effecten op een welbepaald schaalniveau door eigentijdse concrete situaties te bespreken.
3.5. Besluit: duurzame ontwikkeling en mondialisering Keuze van één van onderstaande vijf: - kunnen de eigen betrokkenheid bij duurzame 3.5.1. Lokaal; gemeentelijk niveau (bijv. GNOP, ontwikkeling met voorbeelden uit het dagelijkse natuur- en milieu-educatie ...) leven aantonen. 3.5.2. Regionaal; provinciaal niveau (bijv. Scheldevallei project, ecologie i.v.m. regionale landschappen) 3.5.3. Fluviaal; gewestelijk niveau (bijv. havenbeleid (Doel) …) 3.5.4. Continentaal; Europees niveau (bijv. Noordzee, visbeleid, mobiliteit …) 3.5.5.Mondiaal; wereldniveau (bijv. klimaatsconferenties …)
4. Milieurecht
- kunnen diverse informatiebronnen, w.o. ICT, aanwenden voor het opzoeken van regelgeving i.v.m. het natuur en landschap.
4.1 Instrumenten: wetgeving en uitvoeringsbesluiten
4.2 Beleidsproces: beleidsdoel en - kunnen de toepassing van instrumenten, regel- instrumenten (bijv. heffingen, en wetgeving i.v.m. de handhaving van de subsidies, vergunningen, convenants, MER, natuurbehoud en -ontwikkeling toepassen voor beheersovereenkomsten) concrete situaties. - kunnen van een lokale situatie het beleidsproces t.a.v. natuurproblemen inschatten door rekening te houden met wetgeving.
4.3 Organisatie van het natuurbeleid en beleidsplanning
4.4 Instrumentarium van de milieuwetgeving en normering
• Op een geïntegreerde wijze kan het milieurecht toegepast worden op het bestudeerde biotoop. • Voor dit hoofdstuk kan gebruik gemaakt worden van de wettekst bijv. decreet integraal waterbeleid. • Uit persartikels kunnen disputen i.v.m. natuurwetgeving geanalyseerd worden. • Gerechtelijke uitspraken kunnen besproken worden. • In een rollenspel kunnen leerlingen geconfronteerd worden met verschillende invalshoeken. • Met concrete gevalsstudies, eventueel door de leerlingen zelf bekomen, kunnen de verschillende facetten van milieurecht worden besproken.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
14
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
bijv. bosdecreet, integraal waterbeheer, natuurdecreet, VEN-GEN-GENO-IVON, Natuurreservaten, Natuurinrichtingsprojecten, Habitatrichtlijngebieden, natuurparken, regionale landschappen, bescherming van fauna en flora (beschermde soorten) … - kunnen de criteria van een wereldindeling in biomen bespreken. - kunnen zelfstandig een voorbeeld van een bioom bespreken in zijn soortenrijkdom, samenhang qua biotische en abiotische factoren, economische en ecologische betekenis, dynamische ontwikkeling en bedreigingen, nadat de leerkracht de indeling heeft voorgesteld en een voorbeeld heeft geïllustreerd.
5. Biomen 5.1. Algemene lokalisatie (bijv. op basis van temperatuur, neerslag, bodem, endemische soorten) 5.2. Voorbeelden Tropisch regenwoud Woestijn Gematigd loofwoud Toendra Tropische savanne Met aandacht voor de soortenrijkdom, plantenontwikkeling, de interactie, impact, klimatologische binding en bedreigingen (bijv. op basis van een simulatieoefening)
• beeldmateriaal (dia’s, documentaires en ander videomateriaal) in verband brengen met klimatologische gegevens. • endemische soorten en hun leefgemeenschappen beschrijven. • aan de hand van bezoeken aan serres (succulentenkas, tropische serre …) wordt het algemeen belang van biomen voor de industrie en dienstensector aangegeven. Cd-roms inschakelen met gegevens i.v.m. klimaat, vegetatie en economie van diverse biomen. Samenwerkend leren of begeleid zelfgestuurd leren zijn voor deze leerinhouden sterk van toepassing. Het resultaat kan voorgesteld worden in een presentatie.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
15
DEELVAK BIOTOOPSTUDIE LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
A. TERRESTRISCHE BIOTOPEN - zien in dat zintuiglijk waarnemen al dan niet met behulp van instrumentarium belangrijk is bij observatie, determinatie, interpretatie en onderzoek van een biotoop.
1. Inleiding
- kunnen op basis van veldwerk een terrein beschrijven a.d.h.v. de geëigende technieken (deelvak Toegepaste aardrijkskunde).
• Aan de hand van kaartbeelden wordt een zicht gekregen op het te bestuderen terrein. De kaart blijft tijdens het verder onderzoek een referentiedocument waarop meetpunten, Terreinbeschrijving (bijv. topografie, geologische beheerplan … wordt aangegeven. structuur, bodemkaart)
Oefening: zintuiglijk waarnemen van mogelijke invloedsfactoren van gekozen terrein voor een biotoopstudie
Het opmeten van het gekozen terrein gebeurt tijdens het aanleren van de technieken in het praktijkvak Toegepaste ecologie (beheertechnieken), de resultaten worden verwerkt in de terreinbeschrijving.
2. Terreinbeschrijving
Oefening: situering van het biotoop met behulp van kaartmateriaal (NGI, Gewestplan, Biologische waarderingskaart, bodemkaart …)
Veldwerk wordt voorafgaan door een historische studie van het systeem. • Timemanagement: opdrachtperiode naar een planning verwerken, een vragenlijst of enquêteformulier opstellen in functie van het gekozen terrein met geselecteerde bevoegde instanties (bijv. Milieudienst, natuur- of boswachter, conservator …) Oefening: planmatig weergeven van het terrein waarop biotoopstudie wordt verricht.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN 3. Biotische factoren
- kunnen bio-indicatoren door veldwerk onderzoeken. - kunnen de strooisellaag m.b.v. een kwadrant onderzoeken. - kunnen aangepaste technieken aanwenden om de boom- en kruidlaag op aanwezigheid van organismen onderzoeken. - kunnen technieken op het terrein toepassen om de flora op een terrein te registreren en voor nader onderzoek aan te wenden.
Oefening: onderzoek welke bio-indicatoren kunnen fungeren op een gekozen terrein 3.1. Vegetatieanalyse Flora (bijv. opnametechnieken) Oefening: terreinvoorbereiding voor floraonderzoek Oefeningen: vegetatie-opnamen in een bos en/of open terrein
Oefening: meten van bomen en bepalen van de - kunnen met specifieke onderzoekstechnieken houtinhoud bodemorganismen en bacteriën onderzoeken. - kunnen fauna en flora detecteren, determineren en registreren a.h.v. de passende instrumenten, technieken en methoden.
3.2. Faunaonderzoek Fauna (bijv. vangsttechnieken voor bodemorganismen, insectenvallen)
- kunnen het belang van de rol van bacteriën voor een terrestrisch systeem bespreken.
Oefening: vaststellen organismen via bodemvallen Oefening: onderzoek strooisellaag Oefening: onderzoek organismen die in bomen leven
3.3. Onderzoek micro-organismen - Micro-organismen: Oefening: onderzoek van bodemorganismen
16
Specifieke pedagogisch-didactische wenken • Op elke meetplaats worden verschillende fysische factoren gemeten en wordt een bodemstaal ingezameld. • Via opname- en vangsttechnieken wordt een zicht gekregen op de biotische factoren van de biotoop. • Bodemvallen worden de avond voorafgaand aan de terreinregistratie opgesteld. • Een willekeurig kwadrant volstaat om de strooisellaag van een gekozen proefvlak te onderzoeken. Benoem zo veel mogelijk bodemorganismen. • Er kan een wit laken gebruikt worden om organismen uit een boom op te vangen en te verzamelen • Een net kan dienen om met de slagmethode organismen uit de kruidlaag te verzamelen. • Voor flora-onderzoek worden voorbereidende activiteiten georganiseerd: bijv. het minimumareaal en het proefvlak bepalen. • Voor vegetatie-opnamen wordt gebruik gemaakt van een permanent kwadrant en de transectmethode. Zowel boom- als kruidlaag worden in een bos onderzocht. • Voor kwalitatief bodemwaterorganismen wordt de Baermann-trechter gebruikt.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
17
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
3.4. Determinatie, verwerkingsmethoden, interpretatie - Relaties tussen biotische en abiotische factoren - Kwaliteitsbeoordeling 3.5. Definitie monitoring
4. Fysische factoren - kunnen de fysische factoren van een terrestrisch terrein observeren, registreren en rapporteren a.h.v. de passende instrumenten, Fysische factoren: technieken, metingen en interpretatie (bijv. temperatuur, licht, technieken en methoden. windsnelheid, windrichting, luchtvochtigheid) 5. Bodemanalyse Bodemanalyse: monstername, meettechnieken, metingen en interpretatie (bijv. watergehalte, organisch materiaal, waterhoudend vermogen, - kunnen relaties tussen biotische en abiotische textuur, zuurtegraad, elektrisch factoren vaststellen via veldwerk. geleidingsvermogen - kunnen een bodemanalyse uitvoeren en registreren met de technieken en methoden passend bij het geschikt instrumentarium.
Oefening: bemonstering van de bodem op drie verschillende plaatsen van het gekozen terrein. Deze monsters worden gebruikt tijdens het fysisch en chemisch bodemonderzoek.
- kunnen door toepassing van criteria de ecologische kwaliteit van een terrestrisch systeem uitdrukken. - kunnen bodemmonsters op verscheidene kenmerken chemisch en fysisch onderzoeken.
5.1. Fysisch bodemonderzoek 5.2. Chemisch bodemonderzoek Oefening: bepaling van een aantal chemische parameters naar keuze (N, P, metalen …)
Oefening: bepaling van het gehalte aan vaste deeltjes en het totaal poriëngehalte. Oefening: bepaling van het hangwater of waterhoudend vermogen. Oefening: bepaling van het gehalte organisch materiaal (humusgehalte). Oefening: bepaling van de doorlaatbaarheid (of
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
18
Specifieke pedagogisch-didactische wenken doorsijpelsnelheid). Oefening: bepaling van de bodemtextuur. Oefening: bepaling van de zuurtegraad. Oefening: bepaling van de elektrische geleidbaarheid
5.3. Cycli - kunnen aangeven dat nutriënten een kringloop doorlopen. - kunnen cycli schematisch voorstellen en bespreken. - kunnen aantonen in welke zin de mens invloed heeft op deze cycli.
C-cyclus N-cyclus P-cyclus S-cyclus watercyclus 6. Besluitvorming
- kunnen alle verzamelde gegevens met elkaar in verband brengen, een besluit vormen en de resultaten rapporteren in een samenvattend dossier van het onderzochte biotoop.
De elementen die belangrijk zijn voor natuurbeheer met meer diepgang aan bod laten komen (humificering, nitrificatie en denitrificatie, stikstoffixatie …) In overleg met het deelvak Toegepaste aardrijkskunde kan de watercyclus worden behandeld. • Een algemene kwaliteitsbeoordeling van de bestudeerde biotoop is noodzakelijk; relaties tussen biotische en abiotische factoren worden opgespoord en aan de hand van referentietabellen kan een kwaliteitsbeoordeling uitgevoerd worden • Maak in dit hoofdstuk gebruik van GIS, presentatie- en rapporteringstechnieken
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
19
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
B. AQUATISCHE BIOTOPEN 1. Inleiding - zien in dat zintuiglijk waarnemen al dan niet met behulp van instrumentarium belangrijk is bij observatie, determinatie, interpretatie en onderzoek van een biotoop.
- kunnen op basis van veldwerk een aquatisch terrein beschrijven a.d.h.v. de geëigende technieken.
Oefening: zintuiglijk waarnemen van mogelijke invloedsfactoren van het gekozen terrein voor een biotoopstudie
2. Terreinbeschrijving Terreinbeschrijving van een concrete situatie met volgende kenmerken:
Het opmeten van het gekozen terrein gebeurt tijdens het aanleren van de technieken in het praktijkvak Toegepaste ecologie (beheertechnieken), de resultaten worden verwerkt in de terreinbeschrijving
• Aan de hand van kaartbeelden wordt een zicht gekregen op het te bestuderen wateroppervlak of terrein. De kaart blijft tijdens het verder onderzoek een referentiedocument waarop meetpunten, beheerplan … wordt aangegeven.
- aspecten: topografie, waterbodemstructuur - biotische en abiotische elementen
Veldwerk laten voorafgaan door een historische studie van het systeem.
- gebruik van kaart- en tekstbronnen - keuze tussen stilstaand of stromend biotoop - formulering van een rapport met besluitvorming of een terreinmodel
• Timemanagement: opdrachtperiode naar een planning verwerken, een vragenlijst of enquêteformulier opstellen in functie van het gekozen terrein met geselecteerde bevoegde instanties (bijv. milieudienst, beheerder, conservator …). Oefening: planmatig weergeven van het terrein waarop biotoopstudie wordt verricht.
- kunnen relaties tussen biotische en abiotische 3. Biotische factoren factoren vaststellen via veldwerk. Bijv. plankton, waterplanten, vispopulatie, bacteriën - kunnen door toepassing van criteria de ecologische kwaliteit van een aquatisch - Determinatie, verwerkingsmethoden,
Oefening: een vegetatie-opname van de oevervegetatie of onderzoek de zonatie van een golfbreker/rotsformatie a.d.h.v. de transectmethode. Oefening: bepaling van het migratiepatroon van de
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen systeem uitdrukken. - kunnen fauna en flora detecteren, determineren en registreren a.d.h.v. de passende instrumenten, technieken en methoden.
LEERINHOUDEN
20
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
interpretatie
watervlo in stilstaand zoet water.
- Relatie met abiotische factoren
Oefening: bepaling van de BBI op verschillende staalnamepunten langs een stromend water en vergelijk met de chemische en fysische parameters.
- Kwaliteitsbeoordeling
Oefening: kwalitatief microscopisch wateronderzoek.
- kunnen het belang van de rol van bacteriën voor aquatische systemen bespreken.
- kunnen een waterbodemanalyse uitvoeren en registreren met de technieken en methoden passend bij het geschikt instrumentarium.
Oefening: bepaal de zuurtegraad van een gekozen 4. Wateranalyse: staalname, meettechnieken, biotoop. metingen en interpretatie Oefening: bepaal het chloridegehalte en totaal Bijv. zuurtegraad, elektrische geleidbaarheid … zoutgehalte d.m.v. een titratie (kan ook in Toegepaste chemie). Oefening: bepaal het gehalte opgelost zuurstofgas van een gekozen biotoop. (varianten: voor en na regenbui, overdag/’s nachts, voor en na lozingspunt). Oefening: bepaal een aantal chemische parameters naar keuze (nitraat, fosfaat,) op verschillende staalnamepunten langs stromend oppervlaktewater.
- kunnen de fysische factoren van een aquatisch terrein observeren, registreren en rapporteren a.d.h.v. de passende instrumenten, technieken en methoden
5. Fysische factoren: technieken, metingen en interpretatie Bijv. temperatuur, lichtdoorlaatbaarheid, stroomsnelheid, debiet …
Oefening: bepaling van de tempratuur van het water voor en na een regenbui. Oefening: bepaling van de stroomsnelheid met vlotmethode en het pitotbuisje. Oefening: bepaal het debiet van een waterloop. Oefening: bepaal de zichtdiepte (Secci)schijf en turbiditeit.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
- kunnen alle verzamelde gegevens met elkaar 6. Besluitvorming in verband brengen, een besluit vormen en de resultaten rapporteren in een samenvattend dossier van het onderzochte biotoop.
21
Specifieke pedagogisch-didactische wenken Leerlingen stellen een dossier samen met alle bekomen gegevens die als voorstudie kan dienen voor een op te stellen beheerplan. Maak gebruiken van presentatie- en rapporteringstechnieken.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
22
DEELVAK NATUUR- EN LANDSCHAPSBEHEER LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN 1. Wat is natuur? Indeling van de natuur volgens Westhoff Functies en motieven van de natuur Bedreigingen en noden van de natuur Doelstelling van natuurbehoud Wat is natuurbeheer?
- kunnen natuur definiëren en het onderscheid maken met het begrip milieu. - kunnen het begrip vatten vanuit de andere deelvakken. - kunnen het belang van natuurbehoud motiveren. - kunnen zowel de grote lijnen schetsen als concrete voorbeelden geven van bedreigingen en noden van de natuur.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken • Vertrek van het beeld dat leerlingen zelf hebben over natuur. • Ga over van het emotionele aspect naar andere motieven om natuurbehoud te staven. • Wat gebeurt als men de natuur niet beheert?
- kunnen de vier pijlers van natuurbehoud uitleggen en illustreren. - kunnen vanuit het pionier-successie-climax proces uitleggen wat natuurbeer inhoudt.
- kunnen de definitie van een bos geven, de belangrijke omgevingsfactoren bespreken en hun invloed op het biotoop illustreren aan de hand van concrete voorbeelden.
2. Bosbeheer 2.1. Definitie van een bos en belangrijke omgevingsfactoren 2.2. Indeling van de bossen
- kunnen de verschillende bostypes herkennen en Bijv. volgens gebruik, volgens invloedsfactoren (waterhuishouding, bodem en lichtinval …) benoemen in het veld. 2.3. Algemene doelstellingen van bosbeheer 2.4. Beheertechnieken en hun effect - kunnen de algemene doelstellingen benoemen en illustreren a.d.h.v. concrete voorbeelden.
Bijv.: inwendig beheer: kappen, nulbeheer, begrazen van bosgebieden 2.5. Te kennen organismen van bos en
Bosbeheer kan volledig besproken worden tijdens een GWP waar ook andere leerinhouden vanuit andere deelvakken kunnen aan bod komen (meten van bomen, vegetatieopname …). • Via groepswerk aan de hand van beeldmateriaal de specifieke abiotische factoren van de bestudeerde ecosystemen opzoeken en beschrijven en enkele typeorganismen opzoeken. • De relaties tussen biotische en abiotische factoren opsporen. • Aan de hand van documentatiemateriaal opzoeken hoe organismen aangepast zijn aan het milieu.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
23
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
- kunnen de verschillende beheermaatregelen indicatorsoorten begrijpen, argumenteren, timen en invoeren na 2.5.1. Fauna kennismaking met het biotoop. 2.5.2. Flora - kunnen beheermaatregelen kaderen in een planning (zie ook later) en hun effect op termijn 2.5.3. Fungi inschatten. - kunnen aansluitend met het vak PV aangeven welke instrumenten of machines het meest geschikt zijn om de maatregelen uit te voeren. - kunnen het effect van een maatregel evalueren en bovendien het beheerplan aanpassen indien nodig. - kunnen een minimum aan soorten (bepaald door de nomenclatuurlijsten) herkennen, plaatsen in het biotoop, levensgemeenschap en niche.
3. Beheer van graslanden, zomen en ruigten - kunnen de definitie van een grasland geven, de belangrijke omgevingsfactoren bespreken en hun invloed op het biotoop illustreren aan de hand van concrete voorbeelden.
- kunnen de verschillende graslandtypes herkennen en benoemen in het veld.
3.1. Definitie van grasland, ruigte en zoom
Graslandbeheer kan volledig besproken worden tijdens een GWP waar ook andere leerinhouden vanuit andere deelvakken kunnen aan bod komen (meten van bomen, vegetatieopname …)
3.2. Belangrijke omgevingsfactoren en soorten • Via groepswerk aan de hand van graslanden beeldmateriaal de specifieke abiotische factoren van de bestudeerde ecosystemen waterhuishouding, bemesting, bodemgesteldheid, opzoeken en beschrijven en enkele strooisel, verticale structuur, vegetatiepatroon typeorganismen opzoeken • De relaties tussen biotische en abiotische 3.4. Doelstellingen van het graslandbeheer, factoren opsporen beheermaatregelen en hun effect - aan de hand van documentatiemateriaal opzoeken hoe organismen aangepast zijn Bijv.: herstelbeheer, ingrepen in de aan het milieu. waterhuishouding, bemesten, maaien, beweiden en
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
24
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
LEERINHOUDEN
Voor graslandbiotopen is het heel eenvoudig een eigen perceeltje in de buurt of op het schooldomein samen met de leerlingen te beheren en de resultaten te evalueren. Met een oppervlakte van 800 m² heb je genoeg om jaarlijks het beheer consequent toe te passen en de gegevens te inventariseren. Dit kan heel gemakkelijk in overleg met de andere deelvakken.
nabeweiden, begrazen, nulbeheer - kunnen de algemene doelstellingen benoemen en illustreren a.d.h.v. concrete voorbeelden.
- kunnen de verschillende beheermaatregelen begrijpen, argumenteren, timen en invoeren na kennismaking met het biotoop. - kunnen aansluitend met het vak PV aangeven welke instrumenten of machines het meest geschikt zijn om maatregelen uit te voeren.
3.5. Te kennen organismen van graslanden/ruigten en zomen en indicatorsoorten 3.5.1. Fauna 3.5.2. Flora 3.5.3. Fungi
- kunnen beheermaatregelen kaderen in een planning (zie ook later) en hun effect op termijn inschatten. - kunnen het effect van een maatregel evalueren en bovendien het beheerplan aanpassen indien nodig. - kunnen een minimum aan soorten (bepaald door de nomenclatuurlijsten) herkennen, plaatsen in het biotoop, levensgemeenschap en niche. - kunnen de definitie van de heide geven, de belangrijke omgevingsfactoren bespreken en hun invloed op het biotoop illustreren aan de hand van concrete voorbeelden.
4. Heidebeheer 4.1. Definitie landschap
van
heide
als
Heide is een heel typisch half-natuurlijk biotoop die zonder menselijk ingrijpen snel overgaat tot halfnatuurlijk successie.
4.2. Belangrijke omgevingsfactoren
- kunnen de algemene doelstellingen benoemen
Excursie naar de heide is aangewezen, hou echter rekening met het juiste seizoen.
waterhuishouding, bemesting, bodemgesteldheid, Bodemkundig en streekgebonden kan deze biotoop goed worden benaderd vanuit de andere strooisel, verticale structuur, vegetatiepatroon deelvakken. Het typisch bodemprofiel van het 4.3. Doelstellingen van het heidebeheer, heidelandschap gevolgd door de typische vegetatie is het onderzoeken waard. Maak hierbij gebruik van
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen en illustreren a.d.h.v. concrete voorbeelden.
LEERINHOUDEN beheermaatregelen en huneffecten
25
Specifieke pedagogisch-didactische wenken een grondboor
Bijv.: maaien, plaggen, begrazen, branden - kunnen de verschillende beheermaatregelen begrijpen, argumenteren, timen en invoeren na kennismaking met het biotoop. - kunnen aansluitend met het vak PV aangeven welke instrumenten of machines het meest geschikt zijn om maatregelen uit te voeren.
4.4. Te kennen organismen van de heide en indicatorsoorten 4.4.1. Fauna 4.4.2. Flora
- kunnen beheermaatregelen kaderen in een 4.4.3. Fungi planning (zie ook later) en hun effect op termijn inschatten. - kunnen het effect van een maatregel evalueren en bovendien het beheerplan aanpassen indien nodig. - kunnen een minimum aan soorten (bepaald door de nomenclatuurlijsten) herkennen, plaatsen in het biotoop, levensgemeenschap en niche.
- kunnen het belang van wegbermbeheer in Vlaanderen vertolken en illustreren aan de hand van concrete voorbeelden.
5. Bermbeheer
- bij het bespreken van omgevingsfactoren kunnen zij naast de meer natuurlijke factoren de belangrijke invloed van de mens aangeven.
5.2. Belangrijke omgevingsfactoren
5.1. Nood aan bermbeheer in Vlaanderen
5.3. Beheermaatregelen en hun effecten
Ook hier geldt dat het opvolgen van een berm in de buurt van de school heel illustratief kan zijn. In combinatie met het vak biotoopstudie kan een permanent kwadrant worden uitgezet en seizoenaal of jaarlijks worden onderzocht. Vergelijking van het beheer van bermen moet leiden tot de doelstellingen van bermbeheer.
- kunnen de verschillende beheermaatregelen maaien, afvoeren biomassa, begrazen begrijpen, argumenteren, timen en invoeren na Leerlingen moeten goed beseffen dat in een land kennismaking met het biotoop. 5.4. Te kennen organismen van de bermen en met het dichtste wegennet de oppervlakte aan bermen heel groot is en ze dus een belangrijke rol - kunnen aansluitend met het vak PV aangeven indicatorsoorten (zie ook graslanden) spelen als natuurlijk element. welke instrumenten of machines het meest
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
26
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
geschikt zijn om maatregelen uit te voeren.
- kunnen beheermaatregelen kaderen in een planning (zie ook later) en hun effect op termijn inschatten. - kunnen het effect van een maatregel evalueren en bovendien het beheerplan aanpassen indien nodig.
- kunnen de verschillende KLE omschrijven, hun historisch/economisch belang aangeven, hun huidig ecologisch belang en eventuele toekomstige belangen in Vlaanderen aangeven (erosiebestrijding, houtopbrengst, fruitopbrengst, verbindingszones in versnipperde gebieden …).
6. Beheer van Kleine Landschapselementen (terrestrisch en aquatisch) 6.1. Historisch/economisch en ecologisch belang van KLE 6.2. Soorten van KLE, aanleg en beheer Bijv.: bomenrijen, knotbomen, heggen/hagen, houtkanten, holle wegen, boomgaarden, dijken
- kunnen voor elk KLE de aanleg/aanplant, beheer/onderhoud bespreken, argumenteren en timen in een planning.
Bijv. grachten/greppels, poelen, waterverval
- kunnen aansluitend met het vak PV aangeven welke instrumenten of machines het meest geschikt zijn om maatregelen uit te voeren.
Bijv.: kappen, knotten, snoeien, aanplanten, scheren …
6.3. Beheer en onderhoud van KLE
Bijv.: graven, oeverbeheer …
- kunnen de definitie van een stromend oppervlaktewater geven, de belangrijke omgevingsfactoren bespreken en hun invloed op het biotoop illustreren aan de hand van
7. Beheer van beken stromen en rivieren
Overleg bij de keuze van de te bespreken KLE met PV Praktijk toegepaste ecologie is aangewezen.
Onder de vorm van beheerscontracten kan een KLE zowel theoretisch worden behandeld als effectief worden aangelegd In samenspraak met een natuurreservaat in de buurt kan via een excursie aangevuld door het zelf uitvoeren van nodige beheermaatregelen kennis gemaakt worden met deze kleine landschapselementen.
- Vanuit het integraal waterbeheer kan door de leerlingen een geval in de buurt of in eigen gemeente worden onderzocht. Dit kan zowel
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen concrete voorbeelden.
- kunnen de verschillende beheermaatregelen begrijpen, argumenteren, timen en invoeren na kennismaking met het biotoop. - kunnen aansluitend met het vak PV aangeven welke instrumenten of machines het meest geschikt zijn om maatregelen uit te voeren.
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
LEERINHOUDEN
individueel of in groep
7.1. Definities en omgevingsfactoren 7.2. Doelstellingen van het Beheermaatregelen en hun effecten
- kunnen de algemene doelstellingen benoemen en illustreren a.d.h.v. concrete voorbeelden.
27
beheer,
Waterbeheerswerken, oever- en dijkbeheer, onderhoudswerken, natuurtechnische maatregelen (vistrap, wachtbekkens, potpolders …) 7.3. Te kennen organismen en indicatorsoorten 7.3.1. Fauna 7.3.2. Flora 7.3.3. Fungi
- kunnen beheermaatregelen kaderen in een planning (zie ook later) en hun effect op termijn inschatten. - kunnen het effect van een maatregel evalueren en bovendien het beheerplan aanpassen indien nodig. - kunnen een minimum aan soorten (bepaald door de nomenclatuurlijsten) herkennen, plaatsen in het biotoop, levensgemeenschap en niche. - kunnen de definitie van een stilstaand oppervlaktewater geven, de belangrijke omgevingsfactoren bespreken en hun invloed op het biotoop illustreren aan de hand van concrete voorbeelden.
8. Beheer van stilstaand open water en Open water en moerassen zijn heel dankbare biotopen zowel voor studie als voor beheer. Het is moerassen daarom aangewezen om in overleg met het 8.1. Definitie van een moeras en onderscheid deelvak biotoopstudie dit item aan te pakken. met open water Op een relatief kleine oppervlakte bezit je met bijv. een vijver een volledig ecosysteem waar alle 8.2. Belangrijke omgevingsfactoren biotische en abiotische parameters aanwezig zijn. Laat leerlingen een volledige studie maken van een
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
28
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
LEERINHOUDEN
open water klassikaal, in groep of individueel en laat hen in deze fase van de opleiding het beheer zelf te laten opstellen in functie van het behouden van open water of in functie van de successie tot moeras of broekbos.
8.2.1 Moeras 8.2.2. Open water 8.3. Algemene beheersdoelstellingen - kunnen de algemene doelstellingen benoemen en illustreren a.d.h.v. concrete voorbeelden.
Het observeren van fauna in zoet open water is steeds een openbaring, maak daar dus zeker gebruik van en laat de onderzoeksresultaten aansluiten bij de effecten van het beheer.
8.3.1 Moeras 8.3.2. Open water
- kunnen de verschillende beheermaatregelen 8.4. Beheermaatregelen begrijpen, argumenteren, timen en invoeren na kennismaking met het biotoop. 8.4.1. Open water - kunnen aansluitend met het vak PV aangeven welke instrumenten of machines het meest geschikt zijn om maatregelen uit te voeren.
Elektrisch vissen is zowel een manier van inventariseren als afhalen van soorten die in een te hoge densiteit in het biotoop voorkomen.
in het kader van waterplanten, visbestand of watervogels
- kunnen beheermaatregelen kaderen in een 8.4.2. Moerassen planning (zie ook later) en hun effect op termijn inschatten. graven, plaggen, kappen, nulbeheer, maaien 8.5. Effecten van het beheer 8.6. Te kennen organismen van de moerassen en open waters - kunnen het effect van een maatregel evalueren en bovendien het beheerplan aanpassen indien nodig. - kunnen een minimum aan soorten (bepaald door de nomenclatuurlijsten) herkennen, plaatsen in het biotoop, levensgemeenschap en niche. - kunnen een park definiëren.
8.6.1. Fauna 8.6.2. Flora 8.6.3. Fungi
9.
Harmonisch
parkbeheer
en
ecologisch Overleg bij de keuze van de te bespreken KLE
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
29
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
- kunnen beheermaatregelen uit bovenstaande met PV Praktijk toegepaste ecologie is groenbeheer van open ruimten biotopen op een gepaste wijze integreren in het aangewezen. beheer van open ruimte en parken. 9.1. Definitie en doelstellingen van een HPB en Het is vooral de bedoeling om met deze EGB leerinhoud aan te tonen dat heel wat aspecten vanuit natuurbeheer kunnen worden geïntegreerd 9.2. Alternatieve onkruidbestrijding in parkbeheer en strikter groenonderhoud. Bijv.: onkruid vermijden, bodembedekkers, bodembedekkende materialen, borstelen, branden, A.d.h.v. van heel wat fotomateriaal kunnen door het samenstellen van een collage letterlijk heel verhitten, schoffelen, stomen …. wat natuurlijk elementen in het parkdomein worden geïntroduceerd. Leerlingen kunnen een bestaand park virtueel omvormen tot een harmonisch beheerd park, planmatig weergeven en het onderhoud ervan aanvullen.
- kennen de inhoud van een beheerplan en weten zelfstandig opzoek te verrichten in het kader van een aan te leggen dossier. - kunnen zelfstandig een beheerplan opstellen en voorlichten.
Leerling kunnen in groep of individueel zelf een beheerplan opstellen o.d.v.v. een casestudie of in het kader van een GIP. Indien de school beschikt 10.1. Inhoud van een beheerplan over een eigen bestudeerbare biotoop kan dat als Algemene gegevens, oriëntering en doelstelling, voorbeeld worden gebruikt waarin de leerlingen de inventarisatie, planning op middellange termijn, technieken aanleren die ze nadien in hun eigen case projecteren verantwoordelijkheden 10. Het beheerplan
10.2. Opstellen van een beheerplan Oefening/casestudie: opstellen van een beheerplan voor een gekozen biotoop (GIP) 10.3. Evalueren en bijsturen van het beheerplan
Leerlingen kunnen vroeger genomen maatregelen evalueren en toetsen aan de vooropgestelde doeleinden.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) LEERPLANDOELSTELLINGEN De leerlingen
LEERINHOUDEN
In het vak Toegepaste ecologie complementair kan het beheer van andere biotopen worden besproken Bijv. kustduinen, kust en strand, mariene biotopen, akkers, estuaria, stad en dorp …
30
Specifieke pedagogisch-didactische wenken
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
31
PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE WENKEN Er wordt over de deelvakken heen aandacht geschonken aan een drietal niet vakgebonden domeinen die de kwaliteit van eigentijds onderwijs kunnen verhogen:
1. Begeleid zelfgestuurd leren 1.1 Wat? Met begeleid zelfgestuurd leren bedoelen we het geleidelijk opbouwen van een competentie naar het einde van het secundair onderwijs, waarbij leerlingen meer en meer het leerproces zelf in handen gaan nemen. Zij zullen meer en meer zelfstandig beslissingen leren nemen in verband met leerdoelen, leeractiviteiten en zelfbeoordeling. Dit houdt onder meer in dat: − − − − − −
de opdrachten meer open worden; er meerdere antwoorden of oplossingen mogelijk zijn; de leerlingen zelf keuzes leren maken en die verantwoorden; de leerlingen zelf leren plannen; er feedback is op proces en product; er gereflecteerd wordt op leerproces en leerproduct. De leraar is ook coach, begeleider. De impact van de leerlingen op de inhoud, de volgorde, de tijd en de aanpak wordt groter.
1.2. Waarom? Begeleid zelfgestuurd leren sluit aan bij enkele pijlers van ons PPGO, o.m. −
leerlingen zelfstandig leren denken over hun handelen en hierbij verantwoorde keuzes leren maken; − leerlingen voorbereiden op levenslang leren; − het aanleren van onderzoeksmethodes en van technieken om de verworven kennis adequaat te kunnen toepassen. Vanaf het kleuteronderwijs worden werkvormen gebruikt die de zelfstandigheid van kinderen stimuleren, zoals het gedifferentieerd werken in groepen en het contractwerk. Ook in het voortgezet onderwijs wordt meer en meer de nadruk gelegd op de zelfsturing van het leerproces in welke vorm dan ook. Binnen de vakoverschrijdende eindtermen, meer bepaald “Leren leren”, vinden we aanknopingspunten als: − − −
keuzebekwaamheid; regulering van het leerproces; attitudes, leerhoudingen, opvattingen over leren. In onze (informatie)maatschappij wint het opzoeken en beheren van kennis voortdurend aan belang.
1.3 Hoe te realiseren? Het is belangrijk dat bij het werken aan de competentie de verschillende actoren hun rol opnemen: − − −
de leraar als coach, begeleider; de leerling gemotiveerd en aangesproken op zijn “leer”kracht; de school als stimulator van uitdagende en creatieve onderwijsleersituaties.
De eerste stappen in begeleid zelfgestuurd leren zullen afhangen van de doelgroep en van het moment in de leerlijn “Leren leren”, maar eerder dan begeleid zelfgestuurd leren op schoolniveau op te starten is “klein beginnen” aan te raden. Vanaf het ogenblik dat de leraar zijn leerlingen op min of meer zelfstandige manier laat: −
doelen voorop stellen;
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
32
−
strategieën kiezen en ontwikkelen; oplossingen voorstellen en uitwerken; − stappenplannen of tijdsplannen uitzetten; − resultaten bespreken en beoordelen; − reflecteren over contexten, over proces en product, over houdingen en handelingen; − keuzes maken en die verantwoorden is hij al met een of ander aspect van begeleid zelfgestuurd leren bezig. −
2. ICT 2.1 Wat? Onder ICT verstaan we het geheel van computers, netwerken, internetverbindingen, software, simulatoren, etc. Telefoon, video, televisie en overhead worden in deze context niet expliciet meegenomen.
2.2
Waarom?
De recente toevloed van informatie maakt levenslang leren een noodzaak voor iedereen die bij wil blijven. Maatschappelijke en onderwijskundige ontwikkelingen wijzen op het belang van het verwerven van ICT. Enerzijds speelt het in op de vertrouwdheid met de beeldcultuur en de leefwereld van jongeren. Anderzijds moeten jongeren niet alleen in staat zijn om nieuwe media efficiënt te gebruiken, maar is ICT ook een hulpmiddel bij uitstek om de nieuwe onderwijsdoelen te realiseren. Het nastreven van die competentie veronderstelt onderwijsvernieuwing en aangepaste onderwijsleersituaties. Er wordt immers meer en meer belang gehecht aan probleemoplossend denken, het zelfstandig of in groep leren werken, het kunnen omgaan met enorme hoeveelheden aan informatie ... In bepaalde gevallen maakt ICT deel uit van de vakinhoud en is ze gericht op actieve beheersing van bijvoorbeeld een softwarepakket binnen de lessen informatica. In de meeste andere vakken of bij het nastreven van vakoverschrijdende eindtermen vervult ICT een ondersteunende rol. Door de integratie van ICT kunnen leerlingen immers: − − −
2.3
het leerproces zelf in eigen handen nemen; zelfstandig en actief leren omgaan met les- en informatiemateriaal; op eigen tempo werken en een eigen parcours kiezen (differentiatie en individualisatie). Hoe te realiseren?
In de eerste graad van het SO kunnen leerlingen adequaat of onder begeleiding elektronische informatiebronnen raadplegen. In de tweede en nog meer in de derde graad kunnen de leerlingen “spontaan” gegevens opzoeken, ordenen, selecteren en raadplegen uit diverse informatiebronnen en -kanalen met het oog op de te bereiken doelen. Er bestaan verschillende mogelijkheden om ICT te integreren in het leerproces. Bepaalde programma’s kunnen het inzicht verhogen d.m.v. visualisatie, grafische voorstellingen, simulatie, het opbouwen van schema’s, stilstaande en bewegende beelden, demo ... Sommige cd-roms bieden allerlei informatie interactief aan, echter niet op een lineaire manier. De leerling komt via bepaalde zoekopdrachten en verwerkingstaken zo tot zijn eigen “gestructureerde leerstof”. Databanken en het internet kunnen gebruikt worden om informatie op te zoeken. Wegens het grote aanbod aan informatie is het belangrijk dat de leerlingen op een efficiënte en een kritische wijze leren omgaan met deze informatie. Extra begeleiding in de vorm van studiewijzers of instructiekaarten is een must. Om tot een kwaliteitsvol eindresultaat te komen, kunnen leerlingen de auteur (persoon, organisatie ...), de context, andere bronnen die de inhoud bevestigen en de onderzoeksmethode toevoegen. Dit zal het voor de leraar gemakkelijker maken om het resultaat en het leerproces te beoordelen. De resultaten van individuele of groepsopdrachten kunnen gekoppeld worden aan een mondelinge presentatie. Een presentatieprogramma kan hier ondersteunend werken.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
33
Men kan resultaten en/of informatie uitwisselen via e-mail, blackboard, chatten, nieuwsgroepen, discussiefora ... ICT maakt immers allerlei nieuwe vormen van directe en indirecte communicatie mogelijk. Dit is zeker een meerwaarde omdat ICT zo de mogelijkheid biedt om niet alleen interscolaire projecten op te zetten, maar ook om de communicatie tussen leraar en leerling (uitwisselen van cursusmateriaal, planningsdocumenten, toets- en examenvragen ...) en leraren onderling (uitwisseling lesmateriaal) te bevorderen. Sommige programma’s laten toe op graduele niveaus te werken. Ze geven de leerling de nodige feedback en remediëring gedurende het leerproces (= zelfreflectie en -evaluatie).
3. VOET 3.1 Wat? Vakoverschrijdende eindtermen (VOET) zijn minimumdoelstellingen, die -in tegenstelling tot de vakgebonden eindtermen - niet gekoppeld zijn aan een specifiek vak, maar door meerdere vakken of onderwijsprojecten worden nagestreefd. De VOET worden volgens een aantal vakoverschrijdende thema's geordend: leren leren, sociale vaardigheden, opvoeden tot burgerzin, gezondheidseducatie, milieueducatie, muzisch-creatieve vorming en technisch-technologische vorming (alleen voor ASO). De school heeft de maatschappelijke opdracht om de VOET volgens een eigen visie en stappenplan bij de leerlingen na te streven (inspanningsverplichting).
3.2 Waarom? Het nastreven van VOET vertrekt vanuit een bredere opvatting van leren op school en beoogt een accentverschuiving van een eerder vakgerichte ordening naar meer totaliteitsonderwijs. Door het aanbieden van realistische, levensnabije en concreet toepasbare aanknopingspunten, worden leerlingen sterker gemotiveerd en wordt een betere basis voor permanent leren gelegd. VOET vervullen een belangrijke rol bij het bereiken van een voldoende brede en harmonische vorming en behandelen waardevolle leerinhouden, die niet of onvoldoende in de vakken aan bod komen. Een belangrijk aspect is het realiseren van meer samenhang en evenwicht in het onderwijsaanbod. In dit opzicht stimuleren VOET scholen om als een organisatie samen te werken. De VOET verstevigen de band tussen onderwijs en samenleving, omdat ze tegemoetkomen aan belangrijk geachte maatschappelijke verwachtingen en een antwoord proberen te formuleren op actuele maatschappelijke vragen.
3.3 Hoe te realiseren? Het nastreven van VOET is een opdracht voor de hele school, maar individuele leraren kunnen op verschillende wijzen een bijdrage leveren om de VOET te realiseren. Enerzijds door binnen hun eigen vakken verbanden te leggen tussen de vakgebonden doelstellingen en de VOET, anderzijds door thematisch onderwijs (teamgericht benaderen van vakoverschrijdende thema's), door projectmatig werken (klas- of schoolprojecten, intra- en extra-muros), door bijdragen van externen (voordrachten, uitstappen). Het is een opdracht van de school om via een planmatige en gediversifieerde aanpak de VOET na te streven. Ondersteuning kan gevonden worden in pedagogische studiedagen en nascholingsinitiatieven, in de vakgroepwerking, via voorbeelden van goede school- en klaspraktijk en binnen het aanbod van organisaties en educatieve instellingen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
34
DEELVAK TOEGEPASTE AARDRIJKSKUNDE Eerste leerjaar (ca. 25 lestijden) Tweede leerjaar (ca. 25 lestijden)
De lessen Toegepaste aardrijkskunde dienen enerzijds rekening te houden met de leerlijnen van het vak aardrijkskunde over de verschillende graden van het SO – en in het bijzonder in het TSO – heen, maar dienen anderzijds vooral afgestemd te zijn op de andere leerpakketten van de opleiding. Dat geldt niet alleen voor de leerinhouden, maar ook voor het niveau waarop de leerplandoelstellingen gerealiseerd dienen te worden en de gehanteerde werkvormen en (beheers)technieken. Zo wordt gestreefd naar een sterke integratie van extra-murosactiviteiten en een globale benadering van begeleid zelfgestuurd leren via individuele taken of groepwerk. Zowel natuurgebonden als landschappelijke aspecten dienen verwerkt te zijn in een globaal excursieplan. Er dient over gewaakt te worden dat de leerinhouden een sterke praktijkgerichte verwerking verdienen. Conceptuele elementen dienen beperkt te blijven tot een begripsverhelderende functie. Dat kan bijv. door een vademecum ter beschikking te stellen of te laten aanleggen. De lessen gaan door in een lokaal waar het nodige beeld- en kaartmateriaal voorhanden is en waar opzoekingswerk op het internet mogelijk is (ICT-omgeving). De selectie van gevalstudies houdt rekening met een aantal factoren: -
de gezamenlijke organisatie binnen de studierichting van een aantal praktisch haalbare gevallen;
-
de lokale of regionale beschikbaarheid van biotopen en landschappen vanuit praktisch en vakoverschrijdend inhoudelijk perspectief;
-
de beschikbaarheid van leermiddelen en bronmateriaal voor voldoende diepgang;
-
de actualiteit en de mogelijkheden binnen de stages;
-
het nascholingsaanbod, opgestarte externe projecten en andere vormen van ondersteuning.
DEELVAK TOEGEPASTE ECOLOGIE Eerste leerjaar (ca. 50 lestijden) Tweede leerjaar (ca. 50 lestijden) Terreinstudie is essentieel voor de realiteitswaarde van het leervak ecologie. Hierbij dient in alle situaties zowel aandacht voor het biotische als voor het abiotische geschonken worden. Om de veiligheid bij het uitvoeren van leerlingenproeven niet in het gedrang te brengen, is het aangewezen dat het aantal leerlingen niet meer dan 20 bedraagt. Wat de organisatie van extra-murosactiviteiten betreft, wordt de gecombineerde samenstelling van een programma met andere leervakken onderzocht. Dit geldt zowel voor terreinstudie als voor bedrijfsbezoeken. De organisatie ervan dient vooral in samenhang met de andere deelvakken te gebeuren, maar dient ook afgestemd te worden op de mogelijkheden voorzien in de andere vakken van het specifiek gedeelte.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
35
DEELVAK BIOTOOPSTUDIE Eerste leerjaar (ca. 50 lestijden) (TERRESTRISCH MILIEU) Tweede leerjaar (ca. 50 lestijden) (AQUATISCH MILIEU) In het eerste leerjaar van de 3e graad wordt een terrestrisch systeem onderzocht, in het tweede leerjaar van de 3e graad komt een aquatisch systeem aan bod. Via de projectmatige aanpak komen de aspecten van biotoopstudie aan bod. Het is daarom aangewezen dat het te bestuderen biotoop met zorg wordt gekozen, rekening houdend met de lokale relevantie, organisatorische aspecten en de interessesfeer van de leerlingen.
Er kan uitgegaan worden van eerder sterk aanbiedende werkvormen om meer te evolueren naar groepswerk en begeleid zelfstandig leren. Een groepering van de deelvakken binnen Toegepaste. ecologie is zeer waardevol voor de integratie van leerinhouden en de vaak noodzakelijke tijdspanne om zelfstandig werk of groepswerk vlot te laten verlopen. Andere vakken uit het specifiek gedeelte kunnen aansluiten bij de leerstof. Vooral de inbreng van wetenschapsvakken is betekenisvol en een bijdrage in een geïntegreerde werkperiode en de geïntegreerde proef kan effectief zijn. Veldkoffer/veldtas: kan samengesteld worden met materiaal uit de klas of een eigen bestaan leiden. Van de leerlingen wordt er verwacht dat zij een veldtas hebben met minimaal loepje, vogelgids, bloemengids, insectengids, verrekijker en waarnemingsschriftje.
DEELVAK NATUUR- EN LANDSCHAPSBEHEER Eerste leerjaar (ca. 50 lestijden) Tweede leerjaar (ca. 50 lestijden) – De theoretische invalshoek wordt aangevuld met praktisch veldwerk (zie biotoopstudie, Toegepaste aardrijkskunde), PV Praktijk toegepaste ecologie (beheertechnieken) en PV Praktijk tuinbouw (machines). Het overbrengen van de leerstof in dit type van onderwijs moet vooral gebeuren vanuit de praktijk. De structuur van dit leerplan hoeft niet de volgorde te zijn waarin de inhouden worden aangebracht. Laat de leerlingen als het ware een bepaald biotoop reconstrueren op basis van de waarnemingen die ze doen. Als leerkracht heb je dan de opdracht om de leerlingen in verschillende situaties te plaatsen (bijv. bostypes) waar de leerlingen dan weer op hun beurt de verschillen waarnemen. Vanuit die kennis moeten de beheertechnieken door de leerlingen worden begrepen alsook hun effect in het verder ontwikkelen van de natuur en de toename van de biodiversiteit. Als einddoel moet het schematisch opstellen van een beheerplan, voorafgegaan door een voorbereidend en oriënterend onderzoek (deelvak biotoopstudie) en geargumenteerd vanuit de ecologische kennis binnen de mogelijkheden van de gevormde leerling liggen. Het overbrengen van de te kennen organismen kan op een gelijkaardige manier gebeuren. Laat de leerlingen fiches en streeplijsten opstellen van de organismen die ze hebben waargenomen tijdens een biotoopbezoek. Aansluitend kan de leerkracht de ontdekte levensgemeenschappen aanvullen met andere (niet-waargenomen) voorbeelden of indicatorsoorten.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
36
Het logboek: leerlingen houden zelfstandig een logboek bij van waarnemingen en eventuele bewijzen van de waarnemingen. Vanuit het logboek worden soortenfiches gemaakt en/of aangevuld. Diverse hulpmiddelen kunnen hierbij geïntegreerd worden (bijv. digitaal fototoestel) Laat leerlingen zelf nadenken over de doelstellingen van het beheer. Steeds worden er een aantal basisdoeleinden vooropgesteld als bijv.: toename van de biodiversiteit, streven naar indicatorsoorten …, uitbreiding van het biotoop voor het veilig stellen van populaties …
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
37
MINIMALE MATERIËLE VEREISTEN Normaliter dienen de lessen steeds gegeven te worden in het daartoe bestemde lokaal, een laboratoriumklas voorzien van een goed uitgeruste leraarstafel en leerlingentafels met water, gas en elektriciteit. Het lokaal moet demonstratie- en leerlingenproeven toelaten en is uitgerust voor projecties (met tv, video en/of cd-rom, overhead- en diaprojector). Er moet dus kunnen verduisterd worden. De uitrusting en inrichting van de lokalen dienen te voldoen aan de technische voorschriften inzake de vigerende wetgeving: Codex, ARAB, AREI en Vlarem. Bij het gebruik van toestellen, materiaal en materieel dient men reeds bij de aankoop te letten op de specifieke normen. Duidelijke, Nederlandstalige handleidingen evenals een technisch dossier dienen aanwezig te zijn. Alle gebruikers dienen de werkinstructies en onderhoudsvoorschriften te kennen en correct te kunnen toepassen. De collectieve veiligheidsvoorschriften mogen nooit gemanipuleerd worden. Daar waar de wetgeving het vereist, moeten de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn en gedragen worden. Tevens dient er ook minimum één goed uitgeruste computer (met cd-romdrive, printer, mogelijkheden voor projectie en internetaansluiting) aanwezig te zijn. Uitzonderlijk kunnen de lessen die handelen over natuurbeheer, NME-beleid en milieuwetgeving ook doorgaan in een vaklokaal waar demonstraties en projectie mogelijk zijn en internetaansluiting voorhanden is. Evenzeer vereisen GIS-oefeningen het gebruik van een goed uitgerust informaticalokaal. Extra-murosactiviteiten, al dan niet individueel of in groep, dienen in passende omstandigheden en met het oog op veiligheid doorgang te kunnen vinden. Dit impliceert dat de leerlingen ingelicht zijn over een passende houding en de specificiteit van de opdracht.
Didactisch materiaal Voor het uitvoeren van demonstraties, proeven en observaties moet volgende basisuitrusting aanwezig zijn om de leerplandoelstellingen te kunnen bereiken.
Materiaal per leerlingengroep determineerwerkjes bodem-pH-meter bodemboor met verlengstuk bodemkaarten, biologische waarderingskaarten en topografische kaarten balans meetinstrumenten loep microscoop draag- en dekglaasjes dissectieset (scalpel, en -houder, pincet, schaar en prepareernaald) dissectieteil of fotobak driepikkel, pijpensteeldriehoek, gloeikroesje, brandtang bunsenbrander statief, ring, vuurvast gaas, 2 klemmen, 2 noten glaswerk, stoppenassortiment ofwel kwikthermometers (max. 50 °C op 0,1 °C) ofwel elektronische thermometers(digitaal) aardappelmesje entnaald
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
38
petrischalen chronometer decibelmeter kompas Bovenstaande leermiddelen kunnen aanwezig zijn in een bodemkoffer, waterkoffer, landschapskoffer, bostas en compostkoffer in functie van de gekozen biotopen en ecosystemen.
Vakbibliotheek In de vakbibliotheek bevinden zich zoekkaarten, de recentste versie van het milieuzakboekje, de Vlarem-reglementering, de Groene Gids, voldoende exemplaren van de plantenflora en veldgidsen Materiaal voor demonstratieproeven ijskast dialyseslang cellofaanpapier centrifuge digitale balans (op 0,1 g) elektronische lichtmeter elektronische bodemvochtigheidsmeter planktonnet (0,1 - 0,3 mm en 0,065 - 0,075 mm) Secchi-schijf Berlese-trechter: grote trechter met lamp erboven in een donkere kast elektronische pH-meter haarhygrometer barometer anemometer incubatieoven drukpan
Chemicaliën agar-agar, glucose, glycerol, keukenzout, NaOH-pastilles, fenolftaleïne, clinistix, albustix, lugol, zetmeel, waterstofperoxide, glaswol, ethanol, formaldehyd (40%), mangaandioxide, detergent, universeelindicator (papier en/of vloeibaar), testkits voor bodem- en/of wateronderzoek, amylase, proteïnase, methyleenblauw.
Daar waar de wetgeving het vereist, moeten de persoonlijke beschermingsmiddelen aanwezig zijn en gedragen worden. Om aan de nodige veiligheidsvoorschriften te voldoen dienen o.a. aanwezig te zijn: veiligheidskast voor de opslag van gevaarlijke producten (voorzien van de overeenkomstige gevarensymbolen), blustoestel, emmer met zand, branddeken, metalen papiermand, veiligheidsbrillen, oogdouche of oogwasfles, handschoenen, EHBO-kit met brandzalf. Om overbodige uitgaven te vermijden kan de leraar biologie nagaan of minder courant gebruikte toestellen en voorwerpen (zoals bijv. chronometers, kleurfilters voor fotosyntheseproeven, colorimeter, warmwaterbad, kompassen …) aanwezig zijn in andere laboratoria van de school. Gemeenschappelijke aankoop en gebruik van dergelijk materiaal kan best gecoördineerd worden op het niveau van de vakgroep wetenschappen.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
EVALUATIE De evaluatie van de leerlingen houdt rekening met het algemeen en studierichtingspecifiek evaluatiebeleid op de school. Er dienen voldoende gegevens beschikbaar te zijn om een diversiteit aan leerstijlen te kunnen evalueren. Hiervoor zijn verschillende evaluatievormen mogelijk. De deelvakken bieden ook de nodige ondersteuning voor facetten die bij de realisatie van de geïntegreerde proef een ruimtelijke en wettenschappelijke uitwerking behoren te krijgen.
39
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
40
BIBLIOGRAFIE BOEKEN ALLABY, M., Oxford dictionary of ecology, Oxford University Press, Oxford, 1998, ISBN 0-19-2800787, 440 p. AMERIJCKX, J., VERHEYE, W. & VERMEIRE R., Bodemkunde, Krijgslaan 281, Gent, D/1985/0435/9, 1985, 255 p. ANTROP; M., e.a., België in kaart, Lannoo/NGI, Tielt/Brussel, ISBN 978 90 209 6816 3, 2006, 248 p. ARNOLDS, E., Weg van de natuur, leidraad voor natuurbeleving en natuurbeschouwing, Uitg. Jan van Arkel, Utrecht, 2000, ISBN 90 6224 433 5, 464 p. BAKKER, K., e.a., Inleiding tot de Ecologie, Bohn, Scheltema & Holkema,Utrecht/Antwerpen, 1985 BEIJE, H. Levensgemeenschappen, Bos- en Natuurbeheer in Nederland 1, 3de herziene druk, Backhuys Publishers, Leiden, 1994, ISBN 90-73348-30-7, 431 p. BLOEMENDAAL, F., Waterplanten en waterkwaliteit, KNNV, Utrecht, 1988, ISBN 0169-5355, 189 p. BOTKIN, D. & KELLER, E., Environmental Science, Earth as a Living Planet, John Wiley & Sons, New York, 1995, ISBN 0-471-11161-9, 627 p. BREWER, R., The Science of Ecology, Saunders College Publishing/Harcourt Brace College Publishers,,Ft. Worth, 1994, ISBN 0-03-096575-6, 773 p. CUYVERS, L, Het beheer van onze zeeën, Monografieën Leefmilieu Nu 17, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1981, ISBN 90 289 0667 3, 328 p. DE PAUW, N., VANNEVEL, R., Macro-invertebraten en waterkwaliteit, Dossier Stichting Leefmilieu, Antwerpen, 1991. DEPUYDT, Fr., Fascinerende Landschappen van Vlaanderen en Wallonië in kaart en beeld, Davidsfonds, Leuven, ISBN 90-6152-894-1, 1995, 271 p. DEJONCKHEERE, W. & STEURBAUT, W., Pesticiden, Gebruik en milieurisico’s, Monografieën Leefmilieu Nu 34, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1998, ISBN 90 289 2069 2, 287 p. DE MOOR, G., Het Vlaamse Strand, Geomorfologie en dynamiek, VLIZ, Oostende, ISBN 90811008137, 2006, 154 p. DETHIER, M., De veldbioloog vertelt over het leven in het water en in de grond, Casterman, Doornik, 1991 DJEGHAM, Y, e.a., Educatie voor Duurzame Ontwikkeling – Waarom? Hoe?; Federaal Wetenschapsbeleid, Brussel, 2006, 102 p. DOBSON, A. P., Natuurbehoud en Biodiversiteit, Wetenschappelijke Bibliotheek van Natuur & Techniek, 5, 1995 DRIESEN, L. & BEERLANDT, H., Biotechnologie en duurzame landbouw, Univ. Pers, Leuven, 1994, ISBN 90 50 11 142 4, 240 p.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
41
ENGELEN, J., e.a., Milieu – Audit – Vragenlijst voor de milieubewuste Ondernemer, Stichting Leefmilieu vzw / Kredietbank, 1996 ENGELHARDT, W., Venen, plassen en poelen, Thieme, Baarn, 1989, ISBN 90-5210-016-0, 267 p. GIJSELS, J. & WALRAEVENS A., Actueel Natuurbeleid in Vlaanderen, Groene Peper 00/4, De Wielewaal, 2000, 32 p. GIJSELS, J., Handboek biodiversiteit, De Wielewaal, Turnhout, 1999, 176 p. GIMENO, P., WEILER, R. & HOLEMANS, D. (red.), Ontwikkeling en duurzaamheid, Technologisch Instituut/VUB Press, 1996, ISBN 90 5487 141 5, 190 p. HALSEMA, M.W., e.a., Studiegids bij Grondslagen van de Biologie, H.E. Stenfert Kroese B. V., Wetenschappelijke & Educatieve Uitgevers, Leiden/Deurne, 1987, ISBN 90 207 1568 2 HERMY, M. & DE BLUST, G., Punten en lijnen in het landschap, Sticting Leefmilieu/Schuyt & C°, Uitgeverij Marc Van de Wiele, Antwerpen/Haarlem/Brugge, 1997, ISBN 90-6966-115-2, 336 p. HERMY, M, DE BLUST, G & SLOOTMAEKERS, M., Natuurbeheer, Davidsfonds, Leuven, 2004, ISBN 90-5826-266-9, 451 p. KNOPS, G. (edit.), Natuurbehoud en natuurontwikkeling in Vlaanderen, Koning Boudewijnstichting, Brussel, 1996, ISBN 90-5130-201-0, 112 p. LEROY, P., DE GEEST, A., Milieubeweging en Milieubeleid, Monografieën Leefmilieu Nu, 25, Uitgeverij, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen / Amsterdam, 1985 LEWONTIN, R. C., Menselijke Verscheidenheid – Het Spel van Erfelijkheid, Milieu en Toeval, Wetenschappelijke Bibliotheek van Natuur & Techniek, 2, 1985 MARGADANT-VAN ARCKEN, Natuur en milieu uit de eerste hand, Sdu, Uitg. Plantijnstraat, Den Haag, 1994, ISBN 90 399 0624 6, 169 p. MAZIJN, B. (red.), Duurzame ontwikkeling meervoudig bekeken, CDO Universiteit Gent Academia Press, Gent, 2000, ISBN 90-382-0235-0, 430 p. MEWIS, J., Gevaarlijke stoffen, Monografieën Leefmilieu Nu 21, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1983, ISBN 90 289 0775 0, 299 p. NYS, R., Ecologie, theorie en praktijk, Monografieën Leefmilieu Nu 19, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1982, ISBN 90 289 0763 7, 360 p. PEETERS, M. e.a., Biodiversity in Belgium, Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, Brussel, 2003, 416 p. ROOS, R. BEKKER, R. & T’HAT, J., Het milieu van de natuur: herkennen van verzuring, vermesting, verdroging in de natuur, 3de geh. Herz. Druk, Stichting Natuur en Milieu, Utrecht, 2000, ISBN 9070211-60-21, 240 p. ROS, R. & VINTGES, V. (red.), Het milieu van de natuur, Stichting Natuur en Milieu, Donkerstraat 17, 3511 KB Utrecht TINBERGEN, J., BAKKER J. & PIERSMA, T., De onvrije natuur: verkenningen van natuurlijke grenzen, KNNV, Utrecht, 2000 VAN DE KAM, J., Spectrum atlas van Beschermde Natuurgebieden Nederland & België, Uitg. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1984, ISBN 90 274 7408 7, 240 p.
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week)
42
VAN DER VEKEN, H., e.a., Milieuzorg in de Onderneming Deel 1: Juridische, fiscale en Organisatorische Aspecten, Stichting Leefmilieu, Standaard Uitgeverij, 1999 VAN LEEUWEN, B., VAN LEEUWEN J. & VAN STRIEN, W. Organiseer je eigen natuur, Wegwijzer voor Natuurprojecten, KNNV Uitg. Utrecht, 2000, ISBN 90 5011 142 4, 240 p. VAN MIEGROET, M., Natuurgericht beheer van bossen, Monografieën Leefmilieu Nu 33, De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen/Amsterdam, 1994, ISBN 90 289 2068 4, 368 p. VAN STEERTEGEM M. (red.), Mira T-2002, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema’s, VMM/Garant, Leuven/Apeldoorn, 2002, 388 p VAN STEERTEGEM, MIRA-BE rapport, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: beleidsevaluatie, Garant, VMM, Erembodegem, 2003. VANHECKE, L., CHARLIER, G. & VERELST, L., Landschappen in Vlaanderen vroeger en nu, Nationale Plantentuin van België, Meise, 1981, 137 p. VENS, V. (red.), Waterbeheer in beweging, AMINAL, Brussel, 2003, 211 p. WACKERNAGHEL, M. & REES, W., Our ecological footprint, The new Catalyst Bioregional Series, New Society Publishers, Gabriola Island, BC, ISBN 1-55092-251-3, 1996, 160 p. WEEDA, E., WESTRA, R., WESTRA, Ch.& WESTRA T., Nederlandse ecologische flora, IVN, 5 delen, ISBN 90/6301/010/2 WULLAERT, J., De Wilde tuin, Schuyt & C°, Haarlem, 1992, ISBN 90-6966-030-X, 167 p. X, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 2001, Instituut voor Natuurbehoud, Brussel, 2001, ISBN 905350-572-4, 366 p. X, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema’s, 2001, Garant, Kessel-lo, 2001, ISBN 90-5350-726-4, 375 p. ZWEERS, W., Participeren aan de natuur, Uitg. Jan van Arkel, Utrecht, 1995, ISBN 90-6224-342-8, 527 p TIJDSCHRIFTEN Argus, Tweemaandelijks tijdschrift van de Stichting Leefmilieu, Antwerpen Milieurama: venster op het Vlaamse Leefmilieu, Tijdschrift van de Bond Beter leefmilieu, verschijnt 6 x per jaar Natuur.blad, Tweemaandelijks verenigingsblad van Natuurpunt vzw, Kon. St.-Mariastraat 105, 1030 Brussel,
[email protected] Ommekeer, Natuur- en Milieutijdschrift Provincie Oost-Vlaanderen, verschijnt 3 maal per jaar, De Kaihoeve, Oude Scheldestraat 16, 9630 Meilegem (Zwalm), www.oostvlaanderen. be/milieu/educatie Journal of Biological Education, Institute of Biology, London, ISSN 0021-9266 Niche (Bulletin voor het onderwijs in de Biologie), Nederlands Instituut voor Biologie, Assen, ISSN 13899082 Praxis der Naturwissenschaft – Biologie in der Schule Biologie Geologie: Bulletin de l’Association des Professeurs de Biologie et de Geologie National Geographic (nederlandstalige versie) De Levende Natuur, tijdschrift van de KNNV, ISSN 0024-1520 DeAardrijkskunde, tijdschrift van de VLA, Postbus 88, 250 Kontich Euglena, tijdschrift van de Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming, verschijnt 6x/jaar ADRESSEN http://www.google.com Portaalsites: start van zoekacties naar internetsites
TSO – 3e graad – Specifiek gedeelte Natuur- en landschapsbeheertechnieken TV Toegepaste ecologie (1e jaar: 7 lestijden/week, 2e jaar: 7 lestijden/week) http://www.mina.vlaanderen.be/milieueducatie/ http://www.felnet.be http://www.bondbeterleefmilieu.be http://www.natuurpunt.be http://natuur.startinbelgie.com http://natuur.start.be http://milieu.start.be http://www.vob-ond.be http://www.milieulink.be http://www.biozoek.nl http://www.digischool.nl http://www.jnm.be http://www.stip.ovam.be http://www.ovam.be http://www.vmm.be http://www.vla.be http://www.vlm.be http://www.vmw.be http://www.lenntech.com http://www.emis.vito.be http://www.biodiversity.nl http://www.antenna.nl/users/milieu.html http://www.ecologiebibliotheek.nl http://www.uia.ac.be/mbw http://unfccc.int
43