Tussen Oosten en Westen, ontvangst en actuele uitdagingen van de verklaring Nostra Aetate Michel Younès Professor aan de l’UCL en l’UCLyon Om het onderwerp op een breed thema te introduceren, “Tussen Oosten en Westen, ontvangst en actuele uitdagingen van de verklaring Nostra Aetate », en op een verder te definiëren problematiek, moet men beginnen met een algemene opmerking: de verklaring Nostra Aetate van het tweede Vaticaans concilie betekent ontegensprekelijk een ommekeer in de blik die de katholieke kerk werpt op haar betrekkingen tot de andere religieuze tradities. Gedragen door een theologische en kerkelijke aanloop eigen aan het concilie zelf, heeft de verklaring een positieve toenadering geïnstitutionaliseerd tegenover diegene die niet hetzelfde geloof deelt en zij maakt de verspreiding mogelijk van een geestestoestand van opening en dialoog. Ook al is die opening niet met het concilie zelf begonnen, toch getuigen de gesprekken en de symbolische handelingen van een wil om een samen leven op te bouwen waar de dialoog tussen de godsdiensten een vector wordt van vrede en gerechtigheid, dus van de evangelische waarden. Enkele voorbeelden kunnen ter verduidelijking aangehaald worden. Op 17 mei 1964 richt Paulus VI de Pontificale Interreligieuze Raad op, op 6 augustus van hetzelfde jaar tekent hij de encycliek Ecclesiam Suam, en dan op 28 oktober de Verklaring Nostra Aetate. Twintig jaar later roept Johannes Paulus II, in de geest van het concilie, twee interreligieuze ontmoetingen samen te Assisi in oktober 1986 en in januari 2002, er gaan verschillende gesprekken in dezelfde richting zowel te Rome als waar ook in de wereld, zonder de encycliek Redemptoris missio van 1991 te vergeten. Om er een idee van te hebben kan men de documenten raadplegen verzameld door Mgr. Fr. Gioia, Le dialogue interreligieux dans l’enseignement officiel de l’Église catholique du Concile Vatican II à Jean Paul II (19632005), [Paris, Éditions de Solesmes, 2006, 1700 p.] Sinds een vijftigtal jaren werden de initiatieven vermenigvuldigd zowel in het Westen als in het Oosten, volgens verschillende modaliteiten en in verschillende maten. Door de ontmoeting te bevorderen tussen de gelovigen van twee of meerdere godsdiensten is er een bewustwording ontstaan die het zover bracht dat zij meende dat wij “veroordeeld” zijn tot een interreligieuze dialoog als enige alternatief van haat, van afwijzing van de andere en van oorlog. Hoewel we het niet volledig doen, kan men de ontwikkeling melden van de ontmoetingen die een dialoog bevorderen tussen buren over gemeenschappelijke waardes of spirituele ervaringen. Het document “Dialogue et annonce, Réflexions et orientations concernant le dialogue interreligieux et l’annonce de l’Évangile”, [La Documentation Catholique, n°2036 (octobre 1991), p. 874-890] (Dialoog en aankondiging, Bedenkingen en orientaties over de interreligieuze dialoog et het verkondigen van het Evangelie) van de Pontificale Raad voor de interreligieuze dialoog en van de Congregatie voor de evangelisatie van de volkeren brengt deze vier niveaus van dialoog ter sprake en ontwikkelt ze, wijzend op de geest en de theologische ondergrond waaraan zij zich hechten. De Verklaring Nostra Aetate wordt feitelijk aanzien als een echt voetstuk die de houding van de katholieke kerk samenvat. Maar in het centrum van de Verklaring bezetten twee godsdiensten een centrale plaats, hoewel in verschillende mate. Het Jodendom en de Islam, respectievelijk in paragraaf 4 en 3, worden aangeduid op een specifieke wijze, tot op zekere hoogte belangrijker dan de andere religieuze tradities als daar zijn het boeddhisme en het hindoeïsme, die aangewezen worden in twee korte passages in paragraaf 2. Om dat belang in te zien moet men terugkeren op de geschiedenis van de redactie. Dat zal het onderwerp worden van ons eerste deel waarin het zal ontleed worden 1
door het prisma van een vraag. Welke rol heeft de westerse (Europese) context feitelijk gespeeld, vooral in de verhouding tot het Jodendom, maar ook welke plaats hebben de oosterse (Midden-Oosterse) bisschoppen ingenomen? De geschiedkundige en theologische nauwkeurigheden zullen tevoorschijn komen in een tweede etappe gericht op de ontvangst. Hoe wordt het onthaal van deze Verklaring uitgedrukt zowel in het Oosten als in het Westen? Dat deel zal trachten de draagwijdte te bepalen die de Verklaring gehad heeft. Het derde en laatste deel zal de vragen stellen over de actuele uitdagingen van de Verklaring. Zullen wij, in de hedendaagse context die we moeten beschrijven, dezelfde termen gebruiken als die van de Nostra Aetate, vooral wat betreft de Islam zoals men die ziet evolueren in het Westen?
1. Van de historische context tot de theologische analyse van de Verklaring Nostra Aetate Vanuit historisch standpunt lijkt het Jodendom aan te oorsprong te liggen van een Verklaring waar zijn kwantitatieve en kwalitatieve plaats het belangrijkst is. De Verklaring Nostra Aetate vindt inderdaad haar wortels in de periode na de Tweede Wereldoorlog. Ten gevolge van de het stilzwijgen van de kerk tijdens de het uitroeien van het Joodse volk, hebben verschillende historici doen opmerken dat zij uiteindelijk het eindpunt is van een bewustwording, gevoed door de verklaring van de Seelisberg (5 augustus 1947) waarin men het merk van Jules Isaac ziet (1877-1963), een van de stichters van de Amitié judéo-chrétienne (Joods-Christelijke Vriendschap) (september 1948). Men kan ook laten opmerken dat de conciliaire Verklaring zelf ook bezield wordt de ontmoeting in oktober 1961 tussen paus Johannes XXIII et een groep Amerikaanse Joden die bevestigd heeft dat hij Jozef hun broeder is, of nog door de afschaffing in de liturgie van Goede vrijdag van de melding die spreekt over het Joodse “verraad”. Het is ook nuttig te herinneren aan het feit dat paus Johannes XXIII in de voorbereidende fase in 1962 een mandaat gaf aan kardinaal Bea om een decreet voor te bereiden over de Joden. Gezien dit niet weerhouden werd verdween dit decreet om in november 1963, volgens een nieuw schema, de plaats van de Joden te zien opduiken in een decreet over het œcumenisme. Dit schema, dat vooral door de oosterse bisschoppen betwist werd, zal leiden tot de huidige Verklaring. In oktober 1964 uit de paus de wens dat de verklaring betreffende de Joden zou verbonden worden met de constitutie over de Kerk. Deze historische omleiding laat ons toe te begrijpen waarom het paragraaf over het Jodendom zo belangrijk is en waarom dat al enkele aanwijzingen geeft over de theologische inhoud waar bevestigd wordt dat het mysterie van de Kerk innig verbonden is met de afstamming van Abraham, en waardoor men doet denken, in navolging van het epistel aan de Romeinen, aan het feit dat het niet alleen onmogelijk is voor God zijn verbond te verwerpen, maar ook dat de wilde olijfboom gevoed wordt door de tamme olijfboom waaraan hij geënt is. De paragraaf over de Islam laat een gerichte bewustwording zien. Al is de Islam minder belangrijk in aantal dans het boeddhisme of het hindoeïsme, toch staat het op geografisch gebied dicht bij de Europese context en op theologisch gebied dicht bij het christendom. Opgewekt door het werk van de oriëntalisten, bijvoorbeeld Louis Massignon, die kwamen uit Syrië, Irak, Egypte of Libanon onder andere, spreekt deze paragraaf met veel helderheid over de verhouding tot de moslims. Het verwijst naar Gregorius VII (1015-1085), en herinnert ons aan het feit dat de moslims de ene en barmhartige God aanbidden, en aan hun onderwerping aan de goddelijke decreten in afwachting van de dag van het oordeel. Op het einde van dit gedeelte en na de gelijkenis te hebben onderstreept in de herkenning van dezelfde patriarchen en profeten, sporen de bisschoppen de gelovigen aan tot een dialoog met “hen die de profeet Jezus en Maria, zijn maagdelijke moeder, eren”. Het is weliswaar geen verhandeling over de Islam of over de betrekkingen met de moslims, maar de verklaring is gekenmerkt door het 2
gebruik van een eerbiedige en niet discriminerende terminologie. Het eerbiedigt de gelijkenissen die men opmerkt in de religieuze tradities. En tegelijkertijd verwerpt noch veroordeelt het de verschillen die blijven aanhouden. Het doet drie concrete dimensies uitkomen van mogelijke verhoudingen, zonder de soms moeilijke en bloeddorstige geschiedenis tussen christenen en moslims te verdoezelen. De eerste twee worden onmiddellijk in paragraaf 3 vermeld, de derde in paragraaf 2 en 5. De eerste dimensie wordt uitgedrukt door de aansporing tot een wederzijds begrip die toelaat de andere te kennen en dus ook te erkennen. Op dat vlak brengt het concilie twee belangrijke overwegingen. De manier waarop zij het analoge benadert verhindert het verschuiven naar een soort naïviteit die uitloopt op enkel zoeken naar gelijkenissen. Onder de godsdiensten, en precies met de moslims, is niet alles gelijk. Verschillen blijven bestaan en kunnen niet verdoezeld worden. De tweede beschouwing komt uit bij de lezing van het geheel van de verklaring, waar de verhouding tot de moslims noch uitsluitend noch allesomvattend is. Het wederzijds begrip laat een gedifferentieerde realiteit opduiken die zegt dat het statuut van de enen niet herleidbaar is tot het statuut van de anderen. Het Jodendom is niet gelijk aan de Islam, en deze laatste is niet gelijk aan boeddhisme of hindoeïsme. Op dat vlak zijn het geen onderling verwisselbare entiteiten, zij onderhouden een gedifferentieerde verhouding met de katholieke kerk. De tweede concrete dimensie verwijst naar de promotie van de gemeenschappelijke waardes. Ondanks de niet herleidbare verschillen op het vlak van de religieuze overwegingen, en omwille van de uniciteit van het menselijk geslacht, spoort het concilie de christenen en de moslims aan om de gemeenschappelijke waardes te bevorderen. Het behoud en de promotie van morele waardes zoals de sociale rechtvaardigheid, de vrede en de vrijheid vormen een werkelijk en dringend samenwerkingsveld. Werkelijk omdat het datgene concretiseert waarvoor de godsdiensten bestaan; werkelijk ook omdat het een van de belangrijkste gebieden blijkt te zijn waar hun geloofswaardigheid en hun waarachtigheid in betrokken zijn. Dat samenwerkingsveld is dringend omwille van de wereldwijde context waar deze fundamentele waardes dagelijks met de voet worden betrapt. Op dat vlak moet men elkaar geen concurrentie aandoen, maar partners worden van een gemeenschappelijk doel. De derde concrete dimensie die tevoorschijn komt bij het lezen van het geheel van de verklaring is die van de praktijk van de dialoog. Verschillende keren benadrukt Nostra Aetate de vruchtbaarheid van een dialoog gekenmerkt door het vertrouwen en de broederlijkheid, de voorzichtigheid en de liefdadigheid. In dit perspectief staan vertrouwen en voorzichtigheid niet tegenover elkaar. Maar tegelijkertijd laten voorzichtigheid en broederlijkheid de waarheid terzijde. Samengebundeld nemen vertrouwen en broederlijkheid, voorzichtigheid en liefdadigheid deel aan de opbouw van een werkelijke en duurzame vrede en vormen zij een versperring tegen haat en integrisme. Men moet ook de openheid tot de niet christelijke godsdiensten aanhalen die staat in het teken van een globaal conciliair perspectief. De verandering van de blik, verduidelijkt door het gebruik van een positieve woordenschat die staat tegenover de stijl en de logica van de veroordeling is nauw verbonden met de geest en met de teksten van het concilie. Op dat vlak kan men Nostra Aetate niet scheiden van de constituties over de kerk (Lumen gentium) en over de kerk in de wereld van nu (Gaudium et spes). De kerk werd ertoe gebracht de wereld en wat hem samenstelt op een andere manier te waarderen, door zichzelf niet meer te beschouwen als een perfecte maatschappij die geïsoleerd is van de wereld of er tegenover staat. Het decreet over œcumenisme en de verklaring over de religieuze vrijheid staan ten volle in deze nieuwe toenadering die haar bronnen haalt in de Heilige Schrift en in de Tradities van de Kerk.
3
Om verslag uit te brengen over de originaliteit van deze verklaring en over haar uitbreiding tot het geheel van de godsdiensten is het niet onnuttig haar te begrijpen in het licht van het geheel van de conciliaire aktes. De verklaring Nostra Aetate verlengt een houding die de geest van het concilie heeft gebrandmerkt: Vaticaan II is het enige concilie in de geschiedenis van de kerk die de “orthodoxe” stellingen niet verantwoord heeft door het veroordelen van “ketterse” stellingen.
2. Ontvangst en actuele uitdaging
Over welke herlezing van haar ontvangst gaat het, zowel in het Westen (Europa, vooral West Europa) als in het Oosten (Midden Oosten)? Door de toestand in de wereld te bespreken, zonder het volledig te doen, kunnen we de beweging toe lichten die vijftig jaar geleden begon en die nog steeds het denken van de hedendaagse kerk irrigeert. In Duitsland, in Italië, in België of in Frankrijk zijn er veel toelichtingen van deze dynamiek door academische of pastorale voorstellen, gebracht door veel gemengde of multidisciplinaire groepen. Hoe kunnen de oproep tot wederzijdse kennis, de inzet voor gedeelde waardes en de praktijk van de dialoog gestaafd worden in concrete acties? Neem nu de vorming die sinds een vijftigtal jaren niet ophoudt met uitbreiden. Een van de eerste aanbevelingen van het concilie is inderdaad het wederzijds begrip die kennis vergt. In de vormingscentra of in de theologische richtingen gaan verschillende meningen in die richting. Telkens zijn de uitdagingen identiek: de godsdiensten voorstellen zoals ze in se zijn volgens een academische, historische en fenomenologische toenadering, en tegelijkertijd richtingen aangeven tot nadenken die helpen een positieve blik te krijgen, die de interreligieuze dialoog bevordert vooral tussen Joden en christenen of moslims en christenen, zonder de realiteit te verdoezelen of te idealiseren. Als ik mij op de Islam centreer zie ik sinds enkele jaren twee andere uitdagingen opkomen. De eerste is de beschrijving te overschrijden van de componenten van de moslim traditie om een christelijke toenadering van de Islam voor te stellen. Men stelt vast dat het niet volstaat om de Islam voor te stellen, want de vraag om haar verhouding tot het christelijk geloof lijkt onontkoombaar. De tweede uitdaging drukt zich uit in de wederkerigheid. De wijziging van de blik die dit type van vorming toelaat aan christelijke zijde heeft langzamerhand geleid tot de vraag: hoe wordt het christendom belicht in de vorming van de moslims? Dat houdt in een gezamenlijk werk voor wederzijds begrip. Met onderzoeksgroepen zoals GRIC in Paris, in Rabat of in Beiroet die evenveel christelijke als moslim vorsers onthaalt geeft men meer en meer aandacht aan deze dimensie die een vorm van wederkerigheid inhoudt. Door wederkerigheid moet men niet denken aan een mathematische uitwisseling in een perfecte symmetrie volgens een logica van voor-wat hoort-wat, maar een waakzaamheid om tot een wederzijdse inspanning te komen en een gedeelde welwillendheid. Wat de verenigingen betreft die samen werken voor gemeenschappelijke waardes is de ontplooiing minder evident maar toch goed gestructureerd op lokaal vlak. In verenigingen of organisaties zoals Sant Egidio in Rome of Coexister in Frankrijk, zoekt men de interreligieuze dialoog en de samenhorigheid te bevorderen. De dialoog, middel waarmee het concilie oproept om de verdeeldheid en de vijandigheid te overschrijden, wordt verstevigd. Zelfs al is de meest voorkomende ervaring vertegenwoordigers van verschillende religieuze tradities rond een ronde tafel te verenigen, toch worden sinds enkele jaren nieuwe stappen ondernomen om dit aspect van de samenkomst 4
te verdiepen, zoals forums die mensen samenbrengt om in alle eerlijkheid en waarheid vragen te bespreken waarover de enen en de anderen bezorgd zijn zoals de vraag over de gemengde huwelijken, de verhouding tot de politiek, de dialoog in de verhouding tot bekering of het fundamentalisme. Deze ervaring toont aan dat de werkelijke dialoog in de duur moet gezien worden, hij kan enkel vruchten afwerpen als hij ondersteund wordt door een wil om de andere te ontmoeten zoals hij is, samen met de capaciteit van de aangesproken persoon om tot voorzichtigheid en barmhartigheid te komen om de woorden van Nostra Aetate te gebruiken. In het Midden Oosten heeft de context van spanningen geleid tot een andere manier van handelen. Alle ogen zijn nu gericht op de Islam en de moslims, nu het Jodendom in aantal aan het slinken is. In deze context heeft elk land natuurlijk zijn geschiedenis en de christenen bevinden zich in ongelijke situaties, wat leidt tot een strategie van behoud die de kenmerken van de identiteit versterkt. De uitsluiting uit de macht heeft de mentaliteit van een minderheid in de hand gewerkt, met uitzondering van de Libanese ervaring, die zich schikt in een discriminerende behandeling of die zoekt eraan te ontsnappen door naar betere oorden te vluchten. Daarom kan de Libanese ervaring paradigmatisch lijken, ondanks haar broosheid. Men maakt dikwijls een communautaire naast-elkaar-plaatsen mee die passieve samenleving en wantrouwen bundelt. Het is ook waar dat communautaire brandmerking geleid heeft tot onzichtbare grenzen die toch zeer sterk aangevoeld worden. Om redenen die te begrijpen zijn door het verdelen van de macht dat een gevoel geeft van zekerheid en een burgerlijke politieke medezeggenschap toelaat, en omwille van dubbele onderwijs- en gezondheidsnetten, ziet men een soort solidariteit opkomen die uitmondt op echte ervaringen van dialoog. Het is geen toeval als de Conseil National du Dialogue Islamo-Chrétien (Nationale Raad voor Joods-Christelijk dialoog) een uniek initiatief heeft kunnen aanvaarden te midden van een christelijke educatieve instelling, Notre-Dame du Jamhour. Samen een religieus feest vieren met respect voor de specificiteit van elk van de religieuze tradities was de uitdaging die men wilde aangaan. Al meer dan drie jaar is 25 maart, feest van Maria-Boodschap, de nationale Islam-christelijke feestdag. De symbolische kracht van dit evenement is de uitdrukking van een geestesgesteldheid die een mogelijke weg aanduidt.
3. Uitdagingen en komende vooruitzichten
Zal de Kerk vandaag, vijftig jaar na Nostra Aetate, nog hetzelfde zeggen? Als de situatie veranderd lijkt te zijn wat betreft het Jodendom, het boeddhisme of het hindoeïsme, hoe zit het dan wat betreft de Islam en de moslims? De realiteit is nochtans sinds dertig jaar niet meer dezelfde. Hier moet men twee belangrijke factoren onderstrepen. De eerste betreft de nabijheid van de Islam en van de moslims in Europa. Tot zeer onlangs werden de moslims beschouwd als aanhangers van een geloof dat in het Oosten zijn wortels had. Gelegen ten zuiden van de Middellandse zee en ten zuidoosten van Europa gingen de banden met deze laatsten langs het prisma van de geschiedenis, van het oriëntalisme of van het kolonialisme. De invalshoek die zeer dikwijls theoretisch of individualistisch was houdt zich aan een politieke, economische of culturele machtsverhouding. Sinds enkele decennia beperkt het denken over de moslims zich niet enkel meer tot een theoretisch kader of tot een soort intellectuele of culturele volledigheid, nu gaat het meer over de praktische Europese realiteit. De moslims zijn niet langer de bewoners van verre streken, nu vormen zij een belangrijke minoriteit die de burgerschap deelt, het leven van hun woonwijk of 5
nog de uitdagingen die gemeenschappelijk zijn aan die van de Europeanen. En nu rijst er een tweede vraag met betrekking tot het in praktijk omzetten van de conciliaire bedenkingen in de Europese context. Zij uit zich op verschillende niveaus: pastoraal, maatschappelijk, economisch... Nieuwe dimensies treden naar voor, vooral de dimensie die gebonden is aan de bekering in beide richtingen, vooral van het christendom naar de Islam, rekening houdend met twee aspecten: de eisen door een bepaalde jeugd op een gestructureerde identiteit rond de Islam, en dan na een huwelijk tussen een christen man en een moslim vrouw. De familiale of consulaire druk leidt soms tot een bekering die voor sommigen slechts “administratief” of “sociaal” is, maar die nadien voor de kinderen een middel wordt tot identificatie en herkenning. Het tweede belangrijk fenomeen dat zich op wereldvlak bevindt is het opkomen van het Islamitische fundamentalisme. Zowel in het Oosten als in het Westen beleeft men een ergernis over de identiteit die uitmondt in een communitaristisch verschuiven met djihadistische neigingen. Sinds Khomeiny aan de macht kwam (1979), sinds de val van de muur van Berlijn (1989) en ook sinds de aanval op het Word Trade Center (2001), zijn wij getuigen van een opflakkering van Islamitisch religieus en intra-Islamitisch geweld dat jonge Europeanen meesleept in zijn zog en de christelijke gemeenschappen in het Oosten gijzelt. De fenomenen die daartoe leiden zijn talrijk en de verantwoordelijkheid van sommige westerse landen, zoals de Verenigde Staten, telt niet voor niets. Gevoed door een ideologie die beweert van de Islam te komen en soms ondersteund wordt door moslim landen zoals Saoedi Arabië, Soedan, Pakistan… komt het fundamentalisme over als een echt gevaar. Kan dus een tekst over de betrekkingen tussen de katholieke kerk en de niet-christenen, op een globale en niet precieze wijze de categorie van moslims aanduiden, in dit het geval van de Islam? Kan de oproep tot dialoog geen verschil maken tussen de moslims die aanhangers zijn van een moordende ideologie et waarmee het onmogelijk is tot een dialoog te komen en zij die duidelijk een wil tonen tot openheid en dialoog? Is het denkbaar en mogelijk aan te dringen op wat de twee godsdiensten gemeen hebben wat betreft de aanbidding van een enige God, de erkenning van Jezus als profeet en van zijn maagdelijke geboorte, de gedeelde waardes, de analoge culturele eisen… zonder te spreken over de onwrikbare verschillen en oproepen tot een pedagogie van het verschil? Kan het schrijven van Nostra Aetate een theologisch en pastoraal gepast denken ter zijde leggen?
Tot slot
Als slot kan men een positieve vaststelling maken van een Verklaring die veel tastbare vruchten teweeg bracht en nog teweeg brengt in de tijdsduur. De voornaamste vrucht is die van de blik die geworpen wordt op het religieus verschil dat niet meer kan aanzien worden als een satanisch werk, maar als “drager van de kiemen van het Woord”, in bewaring gegeven in de culturen en de godsdiensten, die in staat zijn het werk van de Geest te ontvangen. Deze positieve blik is geworteld in een toenadering van de kerk in dialoog met de wereld, in openheid tot deze wereld zoals hij zich voordoet. De afwezigheid van een oordeel maakt van haar een luisterend oor met het oog op een efficiënte dialoog. De ontwikkeling van wereldwijde of plaatselijke initiatieven, multireligieus of bi-religieus, is de uitdrukking van de actuele realiteit van de christenen die naar de andere kan gaan om de stralen van de waarheid te gaan putten in gelukkige ontmoetingen. De Verklaring lijkt letterlijk het standpunt te irrigeren van de katholieke kerk en van de gelovigen die haar samenstellen. Het is vanzelfsprekend dat de vorming moet voortgezet worden ten bate van het grootst mogelijk aantal, in een context van onderhuidse spanningen over de identiteit en religieuze kronkelingen die verschillende types 6
van onenigheid ziet opduiken. De bevestiging van de theologische en pastorale gegrondheid van Nostra Aetate is een taak die moet doorgezet worden. Om verder te gaan is de katholieke kerk echter geroepen om verschillende uitdagingen aan te nemen waarvan er mij twee zeer dringend lijken. De eerste is de Verklaring opnieuw schrijven, niet alleen om de theologie en het christelijke pastoraat te verfijnen van de andere religieuze tradities in een open wereld waar de samenlevingen meer en meer gemengd zijn, maar ook om de handeling van het schrijven te stellen met de partners van de andere religieuze tradities. De inzet is van de hoogste orde, want het gaat erom de juistheid van wat over de andere gezegd wordt met hem vast te stellen maar het gaat er ook om hem onze gedachte uit te drukken in zijn aanwezigheid. Het is niet voldoende over de andere te praten, zij het op positieve wijze, maar men moet tot de andere spreken en met hem, tenminste in zijn aanwezigheid. Zijn wij in staat de fragmenten van Nostra Aetate te schrijven in het bijzijn van en met de boeddhisten, de hindoes, de moslims en de joden? De taak is moeilijk en complex. Een van de complexiteiten komt van het feit dat de gesprekspartner niet noodzakelijk op dezelfde wijze georganiseerd is. Wie vertegenwoordigt het boeddhisme, het hindoeïsme, of nog het Jodendom en vooral de Islam? Toch is een van de voordelen van deze stap de verplichting tot het verhelderen van zijn vooroordelen tegenover de ware diversiteit van de gesprekpartners. En toch kan de veeleisendheid van een associatie lijken op een uitnodiging tot een interne dialoog, tussen de ware stromingen die ver van herleidbaar zijn tot een monolithische vorm. Het boeddhisme of de Islam bestaan niet op zichzelf. Op epistemologisch vlak is het wellukken van de interreligieuze dialoog innig verbonden met de oecumenische dialoog. Het is feitelijk onmogelijk het externe verschil te aanvaarden als er geen rekening wordt gehouden met het interne verschil. De tweede uitdaging verwijst naar de eis die de katholieke kerk kan stellen aan zijn gesprekspartners opdat zij elk hun “verklaring Nostra Aetate” zouden schrijven. In tegenstelling tot een monoloog wordt de dialoog gekenmerkt door de bereidheid van alle partners. Zelfs al moet men niet hopen op een symmetrische wederkerigheid, want de dialoog kan niet herleid worden tot een eenvoudige onderhandeling, toch moet men samen vooruitgaan in de aanvaarding van het religieus verschil. Als men de vruchten van Nostra Aetate voor de katholieke kerk en haar gelovigen op een positieve wijze bekijkt, dan kan men zich inbeelden hoe een dergelijke stap invloed zou kunnen hebben op de mentaliteiten van de andere religieuze tradities. Door het feit zelf dat er een organisatorisch probleem oprijst van een instantie die wereldwijd representatief is, vooral op het vlak van de Islam, wordt de opstelling van dergelijke verklaring enkel denkbaar op lokaal vlak en niet noodzakelijkerwijs op wereldvlak. Ondanks haar beknoptheid vertegenwoordigt de Verklaring een schat voor de katholieke kerk die ook een schat blijkt te zijn voor de mensheid. Nostra Aetate drukt fundamenteel een houding uit die bestaat in het niet eerst zoeken naar het kwaad bij de andere, of tenminste naar het negatieve, ja zelfs naar het verschil in zijn onbuigzaamheid, maar in het welwillend luisteren naar de andere om de kiemen van het Woord zichtbaar te laten worden, de handeling van de Geest, of nog het positieve karakter van een verschil dat, soms in haar onherleidbaarheid, niet noodzakelijkerwijs een diabolisch contrast betekent. Het is deze houding die de kinderen van God vandaag kenmerkt, getuigen van het Goede Nieuws van het Heil in de wereld.
7