Tussen Nederland en Marokko Waar voelen Marokkaans-Nederlandse remigranten- en achtergelaten kinderen in Marokko zich thuis? June de Bree, Oka Storms, Edien Bartels1
Summary In between the Netherlands and Morocco. Where do Dutch Moroccan return migrants and abandoned children in Morocco feel at home? Return migrant and abandoned children form a largely neglected research field. For years Dutch policy makers have been asked to pay attention to Dutch Moroccan children in Morocco, but without much result. These children often grew up in the Netherlands and the question arises whether they are able to feel at home in Morocco. A main explanatory factor is age: return migrant children tend to be older at the point of return and strongly wish to return to the Netherlands, while younger abandoned children tend to identify with both countries. However, they also wish to go to the Netherlands one day, which seems to result from the process of intergenerational transmission.
1. Inleiding In Nederland zijn al jaren speciale beleidsmaatregelen van kracht die remigratie faciliteren. Die zijn hoofdzakelijk gericht op voormalige gastarbeiders die hun oude dag willen doorbrengen in het land van herkomst. De laatste tijd verschijnen er steeds meer berichten in de media over jongere generaties die te maken hebben met remigratie. Wanneer jongeren remigreren, bijvoorbeeld hoogopgeleide jonge tweede generatie Turken, dan leidt dat tot verbazing en ongeloof (VPRO, 2007). Wanneer er berichten zijn over Nederlandse kinderen uit Amsterdam die door hun ouders (tijdelijk) naar Egypte gestuurd worden om daar een islamitische schoolopleiding te volgen, laat staatssecretaris Sharon
394
Dijksma van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoek doen. Deze ontwikkeling wordt als ongewenst ervaren, aangezien een verblijf in Egypte integratie in de weg kan staan wanneer deze kinderen terugkomen naar Nederland (Soetenhorst & Van Zoelen, 2008). Wethouder Asscher heeft inmiddels maatregelen aangekondigd om ouders te ontmoedigen kinderen een paar jaar in het buitenland naar school te laten gaan (Ahyad, 2009). Ondertussen wordt er al jarenlang aandacht gevraagd voor Marokkaans-Nederlandse kinderen die naar het land van herkomst van hun ouders teruggaan (Donkeren & Kooper, 2008). Globaal zijn er twee groepen kinderen te onderscheiden: achtergelaten kinderen en remigrantenkinderen. Elk jaar, vooral tijdens de zomervakantie, worden vrouwen en kinderen achtergelaten in Marokko door hun echtgenoot, respectievelijk vader. De vader houdt het paspoort en de verblijfsvergunning achter en keert alleen terug naar Nederland. Onderzoek door Bartels (2005) laat zien dat moeders zo nu en dan hun echtgenoot steunen in het achterlaten van hun kinderen. Remigrantenkinderen keren samen met hun ouders terug naar het land van herkomst. Voor beide groepen kinderen geldt dat zij weinig mogelijkheden hadden om de beslissing te beïnvloeden van (één van) de ouders om tot achterlating of remigratie over te gaan. Er is weinig bekend over deze groepen kinderen in Marokko. Ten eerste is het onduidelijk om hoeveel achtergelaten en remigrantenkinderen het gaat. Desalniettemin beschikt de Stichting Steun Remigranten (SSR) over enkele cijfers. De SSR, een organisatie die gevestigd is in Berkane (Noordoost-Marokko), helpt Nederlands-Marokkaanse remigranten met hun contacten met de Nederlandse overheid en sociale zekerheidsinstellingen. Een van hun taken is het assisteren van jongeren en achtergelaten vrouwen en kinderen die willen terugkeren naar Nederland. Tabel 1 Aantal meldingen bij SSR van achterlatingen Achtergelaten vrouw (en kinderen)
2005
2006
2007
2008
36
38
34
29
Bron: SSR, Jaarverslag Project Achtergelaten vrouwen 2008 http://www.steunremigranten.nl/
SSR maakt onderscheid in meldingen en hulpvragen. In tabel 1 staat een overzicht van meldingen bij SSR van achtergelaten vrouwen met of zonder kinderen. Deze cijfers worden apart geregistreerd, omdat SSR een speciaal project voert via voorlichting om achterlating van vrouwen en kinderen te voorkomen. Kinderen worden niet apart geregistreerd. Dat gaat vanaf 2009 wel gebeuren. Belangrijk is dat het totale aantal achtergelaten en remigrantenkinderen waarschijnlijk hoger is dan het aantal achtergelaten of geremigreerde vrouwen. Hier zijn de vrouwen geteld
mens & maatschappij
en voor één vrouw staan vaak twee of meer kinderen. Niet alle achtergelaten vrouwen en (oudere) kinderen zijn echter op de hoogte van het bestaan van SSR en niet allen zoeken hulp. Hoewel er dus geen precieze cijfers voorhanden zijn, geeft de SSR wel aan dat het om een structureel verschijnsel gaat (Bartels, 2005).2 Ook de wetenschappelijke literatuur over deze groep kinderen is beperkt. Er zijn slechts één onderzoeksrapport en enkele masteronderzoeken/scripties beschikbaar. Daaruit blijkt dat remigrantenkinderen met allerlei problemen te maken krijgen na terugkeer (Albers, 2005; Bartels, 2005; De Bree, 2007; Hoogenbosch, 2009; Ouwehand, 2000). Deze kinderen zijn vaak op jonge leeftijd in het kader van gezinshereniging naar Nederland gekomen en dus (gedeeltelijk) in Nederland opgegroeid. Ze kunnen niet aarden in Marokko, maar de kans dat ze legaal naar Nederland kunnen terugkeren is klein. Er is ook weinig informatie over het aarden van de (jongere) achtergelaten kinderen in Marokko. Wel is bekend dat veel van hen een Nederlands paspoort hebben. Toch worden eventuele latere integratieproblemen in Nederland voor hen niet voorzien. Om die reden is in 2008 aanvullend antropologisch onderzoek verricht om een samenhangend inzicht te krijgen in de situatie van deze twee groepen kinderen in Marokko. De centrale vraag in dit artikel luidt: hoe construeren achtergelaten kinderen en remigrantenkinderen een ‘thuisgevoel’ na ‘terugkeer’ in de Marokkaanse maatschappij? Voor een antwoord op deze vraag moet de specifieke context van Marokko in beschouwing worden genomen. Typerend voor de Marokkaanse samenleving is een ‘migratiecultuur’; migratie naar Europa wordt gezien als de sleutel tot gunstige toekomstperspectieven. Door de enorme emigratie naar Europa, overboekingen van gelden en structurele economische instabiliteit in Marokko is emigratie naar Europa niet alleen een empirische realiteit, maar ook de norm geworden voor veel Marokkaanse jongeren (De Haas, 2003). Remigratie, zeker op jonge leeftijd, wordt als vreemd of als een mislukking ervaren. In dit artikel zullen we nagaan of achtergelaten en remigrantenkinderen zich thuis voelen in deze (nieuwe) context waarvan ze verondersteld worden deel uit te maken omdat ze zelf ‘terug’ zijn gegaan. In dit artikel vergelijken we Marokkaans-Nederlandse achtergelaten en remigrantenkinderen die in Marokko verblijven. Remigrantenkinderen zijn kinderen die als adolescent terugkeerden, achtergelaten kinderen zijn gemiddeld veel jonger. Deze laatste groep van achtergelaten kinderen bestaat nog uit twee subgroepen: kinderen die geboren zijn in Nederland en kinderen die geboren zijn nadat hun moeders zijn achtergelaten in Marokko. Hoewel in deze laatste subgroep kinderen niet daadwerkelijk achtergelaten zijn, betrekken wij hen wel in dit artikel door de banden die zij hebben en ontwikkelen met Nederland. Later in het
395
2009, jaargang 84, nr.4
artikel gaan we hierop verder in. In de onderstaande paragrafen wordt allereerst het theoretisch kader geschetst, vervolgens de methoden van onderzoek beschreven, en tot slot de resultaten en de conclusie. 396
2. Theoretisch kader Remigratie wordt meestal gezien als een proces waarbij mensen terugkeren naar hun land of plaats van herkomst na een tijd in een ander land of regio te zijn verbleven (King, 2000). Deze definitie is sterk territoriaal ingekleurd en gaat uit van terugkeer naar een geografisch gebied. Remigratie kan op deze manier makkelijk gelijkgeschakeld worden aan het proces van tijdelijke vestiging in een gastland, gevolgd door permanente vestiging in het land van origine. Dit impliceert dat remigranten uiteindelijk naar ‘huis’ gaan, hetgeen ook vaak beweerd wordt in beleid en media. De achterliggende aanname is dat remigranten vanzelfsprekend ‘thuis’ horen in hun land van origine (Pedersen, 2003). Deze link tussen terugkeer en ‘thuis’ kan echter ter discussie gesteld worden, zeker in het geval van kinderen die (gedeeltelijk) zijn opgegroeid in het ‘gastland’. In dit artikel vatten we het proces van ‘je thuis voelen’ op als ‘emotionele hechting aan een geografische plaats’. Op deze wijze mijden we het normatieve concept ‘(re)integratie’. Integratie wordt vaak geassocieerd met assimilatie van normen van het gastland, alsof het gastland een homogeen vaststaand geheel zou zijn. Jezelf een ‘thuis’ maken moet niet begrepen worden als leven naar ‘de maatstaven’ in een maatschappij, maar als een subjectief proces. Zoals Hedetoft en Hjort (2002:vii) het formuleren: ‘home is where we belong’ really means ‘home is where we feel we belong’. We gebruiken in dit artikel deze subjectieve benadering door de informanten zelf te laten bepalen waar en wat ‘thuis’ is en hoe dit vorm gegeven wordt. De eigen betekenisgeving aan ‘thuis’ hoeft echter niet door derden geaccepteerd te worden. Anderen kunnen iemand uitsluiten, maar omgekeerd kunnen mensen zichzelf ook uitsluiten. Een gevoel van ‘thuis’ kan zich op één plaats richten (al dan niet de plaats waar men woont), maar ook op meer plaatsen en dus duaal of meervoudig gericht zijn (Salih, 2003). Veel studies hebben inmiddels aangetoond dat migranten zich vaak identificeren met meerdere plaatsen. Werbner (1999) laat bijvoorbeeld zien dat Pakistanen in Groot-Brittannië zich verbonden voelen met zowel Pakistan als Groot-Brittannië. Ook Hannertz (2002), die ‘thuis’ definieert als datgene dat contrasteert met ‘ver weg’, zegt dat ‘thuis’ bi-territoriaal en multi-territoriaal geconstrueerd kan worden. Er zijn echter ook studies bekend waarin duidelijk wordt dat migranten zich alleen of voornamelijk identificeren met één land. Dit is bijvoorbeeld het geval voor tweede generatie Chilenen die ‘gedwongen’ met hun ouders van Groot-Brittannië naar Chili remigreer-
mens & maatschappij
den. Eenmaal in Chili voelen zij zich verloren in een land dat ze niet kennen en verlangen terug naar Groot-Brittannië (Flores-Bórquez,2000). Er zijn verschillende ideeën over hoe een ‘gevoel van thuis’ geconstrueerd wordt. Volgens Ter Maat (2002:149) refereert ‘je thuis voelen’ aan: ‘a feeling of satisfaction and fulfilment with respect to work, study, family, friends and the extent of belonging to a group’. Dit impliceert dat individuen zich thuis kunnen voelen in een bepaalde plaats zolang ze in staat zijn daar sociaal-economische activiteiten te ontplooien. Volgens sommige studies gaat dit echter niet altijd op. Ghorashi (2003) laat zien dat vluchtelingen die actief deelnemen in de Nederlandse maatschappij, sterke gevoelens voor het thuisland kunnen ontwikkelen en zo een ‘nieuw’ of ‘imaginair’ thuisland creëren op basis van hun herinneringen. Hoewel deze beelden en herinneringen vaak niet overeenstemmen met de realiteit, kan het verlangen om terug te keren groot zijn. Hedetoft en Hjort (2002) maken in dit geval ook wel een onderscheid tussen ‘being’ in one place, and ‘longing’ for another. In dit kader kunnen de remigrantenkinderen en achtergelaten kinderen in dit artikel worden geplaatst.
397
3. Selectie, methoden en analyse 3.1 Selectie Dit artikel is gebaseerd op drie perioden veldwerk in Marokko: door Bartels naar achtergelaten vrouwen en hun kinderen in 2005, door De Bree naar remigranten (waar remigrantenkinderen een onderdeel van zijn) in 2007 door Bartels en Storms naar zowel achtergelaten als remigrantenkinderen in 2008. In dit artikel beschrijven we vijf remigrantenkinderen en zes achtergelaten kinderen.3 De respondenten zijn allen afkomstig uit het cliëntenbestand van SSR. Dit geeft een bias, omdat achtergelaten vrouwen en kinderen die tevreden zijn met hun situatie zich niet als cliënten melden bij SSR. We hebben getracht deze bias te verminderen door alleen remigrantenkinderen te selecteren die elkaar onderling niet kenden, zodat ze elkaar niet beïnvloed kunnen hebben in de mate waarin ze zich thuis voelen in Marokko en/of Nederland. Onder de achtergelaten kinderen was dit niet gewenst, omdat verschillen tussen kinderen binnen hetzelfde gezin deze groep juist interessant maakt. Binnen hetzelfde gezin heeft het ene kind bijvoorbeeld een Nederlands paspoort, maar het ander niet. Deze drie onderzoeken zijn niet generaliseerbaar naar de gehele populatie achtergelaten en remigranten-kinderen in Marokko, maar dienen vooral om een dieper inzicht te verwerven in de leefomstandigheden en het ‘thuisgevoel’ van de kinderen aan de hand van enkele casussen. Aangezien de twee categorieën kinderen verschillen in leeftijd is er gebruik gemaakt van verschillende methoden van onderzoek.
2009, jaargang 84, nr.4
3.2 Methoden en analyse: levensverhalen 398
Het laten vertellen van levensverhalen bleek een geschikte methode om remigrantenkinderen te onderzoeken. In tegenstelling tot de achtergelaten kinderen waren deze kinderen ouder op het moment van terugkeer, en hebben ze zowel hun tijd in Nederland als hun terugkeer bewust meegemaakt. Bovendien waren ze op het moment van onderzoek al jongvolwassen. Ze keken dus terug op hun kindertijd. Hun herinneringen moeten niet begrepen worden als ‘de waarheid’ of als ‘feiten’, aangezien gebeurtenissen benadrukt of weggelaten kunnen worden (Pratt & Loizos, 1992). Er ontstaat eerder een representatie van het verleden dat betekenis geeft aan het heden (Henning, Van Rensburg & Smit, 2004). Dit gebeurt doordat individuen zichzelf op een bepaalde manier in een levensverhaal positioneren ten opzichte van anderen (Riessman, 2001). Ze kunnen zichzelf bijvoorbeeld als slachtoffer neerzetten of juist niet. Ze kunnen anderen beschouwen als ‘gelijk’ of als ‘anders’. Op deze manier geven herinneringen aan het verleden een beeld van het hedendaagse ‘thuisgevoel’ van deze kinderen. Alle levensverhalen zijn bij de remigrantenkinderen thuis afgenomen. Alle gesprekken zijn ook gehouden in het Nederlands. Dit heeft bijgedragen aan de privacy van deze groep, aangezien familieleden die in de buurt waren geen Nederlands verstonden. Alle gesprekken zijn ook opgenomen om de betrouwbaarheid van de aantekeningen van het gesprek te verhogen. Het eerste gedeelte van het gesprek begon meestal met open vragen over het verleden, bijvoorbeeld ervaringen met school en vriendschappen in Nederland, hoe de terugkeer naar Marokko verliep, en hoe het leven in Marokko werd ervaren op het gebied van school, werk, vriendschappen en familie. De open vragen gaven de informanten de mogelijkheid om te praten over de onderwerpen die het belangrijkst voor hen waren. Na transcriptie van de levensverhalen zijn de stukken tekst geanalyseerd door middel van discoursanalyse. Bij discoursanalyse gaat het om de wijze waarop de werkelijkheid wordt voorgesteld. Gezocht wordt naar regelmatigheden in het persoonlijke vertoog (discours). Het gaat dan om typerende kenmerken – structurele kenmerken – van dit vertoog in relatie tot de sociale context en de consequenties daarvan. Afhankelijk van de eigen beleving en betekenisgeving van een gebeurtenis vertelt een respondent zijn of haar eigen verhaal, de eigen individuele waarheid (Tennekes, 2005). Voor de analyse houdt dit in dat stukken tekst gecategoriseerd en geëtiketteerd worden op gespreksonderwerp en taalgebruik.4 Door te bekijken met welke woorden informanten bepaalde ervaringen omschrijven, is dus te achterhalen welke betekenis zij aan deze ervaringen geven, in relatie tot hun sociale context.
mens & maatschappij
3.3 Methoden en analyse:Tekenmethode en Woordassociatiemethode De groep (jonge) achtergelaten kinderen vereiste andere methoden van onderzoek. Hoewel kinderen gezien kunnen worden als actieve participanten en cultuurmakers, zijn sociologische en antropologische onderzoeksmethoden gericht op kinderen nog weinig ontwikkeld. Kwantitatief onderzoek door bijvoorbeeld enquêtes is moeilijk bij jonge kinderen (Young & Barett, 2000). Dit is ook het geval voor semigestructureerde interviews, daar jonge kinderen niet zover ontwikkeld zijn in hun communicatie dat interviews betrouwbaar zijn (Clark-Ibáñez, 2004). Participerende observatie overschrijdt de grenzen van leeftijdscategorieën, maar is niet bruikbaar voor onderzoek naar gevoelens en belevingen. De kindvriendelijke methoden die we ontwikkeld hebben zijn de tekenmethode en woordassociatie. Deze methoden zijn afgeleid van de ‘Photo Elicitation Method’ (PEM). PEM is een kwalitatieve methode waarbij het maken van foto’s door de informanten wordt gebruikt als interviewtechniek (Clark-Ibáñez, 2004). We gaven de kinderen de opdracht op een tekenpapier aan de ene kant een tekening te maken over het eerste wat in hen opkwam als ze aan Marokko dachten en aan de andere kant van het papier hetzelfde met betrekking tot Nederland. Wanneer de tekening af was, bespraken we met het kind en vaak de moeder de tekening. Als tweede methode gebruikten we woordassociatie. We vroegen de kinderen wat als eerste in hen op kwam wanneer zij een bepaald woord hoorden. Om gewend te raken aan deze methode probeerden we eerst woorden als couscous, keuken en tv. Daarna kwamen woorden als: Nederland, Marokko, moeder en vader aan bod. De reacties op deze woorden gaven inzicht in het perspectief van de kinderen op de situatie waarin zij, hun moeder, broers en zussen zich bevinden. Deze methoden leveren zelfstandig materiaal maar dienen eveneens als ondersteuning en aanvulling voor andere gebruikte onderzoeksmethoden. Levensverhalen van de ouder/moeder bleken onmisbaar om de context te begrijpen en met de kinderen in gesprek te gaan. Door een combinatie van onderzoeksmethoden te gebruiken is de validiteit van het onderzoeksmateriaal vergroot. Na transcriptie hebben we het materiaal van de moeders en de kinderen van elkaar gescheiden en zijn we nagegaan hoe moeders en kinderen op elkaar reageerden. Daarnaast hebben we gekeken naar de expressie die de kinderen zelfstandig gaven via de teken- en de woordassociatiemethode. Het materiaal is geanalyseerd door na te gaan welke onderwerpen dominant naar voren kwamen en welke ervaringen daaraan gekoppeld werden.
399
2009, jaargang 84, nr.4
4. Resultaten 4.1 Remigrantenkinderen 400
De remigrantenkinderen die in deze paragraaf besproken worden, zijn teruggekeerd met hun ouders. Tabel 2 geeft vijf respondenten weer: vier vrouwen en één man. De remigrantenkinderen waren tussen nul en vijf jaar oud toen ze in het kader van gezinshereniging naar Nederland werden gehaald door hun vaders die daar meestal al vele jaren als arbeidsmigrant werkzaam waren. Gemiddeld zijn de kinderen gedurende tien jaar in Nederland gebleven, zijn ze nu 12 tot 25 jaar terug in Marokko en dus volwassen. We zullen deze groep in het vervolg echter ‘remigrantenkinderen’ blijven noemen, omdat van belang is dat ze als kind/adolescent zijn teruggekeerd naar Marokko. Tabel 2 Karakteristieken van remigrantenkinderen Naam
Sekse Leeftijd Burgerop het lijke staat moment van interview
Reden voor terugkeer naar Marokko
Nederlands paspoort/ verblijfsvergunning
Hind
V
27
gescheiden 1982
Gezins1993 hereniging
Ouders gingen terug
Nee
Hayat
V
25
gescheiden 1986
Gezins1996 hereniging
Ouders gingen terug
Nee
Souad
V
39
getrouwd
1974
Gezins1983 hereniging
Ouders gingen terug
Nee
Bouchra V
23
alleenstaand
1988
Gezins1995 hereniging
Ouders gingen terug
Nee
Amine
24
alleenstaand
1983
Gezins1994 hereniging
Ouders gingen terug
Nee
M
Migratie Reden van voor Marokko vertrek naar Nederland
Migratie van Nederland naar Marokko
Bron: Veldwerk gegevens 2007 en 2008 Bartels, De Bree, Storms
De vaders van deze kinderen besloten terug te keren naar Marokko toen deze kinderen tussen de elf en veertien jaar oud waren. Hun motivatie was negatief; ze hadden allerlei problemen in Nederland, zoals werkloosheid, lichamelijke en psychische problemen. Meestal wilden hun echtgenotes niet mee terug, vooral omdat zij zich realiseerden dat de toekomst van hun kinderen in Nederland lag. Door te weigeren zouden zij het risico lopen op een scheiding en daardoor ook gescheiden worden van hun kinderen. Om deze redenen besloten de vrouwen toch mee
mens & maatschappij
terug te gaan. Hun kinderen waren jonger dan achttien jaar, te jong om zelfstandig in Nederland te blijven. Voor hen bestond er dus geen andere optie dan remigreren met hun ouders. Remigrantenkinderen ondervinden doorgaans veel problemen bij terugkeer, zoals het levensverhaal van Hayat (25 jaar oud) laat zien:
401
Hayat werd geboren in een kleine plaats in Noordoost-Marokko. Toen ze drie jaar was, ging ze samen met haar moeder en jongere broertje naar Nederland in het kader van gezinshereniging. Haar vader woonde toen al twintig jaar in Nederland. Ze kwam te wonen in een provinciale stad waar ze naar een katholieke basisschool ging. Toen ze een jaar op de middelbare school zat, besloot haar vader om met zijn gezin terug te keren naar Marokko. Hij was al een tijd werkloos en had psychische problemen omdat een van zijn zoons was overleden. In Marokko woonden ze eerst anderhalf jaar bij familie, daarna gingen ze in een eigen huis wonen in een grote stad. Hayat realiseerde zich in eerste instantie niet dat ze teruggekeerd was. Ze dacht dat ze op vakantie ging bij haar familie in Marokko. Na een tijdje besefte ze welke consequenties de terugkeer had voor haar leven. Ze kon haar scholing niet voortzetten in Marokko en bleef thuis om het huishouden te doen. Ze voelde zich erg depressief en kreeg veel ruzie met haar vader over het feit dat hij was teruggegaan naar Marokko. Toen ze twintig jaar was, vroeg een Nederlandse Marokkaan haar ten huwelijk. Ze stemde ermee in en ging terug naar Nederland. Ze maakte daar een moeilijke tijd door, omdat ze erg slecht behandeld werd door haar schoonfamilie. Ze mocht het huis niet verlaten en moest het hele huishouden doen. Ze dacht aan zelfmoord. Ze vertelde haar vader dat ze terug moest komen naar Marokko, omdat ze bang was dat ze gek werd. Eenmaal terug in Marokko werd ze erg depressief. Ze probeerde werk te vinden, maar dat lukte niet. Ze is nu ruim tien jaar terug in Marokko en wenst elke dag om terug te gaan naar Nederland. Ze is sinds twee jaar verwikkeld in een juridische procedure om dit doel te bereiken. Sindsdien is ze één keer afgewezen en daarna in hoger beroep gegaan. Hayat groeide op in Nederland, hetgeen grote gevolgen heeft voor de mate waarin ze zich nu thuis voelt in Marokko. Duidelijk wordt dat remigrantenkinderen die terugkeerden als adolescenten, een Nederlandse manier van leven hebben geïnternaliseerd. Gedurende ongeveer tien jaar gingen ze allemaal naar Nederlandse scholen waar ze vloeiend Nederlands leerden spreken. Hayat had zelfs alleen maar Nederlandse vrienden en vriendinnen en groeide op in een ‘witte’ wijk. Ze waren
2009, jaargang 84, nr.4
402
gewend aan een leven buitenshuis. Ze hebben allemaal goede herinneringen aan buitenspelen, sporten en schoolexcursies. Alle vijf hier beschreven kinderen, op Souad na, konden geen Marokkaans (Arabisch Deriya) of Berbers (Tamazigh) spreken of verstaan. Ze wisten bijna niks over islamitische of Marokkaanse gebruiken, zoals Amine zegt: ‘Ik had zelfs nog nooit gehoord van Mohammed, alleen maar van Jezus. Ik was net een Nederlander!’ Verder gingen deze kinderen, op Amine na, in tien jaar tijd slechts één of twee keer op vakantie naar Marokko. Ze waren dus amper bekend met de Marokkaanse maatschappij en hun familie aldaar. Ze beschrijven hoe ze slechts in een Nederlandse context participeerden en hun terugkeer naar Marokko dan ook als een schok ervoeren. Bij terugkeer in Marokko kregen deze adolescenten met problematische omstandigheden te maken. Behalve Amine en Bouchra waren de andere meisjes niet in staat om naar school te gaan. Ze wijten dit grotendeels aan de taalbarrière, maar genderhiërarchie lijkt ook een rol te spelen. Behalve Bouchra, die nu Engelse literatuur studeert op de universiteit, werden de meisjes niet door hun ouders gestimuleerd om naar school te gaan. De meeste meisjes bleven dus binnen om het huishouden te doen. Dit staat in groot contrast tot hun leven in Nederland, hetgeen hun eigenwaarde en welzijn negatief beïnvloed heeft, zoals in het geval van Hayat: ‘Ik voelde me altijd alsof ik niks was, alsof ik geen mens was. Dit is hoe je je gaat voelen als je niks doet. Ik weet dat ik intelligent ben, maar ik kan het niet bewijzen. Als je iets gaat doen, dan ga je voelen dat je iets bent, dat je leeft. Ik was steeds alleen maar thuis, ik voelde me meer dood dan levend. Op een gegeven moment dacht ik dat het beter zou zijn om dood te zijn, omdat ik dan eindelijk zou kunnen ophouden met niks doen’. Hoewel Bouchra naar school ging, had ze ook problemen met bepaalde gender gerelateerde verwachtingen. Voor vrouwen en meisjes in Noordoost-Marokko is het niet erg gebruikelijk om veel bewegingsvrijheid te hebben en veel buiten te zijn, zoals Bouchra uitlegt: ‘Als vrouw kan je geen boodschappen doen zonder dat mensen je aan zitten te staren. Je kan niks doen zonder commentaar te krijgen’. Amine had wel de mogelijkheid had om naar school te gaan, maar hij had last van de taalbarrière en problemen met leraren die leerlingen sloegen. Hij kon dit laatste niet accepteren en besloot uiteindelijk te stoppen met de middelbare school. Hij heeft nooit een diploma gehaald.
mens & maatschappij
Hoewel jongens en meisjes dus verschillende problemen kunnen ervaren, krijgen ze bij terugkeer in Marokko allemaal te maken met een situatie waarin hun ‘Nederlandse’ manier van leven niet past. Geen werk wordt ook ervaren als een groot probleem. Het is moeilijk om werk te vinden door de hoge werkeloosheid, gebrek aan diploma’s en contacten. Geen werk wordt in veel gevallen zelfs genoemd als de belangrijkste reden om terug te keren naar Nederland, zoals Souad zegt:
403
‘Als ik nu in Nederland was, zou ik kunnen werken. Ik wil gewoon werken en geld verdienen, zodat ik zelf voor mijn kinderen kan zorgen. Ik wil niet dat mijn man al het geld verdient. Hier in Marokko is het heel moeilijk om werk te vinden, je hebt voor alles een diploma nodig. En als mensen een diploma hebben, vinden ze nog geen werk.’ Souad wil niet financieel afhankelijk zijn, maar ze heeft geen tekort aan inkomen. Ook de anderen leven onder andere van de uitkering die hun ouders ontvangen via de ‘Remigratiewet’. De Nederlandse staat faciliteert terugkeer van 45+-arbeidsmigranten met de Remigratiewet door een maandelijkse uitkering aan te bieden om in levensbehoeften te voorzien in Marokko en door betaling van de verhuiskosten. Immigranten kunnen ook hun WAO- en AOW-uitkering meenemen naar Marokko en deze combineren met de Remigratiewet (Entzinger, 1985; Kaptein, 2001). Daarnaast ontvangen remigrantenkinderen ook geldoverboekingen van familieleden uit Nederland. Financieel gezien zijn deze kinderen beter af dan de achtergelaten kinderen. Het zijn vooral hun ideeën over zelfstandigheid via werk en financiële onafhankelijkheid die maken dat ze terug willen naar Nederland. Hoewel remigrantenkinderen zich vaak beschrijven als slachtoffers van beperkende omstandigheden, moet opgemerkt worden dat ze ook mogelijkheden weigeren. Zo is er werk dat ze niet willen doen, vanwege lage salarissen en ‘primitieve’ of autoritaire arbeidsomstandigheden. Amine werkte bijvoorbeeld een week voor het illegale taxibedrijfje van zijn neef. Hij stopte ermee omdat hij vond dat hij niet genoeg verdiende. Hayat deed een kapperscursus, maar is nooit van plan geweest om kapper te worden. Het salaris zou te laag zijn en ze zou binnen autoritaire verhoudingen moeten werken. Ze deed de cursus alleen om niet de hele dag thuis te hoeven zitten. Behalve hun ideeën over werk en financiële onafhankelijkheid zijn ook hun meningen over wat normale arbeidsomstandigheden zouden moeten zijn in conflict met de realiteit in Marokko. Sociaal-cultureel gezien verloopt hun leven evenmin vlekkeloos. Hayat heeft veel ruzie met haar vader, omdat ze hem verwijt dat hij haar haar leven in Nederland en haar toekomst heeft ontnomen door terug
2009, jaargang 84, nr.4
404
te keren naar Marokko.5 Haar positie in het gezin is vrij geïsoleerd. Haar jongere broertje en zusjes hebben wel de mogelijkheid gehad om naar school te gaan na terugkeer. Hoewel ze ook problemen hadden met de taal, vonden de scholen hen nog jong genoeg om de taalachterstand in te halen. Zij maken nu actief deel uit van de Marokkaanse maatschappij doordat ze naar school gaan en vrienden hebben. Hayats zeventienjarige zusje identificeert zichzelf niet meer met Nederland en wil niet terug. Hayat is duidelijk de enige ‘Nederlander’ binnen haar eigen gezin. Ze isoleert zichzelf vaak door ’s avonds in haar kamer Duitse televisie te kijken, terwijl de rest van de familie naar de Marokkaanse televisie kijkt in de woonkamer. Behalve problematische familieverhoudingen hebben deze remigrantenkinderen ook problemen met leeftijdgenoten. Op Souad na willen ze om deze reden niet trouwen in Marokko, zoals Amine aangeeft: ‘Als ik hier blijf in Marokko, zal ik nooit trouwen. Ik kan niet trouwen met een meisje uit de Rif [berggebied in Noordoost-Marokko waar hij woont]. Ze hebben geen normaal leven. Sinds de dag dat ze worden geboren, blijven ze thuis. Ze weten niks over de wereld. Ze zijn nooit naar school geweest. Marokkaanse meisjes denken alleen maar aan trouwen en kinderen krijgen, dat is een groot probleem. Ze denken dat ze zonder echtgenoot geen toekomst hebben. Ik heb geen contact met ze, ze zijn heel erg anders, ik kan niet met ze praten.’ Amine beschrijft meisjes uit de Rif bijna alsof ze van een andere planeet komen. Het is typerend voor remigrantenkinderen om zich erg negatief uit te laten over Marokkanen die geen migrant zijn (geweest). Hayat kan niet overweg met Marokkaanse meisjes en beschrijft ze als ‘jaloers’ en ‘onbetrouwbaar’. Hind zegt ook dat ze haar leeftijdgenoten ‘ongelooflijk raar’ vond, dat ze ‘niet met die mensen kon omgaan’ en dat ze ‘net een buitenlander was’. Remigrantenkinderen omschrijven niet-migranten ook als mensen die ‘achterlopen’, zoals Amine, die zegt dat meisjes uit de Rif niks weten over de wereld. Door deze negatieve uitspraken positioneren deze kinderen zichzelf als ‘anders’ ten opzichte van de rest. Behalve dat ze zichzelf buitensluiten, ervaren ze ook vaak dat ze door ‘de rest’ worden buitengesloten. Remigrantenkinderen krijgen vaak de vraag van niet-migranten waarom ze zijn teruggekeerd. Niet-migranten kunnen zich meestal niet voorstellen dat je vanuit het rijke Europa terug zou komen naar Marokko. Het is een vraag die van veel ongeloof, verbazing en verwarring is vervuld. Dit versterkt het gevoel van remigrantenkinderen dat ze ‘anders’ zijn, omdat hun situatie onbegrijpelijk is.
mens & maatschappij
Dit alles heeft consequenties voor sociale contacten. Vooral Hayat en Hind hebben een beperkt sociaal leven. Ze hebben beiden slechts één goede vriendin. Amine is beter af, omdat hij de kans had om naar school te gaan en daar vriendschappen te sluiten. Hij voelt zich minder een buitenstaander dan Hayat en Hind. Souad is ook beter af; ze kent iedereen in haar wijk. Ze ziet echter niemand in de buurt als een vriendin of vriend, terwijl ze al 25 jaar terug is. Ook Bouchra houdt haar medestudenten op afstand, omdat ze zichzelf ‘anders’ voelt. Deze remigrantenkinderen zien zichzelf als Nederlander in plaats van Marokkaan, hetgeen onder andere tot uiting komt door de waarde die ze hechten aan de Nederlandse taal. Hoewel ze inmiddels allemaal Marokkaans/Berbers spreken, beschouwen ze Nederlands nog steeds als hun moedertaal, zoals Hayat zegt:
405
‘Mijn nationaliteit is Marokkaanse, maar in mijn hart voel ik me Nederlandse. Ik ben anders. Ik probeer hier als een Nederlandse te leven. Ik heb mijn gewoonten uit Nederland meegenomen. Ik denk nog steeds in het Nederlands. Als ik een recept moet vertalen, vertaal ik het altijd naar het Nederlands. Mijn mobiele telefoon staat nog steeds geprogrammeerd in het Nederlands. De Nederlandse taal zit in mijn bloed. Als ik iets voor mezelf wens, wens ik het altijd in het Nederlands, weet je. Maar als ik moet praten: altijd in het Marokkaans.’ Hayat houdt sterk vast aan de Nederlandse taal, zelfs na tien jaar terug te zijn in Marokko. Ze heeft ook Nederlandse taallessen gevolgd. Niet zozeer om de taal te leren of om de lerares te helpen, maar alleen om de taal te horen en zich weer een beetje in Nederland te wanen. Ze heeft nooit veel interesse getoond voor Frans, een taal die haar zou kunnen helpen om werk te vinden in Marokko. In plaats daarvan heeft ze zichzelf Duits geleerd via de televisie, omdat ‘het op Nederlands lijkt’. Ze kijkt veel Duitse televisie als vervanging voor Nederlandse kanalen die ze niet op haar satelliet kan ontvangen. Als gevolg van de problemen die remigrantenkinderen ondervinden, willen zij allemaal graag terug naar Nederland. Voor remigrantenkinderen die niet kunnen aarden in het land van herkomst is door de Nederlandse overheid een speciale regeling getroffen (Vreemdelingencirculaire, 1994). Kinderen die zich niet thuis voelen in Marokko kunnen onmiddellijk terugkeren naar Nederland als hij/zij tussen het vierde en negentiende levensjaar tien jaar aaneengesloten in Nederland heeft gewoond. Als een kind vijf tot tien jaar tussen zijn vierde en negentiende levensjaar in Nederland heeft gewoond, moet aan een Nederlandse rechter aangetoond worden dat Nederland het geschiktste land is om
2009, jaargang 84, nr.4
406
te wonen. Deze laatste optie kan vele jaren in beslag nemen en gaat meestal gepaard met meerdere afwijzingen. In de praktijk kan het dus erg moeilijk zijn voor een geremigreerd kind om legaal terug te keren naar Nederland. 4.2 Achtergelaten kinderen In totaal hebben we zeventien casussen van achtergelaten kinderen verzameld, waarvan er zes zijn uitgewerkt in tabel 3. Deze zes casussen geven de belangrijkste karakteristieken van deze groep kinderen weer. Het gaat hier om twee jongens en vier meisjes. Naima en Siham, Karim en Loubna zijn broer en zus. Naima en Said zijn in Nederland geboren, de anderen in Noordoost-Marokko. Van deze kinderen is enkel Najat naar Nederland verhuisd toen zij zes jaar oud was. De andere kinderen zijn nooit in Nederland geweest. De moeders van Naima, Siham en Said hebben zich bij hun echtgenoten in Nederland gevoegd, die al enkele jaren daar werkzaam waren. Zowel Naima als Said waren heel jong toen zij naar Marokko terugkeerden en hebben weinig tot geen herinneringen aan Nederland. Hun band met Nederland is hun vader die daar woont. Najat was ouder, tien jaar, toen zij terugkeerde naar Marokko; ze heeft nog steeds levendige herinneringen aan haar tijd in Nederland en spreekt nog Nederlands. Kinderen en hun moeders worden om verschillende redenen achtergelaten, bijvoorbeeld vanwege echtelijke problemen tussen de ouders, onenigheid over de opvoeding of angst dat kinderen (vooral meisjes) ‘vernederlandsen’ (Bartels, 2005). Tabel 3 Karakteristieken van achtergelaten kinderen Naam
Sekse Leeftijd op Geboortehet moment land van interview
Reden voor Terug in Reden Nederlands vertrek uit Marokko voor terug- paspoort Marokko keer naar Marokko
Naima
V
12
Gezinshereniging
Siham
V
6
Marokko
Karim
M
11
Marokko
Loubna V
8
Nederland
1998
Achterlating
Nee
-
-
-
Ja
-
-
-
Nee
Marokko
-
-
-
Ja
(moeder)
Said
M
15
Nederland
Gezinshereniging (moeder)
1995
Achterlating
Nee
Najat
V
18
Marokko
Gezinshereniging
2000
Achterlating
Ja
Bron: Veldwerk gegevens 2005, 2007 en 2008 Bartels, De Bree, Storms
mens & maatschappij
Uit tabel 3 blijkt dat niet alle kinderen een Nederlands paspoort bezitten en dat dit niet samenhangt met verblijf in Nederland. Hoewel broer en zus Karim en Loubna bijvoorbeeld beiden nooit in Nederland woonachtig zijn geweest, is Loubna de trotse eigenaar van een Nederlands paspoort en haar oudere broer niet. Deze situatie is te wijten aan het Nederlandse beleid en wetgeving rond naturalisatie. Eén van de ouders moet in het bezit zijn van de Nederlandse nationaliteit om deze over te dragen op het kind. Of deze kinderen wel of niet in Nederland zijn geboren is niet van belang. In het geval van Karim en Loubna was hun vader nog niet genaturaliseerd bij de geboorte van Karim, maar had hij wel de Nederlandse nationaliteit verkregen bij de geboorte van Loubna. Achtergelaten kinderen waren vaak jong op het moment van achterlating. Dit kan als volgt worden verklaard. Volgens het Nederlandse beleid dient een periode van vijf jaar verblijf te worden voorafgegaan aan het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit. Vrouwen die in Nederland zijn gekomen door gezinshereniging verkrijgen eerst een afhankelijke verblijfsvergunning (dus geen Nederlandse nationaliteit) voor een periode van drie jaar. Wanneer deze vrouwen (en kinderen) korter dan drie jaar in Nederland verbleven wanneer zij worden achtergelaten in Marokko, ondervinden zij problemen om legaal terug te keren.6 Veelal vinden achterlatingen plaats voor het einde van deze periode, wat betekent dat deze vrouwen vaak zwanger zijn of jonge kinderen hebben op het moment van de achterlating. Om de situatie te illustreren waarin achtergelaten kinderen zich bevinden volgt hier een beschrijving van de twaalfjarige achtergelaten Naima, haar zusje Siham van zes jaar en moeder Mounia. Op moment van het gesprek wonen zij in een buitenwijk van een grote stad in Marokko.
407
Mounia trouwde toen zij 21 jaar oud was. Haar echtgenoot woonde toen al in Nederland. Bij aankomst in Nederland bleek Mounia’s man bij zijn ouders te wonen en trok zij in bij haar schoonfamilie. Tijdens deze periode werd haar dochter Naima geboren. Na vijf jaar in Nederland te hebben gewoond nam Mounia’s echtgenoot haar en Naima mee naar Marokko onder het voorwendsel dat zij daar zouden verblijven totdat hij een huis in Nederland had gevonden. Intussen pendelde haar echtgenoot op en weer tussen Nederland en Marokko. In Marokko werd Mounia’s tweede dochter Siham geboren. Na een jaar begon Mounia aan haar echtgenoot te vragen wanneer hij hun oudste dochter mee naar Nederland zou nemen zodat zij daar naar de basisschool kon gaan. Op een dag ontving Mounia een brief van de rechtbank; haar echtgenoot had een echtscheiding aangevraagd. Na de echtscheiding zette de politie
2009, jaargang 84, nr.4
408
Mounia en haar kinderen uit hun woning. Mounia’s ouders hebben haar en haar kinderen vervolgens in huis genomen. Mounia’s vader is inmiddels overleden en nu woont zij met haar dochters, moeder en zus in haar ouderlijk huis. Mounia heeft alimentatie aangevraagd: ‘Het heeft geen zin’ verzucht Mounia. ‘Iedere keer als hij naar de rechtbank moet komen vertrekt hij naar Nederland. Hij betaalt niks, ik ben moe, heb het gehad’. Mounia werkt momenteel als huishoudster om haar familie te onderhouden. Volgens Mounia reist haar voormalige echtgenoot nog steeds op en neer tussen Nederland en Marokko. In Marokko heeft hij een klein bedrijfje terwijl hij in Nederland een uitkering krijgt. Naima heeft haar vader niet meer gezien sinds de echtscheiding, Siham heeft haar vader nog nooit gezien. Hij is hertrouwd met een vrouw uit zijn geboortestad in Marokko en zij hebben twee kinderen gekregen. Mounia en haar dochters willen terug naar Nederland, hoewel het al acht jaar geleden is dat zij naar Marokko zijn teruggekeerd. Gedurende de eerste vijf jaar in Marokko woonden zij in de geboortestad van haar voormalige echtgenoot. Pas na de echtscheiding begon Mounia te informeren hoe zij terug kon keren naar Nederland. Mounia bezocht SSR, ging naar de Nederlandse ambassade in Rabat waar zij een aantal malen een aanvraag tot terugkeer heeft gedaan. Alle zijn echter afgewezen door het verkeerd invullen van de aanvraag. We vragen Mounia waarom zij wil terugkeren naar Nederland. ‘Mijn toekomst is weg’, antwoordt zij, ‘maar ik wil dat mijn kinderen naar school gaan en een betere toekomst hebben. Het voelt als een grote verantwoordelijkheid’, verzucht ze. Haar kansen om terug te keren zijn minimaal zoals blijkt uit de papieren die in een grote bruine envelop op tafel liggen. Te veel tijd is verstreken sinds haar vertrek uit Nederland. Mounia’s jongste dochter – die nooit in Nederland is geweest – heeft echter een Nederlands paspoort. Terwijl Naima – de oudste dochter die in Nederland is geboren – dit niet heeft. De vader was nog niet genaturaliseerd in Nederland toen Naima geboren werd, maar had wel de Nederlandse nationaliteit toen Siham werd geboren in Marokko. Achtergelaten kinderen en hun moeders worden vooral geconfronteerd met economische problemen. Vaak weigeren de vaders alimentatie te betalen. Moeders blijven achter met hun kinderen zonder levensonderhoud en zijn genoodzaakt terug te keren naar hun familie. Deze hebben meestal ook niet veel financiële middelen. De kinderen worden geconfronteerd met een echtscheiding van de ouders. Dit leidt ertoe dat de kinderen en moeders tezamen een front vormen tegen de vader. Siham, Karim en Loubna hebben nooit in Nederland gewoond. Naima en Said zijn in Nederland geboren maar hebben geen herinneringen aan
mens & maatschappij
het land. Achttienjarige Najat werd in Marokko geboren en woonde vier jaar in Nederland, van haar zesde tot haar tiende jaar. Najat vormt een uitzondering in vergelijking met de andere kinderen. Zij spreekt Nederlands en heeft herinneringen aan Nederland. Najat spreekt nostalgisch over haar tijd op de Nederlandse basisschool. Wanneer we haar een pak hagelslag geven, beginnen zij en haar moeder te lachen. ‘Het herinnert me aan school’, vertelt ze ‘Toen ik klein was at ik altijd hagelslag ’s ochtends. Ik vertel nog steeds aan mijn moeder dat ik van hagelslag houd. Daarom zijn we aan het lachen.’ Najat beschouwt Nederland als het land waar zij wil wonen, terwijl zij tegelijkertijd warme gevoelens koestert voor Marokko. Deze gevoelens zijn voornamelijk gericht op familieleden die in Marokko woonachtig zijn. De andere kinderen zien Nederland als het land waar zij naar verlangen. In tegenstelling tot de remigrantenkinderen, hebben zij geen herinneringen aan Nederland, zoals wordt geïllustreerd door de twaalfjarige Naima:
409
‘Ik weet niets over Nederland’, zegt Naima. ‘Ik heb een paar foto’s van Nederland, soms kijk ik naar ze.’ Naima zoekt in een kleine bruine envelop en laat ons drie foto’s zien. Een foto van zichzelf in een kinderwagen met haar moeder; een foto van Naima toen zij nog een baby was op een commode in het ziekenhuis en een foto van alleen haar moeder. ‘Nederland is mooi en het land van rechten’, zegt ze. Deze aantrekking tot Nederland en de banden die ontwikkeld worden, hetzij door een Nederlands paspoort of het gevoel daar thuis te horen, wordt niet enkel door de kinderen zelf ontwikkeld. Uit het onderzoek komt naar voren dat moeders deze gevoelens van niet thuis horen in Marokko en het verlangen naar Nederland overdragen op hun kinderen. De kinderen internaliseren dit discours en uiten dit tijdens onze gesprekken. De kinderen ontwikkelen een imaginaire vorm van ‘thuis’. Imaginair, omdat zij nooit in Nederland zijn geweest of geen tot weinig herinneringen hieraan hebben. Wanneer wij Naima tijdens het woordassociatiespel vragen wat als eerste in haar opkomt wanneer zij het woord ‘Nederland’ hoort, antwoordt zij: ‘Er is veel in Nederland. Marokko is niet leuk. In Nederland is werk, school en heb je rechten. Hier [in Marokko] word je niet gewaardeerd als individu.’ Naima’s moeder zegt: ‘We hebben genoeg van Marokko.’ Naima besluit: ‘Er zijn geen rechten in Marokko.’ De gekozen woorden van Naima om haar gevoelens voor Nederland uit te drukken zijn volwassen en lijken voort te vloeien uit haar moeders
2009, jaargang 84, nr.4
410
woordkeuze. Dit kan als intergenerationele overdracht gezien worden (Moen, Erikson & Dempster McClain, 1997; Schönpflug, 2001; Nauck, 2001). Slechte economische omstandigheden, beperkte mogelijkheden voor werk, scholing en rechten in Marokko worden het meest genoemd als redenen om naar Nederland te migreren. Soms is het financieel onmogelijk om de kinderen naar school te laten gaan in Marokko. Als belangrijkste factor wordt wel het slechte niveau van onderwijs in Marokko genoemd. Maar ook met een afgeronde studie zijn de kansen op een baan minimaal. In vergelijking met remigrantenkinderen vormen de taal en het Marokkaanse leven geen problemen. Door de jonge leeftijd van de kinderen passen zij zich makkelijk aan in Marokko. ‘Het hebben van rechten in Nederland’ wordt vooral door de moeders genoemd. Deze hebben het gevoel dat hun onrecht is aangedaan door de achterlating en dat hun rechten zijn geschonden. Enkele moeders noemen ook andere argumenten: ‘Mijn kind mist Nederland, zij is geboren in Marokko maar haar twee oudere zussen wonen in Nederland. Zij praten altijd over de speeltuin, school en Sinterklaas. Zij wil erheen om die dingen ook te zien.’ Een andere moeder zegt: ‘In Nederland kun je elke week naar de speeltuin en het zwembad, hier moet je een bus nemen om naar het zwembad te gaan, of is er geen zwembad.’ Opvallend is het doorzettingsvermogen en de vastberadenheid van de moeders om terug te keren naar Nederland en hun kinderen een goede opleiding te geven. Voor sommigen is dit idee voornamelijk gebaseerd op de mogelijkheden die in Nederland bestaan. Zij voelen zich thuis in Marokko en als de mogelijkheden in Marokko vergelijkbaar waren met de Nederlandse zouden zij daar de voorkeur aan geven. Anderen verwoorden dat zij samen met hun kinderen naar Nederland willen. Zij zien alleen een toekomst voor hun kinderen in Nederland. Naima’s en Sihams moeder heeft alles gedaan om een verblijfsvergunning voor haar en haar kinderen te verkrijgen. Zij beschouwt haar eigen leven als voorbij en schenkt enkel aandacht aan dat van haar kinderen. Het is soms moeilijk te omschrijven waar achtergelaten kinderen zich thuis voelen, vooral in het geval van de kleine kinderen. Vaak uiten zij gevoelens van boosheid ten opzichte van hun vader omdat zij zijn achtergelaten, maar de consequenties daarvan worden niet volledig begrepen. Een aantal kinderen sprak niet expliciet over waar zij zich ‘thuis voelen’. Zo tekenden zij landschappen, huizen en zonnen en vonden het moeilijk om hun keuze te duiden. Dit was bijvoorbeeld het geval bij Siham (zes jaar oud) en Loubna (zeven jaar oud). Aan de andere kant tekende Loubna’s oudere broer Karim (11 jaar oud) een boot op zee met een Marokkaanse vlag. Hij legde uit dat hij droomt om met een boot van Marokko naar Nederland te varen. De tekeningkeuze en uitleg van Karim geeft aan dat hij zich aangetrokken voelt tot Nederland. De vijftienjarige Said koos als focus voor zijn tekening de verschillen tussen Marokko en
mens & maatschappij
Nederland. Voor Nederland tekende hij rechte wegen, auto’s, huizen en mensen. Hij legde uit dat hij een jongen had getekend die een vuilniszak in de vuilnisbak gooit. De tekening met Marokko als focus was helemaal groen. Volgens Saids uitleg was het onderwerp milieuvervuiling. Volgens hem gingen mensen in Nederland daar beter mee om. Zoals eerder uitgelegd, kunnen achtergelaten kinderen zich ook aangetrokken voelen tot Nederland. Kinderen die in het bezit zijn van een Nederlands paspoort zullen mogelijk als zij achttien jaar zijn, naar Nederland komen. Hoewel zij gehecht zijn aan Marokko aangezien zij het grootste deel van hun leven daar hebben doorgebracht, zeggen ze zich ook thuis te voelen in Nederland. Dit geeft wederom aan dat ‘thuis zijn’ niet aan één geografische plek verbonden hoeft te zijn, maar meervoudig kan zijn (zie Salih, 2003). Dit is bijvoorbeeld het geval voor Najat, die nu achttien jaar is. Tijdens het woordassociatiespel antwoordt Najat op het woord ‘Marokko’:
411
‘Het is mijn land. Maar studeren is niet goed hier en er is geen werk.’ Op de naam van de stad waar zij op dit moment woont, antwoordt Najat: ‘Het is mijn stad, ik hou van deze stad. Het is de stad waar ik ben geboren. Het is de stad waar mijn grootouders wonen en mijn familie woont, mijn school is en mijn vrienden. Ik heb alles hier.’ Op het woord ‘Nederland’ antwoordt Najat: ‘Ik hoop dat ik terugga. Het is erg mooi daar. Ze helpen mensen en kinderen die problemen hebben met hun ouders. Het is niet zoals hier in Marokko.’ Op de vraag: ‘Je hebt twee paspoorten, welke van beide staat voor jou?’ is het antwoord van Najat: ‘Het Nederlandse paspoort, want ik wil terug. In Nederland kun je studeren, alles doen, het is niet zoals hier. Je kunt makkelijker werk vinden, niet zoals hier.’ Vervolgens vroegen we: ‘Als je in Marokko een goede opleiding zou kunnen volgen, zou je dan hier willen blijven?’ Najat antwoordt daarop: ‘Misschien, denk het niet. Ik wil teruggaan naar Nederland, ondanks alles hier. Ik wil Nederland zien.’ Najat vindt het moeilijk om uit te leggen waarom ze terug wil gaan naar Nederland. Ze uit haar gevoel van ‘thuis’ voornamelijk in mogelijkheden die zij voor haar toekomst ziet in Nederland.
2009, jaargang 84, nr.4
5. Conclusies
412
In dit artikel hebben we laten zien dat Marokkaans-Nederlandse kinderen zich niet per se of alleen thuis voelen op de fysieke plaats waar ze wonen. Dit sluit aan bij bevindingen van Hannerz (2002), Pedersen (2003), Salih (2003) en Werbner (1999). Er bestaan echter opvallende verschillen tussen de kinderen die in dit artikel besproken zijn. De kinderen die als adolescenten met hun ouders terugkeerden naar Marokko, zeggen zich uitsluitend thuis te voelen in Nederland, omdat ze in dit land zijn opgegroeid. Vooral door school hebben ze een Nederlandse manier van leven geïnternaliseerd, hebben ze Nederlandse vrienden gekregen en vloeiend Nederlands leren spreken. Dat resulteerde in een confrontatie met de Marokkaanse manier van leven bij terugkeer. Zij gaan nog steeds uit van ‘Nederlandse’ ideeën en voorstellingen, waarbij school en werk centraal staan, waarbij de omgang op school en werk niet autoritair mogen zijn. Ze willen financieel onafhankelijk zijn en bewegingsvrijheid hebben waarbij voor de vrouwen geldt dat ze zich zonder problemen in de openbare ruimte willen kunnen bewegen. Ze hebben bovendien ‘Nederlandse’ ideeën over de omgang tussen leeftijdgenoten en over sekseverhoudingen. Deze ideeën worden niet altijd gedeeld met de bevolking in Noordoost-Marokko en daarom voelen deze remigrantenkinderen zich daar niet thuis. Wel moet opgemerkt worden dat de mate van participatie in de Marokkaanse maatschappij van belang is. Degenen die meer mogelijkheden hadden om te participeren na terugkeer, neigen ertoe zich meer thuis te voelen in Marokko dan degenen die weinig of niet naar school konden en geen werk vonden. Voor allemaal geldt echter dat ze graag willen terugkeren naar Nederland. Behalve met de remigrantenkinderen die als adolescenten terugkeerden, hebben wij voor dit artikel ook met jonge achtergelaten kinderen gesproken. Deze kinderen zijn meer geneigd om zich zowel in Marokko als Nederland thuis te voelen. Aan de ene kant zijn zij voor het grootste gedeelte van hun leven opgegroeid in Marokko. Ze spreken de taal, hun familie woont er, ze gaan naar school en hebben vrienden in Marokko. Aan de andere kant zeggen ze ook gehecht te zijn aan Nederland, vanwege hun banden met dat land. Sommigen hebben een directe band door hun Nederlandse paspoort of omdat ze er kort gewoond hebben. Anderen hebben een indirecte band, omdat hun vaders en/of broers en zussen een Nederlands paspoort hebben. De kinderen die geboren zijn nadat hun moeders achtergelaten waren in Marokko vertonen tevens wat we hier typeren als ‘imaginaire hechting’, aangezien ze nog nooit in Europa geweest zijn. Dit geldt ook voor de kinderen die kort in Nederland geweest zijn en bij terugkeer te jong waren om zich iets van Nederland te kunnen herinneren. Dit type hechting wordt vooral van moeder op kind overgedragen. ‘Imaginaire hechting’ of niet, ze willen allemaal naar
mens & maatschappij
Nederland. Redenen hiervoor zien ze in betere opleidingen en banen, maar ook in wat ze zien als ‘rechten’. Ze noemen dit laatste, omdat zij en/of hun moeders dwang en onrechtvaardigheid gevoeld hebben door achtergelaten te worden in Marokko. Het verschil in leeftijd op het moment van terugkeer is een belangrijke factor in het verklaren van de verschillen tussen de kinderen. De oudere remigrantenkinderen die als adolescenten terugkeerden met hun ouders, lijken te ‘weigeren’ zich aan te passen aan de Marokkaanse maatschappij. Zij tonen dit op verschillende manieren, zoals het niet accepteren van school- en arbeidsvoorwaarden, vriendschappen en huwelijk met niet-gemigreerde leeftijdsgenoten en de beslissing van de vader om terug te keren. Tevens isoleren ze zich van lokale familieleden, houden ze actief vast aan de Nederlandse taal en wensen ze in sterke mate om terug te keren naar Nederland. Dit gedrag kan verklaard worden doordat ze zich bevinden in een omgeving met een ‘migratiecultuur’. Dit betekent dat remigratie voor Marokkaanse niet-migranten moeilijk te begrijpen is, aangezien het in strijd is met het ideale toekomstbeeld van migratie naar Europa. In deze context moeten remigrantenkinderen hun plek zien te vinden, wat ze doen door de terugkeer zelf niet te accepteren en integratie in Marokko te ‘weigeren’. Door vaders de schuld te geven en negatief te zijn over levensomstandigheden in Marokko pleiten ze zichzelf vrij van verantwoordelijkheid en het zijn van een ‘loser’. De jongere achtergelaten kinderen zijn zich in veel mindere mate bewust van hun situatie. In tegenstelling tot remigrantenkinderen hebben zij te maken met intergenerationele overdracht dat hun betekenisgeving aan ‘thuis’ bepaalt. Achtergelaten kinderen willen vooral naar Nederland, omdat hun moeders hun duidelijk maken dat ze daar thuis horen. De moeders hebben kort in Nederland gewoond en doen alles wat in hun macht ligt om hun kinderen de mogelijkheid op een betere opleiding en baan te geven. Zij ervaren de behandeling door de echtgenoten als onrechtvaardig ten opzichte van henzelf en van de kinderen. Deze houding wordt natuurlijk ook versterkt door de situatie waarin de moeders en kinderen zich in Marokko bevinden. Vaak zonder alimentatie en afhankelijk van familieleden voor onderhoud met een echtgenoot/ vader die zich nergens iets van aantrekt. Niet alleen de moeders is een toekomstperspectief afgenomen, ook hun kinderen. De achtergelaten kinderen lijken deze houding van hun moeder te kopiëren. Vervolgonderzoek is nodig om na te gaan welke betekenis ‘thuis’ voor deze kinderen krijgt naarmate ze ouder worden. Aangezien dit artikel uitsluitend is gebaseerd op kinderen die hulp hebben gezocht bij de SSR, zou onderzoek naar kinderen die niet bekend zijn bij een organisatie in Marokko (en bijvoorbeeld ook Turkije) interessant zijn. Met het oog op de Nederlandse paspoorten van sommige achtergelaten kinderen is het
413
2009, jaargang 84, nr.4
414
van belang om in te schatten of deze kinderen na een aantal jaren naar Nederland zullen gaan. Daarnaast zijn oudere remigrantenkinderen die al teruggekeerd zijn naar Nederland een interessante groep voor verder onderzoek. De vraag is of zij zich nog thuis voelen in het land waar ze al die jaren van gedroomd hebben, wanneer ze zich opnieuw vestigen na langdurige, soms meer dan tien jaar, afwezigheid.
Noten 1. Mw. Dr. Edien Bartels (1948) is senior onderzoeker aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, afdeling Sociale en Culturele Antropologie. Email: eac.bartels@fsw. vu.nl. Mw. MSc. June de Bree (1983) en MSc. Oka Storms (1982) waren ten tijde van het onderzoek in 2008 junior onderzoekers aan de Vrije Universiteit bij dezelfde afdeling. 2. Bartels (2005) schat het aantal achtergelaten Marokkaans-Nederlandse vrouwen over heel Marokko op tachtig per jaar. 3. Er zijn vijf remigrantenkinderen gesproken voor dit onderzoek. Dit beperkte aantal hangt samen met de opzet van dit onderzoek, dat gericht was op remigranten waar remigrantenkinderen een deel van zijn. Ondanks dit beperkte aantal menen we toch karakteristieken van deze categorie in beeld te kunnen brengen. Andere onderzoeken zoals die van Albers (2005), Hoogenbosch (2009) en Ouwehand (2000) hebben met andere remigrantenkinderen (selectie ook via SSR) gesproken en komen tot overeenkomstige gegevens. 4. Personen kunnen eenzelfde situatie beschrijven terwijl ze gebruikmaken van verschillende woorden. Hoewel de Hamas bijvoorbeeld omschreven worden als ‘terroristen’ in de Westerse media, zouden zij zichzelf kunnen omschrijven als ‘vrijheidsstrijders’. 5. Deze negatieve houding jegens vaders komt in mindere mate voor bij de andere remigrantenkinderen. Dit kan waarschijnlijk verklaard worden door het feit dat ze beter af zijn dan Hayat. Amine, Bouchra en Souad hadden meer mogelijkheden om deel te nemen aan de Marokkaanse maatschappij door scholing of een huwelijk. Amine, Souad en Hind zijn ook financieel beter af dan Hayat. Zoals Bouchra vertelt: ‘Ik hou van mijn vader maar ik verwijt hem mijn situatie.’ 6. Wanneer vrouwen binnen drie jaar achtergelaten worden, kunnen zij geen onafhankelijke verblijfsvergunning krijgen. De man laat zijn vrouw en kinderen achter en schrijft hen uit bij het bevolkingsregister. Zij kunnen dan niet terug, behalve in geval van aangetoonde mishandeling. Wanneer de vader de Nederlandse nationaliteit heeft, krijgen kinderen die ook op het moment van geboorte. Die kinderen kunnen dan wel terug. Moeders kiezen er dan voor om de kinderen bij zich te houden om te voorkomen dat de kinderen in een tehuis of pleeggezin in Nederland terecht komen.
Literatuurlijst Ahyad, S. (2009). Amsterdam ontmoedigt ouders die hun kinderen in het buitenland naar school sturen. Persbericht Gemeente Amsterdam, 28 juli. Albers, S. (2005). Terug naar het verbeelde land: levensverhalen en herinneringen van Nederlands Marokkaanse remigranten in de Rif. Masterscriptie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. mens & maatschappij
Bartels, E. (2005). Onderzoeksnotitie over migrantenvrouwen en kinderen die gedwongen zijn achtergelaten in landen van herkomst. Voorstudie voor Adviescommissie van Vreemdelingenzaken, Den Haag. Bree, J. de (2007). Belonging, transnationalism and embedding: Dutch Moroccan return migrants in Northeast Morocco. Masterscriptie. CIDIN: Radboud Universiteit Nijmegen. Clark-Ibáñez, M. (2004). Framing the social world with Photo-Elicitation Interviews. American Behavioural Scientist 47: 1507-1527. Donkeren, S. en Kooper, A. (2008). Alleen achtergelaten in Marokko. Nederlands Dagblad, 22 oktober. Entzinger, H. (1985). Return migration in Western Europe: current policy trends and their implications, in particular for the second generation. International Migration 23: 263-290. Flores-Bórquez, M. (2000). Children of protracted exile: where do we belong? In C. Panter-Brick & M.T. Smith (Red.), Abandoned children (pp. 213-223). Cambridge: University Press. Ghorashi, H. (2003). Ways to Survive, Battles to Win. Iranian Women exiles in the Netherlands and the United States. New York: Nova Science Publishers. Haas, H. de (2003). Migration and development in southern Morocco: The disparate socio-economic impacts of out-migration on the Todgha oasis valley. Amsterdam: de Haas. Hannerz, U. (2002). Where we are and who we want to be. In U. Hedetoft & M. Hjort (Red.), the post-national Self: Belonging and Identity (pp. 217233). Minneapolis: University of Minnesota. Hedetoft, U. en Hjort, M. (Red.) (2002). The Postnational Self. Belonging and Identity. University of Minnesota Press. Henning, E., Rensburg, W. van en Smit, B. (2004). Finding your way in qualitative research. Pretoria: Van Schaik. Hoogenbosch, A. (2009) In Marokko staat mijn huis maar in Nederland voel ik mij thuis. Identificatie van remigranten met Nederland en Marokko. Thesis Culturele Antropologie. Universiteit van Utrecht. Kaptein, G. (2001). Sociale onzekerheid: problemen die Turkse en Marokkaanse remigranten ondervinden door de wijzigingen en de uitvoer van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. Utrecht: Forum, Instituut voor Multiculturele Ontwikkeling. www.forum.nl/pdf/sociale-onzekerheid.pdf. King, R. (2000). Generalizations from the history of return migration. In B. Ghosh (Red.), Return migration: Journey of hope or despair? (pp. 7-55). Geneva: International Organization for Migration. Moen, Ph., Erikson, M. A. en Dempster McClain, D. (1997). Their Mother’s Daughters? The intergenerational Transmission of gender Attitudes in a World of Changing Roles. Journal of Marriage and the Family 59: 281-293.
415
2009, jaargang 84, nr.4
416
Nauck, B. (2001) Intercultural Contact and Intergenerational Transmission in Immigrant Families. Journal of Cross Cultural Psychology 32 (1): 159-173. Ouwehand, K. (2000). Remigratie en integratie: een onderzoek naar het integratieproces van migrantengezinnen in Marokko. Masterscriptie. Amsterdam: Vrije Universiteit. Pedersen, M.H. (2003). Between homes: post-war return, emplacement and the negotiation of belonging in Lebanon. New issues in refugee research. Working paper no. 79. Denmark: United Nations High Commissioner for Refugees. Pratt, B. en Loizos, P. (1992). Choosing research methods: data collection for development workers. Oxford: Oxfam Great Britain. Riessman, C.K. (2001). Analysis of personal narratives. In J.F. Gubrium & J.A. Holstein (Red.), Handbook of interview research: context & method (pp. 695-710). Thousand Oaks: Sage. Salih, R. (2003). Gender and Transnationalism: home and belonging among Moroccan migrant women. London and New York: Routledge Schönpflug, U. (2001) Introduction: Cultural transmission – A multi disciplinary research field. Journal of Cross Cultural Psychology 32 (1): 131-142. Soetenhorst, B. en Zoelen, B. van (2008). Egyptische jongens van basisscholen ‘zoek’. Het Parool, 27 september. SSR (2008). Jaarverslag 2008. Achtergelaten Marokkaanse vrouwen. Utrecht: SSR. http://www.steunremigranten.nl/ Tennekes, J., (2005) Wat donoren zien in good governance. Discoursanalyse van het ontwikkelingsbeleid van Nederland en Duitsland. Dissertatie Universiteit Twente. http://doc.utwente.nl/50765/1/thesis_Tennekes.pdf Ter Maat, I. (2002). I’m a tree, with roots in Chile and branches and fruits in the Netherlands: Chileans in the Netherlands: Changes in gender identity and processes of embedding. Nijmegen: Vrouwen Alliantie Media Producties. VPRO. (2007). Terug naar Turkije. Tegenlicht, 1 oktober. Vreemdelingencirculaire. (1994). Vc94 B 21 Verblijfsrechtelijke gevolgen van (tijdelijk) verblijf buiten Nederland. Retrieved from: http://cmr.jur.ru.nl/ cmr/vc/vc94/DeelB/B21.pdf Werbner, P. (1999). Global pathways. Working class cosmopolitans and the creation of transnational ethnic worlds. Social Anthropology 7: 1735. Young L. en Barrett, H. (2001). Adapting visual methods: action research with Kampala street children. Department of Geography and Earth Sciences, Brunel University, Uxbridge, UK.
mens & maatschappij