INSTAP p. 2 GETUIGENIS p. 3 DE K VAN... p. 6 BIJ HET JAAR
p. 8: Tastenderwijs: Paulus in Athene (Hand 17,16-34) OP VERHAAL KOMEN p. 12: Tastenderwijs ZIN-VOL p. 14 ER LEEFT WAT p. 15 DOOR-ADEMEN p. 18 IN DIALOOG p. 20 IN RUIME ZIN p. 22 TUSSEN KRANT EN BIJBEL p. 24 W-INFO p. 25-32 KERNREDACTIE Lode Delille, Gerard Gorissen, Jaak Janssen, Daniel Ory, Jan Permentier, Hubert Schepers, Jos Smets, Piet Stienaers, Jan Vander Velpen VERANTWOORDELIJKE UITGEVER Omer Bossuyt, Naamsesteenweg 37, 3001 Heverlee AFZENDER Don Bosco Onderwijscentrum, Naamsesteenweg 37, 3001 Heverlee Tel. 016 29 00 48 - fax 016 29 54 53 E-mailadres:
[email protected] ADMINISTRATIE Rekendienst Bisdom Hasselt, Vrijwilligersplein 14, 3500 Hasselt , tel. 011 28 84 63 Leesgeld schooljaar 2007-2008 € 10,00 over te maken op rek. nr. 735-0002961-39 van “Hulpdiensten Diocesane Werken”, Vrijwilligersplein 14, 3500 Hasselt met vermelding “Wij-stenen 2007-2008” Uw persoonsgegevens zijn opgenomen in ons geautomatiseerd abonnementenbestand. Overeenkomstig de privacywet van 8 december 1992 hebt u, na schriftelijke aanvraag bij “WIJ-STENEN”, het inzage– en verbeteringsrecht.
1
Volwassen worden in geloof. Groeien in geloof. Christus in de stad. Dat waren de titels waarmee in het voorbije jaar in de pastoraal gewerkt is. Aanleiding was de uitnodiging van de Belgische bisschoppen om na te denken over de pastoraal. Zij willen een fundamentele ommekeer wakker maken, door in de toekomst het gewicht van de pastoraal bij de volwassenen te leggen. Meer dan ooit hebben volwassenen nood om de rijkdom van het geloof te ontdekken. De grote leuze was: een mens wordt niet als christen geboren, hij moet het worden. Hij moet dus groeien. Daartoe is catechese voor volwassenen zeer belangrijk, zelfs het richtpunt waarop elke catechese afgestemd wordt. Dit jaar wordt één accent beklemtoond: de eerste verkondiging. Stilaan ontdekt de Kerk dat vele mensen voor de eerste keer kennis maken met de kernverkondiging van het christendom. Voor de kinderen en de jongeren in het onderwijs is dat nog meer waar. Vaak is de pastoraal op school en de godsdienstles het enige contact met het christendom en de Kerk. Zij horen dit dan vaak ook de eerste keer. Die situatie doet nadenken. Daarom leek het ons zinvol de thematiek van de eerste verkondiging te vertalen met het woord: “Tastenderwijs”. God en Jezus op het spoor komen in het dagelijks leven gebeurt via kleine of grote tekenen die een mens doen stilstaan, nadenken en soms uitnodigen zich eraan toe te vertrouwen. Dat is wat Paulus doet als hij in Athene voor de eerste keer op de Areopaag staat. Hij ziet hun godsdienstigheid en bewondert ze. Maar hij spreekt hen aan op het vlak van schepping en geschapen zijn. Niemand heeft zichzelf geschapen en iedereen heeft het leven “gekregen”. Dit brengt Paulus op het spoor van God, zoals trouwens sommige Griekse dichters hebben neergeschreven: “Hij is niet ver van ieder van ons”. En dat gebruikt Paulus om uiteindelijk de kern van zijn verkondiging te laten horen: Jezus van Nazaret, die gestorven en uit de dood is opgestaan! Geen zekerheden, maar waarheden die tastenderwijs worden ontdekt en bewaarheid worden. Hierover willen we het komende schooljaar met elkaar spreken, er rond werken en ermee vieren. God op het spoor komen, tekenen van Jezus gelovig “zien”, het vuur van de Geest voelen en stilaan familie worden van elkaar. Dat wens ik elke lezer van ganser harte toe. In de redactieraad vallen enkele veranderingen te melden. Piet Stienaers vervangt voortaan, namens de Salesianen, Omer Bossuyt, zowel wat de redactieraad betreft als wat de verzending van Wij-Stenen betreft. Van ganser harte danken wij Omer. Hij heeft de samenwerking tussen de Salesianen van Don Bosco en het bisdom Hasselt helpen realiseren. Hij werkte mee met het vuur van Don Bosco en was totaal gegeven aan zijn taak. Wij zeggen uitdrukkelijk dank! Tegelijkertijd heten we Piet Stienaers welkom! Jan Permentier, ook lid van de redactieraad, verzorgt zijn bijdragen na interne herstructurering op zelfstandige basis. Daarom zeggen we van harte: “Veel leesgenot”. Jaak Janssen Vicaris voor onderwijs
2
ALS HET VISIOEN VERDWIJNT, VERWILDERT HET VOLK Getuigenis Mieke Van Hecke, directeur-generaal VSKO, op de pelgrimsdag van het bisdom Hasselt Banneux
Ik heb geen specifieke opdracht gekregen, behalve de vraag van Vicaris Jaak Janssen om te komen getuigen op de pelgrimsdag. Na 2x slikken heb ik ja gezegd, vooral omdat ik nooit neen zeg. Nadien heb ik even nagedacht over hetgeen ik zou zeggen. Het stoort mij dat ik moet doen vanachter een katheder met een micro. Ik zou dit eigenlijk willen in gezelligheid met een paar mensen en een goed glas wijn, maar ik zal, ondanks het feit dat het geen gemakkelijke opdracht is, het zo proberen te doen. Op een bepaald moment werd ik gevraagd de functie op te nemen die ik vandaag uitoefen. Men heeft mij dit gevraagd omdat ik in het Vlaams Parlement de verdediging heb opgenomen voor vrije verenigingen die het recht hebben om te bestaan, om gesubsidieerd te worden, niet alleen omdat zij goed werk leveren, maar ook omdat er veel engagement inzit. En vanwaar deze vereniging zijn oorsprong ook vindt, al is dit vanuit christelijke inspiratie (en er bestaan in Vlaanderen nogal veel van deze verenigingen), vind ik dat dit moet kunnen. Dat gevecht heb ik geleverd met Bert Anciaux. En dat wisten de Vlaamse Bisschoppen. Zij hebben dan gevraagd om mijn huidige functie op te nemen. Na eerst ja te hebben gezegd heb ik wakker gelegen om na te denken van wat ik op mij had getrokken. Een van de eerste opdrachten die ik kreeg, was het academiejaar op een hogeschool te openen met als titel “Katholiek christelijke inspiratie in het katholiek onderwijs”. Ik dacht: kan ik zeggen dat onze scholen vertrekken, dat hun zorg, hun aanbod, hun onderwijs- en vormingsopdracht zijn basis vindt in de evangelische inspiratie zonder op een bepaald moment te zeggen: “Dit drijft mij”? Als de muzikant een prachtig muziekstuk speelt met een enorme virtuositeit, maar zonder daarin zijn hart en de passie te leggen, dan klinkt dat niet vals. Alleen word je niet geraakt. Je wordt pas geraakt wanneer de virtuoos zijn gemoedstemming en zijn hart erin legt. Dus ik
3
kan als jurist wel zeggen wat christelijke inspiratie in het katholiek onderwijs betekent, maar als ik kan zeggen wat mij drijft, dan denk ik dat het toch nog iets anders klinkt. Ik ben beginnen denken vanwaar ik vandaag gelovig ben. Ik ga al sinds jaar en dag elke zondag naar de kerk, maar ik ben daar nog nooit op aangesproken. Om heel eerlijk te zijn zelfs tijdens het sollicitatiegesprek hebben de Vlaamse Bisschoppen mij niet gevraagd wat het niveau is van mijn gelovig zijn en ik ben hen er dankbaar voor. Ik ben toen gaan nadenken waar dat zijn oorspong vindt. En zoals bij velen onder u vindt dat in de eerste plaats zijn oorsprong thuis. Ik had een heel gelovige thuis, zelfs met een vader en een moeder die op een totaal andere manier gelovig waren. Mijn moeder was iemand die heel devoot was; alles werd toegeschreven aan de goedheid van God en als er iets fout ging, dan droeg men dat in gelatenheid. Dit heeft mij getekend, vooral omdat mijn moeder dit blijven doen is toen ik getrouwd was en zelf kinderen had. Telkens er iets belangrijks te gebeuren stond, zei ze: “Ik zal aan u denken” en dan stak ze een kaars op. En ze deed dat ook voor mijn kinderen. Als de kinderen een moeilijk examen achter de rug hadden en haar belden, zei ze: “Ik zal een kaars voor u aansteken”. Na haar dood zeiden de kinderen: “Nu gaat er niemand nog een kaars aansteken als we een moeilijk examen hebben”. Dus het betekende wel iets. Het betekende nabijheid. Mijn vader is totaal anders. Hij was iemand van recht en rede. Als je tot een groep behoorde, moest je ook alle regels van die groep tot in alle details volgen. Om hem te typeren. Nadat hij thuis weg ging en een leven opbouwde met een andere vrouw, is mijn vader nooit meer te communie gegaan tot op het moment dat mijn moeder overleden was. Hij ging wel elke week naar de eucharistie, maar vond dat de voorschriften dienden gerespecteerd te worden. Dus ik heb twee totaal andere manieren van gelovig zijn gezien. Maar allebei waren ze heel sociaal bewogen en was dit was zeer duidelijk gelinkt aan gelovig zijn. Ik heb hetzelfde ervaren in de jeugdbeweging en in de katholieke school. Ook daar werd de zorg voor de minsten geduid vanuit het evangelie en op een zeer actiegerichte manier, hetgeen voor mij heel belangrijk was. Je moest iets doen met dat geloof, je moest je inzetten voor God. En dat heb ik meegenomen. En toen ben ik op een moment gek omen dat je eigen keuzes maakt en dat vooral in een tijd van gerichte vraagstelling en eisen van antwoorden. De generatie voor mij antwoordde op de vraag “waarom” “daarom”. En dat vond ik niet genoeg; het moest iets meer zijn. In die tijd van vraagstelling ben ik heel veel mensen tegengekomen; heel veel figuren die vragen, ook naar gelovig zijn, beantwoordden in alle openheid en vanuit hun eigen gedrevenheid. Ik denk aan een aantal mensen die op het juiste moment aangaven dat gelovig zijn eigenlijk ook een volwassen houding kon zijn. Want we waren dat absoluut niet meer gewoon. Er is een hele periode geweest waarin men niet durfde zeggen dat men gelovig was, vooral uit schrik om geridiculiseerd te worden. Ik denk hierbij aan een aantal artikels van BV’s die zeggen dat het fantastisch is dat ze dat hebben afgelegd, dat ze ermee klaar zijn, met het verleden. En als je op volwassen leeftijd nog zei dat je gelovig was, dan werd je zowat meewarig bekeken. Een Nederlands journalist zei ooit: “Als je kind niet gelooft, heb je geen hart. Als je als volwassene nog gelooft, heb je geen verstand”. Een maand geleden zei Jaap Kruithof op de radio: “Het meest onnozele wat je kan doen is geloven. Ik heb alleen respect voor gelovige mensen omdat ik vind dat je medemensen niet mag beledigen”. Dat was eigenlijk wat leefde in samenleving. En daarop hebben we ons teruggeplooid en niets meer gezegd. Onze lagere scholen veranderden hun namen in Klavertje 4, De speeltuin… en de heiligen verdwenen naar de historiek. Soms staat het woord katholiek nog ergens in kleine lettertjes vermeld. Ik heb de indruk dat daar stilaan wat verandering in komt, maar ik trek het mij gewoon niet aan en zeg zoals Mittérand: “Et alors?”. Daarom probeer ik te zeggen wat het voor mij betekent. En als ik nadenk wat het voor mij betekent, wil ik 3 pijlers aanhalen. De eerste pijler, die ik trouwens terugvind in het evangelie, is de vaststelling dat ik ongelooflijk veel gekregen heb. Ik ben in een warm nest mogen geboren worden, in een welvarend Vlaanderen waar mensen zorg dragen voor hun kinderen. Ik heb bepaalde intellectuele capa-
4
citeiten gekregen zodat ik kon studeren wat ik wou. Ik heb een goede gezondheid gekregen. En aan al die talenten heb ik geen enkele verdienste. Ik heb die gekregen. Ik kan en wil niet leven met de gedachte dat dit allemaal toeval is. Ik heb dit gekregen vanuit een persoonlijke zorg door God en dus heb ik geen enkele reden om dit allemaal voor mezelf alleen te houden. “Wat iemand zelf verdient, mag hij besteden zoals hij wil”. Over wat je gekregen hebt, heb je niet het recht om te zeggen dat er maximaal wil van profiteren. Dat is wat mij drijft om iets voor anderen te doen. En zoals het evangelie zegt: “Voor de minsten onder de mijnen”. Net zoals in de jeugdbeweging: niet alleen voor je kijken om te zien wie voorop loopt, maar af en toe achterom kijken of de laatste nog mee is. De tweede pijler heb ik daarnet al genoemd. Ik noem het verschrikkelijk ervan uit te gaan dat ik het product ben van toeval, het product van mutaties in de tijd en alleen maar reageer omwille van een aantal biologische mechanismen of stofwisselingen. Wie dat als oorsprong van zijn leven noemt, heeft een arm leven. Als je alleen maar elkaar liefhebben daardoor gaat verklaren, heb je maar een arm leven. Als je jezelf verliest in een onbestemd gevoel van schoonheid dat alleen te maken heeft met stofwisselingen, dan zijn we toch maar arme mensen. Ik was enorm getroffen door het programma van Friedl Lesage waarin mensen muziekstukken mogen kiezen. Het valt mij dan enorm op dat mensen als Louis Tobback of Etienne Vermeersch muziek van Bach kiezen. Muziek, die zo een onbestemd gevoel meebrengt, verklaren vanuit toeval, stofwisselingen en mutatie vind ik arm. Ik vind dit iets “Van God”, iets goddelijks wat ik gekregen heb om van te genieten en niet om van te profiteren. Het laatste wat mij drijft is een rotsvast geloof in het hiernamaals. Het klinkt misschien eigenaardig, maar ik heb dat nodig om 2 redenen. Enerzijds wil ik aan het eind van mijn leven verantwoording afleggen aangezien ik vind dat je eigen talenten niet voor jezelf mag bewaren. Ik wil leven in de gedachte dat ik verantwoording mag, kan en moet afleggen. De tweede reden is dat dit het enige element is waardoor ik kan omgaan met onrechtvaardigheid. Als ik beelden van mensen en kinderen zie in grote armoede, oorlog en geweld, dan besef ik het geluk dat ik hier mocht geboren worden, en stel de vraag maar waarom die anderen in zulke omgeving en situatie? En ik kan dan ook alleen maar met deze onrechtvaardigheid omgaan, zonder verwijten aan God te sturen dat Hij dit toelaat, als ik zeker ben van een herstelprocedure in een ander leven. Wat doe ik met wat mij drijft en wat doe ik daarmee naar de scholen toe? Eigenlijk hebben onze scholen dezelfde evolutie doorgemaakt. Vanuit de zekerheid dat deze inspiratie er wel was en zou blijven, heeft men het jaren niet meer benoemd. Ik wil geen verwijten naar voorgangers sturen, want iedereen is een stuk kind van zijn tijd. Het opnieuw benoemen, het met fierheid uit de catacomben komen om te zeggen wie en wat we zijn (Kard. Danneels), is ook een vraag voor onze scholen. En daarom hebben we geprobeerd naar het voorbeeld van de scholen in Limburg met het project Christenen op school aan onze scholen te zeggen “Ik wil wel vechten voor een vrijheid van onderwijs, voor ruimte van een eigen pedagogisch project”, maar met de belangrijke vraag: “Is daar nog een eigen pedagogisch project?” Is daar (nog) een inspiratie aanwezig als oorsprong en bron voor kwaliteitsvol onderwijs, voor engagement, voor zorg, voor een consequente houding t.o.v. de minsten onder ons. Is die inspiratie aanwezig? Niet als verplicht nummertje om te gebruiken op een pedagogische studiedag, maar om schoolbestuur, directies, leerkrachten en ouders uit te nodigen om erover na te denken. In onze school, op deze plaats en met deze kinderen willen wij nog wel zeggen dat wij het onderwijs opnemen vanuit een evangelische inspiratie. Dat dit ons drijft. Dat is het fundament om ook morgen zorg, vorming, opvoeding en onderwijs te geven. Vandaar de titel die ik voor vandaag gekozen heb: het is mijn overtuiging wanneer men het niet meer zal benoemen, dat het er ook morgen niet meer zal zijn. Dat die zorg en dat engagement op drijfzand zullen gebouwd zijn. Dat het bij de eerste storm zal verdwijnen. Want als het visioen verdwijnt, verwildert het volk.
5
Een katholieke school, een paradoxale realiteit Wat verbindt het christendom, het moderne leven en de katholieke school met elkaar? Paradoxen. Dat is althans de stelling die ik in WIJ-STENEN dit jaar wil onderbouwen. Maar wat zijn paradoxen? Paradoxen zijn schijnbare tegenstellingen. Letterlijk betekent een paradox ‘wat tegen de verwachting of de gangbare mening ingaat’ (Gr.: paradoxa). Een paar voorbeelden: “Ik lieg nooit, of dit moet de eerste keer zijn.” “De geschiedenis leert dat de mens niets leert uit de geschiedenis.” “Godzijdank ben ik atheïst.” En enkele evangelische voorbeelden: “De eersten zullen de laatsten zijn.” “Wie zijn leven wil behouden, zal het verliezen, wie het verliest omwille van Mij zal het behouden.” “Gelukkig de treurenden.” Een paradox verrast altijd, want hij lijkt weliswaar op een tegenstelling maar hij is het niet. Het verschil tussen een paradox en een tegenstelling is dat in het eerste geval de elementen van een tegenstelling in een relatie komen te staan. De tegendelen staan niet tegenover elkaar maar ze worden op elkaar betrokken. Meer zelfs, de tegenstellingen hebben elkaar nodig. Ze roepen elkaar op, zoals eb en vloed, zoals links en rechts, zoals winnen en verliezen. Een paradox herinnert eraan dat het best is op twee benen te stappen.
school, nadruk ligt op lezen / schrijven / rekenen, directie bestuurt competent, de afstand school-thuis. Opvallend aan deze lijst is dat de appreciatie van het opvoedingsklimaat en de zorg voor het welbevinden voorafgaan aan de aandacht voor leren lezen, schrijven en rekenen. Op de elfde en de twaalfde plaats komen respectievelijk ‘katholieke school’ en ‘levensbeschouwing’. Het kenmerk ‘gemeenschapsonderwijs’ komt maar op de negenentwintigste plaats. Ouders die kiezen voor een school uit het gemeenschapsonderwijs of voor een gemeentelijke school doen dit niet zozeer omwille van het net, terwijl het katholiek zijn voor scholen uit het vrije net wel een iets grotere rol speelt. Net zoals bij de keuze voor een basisschool wordt voor het secundair onderwijs de geschiktheid van een school het sterkst verbonden met kwaliteit. Voor het secundair onderwijs betekent dat voor de meeste ouders dat er een evenwicht is tussen cognitieve vorming en het oefenen van sociale vaardigheden. 77% van de ouders vindt het welbevinden van de leerlingen op school een belangrijk keuzemotief. Andere belangrijke criteria voor ouders zijn het studieaanbod (het aantal studierichtingen) en de infrastructuur. Wanneer ouders spontaan hun keuzemotieven moeten opnoemen, wordt er veel minder naar de levensbeschouwing verwezen, dan wanneer de respondenten in een gesloten vraagstelling de kans krijgen dat element aan te duiden. In de gesloten bevraging houden 60% van de ouders rekening met het net, wat sterk met de levensbeschouwing samenhangt. Van de vrijzinnigen of niet-gelovigen vernoemt maar een kleine helft een voorkeur voor het gemeenschapsonderwijs.
Laat ons de reeks over paradoxen aftrappen met een wereldse paradox. Er is namelijk iets paradoxaals aan de hand met het katholiek onderwijs zelf. Uit onderzoek van de Vlaamse overheid (Cossey, 1997) blijkt dat voor ouders het belangrijkste schoolkeuzemotief kwaliteit is. De belangrijkste reden waarom ouders deze of gene school verkiezen, is de verwachte kwaliteit van opvoeding en onderwijs. De ouders werd ook direct gevraagd om zelf expliciet schoolkeuzemotieven aan te duiden (open vraagstelling). De toptien voor het basisonderwijs die zo tot stand kwam ziet er als volgt uit: opvoedingsklimaat / sfeer is goed, kinderen voelen zich goed, goed imago van de school, er wordt volledig lager onderwijs gegeven, nadruk ligt op samenwerken en respect, kind ging daar naar kleuterschool, het is veilig op
Wat blijkt? Kwaliteit – en terecht – staat voorop bij de schoolkeuze van ouders. Religieuze en levensbeschouwelijke motieven daarentegen – ‘ik stuur mijn kind naar een katholieke school omdat ik katholiek ben’ of ‘ik stuur mijn kind naar een gemeenschaps-
6
school omdat ik de neutraliteit in onderwijs belangrijk vind’ – zijn van veel minder belang. Dat is ook niet verwonderlijk, gegeven de secularisering van de samenleving. Trouwens, was dit vroeger wel een bewust motief? Of was de schoolkeuze toen vooral een zaak van ‘custom and habit’?
als schoolkeuzemotief lijkt me vanzelfsprekend. Dat katholieke scholen in hun dagelijkse werking de christelijke inspiratie uitstralen lijkt me eveneens logisch. Maar de vraag is of het schoolkeuzemotief van ouders (kwaliteit) en het onderwijsmotief van een katholieke school (opvoedend onderwijzen vanuit een christelijke perspectief) elkaar vandaag voldoende vinden. Investeren scholen voldoende in vorming en opleiding van de eigen mensen over hoe de inspiratie van belang is voor de organisatie? Maken scholen aan ouders voldoende duidelijk dat de K van kwaliteit meer met de K van katholiek te maken heeft dan we op het eerste gezicht zouden aannemen? Geven katholieke scholen de Bijbels-christelijke inspiratie een voldoende structurele plaats in de organisatie zodat het voor ouders duidelijk wordt dat op een katholieke school de christelijke inspiratie ‘ertoe doet’? Daar ligt voor mij de meest fundamentele uitdaging voor het katholiek onderwijs: uit respect voor het vertrouwen van ouders in het katholiek onderwijs verhelderen hoe hun verlangen naar kwaliteitsvol onderwijs voor hun kinderen op een katholieke school handen en voeten krijgt vanuit een christelijk perspectief.
Hoe dan ook, weinig ouders lezen tijdens de schoolkeuze de K als Katholiek. Wel als K van Kwaliteit. Want het aandeel van de katholieke scholen blijft groot (om en bij de 70%). En dat is toch een paradoxaal gegeven. Ondanks secularisering en ontkerkelijking is en blijft het katholiek onderwijs een ‘sterk merk’. Terwijl om en bij de 10% van de mensen in Vlaanderen zichzelf praktiserende katholieken noemen, volgen ongeveer 7 op 10 kinderen in Vlaanderen (en dan spreek ik nog niet over de kinderen die RK-godsdienst volgen op een gemeenschapsschool of in het gemeentelijk onderwijs) rooms-katholieke godsdienst op een katholieke school. En nu? Betekent dit alles dat we maar beter de katholieke school aan de sociologische realiteit aanpassen, lees ook andere dan louter rooms-katholieke godsdienst moeten aanbieden? Neen. Er is een probleem maar dat ligt mijns inziens niet bij de exclusiviteit van het vak RK-godsdienst op een katholieke school. Dat ouders kwaliteit vooropstellen
Piet Raes Stafmedewerker VSKO
Vrede brengen Dat wij niet ophouden te kiezen voor echte vrede, dat wij de kreet horen van hen die sterven door honger, ziekte en oorlog. Dat wij trouw het Brood van Jezus breken en delen en zijn vrede in ons hart bewaren. (Paul Van Puyenbroeck)
7
TASTENDERWIJS
Het jaarthema a.d.h.v. Paulus op de Areopaag (Hand 17,16-34) 16 Paulus wachtte op hen in Athene. Toen hij zag dat de stad vol afgodsbeelden stond, kwam zijn gemoed in opstand.
17 Hij sprak daarom in de synagoge met de Joden en de godvrezenden, en op het stadsplein sprak hij elke dag met de mensen die hij daar aantrof.
18 Ook enkele Epicurische en Stoïsche filosofen raakten met hem in gesprek. Sommigen zeiden: ‘Wat wil die praatjesmaker eigenlijk beweren?’ ‘Hij lijkt een verkondiger te zijn van vreemde goden’, zeiden anderen, omdat hij over Jezus en Anastasis predikte.
19 Zij namen hem mee naar de Areopagus en zeiden: ‘Mogen wij weten wat dit voor een nieuwe leer is die u naar voren brengt?
20 U zegt dingen die ons nogal vreemd in de oren klinken. Wij willen graag weten waar het over gaat.’
21 Alle Atheners en ook de buitenlanders die daar wonen, hebben immers voor niets anders tijd dan voor het vertellen of aanhoren van iets nieuws.
22 Paulus ging in het midden van de Areopagus staan en zei: ‘Atheners, aan alles zie ik dat u buitengewoon godsdienstig bent.
23 Toen ik rondliep en uw heiligdommen bezichtigde, trof ik ook een altaar aan met het op schrift: Aan de onbekende god. Welnu, wat u zonder het te kennen vereert, dat kom ik u verkondigen.
24 De God die de wereld gemaakt heeft en alles wat die bevat, de Heer van hemel en aarde, woont niet in tempels die door mensenhanden gemaakt zijn.
25 Ook laat Hij zich niet door mensenhanden bedienen, alsof Hij iets nodig had, want zelf geeft Hij aan allen leven en adem en alles.
26 Uit één mens heeft Hij heel het mensenvolk gemaakt om overal op aarde te wonen. Hij heeft bepaalde tijden vastgesteld en hun woongebieden afgegrensd,
27 met de bedoeling dat ze God zouden zoeken en Hem wellicht tastenderwijs zouden vinden; Hij is immers niet ver van ieder van ons.
28 Want door Hem leven wij, bewegen wij en zijn wij; zoals ook enkele van uw dichters hebben gezegd: Wij zijn van goddelijke afkomst.
29 Als we dus van goddelijke afkomst zijn, moeten we niet denken dat het goddelijke
overeenkomt met goud, zilver of steen, met produkten van menselijk ambacht en menselijke verbeelding.
30 Zonder te letten op die tijden van onwetendheid zegt God nu de mensen aan dat ze zich moeten bekeren, allemaal en overal.
31 Want Hij heeft een dag vastgesteld waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen. Daar
heeft Hij iemand voor aangewezen, en Hij heeft dit voor iedereen geloofwaardig gemaakt door Hem uit de doden te laten opstaan.’
32 Toen zij hoorden over opstanding van de doden, dreven sommigen daar de spot mee, maar anderen zeiden: ‘Daarover willen wij u nog wel eens horen.’
33 Zo vertrok Paulus uit hun midden.
34 Toch sloten enkele mensen zich bij hem aan en kwamen tot geloof. Onder hen bevonden zich ook Dionysius de Areopagiet, een vrouw die Damaris heette, en nog anderen.
8
TASTENDERWIJS
Het jaarthema a.d.h.v. Paulus op de Areopaag (Hand 17,16-34) TASTENDERWIJS. Dat is het jaarthema waarmee we in de wereld van het onderwijs willen groeien in geloof, openkomen ervoor of verwondering wekken voor de werkelijkheid van God en Jezus Christus. Het is tevens de sleutel om de tekst van Paulus’ rede op de Areopaag te verstaan. Het woord “tastenderwijs” staat trouwens letterlijk in de toespraak (v. 27). Drie accenten willen we leggen. Als de mens God kan zoeken (tweede accent), dan heeft God de mens zo gemaakt dat die Hem kan zoeken (eerste accent) en dat Hij zich laat vinden. Hoe kunnen mensen dan elkaar meenemen in die zoektocht? (derde accent)
ver van ieder van ons” (v. 27) en: “Door hem leven wij en bewegen wij en zijn wij” (v. 28a). Toppunt is: “Wij zijn van zijn geslacht” (v. 28c). In de toespraak laat Paulus meer aanvoelen. God heeft nog korter bij de mens willen komen. Hoe? God is de mens heel nabij gekomen in de figuur van Jezus van Nazaret, van wie enkel gezegd wordt: “een man”, “iemand” (v. 31). Hier wordt veel gesuggereerd. God is namelijk mens geworden, is tussen mensen komen wonen en heeft het menselijk bestaan op zich genomen. Wat heeft die God toch maar bezield om dat te doen? Hij heeft de menselijke nabijheid opgezocht. Hij wilde zo kort bij de mens komen dat ze hem in een iemand, Jezus van Nazaret, konden ontmoeten. Opnieuw voelen we hier iets aan van Gods mensenliefde die op aarde is willen verschijnen. Ja, God wil een God-met-ons zijn.
1. God wil kort bij ons zijn De God van Joodse volk, de God van de Bijbel is een God die ontzettend verliefd is op de mens. Van het prille begin heeft hij kort bij de mens willen zijn. Daarom is het Verbond – zowel het oude als het nieuwe - wezenlijk: God wil omgang, gesprek, dialoog en verbondenheid met de mens en zijn volk. In dat kader passen de bijbelse scheppingsverhalen en de visie op schepping. Geschapen zijn is bestaan en leven in een relatie met God. Hij is die begonnen, hij biedt die aan. In dat kader spreekt ook Paulus tot de Grieken in Athene over de schepping. Dat is zijn aansluitingspunt. De Grieken ervaren de schepping als gekregen. Daar gaat Paulus op in. God is een “gever”: “Hij geeft adem en leven” (v. 25). In de bonte verscheidenheid van mensen, wereldwijd verspreid, voelt de mens een diepe onderlinge verbondenheid (v. 26) en méér nog: daarin is iemand aan het werk die kort(er) bij de mens wil komen. Paulus voelt schitterend aan dat de schepping een taal is waarin God tot de mens spreekt. En de eerste woorden zijn: “Ik wil bij je zijn”. Het is de eerste betekenis van Gods naam: JHWH wil zeggen: “Ik zal er zijn”, de belofte van nabijheid. Daarom citeert Paulus uit de Griekse dichters die dit ontdekt hebben: “God is immers niet
Maar Paulus’ optreden in Athene laat dat nog op een andere opmerkelijke manier aanvoelen: in het handelen van Paulus’ zelf. Eerst en vooral wandelt hij door Athene. Hij kijkt rond en ziet. Hij ontvangt. En geef toe, hij wordt geraakt door de beelden die hij ziet. Hij wordt zo geraakt, dat hij de mensen wil nabij komen om met hen te spreken. Eerst gaat hij naar de Joden en hen die met de Joden sympathiseren. Maar dan gaat hij de straat en de markt op. Hij wil mensen ontmoeten en met hen spreken. Hij spreekt zelfs met filosofen. En ze beseffen: die man brengt niet alleen iets nieuws, hij heeft het over “iemand”: over Jezus (v. 18) en over (diens) “opstanding”. Paulus laat aanvoelen: God wil kort bij mensen zijn. Dat zijn mooie elementen (schepping, Jezus en Paulus’ optreden) die aantonen dat God de mens zoekt: “Vandaag moet (!) ik bij je zijn” (Lc 19,5).
9
2. De mens zoekt: tastenderwijs Paulus’ optreden geeft genoeg elementen aan om dat aan te tonen. Er is vooreerst de manier waarop hij (of Lucas) de Atheners karakteriseert: zij “hebben immers voor niets anders tijd dan voor het vertellen of aanhoren van iets nieuws” (v. 21). Het nieuwe boeit de mens en daarom staat hij er voor open. De mens wil weten. Vervolgens heeft Paulus nog iets van de Grieken en hun stadsgenoten begrepen. Ze zijn immers diep religieus: “Ik zie hoe buitengewoon godsdienstig u bent”. En hij merkt hoe ze niet alleen op zoek zijn naar “goden”, maar ook hoe ze zich indekken tegen goden die ze nog niet kennen: “Aan de onbekende god”.
ring voor de werkelijkheid, in het verlangen naar diepte, naar transcendentie, naar het metafysische… om hen uiteindelijk te openen voor een persoonlijke ontmoeting met God of Jezus Christus. Daarin betrekt hij de menselijke werkelijkheid: het gevecht met leven en dood (vv. 30-31). Daarbij doet Paulus nog iets moois. Waar de mens de mogelijkheid heeft een dichter te worden of dichters te lezen of te verstaan – en daarmee de diepte van het leven enigszins te vatten – probeert Paulus die mogelijkheid te openen voor een andere kans, de kans om te leren geloven. Hij zet de stap van poëzie naar geloof. Van spreken over en in de diepte van het leven, nodigt hij uit tot een zich geven en toevertrouwen aan God (God, Jezus Christus) in grote vriendschap… Dat is waarlijk “tastenderwijs zoeken en vinden”.
Paulus gaat met hen mee en opent hun perspectieven. Het is volgens hem niet alleen eigen aan de mens om God te zoeken (v. 27), het is God zelf die gewild heeft dat de mens, waar hij ook woont op de aarde, hem zoekt en “hem wellicht tastenderwijs zou(den) vinden” (v. 27). En om dat te verklaren maakt Paulus duidelijk dat er een verwantschap is tussen de God die schept en de mens (de dichter) die de schepping “leest”. Eigenlijk doen beiden hetzelfde: ze scheppen, ze spreken en handelen en zetten de (mede) mens aan tot gesprek en dialoog. God schept en schrijft daarmee een groot gedicht. De mens leest de schepping en schrijft op zijn beurt een gedicht. En zo kan er een dialoog ontstaan tussen schepper en schepsel: “We zijn van goddelijke afkomst” (v. 29).
3. Eerste verkondiging Met dit woord wijzen we erop dat Paulus de Grieken voor het eerst in aanraking brengt met het christendom en het geloof. Dat interesseert ons omdat elke pastoraal en elke godsdienstles als het ware eerste verkondiging zijn zowel voor kinderen, jongeren als volwassenen. Hierover willen we kort iets zeggen. a) Paulus speelt in op wat hij ziet en hoort. Hij ontvangt de werkelijkheid van de Grieken, hij door-ziet ze en probeert toch zijn eigenheid te bewaren. Wat zeer belangrijk is: Paulus probeert met zijn boodschap in het weefsel van de Griekse en Atheense samenleving binnen te komen. Eenvoudiger gezegd: hij probeert gewoon aanwezig te komen en aanwezig te zijn als de gezondene van de Heer.
In wat Paulus hier doet, zit een ontzettende rijkdom. Hij boort niet alleen de ontvankelijkheid van de mens aan, d.w.z. de faculteit om te “ontcijferen” wat op een mens afkomt, maar ook de scheppende en dynamiserende krachten in de mens: die stellen hem in staat om als het ware boven zichzelf en de werkelijkheid uit te stijgen en zo God “op het spoor te komen”. Paulus begint bij het menselijke belust zijn op het nieuwe, hij ontdekt hun godsdienstigheid en neemt hen mee in de verwondering en bewonde-
b) Eigenlijk brengt Paulus drie thema’s ter sprake. Vooreerst de schepping. Ze geeft hem de kans de verbondenheid tussen God en mens aan te kaarten en dat via de
10
weg van de kunst: de schoonheid. Daarmee probeert hij de mens te raken zowel in het hart als in het verstand. Vervolgens spreekt hij over Jezus. Ook al wordt hij in de toespraak niet uitdrukkelijk vernoemd, toch gaat het over hem. Getuige v. 18: “Omdat hij over Jezus predikte”. Tenslotte maakt hij de band tussen het menselijk bestaan – de strijd tussen leven en dood – en Jezus’ leven: zijn sterven en verrijzen. Daarmee wil Paulus niet alleen het eigene van de christelijke boodschap aangeven, maar dit eigene ook plaatsen in het leven van de mens. Jezus heeft iets te zeggen over het elementaire van het leven, over de levensvragen: waarom leven mensen? Waarom sterven zij? Zoals Jezus de verbinding maakt tussen de openbaring van God en het menselijk bestaan, zo maakt Paulus die band tussen het leven van de Grieken en de christelijke boodschap.
4. Conclusie De toespraak van Paulus daagt de lezers van vandaag uit, vooral hen die in het onderwijs staan. Hoe kunnen zij jongeren fascineren voor Jezus en het evangelie? Hoe kunnen ze hen wekken voor de levensbeschouwelijke aspecten van het leven? Hoe kunnen ze het evangelie aanbieden als inspiratie voor de elementaire grote levensvragen? De grondhoudingen van respect en vrijheid zijn van essentieel belang. Elke jongere mag er zijn met zijn ervaringen en vragen. Hij mag niet verplicht worden een weg op te gaan die hij niet wil. Paulus is te bewonderen omdat hij gewoon zichzelf blijft, een geboeide apostel van Jezus, die hem overal wil ter sprake brengen en dat vanuit de kern van zijn persoon. Dit maakt iets los. Niet voor niets volgen enkele mensen hem naar Jezus. En wij? Jaak Janssen Vicaris voor Onderwijs
c) Paulus verkondigt het evangelie op de wijze van het evangelie, d.w.z. in eerbied voor de mens tot wie hij zich richt en in de volle vrijheid die hij ook aan de mens geeft. “Het aanhangen van het christelijk geloof situeert zich aan de kant van de persoonlijke vrijheid, niet aan de kant van de sociale (en culturele) context” (C. Dagens). Die eerbied en vrijheid werken bij de enkelingen die zich bij Paulus aansluiten (vv. 32-34).
11
“Tastenderwijs” Het jaarthema voor het schooljaar 2007-2008 is een woord uit Handelingen 17,27. “Met de bedoeling dat ze God zouden zoeken en Hem wellicht TASTENDERWIJS zouden vinden; Hij is immers niet ver van ieder van ons.” Dit is een zin uit de toespraak van Paulus op de Areopaag in de stad Athene (Handelingen 17, 16-34). Die toespraak van Paulus dient als inspirerende tekst voor het pastorale thema van het schooljaar 2007-2008. Die tekst geeft enorm te denken. Vanuit die tekst worden voldoende elementen aangeboden om in onze scholen “te groeien en volwassen te worden in het geloof”. Voor Paulus was het een “eerste verkondiging”. Paulus verkondigt het “Goede Nieuws”. Hij wil getuigen van God. Hij wil God verkondigen. Hij is een gezondene, een apostel, een getuige. Hij wil dat mensen God zoeken en Hem ‘tastenderwijs’ vinden.
Tastenderwijs God zoeken is luisteren naar wat in mensen leeft, is een eindweegs met hen meegaan en het Goede Nieuws uitzaaien, is de Blijde Boodschap laten spreken in onze manier van leven. Ons getuigen van God gebeurt vooral door ons “zijn”, ons “nabij-zijn”, door ons “mens-zijn”. Het getuigen en verkondigen van God kan alleen in volle vrijheid en in vrijmoedigheid gebeuren. Het is een aanbod waarop “vrij” en “verantwoord” “ja” gezegd kan worden. Het is vooral het Goede Nieuws voorleven in goedheid en vriendschap. Getuigen van God is zich in onze tijd zeer kwetsbaar opstellen om mensen op het spoor te zetten van Jezus van Nazareth, is hopen dat zij tastenderwijs God zullen ontdekken en ervaren.
Tastenderwijs God zoeken in onze school dat is samen op weg gaan met Jezus als Leidsman-ten-leven om zingeving en diepte aan het leven te geven. In Hem wordt God een God-met-ons, een God die tegen ons zegt: “Ik ben niet ver van jou”. Dat is het woord van God laten kiemen in je hart en gestalte geven in het schoolleven. Dat is geloven dat door ons getuigen en verkondigen God geboren wordt in collega’s en in jonge mensen. Dat is geloven in een God die ons bemint als zijn kinderen en die ons zegt: “Ik hou van jou”.
12
Tastenderwijs God zoeken is mensen uitnodigen en uitdagen om te leven vanuit het Blijde Nieuws, is mensen uitnodigen om Zijn liefdesboodschap uit te dragen in onze wereld, is je laten vinden door God, een God die je vrij maakt, is voor elkaar een uitnodiging zijn én antwoord. Tastenderwijs God zoeken is pijn lijden en geduldig zijn, is vertrouwen hebben en maar zien wat er van komt, is stamelend antwoorden op de uitnodiging van God, klein worden en in stilte bidden “God, ik ben van jou!”. Dat is dienaar zijn, de kleinste van allen, om solidair en verbonden te zijn met de zwakken, met hen die niet meetellen. Dat is in het voetspoor treden van Jezus en geloven dat het “Goede Nieuws” van Jezus een niet te doven vuur is in het hart van velen.
Tastenderwijs God zoeken in onze school, dat is geloven in een God die zegt: “Ik ben aanwezig in jonge mensen, werkzaam, dichtbij. Ik ben er!”. Dat is een belofte van nabijheid en aanwezigheid in collega’s, maar tegelijkertijd ook een opdracht: “Getuig, verkondig, ga verder en heb vertrouwen”. Dat is in school van tijd tot tijd ervaren: “Hij is het weer!”. Dat is geloven in de belofte dat Hij er is, dat er toekomst is en hoop. Dat is geloven in Gods droom: “een nieuwe hemel en een nieuwe aarde”, een nieuwe school? Dat is een bevrijdende boodschap hebben voor collega’s en leerlingen. In onze scholen zijn veel vruchtbare akkers, wij moeten alleen maar verkondigen en getuigen, en zoals Paulus een teken worden van het Goede Nieuws, van Jezus van Nazareth. Wij mogen vreugde brengen aan allen die tastenderwijs God zoeken en getuigen zijn van Gods liefdesboodschap. Wij mogen tastenderwijs getuigen en verkondigen en God zal wel oogsten want “Hij is immers niet ver van ieder van ons!”
Gerard Gorissen, priester
13
DE PAALMANNETJES, EEN KUNSTWERK VOOR HET ART-PROJECT 2007 “CHRISTUS IN DE STAD”
Onlangs vormde de kathedraal van Hasselt het perfecte decor voor het Art-Project, een initiatief van het Vicariaat voor Onderwijs waarbij secundaire scholen artistiek aan de slag gingen rond het jaarthema ‘Christus in de Stad’. De bezoekers wandelden tussen diverse vormen van kunst waarin leerlingen van middelbare scholen hun inspiratie vormgaven. Helemaal achteraan stond een groepje rare mannetjes, allemaal in het grijs en zonder concreet gezicht. Omdat die figuren intussen aan een volgend leven begonnen zijn, wilden we meer weten over de achtergronden van dat vreemde kunstwerk. We trokken naar Sint-Ferdinand in Lummen, voor een gesprek met de dames Marit Coels en Ghislaine Marchal.
geleden was onze school ook betrokken bij het thema van de barmhartige Samaritaan. Ieder PAG-werkjaar start met een vergadering rond het jaarthema. Daar bespreken wij het kaderverhaal, in dit geval de Drie Wijzen, met als themaslogan ‘Christus in de stad’. Daar denken we dan verder over na. Op een aparte vergadering in augustus werd het idee van de paalmannetjes gelanceerd, eigenlijk een voorbeeld van een tuinbeeld. Op school zijn een aantal creatieve mensen en we besloten om iets concreets te realiseren, samen de handen uit de mouwen te steken buiten de school. Begin september kwam de affiche van ‘Christus in de stad’, en dat tuinbeeld zagen we daar wel in passen. Het hele project begon dus eigenlijk heel vanzelfsprekend. Op de startvergadering van het Art-Project kregen we heel de uitleg over het opzet. Toen moesten we uitmaken of iets dergelijks mogelijk was met onze leer-
Uitbundig en fier vertellen zij over hun project. Het is niet voor het eerst dat wij meededen aan het Art-Project. Enkele jaren
14
lingen. Hoe gaan we dat aanpakken? Gaan we dat als een verplicht project in de klassen aanbieden? Of zoeken we een aantal vrijwilligers die zich daar achter zetten? We besloten dat het van de leerlingen zelf moet komen: zij moeten er voor 100 % achter staan. Twee mensen kunnen dat moeilijk beslissen, het moet door de groep gedragen worden. Daarom werd het idee voorgelegd aan de andere leerkrachten godsdienst. Met hun steun hebben we het project naar de leerlingen gebracht. Eerst kwam er een lessenreeks rond de affiche van het jaarthema. Daarna werden de paalmannetjes aan hen voorgesteld, en toen pas zijn we met het Art-Project op de proppen gekomen. We hebben concreet aan de leerlingen gevraagd of zij het zagen zitten om met dit project de school te vertegenwoordigen. We hebben hen ook duidelijk gemaakt dat er mensen naar hun kunstwerkjes zouden komen kijken, en dat er een slotviering met optredens zou zijn.
Toen op vrijdagmiddag ook nog enkele gemotiveerde leerkrachten kwamen helpen, konden we beginnen met het knutselwerk, en werden de leerlingen in groepjes ingedeeld. Ze kregen nogmaals de nodige uitleg en toen ging het allemaal erg vlot. Rond de paal werd met ijzerdraad, tape en zilverpapier een soort constructie gemaakt. Dan volgde een behandeling met een soort lijm. Het was een knoeiboel maar voor één keer mocht dat op school. Bij het draperen van de stof van het T-shirt kon de creativiteit voluit aan bod komen. Zo werden 15 mannetjes in elkaar geknutseld. De jonge kunstenaars wisten precies waarmee ze bezig waren, dus hadden ze tijdens de handenarbeid geen vragen of opmerkingen. Wat gebeurde er toen de mannetjes afgewerkt waren? We zijn met 2 leerlingen uit die groep naar Hasselt gereden om het kunstwerk op te stellen in de kathedraal. Het was voor de makers een hele ervaring, want hier zouden mensen naar hun werk komen kijken. Nog later zijn we met de hele groep de tentoonstelling gaan bezoeken: ze waren er helemaal stil van. Ze ervoeren het als drempeloverschrijdend dat zij vanuit Sint-Ferdinand aan zo’n manifestatie mochten deelnemen. Het was een stimulans voor het zelfvertrouwen. Tijdens het bezoek aan de kathedraal lieten onze jonge kunstenaars duidelijk merken dat ze hun eigen mannetjes toch het allermooiste werk van de hele tentoonstelling vonden. Je herkent niet altijd onmiddellijk het geloof in elk kunstwerk, maar in die omgeving ga je er vanzelf dieper over nadenken.
En kwam er respons? Toen het project bij de leerlingen geïntroduceerd was, kregen zij wat bedenktijd. Het zou buiten de lessen godsdienst gebeuren, dus dienden zij een stuk vrije tijd op te offeren. We kregen een groepje van 16 leerlingen: met hen zijn we verder gegaan. Hun toezegging kwam zelden in de klas zelf, maar op andere momenten, waarin ze bijna terloops om meer uitleg vroegen en zelf beslisten om mee te werken. Uiteraard waren er ook leerlingen die om diverse redenen niet wilden meewerken. Ze wilden geen vrije tijd opofferen, ze voelden zich niet zo handig, of het paste niet bij hun imago om iets te doen met de leraar godsdienst.
Was het moeilijk om de link met het jaarthema te leggen? Wij vonden de titel ‘Christus in de stad’ nogal moeilijk voor onze leerlingen. In het verhaal van de Drie Wijzen is er sprake van de ster, en daarop hebben we ons gefocust. We zien Jezus als een ster. Die vergelijking geldt ook voor onze leerlingen. De stad verengden wij tot de school. Dus werd onze titel ‘Sterren op de schoolvloer’, en die werd op school ook gebruikt. We hebben de affiche een beetje verknipt en er een aantal sterren aan toegevoegd.
De palen kregen we van een collega. Het geheel moest uiteraard binnen het budget van de school blijven en het concrete werk diende door de leerlingen te gebeuren. Ze moesten met andere woorden moeite doen, en dat begon met het meebrengen van een T-shirt. Dat was een hele opgave voor deze leerlingen. Maar het lukte en we konden starten. We kregen leerlingen die echt geïnteresseerd waren, vandaar dat ze zo enthousiast waren en met volle overtuiging meehielpen.
15
Hoe komt het verhaal van de Drie Wijzen over bij die leerlingen? We hebben het verhaal heel vaak gebruikt in de klas, maar ook bij vieringen kwam het verschillende keren aan bod. De leerlingen hebben het symbool van de lichtgevende en leidende ster goed begrepen. Zo komen we bij Jezus terecht, en de vraag hoe Hij voor ons een ster, een licht kan zijn. De leerlingen begrijpen dat iedereen wel eens schittert of een ster kan zijn, een invalshoek die je als leerkracht kan sturen. We hebben in de loop van het jaar een film gemaakt met alle stermomenten op school. Het thema komt ook nog aan bod in de slotviering. Achteraf krijgen ze nog een film van 30 minuten te zien met zichzelf als de sterren. Het was een mooi thema waarmee we heel bewust bezig geweest zijn. Ook in andere lessen en zelfs in de praktijkvakken wordt er met sterren gewerkt. Het project is dus uitgedeind over de hele school. Ieder was er op zijn eigen manier mee bezig.
Het is elk jaar opnieuw een uitdaging om een goede invalshoek te vinden. We denken ook al na over het volgende thema en over de manier om het aan te brengen. Uiteraard heeft het ook te maken met durven te spreken over het geloof. We moeten erover getuigen en ervoor leven. Hoe kan er bij BUSO-leerlingen over geloof gepraat worden? Dat is niet gemakkelijk, want van thuis krijgen ze nauwelijks nog iets mee hieromtrent. We zitten met de vraag wat de ‘k’ van ‘katholiek’ buiten de godsdienstles betekent. Heel vaak is die les het enige moment waarop de leerlingen nog ‘voeding’ krijgen. Als je dan als leerkracht de waarden niet voorleeft, dan wordt het moeilijk. Hier op school hebben we een sterke PAG, met mensen die bezield zijn door het geheel van wat er te realiseren valt. De school heeft ook een zekere traditie: dat speelt natuurlijk ook een rol. Onze directeur staat volledig achter ons als groep: hij wilde niet dat wij het project uitsluitend met twee zouden dragen. Het leverde ons achteraf de bewondering op van collega’s die niet meegewerkt hadden.
Bij de slotviering krijgen de paalmannetjes een centrale plaats. We kunnen ook verklappen dat ons kunstwerk naar de deken van Hasselt gaat. Die heeft het gekocht voor de oude dekenij. Toen onze leerlingen dat hoorden, waren ze bijzonder enthousiast. Eerst dachten ze dat ze hun werk kwijt waren, maar later vonden ze het goed, omdat het voor de schol een onverwachte eer is.
Hoe kijken jullie terug op de tentoonstelling? Het Art-Project in het unieke decor van de kathedraal van Hasselt trok bijzonder veel bezoekers, en werd zelfs een week verlengd. Ook andere scholen leverden puik werk, met soms interessante ideeën en knappe realisaties. Toen onze leerlingen dat zagen, voelden ze zich gewaardeerd, omdat ze daartussen mochten staan. Het heeft hen goed gedaan. Het idee om bij een volgend project even enthousiast mee te werken is bij hen alvast gelanceerd.
Hebben jullie eigenlijk Christus niet weggelaten in het project? We hebben Hem niet weggelaten: binnen het project hebben wij onze jongens er naartoe geleid, door van het verhaal te vertrekken. Toen zagen zij ook dat er op de affiche één witte figuur staat: dat was volgens hen Jezus. Ook zonder Christus in de titel weten zij daardoor heel goed waarover het gaat. Door met het verhaal te werken komen zij als vanzelf bij Jezus terecht. Vanuit de kinderbijbel, waaruit wij soms voorlezen, gaan ze op weg. We vertrokken dus vanuit een eenvoudige titel om uit te komen bij het doel. De naam Jezus kennen ze, maar Christus ligt al iets moeilijker. En in plaats van uit te gaan van de stad zijn we vertrokken vanuit hun leefwereld. We zijn er van overtuigd dat dit bij die jongeren beter beklijft.
Wij zijn heel fier op onze realisatie en op onze leerlingen. Intussen weten we dat onze paalmannetjes een plaats krijgen op de affiche van het volgende jaarthema voor het onderwijs ‘Tastenderwijs’. We zijn reuzebenieuwd om ze daar te zien. Marit Coels en Ghislaine Marchal waren in gesprek met Walter Kleutghen en Daniel Ory.
16
Een pastoraal voor het leven Leren van de natuur 26 december 1999. Door West-Europa waart een storm. Daken storten in, auto’s komen onder vallende bomen terecht, mensen sterven, bomen worden ontworteld, bossen gehalveerd. Vooral Frankrijk krijgt het zwaar te verduren: er vallen een zestigtal doden; men schat dat 300 miljoen bomen ontworteld zijn. Bepaalde streken zijn veranderd in een desolaat landschap. Boswachters plegen zelfmoord omdat ze de ravage niet kunnen aanzien. Een kathedraal kan men heropbouwen, een eik van 400 jaar niet. Na de catastrofe beginnen studiebureaus vrij vlug te werken. Op hun tekentafels en op het scherm van hun computers groeien plannen en projecten om ideale bossen aan te planten, volgens de laatste ecologische principes. Op het ogenblik dat zij die plannen willen uitvoeren, stellen ze vast dat het bos hen al voor is geweest. Vanuit zijn eigen kracht zijn de bossen al begonnen met zich te herpakken. Veel vlugger en veel beter dan datgene wat op de tekentafels ontstond. Ze stellen een grotere biodiversiteit vast en een beter ecologisch evenwicht tussen de verschillende soorten bomen dan ze zelf hadden durven dromen. In plaats van hun plannen uit te voeren hebben de ingenieurs en boswachters besloten om dit proces van natuurlijk herstel op een soepele wijze te begeleiden. De plannen werden opgeborgen. Via allerlei technieken gaf men het bos de kans het eigen proces van herstel te gaan. Na enkele jaren stelde men vast dat heel wat nieuwe soorten bomen en dieren hun weg hadden gevonden in het bos. De pastorale consequenties Andre Fossion gebruikt dit gebeuren om over pastoraal te reflecteren. Door het kerkelijke en gelovige landschap van onze streken is ook een orkaan getrokken. Pastoraal bewogen mensen vragen zich af hoe ze in het schijnbaar desolate landschap waarin ze zich bewegen, terug iets kunnen opbouwen van gelovige herleving. Zij vertrekken vaak van plannen en projecten die goed doordacht en voorbereid zijn. Zij willen die met de nodige deskundigheid realiseren. Soms gebeurt dat vanuit een zekere nostalgie naar vroegere vormen en ideeën. Soms ook willen ze langs die methode een nieuwe kerk en een nieuw kerkelijk leven realiseren. In beide gevallen gaan ze uit van de veronderstelling dat zij het moeten realiseren. De idee van de maakbaarheid van de samenleving en van de gelovige maatschappij loert nog om het hoekje. Met pastoraal zou men ook kunnen omgaan zoals de ingenieurs en de boswachters omgingen met het bos en zijn natuurlijke heropleving. Geen pastorale projecten meer die opgevolgd kunnen worden, geëvalueerd en bijgestuurd. Projecten waar de pastorale werker of ploeg zelf de touwtjes in handen heeft. Integendeel, men gaat uit van de overtuiging dat in iedereen een kracht verscholen zit om tot geloof te komen. Men aanvaardt dat in de zoektocht naar zingeving en spiritualiteit, al of niet verbonden met kerkelijke kaders, voldoende energie steekt om uit te groeien tot geloof. Meer nog, men is ervan overtuigd dat door het goede dat leeft bij (jonge) mensen, te bevestigen, er een grotere gelovige en kerkelijke biodiversiteit zal komen. Men hoeft alleen wat tot leven komt, in goede banen te begeleiden en te ondersteunen. Daarin is het evangelie maatstaf. Weliswaar zullen een aantal uitingen en belevingen van geloof hun tijd hebben gehad en verdwijnen, maar er zullen er nieuwe ontstaan.
17
Een pastoraal die zich ten dienste stelt van wat aan de basis groeit aan geloof en zingeving, werkt bevrijdend en maakt mensen sterk. Die pastoraal geeft kansen en schept mogelijkheden waar men zelf niet aan gedacht heeft. Die heeft iets van iedere geboorte: we staan niet aan de oorsprong van het leven en het geloof en bovendien brengt men altijd iets anders tot leven dan zichzelf. Die nieuwe geloofsgestalte is dan ook geen reproductie of kloon van wat we voorheen deden of dachten. Het is een evangelische houding: de zaaier zaait wel, maar het zaad groeit en hij weet niet hoe. Grondhoudingen Ook al hebben we in deze visie weinig zicht op de resultaten van de pastoraal, er zijn wel een aantal grondhoudingen nodig om die een kans te geven. Vooraf moet al gezegd dat de pastor zelf ‘onder het evangelie moet gaan staan’. Dat is een basisvoorwaarde. Een eerste groep attitudes heeft dan te maken met zich richten naar de anderen, naar jongeren. Dat doet men door naar jongeren toe te gaan, daar waar zij leven en hun bestaan vormgeven. ‘Hij is niet hier, Hij gaat u voor naar Gallilea’, werd aan de apostelen gezegd na de verrijzenis. Pastoraal zou best gebeuren op die plekken waar jongeren hun leven leiden en zichzelf mogen zijn. Een tweede categorie grondhoudingen cirkelen rond de ontmoeting met de jongeren. Een kernwoord is hier voordoen-in-dialoog. Wat doet Jezus voortdurend in het evangelie? Hij gaat het gesprek aan met mensen, hij geeft toelichting bij wat hij doet, hij is solidair met zieken en gehandicapten, hij spreekt over God, hij leert zijn leerlingen bidden. Hij maakt de mensen meer mens. Hij staat tussen de mensen, hij interesseert zich voor hen in grote mate. Dat is pastoraal. Een derde groep grondhoudingen kan men samenvatten in jongeren bekwamen en sterken in geloof. Dat gebeurt o.m. door de herinnering aan het leven en verhaal van Jezus van Nazareth levend te houden, door het gesprek over geloof levend te houden, en vooral door vooraf te stellen dat geloven geen moeten is, maar een vrije keuze waarover jongeren best wel eens nadenken. In dit proces zullen zich zeker weerstanden aandienen. De pastor ziet deze eerder als kansen dan als hinderpalen. Waar weerstand is, wordt het gesprek opnieuw gevoerd en zo groeien nieuwe mogelijkheden. Misschien heeft de pastoraal van de voorbije eeuwen en decennia te veel gehoopt dat jongeren zouden geloven zoals de vorige generatie. Men zou beter vertrekken van de overtuiging dat ze samen met de vorige generatie moeten geloven. Het concrete arbeidsveld Hoe implementeert men deze grondhoudingen in het concrete arbeidsveld van de pastoraal? Al tastend en zoekend. Die instap veronderstelt eerst en vooral goed luisteren naar wat er leeft bij jonge mensen en zoekende gelovigen in het algemeen. Wie voldoende luistert vindt nieuwe, bevrijdende wegen in de pastoraal. Vervolgens is er nood aan een goede onderscheiding: wat is levengevend voor de toekomst, wat niet? Daarbij mag men niet te veel vanuit de bestaande kaders denken. Tenslotte wordt veel ondersteuning verwacht van datgene wat op een positieve wijze groeit aan de basis of in het zoekend geloof van jonge mensen. Piet Stienaers naar een artikel van Andre FOSSION, Une pastorale pour la vie.
18
LEERKRACHT FRANS, TURKSE, MOSLIMA: TROEVEN IN HET KATHOLIEK ONDERWIJS? Dinsdag 26 juni op de middag. Een drukte van belang op school: deliberaties, rapporten, voorbereiding van de proclamaties… Geen bezwaar voor Yesim Aslan om ons tussendoor een uurtje te woord te staan over haar ervaringen als moslimgelovige in een katholieke school. Als licentiate Romaanse talen geeft Yesim nu al bijna tweeëneenhalf jaar les in het SintPauluscollege in Houthalen. Aan alles merk je dat ze zich thuis voelt op school. Telkens als we peilen naar mogelijke knelpunten tussen haar geloofsovertuiging en het christelijk geloof dat de school uiteindelijk fundeert, kijkt ze verwonderd: ze erkent wel een aantal verschillen, maar ze beklemtoont vooral wat beide godsdiensten gemeenschappelijk hebben en hoe verrijkend de dialoog wel kan zijn. Lesgeven in een katholieke school, hoe valt dat mee voor een islamitisch gelovige? Ik ervaar dat zeker niet als een probleem. Ik vind vele waarden uit het katholieke geloof ook in de islam: naastenliefde, goedheid, eerbied voor anderen, openheid… In beide godsdiensten komt het erop neer te zoeken hoe je via je geloof een betere mens kunt worden. Dat is het wat God, wat andere mensen van christenen en moslims verwachten. Zelfs de beleving van sommige praktijken zijn gelijklopend: ik denk dan aan de vasten, aan het belang van het gebed. Ik ben sinds een aantal maanden lid van de PAG. Op die manier kan ik, waar mogelijk, bijdragen tot een interreligieuze aanpak van sommige vieringen. Zo hebben tijdens de kerstviering moslimjongeren getuigd over wat het voor hen betekent om een broertje of zusje te krijgen. Wat ik ook erg waardeer is dat men op school rekening houdt met andersgelovigen. Zo hoeven islamitische leerlingen tijdens de ramadan niet mee naar de eetzaal te gaan. Ze mogen samenkomen in een afzonderlijk lokaal. Ik wil volgend jaar ook meewerken aan een nieuwe gebedenbundel voor de school. Ik probeer open te staan voor de vragen van jonge mensen en collega’s. Tijdens de ramadan vraagt men mij of ik vast en waarom. Een andere frequente vraag is waarom ik geen alcohol drink en of ik uitga. Dat geeft mij de gelegenheid om een aantal aspecten van mijn godsdienst te verduidelijken. Ik probeer daarbij uit te gaan van een open visie. Hoofddoek of niet, vasten of niet, 5 x per dag bidden of niet: wij zijn op de eerste plaats mensen die het goed met elkaar en met anderen moeten vinden. Ik ben nog niet geconfronteerd geworden met de soms vrij scherpe en suggestieve vragen over de islam zoals die in de media en in de publieke opinie wel eens gesteld worden, bijvoorbeeld naar aanleiding van aanslagen. Dat komt wellicht ook doordat er in de lessen Frans niet veel tijd is om daarover uit te weiden. Maar ik zal dergelijke vragen niet uit de weg gaan: ook dan kan je verduidelijken, nuanceren, meningen en opvattingen helpen bijsturen. Kun jij als Turkse moslima een specifieke bijdrage hebben tot het christelijk opvoedingsproject? Ik besef dat ik een voorbeeldfunctie heb voor allochtone jongeren. Ik tracht dat ook bewust zo te hanteren. Gewoon door het feit dat ik voor de klas sta laat ik zien wat je kunt bereiken door studie en inzet. Daarmee ontzenuw je ook een aantal stereotypen die door hen vaak als excuus gebruikt worden: de racistische samenleving, de uitsluiting van allochtonen, de rol van de vrouw… Ik laat hen de facto zien wat studeren oplevert. Uiteraard kom ik daar ook op
19
terug in gesprekken met hen: ik probeer hen te motiveren om zo goed en zoveel mogelijk Nederlands te spreken, om zich toe te leggen op de studie en zo hun dromen waar te maken. Ook bij Vlaamse jongeren neem ik op die manier een aantal vooroordelen weg, bijvoorbeeld in verband met de zogenaamd minderwaardige positie van de vrouw in islammiddens. Uiteraard probeer ik ook bruggen te slaan tussen de school en Turkse ouders: door contact op te nemen met Turkse ouders die zich niet vertonen op school, door tolk te spelen bij oudercontacten, door een brief van de school aan de ouders in het Turks te vertalen en op vele andere manieren. Als allochtone jongeren of ouders nog eens schoolkeuze moeten maken, tracht ik hen ervan te overtuigen om eerder te kiezen voor een school met een goed evenwicht Vlamingen – allochtonen. Die geeft een beter beeld van de multiculturele en multireligieuze samenleving waarin jongeren hun weg dienen te zoeken en zich naar best vermogen te integreren, zonder hun eigen cultuur te verloochenen. Ook collega’s stellen mij soms vragen over mijn geloof, maar eerder over uiterlijke kenmerken, zoals bijvoorbeeld de hoofddoek, dan over de persoonlijke, diepere beleving van mijn geloof. Vanwaar die overtuiging? Die heb ik te danken aan mijn ouders. Zij hebben me geleerd om met een open, positieve blik te kijken naar andere godsdiensten, naar de cultuur waarin wij hier leven. Zij stimuleerden me om me zo goed mogelijk te integreren, zonder mijn eigen achtergronden te verloochenen, om Nederlands te leren en die taal overal consequent te spreken en om te studeren. Zij hielden me weg van de gettomentaliteit die kinderen en jongeren belet om door te groeien naar en in het secundair en het hoger onderwijs. Je voelt je écht wel thuis in deze school? Ik mag er zijn wie ik ben. Ik voel me aanvaard en gewaardeerd door de leerlingen, de collega’s, de directie, de ouders. Ik hoop dat ik daardoor meewerk aan een betere school. Want van welke afkomst je ook bent, wat ook je geloofsovertuiging is, als leerkracht heb je de taak om elke jongere te geven waarop hij / zij recht heeft: een eersteklas vorming en opvoeding, een goede toekomst.
20
Signum: een teken van eenheid in verscheidenheid Onze moderne maatschappij is allang multicultureel, multireligieus en intercontinentaal geworden. De maatschappelijke ontwikkelingen van de laatste decennia hebben ook het denken over en de praktijk van missionering beïnvloed en gewijzigd. Het geloofsgetuigenis van de christenen is omgebogen van een Noord-Zuidbeweging naar een vruchtbare uitwisseling tussen de kerkgemeenschappen uit het Zuiden en het Noorden. Sinds vele jaren heeft de westerse gelovige ontdekt dat hij heel wat kan leren van zijn broeders en zusters uit het Zuiden. Het begrip ‘wederkerigheid’ is vandaag geen lege werkelijkheid meer. De universele Kerk is missionair geworden met een onstuitbare wederkerigheid.
hun initiatief. Signum benadrukt de verbondenheid tussen mensen van verschillende religies en achtergronden. In haar gebed vertrekt de gemeenschap daarom iedere morgen vanuit de eigen katholieke traditie van het psalmgebed. Enkele keren per week viert de gemeenschap van daaruit ook eucharistie. In de vooravond verruimt Signum bijna dagelijks haar gebed naar alle christenen: het ‘gebed met de bijbel’ is herkenbaar voor allen die Jezus volgen. Iedere avond gaat in de stille meditatie de deur open naar mensen van alle geloofstradities, die stilte zoeken om het Leven te vinden. In de eenvoudige inzet voor mensen in nood tenslotte, verenigt Signum zich met alle mensen van goede wil.
Als teken van die rijke verscheidenheid werd enkele jaren geleden de gemeenschap ‘Signum’ te Boechout, in de nabijheid van Antwerpen opgericht, als het biddende en getuigende hart van Wereld-Missiehulp. Vandaag mag ik te gast zijn in deze kleurrijke gemeenschap, gelegen in de landelijke velden tussen Boechout en Vremde. Ik word er heel hartelijk verwelkomd door zuster Eucharista uit Nigeria, zusters Theodora en Carmela uit Indië en Rozemarijn Vanwijnsberghe uit Antwerpen. Een medezuster uit Congo is vandaag afwezig. Zij vormen de vaste kern van de vitale ‘Signum’gemeenschap. Bij een kop geurige koffie willen zij vertellen en getuigen over hun zending als gemeenschap binnen de werking van Wereld-Missiehulp en over enkele aspecten van ‘missio’ vandaag. Ik val maar dadelijk met de deur in huis.
Bij Signum gaan spiritualiteit en dienstbaarheid hand in hand. Dat is ook de basisspiritualiteit van Wereld-Missiehulp in haar solidaire inzet voor armen in onze wereld. Zuster Eucharista getuigt hoe zij zich, samen met de andere leden van de gemeenschap en de vele vrijwilligers, ingeschakeld weet in een wereldwijde dienstbaarheid. “In ons werk ontmoeten wij mensen uit alle landen van de wereld. Op zovele momenten voelen wij ons zichtbaar verbonden en één met de armen voor wie wij ons inzetten. Wij zijn verbonden met een band van solidaire inzet.” Opvallend bij Signum is de openheid en gastvrijheid, merk ik op. De tafelgenoten knikken bevestigend en zuster Eucharista voegt er aan toe: “Voor mij is dat niet nieuw, want in mijn congregatie in Nigeria staan de deuren open voor iedereen, ook voor de moslims. Signum wil eveneens een teken zijn van gelijkheid en gelijkwaardigheid. Wij wonen en leven als één familie. Wij leven samen met al onze verschillen en groeien in de praktijk naar eenheid”. Het is duidelijk te merken dat de ‘familiegedachte’ zeer sterk aanwezig is in de cultuur van de thuislanden van de zusters in Afrika en Indië. Van die rijkdom willen zij onder andere getuigen door hun aanwezigheid en beschikbaarheid voor de groepen die zich aanmelden in Wereld-Missiehulp.
Wat betekent die naam - Signum - en waarvoor staat hij? “Wij willen een teken zijn voor de samenleving en de wereld dat eenheid in verscheidenheid en écht samenleven mogelijk is”, zegt Rozemarijn Vanwijnsberghe. “Wij willen ook in wederkerigheid samenleven. In het Westen hebben we de wijsheid niet in pacht. Het komt er op aan open te staan voor de spirituele en culturele rijkdom van de hele wereld.” Wederkerigheid en verbondenheid zijn de basisbegrippen van hun samenzijn en
21
“Zijn jullie daarom naar hier gekomen?”, wil ik weten. Met een oosterse minzaamheid beklemtonen zuster Theodora en zuster Carmela, “Wij zijn niet naar Vlaanderen gekomen om te overtuigen, maar om de universaliteit van de Kerk gestalte te geven. Wij willen wederkerigheid concreet gestalte geven. Wij hebben zelf veel ontvangen van broeders en zusters uit het Noorden. Daar zijn wij heel blij om. Maar wij hebben ook veel te bieden. Wij geloven dat dit juist de grote rijkdom van de Kerk is: de vele culturen die zij vertegenwoordigt. Wij komen nu naar hier om van die rijkdom te getuigen en om samen te blijven werken voor de armen, die overal aanwezig zijn. Dat is voor ons missie: getuigenis afleggen van ons geloof in Jezus Christus door ons bidden en ons dienstwerk heen. Missie werd vaak gezien of soms gereduceerd tot inzet voor de armsten. Dienstwerk is zeker belangrijk. Maar met onze aanwezigheid in deze gemeenschap, in Signum, willen wij ook getuigen dat ons dienstwerk gevoed wordt door een bron, door de bron Jezus Christus.”
Wij ervaren hier in Vlaanderen dat mensen vaak op zoek zijn naar een warme gemeenschap. Het familiale aspect en het samenzijn zijn rijke elementen uit onze gemeenschap. Hiervan willen wij getuigen tegen het individualisme dat heel sterk in de westerse cultuur aanwezig is. Wij zijn allen ‘familie’ van elkaar. De medemensen zijn ons gegeven; zij zijn altijd onze broeders en zusters”. Tenslotte wil ik nog de blijheid en de vreugde in onze vieringen belichten. Bij de eucharistievieringen in onze Afrikaanse kerkgemeenschap wordt opvallend veel gezongen en gedanst. Zo brengen wij bijvoorbeeld de offergaven zingend en dansend naar voren. Het symboliseert een blijde offergave. Er steekt veel vreugde in onze vieringen, in tegenstelling tot de vaak kille en koude bedoening in sommige Vlaamse kerken. Dat is vaak een grote verrassing en ontdekking voor jonge mensen, die eerst weigerachtig staan of aarzelend zijn om mee te vieren. Maar wanneer zij eenmaal de warmte en de blijheid van de dans en de muziek ontdekt hebben, nemen zij gaarne deel aan onze bijeenkomsten.”
Zijn er elementen uit uw cultuur, uit uw christelijke gemeenschap in Afrika of Indië, die u uitdrukkelijk wilt beklemtonen? “Wat wij doen in onze cultuur, tonen wij in ons werk, in onze hulp en in ons vieren”, zegt zuster Eucharista. “Ik geef enkele voorbeelden. Wij vinden gastvrijheid heel belangrijk. Daarom zijn wij heel blij dat wij die gastvrijheid hier gestalte mogen geven in het onthaal van gasten en groepen. Mensen onthalen als je broeders en zusters, is evangelisch. Wij willen de gastvrijheid ook tonen in het ter beschikking staan van mensen. We zijn er voor hen, zij mogen op ons rekenen en een beroep op ons doen. Zowel jongeren als volwassenen die op een hartelijke manier verwelkomd worden, voelen zich gewaardeerd en schenken openheid en vertrouwen terug. Dat schept verbondenheid en een gevoel van gelijkwaardigheid. Daarom beklemtonen wij niet zozeer een vorm van spreken, maar vooral een manier van ‘er zijn’. Kinderen en mensen begroeten, hen blij onthalen, luisteren naar hun vragen en ontvankelijk zijn voor hun signalen, het zijn belangrijke tekenen van zijn en belangrijker dan ‘het doen’.
Heeft de gemeenschap nog een boodschap tot besluit van ons gesprek? Rozemarijn stelt: “Signum wil met zijn werking en interculturele samenstelling een teken van vrede zijn in de solidaire inzet. Vrede groeit uit de vriendschap die ontstaat door solidariteit, de inzet voor elkaar. Als de arme mijn naaste wordt, groeit er vrede. Dat is ook de basis voor echte oecumene onder de christenen. Zo is Signum ook een getuige van een missionaire Kerk in onze maatschappij”. Signum, Centrum voor spiritualiteit dienstbaarheid, Hellestraat 65 B – 2530 Boechout Tel. 03 455 39 61 E-mail:
[email protected] Omer Bossuyt
22
en
Amos en Gaza…
Op het ogenblik dat deze tekst geschreven wordt, staan de kranten bol van de inname van de Gaza strook door Hamas. Voor wie ooit het heilig land bezocht heeft en ook bij Palestijnen langsging, is dit gebeuren het voorlopig tragische eindpunt van wat een onoverkomelijke evolutie leek. De broedertwist tussen de Palestijnen, na de bezetting van hun dorpen en hun steden door Israël , lijkt als een onafwendbare vanzelfsprekendheid zoals in vele conflicten. Wie tegen geweld aankijkt, ervaart niet zelden dat dit geweld tegelijkertijd verdeelt in eigen rangen. Het is voor veel slachtoffers van strijd een machteloos ervaren.
hij verschillende malen verbaasd was geweest, dat mensen na het overlijden van hun dierbare, niet alleen de goede dingen naar voren brengen, maar af en toe ook vertellen over momenten van onmacht waarvan ze nog tegen niemand iets gezegd hebben én die ze nooit meer zullen vergeten. Hierin weerklinkt de taal van de machteloze: beschadigd en dikwijls de mond gesnoerd rest hem nog enkel de uitroep ‘dat hij dàt nooit meer zal vergeten!’ De boze God van Amos, die zelf de woorden van de machteloze in de mond neemt, komt hiermee - trouw - naast de arme te staan. ‘Nooit zal ik vergeten!’ roept God samen met hem. (Amos 8,7). Eigenlijk ontroert de ‘betrouwbaar- boze God die in de schoenen van de minsten gaat staan en die het met hen uitroept. Het is een betrouwbaar boze nabijheid bij mensen die misdeeld en bedrogen zijn en die zich bekocht voelen (Amos 8 4-6)
Wie vorig jaar naar de film ‘The Wind That Shakes the Barley’ van Ken Loach ging kijken zag er hetzelfde verhaal. Twee katholieke broers vechten in Noord Ierland tegen de protestanten. Ook de broers ervaren het splitsende geweld en stevenen machteloos af op het onafwendbare. Op het eind van het verhaal executeert de éne broer de andere omdat ze het niet eens zijn over hoe de bezetter moet bestreden worden.
Dàt is de God die spreekt in Amos, ‘Wat hebben jullie aan een tempel, een sabbat, een beloofd land als je de machteloze uit het oog verliest?’ (Amos 5, 21-22)
Heel dikwijls zie je dat wie geweld aangedaan wordt, niet alleen belaagd wordt door de buitenwereld maar ook, bijna machteloos, af te rekenen krijgt met intern geweld. Het is een vreemd mechanisme dat we best niet uit het oog verliezen als we ons het lot van de machtelozen en de armen willen aantrekken. Wie oog heeft voor machteloze slachtoffers van geweld, bemerkt vormen van vernietigende soms zelfvernietigende - boosheid.
Ook voor ons… wat hebben wij aan onze heilige stokpaardjes als we anderen daarvoor tekortdoen? Onlangs vertelde me iemand dat voor één heilige zeven martelaren nodig zijn… Amos brengt de betrouwbaar boze God in zijn woede, maar uiteindelijk ook in zijn mildheid. Het laatste woord bij Amos is dat deze God de God is die herstelt. Hij dicht scheuren en zet overeind wat neergehaald is. (Amos 9,11-14). Na zoveel woede eindigt de profeet, even ontroerend als in zijn boosheid, in milde slotverzen waarin God ondermeer zegt ‘…Ik zal hen planten in hun eigen grond…’ (Amos 9, 15)
Iemand die in de bijbel zo’n vernietigende boosheid hanteert is de profeet Amos. Hij legt ze in de mond van God. Hij beschrijft de gevoelens van boosheid in termen van ‘kolken en wegzinken’, ‘duisternis op klaarlichte dag’, ‘klaagzang en treurnis’ en ‘grote bitterheid’. (Amos, 8, 9-10) God vaart kwaad uit tegen wie, uit eigenbelang en ongeduld, armoede en onmacht berokkent. Het is alsof God roept ‘Ik wens het jullie ook eens toe om mee te maken wat de machteloze en de arme zijn deel is!’ God is er bij het eerste gezicht op uit om de ondankbaren te vernietigen. Maar het is best om even dieper door die Goddelijke uitspraken heen te kijken.
Merkwaardig einde voor een artikel waarin de ‘Heilige Grond’ en ‘Het beloofde land’ de aanzet waren. Merkwaardige vraag of die ‘eigen grond’ en dat ‘Beloofde land’ niet méér in de harten van mannen en vrouwen te vinden is dan op landkaarten zoals die tussen Tigris en Eufraat. Pertinente vraag aan ons of wij, in Gods naam, voldoende nabij zijn aan en oog hebben voor de heilige grond van mensen die slachtoffer zijn van splitsend en onmacht veroorzakend geweld.
Een parochiepriester vertelde me onlangs dat
Jan Permentier
23