94
Interventie
Tussen gelijk hebben en gelijk krijgen Door Hendrik Noten Bestuurskundige
Tijdens de 1-mei-viering werden door FNVvoorman Ton Heerts grote woorden gesproken. In een zaal waar meer ambitie uit sprak dan de ietwat grijze aanwezige actievoerders stelde hij dat werknemers inmiddels ‘risico’s’ zijn geworden. Bij een echte baan hoort een vast contract en geen zzp-gezanik, zo hoorden we aanwezigen zeggen. Eerder sprak hij zich in de Volkskrant ook al uit: ‘Het is ont-cao’en, ont-collectiviseren, ont-solidariseren. Leve het individu. Dat wordt mooi verpakt hoor, ook door partijen als VVD en D66. Dan gaat het over mensen in hun kracht zetten enzo. Blablabla’. De FNV-baas heeft gelijk. Het is duidelijk dat de loonontwikkeling sinds de jaren tachtig stevig uit de pas loopt met de economische groei. Cao’s en collectiviteit hebben een remmende werking op deze natuurlijk kracht van de markt. Ze zorgen ervoor dat werkgevers zo min mogelijk concurreren op (arbeids)kostenreductie. Remmend, niet blokkerend. Nu de balans wordt opgemaakt hebben we alsnog te maken met stijgende ongelijkheid en hoge private schulden. Dat is spijtig, want juist die relatief eerlijke verdeling van welvaart is lange tijd een motor van vooruitgang geweest. Daarom is het des te schrijnender dat het aantal afgesloten cao’s langzaam terugloopt, terwijl een aantal andere belangrijke cao’s — zoals bij het metaal en openbaar vervoer — nog altijd openstaan. Geluiden over verslechterende verhoudingen in de polder komen steeds vaker naar buiten. In de vorige S&D schreef Pim Paulusma dat het arbeidsmarktdebat grotendeels vastzit in een dogma die werkgevers dient. ‘Flexibilisering wordt gepre-
S & D Jaargang 72 Nummer 3 Juni 2015
senteerd als enige bestaande optie.’ Al met al een problematische houding aangezien zij de realiteit van vandaag ontkent. Die vraagt niet alleen om een waardeoordeel maar juist om inhoudelijke actie. Het wordt tijd dat de FNV daarin haar koers gaat wijzigen. Om het hete hangijzer maar met beide handen vast te grijpen: het arbeidsmarktdebat moet twee stappen vooruit gaan zetten. MKBNederland-voorzitter Van Straalen reageerde op het 1-mei-kabaal met de stelling: zzp’ers zijn ‘here to stay’. Ook hij heeft gelijk. Helaas voor links Nederland heeft dat niets te maken met kwaadaardige werkgevers of zielige werknemers. Dat zou de discussie nog overzichtelijk houden. De economie en daarmee de arbeidsmarkt zijn nou eenmaal veranderd. Oplossingen moeten vanuit die gedachte gezocht worden: óf arrangementen moeten worden aangepast, óf de economie moet fundamenteel worden gecorrigeerd. Die eerste optie resulteert in een opdracht voor sociale partners, de tweede voor de politiek. Maar tijdens haar interne strijd tussen ‘organizers’ en polderaars is het de vraag wie dit gevoelige punt naar voren gaat brengen binnen de federatie. Pragmatisch is in de snel polariserende polder een gevaarlijk woord geworden en zeker op dit fundamentele beleidsdossier. Hiermee ontstaat inmiddels wel een tweede probleem: het groeiende leger ‘flexstandige-uitzend-rollers’ wordt maar beperkt vertegenwoordigd door de werknemersverenigingen. Omdat men tegen deze arbeidsvormen is worden er ook slechts mondjesmaat afspraken over gemaakt. Liever zou hun bestaan worden teruggedraaid. We hebben daardoor te maken met een gevaarlijke optelsom: door veranderingen in de arbeidsmarkt neemt de reikwijdte van collectieve afspraken af en doordat bonden
95
die beweging afwijzen worden ook minder afspraken gemaakt. Het beeld komt naar voren van twee kinderen die, hand in hand, elkaar in een pirouette rondslingeren. Sneller en sneller tot het onvermijdelijke moment waarop de handen losschieten en beiden ter aarde storten. Juist op het moment waarop collectieve afspraken en bescherming van (goed) werk zó belangrijk zijn, lijken ze kwetsbaar. Er zijn zeker andere denkrichtingen te vinden. Een van de grote problemen is het feit dat de vaste arbeidsrelatie zo’n centrale rol heeft gekregen in de meeste (sociale) voorzieningen. Of het nou gaat om de opbouw van pensioen, de hoogte van een WW-uitkering of het verkrijgen van een hypotheek: een flexibel dienstverband leidt al gauw tot ingewikkelde situaties. Het tegengaan van onzekerheid zou ook aan die kant kunnen beginnen. Dan komt de vraag naar voren hoe een nieuwe arbeids-
markt fatsoenlijk ingebed kan worden in onze bestaande levensstandaarden. Pensioen voor flex’ers of een hypotheek voor jongeren, daar is ongetwijfeld animo voor. Ooit waren de bonden in staat op deze manier oplossingen te vinden. Met de oprichting van Start Uitzendbureau in 1977 werd louche koppelbazen de wind uit de zeilen genomen. Tegelijkertijd werden in sociale plannen afspraken gemaakt over inzet via deze ondernemingen. In plaats van de beweging tegen te houden, werd zij op een prachtige manier bijgestuurd. De vakbonden hebben gelijk. Op dit moment leiden veranderende arbeidsverbanden vaak tot verslechterde situaties. Maar het gekozen verzet leidt niet tot een oplossing en gaat aan de realiteit voorbij. De vraag dringt zich op wie daar uiteindelijk het beste mee geholpen is.
Ditjes en datjes Door Jan Erik Keman Eindredacteur S&D
‘PvdA’ers hebben niet opgelet bij de verkeerslessen op de basisschool,’ zo begon toenmalig GroenLinks-voorzitter Rik Grashoff tijdens de door de WBS en Bureau de Helling georganiseerde bijeenkomst Toekomst voor Links in de Balie. ‘Je kijkt eerst naar links, dan naar rechts en vervolgens weer naar links. PvdA’ers kijken naar links, naar rechts en steken dan meteen over.’ De haat en nijd tussen de politieke broeders van PvdA, GroenLinks en SP zit diep. In plaats van zich te verenigen op het gezamenlijke doel van een solidaire samenleving lijkt men er telkens genoegen in te scheppen elkaar vliegen af te vangen. Na het Lenteakkoord in 2012 mokten Samsom en Roemer
S & D Jaargang 72 Nummer 3 Juni 2015
over die Van Ojik, die zijn ziel voor een appel en een ei aan rechts had verkocht. Twee weken na de vorming van het kabinet-Rutte II was de toenmalig voorman van GroenLinks weer woest op de PvdA die ‘de allerarmsten in de wereld de rekening liet betalen’. Goed, een beetje tegen elkaars schenen trappen hoort erbij. Wie geen duidelijke taal spreekt en zich niet onderscheidt betaalt electoraal de rekening. Een partijleider die als onuitgesproken bekendstaat kan in het huidige uiterst volatiele en hysterische politieke landschap beter maar meteen inpakken. Desalniettemin stemt het droevig. Terwijl Nederland in 2008 maar ternauwernood aan een economische meltdown ontsnapte en het efficiencydenken van het New Public Management tot in de haarvaten van de verzorgingsstaat doorgedrongen is, worden we in dit land almaar rechtser.
96
Interventie Als er nu verkiezingen zouden zijn, zo becijferde Matthijs Rooduijn in de vorige S&D, behalen de drie gezamenlijk 40 zetels — slechts twee meer dan het aantal dat de PvdA bij de vorige Kamerverkiezingen in haar eentje binnensleepte. De PvdA loopt leeg, maar de SP en GroenLinks profiteren niet of nauwelijks. Dat het zo niet langer kan, beseft ook Femke Halsema. Hoogst ineffectief en vanuit politieke machtsoverwegingen is dat ruziemaken gewoon heel dom, vindt ze. Stop daar dus mee en werk samen in een stembusakkoord. Kies een aantal speerpunten zoals de bestrijding van ongelijkheid, eerlijke kansen in het onderwijs en een nieuwe duurzame economische orde, stel een programma samen en presenteer het geheel aan de kiezer. Het idee is dat de deelnemende partijen ongeacht de verkiezingsuitslag bij elkaar blijven. Samen uit, samen thuis. Alleen zo vorm je een stevig blok en kun je er uiteindelijk — ooit — voor zorgen dat Nederland een links kabinet krijgt. Geheel nieuw is het idee van het stembusakkoord niet. Sterker, links heeft het al eens geprobeerd. Tweemaal zelfs, in 1971 en 1972. Onder de bezielende leiding van politieke grootheden als Den Uyl, Van Thijn, Jurgens en Van Mierlo kozen PvdA, PPR en D66 voor de vlucht naar voren. Het offensief. Na de maatschappelijke revolutie van het Maagdenhuis en de tweede feministische golf van eind jaren zestig werd het nu tijd om Den Haag te ontdoen van die ultrareactionaire en hoogst conservatieve regentenkliek: ‘Radikale aktie’. En men had succes. De kiezer kon de duidelijkheid van een regeerakkoord voor de verkiezingen wel waarderen. Over het geheel genomen groeide de progressieve concentratie sterk en inhoudelijk vormde het in 1972 gesloten Keerpunt ’72 de basis van het kabinetDen Uyl. Toch waren met name de twee kleine partijen naderhand allerminst tevreden. Verstikkend vonden ze die alomvattende en dichtgetimmerde stembusakkoorden. Dat
S & D Jaargang 72 Nummer 3 Juni 2015
de kiezer voor de stembusgang wist wat een regering met PvdA, PPR en D66 zou gaan doen was natuurlijk leuk en aardig, maar hoe je diezelfde kiezer ervan moest overtuigen op de PPR of D66 te stemmen bleek veel lastiger. Voor de democratisering van D66 kon je met dat stembusakkoord immers ook prima bij de PvdA terecht. Wat overbleef was de vraag wie de grootste werd: de PvdA of de KVP. Het bijwageneffect. Wijlen Van Mierlo heeft er in de verkiezingscampagne van ’72 slapeloze nachten over gehad. Terwijl de voormalig journalist zich braaf aan de afspraken met de progressieve partners hield en Keerpunt ’72 vol vuur verdedigde, maakte PPR-voorman De Gaay Fortman de linkse kiezer duidelijk waarom hij of zij toch vooral op zijn partij en niet op D66 of PvdA moest stemmen. Het werkte. Waar D66 een voor die tijd ongekend zware nederlaag leed, ging De Gaay er met de zetels van door: van 2 naar 7 in minder dan anderhalf jaar tijd. De progressieve drie bleven electoraal elkaars grootste concurrenten, of ze nu wilden of niet. Er werd wel wat gewonnen op het confessionele midden, maar de zeteluitruil tussen de drie en daarmee de noodzaak tot profileren bleef. De Gaay begreep dat als geen ander, en had lak aan de eenheid van het stembusakkoord. Meer zetels voor de PPR betekende meer invloed op het daadwerkelijke beleid, dichtgetimmerd stembusakkoord of niet. Van Mierlo was woest, zijn opvolger Terlouw trok een andere conclusie: winst viel er in zo’n stembusakkoord niet te behalen voor een kleine partij en daarom zou D66 onder geen beding meer meedoen aan Keerpunt ’77. Het stembusakkoord dat eenheid en vernieuwing moest uitstralen ging dus aan gekissebis en jaloezie ten onder. Daarmee verdween de noodzaak van progressieve samenwerking van het politieke toneel. Zo nu en dan riep deze of gene dat er nu echt werk gemaakt moest worden van die samenwerking, maar
97
daar bleef het dan ook bij. Het stembusakkoord is daarbij maar een curiositeit uit het verleden. Tot nu met Halsema. Het is echter de vraag hoe zo’n stembusakkoord eruit zou moeten zien. Zeker is dat de omstandigheden begin jaren zeventig electoraal gezien veel gunstiger waren. Links zit nu in de hoek waar de klappen vallen. Het risico dat een eventueel te sluiten akkoord wordt uitgelegd als de zoveelste wanhoopsdaad is daardoor levensgroot. Nu biedt het instrument van het stembusakkoord zeker mogelijkheden. Zo kan het een einde maken aan goedkope verkiezingsbeloften die tijdens de formatie vrijwel meteen sneuvelen. Duidelijkheid vóór de verkiezingen was voor de politici achter Keerpunt zelfs het belangrijkste uitgangspunt. Wat er ook gebeurde, de drie zouden na de verkiezingen vasthouden aan het gesloten akkoord. ‘Ononderhandelbaar’ was het. Dat dit zonder een Kamermeerderheid een enigszins moeilijk houdbare positie was, bleek wel bij de onderhandelingen over het kabinet-Den Uyl die maar liefst zes maanden in beslag namen. De belangrijkste belofte van Keerpunt, geen onderhandelingen na de verkiezingen, werd daarmee verbroken. Maar het kan ook anders. Door op een aantal voor links interessante terreinen — zoals hervorming van de sociale zekerheid en zorg, (inter)nationale solidariteit, eerlijke kansen in het onderwijs, een interveniërende overheid, bestrijding van ongelijkheid, duurzame energie en de uitwassen van doorgeschoten flexibiliserings- en efficiencydenken — hoofdlijnen te schetsen, die bij een eventuele kabinetsdeelname zeker in het coalitieakkoord terugkomen, kan worden getoond dat het menens is. Het in veel opzichten begrijpelijke verwijt dat Haagse politici hun verkiezingsbeloften niet nakomen kan op deze manier overtuigend bestreden worden. Dus geen dichtgetimmerd, ‘ononderhandelbaar’ regeerakkoord dat met het oog
S & D Jaargang 72 Nummer 3 Juni 2015
op het verwachte zetelaantal overigens ook een volkomen misplaatste en onhaalbare belofte is, maar wel een bundeling afspraken die het linkse geluid in een coalitie met middenpartijen garandeert en je niet na de verkiezingsuitslag ‘in het landsbelang’ tegen elkaar laten uitspelen. Bovendien moet er op de een of andere manier een balans worden gezocht tussen het profileren van de eigen, unieke punten en het uitdragen van het gemeenschappelijke geluid. Als zo’n evenwicht uitblijft, zal die progressieve samenwerking net als begin jaren zeventig geen lang leven beschoren zijn. Voorlopig lijkt het vooral toekomstmuziek. Van een progressieve bundeling is met het gemarginaliseerde GroenLinks en de PvdA nauwelijks sprake. Hoewel de Amsterdamse wethouder Arjan Vliegenthart naderhand aangaf dat het mogelijk moest zijn om een ‘lijst van twintig punten te maken’, was er geen enkele SP’er bij de bijeenkomst aanwezig. Of de boosheid na het laatste mes in de rug van Samsom nu terecht is of niet, resteert de vraag of zo’n houding duurzaam is: wel samenwerken met VVD en D66 en de erfpacht afschaffen, maar niet willen praten over een toekomst waarin je meer van je eigen ideeën kunt verwezenlijken. Het lijkt allemaal verdomd veel op wat de SP de PvdA aan het Binnenhof verwijt: heulen met de vijand en je vrienden negeren. Hoe dan ook wordt het tijd het verleden te laten rusten. Ons verliezen in voetnoten, we doen het telkens weer. Hans Spekman liet in de Balie weten daar genoeg van te hebben. Zijn collega Grashoff viel hem daarin bij, maar kon het niet nalaten mee te delen dat hij onpasselijk werd van die hele ‘bed, bad en brood’-episode. Echt gezellig werd het daarna helaas niet meer. Nadat Spekman aangaf een ‘beetje’ duurzaam wel te zien zitten en Grashoff vinnig antwoordde dat de PvdA het dan toch echt niet begreep, waren we weer terug bij af: ditjes en datjes.
98
Interventie
Behoud versus afbraak Door Camiel Hamans Oud-directeur Anne Vondeling Stichting
Cijfers liegen niet, maar hun waarde lijkt relatiever dan de wiskunde ons voorhoudt. Dat hebben de Britse en Israëlische (ex-)oppositieleiders, Miliband en Herzog, onlangs weer ervaren. Hoewel de opiniepeilers tot aan de verkiezingsdag suggereerden dat het in beide gevallen een nek-aan-nekrace zou worden, bewezen de uitslagen het tegendeel. Betekent dit nu het failliet van de internationale Maurice de Honds of hebben veel kiezers zich op het laatste moment toch nog bedacht? Dat er iets mis is met de manier van opiniepeilen is zeker niet ondenkbaar. In 1992 werd Labourleider Neil Kinnock een zekere overwinning voorspeld. Het werd de kleurloze en weinig geliefde John Major. In 2010 zagen de opiniepeilers de immense winst van de LibDems collectief over het hoofd. Ze beloofden beterschap en voerden allerlei correctiemechanismen in om de te geringe representativiteit van hun onderzoekpanels te ondervangen. En het heeft vast geholpen, want als de populariteit van Big Macs wordt onderzocht of wanneer men de kansen van een nieuw merk inschat, lijkt er nauwelijks een vuiltje aan de lucht. Zullen dan zoveel Israëlische en Britse kiezers op het laatste moment besloten hebben toch niet links te stemmen? Misschien. De peilingen wijzen uit dat een links programma met nadruk op sociale rechtvaardigheid weerklank ondervindt. Zowel Labour als de Arbeiderspartij had een programma dat aangaf armoede, werkloosheid en de toenemende ongelijkheid met kracht te willen tegengaan. De verkiezingsresultaten tonen echter aan dat grote groepen kiezers nog meer
S & D Jaargang 72 Nummer 3 Juni 2015
gedreven worden door angst en een gevoel van onveiligheid. Zij willen graag een maatschappij met een rechtvaardiger verdeling van kansen, macht en inkomen, maar ze zijn nog banger om te verliezen wat ze al hebben. En daarom stemmen ze behoudend, zich niet realiserend dat ze daarmee degenen in het zadel houden die juist niet willen behouden maar afbreken. In Israël, waar de Arbeiderspartij de nadruk legde op armoedebestrijding en het aan banden leggen van ongebreidelde huurverhogingen, heeft de angstcampagne van Benjamin Netanyahu gewerkt. Uit angst voor Iran werd hem de vrije hand gegeven. En die gebruikt hij, samen met zijn coalitiegenoot Naftali Bennet van Het Joodse Huis, om de Israëlische Arabieren tot tweederangsburgers te maken, terwijl hij intussen armoede en woningnood als irrelevant terzijde schuift. In Groot-Brittannië is de kloof tussen arm en rijk de laatste jaren op negentiende-eeuwse wijze gegroeid. Labour had zich voorgenomen daar wat aan te doen, maar de kiezer heeft Cameron met zijn heilig ontzag voor de City een ‘free ride’ gegund. Ergo: nog meer nadruk op flexwerk en nog minder op zaken als ontslagbescherming en een hoog collegegeld dat alleen welgestelden zich kunnen veroorloven; ook blijven de hoge beloningen voor de avonturiers van de bankensector ongestraft, terwijl het minimumloon met maar 3 % stijgt. Overigens beloofde Cameron pas tijdens de verkiezingscampagne het minimumloon te zullen verhogen tot € 9,40 per uur, terwijl hij angstvallig zijn mond hield over het feit dat de prijzen in de vijf jaar van zijn bewind met 11 % gestegen zijn. Voor de internationale sociaal-democratie moeten de Israëlische en Britse uitslagen een les zijn: niet langer uitsluitend het accent leg-
99
gen op nieuw sociaal beleid dat gevoerd moet worden, maar evenveel nadruk op het behoud van verworvenheden. De mantra dat een groot aantal voorzieningen in deze nieuwe tijd niet langer houdbaar is, moet overboord. Er is onderzoek nodig naar hoe deze voorzieningen behouden kunnen blijven. Niet alleen uit electorale motieven, maar juist ook vanwege sociaal-democratische waarden. Dus niet meegaan met werkgevers en economen die roepen dat deze tijd vraagt om flexibiliteit en deregulering. Er is niets tegen
flexibele en deeltijdcontracten als werknemers en werkgevers dat samen willen, maar een maatschappij waarin mensen meerdere deeltijdbanen moeten combineren om hun gezin te kunnen onderhouden is mensonwaardig en voor de sociaal-democratie volstrekt onacceptabel. Economen schermen graag met cijfers, maar de waarheid is ingewikkelder, want hoewel cijfers niet liegen, kunnen leugenaars doorgaans heel goed cijferen. Het is aan de sociaal-democratische politici om deze figuren te ontmaskeren.
Noblesse oblige Door Niels Graaf Student staats- en bestuursrecht aan de UvA
Ook parlementariërs versturen e-mails. Met een beetje zoeken kan de bezorgde burger deze correspondentie vinden op de website van de Tweede Kamer. Een enkele keer zit daar iets belangrijks tussen. Dinsdag 28 april schreef D66-Kamerlid Sjoerdsma het volgende aan de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken: ‘Aanstaande donderdag spreekt minister Koenders met zijn collega Kerry. Wat hier zeer waarschijnlijk ter sprake zal komen, zijn de Amerikaanse pogingen om over te gaan tot sluiting van Guantánamo Bay. Nu heeft minister Koenders enige tijd geleden een brief aan de Kamer verzonden waarin hij schrijft dat het kabinet mogelijke opname van exgedetineerden uit Guantánamo onderzoekt. Graag zouden wij een brief ontvangen waarin de minister aangeeft wat zijn antwoord zal zijn op een Amerikaans verzoek donderdag: is Nederland bereid of niet bereid ex-gedetineerden op te nemen?’
S & D Jaargang 72 Nummer 3 Juni 2015
Antwoord kreeg Sjoerdsma niet. Het kabinet heeft het besluit nog steeds in beraad. Ondertussen heeft Harry van Bommel zich in de media opgeworpen als officieus boegbeeld van de tegenstanders. Zijn argumenten voor een afwijzing worden gedeeld door een groot aantal Kamerleden, ook binnen de gelederen van coalitiepartners PvdA en VVD. Deze stellingname tegen opname van ex-gedetineerden is niet alleen hypocriet, maar ook gevaarlijk. Het is een aanval op de fundamenten van onze rechtsstaat. Voor we de tegenargumenten gaan afpellen, eerst een stukje context. Het gaat hier om gevangenen die al jarenlang in een juridisch vacuüm zitten. Ze zijn niet aangeklaagd of voorgeleid aan een rechter. Deze schending van het ‘habeas corpus’-beginsel werd in 2008 al erkend door het Amerikaanse hooggerechtshof in de zaak Boumediene vs. Bush. Voor het gemak laat ik de martelingen even buiten de beschouwing. Wie in Guantánamo is gedetineerd, gaat waarschijnlijk niet helemaal vrijuit. Niemand is echter schuldig tot het tegendeel is bewe-
100
Interventie zen. Een verdenking mag nooit reden zijn om aan dit beginsel te tornen. Het geval van de Jeminitische man die afgelopen januari na twaalf jaar gevangenschap onschuldig bleek, is een scherpe illustratie van de noodzaak van dit gebod. Na lang rondzeulen was Estland bereid hem op te nemen. Een terugkeer naar Jemen was niet mogelijk. De VS leveren geen ex-gedetineerden uit aan overheden die hun onderdanen verwelkomen met folteringen. Dat siert hen. Maar tegelijkertijd blijft het Amerikaanse Congres opname in de VS tegenhouden. Enkele tientallen gevangen verblijven daardoor in een schemergebied. Zij worden als niet-gevaarlijk geclassificeerd, maar kunnen niet naar het land van herkomst, niet naar de VS en volgens Van Bommel cum suis ook niet naar Nederland. Vier argumenten worden daarvoor aangevoerd. We beginnen met de meest voorkomende: aangezien de VS het probleem veroorzaakten, mogen zij het nu ook zelf oplossen. Opname zou slechts het Amerikaanse beleid legitimeren. De cruciale denkfout die in deze redenering gemaakt wordt, is die van het geloof in de Nederlandse onschuld. De schijn wordt opgehouden dat Nederland geen enkele verantwoordelijkheid draagt voor het probleem Guantánamo. Toch waren er Nederlandse soldaten actief in Afghanistan en Irak. Zeer waarschijnlijk hebben zij gevangenen aan de VS overgedragen. Zeker, het ene kwaad is het andere niet. Toch zou het van meer bescheidenheid getuigen als Kamerleden ook de eigen rol erkennen. Daarnaast is het zeer de vraag of opname van ex-gedetineerden het Amerikaanse beleid legitimeert. Eerder lijkt van het tegenovergestelde sprake. Het oude Europa, met Nederland voorop, geeft het Amerikaanse Congres juist het goede voorbeeld door duidelijk te maken dat wij het recht op een eerlijk proces wel respecteren. Op die manier neem je expliciet afstand van landen die op papier weliswaar beweren de mensenrechten te res-
S & D Jaargang 72 Nummer 3 Juni 2015
pecteren, maar zich daar in de praktijk maar weinig van aantrekken. Alleen al daarom zou Nederland het wel moeten doen. Het tweede argument is dat er door de overname van ex-gevangenen geen verandering in de internationale Amerikaanse politiek wordt afgedwongen. Guantánamo Bay blijft immers gewoon open. Waarom deze alles-of-nietsbenadering de voorkeur geniet, wordt in deze redenering niet duidelijk. Het recht op een eerlijk proces geldt voor iedereen. Onafhankelijk van hogere botsende doelen. Het huldigen van dit standpunt is anti-amerikanisme over de rug van de rechtsstaat. Helemaal deprimerend is wat dat betreft het argument van Van Bommel dat de discussie over de opname van ex-gevangenen alleen maar van de kern afleidt. Hij suggereert dat de VS alleen af willen van Guantánamo omdat (illegale) drone-aanslagen detentie overbodig hebben gemaakt. Stellig geformuleerd houdt dit argument in dat gedetineerden niet voor een eerlijk proces in aanmerking komen, omdat zij niet meer zijn dan een erfenis van oud Amerikaans beleid. Voor iemand als Van Bommel geen probleem. Dat is het natuurlijk wel: de indruk wordt gewekt dat een individueel leven weinig waard is. Sluiting van Guantánamo kan niet zonder een goede afwikkeling. Dit roept de vraag op of Nederland een voortrekkersrol moet vervullen in de opname van ex-gevangenen. Het antwoord daarop is een volmondig ‘ja’. Als gastheer van het Internationaal Gerechtshof is Nederland dat aan zijn stand verplicht. Luister die statuur op met de organisatie van eerlijke processen voor ex-gedetineerden. Ook de repatriëring en opname van vrijgelatenen moet in goede banen worden geleid. Dit is een taak die Nederland van oudsher op waarde wist te schatten. In artikel 90 van de Grondwet staat niet voor niets: ‘De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.’ Of geloven onze volksvertegenwoordigers niet meer in Nederland, het
101
land van Hugo de Groot, en de Haagse hoven als hoeders van het internationaal recht? Noblesse oblige. Geachte volksvertegenwoordigers, in uw mogelijke afwijzing van twee ex- gedetineerden klinkt vooral verontwaardiging door aan
S & D Jaargang 72 Nummer 3 Juni 2015
het adres van Amerika. Dat maakt uw keuze sympathiek. Maar u lijkt zich niet te realiseren dat dit haaks staat op uw eigen morele maatstaven. Amerika heeft zijn reputatie als land van vrijheid en democratie verspeeld. Laten we in Nederland niet dezelfde fout maken.