Tronies, baardmannen en hondenkoppen
Noord‐Hollandse boekdecoratie uit derde‐orde‐conventen aangesloten bij het Kapittel van Utrecht (ca. 1430‐1480)
Margriet Hülsmann
S T E L L I N G E N
Behorend bij: Margriet Hülsmann Tronies, baardmannen en hondenkoppen. Noord‐Hollandse boekdecoratie uit derde‐orde‐conventen aangesloten bij het Kapittel van Utrecht (ca. 1430‐1480). Vrije Universiteit Amsterdam, 17 december 2009
1.
De combinatie van een talenstudie met de studie Kunstgeschiedenis vormt een goede basis voor de specialisatie handschriftenkunde.
2.
Enige kennis van het Vulgair en Middeleeuws Latijn is bij het lezen van middeleeuwse teksten onontbeerlijk.
3.
De populariteit van het Middelnederlandse getijdenboek van Geert Grote heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de grote verscheidenheid aan stijlvormen, die de vijftiende‐eeuwse Noord‐Nederlandse boekdecoratie kenmerkt.
4.
De paneelstempels met een religieuze voorstelling, die regelmatig voorkomen op vijftiende‐eeuwse Noord‐Nederlandse boekbanden, vormden een wezenlijke aanvulling op de inhoud van het desbetreffende gebedenboek.
5.
De diversiteit van de vijftiende‐eeuwse penwerkdecoratie in het graafschap Holland is mede het gevolg van de groei van het aantal vestigingen voor religieuze gemeenschappen in deze regio en de toenemende vraag naar gedecoreerde (para)liturgische boeken die daarmee gepaard ging.
6.
De stilistische analyse van penwerkdecoratie begint met het nauwkeurig natekenen van het lijnenpatroon.
7.
Het oplossen van de afkortingen bij het transcriberen van heiligenkalenders heeft tot gevolg dat bepaalde schrijverskenmerken verloren gaan die een rol kunnen spelen bij de lokalisering van de desbetreffende handschriften.
8.
Het uitgangspunt dat penwerkdecoratie bij de kleinere initialen altijd eerst wordt aangebracht en daarna pas de geschilderde decoratie bij de grote intialen, is onjuist.
9.
Bestuurservaring vergroot het inzicht in de maatschappelijke verhoudingen, evenals een studie in het buitenland.
10. Bij wedstrijdroeien leer je tot het uiterste te gaan.
Tronies, baardmannen en hondenkoppen
© Margriet Hülsmann, 2009 Alle rechten voorbehouden. Niets uit dit proefschrift mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Opmaak: Cathrien Jacobi. Omslag ontwerp: Joost de Jonge en Cathrien Jacobi. Afbeeldingen omslag: Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (UvA), I D 65, 60r (baardman); Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 73 D 9, 139v (tronies); Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, hs. 318, 38v (hondenkop); Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 73 D 9, 129v (M; achterzijde).
VRIJE UNIVERSITEIT
Tronies, baardmannen en hondenkoppen Noord‐Hollandse boekdecoratie uit derde‐orde‐conventen aangesloten bij het Kapittel van Utrecht (ca. 1430‐1480)
Een kunsthistorisch‐codicologisch onderzoek naar aanleiding van een Legenda aurea van 1450 uit Amsterdam ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad Doctor aan de Vrije Universiteit Amsterdam, op gezag van de rector magnificus prof.dr. L.M. Bouter, in het openbaar te verdedigen ten overstaan van de promotiecommissie van de faculteit der Letteren op donderdag 17 december 2009 om 15.45 uur in de aula van de universiteit, De Boelelaan 1105 door
Helena Margaretha Hülsmann geboren te Heemstede
promotor: copromotor:
prof.dr. I.M. Veldman prof.dr. J.P. Gumbert
Inhoudsopgave
Woord vooraf .........................................................................................................................................9 1 Inleiding......................................................................................................................................11 1.1 Een Gulden legende van 1450 ..........................................................................................11 1.2 De onderzoeksvraag en het onderzoeksmateriaal .....................................................16 1.3 De onderzoeksmethode: penwerkdecoratie in context .............................................19 1.4 De stand van het onderzoek naar Noord‐Nederlandse penwerkdecoratie ...........21 1.5 De verslaglegging ...........................................................................................................24 2 Het decoratieprogramma van de Gulden legende van 1450 (HS 1) en de stijlkenmerken van tronie‐penwerk .......................................................................................27 2.1 De Gulden legende van 1450 (HS 1) .................................................................................30 2.2 Het decoratieprogramma van HS 1...............................................................................31 2.2.1 De initialen.............................................................................................................31 2.2.2 De randversiering .................................................................................................33 2.2.3 Het decoratieprogramma in schema..................................................................33 2.2.4 De bestemming van de Gulden legende ..............................................................36 2.3 De stijlkenmerken van het tronie‐penwerk in HS 1 ....................................................44 2.3.1 De initialen.............................................................................................................45 2.3.2 De randversiering .................................................................................................47 2.3.2.1 De verticale versiering langs de tekstkolom.........................................47 2.3.2.2 De decoratieve afwerking van het verticale penwerk aan de boven‐ en onderkant ................................................................................49 2.3.2.3 De sierrand langs het initiaalveld ..........................................................53 2.3.2.4 De uitstraling naar links ..........................................................................53 2.3.2.5 De losse elementen...................................................................................53 2.3.2.6 De openingsbladzijde ..............................................................................53 2.4 Samenvatting en conclusie ............................................................................................54 Andere handschriften met tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep ...........................55 3 3.1 De kerngroep ...................................................................................................................56 3.1.1 Handschriften met tronie‐penwerk en geschilderde decoratie......................57 3.1.2 De kerngroep: aanknopingspunten voor de datering.....................................64 3.1.3 De kerngroep: aanknopingspunten voor de lokalisering ...............................64 3.2 De nevengroep ................................................................................................................67 3.2.1 De handschriften met penwerkdecoratie van de nevengroep .......................69 3.2.2 De nevengroep: handschriften met geschilderde decoratie ...........................82 3.2.3 De nevengroep: aanknopingspunten voor datering en lokalisering.............85 3.3 Samenvatting en conclusie ............................................................................................86
5
Inhoudsopgave
4
5
6
7
8
9 10
6
Voorlopers van tronie‐penwerk. Het Kapittel van Utrecht ................................................91 4.1 Gedateerde handschriften van vóór 1445....................................................................92 4.1.1 Een met penwerk versierd handschrift van 1434 uit het Sint‐Paulusconvent...............................................................................................92 4.1.2 Twee handschriften, voltooid in 1440 en 1441..................................................94 4.1.3 Ongedateerde handschriften...............................................................................95 4.2 Het Kapittel van Utrecht................................................................................................97 4.3 Samenvatting en conclusie ..........................................................................................100 Verspreiding van de tronie‐stijl binnen het Kapittel van Utrecht: Sint‐Anthonius Boomgaard te Haarlem als centrum van boekproductie...................................................103 5.1 De Haarlemse groep .....................................................................................................105 5.1.1 Een Haarlems fenomeen: de combinatie‐stijl .................................................105 5.1.2 Overige Haarlemse varianten ...........................................................................117 5.1.3 De Haarlemse groep: aanwijzingen voor lokalisering ..................................123 5.2 Sint‐Anthonius Boomgaard te Haarlem ....................................................................125 5.3 Samenvatting en conclusie ..........................................................................................127 De heiligenkalender................................................................................................................133 6.1 De volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender........................................................................134 6.2 De kalenders in handschriften met tronie‐penwerk ................................................139 6.3 De kalenders in handschriften met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep ...............................................................................................................................144 6.4 Zeventien ‘West‐Friese’ heiligenfeesten ....................................................................145 6.5 Samenvatting en conclusie ..........................................................................................146 Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn, Weesp en Utrecht......................................149 7.1 De Hoornse groep.........................................................................................................149 7.1.1 Sint‐Pietersdal in Hoorn ....................................................................................152 7.1.2 Aanwijzingen voor de bestemming van de handschriften...........................160 7.2 Petrus Zwaninc, priester in het Oude Convent in Weesp.......................................161 7.3 Verwant penwerk uit Utrecht .....................................................................................162 7.4 Samenvatting en conclusie ..........................................................................................166 Boektechnische aspecten: kamliniëring, Haarlems schrift, lay‐out en boekband..........167 8.1 De kamliniëring.............................................................................................................167 8.2 Haarlems schrift ............................................................................................................169 8.3 De lay‐out van Middelnederlandse getijdenboeken als ‘kopieerkenmerk’..........174 8.4 De boekband..................................................................................................................181 8.5 Conclusie........................................................................................................................184 Eindconclusie...........................................................................................................................185 Summary: Grotesque Heads, Beardies, and Dog Heads ...................................................189
Inhoudsopgave
Bijlage 1. Verklaring afkortingen handschriften .......................................................................199 Bijlage 2. Korte beschrijvingen van de handschriften ..............................................................201 Bijlage 3. Overzicht van afbeeldingen en diagrammen............................................................225 Bibliografie .........................................................................................................................................229 Index geciteerde handschriften .......................................................................................................243 Register ...............................................................................................................................................247 Verantwoording afbeeldingen.........................................................................................................253
7
Inhoudsopgave
8
Woord vooraf Toen ik in 1981 besloot om de penwerkdecoratie in handschrift 73 D 9 van de Koninklijke Bibliotheek aan een nader onderzoek te onderwerpen, teneinde meer te weten te komen over de plaats van herkomst van deze decoratiestijl, stelde ik mij voor dat dit onderzoek hooguit zo’n vijf jaar in beslag zou nemen. Het is heel anders gelopen. Dat was vooral het gevolg van het feit dat er op dat moment nog veel te weinig materiaal beschikbaar was om de decoratie in een context te kunnen plaatsen. Kennis over het bestaan van bepaalde handschriften kreeg je − met name in die tijd − voornamelijk via mondelinge informatie van vakgenoten.
De oprichting van het A.W. Byvanck Genootschap door dr. Anne S. Korteweg, eind
1986, bracht in deze situatie een grote verandering teweeg. Dankzij dit inventarisatieproject werd een grote hoeveelheid vijftiende‐eeuwse gedecoreerde handschriften uit de Noordelijke Nederlanden toegankelijk gemaakt voor onderzoek, met als gevolg dat ik ruimschoots uit dit materiaal kon putten. Bovendien leidde een en ander tot nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de laatmiddeleeuwse Noord‐Nederlandse boekverluchting, die mijn onderzoek ten goede kwamen. Tijdens de vele bijeenkomsten van deze werkgroep heb ik uitvoerig in praktijk kunnen toepassen wat ik tijdens een werkcollege Codicologie onder leiding van professor J.P. Gumbert geleerd had, namelijk het van A tot Z bestuderen van de vele aspecten van een handschrift.
Mijn dank gaat dan ook in de eerste plaats uit naar Anne Korteweg, die door dit
vruchtbare initiatief mij in staat heeft gesteld het onderzoek te verrichten waarvan deze studie het resultaat is. Ook ben ik dankbaar voor de vele tips en suggesties die zij mij gegeven heeft. Een andere bron waaruit ik kon putten was het omvangrijke fotomateriaal dat professor James H. Marrow mij als studiemateriaal beschikbaar had gesteld. Ook Jos Biemans en Jos Hermans ben ik veel dank verschuldigd, doordat zij mij op de hoogte stelden van alles wat zij voor mijn onderzoek van belang achtten. En tevens dank ik alle conservatoren van de bibliotheken in binnen‐ en buitenland voor hun hulpvaardigheid en de vele andere vakgenoten die mij met raad en daad ter zijde stonden.
In 1992 ontving ik financiële ondersteuning van de Nederlandse Organisatie voor
Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) voor een studiereis naar buitenlandse bibliotheken, precies op tijd om de tijdens deze reis verworven kennis te kunnen toepassen bij de voorbereiding van de tentoonstelling ‘Kriezels, aubergines en takkenbossen’, die in het najaar van dat jaar geopend zou worden in Museum Meermanno‐Westreenianum.
Agnes Groot, Wilma Le Poole‐Starink en Brigitte Schludermann stimuleerden
ondertussen de voortgang van het schrijfproces door tijdens regelmatige afspraken de op dat moment beschikbare teksten door te nemen.
En tenslotte ben ik buitengewoon veel dank verschuldigd aan mijn jongste dochter
Cathrien Jacobi. Zij was een onvergetelijke steun bij het vormgeven en opmaken van de tekst, waarbij zij in alles uitvoerig gesteund werd door haar partner Joost de Jonge.
9
Woord vooraf
10
Eenvoudig versierde handschriften geven vaak belangrijke informatie ten aanzien van fraai verluchte exemplaren. Vrij naar G.I. Lieftinck1
1
Inleiding
1.1 Een Gulden legende van 1450 In de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag wordt onder signatuur 73 D 9 een omvangrijk handschrift bewaard dat voorzien is van fraaie penwerkdecoratie (hierna: HS 1). Het handschrift bevat de tweede helft van een Zuid‐Nederlandse vertaling van de Legenda aurea, de bekende verzameling heiligenlevens die tussen 1263 en 1273 in Noord‐Italië werd samengesteld door de dominicaan Jacobus de Voragine als de Vitae sanctorum en al spoedig grote bekendheid kreeg als de ‘Gulden legende’.2 Vanwege de vele levens van martelaren werd het boek ook dikwijls aangeduid met de benaming Passionael. De heiligenlevens zijn geordend conform de heiligenfeesten van het kerkelijk jaar en worden afgewisseld door enkele verhandelingen over kerkelijke hoogtijdagen.
Behalve de genoemde penwerkdecoratie bestaat de versiering van HS 1 tevens uit een
groot aantal geschilderde initialen die in grootte variëren van twee tot acht regels hoog. De kleinere initialen zijn uitgevoerd in rode of blauwe dekverf. De grotere letters zijn tweekleurig, deels rood en deels blauw. Elke initiaal markeert het begin van een heiligenleven en is in samenhang met de grootte van de letter meer of minder uitvoerig versierd met penwerkdecoratie die zich tot in de marge uitstrekt (afb. 1‐3). De kleur van het penwerk contrasteert met de kleur van de letter: paars of blauw bij rode dekverf en rood bij blauwe dekverf. De versiering als geheel accentueert de teksthiërarchie, oftewel de rangorde van de diverse feestdagen en heiligenlevens binnen de algehele tekst.
Het meest opvallende kenmerk van het penwerk is een specifiek motief dat veelvuldig
voorkomt, met name bij de grotere initialen. Dit motief bestaat uit een (meestal wat ongure) mannenkop en profil in een cirkelvormige omlijsting met een diameter van ongeveer zeven tot veertien millimeter. De naam tronie‐penwerk, waarmee de penwerkdecoratie in HS 1 hierna wordt aangeduid, verwijst naar dit markante motief (afb. 4).3
1 ‘Eenvoudige, onversierde hss geven vaak belangrijke inlichtingen ten aanzien van de beoordeling van de fraai verluchte exemplaren, die tegelijkertijd in de librije aanwezig waren.’; Lieftinck 1954, p. 185. 2 Volgens J. Deschamps werden er twee Middelnederlandse vertalingen vervaardigd, een Zuid‐Nederlandse in 1357 en een Noord‐Nederlandse ca. 1400; Deschamps 1972, pp. 197‐201. Op p. 201 wijst de auteur echter op nog een derde vertaling. Zie voor de ‘Legenda aurea’ onder meer Lexikon für Theologie und Kirche, Freiburg 1960, 5, kol. 850; Benz 1984, p. XXIX; Carasso‐Kok 1997. 3 Het tronie‐penwerk werd oorspronkelijk ook wel aangeduid als ‘masker’‐penwerk, een naam die ik minder toepasselijk vind, gezien de manier waarop de ‘mannenkoppen en profil’ zijn voorgesteld. Hier is eerder sprake van volwaardige ‘mannenkoppen’ dan van ‘maskers’, die doorgaans slechts een deel van een gezicht of ‘kop’ weergeven. De naam ‘tronie’ geeft mijns inziens beter weer wat is afgebeeld, namelijk een enigszins karikaturaal weergegeven mannenkop, gezien ‘en profil’. Vgl. Korteweg 1986, p. 241 (‘maskers’/’tronies’); Wüstefeld 1993a, p. 156 (‘maskertjes’/’tronies’); Kriezels, p. 88, en cat. nrs. 64, 65 (masker‐penwerk).
11
Hoofdstuk 1
Afb. 1
12
Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Maria Hemelvaart’ (f. 70r).
Inleiding
Afb. 2
Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Bartholomeus’, met proloog (f. 82v).
13
Hoofdstuk 1
Afb. 3
14
Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Simplicius en Faustinus’ en ‘St. Martha’ (f. 41v).
Inleiding
Afb. 4
Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Aartsengel Michael’ (f. 129v, detail, vergroot).
Het boek wordt afgesloten met een colofon: ‘Dit boec heeft ghescreuen broeder peter
priester des conuents s’ pouwels. vander derder oerden s’ franciscus. Ende tis gheeindet int iaer ons heren M.cccc. ende .l. in die maent augustus op s’ bernaerts dach. Biddet om gods willen voir den scriuer’ (f. 258r).4 Uit deze afsluitende notitie blijkt dat het schrijfwerk in 1450 op de feestdag van de heilige Bernardus (20 augustus) werd voltooid door broeder Peter, priester in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam. Dit convent werd bewoond door broeders tertianen die de Derde Regel van St. Franciscus onderhielden en was het enige mannenconvent van die naam in het Middelnederlandse taalgebied waar deze regel werd nageleefd.5 In de vijftiende eeuw omvatte de Derde Orde van St. Franciscus in de Noordelijke Nederlanden slechts enkele mannenconventen en een groot aantal vrouwenconventen (zie ook paragraaf 4.2). Het Sint‐Paulusconvent was gelegen aan de oostzijde van de Oudezijds Achterburgwal, bij de huidige Waalse Kerk.6
Het colofon bevat geen informatie over de herkomst van de decoratie en elders in het
handschrift staat over dit aspect van het boek evenmin iets vermeld. Aan de hand van HS 1 De afkortingen zijn opgelost; de onderstrepingen zijn in rood. Bij de conventen waar de Derde Regel van St. Franciscus werd onderhouden spreken we bij de mannen van broeders tertianen en bij de vrouwen van zusters tertiarissen; Corbellini & Van Engen 2005, p. 130. De benaming tertianen voor de mannelijke leden van de Derde Orde van St. Franciscus, naast de benaming tertiarissen voor de vrouwelijke leden, komt al voor in een kroniek van 1536; zie Van der Knaap & Veerkamp 1996, pp. 260, 265, 266, met dank aan prof. K. Goudriaan voor zijn mededeling over de genoemde publicatie, waarin deze kroniek is opgenomen. 6 De huidige Waalse Kerk was oorspronkelijk de kapel van het Sint‐Paulusconvent; in 1586 werd de kapel aan de Waalse Gereformeerden afgestaan; zie D’Ailly‐Wijnman 1963, p. 117. 4 5
15
Hoofdstuk 1
kan derhalve slechts worden vastgesteld dat de decoratie omstreeks 1450 of enige tijd later tot stand kwam en dat de versiering in het Sint‐Paulusconvent of op een andere locatie werd aangebracht.
1.2 De onderzoeksvraag en het onderzoeksmateriaal In 1981 maakte ik een uitgebreide codicologische beschrijving van HS 1 en stuitte daarbij op het probleem dat het handschrift geen concrete informatie bevat over de decoratie, het zogenoemde tronie‐penwerk.7 Voor de gedetailleerde beschrijving die ik voor ogen had, achtte ik het echter van belang dat de versiering van het handschrift zo nauwkeurig mogelijk werd gedateerd en gelokaliseerd. De vraag drong zich dan ook op in hoeverre nader onderzoek meer duidelijkheid zou verschaffen, enerzijds over de plaats van herkomst van het tronie‐penwerk en anderzijds over het tijdvak waarbinnen deze specifieke decoratiestijl werd vervaardigd. Deze vraag vormde de aanleiding voor het hier gepresenteerde onderzoek.
In eerste instantie werd gezocht naar handschriften met tronie‐penwerk waarin wél
iets vermeld staat over de decoratie. Dat bleek niet zo eenvoudig te zijn, omdat het merendeel van het materiaal op het gebied van de Noord‐Nederlandse penwerkdecoratie in 1982, het jaar waarin ik met het onderzoek begon, nog niet ontsloten was. In de loop van de jaren tachtig kwam daarin verandering doordat het Noord‐Nederlandse penwerk steeds meer in de belangstelling kwam te staan als apart onderdeel van de laatmiddeleeuwse boekverluchting. Deze ontwikkeling hing nauw samen met het feit dat dit soort ‘eenvoudige en relatief goedkope’ decoratie – die in vergelijking met de ‘duurdere’ geschilderde decoratie en miniaturen veel meer voorkomt – een belangrijke rol kreeg toebedeeld als handvat bij de datering en lokalisering van handschriften. Een grote vooruitgang werd geboekt dankzij de activiteiten van het Alexander Willem Byvanck Genootschap, een werkgroep van kunsthistorici (onder wie ikzelf) en enkele andere specialisten, die eind 1986 werd opgericht door Anne S. Korteweg, conservator middeleeuwse handschriften in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, en actief bleef tot eind 2001.8 Deze werkgroep stelde zich onder meer ten doel alle Noord‐Nederlandse randversiering – geschilderde en penwerkdecoratie – in laatmiddeleeuwse handschriften in openbare collecties te inventariseren, te beschrijven en door middel van beeldmateriaal voor de wetenschap toegankelijk te maken (hierna: Byvanck‐project). Gedurende ruim vijftien jaar werd het merendeel van het Noord‐ Nederlandse materiaal in bibliotheken in binnen‐ en buitenland beschreven en gefotografeerd (zie ook paragraaf 1.4).
Deze beschrijving werd opgesteld in het kader van een werkcollege onder leiding van professor J.P. Gumbert, hoogleraar Westerse paleografie en handschriftenkunde aan de Universiteit Leiden, gehouden in het academisch jaar 1980‐1981. 8 Het A.W. Byvanck Genootschap werd genoemd naar de pionier op het gebied van de Noord‐Nederlandse miniatuurkunst; Korteweg 1989. Voor publicaties van A.W. Byvanck over Noord‐Nederlandse boekverluchting, zie o.a. Byvanck & Hoogewerff 1922‐1925; Byvanck 1923; Byvanck 1937. 7
16
Inleiding
Naarmate het Byvanck‐project vorderde, nam de omvang van mijn
onderzoeksmateriaal toe. Dit was niet alleen het gevolg van het feit dat meer handschriften met tronie‐penwerk werden opgespoord, maar het onderzoek werd ook steeds breder van opzet doordat het te bestuderen materiaal gaandeweg werd uitgebreid met contemporaine gedecoreerde handschriften uit de gehele regio Noord‐Holland – met diverse soorten geschilderde randversiering en penwerkdecoratie – teneinde vergelijkend onderzoek te kunnen verrichten. De bredere opzet van het onderzoek bleek noodzakelijk om een bevredigend antwoord te vinden op de vraag naar de herkomst van het tronie‐penwerk. Deze ontwikkeling had tot gevolg dat ook de onderzoeksvraag in ruimere zin werd aangepast. Alvorens nader op dit laatste wordt ingegaan, wordt eerst in kort bestek uiteengezet waarom en in welke mate het onderzoeksmateriaal werd uitgebreid.
Behalve HS 1 zijn – voor zover bekend – veertien handschriften bewaard gebleven die
versierd zijn met penwerkdecoratie die vrijwel identiek is met de decoratie in HS 1, met dien verstande dat de versiering niet in alle handschriften even uitvoerig en gevarieerd is. Deze veertien handschriften heb ik samen met HS 1 ondergebracht in de zogenoemde kerngroep (zie hoofdstuk 3). Drie van de veertien handschriften bevatten een jaartal. Twee zijn voorzien van een colofon waarin vermeld staat wanneer de tekst werd voltooid, het derde handschrift kan bij benadering gedateerd worden aan de hand van twee computistische cirkels voor de berekening van de zondagsletter en het gulden getal in een bepaald jaar (1447, 1453 respectievelijk 1457).9 Over de plaats waar de desbetreffende tekst werd geschreven is in geen van de veertien handschriften iets vastgelegd. Drie van de veertien handschriften bevatten derhalve naast HS 1 een aanknopingspunt voor de datering van tronie‐penwerk in de periode 1447‐1457. Voor de lokalisering blijft het colofon in HS 1 nog steeds het enige aanknopingspunt.
Dit resultaat leidde tot de conclusie dat het onderzoek moest worden toegespitst op het
opsporen van aanwijzingen die enig licht konden werpen op de herkomst van het tronie‐ penwerk. Met dit doel voor ogen besloot ik het onderzoeksmateriaal uit te breiden met contemporaine handschriften die versierd zijn met verwant penwerk. Ook in deze handschriften bleken echter nauwelijks concrete lokaliseringsgegevens voor te komen, zodat ik uiteindelijk besloot zoveel mogelijk laatmiddeleeuwse gedecoreerde handschriften uit de gehele regio Noord‐Holland bij het onderzoek te betrekken.10 Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat kwantitatief vergelijkend onderzoek bepaalde gegevens zou kunnen opleveren, die enige duidelijkheid konden verschaffen over de herkomst van het tronie‐ 9 Met behulp van de computistische cirkels kon de paasdatum berekend worden. Meestal zijn het twee cirkels die beide van hetzelfde jaartal zijn voorzien. Uitgaande van dit jaartal kan in de ene cirkel de zondagsletter (littera dominicalis) en in de andere cirkel het gulden getal (numerus aureus) berekend worden. Met behulp van het gulden getal wordt berekend op welke dag de volle lentemaan valt. Pasen valt op de eerste zondag na de volle lentemaan. Dat is op zijn vroegst 22 maart en op zijn laatst 25 april; Strubbe & Voet 1991, pp. 33‐38; CMD‐NL 2, II, pp. 5‐9, fig. 2‐4. 10 Onder ‘regio Noord‐Holland’ wordt hier verstaan het gebied dat overeenkomt met de huidige provincie Noord‐Holland.
17
Hoofdstuk 1
penwerk. Het totale ‘Noord‐Hollandse’ onderzoeksmateriaal omvatte tenslotte 370 gedecoreerde handschriften, die getalsmatig de volgende concrete gegevens opleverden: - 59 gedateerde handschriften - 17 handschriften met computistische cirkels en/of intervaltafel - 12 gelokaliseerde handschriften - 18 bij naam genoemde mannelijke kopiisten - 5 bij naam genoemde vrouwelijke kopiisten (onder wie een kopiistenduo) - 12 anonieme mannelijke kopiisten - 2 anonieme vrouwelijke kopiisten - 14 handschriften met gedateerde miniaturen (waarvan 13 met de signatuur van Spierinc) - 1 handschrift met gedateerd penwerk Een deel van de 370 handschriften bevat niet alleen penwerkdecoratie, maar ook geschilderde randversiering en/of miniaturen. Het feit dat verschillende typen boekverluchting soms tezamen in een handschrift voorkomen, gaf voor mij de doorslag om het onderzoek naar het tronie‐penwerk ook daadwerkelijk uit te voeren. Vanaf het allereerste begin was ik er namelijk van overtuigd dat het onderzoek naar penwerkdecoratie een belangrijke bijdrage zou leveren aan het boekhistorisch onderzoek van vijftiende‐eeuwse gedecoreerde handschriften uit de Noordelijke Nederlanden, met name met het oog op de datering en de lokalisering van de diverse aspecten van de boekverluchting en – in het verlengde daarvan – van de desbetreffende handschriften. Mijn overtuiging was gebaseerd op de hypothese dat het onderzoek naar de boekverluchting als geheel een belangrijke stap vooruit gebracht zou worden door dateringsgegevens uit handschriften met alleen penwerkdecoratie te relateren aan handschriften die versierd zijn met zowel penwerkdecoratie als met geschilderde randversiering en/of miniaturen. Deze veronderstelling werd in de loop van het onderzoek bewaarheid (zie paragraaf 7.1, bespreking CFM 94).
Diagram 1 geeft aan hoe de verschillende typen verluchting over de 370 handschriften
verdeeld zijn. Verreweg de meeste handschriften zijn alleen versierd met penwerkdecoratie (249, waarvan zeventien ingevoegde bladgrote miniaturen bevatten). De overige handschriften bevatten alleen geschilderde decoratie (12), of zowel penwerk als geschilderde decoratie (109). In het laatste geval wordt onderscheid gemaakt tussen penwerk bij kleine geschilderde initialen van één regel hoog, de zogenoemde versalen (12), en penwerk bij initialen van meer dan één regel hoog (97).
Zoals hierboven werd opgemerkt, werd de oorspronkelijke onderzoeksvraag in de
loop van het onderzoek vanwege de veel bredere opzet aangepast. In eerste instantie was het onderzoek gericht op de datering en de lokalisering van het tronie‐penwerk in HS 1 aan de hand van de vraag wanneer de penwerkdecoratie werd aangebracht en of dit in het Sint‐ Paulusconvent in Amsterdam gebeurde of elders. Naar aanleiding van diverse tussentijdse
18
Inleiding
3% 3% Alleen geschilderde decoratie
26%
68%
Geschilderde decoratie en penwerk bij een initiaal van 1 regel hoog
Geschilderde decoratie en penwerk bij een initiaal van meer dan 1 regel hoog Alleen penwerk
Diagram 1 Grafische weergave van de soorten decoratie in 370 handschriften uit de regio Noord‐Holland.
resultaten werd de onderzoeksvraag ten slotte als volgt geformuleerd: ‘In hoeverre kan op grond van kwantitatief vergelijkend onderzoek een antwoord worden gegeven op de vraag of het tronie‐penwerk wel of niet afkomstig is uit het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam, en welke is de relatie tussen deze specifieke decoratiestijl en de diverse verwante soorten penwerkdecoratie?’
1.3 De onderzoeksmethode: penwerkdecoratie in context Het onderzoek naar de herkomst van het tronie‐penwerk was interdisciplinair van opzet en richtte zich enerzijds op de kunsthistorische aspecten van het onderzoeksmateriaal (de decoratie) en anderzijds op diverse materiële kenmerken van het handschrift als geheel, waarbij codicologische onderzoeksmethoden werden gehanteerd.
Voor de bestudering van de kunsthistorische aspecten werd met name gebruik
gemaakt van de stilistische analyse met het doel de karakteristieke stijlkenmerken van de diverse soorten penwerkdecoratie vast te leggen. Dit onderdeel van het onderzoek was in eerste instantie gericht op de decoratie in HS 1 om het tronie‐penwerk tot in detail te leren kennen. Op basis van de verworven kennis konden vervolgens andere handschriften met hetzelfde soort penwerk geïdentificeerd worden. Daarbij werd ‘een opvallende gelijkenis’ als selectiecriterium gehanteerd, hetgeen niet betekent dat de decoratie in alle gevallen als ‘identiek’ kan worden bestempeld. De wijze waarop het penwerk is uitgevoerd werd namelijk mede bepaald door het hiërarchische niveau van het desbetreffende tekstonderdeel.
Het hiërarchische niveau wordt in het algemeen gevisualiseerd door een grote of
kleinere versierde initiaal met decoratie in de marge, waarvan de omvang varieert in samenhang met de grootte van de letter. In sommige handschriften bevindt zich alleen penwerkdecoratie van geringe omvang bij de kleine initialen, terwijl de grotere initialen versierd zijn met geschilderde decoratie. In andere handschriften daarentegen zijn zowel de
19
Hoofdstuk 1
hogere als de lagere hiërarchische niveaus voorzien van penwerkdecoratie. Het laatste is bijvoorbeeld het geval in HS 1. Een grotere omvang van het penwerk wordt in de regel gekenmerkt door meer afwisseling in de decoratie. Dergelijke niveauverschillen in de versiering zijn overigens kenmerkend voor de laatmiddeleeuwse boekdecoratie, die naast het decoratieve effect in de eerste plaats een tekstgeledende functie had.
Na de uitbreiding van het onderzoeksmateriaal konden diverse soorten
penwerkdecoratie geïdentificeerd worden die een meer of minder nauwe verwantschap met tronie‐penwerk te zien geven. In de context van de verschillende soorten penwerkdecoratie uit de gehele regio Noord‐Holland kwamen de karakteristieke kenmerken van het zogenoemde tronie‐penwerk des te beter tot uiting. Het verwante penwerk werd op grond van bepaalde verschillen in de decoratie in afzonderlijke groepen ingedeeld.
Het codicologische deel van het onderzoek was met name gericht op een specifieke
groep handschriften die in het bijzonder in aanmerking kwamen voor kwantitatief vergelijkend onderzoek. Dit onderzoek had tot doel aanwijzingen te vinden die licht konden werpen op de herkomst van de desbetreffende handschriften, en daarmee mogelijk ook op de herkomst van de decoratie. Het ging daarbij om de onderlinge vergelijking van gemakkelijk herkenbare kenmerken in de geschreven tekst, die overigens eerst moesten worden opgespoord. De tekst fungeerde hierbij als uitgangspunt, omdat gebleken was dat de (schaarse) lokaliseringsgegevens in colofons betrekking hebben op het afschrijven van de tekst en niet op de decoratie. Bij dit kwantitatieve onderzoek stond de vraag centraal of bij gelijke kenmerken de niet‐gelokaliseerde handschriften op dezelfde plaats tot stand gekomen zijn als het gelokaliseerde handschrift dat bij de vergelijking als uitgangspunt diende. Daarbij werd tevens nagegaan of de decoratie in deze handschriften ‘met gelijke kenmerken’ telkens dezelfde is of juist niet.
Voor dit deelonderzoek werden 195 Middelnederlandse getijdenboeken in de vertaling
van Geert Grote (1340‐1384) bestudeerd. Deze specifieke groep handschriften beslaat ruim de helft van het onderzoeksmateriaal (52,7% van het totale aantal van 370 hss). Dit soort gebedenboeken in de volkstaal werd in de vijftiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden in groten getale geschreven en gewoonlijk vrij uitvoerig van decoratie voorzien bij de grote en kleinere initialen. Kenmerkend voor de regio Noord‐Holland is dat de versiering op de diverse hiërarchische niveaus dikwijls alleen uit penwerkdecoratie bestaat.11
De inhoud van twee getijdenboeken is nooit geheel gelijk, maar door de algehele
structuur wel vergelijkbaar. De kern van een getijdenboek bestaat uit de volgende drie teksten: de Mariagetijden, de Boetpsalmen met de litanie der heiligen en de Dodenvigilie. Daarnaast bevat een Middelnederlands getijdenboek doorgaans onder meer de getijden van de Eeuwige Wijsheid, de Korte en/of Lange getijden van de Heilige Geest, en de Korte en/of Lange Kruisgetijden. Het geheel wordt gewoonlijk voorafgegaan door een heiligenkalender.
Korteweg 1994, p. 321.
11
20
Inleiding
De getijdenboeken werden eerst stuk voor stuk onderworpen aan een diepgaand
onderzoek met het doel bepaalde kenmerken in de tekst op te sporen, de zogenoemde ‘kopieerkenmerken’, die mogelijk dezelfde legger (of modeltekst) weerspiegelen die door de kopiist is geschreven, en op grond daarvan op dezelfde plaats geschreven kunnen zijn. Er werd gezocht naar duidelijk herkenbare kenmerken, zoals schrijffouten of een opvallende overeenkomst in de lay‐out van de tekst. De handschriften met overeenkomstige kenmerken (bij voorkeur meer dan één) werden vervolgens gegroepeerd, waarna werd bekeken welke soort decoratie in die bepaalde groep handschriften voorkomt. Met behulp van deze methode werd in een aantal gevallen inzicht verkregen in de relatie tussen handschriften van (mogelijk) dezelfde herkomst en de desbetreffende decoratiestijl(en).
Een belangrijk houvast bleek de geheel gevulde (volle) heiligenkalender te bieden die
geschreven werd voor gebruik in het bisdom Utrecht. Behalve de liturgische hoogtijdagen, die kenmerkend zijn voor het bisdom Utrecht (waartoe de regio Noord‐Holland in de vijftiende eeuw behoorde), is de kalender voorzien van een doorlopende reeks heiligennamen, die bij vergelijking van diverse heiligenkalenders grote onderlinge verschillen blijkt te vertonen (zie hoofdstuk 6). Mede met het oog op de decoratie in de desbetreffende handschriften kon de conclusie getrokken worden dat deze verschillen samenhangen met het grote aantal ‘lokale’ varianten die zich uit de (vrij lege) Latijnse liturgische heiligenkalender hadden ontwikkeld.
De gehanteerde onderzoeksmethode bestond derhalve enerzijds uit een diepgaand
kwalitatief onderzoek per handschrift, waarbij diverse aspecten onder de loep werden genomen, en anderzijds uit een relatief grootschalig kwantitatief onderzoek waarbij de Middelnederlandse getijdenboeken centraal stonden. Bestudering van de context van het vijftiende‐eeuwse penwerk uit de regio Noord‐Holland was van belang om goed te kunnen vaststellen waarin het tronie‐penwerk zich onderscheidt van overig penwerk. Daarnaast was bestudering van de context van belang om inzicht te krijgen in de herkomst van het tronie‐ penwerk en verwante soorten penwerkdecoratie.
1.4 De stand van het onderzoek naar Noord‐Nederlandse penwerkdecoratie Het onderzoek naar de laatmiddeleeuwse, vijftiende‐eeuwse penwerkdecoratie uit de Noordelijke Nederlanden is relatief laat van de grond gekomen. Halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw werd een basis gelegd, waarna dit aandachtsgebied in de jaren tachtig volop in de belangstelling kwam te staan. Wetenschappers uit diverse vakgebieden verrichtten in die periode onderzoek naar dit soort decoratie. Ieder voor zich nam daarbij penwerkdecoratie uit een andere regio voor zijn of haar rekening. In diezelfde tijd, in 1981, begon ik mijn onderzoek naar het tronie‐penwerk.
In 1975‐1976 werd tijdens een tweetal werkcolleges Codicologie onder leiding van
J.P. Gumbert, hoogleraar Westerse paleografie en handschriftenkunde te Leiden, een eerste impuls gegeven voor onderzoek in dit specifieke vakgebied. Het doel van de werkcolleges
21
Hoofdstuk 1
was na te gaan in hoeverre de randversiering – geschilderde randversiering zowel als penwerkdecoratie – als aanknopingspunt kan dienen bij het lokaliseren en dateren van handschriften (een vraagstelling die later tot een positief antwoord zou leiden). Daarbij werden de bevindingen van A.W. Byvanck als uitgangspunt genomen, die in 1923 mede op grond van de randversiering in handschriften een schilderschool aan Delft toewees. Tijdens deze werkcolleges werd voor het eerst in Nederland codicologisch onderzoek verricht waarbij ‘kunsthistorisch materiaal’ (met name de randversiering) centraal stond.12 Uit de resultaten van de werkcolleges kwamen na verloop van tijd drie publicaties voort: een catalogusbijdrage over ‘Delftse’ randversiering van de hand van Claudine A. Chavannes‐ Mazel (1979), een artikel van Helen C. Wüstefeld over een Haarlems handschrift (1980), en een artikel van Anne S. Korteweg over diverse soorten randversiering uit de Noordelijke Nederlanden (1986).13
In 1980‐1981 volgde ik zelf een werkcollege Codicologie bij professor J.P. Gumbert.
Tijdens dit werkcollege kreeg ik de opdracht een uitgebreide codicologische beschrijving te maken van HS 1, met het gevolg dat ik enige tijd later besloot dit handschrift als uitgangspunt te nemen voor verder onderzoek naar de penwerkdecoratie uit de regio Noord‐Holland en in het bijzonder naar de datering en de herkomst van tronie‐penwerk. Al vrij snel werd ik geconfronteerd met het feit dat er nauwelijks iets over het onderwerp gepubliceerd was. Een eerste oriënterend onderzoek vond plaats aan de hand van een inventarislijst van zo’n vijftig ‘Noord‐Hollandse’ handschriften die J.P. Gumbert mij ter hand had gesteld. Daarna spitte ik enkele bibliotheekcollecties door op vijftiende‐eeuwse Noord‐ Nederlandse handschriften met penwerkdecoratie om inzicht te krijgen in de verschillen tussen ‘Noord‐Hollands’ penwerk en penwerkdecoratie uit andere regio’s van de Noordelijke Nederlanden. Het codicologisch onderzoek naar HS 1 resulteerde in 1985 in de publicatie ‘Codicologische kanttekeningen rond een Gulden legende van 1450’.14
In de tweede helft van de jaren tachtig kwam het onderzoek naar de Noord‐
Nederlandse randdecoratie in een stroomversnelling. Eind 1986 ging, zoals gezegd, het Byvanck‐project van start. Bij de inventarisatie van de Noord‐Nederlandse boekverluchting was, binnen dit project, speciale aandacht voor geschilderde randversiering en penwerkdecoratie, en niet – zoals traditioneel gebruikelijk – alleen voor de miniatuurkunst.15
Kriezels, pp. 9‐10. Claudine A. Chavannes‐Mazel verwerkte de bevindingen over ‘Delftse’ randversiering – waaronder penwerkdecoratie – aangevuld met eigen onderzoek, in haar bijdrage voor de tentoonstellingscatalogus ‘De stad Delft. Cultuur en maatschappij tot 1572’ (Chavannes‐Mazel 1979); Helen C. Wüstefeld schreef het Memorieboek in hs. 70 H 53 (Den Haag, KB) toe aan het Katrijnenklooster in Haarlem (Wüstefeld 1980); Anne S. Korteweg geeft een overzicht van randversiering uit diverse regio’s (Korteweg 1986). Zie ook Korteweg 1987. 14 Hülsmann 1985. 15 Zie in dit verband ook Gruys 1976; Delaissé 1976; Ouy 1978, p. 16. Gilbert Ouy baseert zich op uitspraken van L.M.J. Delaissé. Hij verwachtte voor de lokalisering van handschriften goede resultaten van minutieus en systematisch onderzoek naar ‘L’aspect le plus “banal” de la décoration – les filigranes généralement bicolores ornant les lettrines aux débuts des chapitres et les antennes qui les prolongent dans la marge [...]’; Ouy 1978, p. 15. 12 13
22
Inleiding
In 1988 werden de Groningse Codicologendagen gehouden, die voor een belangrijk
deel gewijd waren aan de Noord‐Nederlandse penwerkdecoratie.16 In de congresbundel, die in 1989 werd gepubliceerd, werd behalve de uitwerking van mijn eigen congresbijdrage tevens een meer algemene bijdrage over penwerkdecoratie van mijn hand opgenomen onder de titel ‘Penwerk: een eigen vorm van boekdecoratie in vijftiende‐eeuwse Noordnederlandse handschriften’.17 Daarnaast verscheen in 1988 het tweede deel van de Manuscrits datés conservés dans les Pays‐Bas (CMD‐NL 2) door J.P. Gumbert, een catalogus van de gedateerde handschriften van Noord‐Nederlandse herkomst die in Nederlandse openbare collecties worden bewaard.18 In de vele, goedgekozen afbeeldingen komt duidelijk tot uiting dat opvallend veel gedateerde handschriften voorzien zijn van penwerkdecoratie. De gedateerde handschriften spelen een centrale rol in het penwerkonderzoek, omdat ze als aanknopingspunt fungeren bij de datering (en lokalisering) van de desbetreffende decoratie.
In 1989 gaf J.P. Gumbert op internationaal niveau bekendheid aan penwerkdecoratie
uit de Noordelijke Nederlanden in zijn lezingencyclus The Dutch and their books in the manuscript age, die in de British Library werd gehouden.19 Penwerkdecoratie kwam ook aan bod tijdens het congres dat in december 1989 werd gehouden in het kader van de tentoonstelling ‘The Golden Age of Dutch Manuscript Painting’ in het Museum Catharijneconvent in Utrecht. Bij deze gelegenheid werd achtereenvolgens penwerk uit de stad Utrecht, de omgeving van Groningen en uit ’s‐Hertogenbosch belicht.20 Zelf leverde ik een bijdrage over de wisselende samenstelling van de ‘Utrechtse’ heiligenkalender.21 De genoemde tentoonstelling gaf een overzicht van de Noord‐Nederlandse miniatuurkunst aan de hand van de onderzoeksresultaten van de Amerikaanse hoogleraar James H. Marrow, die na de publicatie van A.W. Byvank en G.J. Hoogewerff in 1922‐1925 veel nieuw materiaal heeft verzameld. De begeleidende catalogus is een belangrijke bron van informatie voor de bestudering van de vijftiende‐eeuwse miniatuurkunst in de Noordelijke Nederlanden.22
Drie jaar later, in 1992, werden de eerste resultaten van het Byvanck‐project
gepresenteerd in de tentoonstelling ‘Kriezels, aubergines en takkenbossen’ in het Museum Meermanno‐Westreenianum te Den Haag. Dit evenement kwam tot stand met medewerking van derden, specialisten op een eigen specifiek terrein, die een eigen bijdrage leverden aan de tentoonsteling. De gelijknamige catalogus biedt naast voorbeelden van geschilderde randversiering voor het eerst een uitgebreid overzicht van de Noord‐Nederlandse Hermans 1989b, Nieuwstraten 1989, Klein 1989, Gerritsen‐Geywitz 1989. Hülsmann 1989a, 1989b. 18 CMD‐NL 2. 19 Gumbert 1990. Internationaal publiek werd eveneens geconfronteerd met Noord‐Nederlands penwerk in de twee lezingen die ikzelf in 1989 in Parijs en in 1992 in Oxford gaf. Zie voor de eerstgenoemde lezing Hülsmann 1992. De tweede lezing werd niet gepubliceerd. Wel werd op verzoek van de redactie een veel uitvoeriger bijdrage opgenomen in de bundel die naar aanleiding van dit congres verscheen: Hülsmann 1995. 20 Gerritsen‐Geywitz 1991, Hermans 1991, De Beer 1991. 21 Hülsmann 1991. Over de ‘Utrechtse’ heiligenkalender werd al eerder gepubliceerd in Hülsmann 1989c. 22 Zie The Golden Age (met een inleiding van James H. Marrow). James Marrow bereidt een uitgebreid vervolg voor op het pionierswerk van A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff; zie Byvanck & Hoogewerff 1922‐1925. 16 17
23
Hoofdstuk 1
penwerkdecoratie. De vijftiende‐eeuwse penwerkdecoratie uit de Noordelijke Nederlanden blijkt gekenmerkt te worden door een grote diversiteit aan stijlvormen. De catalogus wordt nog steeds als standaardwerk gehanteerd voor onze kennis van het Noord‐Nederlandse penwerk en vormt een onmisbare aanvulling op de catalogus ‘The Golden Age of Dutch Manuscript Painting’, waarin de Noord‐Nederlandse miniatuurkunst centraal staat.23
In de afgelopen twee decennia verscheen nog een aantal publicaties waarin met name
geschilderde randversiering uit Zwolle en verschillende soorten Utrechts penwerk aan de orde komen.24 In de periode 1992‐2007 verschenen diverse publicaties van mijn hand. De meeste zijn te beschouwen als deelonderzoeken ter voorbereiding van de voorliggende studie.25 In deze artikelen spelen codicologische aspecten en de geheel gevulde ‘Utrechtse’ heiligenkalender een belangrijke rol in de argumentatie voor de lokalisering van de decoratie en daarmee tevens van de handschriften als geheel. 1.5
De verslaglegging
In de verslaglegging staan de stilistische kenmerken van tronie‐penwerk en verwante penwerkvarianten centraal. Aan de hand van deze kenmerken is het penwerk onderverdeeld in groepen. Behalve de kunsthistorische benadering met behulp van de stilistische analyse komen ook codicologische aspecten van de desbetreffende handschriften aan de orde, die bruikbare aanknopingspunten vormen voor de lokalisering.
Allereerst wordt een beschrijving gegeven van het decoratieprogramma in HS 1, die
gevolgd wordt door een stilistische analyse van de kenmerken van het tronie‐penwerk. De resultaten hiervan vormen de basis voor verder onderzoek naar deze specifieke decoratiestijl (hoofdstuk 2). Daarna volgt een hoofdstuk waarin de handschriften met tronie‐penwerk van omstreeks 1445‐1460 aan de orde komen. Op grond van bepaalde verschillen is de decoratie ingedeeld in de zogenoemde kerngroep en nevengroep, waarvan in twee tabellen een overzicht wordt gegeven (hoofdstuk 3). Door de afwezigheid van concrete aanwijzingen voor de lokalisering van deze handschriften – afgezien van het colofon in HS 1 waarin vermeld staat wanneer het afschrijven van de tekst voltooid werd – werd het onderzoek uitgebreid naar handschriften met zogeheten ‘voorlopers’ van tronie‐penwerk. Tot deze groep behoort onder meer een handschrift dat in 1434 in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam werd geschreven. Naar aanleiding van deze Amsterdamse herkomst en vanwege het feit dat meerdere handschriften met penwerkdecoratie van de kerngroep en de nevengroep in het bezit zijn geweest van derde‐orde‐conventen die de Derde Regel van St. Franciscus onderhielden, wordt aansluitend ingegaan op de centrale (bestuurlijke) positie die het Sint‐Paulusconvent innam binnen het Kapittel van Utrecht, de vereniging van derde‐ orde‐conventen van St. Franciscus in het bisdom Utrecht. Bij deze kloostervereniging waren Zie Kriezels. Voor het hoofdstuk ‘Haarlem en Noord‐Holland’ in deze catalogus leverde ikzelf een substantiële bijdrage: Hülsmann 1992a. 24 Wierda 1995a, 1995b, Gerritsen‐Geywitz 1991, 1994, 2000a, 2000b, 2003a, 2003b, 2004, 2007. 25 Hülsmann 1992a, 1994, 1995, 2000a, 2000b, 2002a, 2003, 2004, 2005, 2006, 2007. 23
24
Inleiding
enkele broederconventen en een relatief groot aantal zusterconventen aangesloten, die voornamelijk in het westelijk deel van de Noordelijke Nederlanden waren gevestigd (hoofdstuk 4).
Behalve het penwerk van de kerngroep en de nevengroep en het penwerk dat tot de
voorlopers wordt gerekend, werd ook penwerkdecoratie opgespoord die enerzijds een duidelijke verwantschap met het tronie‐penwerk vertoont en anderzijds bepaalde verschillen te zien geeft die mijns inziens wijzen op een gelijktijdige of latere stijlontwikkeling op een andere locatie. Deze zienswijze is gebaseerd op de veronderstelling dat stijlinvloeden van buitenaf zich vermengd hebben met stijlkenmerken van tronie‐penwerk. In de eerste plaats wordt daarbij gedacht aan een Haarlemse herkomst, mogelijk het mannenconvent Sint‐ Anthonius Boomgaard, eveneens aangesloten bij het Kapittel van Utrecht, waar, voor zover bekend, tweemaal een jaarlijkse generaal‐kapittelvergadering heeft plaatsgevonden (hoofdstuk 5). Andere aanknopingspunten wijzen in de richting van Hoorn (Sint‐Pietersdal), het Oude Convent in Weesp en een Utrechtse herkomst. Een mogelijke verklaring voor de stijlverwantschap kan zijn dat de verspreiding verliep langs de lijn van derde‐orde‐ conventen voor broeders tertianen, die met name op het bestuurlijke vlak onderlinge contacten onderhielden en waarschijnlijk ook op het gebied van de boekproductie. Ook zijn er sterke vermoedens dat priesters, die in Amsterdam waren opgeleid, bij bepaalde vrouwenconventen als biechtvader waren gestationeerd en daar boeken schreven. Een bewijs hiervoor is te vinden in handschriften die geschreven werden door Petrus Zwaninc, priester en socius van de biechtvader in het Oude Convent in Weesp (hoofdstuk 7).
Vanuit codicologisch oogpunt wordt de aandacht gericht op de relatief grote groep
Middelnederlandse getijdenboeken, gebedenboeken die qua tekst niet geheel identiek zijn, maar wel vergelijkbaar. Deze groep handschriften werd onderzocht op zogenoemde ‘kopieerkenmerken’. Relevante kopieerkenmerken werden gevonden in de doorlopende reeks heiligennamen in de geheel gevulde heiligenkalender die geschreven werd voor gebruik in het bisdom Utrecht (hoofdstuk 6). Andere mogelijke aanknopingspunten voor de lokalisering van een handschrift zijn bepaalde boektechnische aspecten, zoals de kamliniëring, het schrift, de lay‐out van de schriftspiegel in verband met de plaatsing van de initialen van verschillende grootte in Middelnederlandse getijdenboeken, en tenslotte de boekband (hoofdstuk 8). Als sluitstuk van het algehele productieproces kan de boekband overigens op een later tijdstip op een geheel andere plaats vervaardigd zijn.
In de eindconclusie wordt een samenvatting gegeven van de resultaten die het
interdisciplinaire onderzoek naar de herkomst van het tronie‐penwerk heeft opgeleverd (hoofdstuk 9).
25
Hoofdstuk 1
26
2
Het decoratieprogramma van de Gulden legende van 1450 (HS 1) en de stijlkenmerken van tronie‐penwerk
Voor de lokalisering van tronie‐penwerk, het centrale thema van deze studie, is het in de eerste plaats van belang het penwerk in HS 1 aan een stilistische analyse te onderwerpen om deze decoratiestijl tot in detail te leren kennen. De penwerkdecoratie in dit handschrift komt bij uitstek voor dit doel in aanmerking, omdat het een grotere verscheidenheid vertoont dan andere handschriften met tronie‐penwerk. Deze decoratieve verscheidenheid hangt onder meer samen met de ondersteunende functie die de versiering heeft bij het visualiseren van de teksthiërarchie. Voor de Gulden legende betekent dit dat de versiering de rangorde accentueert die in de reeks heiligenlegenden en verhandelingen over kerkelijke feestdagen is aangebracht. De rangorde is liturgisch bepaald en wordt in HS 1 in eerste instantie zichtbaar gemaakt door middel van initialen (beginletters) van verschillende grootte. Grote initialen markeren de verhalen die een belangrijke positie in de tekst innemen. De kleinere initialen markeren de verhalen met een lagere hiërarchische status. De initialen zijn in verf uitgevoerd in plaats van in schrijfinkt en variëren in grootte van twee tot acht regels hoog. De omvang van de randversiering varieert eveneens en strekt zich over een meer of minder groot deel van de marge uit, in samenhang met de grootte van de desbetreffende initiaal.
Uit de decoratie valt af te lezen dat de versiering gebaseerd is op een van tevoren
vastgesteld werkplan, dat als decoratieprogramma beschouwd kan worden. Aan de hand van dit werkplan voerden de kopiist en de verluchter hun werkzaamheden uit. De kopiist had daarbij de belangrijke taak de grootte van de geplande initialen vast te leggen, wat in praktijk betekende dat hij bij het afschrijven van de tekst de benodigde vlakken binnen de schriftspiegel onbeschreven liet, oftewel uitspaarde. Nadat de initialen in rode en/of blauwe verf waren aangebracht, bracht de verluchter de overige versiering aan.26 De verluchter had in de marge de ruimte om enigszins naar eigen inzicht extra accenten en verfraaiingen aan de versiering toe te voegen.
Behalve de versiering speelt het colofon in HS 1 een belangrijke rol bij het onderzoek
naar tronie‐penwerk. Zoals in de inleiding werd aangegeven bevat het colofon niet alleen informatie over het tijdstip waarop het afschrijven van de tekst werd voltooid (20 augustus 1450), maar ook over de plaats waar dit gebeurde, terwijl bovendien de naam van de kopiist wordt genoemd: broeder Peter, ‘priester des conuents s’ pouwels. vander derder oerden s’ franciscus’. Met het ‘convents s’ pouwels’ wordt het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam bedoeld, dat bij de Derde Orde van St. Franciscus was aangesloten. Een dergelijk uitgebreid colofon komt in geen ander handschrift met tronie‐penwerk voor. Twee van de overige
Wie de initialen heeft aangebracht blijft onzeker: was het de rubricator die ook zorg heeft gedragen voor de rode rubrieken (opschriften), of was het misschien de verluchter zelf? Zie ook noot 35. 26
27
Hoofdstuk 2
Afb. 5
Den Haag, KB, 73 D 9, Leven van St. Jeroen, met proloog, toegevoegd door een tweede kopiist; penwerkdecoratie aangebracht door hand B (f. 244v, detail).
28
Decoratieprogramma van de Gulden legende
Afb. 6
Den Haag, KB, 73 D 9, kalender, met overlijdensbericht op 5 augustus; penwerkdecoratie aangebracht door hand A (f. IIr, detail).
29
Hoofdstuk 2
veertien handschriften met vrijwel identiek penwerk, die tot nu toe bekend zijn, zijn voorzien van een colofon waarin alleen vermeld staat wanneer de tekst werd geschreven.
Ter inleiding volgt hierna eerst een korte beschrijving van HS 1 (paragraaf 2.1). Daarna
wordt het decoratieprogramma als geheel besproken (paragraaf 2.2). Twee belangrijke aspecten staan in deze bespreking centraal: het verschil in decoratieve vormgeving van de grote en kleinere initialen (paragraaf 2.2.1) en de diversiteit in de wijze waarop de bijbehorende randversiering is uitgevoerd (paragraaf 2.2.2). Uit deze verschillen werd het decoratieprogramma afgeleid, dat in een schematisch overzicht is vastgelegd (paragraaf 2.2.3). Uit dit programma valt een en ander af te lezen met betrekking tot de bestemming van het handschrift (paragraaf 2.2.4). Na de bespreking van de decoratie als geheel wordt vervolgens de aandacht gericht op de stijlkenmerken van het tronie‐penwerk. De penwerkdecoratie wordt in diverse onderdelen onderverdeeld, waarna per onderdeel de belangrijkste kenmerken worden beschreven (paragraaf 2.3). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting en een conclusie (paragraaf 2.4).27
2.1 De Gulden legende van 1450 (HS 1) HS 1 is een omvangrijk handschrift, geschreven in een regelmatige littera textualis gotica, met
een lay‐out van twee kolommen van 42 regels (ff. IV + 264; 324 x 228 mm). De diverse tekstonderdelen (heiligenlevens en feestdagen) volgen elkaar direct op en zijn niet door een of meer witregels van elkaar gescheiden, op enkele uitzonderingen na. 28 Het handschrift is gebonden in een vijftiende‐eeuwse blindgestempelde bruinleren band.
Het boek bevat de tweede helft van de Zuid‐Nederlandse vertaling van de Legenda
aurea van Jacobus de Voragine.29 De tekst begint op 24 juni, de feestdag van de Geboorte van Johannes de Doper (tevens midzomer), en loopt tot eind november, het einde van het kerkelijk jaar. Het handschrift bevat het tweede deel van de Legenda aurea en wordt ook wel aangeduid als ‘zomerstuk’.30 Aan het eind zijn de levensbeschrijvingen van Lebuïnus, Willibrord, Gregorius en Frederik toegevoegd, vier heiligen die in het bijzonder in het bisdom Utrecht werden vereerd.31 Na de levensbeschrijvingen van de vier ‘Utrechtse’ Dit hoofdstuk is een bewerking van Hülsmann 1985. Op enkele plaatsen wordt een legende door één of meer witregels gescheiden van de voorafgaande legende. Dit is het geval bij de eerste van de vijf heiligenlevens die ontleend zijn aan de Vitae patrum (f. 229v) en bij de legende van de heilige Eufrosina, die na deze groep van vijf heiligenlevens volgt (f. 233r). Beide tekstgedeelten werden kennelijk gezien als op zich zelf staande onderdelen die volgden op het grotere geheel. Zie ook noot 42. 29 Deschamps 1972, pp. 197‐201. 30 Het was gebruikelijk de meestal erg volumineuze liturgische handschriften, zoals missalen, op te splitsen in twee delen, een ‘winterstuk’, dat begint bij de Advent (rond 30 november, het begin van het kerkelijk jaar), en een ‘zomerstuk’. Een meer gebruikelijke cesuur voor het opsplitsen van de tekst is niet 24 juni, zoals in HS 1 het geval is, maar ‘Paesdach’. Laatstgenoemde feestdag werd in de heiligenkalender dikwijls gefixeerd op 27 maart, hoewel dit meestal niet conform de realiteit was. De paasdatum verschilt immers per jaar en valt op de eerste zondag na de volle lentemaan. De zomerzonnewende werd in de juliaanse kalender vastgesteld op 24 juni en later, na herstel van de fout in de juliaanse kalender, aangepast. Zie voor het voorgaande Strubbe & Voet 1991, pp. 24, 34. Het is niet bekend of het bijbehorende winterstuk bij HS 1 ooit heeft bestaan. 31 Feestdagen respectievelijk 12 november, 7 november, 25 augustus en 18 juli. 27 28
30
Decoratieprogramma van de Gulden legende
heiligen werd in hetzelfde katern door een andere hand de legende van St. Jeroen bijgeschreven, de ‘Noordwijkse’ heilige, wiens gebeente volgens de overlevering bij Noordwijk werd opgegraven.32 Dit gebeurde waarschijnlijk kort nadat het afschrijven van de overige tekst door broeder Peter was voltooid en voordat de versiering werd aangebracht. De versiering bij de legende van St. Jeroen komt namelijk in stijl overeen met de overige versiering (afb. 5).33 Dezelfde (tweede) hand schreef ook de gedeeltelijke kalender die aan de tekst voorafgaat en als index fungeert (24 juli‐december; afb. 6). Op een nieuw katern volgt een Kroniek met onder meer de geschiedenis van de Longobarden in Italië (f. 248r). Met deze tekst wordt de Legenda aurea traditioneel afgesloten, waardoor het boek als geheel ook wel Historia lombardica werd genoemd.
Het penwerk is uitgevoerd met een fijne pen en verdunde verf (of ‘inkt’) in de kleuren
rood, paars en blauw, en is hier en daar ingekleurd met groene, paarse en soms ook gele verf. Bij enkele grote initialen is de versiering bovendien voorzien van goud. De decoratie werd (ten minste) door twee verluchters uitgevoerd, hand A, de meest gekwalificeerde verluchter, die met name de versiering bij de grotere initialen aanbracht, en hand B, die duidelijk minder geoefend was (een leerling?; zie afb. 3). De versiering bij de legende van St. Jeroen kan aan hand B worden toegeschreven, maar het is ook mogelijk dat hier een derde hand aan het werk is geweest. De penwerkdecoratie in de kalender – geschreven door een tweede kopiist, die ook de legende van St. Jeroen schreef – werd aangebracht door hand A.
2.2 Het decoratieprogramma van HS 1 Het decoratieprogramma van HS 1 omvat globaal drie hiërarchische niveaus, die aan de hand van de initialen onderscheiden kunnen worden. Deze in verf uitgevoerde letters verschillen van elkaar in grootte en decoratieve vormgeving (paragraaf 2.2.1). De onderlinge verschillen worden geaccentueerd door de bijbehorende randversiering, die in samenhang met de grootte van de desbetreffende initiaal een meer of minder groot deel van de marge beslaat (paragraaf 2.2.2). 2.2.1 De initialen Het begin van elke heiligenlegende wordt gemarkeerd door een initiaal die in de schriftspiegel is ‘ingebouwd’. Dat wil zeggen dat het ongeveer vierkante vlak waarbinnen de letter is ingepast over enkele regels naar beneden toe doorloopt, zodanig dat de bovenkant van de initiaal zich op gelijke hoogte bevindt met de eerste regel geschreven tekst.34 De initialen trekken direct de aandacht doordat ze in rode en/of blauwe dekverf zijn uitgevoerd
St. Jeroen werd met name in het westelijk deel van het graafschap Holland vereerd, in de kuststrook tussen Egmond en Delft. Feestdag 17 augustus. Voor de legende van St. Jeroen zie Blok 1903, pp. 4‐5. 33 De legende staat op ff. 244v‐247v, aan het eind van een katern, na de ‘historie’ van de Kerkwijding, het verhaal dat traditioneel de Gulden legende afsluit. 34 Voor de term ‘ingebouwd’ zie Van Krimpen 1986, p. 357. 32
31
Hoofdstuk 2
a
b
c
Afb. 7 Den Haag, KB, 73 D 9, a) ‘St. Saturnijn’ (f. 208v, detail), b) ‘St. Bartholomeus’ (f. 82v, detail), c) ‘Aartsengel Michael’ (f. 129v, detail).
in plaats van in zwarte inkt en veel groter zijn dan de hoofdletters in de geschreven tekst.35 Deze geschilderde beginletters zijn van het type ‘lombarde’, een term die gewoonlijk gebruikt wordt voor de onversierde rode of blauwe initialen in handschriften in gotisch boekschrift. 36 In de voorliggende studie wordt de term ook voor de versierde initialen gehanteerd, omdat de letters feitelijk van hetzelfde type zijn.37
Een groot aantal legenden wordt voorafgegaan door een proloog, waarin de betekenis
van de naam van de desbetreffende heilige wordt verklaard. In zo’n geval begint zowel de proloog als de eigenlijke legende met een initiaal. Het begin van een legende mét proloog wordt derhalve door twee initialen gemarkeerd.
De initialen zijn op drie verschillende manieren uitgevoerd, afhankelijk van de grootte
van de letter (afb. 7): a. als ‘littera simplex’, in één kleur, afwisselend in rode of blauwe dekverf (2‐3 regels hoog);38 b. als ‘littera duplex’, in twee kleuren, in rood en blauw, waarbij de uitsparing tussen de twee kleurvlakken een decoratief lijnpatroon vormt (4‐5 regels); het binnenste kleurvlak, de eigenlijke ‘romp’ van de letter, is meestal uitgevoerd in blauw;39 Men kan zich afvragen wie de initialen in dekverf heeft aanbracht. Was dit de verluchter die ook het penwerk aanbracht of een andere persoon? Op deze vraag moet ik het antwoord schuldig blijven. Vooruitlopend op het hiernavolgende kan wel gesteld worden dat de initialen en de bijbehorende J‐lijsten (zie voor deze term noot 40) door dezelfde hand werden aangebracht, gezien het feit dat ze een duidelijke eenheid vormen. Zie bijvoorbeeld f. 23v, waar de legende van St. Margriet begint. De tweede initiaal, de M van vier regels hoog, is in blauw en goud uitgevoerd. Het goud vormt één geheel met het goud van de J‐lijst. 36 Met de term ‘lombarde’ worden de geschilderde letters aangeduid die van de twaalfde tot en met de vijftiende eeuw veelvuldig voorkomen in teksten in ‘gotisch’ schrift. Initialen van dit type zijn voortgekomen uit een vermenging van romeinse kapitalen en unciale lettervormen. De lombarde is als volgt te omschrijven: a) de letter is uitgevoerd in dekverf in de kleuren rood of blauw (mogelijk op basis van een voortekening met een stift); b) de rechte stam is in het midden concaaf en loopt breed uit naar de uiteinden; de rondingen zijn convex en in het midden extra breed; als er schreven zijn, zijn deze dikwijls extreem verlengd, zodat het ‘oog’ van de letter bijna of geheel is afgesloten; c) de letter past zoveel mogelijk binnen een vierkant. 37 Voor eenzelfde gebruik van de term ‘lombarde’, zie Gumbert 1974, p. 172 en noot 5. 38 De term ‘littera simplex’ is ontleend aan J.P. Gumbert via mondelinge overdracht. 35
32
Decoratieprogramma van de Gulden legende
c. eveneens als ‘littera duplex’, maar extra verfraaid doordat in het binnenste, meestal blauwe kleurvlak (de ‘romp’ van het lettercorpus) siermotieven zijn uitgespaard (5‐ 8 regels). Elke initiaal is zowel aan de binnenkant (in het ‘oog’) als aan de buitenkant versierd met penwerkdecoratie. 2.2.2 De randversiering De randversiering bevindt zich ter linkerzijde van de tekstkolom en loopt door tot in de boven‐ en ondermarge. Boven‐ en onderaan buigt het penwerk naar links en eindigt in een bocht of in de vorm van een of ander motief. Dit motief is soms heel eenvoudig van vorm en soms nader uitgewerkt. De meest uitgewerkte motieven, zoals bepaalde bladvormen, worden vooral aangetroffen bij uitgebreid penwerk, dat in de boven‐ en ondermarge aan de rechterkant dikwijls is aangevuld met penwerk in de contrasterende kleur, dat zich over een meer of minder groot deel van de boven‐ en ondermarge naar rechts uitstrekt (afb. 2).
Bij twee‐ en drieregelige letters is het penwerk minder uitgebreid, waardoor het soms
niet tot in de boven‐ en/of ondermarge doorloopt. Bij de grootste initialen, van zeven en acht regels hoog, is de randversiering het meest uitgebreid. Bij deze letters bevindt zich aan de linkerzijde langs de tekstkolom, op een enkele uitzondering na, een sierlijst in rode en blauwe dekverf, de zogenoemde ‘J‐lijst’. 40 In de boven‐ en ondermarge is de J‐lijst aangevuld met penwerkdecoratie (afb. 1).
De randversiering op de openingsbladzijde heeft een geheel eigen karakter. De
versiering bestaat hier voornamelijk uit een decoratief kader, dat uit verschillende elementen is samengesteld en vrijwel de gehele tekstspiegel omsluit (afb. 8). 2.2.3 Het decoratieprogramma in schema Het decoratieprogramma van HS 1 is schematisch weergegeven in tabel 1. In de linker kolom staan de verschillende regelhoogten van de initialen, in een aflopende reeks van acht naar twee regels hoog, en onderverdeeld naar de drie hiërarchische niveaus ‘duplex speciaal’ (met decoratieve uitsparingen), ‘duplex’ en ‘simplex’. De meeste regelhoogten staan meer dan één keer vermeld, zodat duidelijke verschillen in de randversiering bij initialen van gelijke hoogte apart geregistreerd kunnen worden. De drie meest kenmerkende onderdelen waaruit de randversiering kan zijn samengesteld, staan in de tweede tot en met de vierde kolom
Voor de term ‘litterae duplices’, zie Gumbert 1974, p. 173. Onder ‘J‐lijst’ wordt de sierlijst verstaan die (meestal alleen ter linkerzijde) langs de schriftspiegel is opgebouwd uit een zich telkens herhalend motief in afwisselend rode en blauwe dekverf, dat sprekend lijkt op de gotische J‐ initiaal. De J‐lijst heeft zich ontwikkeld uit de J‐lijst in Franse handschriften uit de dertiende eeuw, waarin de versiering bestaat uit een reeks J’s langs de tekst. In HS 1 is de vorm van de ‘J’ soms nog te herkennen, maar meestal is er een andere vorm voor in de plaats gekomen. Zie ook Hülsmann 1989a, pp. 15‐17. 39 40
33
Hoofdstuk 2
Afb. 8
34
Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Geboorte van Johannes de Doper’, met proloog (f. 1r).
Decoratieprogramma van de Gulden legende
Tabel 1. Schematisch overzicht van het decoratieprogramma van het zomerdeel van de Gulden legende (HS 1) regelhoogte initiaal
randdecoratie J‐lijst
penwerk
1) duplex speciaal 8+ 8 x 8 x 7 x 7 x 7 x 2) duplex 6 5 5 4 4 3) simplex 3 3 2
proloog
losse elementen
x x x x x x
kader
x x
x x x x x x x x
x x x
x
aantal hand tekst initialen verluchter 1 1 2 2 2 1
1 10 4 3 4
x x x
x aantal legenden
25 43 4 103
A A A A A A A A A A A B B (3x A) B
) ) 3) 4) 5) 6) 1 2
Toelichting bij tabel 1 Het decoratieprogramma van de Gulden legende bestaat enerzijds uit de initialen die het begin van de diverse legenden markeren – ze variëren in grootte van 2 tot 8 regels hoog (1ste kolom) – en anderzijds uit de bijbehorende randdecoratie (2de t/m 5de kolom). De hoogte van de initiaal J op de openingsbladzijde is vastgesteld op 8 regels hoog of meer, geregistreerd als 8+. Een hoogte van acht regels lijkt het meest waarschijnlijk, gezien het feit dat de tweede initiaal op de openingsbladzijde, bij het begin van de legende van de ‘Geboorte van Johannes de Doper’, zes regels hoog is, en het verschil tussen de twee initialen bij proloog en heiligenleven meestal twee regels is, met name bij de grotere initialen. Bij de kleinere initialen komt ook enkele malen een J voor, die langs het tekstblok is geplaatst. De hoogte van deze letters is gelijkgesteld met 3 regels.41 De legenden die gemarkeerd worden door een initiaal van de hoogste categorie (‘duplex speciaal’), zijn de volgende: 1) Geboorte van Johannes de Doper (openingsbladzijde) 2) Maria Hemelvaart 3) Geboorte van Maria; Kerkwijding 4) St. Margriet; St. Franciscus 5) St. Michiel; St. Maarten 6) Alle Heiligen De volgende gedecoreerde initialen zijn niet in het schema inbegrepen: de versierde KL‐initialen in de kalender (24 juni‐december) die aan de Gulden legende voorafgaat en als index fungeert, en de initialen in de Kroniek die de Gulden legende afsluit. De tabel betreft derhalve alleen de initialen en de randdecoratie bij de heiligenlegenden en verhandelingen over kerkelijke feestdagen.42
41 De letter J was in de vijftiende eeuw gelijk aan de letter I. Op andere plaatsen in HS 1 komt enkele malen de initiaal I voor, die binnen het tekstblok staat en derhalve wel meetbaar is. 42 De vijf heiligenlevens ontleend aan de Vitae patrum en de legende van de heilige Eufrosina werden – zoals gezegd – kennelijk gezien als op zichzelf staande onderdelen (zie noot 28). De twee initialen van vijf regels, aan het begin van deze twee tekstgedeelten, beïnvloeden de optelsom in kolom 6 in tabel 1. Na ‘Eufrosina’ volgen nog de ‘Kerkwijding’ (f. 238r; M: 8 regels) en de legende van St. Jeroen. De laatstgenoemde legende werd door een tweede kopiist, die ook de kalender schreef, toegevoegd (f. 244v; zie ook onder paragraaf 2.1).
35
Hoofdstuk 2
aangegeven. Het zijn achtereenvolgens: 1) een verticale J‐lijst, links langs de tekstkolom; 2) penwerkdecoratie in de marge; 3) losse penwerk‐elementen in de marge, die aanvullend aan de randversiering zijn toegevoegd. De vijfde kolom is bestemd voor versiering die uit een rechthoekig kader bestaat dat het hele tekstblok (beide tekstkolommen tezamen) omsluit. Dit soort versiering komt alleen voor op de openingsbladzijde (f. 1r).
Behalve de hiervoor genoemde decoratieve kenmerken is nog een ander aspect van
invloed op de decoratie, namelijk het feit of de legende met een proloog begint (zie paragraaf 2.1.1). In dat geval begint niet alleen de eigenlijke legende met een initiaal, maar ook de proloog, waardoor er op korte afstand van elkaar twee initialen met versiering zijn. Wanneer beide initialen in dezelfde kolom staan, vormt de randversiering een aaneengesloten geheel (afb. 2). In de zesde kolom staat aangegeven of er sprake is van een proloog.
De twee initialen bij respectievelijk proloog en legende zijn in de regel niet even groot.
De grootste staat meestal aan het begin van de proloog. Soms is het echter andersom en begint de proloog met een kleinere letter. Een verklaring voor deze onregelmatigheid is niet te geven. Bij de grotere initialen is het verschil in regelhoogte van beide letters doorgaans twee regels en bij de kleinere initialen één regel. Alleen bij drieregelige initialen zijn beide letters dikwijls even groot.
In de zevende kolom van de tabel staat het aantal legenden genoemd dat aan de
desbetreffende kenmerken voldoet. Deze informatie geeft inzicht in de verhouding tussen grote en kleinere initialen. Onderaan deze kolom staat het totale aantal legenden vermeld die in de telling zijn meegenomen. Om dubbeltelling te voorkomen is bij de legenden met een proloog alleen de grootste van beide initialen meegeteld. In de voorlaatste kolom staat aangegeven welke verluchter de versiering aanbracht, hand A of hand B.
In de laatste kolom wordt met betrekking tot de legenden die bovenaan in de
teksthiërarchie staan verwezen naar de toelichting bij de tabel. Daarin staat vermeld welke legenden het betreft. Deze verhalen worden gemarkeerd door een initiaal van de hoogste categorie (‘duplex speciaal’). Enkele van deze legenden spelen een rol bij het vaststellen van de bestemming waarvoor de Gulden legende zeer waarschijnlijk werd geschreven (zie paragraaf 2.2.4). 2.2.4 De bestemming van de Gulden legende Uit tabel 1 valt af te lezen dat in totaal negen legenden gemarkeerd worden door een initiaal van de hoogste categorie, dat wil zeggen van zeven of acht regels hoog (‘duplex speciaal’). Deze legenden nemen een zeer hoge plaats in de teksthiërarchie in. Hieruit kan worden afgeleid dat deze tekstonderdelen het belangrijkst waren voor de gebruiker(s) van het handschrift.
Een van deze legenden is het verhaal waarmee het zomerdeel van de Gulden legende
begint, de ‘Geboorte van Johannes de Doper’ (24 juni). De tekst begint met de verklaring van de naam Johannes en opent met een zeer grote, fraai opengewerkte duplex letter J, die langs
36
Decoratieprogramma van de Gulden legende
de tekstkolom is aangebracht. De legende zelf begint met een kleinere letter S van zes regels hoog (afb. 8). Het lijkt aannemelijk dat de grootte van de letter J ten minste gelijk te stellen is met een duplex letter van acht regels. Een initiaal J van deze grootte komt in HS 1 alleen op deze bladzijde voor. Het is mogelijk dat deze grote initiaal J vooral gezien moet worden als openingsletter van de algehele tekst, omdat het hier de openingsbladzijde van de Gulden legende betreft, en niet in de eerste plaats als markering van een legende die tot de belangrijkste tekstonderdelen gerekend moet worden (al behoort de ‘Geboorte van Johannes de Doper’ vanzelfsprekend tot de belangrijkste kerkelijke hoogtijdagen). De opening van een tekst wordt immers doorgaans gemarkeerd door een extra grote initiaal. De plaats die deze legende inneemt binnen de algehele teksthiërarchie valt derhalve niet met zekerheid uit de grootte van de initiaal af te lezen.
Behalve de J‐initiaal op de openingsbladzijde, van acht of meer regels hoog, bevat HS 1
drie grote initialen van acht regels. Deze letters markeren het begin van ‘Maria Hemelvaart’ (f. 70r), de ‘Geboorte van Maria’ (f. 102v) en de ‘Kerkwijding’ (f. 238r). Deze drie kerkelijke hoogtijdagen worden geen van alle ingeleid door een proloog. De randversiering bestaat bij alle drie uit een verticale blauw‐rode J‐lijst langs de tekst, die aan beide uiteinden is aangevuld met penwerkdecoratie die zich over de boven‐ en ondermarge uitstrekt. Elke J‐ lijst is samengesteld uit een zich telkens herhalend motief, dat per J‐lijst verschilt en afwisselend in rode en blauwe dekverf is uitgevoerd. Bij ‘Maria Hemelvaart’ bevat de randversiering daarnaast nog ‘losse elementen’, decoratieve onderdelen die aan de randversiering zijn toegevoegd en voornamelijk uit penwerk bestaan (afb. 1). Door deze aanvullingen beslaat de randversiering een groter deel van de marge en krijgt het verhaal een nog nadrukkelijker decoratief accent. Op deze wijze wordt benadrukt dat ‘Maria Hemelvaart’ in de algehele teksthiërarchie een hogere positie inneemt dan de ‘Geboorte van Maria’ en de ‘Kerkwijding’ – waar geen ‘losse elementen’ zijn aangebracht –, hoewel alle drie verhalen gemarkeerd worden door een even grote initiaal van acht regels hoog (voor de ‘Kerkwijding’ zie afb. 9). De zeer hoge rangorde van ‘Maria Hemelvaart’ in de Gulden legende hangt vanzelfsprekend samen met de vooraanstaande plaats van dit Mariafeest in het kerkelijk jaar.
Vijf legenden worden gemarkeerd door een initiaal van zeven regels hoog. De
randversiering bestaat hier eveneens uit een verticale blauw‐rode J‐lijst met penwerkdecoratie in de boven‐ en ondermarge. Bij twee van de vijf verhalen, ‘St. Margriet’ (f. 23v) en ‘St. Franciscus’ (f. 139v), is de randversiering aangevuld met ‘losse elementen’ (afb. 10 en 11). De overige drie legenden, zonder ‘losse elementen’ in de randversiering, zijn ‘St. Michael’ (f. 129v), ‘Alle Heiligen’ (f. 162r) en ‘St. Maarten’ (f. 173rv). Het feest van de aartsengel St. Michael (29 september) en dat van Alle Heiligen (1 november) waren voorgeschreven hoogfeesten. Martinus, patroonheilige van de stad Utrecht, genoot een speciale verering in het bisdom Utrecht (feestdag 11 november). De ‘regio Noord‐Holland’, inclusief Amsterdam (waar HS 1 werd geschreven), behoorde tot dit bisdom.
37
Hoofdstuk 2
Afb. 9
38
Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Kerkwijding’ (f. 238r).
Decoratieprogramma van de Gulden legende
Afb. 10 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Margriet’, met proloog (f. 23v).
39
Hoofdstuk 2
Afb. 11 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Franciscus’, met proloog (f. 139v).
40
Decoratieprogramma van de Gulden legende
Afb. 12 Leiden, UB, Ltk. 274, Usuardus, Martyrologium, 13 juli, St. Margriet (f. 93r).
41
Hoofdstuk 2
De feestdagen van de heiligen Margaretha en Franciscus (respectievelijk 13 juli en
4 oktober) waren in het bisdom Utrecht geen voorgeschreven hoogfeesten. De overdadige versiering laat echter zien dat beide feestdagen een belangrijke plaats innamen in het kerkelijk jaar en dat deze twee heiligen derhalve van grote betekenis moeten zijn geweest voor de gebruiker(s) van het handschrift.
Beide heiligenlevens beginnen met een proloog die met een initiaal van zeven regels
hoog opent. Daarna volgt een vijfregelige initiaal bij het levensverhaal van Franciscus en een vierregelige initiaal bij het leven van Margaretha. De vierregelige initiaal bij ‘St. Margriet’ is relatief klein, maar heeft een bijzonder accent meegekregen doordat deze letter is uitgevoerd in blauw en goud in plaats van blauw en rood, de twee kleuren waarin alle andere duplex letters in het handschrift zijn uitgevoerd. De J‐lijst bij ‘St. Margriet’ bestaat eveneens deels uit goud, naast blauw en rood. Dit opvallende gebruik van goud maakt duidelijk dat de heilige Margaretha een heel bijzondere plaats innam voor de gebruiker(s) van het handschrift, ondanks het feit dat door de kopiist slechts vier regels werden gereserveerd voor de initiaal aan het begin van het eigenlijke heiligenleven. De decoratie op de bladzijde met het leven van Franciscus wordt gedomineerd door twee blauw‐rode J‐lijsten, langs elke kolom één. In de linker kolom begint de proloog (met een zevenregelige duplex F) en in de rechter kolom het eigenlijke heiligenleven (met een vijfregelige duplex F). Het is de enige bladzijde in het handschrift waar een vijfregelige initiaal voorkomt in combinatie met een J‐lijst. Hieruit blijkt dat ook de heilige Franciscus een bijzondere positie innam. Alle overige initialen met een J‐ lijst zijn zeven of acht regels hoog.
Wanneer we deze aanwijzingen met betrekking tot de bovengenoemde twee heiligen
combineren met de gegevens in het colofon, kan de conclusie worden getrokken dat HS 1 werd geschreven voor gebruik in een convent dat de Derde Regel van St. Franciscus volgde en Margaretha als patroonheilige had. Het colofon geeft aan dat het handschrift werd geschreven in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam, een huis voor broeders tertianen die de Derde Regel van St. Franciscus onderhielden (zie paragraaf 1.1). Franciscus stond als patroonheilige van de Derde Orde uiteraard hoger in de hiërarchie dan de patroonheilige van het convent. Dit verklaart waarschijnlijk het verschil in lettergrootte bij het begin van de twee heiligenlevens, de vijfregelige initiaal bij het leven van Franciscus en de vierregelige initiaal bij het leven van Margaretha, terwijl het gebruik van goud bij ‘St. Margriet’ de bijzondere verering van de patroonheilige van het convent benadrukt.
Twee vrouwenconventen komen in aanmerking als plaats van bestemming waarvoor
HS 1 mogelijk werd geschreven, het Sint‐Margarethaconvent in Amsterdam en het Sint‐
Margarethaconvent in Haarlem. Beide conventen waren huizen van zusters tertiarissen die bij het Kapittel van Utrecht waren aangesloten, de kloostervereniging van derde‐orde‐ conventen van St. Franciscus in de Noordelijke Nederlanden.43 Uit het bezit van het Sint‐ Het Kapittel van Utrecht is de kloostervereniging waarin een groot aantal conventen van de Derde Orde van St. Franciscus verenigd waren. Zie ook paragraaf 4.2. 43
42
Decoratieprogramma van de Gulden legende
Margarethaconvent in Haarlem is een handschrift bewaard gebleven dat op vergelijkbare wijze getuigt van een speciale aandacht voor de twee genoemde heiligen. Dit handschrift bevat een Middelnederlandse vertaling van het Martyrologium van Usuardus en is voorzien van ‘Haarlemse’ decoratie (Leiden, UB, Ltk. 274). In dit Martyrologium begint 13 juli, de feestdag van de heilige Margaretha, met een gehistorieerde initiaal (afb. 12). De feestdag van Franciscus, 4 oktober, begon waarschijnlijk ook met zo’n bijzondere letter. Dit is niet meer na te gaan, omdat deze bladzijde werd uitgesneden. Op een restant van het uitgesneden blad zijn op de verso‐zijde echter nog gouden blaadjes zichtbaar, hetgeen erop wijst dat ook deze bladzijde fraai versierd was.44 Het Martyrologium bevond zich al op een vroeg tijdstip in het Sint‐Margarethaconvent in Haarlem, gezien het eigendomsmerk voorin het handschrift, en werd blijkbaar geschreven voor gebruik in dit convent.
Het is echter het meest waarschijnlijk dat HS 1 werd geschreven voor gebruik in het
Sint‐Margarethaconvent in Amsterdam. Deze veronderstelling wordt ondersteund door twee overlijdensberichten die zijn bijgeschreven in de (gedeeltelijke) kalender, die als index op het zomerdeel van de Gulden legende fungeert. Op 5 augustus staat de aantekening ‘Int iaer ons heren M.cccc. ende xl. starf aed dirc claesʹ wijf b[idt voer haer]’ (afb. 6), en op 25 november ‘Int iaer ons heren M cccc ende lxvi sterf grebber dircsz’ mijn broeder b[idt voer hem]’.45 Deze aantekeningen verwijzen naar het overlijden van respectievelijk de moeder en de broer van de (eerste?) gebruiker van het handschrift en werden door twee verschillende handen bijgeschreven. De hand die het eerste overlijdensbericht schreef, lijkt sterk op die van de kopiist van de hoofdtekst, broeder Peter. De overledene in het tweede overlijdensbericht kan mogelijk geïdentificeerd worden met Grebber Dircsz, afkomstig uit de gegoede burgerij van Amsterdam, die in de periode 1427 tot 1462 afwisselend schepen en burgemeester van deze stad is geweest.46 Machtelt Dirxdr, die in 1461 (en 1479?) mater in het Sint‐ Margarethaconvent in Amsterdam was, was mogelijk zijn zuster.47 Het lijkt aannemelijk dat de Gulden legende voor haar werd geschreven, temeer wanneer we in aanmerking nemen dat broeder Peter, de kopiist van HS 1, mogelijk dezelfde persoon is als broeder Peter Dircxz, een veronderstelling van I.H. van Eeghen. Deze Peter Dircxz had op 14 april 1474 als pater (minister) de leiding over het Sint‐Paulusconvent, en zal op dat moment tot de oudere bewoners van het convent behoord hebben.48 Als de veronderstelling van Van Eeghen juist is, is het goed mogelijk dat Machtelt Dirxdr de zuster was van broeder Peter Dircxz, die in dat geval het zomerstuk van de Gulden legende afschreef voor zijn eigen zuster.
44 In het Martyrologium begint nog één andere dag met een gehistorieerde initiaal, namelijk 1 januari, Circumcisio domini. Behalve het blad met 4 oktober (na f. 164) is ook het blad met 25 december uitgesneden (na f. 249). 45 De afkortingen zijn opgelost respectievelijk tussen vierkante haken aangevuld. 46 Zie Commelin 1694, p. 322 e.v. 47 Van Eeghen 1941, p. 205. 48 Van Eeghen 1944, p. 42.
43
Hoofdstuk 2
2.3 De stijlkenmerken van het tronie‐penwerk in HS 1 In het voorgaande is aan de hand van de decoratie enig licht geworpen op de mogelijke bestemming van HS 1. De vraag naar de herkomst van de decoratie is echter nog steeds onbeantwoord. Op grond van het gegeven dat de tekst van HS 1 in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam werd geschreven, lijkt het aannemelijk dat de versiering eveneens in dit convent tot stand kwam. In het handschrift staat echter nergens een aantekening waarin deze veronderstelling wordt bevestigd. Zorgvuldigheidshalve wordt daarom rekening gehouden met de mogelijkheid dat de versiering elders werd aangebracht.
In deze paragraaf wordt een uitvoerige beschrijving gegeven van de diverse
stijlkenmerken van het tronie‐penwerk in HS 1. Aan de hand van deze kenmerken konden andere handschriften met hetzelfde soort penwerk worden opgespoord (zie hoofdstuk 3). Zoals in paragraaf 2.1 werd opgemerkt, kunnen in de penwerkdecoratie van HS 1 twee handen onderscheiden worden. De ene hand, hand A, is die van de ‘meester‐verluchter’. Deze hand was verantwoordelijk voor het penwerk dat is aangebracht bij alle grotere initialen van vier tot acht regels hoog, bij enkele drie‐regelige initialen en bij de twee‐regelige KL‐initialen in de kalender. De andere hand, hand B, is die van een verluchter die minder bedreven was. Mogelijk betreft het hier een ‘leerling’ . Het minder grote vakmanschap van hand B blijkt uit de minder vaste lijnvoering. Ook de verftechniek was niet optimaal (vergelijk het korrelige donkergroen van hand B met het egale lichtgroen van hand A). Een opvallend verschil met hand A is de grovere, onregelmatige tekening van de zogenoemde ‘instulpende parellijn’ (ongeveer tien ‘instulpingen’ van hand B op zestien van hand A; voor de term ‘instulpende parellijn’, zie hierna). Bij hand B is dit onderdeel van het penwerk ook altijd aanzienlijk korter (zie afb. 3 en afb. 5). Hand B bracht penwerk aan bij de meeste initialen van drie regels hoog en bij alle tweeregelige letters. Het penwerk van hand B kan gezien worden als een afgezwakte variant van tronie‐penwerk. Het is overigens heel goed mogelijk dat hand B opgesplitst kan worden in meer dan één hand. Nader onderzoek zou dit moeten uitwijzen.
Vanuit codicologisch oogpunt is het van belang erop te wijzen dat de drieregelige
initialen die door hand A werden versierd, voorkomen op bifolia waarop zich ook een grotere initiaal bevindt die eveneens door hand A werd versierd. Op twee plaatsen bevindt zo’n drieregelige initiaal zich in dezelfde kolom als de bijbehorende grotere initiaal (afb. 2).49 Het penwerk van beide letters in de marge is langs de tekstkolom met elkaar verbonden en vormt een homogeen geheel. Op een andere bladzijde staat een op zich zelf staande drieregelige initiaal, versierd door hand A, in de linker kolom, en een grotere initiaal in de rechter kolom.50 Op nog drie andere bladzijden lijkt er helemaal geen verband te zijn met een grotere initiaal. Echter, bij nader inzien blijkt een van deze drieregelige letters zich te bevinden op de achterzijde van het blad dat op de recto zijde voorzien is van een grote Dit is het geval op f. 82v en f. 188r. F. 26v.
49 50
44
Decoratieprogramma van de Gulden legende
initiaal.51 Bij de twee andere drieregelige letters is er een verband te leggen met de corresponderende bladen van de twee bifolia. Op beide corresponderende bladen bevindt zich een grote initiaal.52 Dit betekent niet dat hand A alle drieregelige letters versierde die samen met een grotere initiaal op hetzelfde blad of op het corresponderende blad van een bifolium voorkomen. Integendeel. Op een aantal bladzijden zijn beide handen aan het werk geweest. Op deze specifieke plaatsen blijkt dat hand B als eerste zijn werk uitvoerde en dat hand A het werk voltooide.53 Op één bladzijde vulde de hand van de ‘meester’ het penwerk van hand B aan in de boven‐en ondermarge. Op deze bladzijde bracht hand B het penwerk alleen aan bij de twee initialen in de rechter kolom, en in het intercolumnium tot aan de boven‐ en onderkant van de tekstkolom.54 2.3.1 De initialen Alle initialen zijn versierd met penwerk, zowel in het ‘oog’ (binnenin de letter) als aan de buitenkant van de letter. De kleur van de inkt contrasteert met de aangrenzende kleur verf van het lettercorpus: rode inkt bij blauwe dekverf en blauwe of paarse inkt bij rode dekverf. Het penwerk aan de buitenkant van de initiaal vormt een vierkant of rechthoekig afgegrensd vlak, waardoor het lijkt alsof de letter op een vierkant of rechthoekig ‘veld’ is geplaatst. Bij de kleinere letters (2‐3 regels) is het oog van de initiaal meestal opgevuld met zogenaamde ‘kiemende knoppen op steeltjes’ of eenvoudige, omkrullende ranken. Bij de grotere initialen is het oog, dat meer ruimte bood, opgevuld met omkrullende, ‘driedimensionale’ bladeren en ranken die een cirkelvormige krul vormen om een blad‐ of bloemmotief of om het meest kenmerkende motief, een mannentronie en profil. Bij deze
Afb. 13 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Geboorte van Johannes de Doper (f. 1r, detail, vergroot).
F. 8v (resp. f. 8r). F. 222v (corresponderend met f. 219r), en f. 226v (corresponderend met f. 229r; op f. 229v bracht hand A penwerk aan bij de duplex P). Het modern met potlood gefolieerde blad 226 draagt de oorspronkelijke foliëring CCxxvii. Folio CCxxv is uitgesneden en nog gedeeltelijk zichtbaar. 53 Enkele voorbeelden: f. 120v, waar in de linkerkolom hand A de bovenste initiaal en hand B de onderste initiaal van versiering voorzag, en het penwerk in de boven‐ én in de ondermarge door hand A werd verzorgd; f. 125r, waar hand A in de ondermarge het penwerk van hand B aanvulde. Op f. 135r en f. 202v versierde hand A de grotere initialen van vijf regels hoog en hand B de letters van drie regels hoog. 54 F. 62v. 51 52
45
Hoofdstuk 2
Afb. 14
46
Den Haag, KB, 73 D 9, verticale versiering langs de tekstkolom (f. 33v, detail, vergroot).
Decoratieprogramma van de Gulden legende
grotere letters is de achtergrond groen, geel of paars ingekleurd. De ronding van het omkrullende blad is gearceerd in de contrastkleur: donkerpaars bij rood penwerk of rood bij paars penwerk. Hierdoor krijgt het omkrullende deel van het blad een extra accent en wordt de beoogde dieptewerking versterkt. De schaduwpartijen van de bladeren zijn op soortgelijke wijze gearceerd (afb. 13). De rechthoekige kaderlijn van het initiaalveld wordt dikwijls afgewisseld door een groepje van drie korte uitstulpingen aan de buitenkant van het initiaalveld (afb. 1). 2.3.2 De randversiering De randversiering is samengesteld uit de volgende onderdelen, die in de volgende zes subparagrafen aan de orde komen: 1. de verticale versiering langs de tekstkolom, die meestal bestaat uit penwerkdecoratie. 2. de decoratieve afwerking van het verticale penwerk aan de boven‐ en onderkant; 3. de ‘sierrand’, links van de initiaal of het initiaalveld; 4. de ‘uitstraling’, horizontaal naar links vanuit de initiaal; 5. ‘losse elementen’, in pen en inkt, met arceringen in de contrastkleur, kleurtoetsen in verf en accenten in goud; 6. de randversiering op de openingsbladzijde, die de tekst als een kader omsluit en die in samenstelling afwijkt van de overige randversiering. 2.3.2.1 De verticale versiering langs de tekstkolom Het verticale penwerk langs de tekstkolom bestaat uit twee gedeelten. Het ene deel bevindt zich boven de initiaal en het andere eronder. Beide delen vormen (ongeveer) elkaars spiegelbeeld, vanaf de initiaal tot aan de boven‐ respectievelijk ondermarge. Vanwege deze gelijkvormigheid is de hiernavolgende beschrijving specifiek gericht op het gedeelte dat zich vanuit de initiaal naar beneden uitstrekt. Het gedeelte boven de initiaal komt alleen daar ter sprake waar het de algehele aanblik van het penwerk betreft en het de volledigheid van de beschrijving ten goede komt.
Om te beginnen zijn vanaf de initiaal of het initiaalveld langs de tekstkolom twee
verticale lijnen getrokken. De linkerlijn wordt gewoonlijk onderbroken door twee ronde knoppen die met de rondingen tegen elkaar zijn geplaatst (afb. 14 en afb. 6). Deze twee lijnen, de zogenoemde ‘basislijnen’, vormen de basis waarlangs de rest van het penwerk is aangebracht. Boven‐ en onderaan, meestal in de boven‐ en ondermarge, maken beide lijnen een bocht naar links, eerst de linkerlijn en daarna de rechterlijn. De rechterlijn buigt soms niet om en loopt dan rechtdoor. Wanneer een initiaal op de hoek van de tekstkolom staat, maakt het penwerk als geheel eveneens een hoek en loopt één deel horizontaal vanaf de initiaal langs de boven‐ respectievelijk onderzijde van de tekstkolom.
47
Hoofdstuk 2
Links van deze twee basislijnen bevindt zich direct bij de initiaal een zogeheten
‘console’. Dit rondgebogen, van breed naar smal toelopende onderdeel ondersteunt als het ware de initiaal of het initiaalveld. Het breedste deel van de console, direct bij de initiaal, bestaat bij de letters vanaf vier regels hoog dikwijls uit een tronie of een blad‐ of bloemmotief, omgeven door een cirkelvormig omkrullende rank. Deze rank wordt omlijst door een door knoppen onderbroken parelrand met telkens een spitse punt (‘doorn’) tussen twee knoppen. De rest van de console is langs de buitenkant eveneens voorzien van een parelrand. Deze parelrand bestaat de ene keer uit een reeks rondjes (‘parels’) met een driehoekige doorn bij elk raakpunt, en de andere keer uit een doorlopende ‘instulpende parellijn’ die telkens naar binnen ombuigt en kleine instulpingen vormt. De parelrand bestaat meestal voor een deel uit de ene soort en voor een deel uit de andere soort. Elke instulping van de parellijn is voorzien van een horizontaal streepje dat naar buiten steekt en dat evenals de hiervoor genoemde driehoekige punten bij de parelrand als ‘doorn’ wordt aangeduid.
Na de console volgt een gedeelte dat gewoonlijk uit eenzelfde soort instulpende
parellijn bestaat, die door knoppen van de console is gescheiden. Deze parellijn loopt door – soms met een of meer knop‐onderbrekingen waardoor het geheel uit ‘stukken’ parellijn is samengesteld (alleen bij hand A) – waarna de instulpende lijn overgaat in een rechte lijn die iets eerder dan de twee genoemde basislijnen eindigt in een bocht naar links, die meestal de vorm van een U heeft (afb. 15). De parellijn begeleidt en versiert de twee verticale basislijnen. Tussen deze parellijn en de twee langere basislijnen is soms nog een derde lange basislijn getekend, die voortkomt uit de knop waar ook de parellijn begint (bijvoorbeeld op f. IIr, rechter kolom).
Links van de console en de parellijn bevindt zich een reeks wigvormige driehoekjes die
uit ongeveer zes parallelle, steeds korter wordende streepjes zijn opgebouwd en eindigen in een horizontale krul (hierna: streep‐wigjes). Deze wigvormige motiefjes worden telkens afgewisseld door een klein rondje.
Acht bladzijden zijn extra opvallend versierd. In plaats van het verticale penwerk
bevindt zich hier links van de tekstkolom een geschilderde sierlijst, de zogeheten J‐lijst, die in de boven‐ en ondermarge aangevuld is met penwerkdecoratie. Elke J‐lijst geeft een ander patroon te zien. Hij is samengesteld uit een smalle verticale staaf in blauwe (soms rode) dekverf langs de tekst en een repeterend motief dat links van de staaf is aangebracht en dat afwisselend in rode en blauwe dekverf is uitgevoerd. Op één bladzijde is behalve rode en blauwe dekverf ook goud aangebracht (f. 23v: ‘St. Margriet’, afb. 10). De J‐lijst eindigt boven‐ en onderaan meestal in een medaillon van waaruit de randversiering in de boven‐ en ondermarge wordt voortgezet in de vorm van penwerkdecoratie.
48
Decoratieprogramma van de Gulden legende
a
b
Afb. 15 Den Haag, KB, 73 D 9, a) ‘aangezette lijn’ in de vorm van een hondenkop (hand A; f. IIr, detail, vergroot); b) ‘aangezette lijn’ in de vorm van een dubbele ronding met op het raakpunt een kleine ronding en twee doornen (hand A; f. IIIr, detail, vergroot).
2.3.2.2 De decoratieve afwerking van het verticale penwerk aan de boven‐ en onderkant De uiteinden van de basislijnen zijn op verschillende manieren afgewerkt. Het zwaartepunt van de versiering ligt daarbij bij de laatste bocht. Dat wil zeggen dat de afwerking van het penwerk bij de laatste (buitenste) bocht het uitvoerigst en het meest complex is. De opeenvolging van een eerste ‘eenvoudige bocht’ naar een steeds ‘complexer’ afgewerkte bocht is een wezenlijk kenmerk van tronie‐penwerk.55 Rondom deze afgewerkte uiteinden en tussen het penwerk door zijn in twee of drie kleuren inkt – rood, paars en/of blauw – kleine rondjes aangebracht.
In hoofdstuk 5 zal blijken dat bij latere penwerkvarianten, die als afgeleide vormen van tronie‐penwerk beschouwd kunnen worden, dikwijls een andere volgorde werd gehanteerd; zie 5.1, de Haarlemse groep. 55
49
Hoofdstuk 2
a
b Afb. 16 Den Haag, KB, 73 D 9, a) penwerk met langgerekt blad‐in‐zijaanzicht (f. 8r, detail, vergroot); b) penwerk met baardman en tronie (f. 94v, detail, vergroot).
50
Decoratieprogramma van de Gulden legende
De zes meest voorkomende vormen waarmee de verticale basislijnen zijn afgewerkt,
zijn in volgorde van een steeds grotere complexiteit (afb. 15 en 16): 1. een enkelvoudige (korte) bocht naar links; 2. een terugbuigende U‐vormige bocht, die meestal eindigt in een lus. 3. een langgerekte, vrij vlakke bocht waartegen een tweede gebogen lijn ligt – of eigenlijk meestal twee korte gebogen lijnen aan weerskanten, die samen één lijn lijken te vormen doordat de bocht van de basislijn en de tweede ‘onderbroken’ gebogen lijn door middel van een reeks dwarse streepjes als het ware aan elkaar zijn gehecht. 4. een maansikkelvormige kop en profil met onderaan een baardje, hierna aangeduid als ‘baardman’ (zie ook afb. 17). Ter verfraaiing van dit motief is ter hoogte van de ‘neus’ dikwijls een bloemrozet toegevoegd, die met verschillende kleuren of arceringen is ingekleurd en door kleine groene blaadjes wordt omgeven. 5. een groot gekarteld ‘blad‐in‐zijaanzicht’, met de hoofdnerf als onderkant (oftewel de bocht van de lange basislijn). Langs het blad zijn diverse aanvullende, florale elementen aangebracht. Bij de grotere bladeren in de boven‐ en ondermarge bevinden zich dikwijls een of meer tronies, of een bloem‐ of bladmotief, binnen een cirkelvormig omkrullende rank. 6. een nieuwe ‘aangezette lijn’, die vanaf een rechtdoor lopende (binnenste) basislijn van onderaf schuin omhoog gaat en op verschillende manieren is vormgegeven. De aangezette lijn maakt met de rechte basislijn meestal een scherpe hoek omhoog, en heeft de vorm van een ronding, of twee kleinere rondingen met een doorn op het raakpunt van beide rondingen. Soms heeft de lijn de vorm van een hondenkop, die – evenals de baardman – dikwijls is opgesierd met een ingekleurde bloemrozet met omringende groene blaadjes (zie ook afb. 18). De onversierde, omgebogen uiteinden, die hierboven onder 1 en 2 zijn beschreven, komen vooral voor bij het verlengde rechte deel van de parellijn die als eerste ombuigt (de linkerlijn). De uitgerekte vlakke bocht, genoemd onder 3, komt vooral voor bij de tweede ombuigende lijn (de middelste lijn). De meer figuratief gevormde uiteinden, genoemd onder 4 en 5, komen vooral voor bij de derde, laatste ombuigende lijn. De rechtdoorlopende basislijn, die onder 6 genoemd wordt, is altijd de lijn die direct langs de tekstkolom loopt.
Ter verfraaiing van het penwerk zijn hier en daar groene of gele verftoetsen
aangebracht, groen bij rode inkt en geel bij paarse of blauwe inkt. Naast het naar links buigende penwerk in de boven‐ en ondermarge bevindt zich bij de grotere initialen (vier tot zes regels hoog) aan de rechterkant meestal ook penwerk. Dit rechterdeel begint bij de hoek van de kolomspiegel en is uitgevoerd in inkt in de contrastkleur ten opzichte van het linkerdeel. De ene keer is het rechterdeel een spiegelbeeld van het linkerdeel, de andere keer is het op een afwijkende manier vormgegeven (afb. 17). Het laatste komt vooral voor in de ondermarge, die breder is en daardoor meer ruimte bood voor variaties in de versiering.
51
Hoofdstuk 2
Afb. 17 Cambridge, Queens’ College, Ms. 50, tronie‐penwerk met baardman en blad‐in‐zijaanzicht (f. 189v, detail, vergroot).
Afb. 18 Cambridge, Queens’ College, Ms. 50, tronie‐penwerk met hondenkop (f. 47v, detail, vergroot).
52
Decoratieprogramma van de Gulden legende
2.3.2.3 De sierrand langs het initiaalveld Langs de linkerkant van de initiaal of het initiaalveld is een sierrand van penwerk aangebracht. Deze sierrand accentueert de plaats waar de initiaal zich bevindt. Bij initialen vanaf vier regels hoog bevat de sierrand dikwijls een of meer tronies of florale motieven (afb. 4; afb. 13). 2.3.2.4 De uitstraling naar links Behalve door de sierrand wordt de initiaal bovendien op een vrij nadrukkelijke manier geaccentueerd door de ‘uitstraling’ naar links. Dit geldt alleen voor een initiaal in de linker tekstkolom (bij een initiaal in de rechter tekstkolom is hiervoor geen ruimte). De uitstraling bestaat uit één of twee bundels lijnen die horizontaal naar links de marge insteken, vanuit het midden van de letter of vanuit de linker boven‐ en benedenhoek van het initiaalveld, afhankelijk van de vorm van de initiaal (afb. 4). Aan het eind buigen de lijnen deels naar omhoog en deels naar omlaag, waarbij de enkele bundel in tweeën wordt opgeplitst en de twee smallere bundels van elkaar af buigen. De ombuigende lijnen zijn op soortgelijke wijze afgewerkt als het penwerk in de boven‐ en ondermarge, alleen op een kleinere schaal. Als de initiaal zich in de boven‐ of benedenhoek van de kolomspiegel bevindt, is het geheel voorzien van uitstralende bundels penwerk in de boven‐ respectievelijk ondermarge. Dit laatste geldt vooral ook voor initialen in de rechter tekstkolom. 2.3.2.5 De losse elementen Op drie overvloedig versierde bladzijden, waar een J‐lijst onderdeel uitmaakt van de versiering, zijn ‘losse elementen’ aan de versiering toegevoegd. Deze elementen zijn los van de directe versiering langs de tekstkolom ergens in de marge geplaatst en geven de randversiering een voller aanzien. Ze zijn uitgevoerd met pen en inkt en bestaan uit lijnen in de vorm van takken of ranken met erlangs een of meer bloemrozetten die door kleine groene en paarse blaadjes worden omgeven (afb. 11). In de rechtermarge bij ‘Maria Hemelvaart’ bestaat deze versiering onder meer uit een rozet‐medaillon, omringd door tronies, kelkbloemen en bloemrozetten met groene en paarse blaadjes (afb. 1). De diverse losse elementen zijn gearceerd in de contrastkleur en ingekleurd met verschillende kleuren verf. Ook zijn accenten in goud aangebracht. 2.3.2.6 De openingsbladzijde De openingsbladzijde neemt een aparte plaats in (afb. 8). Behalve de sierrand en de horizontale uitstraling bij de twee grote duplex initialen J en S, is de marge geheel opgevuld met randversiering die afwijkt van het gebruikelijke tronie‐penwerk, zoals het hierboven is beschreven. De kern van de randversiering bestaat uit vier smalle gouden staven die samen een kader vormen. De staaf in de linkermarge grenst direct aan de tekstkolom en wordt bij de S‐initiaal onderbroken. De overige drie staven lopen over het midden van de marge.
53
Hoofdstuk 2
Langs de linkerstaaf en rondom de drie andere zijn paarse en blauwe inktlijnen getekend in de vorm van omkrullende ranken waarlangs bloemrozetten en kleine blaadjes zijn aangebracht. Langs de ranken bevinden zich verschillende soorten blaadjes in diverse kleuren en goud. De staven in de boven‐ en rechtermarge zijn verfraaid met medaillon‐ rozetten. De staaf in de ondermarge is voorzien van drie hybride dierfiguren.
2.4 Samenvatting en conclusie Het zomerstuk van de Gulden legende (HS 1), dat in 1450 door broeder Peter, priester in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam, werd geschreven, is voorzien van penwerkdecoratie, het zogenoemde tronie‐penwerk. De decoratie is aangebracht bij de vele initialen, die in grootte van elkaar verschillen en die elk een van de heiligenlevens of een verhandeling over een kerkelijke feestdag inleiden. Met de grootte van de initiaal varieert ook de omvang van de randversiering. De duidelijke accentverschillen in de decoratie leiden tot de conclusie dat de versiering volgens een vooropgezet plan werd aangebracht, dat als decoratieprogramma beschouwd kan worden. Dit programma werd zowel door de kopiist gehanteerd bij het afschrijven van de tekst – vanwege de vlakken die uitgespaard moesten worden voor de initialen – als door de verluchter.
Uit het decoratieprogramma valt af te lezen dat HS 1 werd geschreven voor gebruik in
een convent waar de Derde Regel van St. Franciscus werd onderhouden en dat Margaretha tot patroonheilige had. Persoonlijke aantekeningen in de kalender wijzen naar het Sint‐ Margarethaconvent in Amsterdam, een huis van zusters tertiarissen, en meer in het bijzonder naar Machtelt Dirxdr, die mater van dit convent is geweest en voor wie HS 1 mogelijk werd geschreven. De historica I.H. van Eeghen veronderstelde dat de kopiist broeder Peter dezelfde persoon geweest kan zijn als Peter Dircxz, die in 1474 minister van het Sint‐Paulusconvent was. Het patroniem Dircxz duidt er mogelijk op dat hij een broer van Machtelt Dirxdr was.
HS 1 vormt een geschikt uitgangspunt voor onderzoek naar de herkomst van het
tronie‐penwerk, enerzijds vanwege de aanwezigheid van een uitgebreid colofon, en anderzijds vanwege de diversiteit van de decoratie, die een gevarieerd beeld van de stijlkenmerken te zien geeft. Aan de hand van een gedetailleerde stijlanalyse is een brede basis gelegd om verwante penwerkdecoratie in andere handschriften te kunnen bestuderen op overeenkomsten en verschillen. Uit het analytisch onderzoek is gebleken dat twee verluchters in HS 1 aan het werk zijn geweest, de meester‐verluchter hand A en een ‘leerling’, hand B.
54
3
Andere handschriften met tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
In het voorgaande hoofdstuk werd bij de beschrijving van HS 1 vastgesteld dat de penwerkdecoratie door twee verschillende handen is aangebracht, hand A en hand B. Hand A verzorgde de uitgebreide en complexere decoratie bij de grote en middelgrote initialen en hand B het minder uitvoerige penwerk bij de kleine initialen (zie paragraaf 2.3). Uit de versiering blijkt dat hand A over een aanmerkelijk grotere vakbekwaamheid beschikte dan hand B, hetgeen aannemelijk maakt dat hand A de ‘meester’ is geweest en hand B een ‘leerling’. Behalve een duidelijke overeenkomst in stijlkenmerken zijn er ook opmerkelijke verschillen in de wijze van uitvoering.
Gedurende het inventarisatieproces van handschriften met tronie‐penwerk en de
bestudering van de decoratie kwamen dergelijke verschillen in technische vaardigheid nog duidelijker naar voren. Gaandeweg ontstond het beeld dat penwerkdecoratie in tronie‐stijl afkomstig is van diverse verluchters en derhalve op relatief grote schaal werd geproduceerd, wanneer we als uitgangspunt nemen dat al het penwerk dat bepaalde kenmerken gemeen heeft in deze stijlgroep kan worden ondergebracht. Het markante tronie‐motief is in dat geval lang niet altijd aanwezig, maar de decoratie vertoont in principe wel de volgende stijlkenmerken: 1. een of meer basislijnen lopen aan weerskanten van de initiaal langs de tekstkolom omhoog en omlaag en eindigen in een meer of minder diepe bocht naar links; 2. een tegenliggende, vrij vlakke bochtige lijn is dikwijls met dwarse streepjes aan deze bocht ‘vastgehecht’; 3. de initiaal wordt ondersteund door een ‘console’, die aan de buitenzijde voorzien is van een (instulpende) parelrand met doornen; 4. langs de basislijn is doorgaans een (instulpende) parelrand met doornen aangebracht, die eindigt in een lijn en een bocht naar links; 5. de initiaal wordt gemarkeerd door één of twee naar links ‘uitstralende’ bundels lijnen, die aan het eind van elkaar afbuigen.
Op grond van deze criteria werd een vrij omvangrijke tronie‐groep geformeerd, die
gekenmerkt wordt door onderlinge verschillen zowel in technische vaardigheid als in de wijze van uitvoering. Deze verschillen maakten een onderverdeling in subgroepen noodzakelijk.
In dit hoofdstuk komen de twee belangrijkste subgroepen aan bod, de zogenoemde
kerngroep en de nevengroep. De kerngroep omvat penwerkdecoratie die vrijwel identiek is met tronie‐penwerk van hand A in HS 1. De nevengroep omvat penwerkdecoratie die eveneens (zeer) gelijk is, maar ook bepaalde (kleine) verschillen vertoont of minimaal aanwezig is (dat wil zeggen alleen voorkomt bij kleine initialen die tekstonderdelen van een
55
Hoofdstuk 3
laag hiërarchisch niveau markeren). Bij penwerk van geringe omvang komen de stijlkenmerken minder goed tot uiting, wat mij heeft doen besluiten dit penwerk in de nevengroep in te delen. Beide groepen zijn te dateren binnen het tijdvak 1445‐1460. Het penwerk van hand B in HS 1 is ondergebracht in de nevengroep.
Een aantal handschriften bevat naast tronie‐penwerk ook decoratie van één of meer
categorieën van een hogere status, zoals miniaturen, gehistorieerde initialen en/of geschilderde initialen met geschilderde margedecoratie. Soms komt in één handschrift behalve tronie‐penwerk ook penwerkdecoratie in een andere stijl voor.
Opmerkelijk is het feit dat in geen enkel handschrift tronie‐penwerk voorkomt op het
niveau van de eenregelige initialen, de zogeheten versalen. Eenregelige versalen zijn, evenals de grotere initialen, in verf of bladgoud uitgevoerd en komen onder meer veel voor in getijdenboeken, met name bij de psalmen aan het begin van elk psalmvers (met uitzondering van de eerste versregel, die in principe altijd gemarkeerd wordt door een grotere initiaal). In luxueus versierde getijdenboeken, met voornamelijk geschilderde decoratie, zijn de eenregelige versalen dikwijls versierd met penwerk, wat het contrast tussen het lage en het hoge hiërarchische niveau vergroot. In getijdenboeken met alleen penwerkdecoratie zijn de versalen doorgaans onversierd.
3.1 De kerngroep Tronie‐penwerk dat tot de kerngroep wordt gerekend, komt voor in vijftien handschriften inclusief HS 1. Behalve de Gulden legende van 1450 bestaat de groep handschriften uit elf Middelnederlandse getijdenboeken, een psalter in het Middelnederlands en twee brevieren waarvan één in het Latijn en één in het Middelnederlands (een zogenoemd lekenbrevier, met alleen teksten voor hoogtijdagen).
De penwerkdecoratie van hand A in HS 1 neemt binnen de kerngroep een bijzondere
plaats in vanwege het feit dat de decoratie enkele in het oog springende elementen bevat, die in de andere handschriften niet voorkomen. De meest opvallende elementen zijn de J‐lijsten en de zogenoemde losse elementen. De laatstgenoemde onderdelen zijn extra fraai uitgevoerd door middel van diverse inkleuringen, kleurige arceringen en bladgoud (zie paragraaf 2.3.2). De bijzondere positie van het penwerk in HS 1 hangt onder meer samen met het grote formaat van het handschrift, de soort tekst, geschreven in twee kolommen, en de nadrukkelijke markering van die tekstonderdelen die vanuit liturgisch oogpunt het belangrijkst waren.56 In de vijftiende eeuw worden in de Noordelijke Nederlanden J‐lijsten namelijk vooral aangetroffen in liturgische boeken van groot formaat, geschreven in twee kolommen, zoals missalen en bijbels.
Het Latijnse brevier (LZB; tabel 2, nr. 10) is ook in twee kolommen geschreven, maar is van een veel kleiner formaat. In dit handschrift zijn enkele belangrijke tekstopeningen versierd met geschilderde decoratie in plaats van penwerk. 56
56
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
In de meeste handschriften van de kerngroep zijn zowel de grote als de kleinere
initialen versierd met tronie‐penwerk.57 Vier handschriften zijn tevens voorzien van geschilderde randdecoratie. In drie getijdenboeken zijn enkelbladen met contemporaine bladgrote miniaturen ingevoegd en in twee andere getijdenboeken werden op een veel later tijdstip miniaturen van omstreeks 1505‐1520 bijgebonden. In drie handschriften komt ook ander soort penwerk voor. Voor een nauwkeuriger aanduiding van de verschillende soorten decoratie per handschrift, zie tabel 2, laatste kolom.
Tabel 2 geeft een overzicht van deze vijftien handschriften (voor de verklaring van de
afkortingen in de tweede kolom onder ‘code hs’ zie Bijlage 1). De volgorde waarin de handschriften in de tabel zijn opgenomen is bij de gedateerde handschriften chronologisch en bij de niet‐gedateerde handschriften alfabetisch op ‘code hs’. In de voorlaatste kolom (niveau tronie‐penwerk) staat aangegeven op welke hiërarchische tekstniveaus penwerk in tronie‐stijl voorkomt. 3.1.1 Handschriften met tronie‐penwerk en geschilderde decoratie Eén van de drijfveren om het onderzoek naar tronie‐penwerk ter hand te nemen was de veronderstelling dat het onderzoek naar de datering en lokalisering van vijftiende‐eeuwse Noord‐Nederlandse penwerkdecoratie een belangrijke bijdrage kon leveren aan het onderzoek naar de datering en lokalisering van geschilderde randdecoratie en miniaturen. Daarbij werd uitgegaan van de hypothese dat er relatief veel handschriften zijn met alleen penwerkdecoratie en dat handschriften met dit soort versiering derhalve aanvullende gegevens kunnen leveren, wanneer dezelfde soort penwerkdecoratie ook voorkomt in combinatie met geschilderde randversiering en/of miniaturen.
In tabel 2 staan vier handschriften vermeld waarin op tekstbladzijden ook
contemporaine geschilderde randddecoratie voorkomt; twee van deze handschriften zijn bovendien voorzien van gehistorieerde initialen. Drie handschriften bevatten bladgrote contemporaine miniaturen op ingevoegde enkelbladen (zie tabel 2, laatste kolom en de toelichting eronder).
In twee getijdenboeken (NUB en OXK) zijn de openingsbladzijden voorzien van grote
geschilderde initialen en geschilderde randversiering. In OXK zijn deze grote letters zes tot acht regels hoog en is de randversiering uitgevoerd in Haarlemse takkenbos‐stijl. In NUB zijn deze letters van het hoogste niveau drie tot vijf regels hoog en is de decoratie uitgevoerd in Utrechtse stijl (afb 19).58 De middelgrote, secundaire initialen in NUB (meestal drie regels
57 Voor het getijdenboek PROV (tabel 2, nr. 13) geldt dit alleen voor de openingsbladzijde van de Dodenvigilie. De overige openingsbladzijden in dit handschrift zijn voorzien van penwerk in een geheel andere stijl; zie paragraaf 5.1. 58 Voor de randdecoratie in NUB vgl. The Golden Age, fig. 62, 73; voor de randdecoratie in OXK vgl. Kriezels, nrs. 81, 83, 85. De randen in NUB zijn een afgeleide, afgezwakte variant van de afgebeelde decoratie. De randen bestaan uit een brede verticale staaf met groene blaadjes langs dunne takken in zwarte inkt, gouden blaadjes en stekelige florale elementen, de zogenoemde ‘kaardenbollen’.
57
Hoofdstuk 3
Tabel 2. Handschriften met tronie‐penwerk van omstreeks 1445‐1460: de kerngroep nr. code hs1
datering
plaats
a) gedateerde handschriften: 1 OLD 1447
kopiist eigenaar / bestemming2
inhoud5 niveau6 overige decoratie7
GB
1,2,3
JdV
1,2,3
GB
1,2,3
a+
GB
1,2
[a+,c]
Amsterdam? (St. Nicolaas 2de belijder in litanie) 8 2 HS 1 1450 St.‐Paulus, Peter [Machtelt Dirxdochter, A’dam St.‐Margrietenconvent, A’dam] 3 CAQ8 1453 Amsterdam? (‘salighe vader Nicolaus’) 8 3 4 RCB [1457cc] [litanie: 3de orde] b) ongedateerde handschriften: 5 AVU8 1445‐1455 6 BKB 4603 1445‐1455 [litanie: 3de orde] 7 GUB 1450‐1460 Hoorn (St. Cyriacus rood) 8 HKB 68 1445‐1455 Alijt Heynendochter, St.‐Luciaconvent, Amsterdam 9 KBK8 1455‐1460 [litanie: 3de orde] 10 LZB 1445‐1455 [litanie: 3de orde] 11 NUB8 1450‐1460 12 OXK 1455‐1460 13 PROV8 1455‐1460
1,2,3
GB BR (L) GB GB GB
1,2,3 2,3 2, 3 3 1,2
b,c,d c a+,c d, [a+]
GB GB
1,2 1,2,3
b,c a+
1
Voor de verklaring van de afkortingen onder ‘code hs’ zie Bijlage 1. [litanie: 3de orde]: St. Martinus is eerste in reeks belijders, en St. Maria Magdalena eerste in reeks maagden en weduwen. 1457cc: het handschrift bevat computistische cirkels met het jaartal 1457. Voor de West‐Friese reeks rode heiligen zie onder paragraaf 6.4. GB: getijdenboek; JdV: Jacobus de Voragine, Gulden legende; PS: psalter; HS: Henricus Suso, Honderd artikelen; BR: brevier; LB: lekenbrevier; (L): Latijnse tekst. Het hiërarchische niveau dat versierd is met tronie‐penwerk: 1: hoog hiërarchisch niveau; 2: secundair niveau, middelgrote initialen; 3: tertiair niveau, kleine initialen (geen versalen van één regel hoog). a+: miniaturen met randversiering; [a+]: van latere datum; b: gehistorieerde initialen; c: geschilderde randversiering; [c]: van latere datum; d: één of meer soorten penwerk in een andere stijl. HS 1: afb. 1, 2, 4, 6, 7bc, 8‐11, 13‐16; CAQ: afb. 17, 18; RCB: afb. 22, 67; AVU: afb. 65; HKB 6: afb. 24a, 64; KBK: afb. 24bc, 53, 68, 69; NUB: afb. 19, 20; PROV: afb. 39; UCC 1: afb. 21.
3 4 5
6
7
8
58
[litanie: 3de orde] West‐Friesland (West‐Friese reeks rode heiligen)4
LB
TUB
2
d
14 15
UCC 18
1450‐1455 1455‐1460
PS 1,2 GB,HS 1,2,3 GB 1,2
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Afb. 19 Nijmegen, UB, hs. 318, geschilderde decoratie in ‘Utrechtse’ stijl (‘kaardenbollen’) en tronie‐ penwerk (f. 80r).
59
Hoofdstuk 3
Afb. 20 Nijmegen, UB, hs. 318, tronie‐penwerk met hondenkop (f. 38v).
60
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Afb 21
Utrecht, Museum Catharijneconvent, StCC h1, ‘Laatste Oordeel’ (Meesters van de Haarlemse Bijbel); Boetpsalmen, openingsbladzijde met tronie‐penwerk (ff. 117v‐118r).
61
Hoofdstuk 3
Afb. 22 Rotterdam, Centrale Bibliotheek, hs. 96 G 8, Mariagetijden, openingsbladzijde, tronie‐ penwerk overschilderd met strooirand, ca. 1505‐1515 (f. 20r).
62
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
hoog) markeren het begin van de uurgetijden en zijn met tronie‐penwerk versierd (afb. 20).
Op enkele openingsbladzijden is bij uitzondering ook penwerk aangebracht bij de
tweeregelige initialen van het tertiaire niveau.59 De middelgrote initialen in OXK (drie tot vier regels hoog) zijn daarentegen, evenals de openingsbladzijden, voorzien van geschilderde randversiering in Haarlemse takkenbos‐stijl. In dit handschrift zijn alleen de tweeregelige initialen van het tertiaire niveau – onder meer bij het begin van de psalmen en hymnen – versierd met tronie‐penwerk.
In het Latijnse brevier in Luzern komen twee gehistorieerde initialen voor van de hand
van de Meesters van Otto van Moerdrecht en drie gedecoreerde initialen met randversiering in Haarlemse stijl (LZB).60 Bovendien bevat dit handschrift achterin penwerkdecoratie in een andere (Utrechtse?) stijl. In een getijdenboek in Tilburg zijn de meeste openingsbladzijden voorzien van een gehistorieerde initiaal in de stijl van de Meesters van de Haarlemse Bijbel (TUB).61 In dit getijdenboek werd het penwerk, in tegenstelling tot wat men zou verwachten, aangebracht na het schilderwerk. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de openingsbladzijde van de Dodenvigilie, waar het penwerk rond de initiaal C (‘Coemt’) direct onder de geschilderde initiaal is ingepast binnen de krappe ruimte die nog beschikbaar was (f. 153r). In NUB en OXK werd dezelfde volgorde gehanteerd. In deze getijdenboeken blijkt dit uit enkele kleine details waar de rode inkt van het penwerk over de geschilderde decoratie heen gaat.62 Dit kan betekenen dat deze handschriften van elders kwamen, reeds voorzien van geschilderde decoratie bij de grotere initialen, en dat vervolgens het penwerk werd aangebracht. Een andere mogelijkheid is dat het schilderwerk eerst werd ‘uitbesteed’ en dat het versierwerk bij de kleinere initialen in de eigen werkplaats (tevens schrijfatelier?) werd voltooid.
In drie van de elf getijdenboeken zijn tijdens het bindproces contemporaine bladgrote
miniaturen met randversiering aan het boekblok toegevoegd (CAQ, OXK, UCC 1). Deze miniaturen zijn evenals de gehistorieerde initialen in TUB van de hand van de Meesters van de Haarlemse Bijbel. In OXK is de geschilderde randversiering rond de miniaturen en die op de tegenoverliggende tekstbladzijde uitgevoerd in Haarlemse takkenbos‐stijl, waardoor de bladzijden met miniaturen en de tegenoverliggende tekstbladzijden een homogeen geheel vormen. In CAQ en UCC 1 zijn de tekstbladzijden versierd met tronie‐penwerk, waardoor de randversiering op deze bladzijden een duidelijk contrast vormt met de randversiering op de bladzijden met miniaturen (afb. 21). De getijdenboeken RCB en PROV bevatten ook
Ff. 84r, 115v. Voor de Meesters van Otto van Moerdrecht zie Van Bergen 2007. 61 De geschilderde randversiering op de openingsbladzijden in TUB ontbreekt vrijwel geheel doordat de drie buitenmarges van deze bladen zijn weggesneden, met behoud van de tekst. Zie voor een beschrijving van dit handschrift Wierda 2006, pp. 36‐37. 62 In NUB is op f. 80r links onderaan te zien dat de rode inkt van het penwerk over een groen blaadje en de zwarte inkt van de geschilderde randversiering heen gaat. In OXK is dit het geval op f. 88v, waar de rode inkt van het penwerk op de zwarte inkt van de staaf ligt; soortgelijke details zijn te zien op ff. 40r en 93v. In NUB lijkt de tweeregelige initiaal C (‘Coemt’) op de openingsbladzijde van de Dodenvigilie eveneens ingepast te zijn binnen de ruimte die nog beschikbaar was, nadat de geschilderde randversiering was aangebracht (f. 84r). 59 60
63
Hoofdstuk 3
ingevoegde miniaturen, maar deze werden op een veel later tijdstip bijgebonden en dateren van omstreeks 1505‐1520.63 In RCB werd omstreeks die tijd bovendien op de meeste openingsbladzijden het penwerk overschilderd met randversiering in zogeheten strooirand‐ stijl (waarbij bloemen en kleine insecten op de rand lijken te zijn uitgestrooid en door de onderliggende schaduwen diepte wordt gesuggereerd). Dit handschrift werd bijgevolg niet alleen aangepast aan de smaak van de tijd door eigentijdse miniaturen in te voegen, maar ook door de randversiering te actualiseren (afb. 22). 3.1.2 De kerngroep: aanknopingspunten voor de datering Vier van de vijftien handschriften in tabel 2 zijn gedateerd of te dateren aan de hand van een aanwijzing in het desbetreffende handschrift. Drie handschriften hebben een colofon met de datum waarop het schrijven van de tekst werd voltooid – 1447, 1450 (HS 1) en 1453 – en een vierde handschrift is bij benadering te dateren aan de hand van het jaartal 1457, dat voorkomt in twee computistische cirkels.64 Deze jaartallen bestrijken samen de periode 1447‐ 1457. Het penwerk in deze handschriften dateert waarschijnlijk van omstreeks dezelfde tijd als de geschreven tekst, gezien het feit dat de jaartallen tamelijk dicht bij elkaar liggen. Het lijkt dan ook verantwoord deze jaartallen – met de nodige voorzichtigheid – als uitgangspunt te gebruiken bij de datering van het tronie‐penwerk in de niet‐gedateerde handschriften.
Onderlinge vergelijking van de penwerkdecoratie in de diverse handschriften leidde
tot de conclusie dat het tronie‐penwerk in de loop van de periode 1445‐1460 een ontwikkeling doormaakte die houvast biedt bij de datering. Een belangrijk aspect is bijvoorbeeld de suggestie van driedimensionaal omkrullende bladeren, die steeds nadrukkelijker tot uitdrukking komt. Bij het dateren bieden onder meer de volgende stijlkenmerken een goed houvast: 1) de verschillende vormen van de baardman; 2) de dieptewerking van ombuigende delen van bladeren; 3) de ontwikkeling van de bladknoppen langs de ranken tot kleine bladeren respectievelijk puntige uitgroeisels (afb. 23; afb. 24). 3.1.3 De kerngroep: aanknopingspunten voor de lokalisering Behalve de Gulden legende (HS 1), die blijkens het colofon werd geschreven in het Sint‐ Paulusconvent in Amsterdam, bevat geen enkel handschrift informatie over de plaats van herkomst. Wel is een van de handschriften voorzien van een eigendomsmerk dat waarschijnlijk betrekking heeft op de oorspronkelijke bezitter van het boek. Dit eigendomsmerk bevindt zich in het Middelnederlandse lekenbrevier (HKB 6) en bestaat uit
De miniaturen in beide handschriften zijn in de stijl van de zogeheten Meesters van de Suffragia; zie The Golden Age, p. 288, Pl. 106‐109. 64 Computistische cirkels komen regelmatig voor in getijdenboeken en werden gebruikt bij het berekenen van de paasdatum van een bepaald jaar; zie CMD‐NL 2, pp. 5‐9. Zie ook hoofdstuk 1, noot 9. 63
64
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
a b Afb. 23 Ontwikkeling van de vormgeving: a) ‘aangezette lijn’, ca. 1445‐1455; b) ‘baardman’, ca. 1440‐ 1460
een in rode inkt geschreven inscriptie op folio 221: ‘Dit is Alijt heynen dochters boec’. Alijt Heynendochter was omstreeks 1466‐1486 mater in het Sint‐Luciaconvent in Amsterdam, een convent van zusters tertiarissen. Op 3 november 1509 overleed zij, hetgeen blijkt uit het overlijdensbericht dat op 3 november is bijgeschreven in het memorieboek van dit convent.65 Op grond van dit gegeven kan worden vastgesteld dat HKB 6 werd geschreven voor een tertiaris die in een van de derde‐orde‐conventen in Amsterdam woonde. Twee andere handschriften bevatten eveneens aanwijzingen op grond waarvan kan worden vastgesteld welke de mogelijke plaats van bestemming van het desbetreffende handschrift is geweest. Deze twee handschriften, beide getijdenboeken, getuigen van een speciale aandacht voor St. Nicolaas, de patroonheilige van de parochiekerk van Amsterdam (OLD, CAQ). In de heiligenlitanie in OLD staat Nicolaas op de tweede plaats in de reeks belijders, direct na Martinus, die als patroonheilige van de stad Utrecht (waar de zetel van het bisdom Utrecht was gevestigd) in Noord‐Nederlandse getijdenboeken gewoonlijk op de eerste plaats staat.66 Deze tweede plaats is een ongebruikelijke en zeer hoge plaats voor de Amsterdamse patroonheilige, die derhalve mogelijk verband houdt met een Amsterdamse bestemming van het handschrift. In CAQ komt in een smeekbede tot deze heilige de volgende passage voor: ‘Bidt voer ons salighe vader nycolaus’, informatie die eveneens kan wijzen op
Manchester, John Rylands University Library, Ms. Dutch 10; Hülsmann 2000, p. 177, nr. 28. OLD, f. 135r. Met dank aan wijlen professor Jos.M.M. Hermans, die dit handschrift onder mijn aandacht bracht.
65 66
65
Hoofdstuk 3
a
b
c Afb. 24 Verschillende stadia in de ontwikkeling van de knoppen langs een blad‐in‐zijaanzicht (ca. 1450‐1460): a) ‘ronde knoppen’, b) ‘ontkiemende knoppen’, c) ‘puntige uitgroeisels’ a) Den Haag, KB, 74 G 6 (f. 1r. detail); b, c) Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189 (ff. 100r, 52r, details).
66
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
een Amsterdamse bestemming, maar die wel met de nodige voorzichtigheid gehanteerd moet worden.67 Beide getijdenboeken, CAQ en OLD, werden waarschijnlijk geschreven voor gebruik door leken. Dit kan worden afgeleid uit het feit dat in de heiligenlitanie de reeks maagden en weduwen begint met de naam van de heilige Agnes (resp. Agneta), zoals gebruikelijk in een groot aantal Noord‐Nederlandse getijdenboeken met een ‘Utrechtse’ kalender (dat is een heiligenkalender waarin de hoogtijdagen die in het bisdom Utrecht zijn voorgeschreven op een speciale manier gemarkeerd zijn, meestal doordat ze in rood zijn geschreven). In getijdenboeken voor gebruik in conventen van de Derde Orde van St. Franciscus binnen het bisdom Utrecht staat daarentegen Maria Magdalena op deze eerste plaats, terwijl Martinus vooraan in de reeks belijders staat. Dit is mij gebleken uit eigen onderzoek en wordt bevestigd in de litanie in het rituale Ordo recipiendi fratres et sorores ad ordinem [S. Francisci de Penitentia] (zie paragraaf 4.1.2).68
In vier van de elf getijdenboeken in tabel 2 staan Martinus en Maria Magdalena
vooraan in hun reeks (RCB, BKB 4603, KBK, TUB).69 Van de overige zeven getijdenboeken staat in zes handschriften Agnes (of Agneta) op de eerste plaats van de maagden en weduwen (OLD, CAQ, GUB, NUB, OXK, UCC 1); in het zevende handschrift wordt deze plaats ingenomen door Aechte (PROV; in dit handschrift staat Agnes op de vijfde plaats).
3.2 De nevengroep Penwerkdecoratie die in de nevengroep is ondergebracht, komt voor in negentien handschriften, inclusief HS 1. Het penwerk van hand B in HS 1 bevindt zich bij de meeste kleinere initialen van drie regels hoog en alle initialen van twee regels hoog, en is ingedeeld bij de nevengroep, omdat het minder gedetailleerd en grover van uitvoering is vergeleken met het fijngetekende penwerk van hand A.
Gelet op de stijlverwantschap die de diverse
nevenvarianten te zien geven, lijkt het waarschijnlijk dat meerdere penwerkverluchters in de directe omgeving van hand A hun opleiding hebben genoten. Het is derhalve aannemelijk dat het penwerk van de nevengroep afkomstig is uit dezelfde werkplaats of dat het binnen de invloedssfeer ervan is ontstaan. Wanneer we de verschillende handschriften overzien valt op dat de penwerkdecoratie lang niet in alle Afb. 25 Den Haag, KB, 73 D 9, handschriften voorzien is van het markante tronie‐motief. Dit ‘St. Saturnijn’ (f. 208v, detail). 67 CAQ, f. 204r. Uit onderzoek is mij gebleken dat in de smeekbeden (suffragien) tot diverse heiligen – gebeden die dikwijls in een getijdenboek zijn opgenomen – soms meerdere heiligen met ‘vader’ worden aangeroepen, zoals bijvoorbeeld in hs. I G 22 (Amsterdam, Universiteitsbibliotheek): f. 71r (‘zalige vader augustijn’), f. 73r (‘zalige vader Jeronime’), f. 76v (‘zalige vader nycolae’), f. 82v (‘vader francisce’). 68 Volgens B. Kruitwagen staat de heilige Maria Magdalena in de officiële Litanie van Alle Heiligen vóór alle vrouwelijke heiligen, hoewel zij tot de categorie ‘nec virgines nec martyres’ behoort; Kruitwagen 1942, p. 172. 69 BKB 4603 bevat tevens de Honderd artikelen van Henricus Suso.
67
Hoofdstuk 3
Tabel 3. Handschriften met zeer verwant penwerk van omstreeks 1445‐1460: de nevengroep nr. code hs1
datering
plaats
kopiist
a) gedateerd handschrift; penwerk met tronies: 1 ABP [1448t]2 2
1450
inhoud4
niveau penwerk5
overige decoratie6
[litanie; 3de orde]; Bavo laatste van belijders [Amsterdam, St.‐Margriet]
GB
3
a+,c,d, 4
St.‐Paulus, Peter JdV 3 (hand B) hand A A’dam b) gedateerde handschriften; penwerk zonder tronies: 3 HKB 18 1452 man [Weesp, Oude Convent] JR 1,2 4 SWL 1456 PR 1,2 c) ongedateerde handschriften; penwerk met tronies: 5 HKB 1 14[49?] JdV 1,2,3 6 LUB 2607 1455‐1460 LvJ 1,2 7 UCC 47 1450‐1460 [litanie: 3de orde] GB 1,2 d) ongedateerde handschriften; penwerk zonder tronies: 8 AUB 657 1445‐1450 Amsterdam, St.‐Cecilia BV (L) 1,2,3 9 BKB 10007 1445‐1450 [litanie: 3de orde]; Martijn, GB 3 a+,b,c,d, 4 Nicolaas 10 BKB 7017 1445‐1450 [litanie: 3de orde] GB 1,2 1445‐1450 [litanie: 3de orde] GB 1 d 11 GCB 12 HHB7 1445‐1450 [litanie: 3de orde] GB 1,2 1445‐1450 man Haarlem, St.‐Margaretha HB 1,2 13 HKB 37 14 HKB 347 1440‐1450 Dyewer arnt van hovendr. GB 1,2 a+,b,c tutrecht; litanie: Augustijn, Martijn 1445‐1450 N (L) 1 15 HKB 44 PE 1,2 16 HMM 41 1445‐1450 Anna Michielsdochter, GvW 1 17 LUB 1029 1450‐1460 dochters Van Persijn, Begijnhof, Amsterdam 18 LUB 2475 1450‐1460 [litanie: 3de orde] GB 1,2 Maarri iansdr, Amsterdam? GB 1,2 19 OXB 1257 1445‐1450 litanie: Martijn, Nicolaas 1 Zie voor verklaring van de afkortingen onder ‘code hs’ Bijlage 1. 2 [1448t]: het handschrift bevat een intervaltafel (intervallum minor) over de periode 1448‐1481. 3 [litanie: 3de orde]: St. Martinus is eerste in de reeks belijders en St. Maria Magdalena eerste in de reeks maagden en weduwen. 4 GB: getijdenboek; JdV: Jacobus de Voragine, Gulden legende; JR: Johannes Ruusbroec, Vanden gheesteliken tabernakel; PR: Prekel der minnen; LvJ: Leven van Jezus; GvW: Godfried van Wevel, Van XII graden der doechden; BV: Biblia Vulgata; HB: Historiebijbel; N: nocturnale; PE: perikopen; (L): Latijnse tekst 5 Het hiërarchische niveau dat versierd is met penwerk; 1: hoog hiërarchisch niveau; 2: secundair niveau, middelgrote initialen; 3: tertiair niveau, kleine initialen (geen versalen van één regel hoog). 6 a+: miniaturen met randversiering; b: gehistorieerde initialen; c: geschilderde randversiering; d: één of meer soorten penwerk in een andere stijl; 4: versalen met penwerk. 7 HS 1: afb. 3, 5, 7a, 25; LUB 260: afb. 26, 27; AUB 65: afb. 28; BKB 1000: afb. 33, 34; HHB: afb. 29; HKB 3: afb. 30, 31; HKB 34: afb. 35; OXB 125: afb. 32.
68
HS 17
eigenaar / bestemming3
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
is mede afhankelijk van het hiërarchische niveau van de tekstonderdelen dat door het penwerk wordt gemarkeerd, omdat het tronie‐motief vooral voorkomt bij de grotere initialen. Bij hand B in HS 1 komt dit motief tweemaal voor. Bij het begin van de legende van St. Saturnijn is het motief tweemaal afgebeeld tegen een gearceerde achtergrond in rode inkt (f. 208v; afb. 25); bij het leven van de woestijnvader abt Arsenius komt het motief eenmaal voor en is de achtergrond uitgevoerd in de meer gebruikelijke groene verf (f. 231v).
In tabel 3 zijn de handschriften met penwerkdecoratie die in de nevengroep werd
ondergebracht, in een viertal groepen onderverdeeld, enerzijds op grond van het feit of ze wel of niet gedateerd zijn en anderzijds op grond van het feit of het tronie‐motief wel of niet in het penwerk voorkomt. Dit heeft geresulteerd in een onderverdeling in de vier rubrieken a, b, c en d. Vier van de negentien handschriften bevatten behalve het penwerk ook geschilderde initialen met randversiering. De meeste handschriften zijn alleen versierd met penwerkdecoratie. De volgorde waarin de handschriften in de tabel zijn opgenomen, is bij de gedateerde handschriften chronologisch en bij de niet‐gedateerde handschriften alfabetisch op ‘code hs’. In de voorlaatste kolom (niveau penwerk) staat aangegeven op welke hiërarchische tekstniveaus penwerk in tronie‐stijl voorkomt (voor de verklaring van de afkortingen in de tweede kolom onder ‘code hs’ zie Bijlage 1). 3.2.1 De handschriften met penwerkdecoratie van de nevengroep De handschriften met penwerkdecoratie van de nevengroep bevatten een grotere variatie aan teksten dan die met penwerk van de kerngroep (vgl. tabel 2 en tabel 3, kolom ‘inhoud’). Behalve negen getijdenboeken in het Middelnederlands omvat deze groep handschriften vier boeken met stichtelijke teksten, twee met een Gulden legende (inclusief HS 1), een Historiebijbel en een Evangelistarium of perikopenboek,70 alle in het Middelnederlands. De overige twee handschriften zijn een Nocturnale (een brevier met alleen de nachtgetijden) en een Vulgaat (Genesis‐Ruth), beide in het Latijn.
Behalve HS 1, waarin zoals bekend een uitgebreid colofon is opgenomen, zijn twee
andere handschriften voorzien van een colofon waarin alleen de datum van voltooiing vermeld staat (HKB 18, 1452; SWL, 1456). Uit een vers dat voorafgaat aan het colofon in HKB 18, blijkt bovendien dat het handschrift is geschreven door een man. Een vierde handschrift kan bij benadering gedateerd worden aan de hand van een ingevoegd blad met een intervaltafel (intervallum minor) die begint met het jaar 1448; dit blad werd geschreven door een andere kopiist (ABP).71
HKB 18 werd in 1452 ‘daechs na St benedictus dach in maerte’ (22 maart) voltooid en
bevat de Middelnederlandse tekst Vanden gheesteliken tabernakel van Jan van Ruusbroec. Het Een evangelistarium of perikopenboek bevat de lezingen van de vier evangeliën zoals die in de loop van het kerkelijk jaar tijdens een mis werden gelezen of gezongen; zie Wüstefeld 1993a, p. 27. 71 In een intervaltafel (intervallum minor) staan per jaar en per regel onder meer onder elkaar de gegevens vermeld die nodig zijn om de paasdatum te berekenen; zie ook noot 8 (hoofdstuk 1). Voor ‘intervallum’ zie Strubbe & Voet 1991, p. 485. 70
69
Hoofdstuk 3
is een eenvoudig handschrift dat is samengesteld uit papieren katernen, waarvan de buitenste bifolia van perkament zijn. Dit handschrift is geschreven in een littera hybrida en behoort tot de zogeheten ‘Collectie Weesp’, een collectie van 51 handschriften en 57 incunabelen, die jarenlang onopgemerkt in een kast in de kamer van de kerkmeesters van de Sint‐Laurenskerk in Weesp had gestaan, totdat de boeken in 1837 werden ontdekt door de toenmalige predikant van deze kerk, de heer F.H.G. Iterson. In 1847 werd de hele verzameling aangeboden aan koning Willem II ter bewaring in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag.72 Het handschrift is waarschijnlijk afkomstig uit Sint‐Jan Evangelist, ook wel het Oude Convent genoemd, een huis van zusters tertiarissen die in 1399 de Derde Regel van St. Franciscus hadden aangenomen.73 Het is de vraag hoe HKB 18 in Weesp terecht is gekomen. Werd het boek in Amsterdam voor het tertiarissenconvent vervaardigd of gebeurde dit ter plaatse in Weesp? De laatste mogelijkheid is heel goed denkbaar, gezien het feit dat in de periode 1461‐1482 ten minste zes handschriften werden geschreven door Petrus Zwaninc, priester in het Oude Convent in Weesp, waarvan vier voor de bibliotheek van dit convent bestemd waren. In het memorieboek van het Oude Convent wordt Petrus Zwaninc aangeduid als ‘onse biechtvaders medeghesel’ (doorgaans aangeduid als socius, de tweede man naast de biechtvader, die deze bij afwezigheid kon vervangen).74
Het penwerk in HKB 18 vertoont – evenals het penwerk in twee handschriften die door
Petrus Zwaninc werden geschreven – een duidelijke verwantschap met de tronie‐stijl. De versiering is tamelijk uniform, maar wel van goede kwaliteit, dat wil zeggen getekend met een fijne pen en met een vaste hand. Het geheel bestaat uit een korte parelrand met doornen bij de initiaal, de sierrand, die aan weerskanten van de initiaal langs de tekst wordt voortgezet als instulpende parellijn met doornen. De basislijnen langs de tekst eindigen in eenvoudige bochten. Boven‐ en onderaan is tegen beide buitenste bochten een lichtgebogen lijn met streepjes aangehecht, die aan weerskanten ombuigt (f. 162v). Een enkele keer bevindt zich onderaan tegen de recht doorlopende basislijn een fraai getekende hondenkop (f. 156v). De met penwerk versierde initialen komen alleen voor op perkamenten bladen, niet op die van papier.
Het andere gedateerde handschrift is geschreven op perkament en bevindt zich in
Stuttgart. Het bevat ‘een prekel der minnen in den gheminden here ihesum’, onderverdeeld in drie delen of ‘boeken’ (SWL). Het penwerk vertoont diverse kenmerkende motieven, zoals de baardman, de hondenkop en een enkele of dubbele bolle bocht die tegen een rechtdoorlopende basislijn is geplaatst. Tronies komen niet voor en de bochten boven‐ en onderaan de basislijnen zijn dikwijls enkelvoudig (zonder aangehechte bocht of andersoortige versiering).
Vlessing 1982, pp. 113‐114. Goudriaan 1998, p. 244. 74 Zie voor Petrus Zwaninc paragraaf 7.2. Met dank aan dr. Jaap van Moolenbroek voor zijn mededeling over de betekenis en de rol van de socius. 72 73
70
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Twee handschriften die niet voorzien zijn van een colofon of eigendomsmerk, zijn
versierd met penwerkdecoratie die zeer gelijk is aan tronie‐penwerk van de kerngroep. Bepaalde aspecten wijken echter af, met name bij de grote initialen, waar de versiering zoals gebruikelijk uitvoeriger is. Een van deze handschriften is een getijdenboek, waarin zowel de grote als de kleinere initialen met penwerk zijn versierd (UCC 47). De versiering is iets minder fijn uitgevoerd dan het tronie‐penwerk van hand A, waarschijnlijk doordat een bredere pen is gehanteerd. Het grovere aspect komt onder meer tot uiting in de bolle rondingen van de parels en de tamelijk grote instulpingen van de parellijn (door de bredere pen zijn de instulpende bochten groter dan die van hand A). De algehele penvoering is daarentegen zeer gelijk aan die van hand A, met name bij de kleinere initialen. Het zijn derhalve vooral de openingsbladzijden die een afwijkend beeld te zien geven. Het profiel van de tronies op deze bladzijden, met uitvoerig penwerk in de boven‐ en ondermarges, is tamelijk grof getekend en de donkergroene verf waarmee het penwerk is ingekleurd, overheerst het algehele beeld. De heiligenlitanie vertoont kenmerken van de ‘usus’ in derde‐ orde‐conventen: Maertijn (Martinus) staat vooraan in de reeks belijders en Maria Magdalena is eerste in de reeks maagden en weduwen (zie paragraaf 3.1.3).
Het andere handschrift met penwerk dat zeer dicht staat bij het penwerk van de
kerngroep, bevat een Middelnederlandse versie van het Pseudo‐Bonaventura‐Ludolfiaanse leven van Jesus (LUB 260). Ook in dit handschrift komen bij de grotere initialen tronies voor die qua uitvoering afwijken van die van de kerngroep. Hier valt echter vooral de afwijkende vorm van de oren op, die sterk doen denken aan hangende hondenoren (afb. 26). Andere opvallende kenmerken in LUB 260 zijn: 1) de lange, complex ingevulde consoles bij de grote initialen; 2) de reeks kleinere consoles, die voor een deel de plaats hebben ingenomen van een lange parelrand of instulpende parellijn; 3) het grote aantal horizontale streepjes die langs de consoles zijn aangebracht in plaats van een parelrand of instulpende parellijn (afb. 27).
Een handschrift in Den Haag, geschreven op papier, bevat een Middelnederlandse
versie van de Legenda aurea van Jacobus de Voragine (HKB 1). De tekst omvat het winterdeel en het begin van het zomerdeel tot aan 24 juli (St. Christina), en is geschreven in twee kolommen in een littera cursiva (katernen 1 t/m 7) en een littera hybrida (katernen 8 t/m 17; op f. 85r, de eerste bladzijde van het achtste katern, worden cursiva en hybrida door elkaar gebruikt). De legenden zijn deels ontleend aan de Noord‐Nederlandse en deels aan de Zuid‐ Nederlandse vertaling.75 In het colofon achterin stond onder meer het jaar van voltooiing vermeld. Een deel van het jaartal is echter weggeradeerd, waardoor alleen het begin nog goed leesbaar is: ‘I dusent iiij. hondert [‘ende il’= 49?]’ (f. 205v). Het handschrift is niet voorzien van een eigendomsmerk. Het penwerk is relatief eenvoudig van aard. Dit kan mede het gevolg zijn van de papieren ondergrond waarop de versiering is aangebracht. Papier was
Deschamps 1972, nr. 70.
75
71
Hoofdstuk 3
Afb. 26 Leiden, UB, Ltk. 260, tronies met ‘hangende’ oren (f. 11r, detail, vergroot).
72
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Afb. 27 Leiden, UB, Ltk. 260, penwerk opgebouwd uit een reeks kleinere consoles langs het tekstblok in plaats van een parelrand (f. 2r).
73
Hoofdstuk 3
Afb. 28 Amsterdam, UB (UvA), I D 65, Biblia vulgata, begin Leviticus (f. 60r).
74
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Afb. 29 ’s‐Heerenberg, Huis Bergh, hs. 5, tronie‐penwerk, ca. 1445‐1450 (f. 1r).
in die tijd door de vezelachtige structuur minder geschikt om met pen en inkt op te tekenen dan het gladde perkament, tenzij het oppervlak goed glad geprepareerd was. De versiering is tamelijk uniform en bestaat meestal uit twee basislijnen aangevuld door een derde die voortkomt uit een instulpende parellijn. Deze drie lijnen eindigen elk in een korte bocht, waarbij de middelste van de drie dikwijls voorzien is van een korte gebogen lijn die er met dwarsstreepjes als het ware aan is vastgehecht. Op de openingsbladzijde bestaat de versiering uit een doorlopende instulpende parellijn, die vanaf de initiaal tot aan de ondermarge doorloopt en feitelijk uit een aantal stukken parellijn is opgebouwd. Deze ‘samengestelde parellijn’ is vergelijkbaar met het tronie‐penwerk in HS 1, waarvan werd vastgesteld dat het kenmerkend is voor hand A (zie paragraaf 2.3). Er zijn meer overeenkomsten met het penwerk van hand A, zoals de tronie in de initiaal D op folio 140 verso laat zien en de hondenkop onderaan het penwerk op folio 128 recto. Uit deze details blijkt dat de penwerkverluchter van HKB 1 over de vaardigheid beschikte om een goed product af te leveren, ondanks het feit dat het penwerk tamelijk uniform is. Bij nadere bestudering lijkt het overigens waarschijnlijk dat er twee handen aan het werk zijn geweest, gezien bepaalde verschillen in de wijze van uitvoering. Als deze waarneming juist is, is er sprake geweest van een taakverdeling vergelijkbaar met die in HS 1, waarin de
75
Hoofdstuk 3
penwerkdecoratie immers deels door hand A en deels door hand B werd aangebracht.76 In 1981 maakte Eef A. Overgaauw tijdens een werkcollege een uitvoerige, codicologische beschrijving van HKB 1. Ten behoeve van deze beschrijving deed hij ook onderzoek naar de watermerken van het papier en kwam daarbij uit op goed gelijkende watermerken uit de periode 1429‐1454.77
Een Vulgaat met de eerste acht boeken van het Oude Testament (Genesis‐Ruth) bevat
penwerk dat in allerlei opzichten zeer gelijk is aan tronie‐penwerk van de kerngroep, behalve dat er geen tronies in voorkomen (AUB 65; afb. 28). Deze bijbel is afkomstig uit het bezit van het Sint‐Ceciliaconvent in Amsterdam, gezien het eigendomsmerk op fol. 9 verso: ‘liber conventus sororum sancte cecylie in amstelredam’. Dit convent werd bewoond door zusters tertiarissen die leefden volgens de Derde Regel van St. Franciscus. Het begin van elk bijbelboek wordt gemarkeerd door een grote duplex initiaal, variërend van zeven tot veertien regels hoog, die soms met uitsparingen is verfraaid en soms alleen in rood en blauw is vormgegeven (vijf van de elf initialen vertonen extra fraaie uitsparingen, onder meer aan het begin van Genesis, Exodus en Numeri, maar niet aan het begin van Leviticus en Deuteronomium). Twee van de met uitsparingen verfraaide duplex letters zijn gecombineerd met een J‐lijst, op de openingsbladzijde met de inleidende brief van Hieronymus en op de bladzijde waar het boek Genesis begint. Het penwerk is uitgevoerd in rode en blauwe inkt en is hier en daar met groen en geel ingekleurd. Het gebruik van blauwe inkt als de contrastkleur van rood is karakteristiek voor tronie‐penwerk.78
Een incompleet Middelnederlands getijdenboek, met alleen de Boetpsalmen en de
Dodenvigilie, is versierd met penwerk dat zowel overeenkomsten vertoont met vroeg penwerk van omstreeks 1440‐1441 (zie paragraaf 4.1.2) als met iets verder ontwikkeld penwerk in tronie‐stijl (HHB; afb. 29). De heiligenlitanie is wederom kenmerkend voor de Derde Orde van St. Franciscus, met Martijn vooraan in de reeks belijders en Maria Magdalena op de eerste plaats in de reeks maagden en weduwen. Eenzelfde patroon zien we in de heiligenlitanie in twee andere getijdenboeken met vrij vroeg penwerk van omstreeks 1445‐1450 (BKB 7017 en GCB). De zorgvuldig uitgevoerde penwerkdecoratie in BKB 7017 bevindt zich op de openingsbladzijden bij duplex initialen van zes regels hoog en bij de drieregelige letters aan het begin van de uurgetijden. Het tronie‐penwerk in GCB is van een minder vaardige hand en komt slechts op één bladzijde voor (f. 107r); het overige penwerk in dit handschrift is uitgevoerd in een andere stijl.
76 Vgl. bijvoorbeeld de verschillende vormen van de krullen links naast de streep‐wigjes op ff. 128r en 140v met die op f. 103v. 77 Beschrijving door E.A. Overgaauw, gemaakt tijdens het werkcollege onder leiding van professor J.P. Gumbert in 1980‐1981. Een kopie van de uitgetypte versie bevindt zich op de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag. In ditzelfde werkcollege werd door mij de Gulden legende, HS 1, bestudeerd; vgl. hoofdstuk 1, noot 7. 78 Penwerkdecoratie in handschriften uit het het tweede kwart van de vijftiende eeuw, afkomstig uit het graafschap Holland, wordt vaker gekenmerkt door de contrastkleuren rood en blauw. Meer in het algemeen werden vooral rood en paars als contrastkleuren gebruikt.
76
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Meer gevarieerd penwerk bevindt zich in een driedelige Historiebijbel (in de Zuid‐
Nederlandse bijbelvertaling van 1360), afkomstig uit het bezit van het Sint‐ Margarethaconvent in Haarlem (HKB 3; afb. 30). Deze bijbel werd geschreven door een man (‘scriuer’), blijkens een tussengevoegde zin van de kopiist in deel II en de slotformule aan het eind van deel III.79 Het penwerk vertoont op diverse bladzijden de enkelvoudige bochten (zonder aangehechte bocht of andersoortige versiering). Op diverse plaatsen is het penwerk echter ook voorzien van meer uitgewerkte, figuratieve motieven, zoals verschillende vormen van een blad‐in‐zijaanzicht of een baardman. Op grond van de laatstgenoemde kenmerken kan worden vastgesteld dat het penwerk waarschijnlijk dateert van omstreeks 1445‐1450. Het begin van een nieuw bijbelboek wordt dikwijls gemarkeerd door een J‐lijst. Het eerste deel lijkt door een andere hand te zijn versierd dan de twee andere delen, gezien het consequente gebruik van twee verschillende soorten aangezette lijnen. In het eerste deel maakt de lijn een ronde bocht; in het tweede en derde deel is de lijn vlakker (afb. 31). Lijnen met dezelfde soort ronde bocht komen veelvuldig voor in het luxueus versierde getijdenboek ABP van omstreeks 1448 (zie paragraaf 3.2.2).
Een evangelistarium of perikopenboek met de lezingen uit de vier evangeliën in de
vertaling van Johan Scutken zal ongeveer gelijktijdig met de driedelige Historiebijbel vervaardigd zijn (HMM 41). Het penwerk is echter veel eenvoudiger van uitvoering. Opvallend in dit handschrift is de vermelding ‘op sinte bauen ende sijnre ghesellen dach’ in de concordantietafel, die aan de evangeliën voorafgaat (f. 4r). Eenzelfde vermelding is te vinden in evangelieboeken die afkomstig zijn uit Haarlems bezit of voorzien zijn van penwerk dat in Haarlem wordt gelokaliseerd.80 De speciale aandacht voor deze heilige houdt waarschijnlijk verband met de viering op 1 oktober van de feestdag van St. Bavo, de patroonheilige van Haarlem. Binnen het bisdom Utrecht, waaronder ook de stad Haarlem ressorteerde, was deze dag gewoonlijk in de eerste plaats gewijd aan St. Remigius. Deze heilige is echter niet opgenomen in de concordantietafel van HMM 41, wat erop kan wijzen dat de viering van de feestdag van 1 oktober voor de gebruiker geheel gewijd was aan St. Bavo. Een enigzins vergelijkbare aandacht voor St. Bavo blijkt uit de litanie in ABP, waarin Bavo als laatste in de reeks belijders wordt aangeroepen en mogelijk als belangrijke heilige aan de reeks werd toegevoegd.
Een getijdenboek met enigszins afwijkend penwerk dateert waarschijnlijk eveneens uit
de periode 1445‐1450 (OXB 125; afb. 32). De volgende stijlkenmerken vallen op: 1) de ronde bochtige lijn, die met vrij lange dwarsstreepjes aan de veel vlakkere bocht van de basislijn is gehecht; 2) de driehoekige, spitse doornen bij de instulpende parellijn. Dit getijdenboek werd waarschijnlijk geschreven voor een seculiere gebruiker in Amsterdam. Dit In deel II staat in rood op f. 162v, eerste kolom: ‘Bidt voer den scriuer om god een aue maria NOTA’; in deel III staat in rood op f. 204r, tweede kolom, onderaan: ‘Amen Deo gracias god si gheloeft’ en ‘ bidt voer den scriuer om god een aue maria’. 80 Den Haag, KB, 75 G 1, (gedateerd 1408); Leiden, UB, Ltk. 243 I; Londen, British Library, Add. 14328 (f. 6v), en Add. 26659 (f. 5v, met eronder de toevoeging ‘op s’ franciscus dach’) en Add. 30036 (f. 5v; gedateerd 1426). 79
77
Hoofdstuk 3
a
b
Afb. 30 Den Haag, KB, 129 C 3 III: a) penwerk eindigend in een baardman (f. 49v, detail); b) penwerk met eenvoudige bochten en een blad‐in‐zijaanzicht (f. 86v, detail).
78
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
a
b
Afb. 31 a) Den Haag, KB, 129 C 3 I, penwerk met ‘aangezette’ bijna sluitende ronde bocht (f. 190v). b) Den Haag, KB, 129 C 3 III, penwerk met ‘aangezette’ korte bocht (f. 75r).
79
Hoofdstuk 3
Afb. 32 Oxford, Bodleian Library, Ms. Marshall 125, tronie‐penwerk, nevengroep (f. 1r).
80
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Afb. 33 Brussel, KB, IV 1000, tronie‐penwerk, nevengroep, met uitstraling in de marge (f. 235v, detail, vergroot).
kan worden afgeleid uit de heiligenlitanie, waarin Agneta (Agnes) als eerste onder de maagden en weduwen wordt aangeroepen, in plaats van Maria Magdalena. Nicolaas, de patroonheilige van Amsterdam, staat op de tweede plaats in de reeks belijders, na Martijn. Zoals hierboven werd opgemerkt bij de bespreking van CAQ, wijst de tweede plaats van Nicolaas in de litanie mogelijk op een Amsterdamse bestemming van het handschrift (zie paragraaf 3.1.3). Het getijdenboek heeft toebehoord aan ‘maarri ians dochter’ (f. 173r) en kwam later in het bezit van Roelof Wacxen (?) woonachtig ‘inde schaepherder inde angelier dwarsstraet tot amsterdam’ (f. 174r, schutblad). Deze latere bezitter woonde derhalve in een particuliere woning in Amsterdam en behoorde niet tot een religieuze gemeenschap.
Een nocturnale van klein formaat bevat eenvoudig penwerk dat moeilijk te plaatsen is,
maar op basis van de lange spitse doornen in de periode 1440‐1450 gedateerd kan worden (HKB 44). Opvallend zijn enerzijds de spitse doornen, die zeer gelijk zijn aan die in handschriften van 1440 en 1441 (zie paragraaf 4.1.2), en anderzijds de ronde ‘aanhangende’ bochten die doen denken aan penwerk in het hiervoor besproken OXB 125. De decoratie in het laatstgenoemde handschrift is echter met een fijnere pen uitgevoerd.
Een getijdenboek dat bewaard wordt in Leiden (LUB 2475) bevat penwerk van vier en
vijf verschillende handen. De eerste hand, die de initialen bij het begin van de uurgetijden van de Mariagetijden heeft versierd, tekende in een stijl die het dichtst bij het tronie‐penwerk
81
Hoofdstuk 3
van hand A staat. De andere handen staan er verder van af, hoewel ze wel een duidelijke verwantschap vertonen. De tekst werd door ten minste vier verschillende handen geschreven. De wisseling van schrijfhand correspondeert met de wisseling van verluchter op folio 57 recto en 116 recto, maar niet op folio 108 verso. Het handschrift bevat geen colofon en is ook niet voorzien van een eigendomsmerk. Een aanwijzing voor de oorspronkelijke bestemming van het getijdenboek is te vinden in de heiligenlitanie, die kenmerkend is voor derde‐orde‐conventen, met Martijn op de eerste plaats in de reeks belijders en Maria Magdalena als eerste in de reeks maagden en weduwen.
In een handschrift met Dat boec van XII graden der doechden van Godfried van Wevel,
dat eveneens bewaard wordt in Leiden, bestaat de enige versiering uit een duplex initiaal van acht regels hoog op de openingsbladzijde, met penwerk in de marge (LUB 1029).81 Het penwerk is tamelijk eenvoudig van aard en uitgevoerd in rode en zwarte inkt. De zwarte inkt duidt mijns inziens op goedkoop of minder professioneel werk. LUB 1029 heeft geen colofon, maar is wel voorzien van diverse eigendomsmerken. Het oudste eigendomsmerk is dat van ‘anna michchielsdochter’.82 Na haar komt het handschrift in het bezit van Heynrick Jansdochter van Persijn. Deze vrouw is mogelijk dezelfde persoon als de begijn die in documenten van 1512 en 1524 genoemd wordt.83 Via de begijn Elizabet Jans van Persijnsdochter komt het handschrift in het bezit van de regulieren in Amsterdam, die het voor levenslang gebruik beschikbaar stellen aan Jan Claeszdochter van Persijn (‘als si daer bequeam to is ende haer dat ghelieuet te hebben’). 3.2.2 De nevengroep: handschriften met geschilderde decoratie Een getijdenboek dat verlucht is met geschilderde miniaturen en randversiering in Utrechtse stijl uit de omgeving van de Alexandermeester (Gethsemane Meester, Meester Azor), is bij de tweeregelige initialen, aan het begin van onder meer psalmen en hymnen, versierd met fijn getekend tronie‐penwerk (ABP).84 Voorin het handschrift is een blad ingevoegd met een zogeheten intervaltafel (intervallum minor) over de periode 1448‐1481, met behulp waarvan onder meer de paasdatum van een bepaald jaar kon worden berekend. Bij het kopiëren van een dergelijke tabel, waarin de rekengegevens voor elk volgend jaar op een nieuwe regel beginnen, kon de bovenste regel gemakkelijk worden weggelaten. Het is dan ook goed mogelijk dat het handschrift omstreeks 1448 werd voltooid. Het ingevoegde blad is echter van een andere schrijfhand en vormt geen codicologische eenheid met het handschrift. Het kan zowel van vroegere als van latere datum zijn.
Over de auteur Godfried van Wevel zie Moderne Devotie, nr. 7, pp. 58‐61. De eerste twee eigendomsmerken staan op de versozijde van het oorspronkelijke dekblad voorin, nu schutblad. De overige staan op f. 96r. Een gedeeltelijk uitgeradeerd bezitterskenmerk staat op f. 95v. 83 Van Eeghen 1941, pp. 321, 339. 84 De veilingcatalogus van Sotheby’s, Londen, 17 december 1991, nr. 90 geeft een uitvoerige beschrijving van dit handschrift. Voor informatie over de Alexandermeester, zie The Golden Age, pp. 129‐137. 81 82
82
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Het tronie‐penwerk in ABP is tamelijk uniform. Het wordt gekenmerkt door basislijnen
met enkelvoudige bochten aan het eind, met name in de uitstraling bij de initialen. De middelste bocht (van drie) is regelmatig voorzien van een aangehechte korte lijn die aan weerskanten naar binnen ombuigt. Dikwijls is hier echter geen sprake van een doorlopende lijn, maar bestaat het geheel uit twee losse omkrullende lijntjes, die tegen de andere bocht zijn aangezet, een typisch kenmerk van tronie‐penwerk. Andere kenmerken zijn een rond ombuigende, bijna sluitende lus tegen een recht doorlopende basislijn en een lijn met twee rondingen, die bij de inkeping tussen de twee rondingen voorzien is van een doorn (zie afb. 23, 3e en 4e tekening van a). In het oog van de tweeregelige initiaal P van ‘Pylatus’ bevindt zich een tronie (f. 99r). De eenregelige initialen, de zogenoemde versalen, zijn eveneens versierd met wat penwerk, maar in een heel andere stijl. De versiering van de versalen met penwerk laat zien dat we te maken hebben met een luxueus versierd handschrift.85 In de kalender zijn de eenregelige zondagsletters A eveneens voorzien van penwerk, maar in weer een andere stijl. Het laatstgenoemde penwerk is verwant met penwerkdecoratie in de stijl van het zogeheten Haarlems Regulierenmissaal (zie paragraaf 5.1). De heiligenlitanie is weer kenmerkend voor het gebruik in derde‐orde‐conventen, met Martijn vooraan in de reeks belijders en Maria Magdalena vooraan bij de maagden en weduwen. St. Bavo, de patroonheilige van Haarlem, sluit de reeks belijders af.
Hetzelfde tronie‐penwerk als in ABP komt voor bij de tweeregelige initialen in een
ongedateerd getijdenboek in Brussel (BKB 1000), dat in allerlei opzichten een sprekende gelijkenis vertoont met ABP. De stijl van het tronie‐penwerk in BKB 1000 is echter minder gemakkelijk te identificeren, doordat de decoratie alleen in het oog en rondom de letter is aangebracht en het penwerk niet doorloopt tot in de marge. Er is echter één uitzondering. Bij één tweeregelige initiaal wordt de letter gemarkeerd door uitstralend penwerk in de marge, ter hoogte van de initiaal (f. 235v; afb. 33). Aan de hand van het jaartal 1448 in de intervaltafel in ABP kan BKB 1000 gedateerd worden omstreeks 1445‐1450. BKB 1000 bevat eveneens miniaturen en randversiering in een Utrechtse stijl uit de omgeving van de Alexandermeester (Gethsemane Meester). Het penwerk bij de eenregelige versalen komt in stijl geheel overeen met het penwerk bij de eenregelige versalen in ABP. In de heiligenlitanie staat Martijn in de reeks belijders op de eerste plaats, gevolgd door Nicolaas, de patroonheilige van Amsterdam, wat mogelijk wijst op een Amsterdamse bestemming van het handschrift. Maria Magdalena staat op de eerste plaats in de reeks maagden en weduwen.
Nadere bestudering van de geschilderde decoratie enerzijds en de penwerkdecoratie
anderzijds wijst uit dat het tronie‐penwerk in BKB 1000 eerder werd aangebracht dan de geschilderde decoratie, maar dat het andersoortige penwerk bij de eenregelige versalen daarentegen ná de geschilderde decoratie werd aangebracht. Het tronie‐penwerk wordt Zie ook de inleiding op hoofdstuk 3, waarin gewezen wordt op het feit dat geen enkel handschrift bekend is waarin eenregelige versalen versierd zijn met tronie‐penwerk. 85
83
Hoofdstuk 3
gedeeltelijk overlapt door de gouden staven langs de tekst en was derhalve eerder aanwezig dan deze staafdecoratie. Bij de eenregelige versalen die in de tekst vooraan de regel staan bevindt het penwerk zich daarentegen altijd naast de staven. De hoeken van dit penwerk zijn afgewerkt met kleine krullen. Aan de kant van de gouden staven zijn dit er altijd twee, die respectievelijk omhoog en omlaag wijzen. Op die plaatsen waar geen staaf is (en er dus ruimte beschikbaar was), is er altijd een derde kleine krul, die vanuit het midden van de letter naar links in de marge wijst. Hieruit kan worden opgemaakt dat bij het aanbrengen van dit penwerk de staaf al aanwezig moet zijn geweest. Op de openingsbladzijde van de Mariagetijden wordt deze volgorde van het decoratieproces nog duidelijker aangetoond (f. 17r). De tekst begint hier met een gehistorieerde initiaal H, met een voorstelling van Maria met Kind, die door een smal initiaalveld wordt omgeven (afb. 34). Direct onder deze initiaal bevindt zich de initiaal G (God wilt), een tweeregelige letter, die bij uitzondering versierd is met penwerk dat gelijk is aan dat bij de eenregelige versalen, in plaats van met tronie‐ penwerk (vergelijk het penwerk bij de G met het tronie‐penwerk bij de C, links onderaan in de hoek van de tekstkolom; degene die het tronie‐ penwerk heeft aanbracht, had de G blijkbaar overgeslagen). Eén van de uitstekende punten van het initiaalveld van de grote gehistorieerde initiaal, links onderaan, verhinderde dat het penwerk rond de G volledig kon worden afgemaakt: het bovenste parelrandje mist aan de linkerkant één of twee parels. Dit penwerk werd derhalve na de geschilderde decoratie aangebracht. In het hiervoor besproken ABP werd dezelfde productievolgorde aangehouden, ook wat betreft de twee verschillende
soorten penwerk. Deze fasering in het decoratieproces kan betekenen dat het penwerk bij de eenregelige versalen mogelijk uit hetzelfde atelier afkomstig is als de geschilderde decoratie, of uit de directe omgeving. Het tronie‐penwerk kan op een eerder tijdstip op een andere locatie zijn aangebracht, waarna de overige verluchting werd ‘uitbesteed’ of om andere redenen ter voltooing bij een andere werkplaats werd gebracht. Een andere overeenkomst tussen beide handschriften is de boekband, die in beide gevallen voorzien is van hetzelfde soort paneelstempel met een voorstelling van het Lam Gods. Dit paneelstempel wordt gelokaliseerd in Haarlem (zie ook paragraaf 8.4). Vanwege het feit dat de band naar Haarlem wijst, lijkt het waarschijnlijk dat zowel ABP als BKB 1000 werden geschreven en van tronie‐ penwerk werden voorzien in Amsterdam (of Haarlem?), vervolgens naar elders (Utrecht?) werden gebracht voor de geschilderde verluchting (en het penwerk bij de versalen), en tenslotte in Haarlem werden gebonden. Daarnaast bestaat echter ook de mogelijkheid dat de verluchters van stad naar stad rondtrokken en hun ambachtelijk werk op verschillende plaatsen uitoefenden. Ikzelf heb een voorkeur voor de laatste optie, mede gezien andere voorbeelden die hierna nog aan de orde komen (zie paragraaf 7.1).
Een opmerkelijke penwerkvariant treffen we aan bij de initialen van twee regels hoog
in een klein Middelnederlands getijdenboek, waarin de belangrijke tekstonderdelen gemarkeerd worden door geschilderde initialen van vier tot vijf regels hoog met geschilderde randversiering (HKB 34; afb. 35). De geschilderde initialen met randversiering
84
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
werden na het penwerk aangebracht (vgl. f. 55v). De stijl van de geschilderde randdecoratie wordt doorgaans in Utrecht gelokaliseerd en gedateerd in het tweede kwart van de vijftiende eeuw. De penwerkdecoratie is met een fijne pen getekend en wordt onder meer gekenmerkt door een onversierde, enkelvoudige bocht aan de uiteinden van het penwerk. De bocht die eraan voorafgaat is eveneens onversierd, maar op de bocht dikwijls wel voorzien van een lijn naar rechts waarmee een spitse punt gevormd wordt. Er is nergens sprake van vasthechtende dwarsstreepjes, een van de typische kenmerken van tronie‐penwerk. De doornen op korte parelrandjes zijn relatief lang en lopen spits toe, zoals ook het geval is in vroeg penwerk van omstreeks 1440‐1441 (zie hoofdstuk 4). Daarnaast komen soms ook figuratieve motieven voor, zoals een baardman met een belletje aan zijn neus (afb. 35b) en een mannenkop met een grote baret (f. 89r). Omdat het penwerk nogal afwijkt van de rest en er geen vergelijkingsmateriaal beschikbaar is, is de datering moeilijk vast te stellen. In tabel 3 is de vrij globale datering 1440‐1450 opgenomen, met een lichte voorkeur voor de periode 1440‐1445. Het boekje is voorzien van een vroeg Utrechts eigendomsmerk: ‘Dit boeck hoert thoe Dyewer Arnt van houen dochter tutrecht in clarenborch’ (f. 269v). Uit de litanie blijkt dat de tekst geschreven werd voor gebruik in een augustijner milieu: St. Augustinus staat vooraan in de reeks belijders, gevolgd door Martijn, en Maria Magdalena staat vooraan in de reeks maagden en weduwen. 3.2.3 De nevengroep: aanknopingspunten voor datering en lokalisering In de groep handschriften met penwerkdecoratie van de nevengroep zijn twee handschriften voorzien van een datum, HKB 18 (1452) en SWL (1456) (HS 1 niet inbegrepen om dubbeltelling met de handschriften in tabel 2, de kerngroep, te voorkomen). In een derde handschrift, dat mogelijk in 1449 werd voltooid, is het tweede deel van het jaartal weggeradeerd en daardoor onleesbaar.
Geen enkel handschrift bevat een colofon met een verwijzing naar de plaats waar de
tekst werd geschreven. Wel zijn er diverse eigendomsmerken van vroege bezitters. Twee wijzen naar een vrouwenconvent van de Derde Orde van St. Franciscus, te weten het Sint‐ Ceciliaconvent in Amsterdam en het Sint‐Margarethaconvent in Haarlem (AUB 65, HKB 3). Een derde handschrift werd waarschijnlijk geschreven voor het Oude Convent in Weesp, eveneens een convent van zusters tertiarissen (HKB 18). Dat boeck van XII graden der doechden bevond zich op een gegeven moment in het bezit van bewoners van het Amsterdamse Begijnhof (LUB 1029), een getijdenboek was in Amsterdams (particulier?) bezit (OXB 125) en de eigenaar van een klein getijdenboek met penwerkdecoratie en geschilderde randversiering woonde in Utrecht (HKB 34). Van drie handschriften is derhalve bekend dat ze in Amsterdams bezit waren, en drie andere bevonden zich respectievelijk in Haarlem, Utrecht en Weesp (HKB 3, HKB 34, HKB 18). Gelet op het religieuze milieu kan op grond van deze aanwijzingen worden vastgesteld dat vier van de negentien handschriften in tabel 3 – inclusief HS 1, dat hoogstwaarschijnlijk werd geschreven voor (een bewoonster van) het
85
Hoofdstuk 3
Sint‐Margarethaconvent in Amsterdam – in een vrouwenconvent van de Derde Orde van St. Franciscus terecht zijn gekomen.
In twee handschriften staat aangegeven dat de kopiist een man was (‘scriuer’: HKB 18,
HKB 3). Dit is een interessante aanvulling op het colofon van HS 1, waarin vermeld staat dat
dit handschrift werd geschreven door broeder Peter, priester in het Sint‐Paulusconvent van de Derde Orde van St. Franciscus. Het duidt er mogelijk op dat de kopiisten vooral mannen waren. Een vrouwelijke kopiist zou in de afsluitende formule onderaan de tekst vermeld staan als ‘scrijfter’, ‘scrijfster’, of een andere taalvariant.
De heiligenlitanie in de diverse getijdenboeken bevat ook bruikbare aanwijzingen.
Zeven van de negen getijdenboeken werden waarschijnlijk geschreven voor gebruik in een religieuze gemeenschap van de Derde Orde van St. Franciscus. Dit kan worden afgeleid uit de litanie. Uit de litanie in HKB 34 blijkt dat het boekje bestemd was voor een augustijner milieu (Augustijn staat op de eerste plaats in de reeks belijders, gevolgd door Martijn) en OXB 125 was waarschijnlijk bestemd voor seculier gebruik binnen Amsterdam (Agnes staat op de eerste plaats in de reeks maagden en weduwen, en Nicolaas, de patroonheilige van Amsterdam, staat na Martijn op de tweede plaats in de reeks belijders).86
3.3 Samenvatting en conclusie De gedateerde en bij benadering te dateren handschriften met penwerkdecoratie van de kerngroep en de nevengroep geven vrijwel hetzelfde tijdvak aan waarbinnen de handschriften werden geschreven, namelijk 1447‐1457 (tabel 2) en 1448‐1456 (tabel 3). Met een iets ruimere marge is het derhalve aannemelijk dat de diverse handschriften werden geschreven binnen de periode 1445‐1460. Vergelijkend onderzoek heeft uitgewezen dat de stijl van het tronie‐penwerk in de loop van deze periode aan veranderingen onderhevig was. Op basis van deze stijlontwikkelingen werden de overige handschriften door mij gedateerd.
Wat betreft de lokalisering is er in de eerste plaats het colofon in HS 1, waarin het Sint‐
Paulusconvent in Amsterdam wordt aangeduid als de plaats waar broeder Peter de tekst afschreef. Behalve dit colofon bieden vooral eigendomsmerken en de heiligenlitanie in getijdenboeken enig houvast (de heiligenkalender bevat soms ook specifieke aanwijzingen; dit aspect komt terloops aan de orde in hoofdstuk 5 en meer uitgebreid in hoofdstuk 6). De meeste gegevens wijzen in de richting van Amsterdam (eigendomsmerken; St. Nicolaas, de patroonheilige van Amsterdam, op een vooraanstaande plaats in de heiligenlitanie). De handschriften waren vooral bestemd voor gebruik in een religieus milieu. Op grond van de
86 Naar aanleiding van de plaats van St. Augustinus in de heiligenlitanie kan worden opgemerkt dat deze heilige gewoonlijk op de eerste plaats in de reeks belijders staat, vóór Martinus, in boeken voor gebruik in kloosters waar de Regel van St. Augustinus werd onderhouden, zoals bij de Reguliere Kanunniken. Dergelijke boeken zullen doorgaans in het Latijn zijn. Voor zover ik heb kunnen nagaan staat Maria Magdalena, evenals in de heiligenlitanie voor gebruik in derde‐orde‐conventen, op de eerste plaats in de reeks maagden en weduwen. Zie ook noot 68.
86
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
Afb. 34 Brussel, KB, IV 1000, penwerk bij secundaire initiaal G, direct onder de grote, geschilderde initiaal H, is later aangebracht dan de geschilderde initiaal (f. 17r, detail, vergroot).
87
Hoofdstuk 3
a
b
Afb. 35 Den Haag, KB, 74 G 34: a) vroeg penwerk met bochten zonder ‘hechtingen’ (f. 80v); b) baardman met belletje (f. 32r).
beschikbare gegevens kan worden vastgesteld dat de boeken met name terechtkwamen in vrouwenconventen van de Derde Orde van St. Franciscus. Behalve Amsterdamse bezitters waren er ook handschriften in bezit van instellingen of individuen in Haarlem, Utrecht en Weesp. De heiligenkalenders in twee getijdenboeken wijzen op een West‐Friese bestemming (GUB, UCC 1; zie ook hoofdstuk 6 en 7).
Uit het voorgaande blijkt dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een vrij
nauwkeurige datering van het tronie‐penwerk van de kerngroep en de nevengroep binnen het tijdvak 1445‐1460. Voor de lokalisering zijn alleen indirecte gegevens beschikbaar. Een relatief groot aantal handschriften blijkt terecht gekomen te zijn in vrouwenconventen van de Derde Orde van St. Franciscus. Het feit dat HS 1 werd geschreven in het Sint‐ Paulusconvent in Amsterdam, een convent voor broeders tertianen, en waarschijnlijk bestemd was voor het Sint‐Margarethaconvent, een convent voor zusters tertiarissen, doet vermoeden dat een groot aantal boeken, die door (mannelijke) kopiisten werden geschreven, werden verspreid binnen de kring van derde‐orde‐conventen. De genoemde aanwijzingen
88
Tronie‐penwerk: kerngroep en nevengroep
leveren echter onvoldoende ‘hard’ bewijs op om een conclusie te kunnen trekken over de herkomst van het tronie‐penwerk.
Een en ander leidde ertoe dat het onderzoeksterrein werd uitgebreid met het doel meer
relevante gegevens te vergaren. Handschriften met enigzins verwant penwerk werden aan het onderzoeksmateriaal toegevoegd, waaronder handschriften met penwerkdecoratie van vóór 1445 en penwerk van latere datum.
89
Hoofdstuk 3
90
4
Voorlopers van tronie‐penwerk. Het Kapittel van Utrecht
Bij het selecteren van het tronie‐penwerk dat in de nevengroep werd ondergebracht, was het soms moeilijk een grens te trekken tussen het penwerk van vóór 1445 en het penwerk dat omstreeks 1445 tot stand kwam of kort daarna. Dit was met name het geval bij HHB en HKB 34. In HHB lijkt het penwerk in de marge van folio 1 erg veel op het penwerk in het
psalter dat in 1441 werd voltooid en dat hierna aan de orde komt (HMM 6). De console onder de initiaal en de spitse, puntige doornen op de parelrand zijn zo goed als identiek. Het florale motief waarmee het oog van de initiaal H is opgevuld, lijkt mij echter van iets latere datum. De accentuering met een donkerpaarse lijn om de suggestie van dieptewerking in het florale motief te versterken is geheel in de stijl van tronie‐penwerk. Deze techniek komt echter ook al voor in het handschrift van 1441 (zie o.a. ff. 90v, 109r). De problematiek rond de penwerkdecoratie in HKB 34 is van een andere orde. Deze versiering is zeer verfijnd en wijkt qua stijl enigszins af van het overige penwerk van de nevengroep. De verschillen hangen mogelijk samen met een andere herkomst, gezien het Utrechtse eigendomsmerk. De stad Utrecht was in de eerste helft van de vijftiende eeuw al een centrum waar de boekverluchting en boekdecoratie tot bloei waren gekomen en het is goed mogelijk dat de betreffende penwerkstijl in deze omgeving eerder tot ontwikkeling is gekomen.
In het voorgaande hoofdstuk werden geen concrete gegevens gevonden voor de
lokalisering van tronie‐penwerk. Wel zijn er enkele eigendomsmerken en andere aanwijzingen voor de bestemming van de desbetreffende handschriften. De meeste gegevens wijzen in de richting van Amsterdam. Op grond van de beschikbare aanwijzingen kon worden vastgesteld dat de handschriften kennelijk vooral geproduceerd en verspreid werden binnen de kring van derde‐orde‐conventen van St. Franciscus.
Teneinde meer gegevens op te sporen werd het onderzoeksmateriaal uitgebreid met
penwerkdecoratie die een zekere verwantschap met tronie‐penwerk vertoont. Hiertoe behoort zowel vroeg penwerk als penwerk van iets latere datum. In dit hoofdstuk komt het vroegere penwerk aan de orde van omstreeks 1430‐1445, de zogenoemde ‘voorlopers’ (zie paragraaf 4.1). Het vroegst gedateerde handschrift van deze groep werd voltooid in 1434 en werd, evenals HS 1, geschreven in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam. Deze tweede aanwijzing in de richting van het Sint‐Paulusconvent als plaats waar boeken werden geschreven, gaf aanleiding nader in te gaan op het Sint‐Paulusconvent als instelling. Dit convent voor broeders tertianen blijkt een centrale positie te hebben ingenomen binnen het Kapittel van Utrecht, de kloostervereniging van conventen in het bisdom Utrecht die de Derde Regel van St. Franciscus onderhielden (zie paragraaf 4.2).
91
Hoofdstuk 4
4.1 Gedateerde handschriften van vóór 1445 4.1.1 Een met penwerk versierd handschrift van 1434 uit het Sint‐Paulusconvent Het handschrift dat in 1434 werd geschreven in het Sint‐Paulusconvent, bevat de tekst De consolatione theologiae (‘De vertroosting van de theologie’) van Johannes de Tambaco (HMM 42; zie tabel 4; afb. 36a). De kopiist was Johannes Doevonis de Scoerl, die op dat moment ‘fraterculus’ was. De tekst is ingedeeld in een proloog en vijftien tractaten. De proloog begint met een initiaal van vijf regels hoog en de vijftien tractaten beginnen elk met een initiaal van vier regels hoog. De initialen zijn in blauw uitgevoerde ‘simplex’ letters, waarvan de meeste enigszins verfraaid zijn door middel van uitsparingen in het lettercorpus. Het penwerk bij deze initialen lijkt een zeer vroege voorloper van het tronie‐penwerk te zijn, al zijn de overeenkomsten niet opvallend groot. De verwantschap blijkt uit de volgende stijlkenmerken: 1. de twee (of drie) basislijnen langs de tekst, die na elkaar ombuigen en waarlangs een derde (of vierde) kortere lijn loopt die voortkomt uit een knop; 2. de aangezette, rond ombuigende lijn die onderaan tegen de recht doorlopende basislijn is geplaatst; 3. de uitstraling bij de initiaal; 4. de kleine rondjes tussen de bochten van de lijnen; 5. de reeks streep‐wigjes langs het penwerk in de marge. Karakteristiek voor het penwerk in HMM 42 is het korte, geribbelde lijntje dat eveneens bij de bij 1 genoemde knop begint en eindigt in een bocht.
Na voltooiing is dit handschrift in het bezit van het Sint‐Paulusconvent gebleven. Dit
blijkt uit het eigendomsmerk dat tot driemaal toe genoteerd staat onder een eigendomsmerk zonder specifieke plaatsaanduiding (f. 92v).87 Over de herkomst van het penwerk wordt niets meegedeeld, zodat evenals bij HS 1 niet met zekerheid gezegd kan worden waar de versiering tot stand kwam. Het lijkt echter aannemelijk dat het tamelijk eenvoudige penwerk ter plaatse in het Paulusconvent werd aangebracht, gezien het feit dat het handschrift na voltooiing enige tijd in het bezit van dit convent is gebleven.
Vrijwel hetzelfde penwerk komt voor in een ongedateerd handschrift dat afkomstig is
uit het bezit van het Sint‐Barbaraconvent in Amsterdam (LUB 335).
87 Op f. 92v staat viermaal na elkaar een eigendomsmerk genoteerd, bovenaan in zwart ‘Liber fratrum tertij ordinis’, daaronder in rood ‘Liber fratrum tertij ordinis sancti francisci ad sanctum Paulum in Amstelredam’, en daaronder tweemaal een eigendomsmerk in zwart, geschreven door dezelfde hand: ‘Liber fratrum tercij ordinis sancti francisci ad sanctum Paulum in amsterdam’, ‘Liber fratrum tercij ordinis sancti francisci in amsterdam’ (de afkortingen zijn opgelost). De hand die het eigendomsmerk in rood schreef, schreef ook bovenaan op de versozijde van het losse dekblad voorin ‘Liber consolationum’. Op f. 92v staat onderaan tweemaal hetzelfde wapen getekend, waarop onder elkaar driemaal dezelfde vis is afgebeeld, met de kop naar links.
92
Voorlopers van tronie‐penwerk
a
b
c
Afb. 36 a) Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum, 10 E 42, gedateerd 1434 (f. 60v); b) Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH Warm h92 G 7, gedateerd 1440 (f. 1r); c) Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum, 10 F 6, gedateerd 1441 (f. 216r).
93
Hoofdstuk 4
Tabel 4. Handschriften met vroeg penwerk van omstreeks 1430‐1445: de voorlopers nr.
code hs1
datering
gedateerde handschriften: 1 HMM 425 1434
plaats
kopiist
eigenaar / bestemming
inhoud2
St.‐Paulus, Johannes Amsterdam, St.‐Paulus JdT (L) A’dam Doevonis de Scoerl [derde‐orde convent] RI (L) man PS
niveau overige penwerk3 decoratie4 1
1 1
1
JvQ
1,2
RvSV
1,2
2 UCC 75 1440 HMM 65 1441 3 ongedateerde handschriften: 4 LUB 335 1430‐1440
5
AUB 16
1440‐1445
6
PBN 28
1440‐1445
1
Zie voor de verklaring van de afkortingen onder ‘code hs’ Bijlage 1. JdT: Johannes de Tambaco, De consolatione theologiae; RI: rituale; PS: psalter; JC: Johannes Cassianus, Vander vaderen collacien; GdW: Godfried van Wevel, Van twaloff graden der duechden; JvQ: Jordanus van Quedlinburg, Sermoenen op de zondagen; RvSV: Richard van Sint‐Victor, Explicatio in Cantica Canticorum; (L): Latijnse tekst. Het hiërarchische niveau dat versierd is met penwerk; 1: het hoogste hiërarchische niveau; 2: secundair niveau. Geen overige decoratie in deze handschriften HMM 42: afb. 36a; UCC 7: afb. 36b; HMM 6: afb. 36c.
2
3
4 5
Amsterdam, St.‐Barbara Amsterdam, St.‐Cecilia Amsterdam, St.‐Lucia
JC,GdW
4.1.2 Twee handschriften, voltooid in 1440 en 1441 Twee gedateerde handschriften, die in 1440 en 1441 werden voltooid, bevatten penwerk dat onderling een grote gelijkenis vertoont. Beide handschriften nemen een sleutelpositie in bij het reconstrueren van de stijlontwikkeling die aan de vorming van het tronie‐penwerk is voorafgegaan (UCC 7 en HMM 6; afb. 36b en c). In geen van beide handschriften staat vermeld waar ze werden geschreven. In HMM 6 staat wel aangegeven dat de tekst werd geschreven door een man (scriuer, f. 279r).
UCC 7 is een rituale met de Ordo recipiendi fratres et sorores ad Ordinem [S. Francisci de
Penitentia] 88 en overige rituelen voor het opnemen van de broeders en zusters en het insluiten van de zusters. Deze tekst was ongetwijfeld bestemd voor gebruik in een mannen‐ en/of vrouwenconvent dat de Derde Regel van St. Franciscus onderhield en aangesloten was bij het Kapittel van Utrecht (zie voor meer informatie over dit Kapittel onder paragraaf 4.2). De tekst werd waarschijnlijk in een mannenconvent geschreven. Als argument voor deze veronderstelling kan worden aangevoerd dat de tekst in het Latijn is en dat deze bestemd was voor gebruik door de minister van een mannenconvent. De inkleding van broeders en zusters tijdens de jaarlijkse plechtigheid was de taak van de plaatselijke minister, althans als hij priester was. Was hij geen priester, dan moest hij deze taak overdragen aan een naburige minister.89 Kennis van het Latijn bij de zusters tertiarissen werd niet op prijs gesteld en op ‘De orde van dienst bij het opnemen (en inkleden) van de broeders en zusters in de Orde [van Penitentie van St. Franciscus]’. 89 Voor de inkleding van de zusters zie De Kok 1927, p. 110. 88
94
Voorlopers van tronie‐penwerk
het generaal kapittel van 1441 zelfs officieel verboden.90 HMM 6, geschreven door een mannelijke kopiist, is een psalter in het Middelnederlands. De tekst is ingedeeld als psalterium feriatum of psalterium per hebdomadam, waarin alle 150 psalmen in een cyclus van de zeven weekdagen (feriae) gelezen kunnen worden.91
Bestudering van het penwerk in deze twee handschriften wijst uit dat de structuur
grote overeenkomsten vertoont met het tronie‐penwerk, maar dat de decoratie als geheel tamelijk eenvoudig is. Opvallende stijlovereenkomsten zijn: 1.
de console bij de initiaal, die bij dit penwerk langgerekt en daardoor vrij vlak is;
2.
de instulpende parellijn met lange, spits toelopende doornen;
3.
een ‘voorloper’ van de baardman, die zich aan het uiteinde van een recht doorlopende basislijn bevindt;
4.
het spiegelende effect van het penwerk in de boven‐ en/of ondermarge;
5.
de uitstraling bij de initiaal, in de vorm van bundels rechte lijnen die rond ombuigen;
6.
de reeks streep‐wigjes langs het penwerk die eindigen in een naar weerskanten ombuigende, ronde krul met twee dwarsstreepjes in het midden;
7.
de kleine rondjes die de streep‐wigjes afwisselen (in HMM 6);
8.
de blad‐ of bloemmotieven in cirkelvormig omkrullende ranken of de omkrullende bladeren zonder ranken, die het oog van een initiaal opvullen (in HMM 6);
9.
de donkerpaarse inkt waarmee de bochten van de omkrullende bladeren in het rode penwerk gehoogd zijn en waardoor de dieptewerking versterkt wordt;
10. vroege vormen van de hondenkop en de baardman (in HMM 6; afb. 37c). Karakteristiek voor dit relatief vroege penwerk zijn de onversierde bochten die de uiteinden van de basislijnen vormen. Soms is een kromme lijn tegen de kale bocht van de basislijn aangezet en met dwarsstreepjes eraan vastgehecht.
Het penwerk in UCC 7 vertoont, zoals gezegd, een grote gelijkenis met dat in HMM 6.
Hierdoor lijkt het waarschijnlijk dat beide handschriften op dezelfde locatie van penwerk werden voorzien. Of de tekst van beide handschriften op een en dezelfde plaats werd geschreven, kan op grond van het schrift niet worden vastgesteld. 4.1.3 Ongedateerde handschriften Behalve de drie gedateerde handschriften zijn nog drie ongedateerde handschriften in tabel 4 opgenomen. Deze handschriften bevatten één of meer stichtelijke teksten in het Middelnederlands en kwamen in het bezit van een vrouwenconvent van de Derde Orde van St. Franciscus in Amsterdam. Uit de laatste kolom in tabel 4 blijkt overigens dat geen van de
In 1441 – dat is het jaar volgend op het jaar waarin UCC 7 werd geschreven – werd besloten dat de zusters geen Latijn mochten lezen en spreken; De Kok 1927, p. 123. In hoeverre dit voorschrift voordien in de praktijk al gangbaar was, is een vraag die ik onbeantwoord moet laten. 91 Biemans 1984, pp. 114 en 116, nr. 81. 90
95
Hoofdstuk 4
a
b
Afb. 37 Penwerk van omstreeks 1440‐1445 (details): a) vroege hondenkop en voorstadium baardman; b) ‘halve’ en ‘hele’ aangehechte bocht.
zes handschriften geschilderde decoratie bevat. Dit hangt mede samen met het feit dat het hier relatief eenvoudige handschriften betreft.
In een Middelnederlands handschrift afkomstig uit het bezit van het Sint‐
Barbaraconvent in Amsterdam komt vrijwel hetzelfde penwerk voor als in HMM 42, het handschrift dat in 1434 in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam werd geschreven (LUB 335).92 Met name de korte, geribbelde lijn onder de onderste knop, in het penwerk langs de tekst, vormt een belangrijk aanknopingspunt om de gelijkenis met HMM 42 vast te stellen. Een probleem bij LUB 335 is dat het uit twee verschillende codicologische eenheden bestaat, die oorspronkelijk mogelijk niet bij elkaar hoorden.93 Het eerste deel is geschreven in een littera hybrida (Collatiën) en het tweede deel in een littera cursiva (Van twaloff graden der duechden, vanaf f. 73r). Het eigendomsmerk behoort zo te zien bij het eerste gedeelte, waarin geen penwerk voorkomt.94
Relatief vroeg penwerk komt ook voor in een Middelnederlands handschrift met de
Sermoenen op de zondagen van Jordanus van Quedlinburg, afkomstig uit het bezit van het Sint‐ Ceciliaconvent in Amsterdam, dat evenals het Sint‐Barbaraconvent een huis van zusters tertiarissen was (AUB 16). Dit penwerk wordt vooral gekenmerkt door een zeer eenvoudige afwerking van de basislijnen. Deze bestaat uit een korte, iets gebogen lijn, die tegen de bocht van de basislijn is geplaatst en vanaf het raakpunt alleen naar rechts gaat (‘halve bocht’). Soortgelijk penwerk komt voor in een Middelnederlandse versie van het Commentaar op het
92 Dit handschrift is een composiet handschrift met de volgende teksten: een Middelnederlandse vertaling van Johannes Cassianus, Collationes patrum (coll. 1‐5) en Godfried van Wevel, Vanden XII dogheden. Zie voor de laatstgenoemde auteur Moderne Devotie, nr. 7. 93 Voor ‘codicologische eenheden’ zie Gumbert 2000 en 2004. 94 F. 2v: ‘Item dit boec hoecht die susteren van sinte barbara in die nes tot tamstere
am’.
96
Voorlopers van tronie‐penwerk
Hooglied van Richard van Sint‐Victor, uit het bezit van het Sint‐Luciaconvent in Amsterdam (PBN 28). Dit penwerk vertoont meer variatie en is mogelijk van iets latere datum. Behalve de ‘halve bochten’ zijn er ook ‘hele bochten’, waarbij de gebogen lijn naar weerskanten van het raakpunt doorloopt en vervolgens naar binnen toe ombuigt. Zowel de ‘halve’ als de ‘hele bochten’ zijn soms met streepjes aan de basislijn vastgehecht. Ook komt de figuur van een half gevormde baardman voor (afb. 37b).
Uit tabel 4 blijkt dat vier van de zes handschriften voorzien zijn van een
eigendomsmerk en dat deze alle vier betrekking hebben op een derde‐orde‐convent. HMM 42 werd geschreven in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam, het convent van broeders tertianen; Sint‐Barbara, Sint‐Cecilia en Sint‐Lucia waren huizen van zusters tertiarissen in Amsterdam. Daarnaast kon van het rituale worden vastgesteld dat het werd geschreven voor gebruik binnen het Kapittel van Utrecht, de kloostervereniging waarbij een groot aantal derde‐orde‐conventen was aangesloten. Kortom, vijf van de zes handschriften in tabel 4 zijn in het bezit geweest van een derde‐orde‐convent.
Twee handschriften werden geschreven door een mannelijke kopiist. Eén kopiist
wordt met naam en toenaam genoemd, Johannes Doevonis de Scoerl. In het Middelnederlandse psalter blijkt uit de slotformule dat de kopiist een man was. Een vroege eigenaar van dit psalter is niet bekend.
4.2
Het Kapittel van Utrecht
Om meer inzicht te krijgen in de positie die het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam in zijn tijd innam, wordt hierna ingegaan op het Kapittel van Utrecht, een vereniging van mannen‐ en vrouwenconventen in het bisdom Utrecht die de Regel van de Derde Orde van Penitentie van St. Franciscus onderhielden en waarbij ook het Sint‐Paulusconvent was aangesloten.95 De basis voor deze kloostervereniging werd gelegd in Amersfoort, waar omstreeks Pasen 1399 enkele prominente priesters uit de kring van de moderne devoten in vergadering bijeen waren en het besluit namen toestemming te verlenen aan de broeders van het Gemene Leven van Amersfoort om de Regel van de Derde Orde van St. Franciscus aan te nemen.96 Nog in hetzelfde jaar verenigden enkele derde‐orde‐conventen zich tot het Kapittel van Utrecht.97 Daarna neemt het aantal aangesloten conventen snel toe. Volgens een mededeling in een schrijven van de generale synode van Basel, die in 1439 alle privileges die door pausen en bisschoppen aan het Kapittel van Utrecht waren verleend bevestigde, bestaat het Kapittel op
95 De Derde Regel van Penitentie van St. Franciscus was goedgekeurd door Paus Nicolaas IV en opgenomen in de door hem uitgevaardigde bulle Supra montem van 18 augustus 1289. Van Heel 1939, pp. 8‐9; Goudriaan 1998, p. 205; Van Engen 2006, p. 14. 96 Van Heel 1939, pp. 8‐9 (‘Ende alsulcx is in dit jaer die oorde van Poenitentie nae de derde Regule van Sint‐ Franciscus in den bisdom van Utrecht ter eeren Goodt ende salicheyd der sielen eerst begonnen’); Van Engen 2006, pp. 67‐68. 97 Koorn 1996, p. 131.
97
Hoofdstuk 4
dat moment uit 70 conventen met 3000 broeders en zusters.98 De mannen‐ en vrouwenconventen die bij het Kapittel waren aangesloten, onderhielden dezelfde statuten, genoten bepaalde privileges en waren georganiseerd onder het centrale gezag van een generale overste of minister.99 Het aantal mannenconventen bleef sterk achter bij het aantal vrouwenconventen.100 In de loop van de vijftiende eeuw gingen enkele van deze mannenconventen over tot de Regel van St. Augustinus, die een strenger kloosterlijk regime voorschreef, evenals een relatief groot aantal vrouwenconventen.101 Uiteindelijk bleven slechts drie mannenconventen aangesloten bij het Kapittel van Utrecht. Dit waren het Sint‐ Paulusconvent te Amsterdam in het westelijke deel van het bisdom Utrecht, en Sint‐ Janskamp bij Vollenhove en Mariënberg in Holtmeer, nabij het Gelderse Horssen, in het oostelijke deel. Vanaf het vierde kwart van de vijftiende eeuw hebben deze drie mannenconventen de leiding over het Kapittel van Utrecht en daarmee tevens de zorg over een groot aantal vrouwenconventen dat nog bij het Kapittel was aangesloten.
Naast de broeders en zusters van het Gemene Leven (die geen door de Kerk erkende
leefregel hadden) en de kloosters van reguliere kanunniken en kanunnikessen (die de Regel van St. Augustinus volgden) vertegenwoordigde het Kapittel van Utrecht een belangrijke groepering die was voortgekomen uit de Moderne Devotie, de laatmiddeleeuwse hervormingsbeweging die aan het einde van de veertiende eeuw door Geert Grote in Deventer in gang werd gezet.102 Tussen deze drie soorten instellingen bestond een duidelijke relatie, hetgeen onder meer blijkt uit het vijftiende‐eeuwse Memorieboek van het Oude Convent in Weesp, een huis van zusters tertiarissen (Den Haag, KB, 73 G 1).103 Op 24 maart (Pigmenius priester, f. 21v), de overlijdensdag van Florens Radewijnsz, de leider van de moderne devoten in Deventer en de trouwe metgezel en opvolger van Geert Grote,104 staat de volgende tekst genoteerd met het jaar van zijn overlijden: ‘Meister florens to deuenter die eerste vader die in desen lande een ghemeyne leuen mit deuoten priesteren ende clercken bestont te leyden vut welken mit meyster gherijt die grote sijn geselle alle cloestere der reguliren ende der derder oerde in desen lande sijn ghesproten. M.cccc’.105
Zoals bekend legden de broeders van het Gemene Leven zich toe op het afschrijven
van boeken om in hun onderhoud te voorzien.106 De broeders tertianen volgden
Goudriaan 1998, p. 217. Van Heel 1939, p. 9; Van Engen 2006, pp. 191‐192. 100 Van Eeghen 1944, pp. 19‐20; Goudriaan 1998, p. 223; Van Engen 2006, p. 142. 101 In 1418 gaf Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, aan alle tertiarissenkloosters van zijn bisdom verlof om de Regel van St. Augustinus aan te nemen en een afzonderlijke congregatie te vormen, De Kok 1927, p. 93; Goudriaan 1998, p. 225; Van Engen 2006, p. 126, 273‐293. 102 Van Dijk 1996, p. 12; Goudriaan 1998, p. 207; Goudriaan 2000, p. 23 Zie ook E. Persoons, ‘De verspreiding van de Moderne Devotie’, in De Bruin e.a. 1984, p. 70. 103 Stooker & Verbeij 1997, II, 1285; zie ook Van Engen & Verhoeven 2008, pp. 9‐10. 104 De Bruin e.a. 1984, p. 10 passim. 105 De afkortingen zijn opgelost. 106 Voor het afschrijven van boeken door de broeders van het Gemene Leven, zie E. Persoons, ‘De broeders van het gemene leven’, in De Bruin e.a. 1984, pp. 70, 76; Kock 1999. 98 99
98
Voorlopers van tronie‐penwerk
waarschijnlijk een vergelijkbaar levenspatroon. Dit geldt in ieder geval voor de Amsterdamse Paulusbroeders over wie Scheltema in 1859 schreef dat zij ‘in eene, vóór de uitvinding der boekdrukkunst bestaande, behoefte (...) voorzien door het afschrijven van boeken en brieven, waartoe hunne hulp, blijkens de oudste stadsrekeningen, ook door het stedelijk bestuur alhier gebezigd werd’.107 Ook van de Anthoniusbroeders in Haarlem is bekend dat ze boeken afschreven (zie paragraaf 5.2). Door de vele stichtingen van religieuze huizen was de vraag naar boeken in de loop van de vijftiende eeuw sterk toegenomen, met name naar boeken van religieuze aard. De zusters van het Gemene Leven hielden zich gewoonlijk vooral bezig met spinnen en weven, en soortgelijke activiteiten,108 en ook de zusters tertiarissen richtten zich meestal op dit soort werkzaamheden, naast de ziekenzorg en het drijven van handel.109
De oudste vermelding van het Sint‐Paulusconvent dateert van 5 januari 1409. Op dat
moment staat de behuizing op een erf tussen de Grimburgwal en de Enge Lommerdsteeg.110 De gemeenschap bestond hoogstwaarschijnlijk al in 1407.111 In 1415 blijkt het convent verhuisd te zijn naar de Oudezijds Achterburgwal, nabij de huidige Waalse Kerk.112 Na de Alteratie werd het Paulusconvent in 1579 opgeheven en overgedragen aan de regenten van het Sint‐Jorishof, tegen een lijfrente en kost en inwoning voor zeven conventualen.113
Binnen het Kapittel van Utrecht nam het Sint‐Paulusconvent een belangrijke plaats in,
getuige de vele generaal‐kapittelvergaderingen die in dit convent werden gehouden.114 Deze jaarlijkse vergaderingen werden bezocht door de minister‐generaal en de afgevaardigden van de afzonderlijke conventen.115 Vanaf 1435 werden ook alle privaat‐kapittelvergaderingen (vergaderingen van het ‘dagelijks bestuur’) in dit klooster gehouden, volgens een besluit dat in dat jaar tijdens het generaal kapittel was genomen.116 Behalve het Paulusconvent waren er in de regio Noord‐Holland nog vijf andere mannenconventen van de Derde Orde van St. Franciscus, die echter alle in de loop van de vijftiende eeuw overgingen naar de Regel van Augustinus. Een van deze huizen, Sint‐Anthonius Boomgaard te Haarlem, was ook aangesloten bij het Kapittel van Utrecht.117 In 1439 en 1470 werd de generaal‐
Scheltema 1859, p. 47. P(ieter) Scheltema was archivaris van Amsterdam en Noord‐Holland. E. Persoons, ‘De zusters van het gemene leven’, in De Bruin e.a. 1984, p. 63. 109 Van Heel 1939, pp. 57‐58. 110 Van Eeghen 1944, p. 23. 111 Monasticon Trajectense, opgesteld door Sabrina Corbellini, www.let.vu.nl/project/monasticon, onder ‘Paulus, Amsterdam’. 112 Van Eeghen 1944, p. 23. 113 Van Eeghen 1944, pp. 27‐28. 114 Van Engen 2006, pp. 391‐393. 115 Van Engen 2006, pp. 175. 116 De Kok 1927, pp. 120, 128. De generaal‐kapittelvergaderingen werden gehouden op zondag Cantate, de vierde zondag na Pasen, van zaterdagavond tot maandagavond; de privaat‐kapittelvergaderingen op het feest van de Kruisverheffing, 14 september; zie Van Heel 1939, pp. 25‐28; Van Engen 2006, p. 173. Voor het privaat kapittel zie Van Engen 2000, p. 47; Van Engen 2006, pp. 180‐181, 393. 117 Sint‐Anthonius Boomgaard werd vermoedelijk gesticht in 1414. Het is niet bekend wanneer de gemeenschap toetrad tot de Derde Orde. Het convent ging in 1479 over naar de Orde van de Reguliere Kanunniken en in 1484‐ 107 108
99
Hoofdstuk 4
kapittelvergadering in dit convent gehouden.118 Van de andere vier huizen is niet bekend of ze bij het Kapittel waren aangesloten. Van twee conventen, Sint‐Vitus in Oud‐Naarden en Sint‐Pietersdal in Hoorn, is dit aannemelijk omdat ze werden gesticht vanuit het Paulusconvent.119 Sint‐Vitus ging vóór 1453 over naar de Orde van de Reguliere Kanunniken. De overige twee mannenconventen waren Sint‐Johannes Baptista in huis De Blinken in Heiloo en Sint‐Salvator (Galilea Minor) nabij Monnickendam.120 De conventen in Oud‐ Naarden, Heiloo en Monnickendam blijven in het navolgende buiten beschouwing vanwege de relatief vroege overgang naar een andere orde en/of omdat relevante gegevens op het gebied van lokale boekproductie ontbreken. Sint‐Anthonius Boomgaard in Haarlem heeft in elk geval een bijdrage geleverd aan de handschriftelijke boekproductie (zie paragraaf 5.2) en ook Sint‐Pietersdal in Hoorn lijkt een rol gespeeld te hebben in het boekproductieproces (zie paragraaf 7.1).
4.3 Samenvatting en conclusie De handschriften met vroege penwerkdecoratie die als voorlopers van het tronie‐penwerk beschouwd kunnen worden, versterken de indruk dat een relatief groot aantal boeken werd geschreven voor gebruik in conventen van de Derde Orde van St. Franciscus. Een van de zes handschriften die in tabel 4 vermeld staan, met de tekst De consolatione theologiae, werd evenals HS 1 geschreven in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam, waar het vervolgens in de eigen bibliotheek terechtkwam. Drie Middelnederlandse handschriften kwamen in het bezit van een vrouwenconvent van de Derde Orde, en een vijfde handschrift, het Latijnse rituale, bevat de orde van dienst voor de inkleding en andere rituelen voor mannen‐ en vrouwenconventen van de Derde Orde. In het zesde handschrift, tenslotte, een psalter in het Middelnederlands, staat vermeld dat het werd geschreven door een man.
Tezamen met de aanwijzingen die in het vorige hoofdstuk bijeengebracht werden,
ontstaat derhalve steeds meer de indruk dat het tronie‐penwerk een duidelijke relatie heeft met handschriften die in een mannenconvent van de Derde Orde van St. Franciscus werden geschreven. Een relatief groot aantal handschriften kwam terecht in Amsterdams bezit of werd – hoogstwaarschijnlijk – geschreven voor gebruik in deze stad. Op grond van deze
1485 naar de Orde van Premonstratenzers (Norbertijnen). Schoengen 1941, dl. 1, p. 93; dl. 2, p. 79. Goudriaan 1998, p. 242. 118 De Kok 1927, pp. 122, 133; Van Engen 2006, p. 391. 119 Zie Goudriaan 1998, p. 222. Sint‐Vitus werd gesticht in 1420. Sint‐Pietersdal werd gesticht in 1457 en ging al in 1462 over naar de Orde van de Kruisheren. Schoengen 1941, dl. 1 en 2. Goudriaan 1998 geeft een voorlopige lijst van derde‐orde‐conventen. In deze lijst komen meer mannenconventen voor, waarvan de meeste al vrij snel naar een andere orde zijn overgegaan; zie pp. 241‐244. 120 Sint‐Johannes Baptista werd gesticht in 1420 en ging in 1438 over naar de Orde van de Reguliere Kanunniken. Sint‐Salvator werd gesticht in 1431, ging over naar de Derde Orde in 1432, en vervolgens naar de Cisterciënzer Orde in 1465. Zie ook Van Engen 2006, p. 411. Van Engen noemt nog een aantal mannenconventen in het bisdom Utrecht. De meeste hiervan gingen op een vroeg tijdstip over naar een andere regel.
100
Voorlopers van tronie‐penwerk
(voornamelijk indirecte) gegevens lijkt het zeer waarschijnlijk dat het tronie‐penwerk tot stand kwam in het Sint‐Paulusconvent.
In het voorgaande zijn echter ook handschriften ter sprake gekomen die voorzien zijn
van eigendomsmerken van buiten Amsterdam, of die voor gebruik elders werden geschreven. De penwerkdecoratie in deze handschriften wijkt in bepaalde aspecten af van de zuivere tronie‐stijl, zoals deze in HS 1 vertegenwoordigd is. Gezien de contacten die binnen het Kapittel van Utrecht bestaan hebben tussen enkele mannenconventen van de Derde Orde, met name op het bestuurlijke vlak, ligt het voor de hand ook de andere mannenconventen bij het onderzoek te betrekken. Sint‐Anthonius Boomgaard in Haarlem komt hiervoor als eerste in aanmerking, mede gezien het feit dat in dit convent ook tweemaal een generaal‐kapittelvergadering werd gehouden. Dit gebeurde allicht in nauw overleg met het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam, waar de meeste generaal‐ kapittelvergaderingen werden gehouden.
101
Hoofdstuk 4
102
5
Verspreiding van de tronie‐stijl binnen het Kapittel van Utrecht: Sint‐Anthonius Boomgaard te Haarlem als centrum van boekproductie
Twee opvallende kenmerken van tronie‐penwerk zijn, behalve het naamgevende tronie‐ motief, de reeks doornen in de vorm van spitse punten of enkelvoudige streepjes die de raakpunten van de parels of de instulpingen van een parellijst langs de tekstkolom markeren, en de korte dwarsstreepjes, in een meer of minder groot aantal, die twee gebogen lijnen als het ware aan elkaar hechten. Deze twee stijlkenmerken zijn niet alleen karakteristiek voor tronie‐penwerk, maar voor een veel omvangrijkere, tamelijk gedifferentieerde groep ‘Noord‐Hollands’ penwerk, dat vanwege deze twee specifieke kenmerken wel wordt aangeduid met de naam ‘doorn/rijg’‐penwerk (Engels: ‘thorn‐and‐ stitch’).121 Tronie‐penwerk kan feitelijk gezien worden als een subgroep van dit grotere geheel.
Bij de bestudering van diverse penwerkvarianten van deze gedifferentieerde groep, in
samenhang met andere aspecten van de desbetreffende handschriften, was het vermoeden gerezen dat de handschriftelijke boekproductie in het Amsterdamse Paulusconvent (die onder meer blijkt uit de colofons van HS 1 en HMM 42) niet los gezien kan worden van de boekproductie in andere mannenconventen die tot hetzelfde leefmilieu behoorden, te weten het Kapittel van Utrecht. Dit vermoeden kwam onder meer voort uit het feit dat een aantal van deze doorn/rijg‐varianten in Haarlem wordt gelokaliseerd en dat deze varianten ondanks bepaalde verschillen toch zodanig verwant zijn, dat ze uit één specifiek boekverluchtingscentrum afkomstig lijken te zijn.
Eén van de conventen van broeders tertianen in de regio Noord‐Holland dat in elk
geval een aandeel heeft gehad in de vijftiende‐eeuwse boekproductie en waar men zich mogelijk ook heeft toegelegd op de boekdecoratie, was Sint‐Anthonius Boomgaard in Haarlem. Van dit convent is uit bronnen bekend dat er in de eerste helft van de vijftiende eeuw boeken werden geschreven en gebonden.122 Voor zover mij bekend zijn er geen handschriften overgeleverd met een colofon waaruit blijkt dat ze in dit convent werden geschreven.123 De penwerkdecoratie biedt echter ook zonder concrete lokaliseringsgegevens een belangrijk houvast om inzicht te krijgen in de stilistische beïnvloeding, die tussen Amsterdam en Haarlem heeft plaatsgevonden en die het aannemelijk maakt dat het Amsterdamse Paulusconvent en het convent Sint‐Anthonius Boomgaard naast hun bestuurlijke contacten tevens contacten onderhielden op het gebied van de boekproductie en boekdecoratie.
Gumbert 1990, pp. 43, 46, fig. 10, 15; Hülsmann 1992a, p. 88 e.v. Wüstefeld 1989, p. 33. 123 Zie ook <www.let.vu.nl/project/monasticon> onder Sint Anthoniusboomgaard. 121 122
103
Hoofdstuk 5
In dit hoofdstuk wordt penwerkdecoratie besproken
die zowel overeenkomsten als afwijkingen vertoont met tronie‐penwerk van de kerngroep en de nevengroep en waarvan een Haarlemse herkomst het meest waarschijnlijk lijkt. Dit decoratieve penwerk wordt hierna aangeduid als de Haarlemse groep.
Voor de lokalisering in Haarlem speelt één bepaald
handschrift een cruciale rol. Dit handschrift kwam al eerder aan de orde in hoofdstuk 3 (PROV; tabel 2, nr. 13). Het betreft een getijdenboek waarvan de Dodenvigilie, achterin het handschrift, versierd is met tronie‐penwerk van de kerngroep. Het overgrote deel van het handschrift is echter versierd met andersoortige penwerkdecoratie in drie verschillende stijlen, die alle drie in Haarlem worden gelokaliseerd. Eén van deze drie decoratiestijlen vertoont in de algehele structuur een duidelijke verwantschap met tronie‐penwerk van de kerngroep. Vanwege de aanwezigheid van penwerkdecoratie in deze specifieke stijl – die hierna wordt aangeduid als Providence‐penwerk – is PROV tevens opgenomen in de tabel waarin de handschriften
met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep vermeld staan (tabel 5, nr. 6). Providence‐penwerk wordt alleen aangetroffen op de diverse openingsbladzijden, met uitzondering van de opening van de Dodenvigilie.
Het meest bekende Haarlemse doorn/rijg‐penwerk is
het zogeheten fonteinen‐penwerk. Naast het tronie‐penwerk Afb. 38 Providence, Brown University, Ms. 1400? C 28b, fonteinen‐penwerk bij gebed ‘O overste priester’ (f. 155r).
is dit de grootste subgroep. Fonteinen‐penwerk vertegenwoordigt een eigen stijl, die niet direct in verband te brengen is met tronie‐penwerk. Om die reden is dit soort penwerk niet ondergebracht in de hierna te behandelen Haarlemse groep. Er zijn echter bepaalde overeenkomsten
die wijzen op een wederzijdse beïnvloeding. Vermeldenswaard is daarbij het feit dat één bladzijde in PROV versierd is met fonteinen‐penwerk (afb. 38). Het samengaan van verschillende stijlvormen binnen hetzelfde handschrift wijst op een interactie van meerdere verluchters binnen een bepaald Haarlems cluster, waar de boekdecoratie werd beoefend.
In dit hoofdstuk worden diverse stijlkenmerken van de penwerkdecoratie van de
Haarlemse groep besproken, waarna vervolgens wordt nagegaan welke aanknopingspunten er zijn voor de lokalisering van het desbetreffende handschrift of met behulp waarvan enig licht wordt geworpen op de mogelijke bestemming (paragraaf 5.1). Aansluitend wordt de
104
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
aandacht gevestigd op het convent Sint‐Anthonius Boomgaard, waar naast het schrijven en binden van boeken mogelijk ook de boekdecoratie werd beoefend. Het feit dat Providence‐ penwerk zeer waarschijnlijk onder invloed van tronie‐penwerk tot ontwikkeling kwam, maakt het mijns inziens aannemelijk dat dit soort penwerk van de Haarlemse‐groep afkomstig is uit Sint‐Anthonius Boomgaard (paragraaf 5.2). Ter afsluiting volgen een samenvatting en een conclusie waarin wordt vastgesteld wat het toegevoegde onderzoeksmateriaal met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep voor de lokalisering van het tronie‐penwerk heeft opgeleverd (paragraaf 5.3).
5.1 De Haarlemse groep 5.1.1 Een Haarlems fenomeen: de combinatie‐stijl Behalve het contemporaine penwerk dat in de zogenoemde nevengroep werd ondergebracht, zijn er diverse penwerkvarianten van omstreeks 1450‐1465 die enige verwantschap met tronie‐penwerk vertonen, maar ook zodanig ervan afwijken dat ze in aparte groepen zijn ondergebracht. Eén van deze groepen is de Haarlemse groep (zie tabel 5).
Zoals hierboven werd aangegeven is bij de lokalisering in Haarlem een centrale rol
weggelegd voor het getijdenboek dat bewaard wordt in Providence, Rhode Island (PROV). De openingsbladzijde en het begin van de lauden van de Dodenvigilie zijn versierd met tronie‐ penwerk dat tot de kerngroep wordt gerekend (afb. 39). Alle overige openingsbladzijden zijn versierd met penwerk dat er op het eerste gezicht totaal anders uitziet, maar bij nadere bestudering qua structuur en in diverse details een grote gelijkenis blijkt te vertonen met tronie‐penwerk van de kerngroep. Deze gelijkenis betreft echter alleen het gedeelte van het penwerk dat zich vanuit de grote duplex initiaal (10 of 11 regels hoog) over de marge naar beneden uitstrekt, terwijl het penwerk dat vanuit de initiaal in de bovenmarge is aangebracht een afwijkende stijl te zien geeft. Opvallende overeenkomsten met tronie‐ penwerk zijn onder meer: 1. de relatief lange reeks korte dwarsstreepjes (‘hechtsteekjes’) die gebogen lijnen als het ware aan elkaar hecht (afb. 40); 2. de aangezette lijn, die tot verschillende motieven is vormgegeven; 3. een blad‐in‐zijaanzicht (afb. 41); 4. bepaalde florale motieven in het oog van de grote initiaal, die eveneens voorkomen bij tronie‐penwerk. Behalve de voornoemde kenmerken is er de ‘snel getekende’ parellijn met doornstreepjes, die bij nadere beschouwing niet blijkt te bestaan uit een regelmatig instulpende lijn, zoals
105
Hoofdstuk 5
Tabel 5. Handschriften met verwant penwerk van omstreeks 1450‐1465: de Haarlemse groep nr.
code hs1
datering
plaats
kopiist
a) combinatie‐stijl: ‘gedateerd’ handschrift: man ABER7 [1450cc]2 1 1450‐1460 ongedateerde handschriften: 2 HKB 267 1455‐1460 man HKB 337 1450‐1460 3 4 5
HKB 55 LUB 3074
1455‐1465 1450‐1460
6
PROV7
1455‐1460
eigenaar / bestemming
inhoud4
niveau penwerk5
overige decoratie6
[kalender: AGMC,3 Jeroen, Bavo]
GB
1,2
a+,d(HR)
[Agnies, St.‐Catharina] [litanie: 3de orde]; Nyclaes 2de belijder, na St. Martijn [kalender: AGMC]3 [kalender: AGMC,3 Jeroen] [kalender: AGMC,3 Aelbrecht, Jeroen, Bavo]
PS GB
1 1,2
d(HR) d(HR)
GB GB
1 2
d(HR),[d] c
GB
1,2
OE
1,2
[a+], d(HR/F) d(HR/F)
POLH
1,2
US GB,GE PS
1,2 1,2 1
d
UCC 1617 1460‐1465 7 b) overig ‘doorn‐rijg’‐penwerk: gedateerd handschrift HKB 97 1457 (uitgeradeerd), later: 8 ‘amstelredam’ ongedateerde handschriften HKB 537 1458‐1465 [Haarlem, St.‐Catharina] 9 10 LUB 12197 1450‐1460 LUB 2206 1460‐1465 Enkhuizen, St.‐Clara 11 1 2 3
4
5
6
7
Zie voor de verklaring van de afkortingen onder ‘code hs’ Bijlage 1. 1450cc: het handschrift bevat computistische cirkels met het jaartal 1450. De afkorting AGMC betreft vier heiligen die gewoonlijk niet in rood zijn genoteerd, maar wel in kalenders in handschriften met ‘Haarlemse’ decoratie: Agatha, Gertrudis, Margaretha, paus Clemens; zie ook hoofdstuk 6. GB: getijdenboek; PS: psalter; OE: Een deuoet oefeninghe vanden leuen ende liden ons lieuens heren ihesu cristi; POLH: Die passie ons lievens heren ihesu cristi, en andere teksten; US: Usuardus, Martyrologium, voorafgegaan door een Memorieboek [van het Sint‐Catharinaconvent in Haarlem]; GE: gebeden Het hiërarchische niveau dat versierd is met penwerk; 1 = hoog hiërarchische niveau; 2: secundair niveau, middelgrote initialen a+: miniaturen met randversiering; [a+]: van latere datum; b: gehistorieerde initialen; c: geschilderde randversiering; d: penwerk in een andere stijl; d(HR): stijl Haarlems Regulierenmissaal; d(HR/F): stijl Haarlems Regulierenmissaal én fonteinen‐penwerk; [d]: penwerk van latere datum ABER: afb. 45; HKB 26: afb. 43; HKB 33: afb. 44; PROV: afb. 38, 40, 41; UCC 161: afb. 47; HKB 9: afb. 51; HKB 53: afb. 49, 50; LUB 1219: afb. 52.
deze aan de orde kwam in paragraaf 2.3.2.a, maar uit een licht gebogen lijn, waarlangs aan de rechterkant een reeks kleine rondjes is getekend is, met vanuit elk rondje een horizontaal doornstreepje naar links (afb. 42). Dergelijke vlot getekende, zogenaamde parelranden komen ook voor in fonteinen‐penwerk, dat zijn naam ontleent aan de fontein‐achtige uitstraling van een bundel lijnen bij de initiaal. Dit soort penwerk van Haarlemse origine komt voor in handschriften van omstreeks 1455‐1474.124
124 Voor de lokalisering en datering, zie Kriezels, nr. 82. Het jaartal 1474 is gebaseerd op het colofon in een Historiebijbel (Genesis – Ruth) die door Hughe Gherijtz in Noordwijk tussen september 1473 en september 1474 werd geschreven (Londen, British Library, Add. 16951). Dit handschrift is deels voorzien van ‘Zuid‐Hollands’ penwerk en bevat deels fraai fonteinen‐penwerk met relatief late kenmerken (zoals diep ingesneden bladeren en spitse punten bij de console); zie Biemans 1984, nr. 274.
106
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
Afb. 39 Providence, Brown University, Ms. 1400? C 28b, tronie‐penwerk, kerngroep (f. 160r).
107
Hoofdstuk 5
Afb. 40 Providence, Brown University, Ms. 1400? C 28b, Providence–penwerk (f. 70r).
108
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
Afb. 41 Providence, Brown University, Ms. 1400? C 28b, Providence‐penwerk (f. 114r).
109
Hoofdstuk 5
Afb. 42 Twee varianten van de ‘snel getekende’ parellijn.
De penwerkdecoratie in de bovenmarges van de genoemde openingsbladzijden in
PROV is in een afwijkende stijl uitgevoerd en lijkt sterk op penwerk dat onder meer voorkomt
in het zogenoemde Haarlems Regulierenmissaal, het handschrift waarnaar deze specifieke stijl is genoemd.125 De versiering bestaat uit twee naar elkaar toe buigende lijnen, waarvan de binnenruimte is opgevuld met kleine cirkeltjes en een cirkeltje‐met‐een‐streepje dat meestal twee of drie keer onder elkaar herhaald is (zie afb. 40, 41, bovenmarge).
Feitelijk zijn bij de versiering twee verschillende decoratiestijlen tot één geheel
samengevoegd. Een dergelijke combinatie van twee verschillende stijlen, die vanuit de initiaal elk een eigen kant opgaan, wordt hierna aangeduid als een zogenoemde combinatie‐ stijl. Het gaat daarbij telkens om penwerkdecoratie in een bepaalde doorn/rijg‐stijl, die vanuit de initiaal over de marge omlaag gaat, terwijl het penwerk dat vanuit de initiaal omhoog gaat is uitgevoerd in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal. Wanneer de initiaal zich in de linker bovenhoek van de schriftspiegel bevindt – zoals op een openingsbladzijde meestal het geval is – strekt het Regulierenmissaal‐penwerk zich vanaf de initiaal uit naar rechts over de bovenmarge. Het laatste is het geval op de diverse openingsbladzijden van PROV. Bij de kleinere initialen in PROV komt het Providence‐penwerk niet voor. In andere ‘Haarlemse’ handschriften zijn de kleinere initialen daarentegen regelmatig versierd met penwerk in een soortgelijke combinatie‐stijl. In zo’n geval zijn de kleinere initialen nu eens aan weerskanten versierd met penwerk in dezelfde doorn/rijg‐stijl
Het Haarlems Regulierenmissaal werd door frater Jodocus Johannis geschreven in het Haarlemse regulierenklooster en voltooid in 1447. Het handschrift wordt bewaard in de Haarlemse Stadsbibliotheek onder de signatuur 187 C 17. Zie ook Kriezels, nr. 60. 125
110
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
en dan weer in de combinatie‐stijl. Deze variatie diende mogelijk ter afwisseling van de eentonigheid.
De kleinere, drie regels hoge initialen in PROV, die onder meer het begin van de
uurgetijden markeren, zijn aan weerskanten versierd met penwerkdecoratie in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal, en op één bladzijde met fonteinen‐penwerk (afb. 38). Uit het consequent doorgevoerde verschil in stijl tussen de decoratie bij de grote initialen op de openingsbladzijden en die bij de kleinere initialen kan worden afgeleid dat heel bewust voor deze verschillen is gekozen om de hiërarchische niveaus in de tekstgeleding een eigen aanzien te geven en zo duidelijker te accentueren. Dit betekent dat de versiering gebaseerd is op een strak decoratieprogramma, waarin een bepaalde decoratiestijl een specifiek hiërarchisch niveau markeert. In een luxueuzer versierd handschrift komen deze niveauverschillen dikwijls nog duidelijker tot uiting, wanneer gebruik gemaakt is van het contrast tussen geschilderde randversiering bij de grote initialen op openingsbladzijden, die dikwijls de hele marge rond de tekst opvult, en geschilderde decoratie van kleinere omvang en/of penwerkdecoratie bij de kleinere initialen (waarbij meerdere niveaus mogelijk zijn). Kortom, PROV is een mooi voorbeeld van een handschrift met gedifferentieerde penwerkdecoratie volgens een vooropgezet plan. Deze differentiatie in stijl binnen één handschrift lijkt, evenals de hierboven omschreven combinatie‐stijl, een typisch Haarlems kenmerk te zijn.
De tekst van de Dodenvigilie is zowel op de openingsbladzijde als bij de drieregelige
initiaal bij het begin van de lauden met tronie‐penwerk van de kerngroep versierd. Deze plotselinge wisseling van stijl in vergelijking met de voorafgaande tekstonderdelen roept de vraag op hoe deze verandering verklaard kan worden. Wat betreft het schrift vormt dit laatste tekstonderdeel een eenheid met de rest van het handschrift. Hieruit blijkt dat de katernen met de Dodenvigilie niet op een later tijdstip werden toegevoegd. Het is echter heel wel mogelijk dat de Dodenvigilie oorspronkelijk onversierd bleef en op een later tijdstip elders werd versierd. Gezien de overeenkomsten in de structuur en diverse details van het Providence‐penwerk met het tronie‐penwerk op de openingsbladzijde van de Dodenvigilie, lijkt het echter waarschijnlijker dat er een nauwe relatie is geweest tussen de verluchters die deze twee soorten penwerk hebben aangebracht. Áls er al sprake is geweest van twee verschillende verluchters, want theoretisch kan de decoratie ook door een en dezelfde persoon gerealiseerd zijn, eventueel met behulp van een soort voorbeeldenboek. Hoe het ook zij, het Providence‐penwerk op de openingsbladzijden, dat in beginsel van latere datum is, verraadt duidelijk de invloed van tronie‐penwerk.
In een Middelnederlands psalter, dat als een psalterium feriatum is ingedeeld,126 komt
J.G. Heymans dateert dit handschrift ten onrechte in 1427 op basis van de computistische cirkels op f. 2r, waarin dit jaartal vermeld staat (Heymans 1978, p. XIV). Zie voor de psalmen en cantica in de standaardredactie der Moderne Devotie, Biemans 1984, p. 102‐109, nr. 74, afb. 10, en p. 114, nr. 78, voor uitleg over een psalterium per hebdomadam. 126
111
Hoofdstuk 5
eveneens Providence‐penwerk voor (HKB 26). Deze penwerkstijl markeert de plaatsen waar de tekst voor de achtereenvolgende weekdagen (feriae) begint. Bij sommige initialen is het penwerk aan weerskanten van de grote initiaal in deze stijl uitgevoerd, zoals bij het begin van Psalm I (afb. 43), andere zijn versierd in de combinatie‐stijl. De kleinere initialen van drie regels hoog zijn alle versierd met penwerk in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal. Het decoratieprogramma van dit psalter komt derhalve globaal overeen met dat in PROV, wat tot de conclusie leidt dat Providence‐ penwerk vanuit hiërarchisch oogpunt klaarblijkelijk een hogere status had dan het overige penwerk, zowel in HKB 26 als in PROV.
Het psalter heeft waarschijnlijk toebehoord aan Agnies Gherijtsdochter, tertiaris in het
Sint‐Catharinaconvent in Haarlem. Dit kan worden afgeleid uit de overlijdensberichten voorin het handschrift, waar in rood staat vermeld wanneer de vader en moeder, een broer, twee zusters en andere familieleden van de bezitter zijn overleden (f. 3r). Deze overlijdensdata bestrijken de periode 1450‐1473.127 De namen van de genoemde personen staan ook vermeld op 30 juli in het Memorieboek van het Sint‐Catharinaconvent – dat is de sterfdag van de vader, die het eerst overleed – met dit verschil dat de naam van ‘zuster Agnies’ op deze dag achteraan de reeks namen is toegevoegd (HKB 53, f. 26r; zie hierna).128
Penwerk in combinatie‐stijl komt ook voor in drie Middelnederlandse getijdenboeken.
In deze handschriften zijn het niet de openingsbladzijden, maar de drie regels hoge initialen bij de uurgetijden, die met dit soort penwerk zijn versierd. In twee van deze getijdenboeken is het penwerk sterk verwant (HKB 33, LUB 3074). De plaats van de initialen wordt geaccentueerd door uitstralende bundels lijnen, die bij de bochten zijn afgewerkt op een manier die karakteristiek is voor tronie‐penwerk (met tegenliggende bochten, wel of niet met dwarsstreepjes vastgehecht; afb. 44a). In HKB 33 zijn de kleinere, twee regels hoge initialen – aan het begin van psalmen, hymnen, lessen, et cetera – eveneens met penwerk versierd, maar deze decoratie is geheel in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal (afb. 44b). In LUB 3074 zijn de tweeregelige initialen onversierd gebleven. De openingsbladzijden van LUB 3074 zijn daarentegen veel fraaier versierd dan die in HKB 33, namelijk met geschilderde randversiering in de zogenoemde takkenbos‐stijl van omstreeks 1450‐1460, een decoratiestijl die eveneens in Haarlem wordt gelokaliseerd.129 De openingsbladzijden in HKB 33 zijn versierd met penwerk.
In het derde getijdenboek is de combinatie‐stijl van een geheel ander karakter en zeer
gevarieerd van samenstelling (ABER; afb. 45). In dit handschrift zijn de drie regels hoge initialen aan het begin van de uurgetijden voorzien van penwerkdecoratie in de combinatie‐ stijl, afgewisseld door penwerk dat geheel in Haarlems Regulierenmissaal‐stijl is uitgevoerd. Het boek is voorzien van computistische cirkels met het jaartal 1450. Gezien het penwerk
Zie ook Biemans 1984, nr. 74, afb. 10. Het memorieboek, dat voorafgaat aan een Middelnederlandse versie van het Martyrologium van Usuardus, werd door W. Wüstefeld toegeschreven aan het Sint‐Catharinaconvent in Haarlem; Wüstefeld 1980. 129 Kriezels, nrs. 81, 83. 127 128
112
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
Afb. 43 Den Haag, KB, 133 D 26, Psalm 1, versierd met Providence‐penwerk (f. 11v).
113
Hoofdstuk 5
a
Afb. 44 Den Haag, KB, 130 E 33: a) penwerk in combinatie‐stijl (f. 76v); b) Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk (f. 152v).
114
b
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
Afb. 45 Aberystwyth, National Library of Wales, Ms. Add. 494A, ca. 1450‐1460, penwerk Haarlemse groep (f. 89r).
115
Hoofdstuk 5
vraag ik me af of dit jaartal bruikbaar is als uitgangspunt voor de datering van het handschrift.130 Ik ben geneigd het iets later te dateren, ergens tussen 1450 en 1460.
De verschillende penwerkvarianten in combinatie‐stijl, die hiervoor aan de orde
kwamen, hebben een opmerkelijk kenmerk gemeen, namelijk het ‘hekje’‐motief, een nogal klein detail dat in eerste instantie niet opvalt, maar verspreid over het penwerk blijkt voor te komen (zie afb. 48f). Hekjes komen ook voor in het doorn/rijg‐penwerk in een gebedenboek, dat onder meer gekenmerkt wordt door ombuigende lijnen die elkaar bij de bochten niet raken maar kruisen en waar de vasthechtende dwarsstreepjes dikwijls ontbreken (LUB 1219). Hekjes worden niet aangetroffen in fonteinen‐penwerk, dat zoals eerder werd aangegeven ook regelmatig in combinatie‐stijl is uitgevoerd. Voorbeelden van fonteinen‐penwerk in combinatie‐stijl zijn onder meer te vinden in een getijdenboek en in een Middelnederlandse versie van het Martyrologium van Usuardus, dat afkomstig is uit het bezit van het Sint‐ Margarethaconvent in Haarlem (afb. 46). Beide handschriften worden in Leiden bewaard.131 In het Martyrologium wordt penwerk in de combinatie‐stijl afgewisseld met penwerk dat zowel boven als onder de initiaal fonteinen‐penwerk te zien geeft.
Een getijdenboek in Den Haag is op de openingsbladzijden versierd met doorn/rijg‐
penwerk dat bij de Haarlemse groep is ingedeeld, en bij het begin van de uurgetijden met penwerk in Haarlems Regulierenmissaal‐stijl (HKB 55). Op sommige bladzijden is er sprake van een combinatie‐stijl. Op een later tijdstip werd de oorspronkelijke versiering op de openingsbladzijden van dit handschrift aangevuld met penwerk in Delftse stijl.
Een handschrift met Een deuoet oefeninghe vanden leuen ende liden ons lieuens heren ihesu
cristi en andere teksten bevat eveneens penwerk in meerdere stijlen (UCC 161; afb. 47). De openingsbladzijde en zeven andere bladzijden, waarop elk volgend uurgetijde gemarkeerd wordt door een grote duplex initiaal, zijn overvloedig versierd met een variant van het tronie‐penwerk. Het penwerk bij de kleinere letters varieert en geeft de volgende drie stijlvormen te zien: 1. fonteinen‐penwerk; 2. dezelfde variant van tronie‐penwerk als bij de grote duplex initialen, maar minder uitgebreid; 3. penwerk in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal, hoewel in een afgezwakte, mogelijk latere vorm van omstreeks 1465‐1470. Het tamelijk overvloedige penwerk bij de duplex initialen en de stekelige punten op de consoles bij het fonteinen‐penwerk wijzen eveneens op een vrij late datum van ontstaan.132
Jaartallen in computistische cirkels vormen dikwijls een onbetrouwbaar aanknopingspunt voor de datering; zie
130
CMD‐NL2, pp. 5‐9.
Leiden, Universiteitsbibliotheek, BPL 3300, resp. Ltk. 274. Ter vergelijking wordt verwezen naar het penwerk in een Kroniek van Johannes de Beka in Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 71 F 30, geschreven in 1469‐1470; CMD‐NL 2, nr. 422, Pl. 761b. Zie voor de datering ook noot 124. 131 132
116
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
Het feit dat meerdere van de genoemde penwerkstijlen telkens weer in eenzelfde
handschrift naast elkaar voorkomen is opmerkelijk. Een tweede opmerkelijk fenomeen is dat diverse doorn/rijg‐varianten een combinatie‐stijl vormen met Haarlems Regulierenmissaal‐ penwerk. Dit alles tezamen doet vermoeden dat de werkplaats waar al dit penwerk geproduceerd werd vrij omvangrijk was en in de periode 1450‐1465 de beschikking had over een gevarieerd assortiment aan stijlvormen. Tot dit assortiment behoorde mijns inziens ook fonteinen‐penwerk. 5.1.2 Overige Haarlemse varianten De overige penwerkdecoratie die bij de Haarlemse groep is ondergebracht, vertoont eveneens kenmerken die herinneren aan tronie‐penwerk, maar bevat ook elementen die typisch zijn voor penwerk van Haarlemse herkomst. Mede aan de hand van het penwerk dat hiervoor werd besproken, kunnen onder meer de volgende typisch Haarlemse kenmerken worden genoemd (zie afb. 48): a. het initiaalveld is dikwijls omgeven door een kaderlijn versierd met ‘afgeknotte takjes’; b. de instulpende parellijn is voorzien van streepjesdoornen die aan de basis, aan de bovenkant, voorzien zijn van een ‘verdikking’; deze verdikking kan bestaan uit een erna getrokken kleine schuine streep, maar ook uit een ronde aanzet van waaruit het doornstreepje werd getrokken; c. in plaats van een maansikkelvormige baardman is de baardman korter (zonder bocht met baard) en eindigt deze figuur dikwijls tamelijk abrupt; d. de rondingen van de bladrand zijn niet groen of geel ingekleurd, zoals bij tronie‐ penwerk, maar voorzien van een tegenoverliggend boogje, waardoor de suggestie van een verdiept kokertje wordt gewekt; of het boogje volgt de ronding van de bladrand; e. de korte rondgebogen lijnen die met dwarsstreepjes aan een basislijn zijn gehecht, vormen één geheel en bestaan niet uit twee gedeelten, zoals bij tronie‐penwerk; aan beide uiteinden buigen ze met een meer of minder korte bocht om naar binnen; f. verspreid over het penwerk zijn ‘hekjes’ aangebracht, die door kleine rondjes worden omgeven; g. de streep‐wigjes hebben meer de vorm van een gelijkzijdige driehoek en zijn aan de linkerkant afgewerkt met een lange haal die eindigt in een scherpe hoek of met een lus; Daarnaast geldt ook dat: - het penwerk meestal enige invloed van penwerk in de stijl van het Haarlems Regulieren‐missaal vertoont; - het penwerk langs de tekst dikwijls complex van opbouw is; - de afwerking van de basislijnen aan de uiteinden niet het principe van ‘eenvoudig’ naar ‘meer uitgebreid’ volgt – dit principe is karakteristiek voor tronie‐penwerk – maar gekenmerkt wordt door enige willekeur.
117
Hoofdstuk 5
Afb. 46 Leiden, UB, Ltk. 274, fonteinen‐penwerk in combinatie‐stijl (f. 111v).
118
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
Afb. 47 Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH h161, penwerk Haarlemse groep (f. 24v).
119
Hoofdstuk 5
a
b
c
d
e
f
g
Afb. 48 Diverse kenmerken penwerk Haarlemse groep: a) afgeknotte takjes ; b) Haarlemse doornen, met rechts ‘ronde aanzet’; c) kortere baardman; d) ‘kokertjes’ bij de ronde bladranden, of ‘boogjes’; e) korte, rondgebogen lijnen uit één stuk; f) hekjes, omgeven door rondjes; g) streep‐wigjes, in de vorm van gelijkzijdige driekhoekjes, eindigend in een lange haal of in een lus.
120
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
Afb. 49. Den Haag, KB, 70 H 53, penwerk Haarlemse groep (f. 103v).
121
Hoofdstuk 5
Het Middelnederlandse Martyrologium van Usuardus (ca. 1460), dat hiervoor al even
ter sprake kwam, bevat penwerk dat sterk herinnert aan tronie‐penwerk, vooral bij de kleinere initialen (HKB 53; afb. 49). De tekst wordt voorafgegaan door een onversierde heiligenkalender, die als memorieboek is ingericht. Op basis van diverse gegevens van overledenen die in dit memorieboek worden genoemd, werd het handschrift door Helen C. Wüstefeld gelokaliseerd in het Sint‐Catharinaconvent in Haarlem, een huis van zusters tertiarissen.133 Op 30 juli staan de namen van de familie van Gherijt Martijnsz, ‘agnies onse zusters vader’, bijgeschreven. De overlijdensdata van de genoemde familieleden kwamen al ter sprake bij de bespreking van het psalter HKB 26. Deze gegevens staan voorin het psalter achter elkaar genoteerd. De datum van overlijden van zuster Agnies komt in deze aantekeningen niet voor. In het memorieboek wordt zij daarentegen wel genoemd. Haar naam is op 30 juli als laatste toegevoegd aan de reeks namen: ‘Ende Agnies gherijts dochter onse suster professijt ende besloten daer wi of hebben C rijnsche gulden’ (f. 26r). Op basis van deze informatie lijkt het zeer waarschijnlijk dat het psalter met de overlijdensdata van haar ouders, broer en twee zusters aan Agnies heeft toebehoord. De overlijdensdata in HKB 26 geven aan dat vader Gherijt, broer Jan en zuster Bave respectievelijk in 1450, 1457 en
1458 zijn overleden. De namen van deze drie personen komen ook voor op een blad uit een oudere versie van het memorieboek. Dit blad is tezamen met enkele andere bladen van deze oudere versie bewaard gebleven, doordat ze als schutbladen zijn gebruikt bij het binden van de nieuwe versie van het memorieboek samen met het Martyrologium (f. 3r). Aan de hand van dit schutblad kan worden vastgesteld dat de nieuwe versie van het memorieboek op zijn vroegst in 1458 werd geschreven.
Opvallende kenmerken van het penwerk in het Martyrologium zijn onder meer: 1. het kader met afgeknotte takjes om het initiaalveld; 2. de instulpende parellijn met doornen die aan de basis een verdikking hebben; dit soort doornen zijn karakteristiek voor Haarlems penwerk; 3. de tamelijk vlakke, aangehechte kromme lijnen die aan weerskanten via een sterk gebogen bocht naar binnen ombuigen; 4. de speciale vormgeving van de streep‐wigjes.
De opbouw van het penwerk op de openingsbladzijde is door de complexe samenstelling van het geheel tamelijk ondoorzichtig (afb. 50). Een dergelijke complexiteit is kenmerkend voor bepaalde soorten penwerk van de Haarlemse groep.
Een gedateerd handschrift met onder meer Die passie ons lievens heren ihesu cristi mitter
glosen bevat penwerk met een wat ander aanzien (HKB 9; afb. 51). Dit handschrift werd voltooid in 1457 (f. 159r). Een eigendomsmerk op de rectozijde van het tweede schutblad voorin het handschrift werd uitgeradeerd en vervangen door ‘amstelredam’, geschreven in een iets naar rechts hellende littera textualis (f. IIr). Behalve de enigszins complexe opbouw
Wüstefeld 1980.
133
122
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
van het penwerk op de diverse openingsbladzijden en de instulpende parelrand met de typisch ‘Haarlemse’ doornen vallen vooral op: 1. de korte baardmannen, zonder mond; 2. de lange, afwerkende haal bij de streep‐wigjes, die eindigt in een scherpe bocht; 3. de hekjes, omgeven door enkele rondjes; 4. de uitstraling, die door de U‐vormig ombuigende lijnen overeenkomsten vertoont met fonteinen‐penwerk.
Soortgelijke korte baardmannen komen voor in een Middelnederlands gebedenboek
(LUB 1219; afb. 52a). De streep‐wigjes eindigen in een vrijwel identieke lange haal met een scherpe bocht aan het eind, of het geheel eindigt in een lus die sterkt lijkt op de lus die karakteristiek is voor fonteinen‐penwerk. In plaats van een aangehechte vlakke bocht, die aan weerskanten naar binnen ombuigt, komt het regelmatig voor dat deze bochtige lijn de bocht van de basislijn tweemaal kruist en dat de ruimte, die door beide bochten wordt omsloten, is ingekleurd (afb. 52b).
In een ander Middelnederlands psalter, dat eveneens als psalterium feriatum is
ingericht, is alleen de openingsbladzijde met het begin van Psalm 1 met penwerk versierd, dat qua stijl in de Haarlemse groep thuishoort (LUB 2206). Alle overige initialen, zowel de grote als de kleinere, zijn versierd met penwerk in een geheel andere stijl, waarvan mij geen tweede voorbeeld bekend is. Dit handschrift komt uit het bezit van het Sint‐Claraconvent in Enkhuizen, een huis van zusters tertiarissen. 5.1.3 De Haarlemse groep: aanwijzingen voor lokalisering In het voorgaande bleek dat de handschriften met doorn/rijg‐penwerk van de Haarlemse groep dikwijls ook andere decoratie bevatten, waarvan op grond van onderzoek al eerder werd vastgesteld dat deze verschillende soorten versiering afkomstig zijn uit Haarlem. Het betreft zowel penwerkdecoratie (penwerk in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal en fonteinen‐penwerk; zie tabel 5, laatste kolom) als ook geschilderde decoratie (randversiering in takkenbos‐stijl in ABER en LUB 3074).134 Deze aanknopingspunten maken een Haarlemse herkomst van de algehele versiering zeer aannemelijk. Wat betreft de tekst kan worden opgemerkt dat in twee handschriften uit een notitie blijkt dat ze door een mannelijke kopiist werden geschreven (tabel 5, nrs. 1 en 2).135 Daarnaast worden in een aantal handschriften aanwijzingen aangetroffen, die op een Haarlemse bestemming duiden.
Alvorens nader op deze aanwijzingen in te gaan wordt eerst kort aangestipt welke
gegevens niet worden aangetroffen en welke gegevens géén houvast bieden voor een eventuele lokalisering in Haarlem. Tien van de elf handschriften zijn niet voorzien van een colofon. Het handschrift waarin wel een colofon voorkomt is HKB 9. In het colofon staat
Kriezels nrs. 60, 81‐83. ABER, f. 166v: ‘Bidt voir den scriuer om gods wil’; HKB 26, f. 217v: ‘Bidt voer di scriuer. Et sic est finis’.
134 135
123
Hoofdstuk 5
alleen vermeld dat de tekst in 1457 werd voltooid.136 Dit handschrift was tevens voorzien van een eigendomsmerk, maar deze aantekening is deels uitgeradeerd en daardoor onleesbaar. De latere toevoeging ‘amstelredam’ is als houvast voor de lokalisering niet bruikbaar omdat Amsterdam mogelijk niet de oorspronkelijke plaats van bestemming is geweest. Eén van de twee Middelnederlandse psalters bevat een eigendomsmerk van het Sint‐Claraconvent in Enkhuizen (LUB 2206).
Informatie die op een Haarlemse bestemming wijst wordt aangetroffen in twee
handschriften, die beide in het bezit (moeten) zijn geweest van het Sint‐Catharinaconvent in Haarlem, een huis van zusters tertiarissen. Deze handschriften zijn het Middelnederlands Martyrologium van Usuardus (HKB 53) en het andere Middelnederlandse psalter (HKB 26). Zoals hierboven werd opgemerkt wordt het Martyrologium voorafgegaan door een memorieboek, waarvan Helen C. Wüstefeld op grond van diverse persoonsnamen heeft vastgesteld dat het heeft toebehoord aan het Sint‐Catharinaconvent.137 In dit memorieboek staan op 30 juli de namen van een familie, die overeenkomen met de namen in de overlijdensberichten die voorin het genoemde psalter vermeld staan. Op grond van deze informatie is het zeer waarschijnlijk dat het psalter heeft toebehoord aan de persoon die op 30 juli in het memorieboek als laatste wordt genoemd, namelijk zuster Agnies Gherijtsdochter, tertiaris in het Sint‐Catharinaconvent.
Andere waardevolle gegevens omtrent de bestemming kunnen worden ontleend aan
de heiligenkalenders in vier getijdenboeken. Vanwege de informatie die deze kalenders aanleveren met betrekking tot de bestemming van het desbetreffende handschrift, kan dit onderwerp hier niet onbesproken blijven, alhoewel daarmee vooruitgelopen wordt op hoofdstuk 6, waarin de heiligenkalender als informatiebron aan de orde komt. Uit eigen onderzoek is gebleken dat in getijdenboeken van Haarlemse herkomst (waarvan de lokalisering werd vastgesteld aan de hand van de versiering – geschilderde en/of penwerkdecoratie – in samenhang met andere gegevens) regelmatig vier heiligen in rood zijn gemarkeerd, die in de ‘Utrechtse’ kalender (voor gebruik in het hele bisdom Utrecht, waartoe ook Haarlem behoorde) gewoonlijk in zwarte inkt zijn geschreven. Deze vier heiligen zijn Agatha (5 februari), Gertrudis (17 maart), Margaretha (13 juli) en paus Clemens (23 november). Aan de hand van de vier beginletters worden ze hierna aangeduid als de AGMC‐groep. Het feit dat deze vier heiligen in vier van de vijf getijdenboeken in rood gemarkeerd zijn, is opmerkelijk (het vijfde getijdenboek, HKB 33, bevat geen kalender). Ik heb nog niet kunnen vaststellen voor welke kring van gelovigen deze bijzondere markering van belang is geweest of welke betekenis deze heiligen voor de stad Haarlem hebben gehad. De rode markering van de vier genoemde heiligen werd door mij alleen aangetroffen in handschriften met decoratie die in Haarlem wordt gelokaliseerd.
F. 159r: ‘Gheeyndet int iair ons heren M.cccc.lvij. om trent sinte willibrordus dach’. Wüstefeld 1980.
136 137
124
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
De aanroep ‘Heilighe vader [sin]te franciscus’ in de heiligenlitanie van HKB 55 (f. 100r)
kan erop wijzen dat het handschrift werd geschreven voor gebruik in ‘franciscaanse’ kring. Van de vijf getijdenboeken is HKB 33 het enige handschrift met een litanie die kenmerkend is voor de Derde Orde, met Martijn vooraan in de reeks belijders en Maria Magdalena vooraan in de reeks maagden en de weduwen. Nyclaes volgt als tweede na Martijn, wat op een Amsterdamse bestemming kan wijzen. De overige vier getijdenboeken lijken eerder voor seculier gebruik geschreven te zijn, met Agnes als eerste van de maagden en weduwen, hoewel de aanroep van Franciscus in de litanie van HKB 55 wijst op ‘franciscaans’ gebruik.
Wanneer we het voorgaande overzien, mede met behulp van tabel 5, komt duidelijk
naar voren dat de meeste handschriften bestemd waren voor een Haarlemse eigenaar (individu of instantie). De precieze plaats van herkomst van de penwerkdecoratie van de Haarlemse groep blijft echter onduidelijk, alhoewel deze in elk geval in verband te brengen is met de andere soorten decoratie die in dezelfde handschriften voorkomen. Daarnaast is op grond van stilistisch onderzoek gebleken dat met name het Providence‐penwerk onder sterke invloed van tronie‐penwerk tot ontwikkeling is gekomen. Maar ook het andere penwerk van de Haarlemse groep vertoont opvallende overeenkomsten in stijl. Het tronie‐ penwerk is in beginsel van vroegere datum dan de Haarlemse varianten, hetgeen eerder pleit voor een vrij intensieve beïnvloeding vanuit Amsterdam richting Haarlem dan omgekeerd. In hoofdstuk 3 en 4 werd vastgesteld dat de daar besproken handschriften, die – voor zover bekend – werden geschreven door mannelijke kopiisten, vooral in Amsterdams bezit terechtkwamen en dikwijls binnen de kring van derde‐orde‐conventen. Het ligt derhalve voor de hand ten aanzien van deze Amsterdams‐Haarlemse beïnvloeding in eerste instantie te denken aan de contacten die het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam en Sint‐ Anthonius Boomgaard in Haarlem onderhielden. Men zag elkaar in elk geval tijdens de jaarlijkse generaal‐kapittelvergaderingen van het Kapittel van Utrecht en waarschijnlijk ook bij andere gelegenheden. Deze gedachtengang leidde tot de veronderstelling dat in Sint‐ Anthonius Boomgaard naast de boekproductie ook activiteiten op het gebied van de boekdecoratie hebben plaatsgevonden. Uit historische bronnen is hierover niets bekend. Van het weinige dat van dit mannenconvent wel bekend is, volgt hierna een korte uiteenzetting.
5.2 Sint‐Anthonius Boomgaard te Haarlem Het convent Sint‐Anthonius Boomgaard was gelegen aan de Witte Herensteeg te Haarlem, nabij de Oude Gracht en de Zijlstraat.138 Dit convent voor broeders tertianen was aangesloten bij het Kapittel van Utrecht en zal in dat verband zeker een nauwe relatie met het Sint‐ Paulusconvent in Amsterdam onderhouden hebben. Uit rekeningen van de Sint‐Bavokerk te Haarlem is bekend dat door de Anthoniesbroeders handschriften werden geschreven en boeken werden gebonden. Er is echter geen enkel handschrift bewaard gebleven op grond
Voor de ligging van het convent, zie Wüstefeld 1989, p. 33.
138
125
Hoofdstuk 5
waarvan met zekerheid kan worden vastgesteld dat het in Sint‐Anthonius Boomgaard werd vervaardigd. De desbetreffende rekeningen van de Sint‐Bavo tonen aan dat er in de periode 1434‐1445 in ieder geval activiteiten op het gebied van de boekproductie waren. Er wordt melding gemaakt van het binden van boeken (1434, 1440), het schrijven van vier heiligenlegenden, van Sint Bavo, Willibrord, Adelbert en Jeroen (1436), het corrigeren van ‘onse beste myssael’ (1441), en van werkzaamheden aan een ‘lexenael’ (lectionarium; 1444) en een ‘nu versuwael’ (een nieuw zangboek?; 1445).139 In latere rekeningen van de Sint‐Bavo, over de perioden 1509‐1511 en 1526‐1528, komt de naam van het convent ook weer voor.140 Deze gegevens maken het waarschijnlijk dat Sint‐Anthonius Boomgaard gedurende langere tijd, ook na de overgang naar de Regel van St. Augustinus in 1479 en vervolgens tot de Orde der Norbertijnen in 1484‐1485, actief is gebleven op het gebied van de boekproductie, om in het eigen onderhoud te voorzien. Een tweede centrum waar pro pretio (tegen betaling) boeken werden geschreven én gebonden, was het klooster van de reguliere kanunniken, vlak buiten Haarlem. Uit rekeningen van de Sint‐Bavo blijkt dat dit klooster in 1423, 1426 en 1453 voor deze activiteiten betalingen ontving.141
Er zijn derhalve ten minste twee locaties in of nabij Haarlem geweest, waar in de
vijftiende eeuw over een langere periode handschriften werden geschreven en gebonden. Als plaats van herkomst van de hierboven beschreven boekdecoratie, de zogenoemde Haarlemse groep, komt mijns inziens Sint‐Anthonius Boomgaard het meest in aanmerking. Argumenten hiervoor zijn de grote verwantschap die de verschillende penwerkvarianten vertonen met tronie‐penwerk en het feit dat in één handschrift zelfs zuiver tronie‐penwerk voorkomt (PROV). Het laatste kan in principe toeval zijn – het penwerk kan immers op een later tijdstip elders zijn toegevoegd –, maar in combinatie met al het andere verwante penwerk van de Haarlemse groep wordt veeleer het beeld opgeroepen van één en hetzelfde atelier waar penwerkdecoratie in diverse stijlen werd vervaardigd, zodat van een cluster van decoratiestijlen gesproken kan worden. Het ligt voor de hand om voor een verklaring van de stijlverwantschap te denken aan de contacten die het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam en Sint‐Anthonius Boomgaard in Haarlem als derde‐orde‐conventen, aangesloten bij het Kapittel van Utrecht, onderhielden en die hoogstwaarschijnlijk ook hebben geleid tot uitwisselingen op het gebied van de boekdecoratie. Hierbij kan gedacht worden aan de mogelijkheid dat broeders‐verluchters van Amsterdam naar Haarlem trokken, nadat ze in het Amsterdamse convent waren opgeleid. Deze redenering leidt impliciet tot de conclusie dat het tronie‐penwerk inderdaad afkomstig is uit het Sint‐Paulusconvent. (Ter ondersteuning van deze conclusie wordt in hoofdstuk 7 nog een aantal argumenten aangevoerd.)
Wüstefeld 1989, pp. 33‐35, noot 78, pp. 94‐95, 104, 117‐118. Wüstefeld 1989, p. 35, noot 78. 141 Wüstefeld 1989, pp. 33‐34. 139 140
126
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
Door deze conclusie worden we echter geconfronteerd met een probleem. Het
Haarlems Regulierenmissaal, het handschrift waarnaar de penwerkstijl is genoemd die bij de bewijsvoering een centrale rol speelt, werd in 1447 in het klooster O.L. Vrouw Visitatie (Monasterium visitationis beatae Mariae virginis) van de reguliere kanunniken nabij Haarlem geschreven door frater Judocus Johannis en bleef daarna in het bezit van dit klooster (Haarlem, Stadsbibliotheek, hs. 187 C 17). Behalve Sint‐Anthonius Boomgaard had ook het regulierenklooster een belangrijke werkplaats waar boeken werden geschreven en gebonden, zoals uit rekeningen van de Sint‐Bavokerk kan worden opgemaakt (zie hiervoor). De vraag is echter of het missaal ter plaatse werd versierd of dat het decoreerwerk mogelijk aan derden (Sint‐Anthonius Boomgaard?) werd opgedragen. Uit onderzoek van Gisela Gerritsen‐Geywitz naar handschriften uit het klooster van de reguliere kanunniken in Utrecht is gebleken dat een dergelijke opdracht buiten de muren van het klooster klaarblijkelijk niet ongebruikelijk was en derhalve in principe tot de mogelijkheden behoort.142 Een soortgelijke conclusie trok Thomas Kock met betrekking tot de Windesheimse ‘Augustiner Chorherren’ in Die Buchkultur der Devotio moderna.143 Kock richtte zich in zijn onderzoek op de boekproductie van de broeders van het Gemene Leven en van de Windesheimse regulieren. De broederconventen van de Derde Orde van St. Franciscus, die eveneens voortkwamen uit de hervormingsbeweging van de Moderne Devotie,144 liet hij buiten beschouwing.
5.3 Samenvatting en conclusie In de veronderstelling dat uitbreiding van het onderzoeksmateriaal meer gegevens zou opleveren voor de lokalisering van het tronie‐penwerk, werd het onderzoek tevens gericht op handschriften met verwante penwerkdecoratie. Dit verwante penwerk maakt, evenals het tronie‐penwerk, deel uit van een tamelijk gedifferentieerde groep ‘Noord‐Hollandse’ penwerkdecoratie, die met de naam doorn/rijg‐penwerk wordt aangeduid. Een aantal penwerkvarianten werd ondergebracht in de zogenoemde Haarlemse groep, enerzijds op grond van bepaalde overeenkomsten in stijl en anderzijds vanwege het feit dat het merendeel van de desbetreffende handschriften aanknopingspunten bevat die wijzen in de richting van Haarlem als plaats van bestemming (én als mogelijke plaats van herkomst). Eén van deze aanwijzingen wordt ontleend aan de heiligenkalender in Middelnederlandse getijdenboeken, waarin naast de algemeen voorgeschreven hoogtijdagen in het bisdom Utrecht een viertal ‘Haarlemse’ heiligenfeesten in rood gemarkeerd is (aangeduid als de
Gerritsen‐Geywitz 1989, p. 122. Kock 1999, pp. 39‐40. 144 Zie paragraaf 4.2. 142 143
127
Hoofdstuk 5
Afb. 50 Den Haag, KB, 70 H 53, penwerk Haarlemse groep (f. 43r).
128
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
a
b
Afb. 51 Den Haag, KB, 133 H 9, penwerk Haarlemse groep: a) primair niveau (f. 35r, detail); b) secundair niveau (f. 5v, detail).
129
Hoofdstuk 5
a
b
Afb. 52 a) Leiden, UB, Ltk. 1219, penwerk Haarlemse groep: a) met twee baardmannen (f. 49v); b) met ingekleurde, elkaar kruisende bochten (f. 28v).
130
Verspreiding van tronie‐stijl naar Haarlem
AGMC‐groep, op basis van de eerste letters van de namen van de vier heiligen). Andere aanwijzingen zijn twee verschillende soorten penwerkdecoratie, die op grond van eerder onderzoek in Haarlem worden gelokaliseerd, te weten penwerk in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal en fonteinen‐penwerk. Uit twee van de genoemde elf handschriften blijkt dat ze door een mannelijke kopiist werden geschreven.
Een belangrijk kenmerk dat het merendeel van het penwerk van de Haarlemse groep
gemeen heeft, is de zogenoemde combinatie‐stijl, dat wil zeggen een samengesteld geheel van één van de varianten van doorn/rijg‐penwerk die vanuit de initiaal in de marge naar omlaag gaat, en penwerk in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal dat vanuit de initiaal omhoog gaat (of in de bovenmarge vanaf de initiaal naar rechts). De laatstgenoemde penwerkstijl fungeert als een bindende factor op grond waarvan het sterke vermoeden rijst dat al dit penwerk afkomstig is uit dezelfde Haarlemse werkplaats. Eén van de combinatie‐ stijlen, het zogenoemde Providence‐penwerk, vertoont niet alleen in details maar vooral ook in de algehele structuur een duidelijke invloed van tronie‐penwerk (PROV). Mede op grond hiervan komt – mijns inziens – Sint‐Anthonius Boomgaard, een huis van broeders tertianen dat bij het Kapittel van Utrecht was aangesloten, het meest in aanmerking als locatie, waar deze werkplaats zich heeft bevonden.
De conclusie dat de Haarlemse groep afkomstig is uit Sint‐Anthonius Boomgaard
betekent impliciet dat het tronie‐penwerk (in eerste instantie) afkomstig is uit het Sint‐ Paulusconvent in Amsterdam en dat deze specifieke decoratiestijl zich van daaruit naar Haarlem (en elders) heeft verspreid. In hoofdstuk 7 worden ter ondersteuning van deze conclusie meer argumenten aangevoerd. Uit deze aanvullende argumenten blijkt dat de verspreiding (vooral) heeft plaatsgevonden binnen de kring van derde‐orde‐conventen via de mannelijke vertegenwoordigers.
Deze conclusie werpt mogelijk ook enig licht op de herkomst van de driedelige
Historiebijbel, afkomstig uit het bezit van het Sint‐Margarethaconvent in Haarlem, die in hoofdstuk 3 aan de orde kwam bij de penwerkdecoratie van de nevengroep (HKB 3; tabel 3, nr. 13) en op de herkomst van een Leven van Jezus van omstreeks 1455‐1460 (LUB 260; tabel 3, nr. 6). De bijbel werd geschreven door een mannelijke kopiist. De grote overeenkomst van de penwerkdecoratie met vroeg tronie‐penwerk van vóór 1450 doet in eerste instantie vermoeden dat de decoratie (en ook het handschrift als geheel) afkomstig is uit Amsterdam. Gezien het voorgaande is het echter heel wel mogelijk dat de drie delen in Haarlem tot stand kwamen. Het Leven van Jezus bevat geen eigendomsmerk. De afwijkingen in het penwerk – zoals de afwijkende vorm van de tronies met de hangende ‘hondenoren’ – doen tamelijk merkwaardig aan. Daarnaast is de complexe opbouw van het penwerk – zoals een reeks consoles onder elkaar (f. 1r) – totaal verschillend van het tronie‐penwerk van de kerngroep. Ook komt er hier en daar een ‘hekje’ voor en vormen de kleine rondjes tussen de streep‐ wigjes een afwijkend patroon. Ook dit handschrift werd mogelijk in Haarlem vervaardigd.
131
Hoofdstuk 5
132
6
De heiligenkalender
In een vroeg stadium van het hier gepresenteerde onderzoek bleek al vrij snel dat in het betrekkelijk schaarse aantal colofons, dat in de bestudeerde handschriften werd aangetroffen, meestal alleen de datum vermeld staat waarop het schrijven van de tekst werd voltooid en dat de plaats waar de handeling werd verricht doorgaans in duister gehuld blijft. Dit betekende voor mij als onderzoeker dat eventuele aanwijzingen voor de lokalisering op enigerlei wijze uit de handschriften zelf moesten worden gedestilleerd. Met dit doel voor ogen werd met name gezocht naar kenmerken in de tekst, die mogelijk als karakteristiek voor een bepaald schrijfatelier konden worden aangemerkt. Dergelijke kenmerken worden hierna aangeduid met de term ‘kopieerkenmerken’.
De eerste stap in dit zoekproces werd gezet tijdens een bijeenkomst van de
onderzoeksgroep van het Byvanck‐project. Deze bijeenkomst vond plaats op 28 november 1988 in het Rijksmuseum Twenthe en was gericht op het beschrijven van de aldaar aanwezige gedecoreerde middeleeuwse handschriften. Kort na elkaar kreeg ik enkele Middelnederlandse getijdenboeken onder ogen, die alle voorzien waren van een heiligenkalender. Volgens de beschikbare informatie betrof het in alle gevallen zogenaamde ‘Utrechtse’ kalenders, kalenders waarin de liturgische hoogtijdagen die in de vijftiende eeuw in het bisdom Utrecht waren voorgeschreven op een speciale manier gemarkeerd zijn (meestal doordat deze bijzondere feestdagen in rood zijn geschreven in plaats van in zwart). Deze kalenders waren alle geheel gevuld, dat wil zeggen op elke dag voorzien van de naam van een heilige of een liturgische feestdag. Ondanks het feit dat alle kalenders ‘Utrechts’ heetten te zijn, vielen direct de verschillen op die de reeksen heiligennamen in de diverse kalenders te zien gaven. Het was op dat moment onduidelijk welke betekenis aan deze verschillen gehecht moest worden, maar het verschijnsel op zich deed vermoeden dat het wel eens te maken kon hebben met het gebruik van verschillende ‘kalendermodellen’ (hierna: kalendervarianten), die elk op een andere locatie vermenigvuldigd waren. Dit zou betekenen dat de ‘volle’ heiligenkalender niet alleen gezien moet worden als overzicht van de diverse feestdagen die in de loop van het liturgisch jaar werden gevierd, maar ook beschouwd kan worden als tekst met een groot aantal ‘heiligendagen’ waarvan de meeste niet liturgisch gevierd werden en derhalve geen specifieke liturgische betekenis hebben. De veronderstelling dat deze volle kalenders van verschillende samenstelling mogelijk als aanknopingspunt konden fungeren bij het lokaliseren van de desbetreffende handschriften, vroeg om nader onderzoek.
Vanaf dat moment vormde het relatief omvangrijke corpus Middelnederlandse
getijdenboeken – die meestal een volle heiligenkalender bevatten – een speciaal onderdeel van mijn onderzoek, enerzijds vanwege de mogelijkheden die dit corpus biedt voor vergelijkend onderzoek, en anderzijds vanwege de gevarieerde decoratie die deze handschriften doorgaans te zien geven. Later zou blijken dat ik daarmee in feite het
133
Hoofdstuk 6
voetspoor volgde van de kunsthistoricus L.M.J. Delaissé, die in 1971 in de lezing ‘The Production of Books of Hours in France in the Fifteenth Century’ de aandacht vestigde op het belang van de bestudering van het omvangrijke corpus getijdenboeken in het kader van de geschiedenis van het middeleeuwse boek.145
Dit hoofdstuk is gewijd aan de samenstelling van de geheel gevulde (volle) ‘Utrechtse’
heiligenkalender. Eerst wordt in kort bestek uiteengezet wat het onderzoek naar de volle kalenders in het algemeen heeft opgeleverd (paragraaf 6.1). Daarna wordt de aandacht gevestigd op de kalenders in de handschriften met penwerkdecoratie van de kerngroep en de nevengroep, aan de hand van de vraag of er met het oog op de lokalisering iets uit de kalenders valt af te lezen (paragraaf 6.2). Vervolgens wordt nagegaan wat de kalenders in handschriften met penwerk van de Haarlemse groep in dit opzicht opleveren (paragraaf 6.3) Een opmerkelijk homogene groep kalenders werd geschreven voor gebruik in West‐ Friesland, gezien de in rood gemarkeerde zeventien extra heiligendagen, die specifiek in deze regio waren voorgeschreven (paragraaf 6.4). Handschriften met deze ‘West‐Friese’ feestdagen komen in hoofdstuk 7 aan de orde vanwege het feit dat het tronie‐penwerk zich ook naar deze regio heeft verspreid. Ter afsluiting volgen een samenvatting en een conclusie (paragraaf 6.5).
6.1 De volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender Traditioneel geldt de heiligenkalender als belangrijk hulpmiddel bij de lokalisering van een middeleeuws (para‐)liturgisch handschrift vanwege het feit dat naast de algemeen voorgeschreven feestdagen tevens de heiligenfeesten gemarkeerd zijn die in een bepaald bisdom of binnen een bepaalde kloosterorde als verplichte feestdag gevierd worden. Op grond daarvan kan worden vastgesteld voor welk bisdom of voor welke orde het desbetreffende boek werd geschreven. Soms zijn behalve de geboden feestdagen voor het bisdom ook een of meer heiligen gemarkeerd die alleen lokaal verplicht werden vereerd, bijvoorbeeld de patroonheilige van de parochiekerk van een bepaalde stad. Bij de lokalisering wordt er in de regel vanuit gegaan dat het handschrift in de nabije omgeving werd vervaardigd, al bestaat hierover geen zekerheid.
In zijn artikel ‘Studiemateriaal (Heiligen‐geografie) voor den kalender van het
middeleeuwsche bisdom Utrecht’ gaat pater B. Kruitwagen uitvoerig in op het aantal geboden heiligenfeesten in het bisdom Utrecht. Hij komt uit op het aantal van 162 dagen. De overige 203 heiligennamen in een volle kalender beschouwt hij als ‘vulmateriaal, hetzij omdat men vond dat een volle pagina een aardiger aspect gaf, hetzij omdat de menschen dan in zoo’n kalender misschien hun Patroonheilige konden vinden (...). En de namen welke men op die vacante dagen invulde kon men naar willekeur halen uit het algemeen verspreide Martyrologium, waar men er iederen dag ongeveer 15 à 20 stuks genoteerd Deze lezing werd in 1974 postuum uitgegeven onder de gewijzigde titel ‘The Importance of Books of Hours for the History of the Medieval Book’; zie Delaissé 1974. 145
134
De heiligenkalender
vond.’ Aan het eind van zijn betoog concludeert Kruitwagen dat een volle en een half‐volle kalender voor wetenschappelijk onderzoek precies dezelfde waarde hebben.146
Door de ‘willekeur’ waarmee de reeksen heiligennamen werden aangevuld heeft een
volle ‘Utrechtse’ kalender echter wel degelijk een eigen wetenschappelijke waarde. Deze is alleen van een andere orde dan wanneer het materiaal bestudeerd wordt vanuit een katholieke invalshoek. De wisselende samenstelling van de reeksen heiligennamen heeft namelijk een diversiteit aan studiemateriaal opgeleverd, die indirecte informatie kan bevatten over de plaats waar een kalender – en in het verlengde daarvan de algehele tekst – werd geschreven (vanzelfsprekend onder de voorwaarde dat de kalender en de overige tekst door dezelfde hand zijn geschreven en derhalve een codicologische eenheid vormen).147
Om de mogelijkheden van de heiligenkalender als een tekst van variabele
samenstelling, met wisselende ‘kopieerkenmerken’, te onderzoeken werden door mij ruim 250 volle of vrijwel volle ‘Utrechtse’ heiligenkalenders getranscribeerd. Op grond van de decoratie in de desbetreffende handschriften werd vastgesteld dat ongeveer driekwart van het onderzochte materiaal van ‘Noord‐Hollandse’ herkomst is. De overige handschriften kwamen op diverse plaatsen tot stand, verspreid over de Noordelijke Nederlanden. Deze handschriften werden bij het onderzoek betrokken om kalenders uit andere regio’s met het ‘Noord‐Hollandse’ materiaal te kunnen vergelijken. De meeste kalenders bevinden zich in vijftiende‐eeuwse Middelnederlandse getijdenboeken, sommige in psalters en brevieren, en sommige in missalen. Twaalf onderzochte exemplaren zijn in het Latijn en de overige in het Middelnederlands, hoewel in deze laatste groep ook regelmatig Latijnse namen voorkomen, dikwijls in de genitiefvorm (‘de feestdag van X’). Het materiaal werd geordend aan de hand van de heiligennamen die op een twaalftal dagen in de maanden januari, februari en maart genoteerd staan. De eerste letters van deze namen werden in volgorde achter elkaar gezet, zodat het materiaal gealfabetiseerd kon worden.148
Op deze manier ontstonden 106 rubrieken waaronder de desbetreffende groepjes
handschriften werden gerangschikt. In veel gevallen bleef zo’n ‘groepje’ beperkt tot één handschrift, wat onder meer samenhangt met het feit dat één andere naam in het rijtje van twaalf geselecteerde dagen een andere rubriek oplevert. Er werden echter ook groepjes Kruitwagen 1942, pp. 182‐183. Voor het begrip ‘codicologische eenheid’ zie Gumbert 2004. 148 Na lang beraad heb ik gekozen voor de volgende selectie van feestdagen c.q. heiligennamen, aan de hand waarvan het materiaal werd geordend en onderverdeeld. De eerste dag in de reeks geselecteerde dagen is 31 januari. In ‘Utrechtse’ kalenders staat op deze dag gewoonlijk de heilige Ignatius vermeld. In de kalenders van de zogenoemde ‘Sarijs‐handschriften’ uit Zwolle (zie Wierda 1995a) treffen we hier de naam Julius aan, en in een kalendermodel dat vooral verspreiding kende in de regio Noord‐Holland de naam Metranus. In de ordekalenders van de benedictijnen, augustijnen en franciscanen is 31 januari gewijd aan de viering van het feest van de heiligen Cyrus en Johannes. De volgende dagen, die bij de selectie betrokken werden, zijn 25, 26 en 27 februari, 1, 2 en 3 maart, en vervolgens nog eens in tweede ronde 7, 8, 9 en 11 januari en 10 maart; deze elf dagen zijn in zogenaamde lege heiligenkalenders – waarin uitsluitend de geboden feestdagen zijn opgenomen – niet ingevuld. Op deze dagen staat dikwijls wel de naam van een heilige genoteerd, maar er vond geen liturgische viering plaats; zie Strubbe & Voet 1991, pp. 159, 163, 165. Volgens Grotefend was alleen 31 januari, ‘Ignatii ep. m.’ een geboden feestdag in het bisdom Utrecht: Grotefend 1892, p. 192. 146 147
135
Hoofdstuk 6
geformeerd die varieerden van acht tot twintig handschriften en derhalve bruikbaar waren voor het beoogde onderzoek.
Behalve de gehanteerde onderverdeling zijn er ook heel specifieke kenmerken,
waardoor een bepaalde groep kalenders van andere onderscheiden kan worden. Deze verschillen komen echter steeds op andere dagen van het jaar voor en zijn daardoor te willekeurig om als uitgangspunt voor een algemene onderverdeling te kunnen dienen. De verschillen bestaan bijvoorbeeld uit schrijffouten of naamsverbasteringen, of het bij vergissing overslaan van een naam, die vervolgens op een van de volgende dagen alsnog werd genoteerd en daarna bij herhaling domweg werd overgeschreven.149 Een bekende schrijffout is de verbastering van ‘S. Marijs’ (Marius) tot ‘Sarijs’ op 19 januari. Deze fout komt dikwijls voor in getijdenboeken die in Zwolle werden geschreven en waaraan Lydia S. Wierda een uitgebreide studie heeft gewijd. Naar aanleiding van deze schrijffout noemde ze deze groep getijdenboeken de ‘Sarijs‐handschriften’.150
Uit mijn onderzoek bleek dat diverse kalendervarianten inderdaad vooral op lokaal
niveau bij herhaling werden afgeschreven, met hier en daar kleine aanpassingen of wijzigingen.151 Andere kalendervarianten werden daarentegen op diverse plaatsen in de Noordelijke Nederlanden afgeschreven, gezien de decoratie – en bepaalde taalkenmerken – in de desbetreffende handschriften, en kenden derhalve wel een zekere verspreiding. John Plummer kwam tot een vergelijkbare conclusie in zijn omvangrijke onderzoek naar de volle ‘Brugse’ kalenders in getijdenboeken. In een publicatie over zijn onderzoek naar de volle (‘composite’) kalender geeft hij de volgende toelichting: ‘While scholars usually treat such composite Calendars as though they were true liturgical ones, searching them for local or regional feasts, composite Calenders seldom reveal a place or even a specific region for their use. My strategy with these Calendars has been different. I treat them as texts, with their entries as variant readings, in order to differentiate various versions, to form families or groups, and, finally, to localize them.’152 Ook Plummer bestudeerde de volle heiligenkalender derhalve als tekst met diverse varianten, die dikwijls van verschillende ‘lokale’ herkomst zijn.153
Ter illustratie van het resultaat van mijn onderzoek noem ik een vijftal voorbeelden:
1) Een kalendervariant, die vanuit Utrecht verspreid lijkt te zijn, wordt onder meer
gekenmerkt door de namen Domicius en Sabina op respectievelijk 30 en 31 maart, in plaats
149 Een kalender in een getijdenboek met decoratie uit de IJsselstreek bevat de fout dat op 28 juli ‘Panthaleon mr.’ werd overgeslagen en ‘Felix mitten anderen’ (feestdag 29 juli) ervoor in de plaats kwam. Op 30 juli werd de fout gecorrigeerd door op deze dag alsnog ‘Pathaleon mr.’ te noteren (Amsterdam, UB (UvA), VIII D 27). Dezelfde fout komt voor in twee getijdenboeken met decoratie die in de omgeving van Groningen wordt gelokaliseerd (Kopenhagen, KB, Thott 550, 4o; Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum, 10 F 4). 150 Wierda 1995a. 151 Hülsmann 1989c, 1991, 1994. 152 Plummer 1988, p. 150. 153 Een voorbeeld van de meer traditionele benadering is te vinden in Overgaauw 1994.
136
De heiligenkalender
van Quirinus en Balbina, die meestal op deze dagen genoteerd staan.154 Twee handschriften met penwerkdecoratie van de nevengroep en een handschrift met penwerk van de Haarlemse groep bevatten elk een kalender die overeenkomt met deze variant (ABP, BKB 1000, resp. HKB 33). Een volle Latijnse kalender met ongeveer dezelfde reeks heiligennamen maakt deel uit van het zogeheten ‘Linnenweversmissaal’. Dit handschrift, voorzien van Utrechtse decoratie van omstreeks 1400‐1410, werd op een bepaald tijdstip in de vijftiende eeuw aangeschaft voor het altaar in de Sint‐Bavokerk in Haarlem dat gewijd was aan O.L. Vrouwe ter Nood Gods en St. Severus en dat bij het gilde van de Linnenwevers in gebruik was.155
2) Drieëntwintig van de ruim 250 onderzochte kalenders komen vrijwel overeen met
de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender die door H. Grotefend werd samengesteld op grond van liturgische boeken en enkele getijdenboeken en in 1892 in zijn Zeitrechnung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit werd gepubliceerd.156 Het betreft achttien Middelnederlandse en vijf Latijnse handschriften, waarvan er zestien voorzien zijn van decoratie uit de regio Noord‐Holland.157 Een van de Middelnederlandse handschriften is een getijdenboek met relatief vroeg tronie‐penwerk van de nevengroep (BKB 7017). Twee onversierde exemplaren hebben een Noord‐Hollandse herkomst.158 Een volle Latijnse kalender, met liturgische aanwijzingen, bevindt zich in LZB, het Latijnse brevier met tronie‐penwerk van de kerngroep.159 Deze drieëntwintig handschriften kunnen worden aangevuld met nog eens twintig Middelnederlandse getijdenboeken met Noord‐Hollandse decoratie, die vrijwel dezelfde kalendervariant bevatten en waarvan er achttien werden geschreven voor gebruik in West‐Friesland. Deze relatief omvangrijke groep kalenders doet vermoeden dat de verspreiding van deze kalendervariant voor een belangrijk deel plaatsvond binnen de regio Noord‐Holland, inclusief West‐Friesland. Slechts twee van de drieënveertig handschriften bevatten decoratie van elders (Utrecht? en Zuid‐Holland).160
2a) Tien van de hiervoor genoemde twintig getijdenboeken met kalenders volgens de
Grotefend‐variant, vormen in allerlei opzichten een homogene groep, onder meer wat betreft de penwerkdecoratie. De handschriften worden in Enkhuizen gelokaliseerd op grond van Zie ook Grotefend 1892, p. 193. Haarlem, Stadsbibliotheek, hs. 184 C 2. Wüstefeld 1989, pp. 15, 21 e.v. 156 Grotefend 1892, pp. 192‐197. 157 Onder andere: Den Haag, KB, 131 G 7 (fonteinen‐penwerk; computistische cirkels met jaartal 1457); Haarlem, Stadsbibliotheek, hs. 184 C 6 (het zogeheten ‘Koorpsalter van Heemskerk’, Haarlem?, ca. 1470); Den Haag, KB, 71 G 52 (gedecoreerd met zgn. ‘broeder Meynaert’‐penwerk, omgeving Haarlem; ca. 1480‐90). 158 Amsterdam, UB (UvA), I F 14 (getijden‐ en gebedenboek; kalender met de rode reeks ‘West‐Friese’ heiligen, Cyriacus, de patroonheilige van Hoorn in rood op 16 maart, en ‘Franciscus onse vader’ in rood op 4 oktober); Oxford, Keble College, Ms. 28 (Memorieboek Klooster Bethlehem, Hoorn). 159 Een van de andere Latijnse kalenders, aangeduid als ‘Kalendarium secundum usum Traiectensem’, bevindt zich in een convoluut met ‘Fragmenta liturgica’, Den Haag, KB, 75 H 39; Boeren 1988, pp. 80‐81. 160 Mons, Université de Mons, Bibliothèque Centrale, Fonds Puissant, ms. 9; Sint‐Petersburg, National Library of Russia, hs. Gol. O.v.I. N 1 (met ‘West‐Friese’ reeks heiligen en een in rood geschreven Gummarus; ik was helaas niet in de omstandigheid om in tweede instantie te controleren of de onversierde kalender een codicologische eenheid vormt met de rest van het handschrift). 154 155
137
Hoofdstuk 6
het gegeven dat Gummarus (Gummaer), de patroonheilige van de parochiekerk van Enkhuizen, in rood gemarkeerd staat op zijn feestdag 11 oktober.161 Deze kalenders, die voor gebruik in Enkhuizen werden geschreven, verschillen enigszins van de hiervoor genoemde groep kalenders volgens de Grotefend‐variant, onder meer doordat op 26 en 27 februari andere heiligennamen vermeld staan. Dat betekent dat twee van de twaalf dagen op grond waarvan het kalendermateriaal werd geordend anders zijn ingevuld. Daardoor verschilt ook de rubriek, waaronder deze groep is ingedeeld en daarmee de plaats van deze groep in de algehele onderverdeling van het kalendermateriaal (een probleem dat duidelijk maakt hoe moeilijk het is om dit materiaal systematisch te rangschikken).
2b) Behalve deze tien ‘Enkhuizer’ getijdenboeken zijn er nog zeven getijdenboeken met
decoratie uit de regio West‐Friesland, waarin zich vrijwel dezelfde kalenders bevinden, echter zonder een in rood geschreven Gummarus.162 Alle zeventien kalenders – tien met een ‘rode’ Gummarus en zeven zonder de naam van deze heilige, maar met de vermelding ‘Augustinus overvaert’ op 11 oktober – zijn voorzien van zeventien in rood gemarkeerde feestdagen die tot in de zestiende eeuw speciaal in West‐Friesland werden gevierd (zie verder onder 6.4). Een van de zeven ‘West‐Friese’ getijdenboeken zonder rood gemarkeerde Gummarus is UCC 1, versierd met tronie‐penwerk van de kerngroep (tabel 2, nr. 15).
3) Vier ‘Leidse’ getijdenboeken, die eveneens in allerlei opzichten homogeen zijn, en
een vijfde met zogenoemd ‘Leidse‐lussen’‐penwerk vertonen de eigenaardigheid dat in de kalender op 26 mei telkens ‘Augustijn paus’ vermeld staat in plaats van ‘Augustijn bisscop’.163 Deze typische vergissing werd tot nu toe door mij alleen in handschriften van Leidse herkomst aangetroffen (gelokaliseerd op basis van de decoratie).
4) Een andere, relatief omvangrijke groep van achttien kalenders beantwoordt aan de
zogenoemde ‘Metranus‐variant’. In deze kalender staat op 31 januari de naam van de heilige Metranus in plaats van Ignatius, die gewoonlijk op deze dag vermeld staat. Zeventien van de achttien handschriften zijn versierd met decoratie uit de regio Noord‐Holland, en meer specifiek uit Haarlem of nabije omgeving.164 Een van deze handschriften is OLD, een getijdenboek dat in 1447 werd geschreven en voorzien is van penwerkdecoratie van de kerngroep (tabel 2, nr. 14). Een tweede getijdenboek uit deze groep, eveneens met tronie‐ penwerk van de kerngroep, is GUB (tabel 2, nr. 7). Dit handschrift werd geschreven voor gebruik in Hoorn. Behalve de in rood gemarkeerde zeventien ‘West‐Friese’ heiligen bevat de kalender namelijk ook een in rood geschreven Cyriacus, patroonheilige van de parochiekerk in Hoorn (8 augustus: ‘Cyriacus mit sinen ghesellen’). Een derde getijdenboek bevat penwerkdecoratie van de Haarlemse groep en ingevoegde miniature van de hand van de
Onder andere: Brussel, KB, 12081 en II 294; Rotterdam, Centrale Bibliotheek, hs. 96 E 15. Onder andere: BKB 671 en BKB 675; HKB D 3 (zie voor deze handschriften ook paragraaf 8.4). 163 Een van de vier ‘Leidse’ getijdenboeken is Den Haag, KB, 76 G 10. Het vijfde handschrift bevindt zich in een privé collectie. 164 Hülsmann 1989c, met een voorbeeld van deze kalendervariant. 161 162
138
De heiligenkalender
Meesters van de Haarlemse Bijbel, met geschilderde randen in een vroege Haarlemse takkenbos‐stijl (ABER, tabel 5, nr. 1).
5) Tot slot wordt een groep van twaalf handschriften genoemd die onder één rubriek
werden gerangschikt. Vier van de twaalf handschriften zijn versierd met tronie‐penwerk van de kerngroep (AVU, CAQ, KBK, RCB; tabel 2, nrs. 5, 3, 9 en 4) en twee met penwerk van de nevengroep (LUB 2475, UCC 47; tabel 3, nrs. 18 en 7). De overige zes handschriften bevatten decoratie in verschillende stijlen uit het laatste kwart van de vijftiende of het begin van de zestiende eeuw.
6.2 De kalenders in handschriften met tronie‐penwerk Uit het voorgaande blijkt dat de kalenders in handschriften met tronie‐penwerk wisselend van samenstelling zijn. Ze werden onder verschillende rubrieken ondergebracht, als eenling of twee aan twee, samen met kalenders die voorkomen in handschriften met andersoortige decoratie. Behalve deze zeer kleine aantallen is er de iets grotere groep van zes vrijwel identieke kalenders in handschriften met tronie‐penwerk, die samen met zes handschriften met latere decoratie onder dezelfde rubriek werden gerangschikt. Vijf maken elk deel uit van een getijdenboek. De zesde kalender, voorzien van liturgische aanwijzingen, gaat vooraf aan het Middelnederlandse psalter (AVU). Geen van de zes handschriften bevat een colofon met een vermelding van de plaats waar de tekst werd geschreven. Eén handschrift is gedateerd (CAQ, 1453) en een tweede kan bij benadering gedateerd worden aan de hand van het jaartal in de computistische cirkels voor de berekening van de zondagsletter en het gulden getal (RCB, [1457]). (Bij dit alles moeten we ons steeds realiseren dat het bewaard gebleven materiaal slechts een fractie is van wat destijds geproduceerd werd.)
Zes kalenders is niet veel, maar voldoende om na te gaan in hoeverre er lokale
‘kopieerkenmerken’ in voorkomen, die kunnen wijzen op eenzelfde plaats van herkomst. De algehele samenstelling van de zes kalenders is in elk geval zeer gelijk, met slechts hier en daar een enkele afwijking of verschrijving. Het feit dat deze kalenders voorkomen in handschriften met dezelfde soort decoratie maakt het mijns inziens tamelijk waarschijnlijk dat de handschriften op dezelfde plaats tot stand kwamen, al blijft het in principe heel wel mogelijk dat het afschrijven en het decoreren plaatsvonden op twee locaties die in elkaars nabijheid gelegen waren. De desbetreffende kalendervariant heeft gedurende langere tijd als voorbeeld gediend, gezien de datering van de zes handschriften, die op verschillende tijdstippen in de periode 1445‐1460 tot stand kwamen.
Enkele details in de kalenders van KBK en RCB zijn extra opmerkelijk door wat er
precies vermeld staat. Het betreft de invulling van twee ‘Utrechtse’ feestdagen. Op 12 mei staat in beide kalenders in rood geschreven ‘Pancraes.nereus ende achilleus mr.’ (afb. 53) en op 25 juni ‘Lebuijn. Radbodus Alb’tus conf.’ (resp.: ‘Lebuijn. radboet ende alb’t conf.’) in plaats van de gebruikelijke vermeldingen ‘Pancraes martelaer’ en ‘Lebuijn confessoer’, die we onder meer in de overige vier kalenders aantreffen (met kleine verschillen in de spelling).
139
Hoofdstuk 6
Afb. 53 Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189, kalender met het heiligenfeest ‘Pancraes.nereus ende achilleus mr.’ in rood op 12 mei (ff. 4v‐5r).
140
De heiligenkalender
Op 25 juni staat onder meer Adelbertus vermeld, de Egmondse heilige die speciaal vereerd werd in de streek tussen Egmond en Haarlem.165 Twee andere belangrijke ‘rode’ feestdagen zijn St. Jeroen op 17 augustus – de Noordwijkse heilige wiens gebeente volgens de legende in Noordwijk werd gevonden en die speciaal in de kuststreek van Holland werd vereerd166 (vermeld in alle zes kalenders), en St. Bavo, de patroonheilige van de parochiekerk in Haarlem, die op 1 oktober als tweede genoteerd staat na St. Remigius, het heiligenfeest dat in het bisdom Utrecht algemeen gevierd werd (Bavo ontbreekt in de kalender van het psalter).
De genoemde details maken de overeenkomst tussen de kalenders in KBK en RCB extra
opvallend, zodat het aannemelijk is dat de twee handschriften ongeveer gelijktijdig in dezelfde werkplaats tot stand kwamen. Deze veronderstelling wordt ondersteund door het feit dat de penwerkdecoratie eveneens opvallende overeenkomsten vertoont, zoals de achtergrond van de tronies binnen de cirkelvormige omlijsting, die blauw gearceerd is in plaats van groen geverfd (zie afb. 22).
Een ander punt van aandacht is de vraag of er een verband te leggen is met de
productie van de zes handschriften van latere datum, uit het vierde kwart van de vijftiende of het begin van de zestiende eeuw, die vrijwel gelijke kalenders bevatten. Eén van deze handschriften is een getijdenboek dat onder meer miniaturen van Spierinc bevat, een verluchter die werkzaam was in Beverwijk of Haarlem. De miniaturen dateren van 1502‐ 1503. Een tweede handschrift in deze groep van zes is een Middelnederlands hymnarium, dat versierd is met zogenoemd L‐lijnen‐penwerk van omstreeks 1500, een decoratiestijl die gelokaliseerd wordt in (de omgeving van) Haarlem. De overige vier handschriften zijn van minder duidelijke herkomst. Het betreft de volgende zes handschriften: - Aberystwyth, National Library of Wales, Ms. Add. 497A (Noord‐Holland?) - Birmingham, Central Library, Ms. 091/MED/8 (o.a. miniaturen van Spierinc, 1502‐ 1503)167 - Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, IV 44 (Haarlems L‐lijnen‐penwerk)168 - Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 96 (‘Zwolle’; later: tronie‐penwerk, omgeving) - Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 290 (Zuid‐Holland?; januari en februari ontbreken) - Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH SJ h161 (omgeving tronie‐penwerk)
Enkele van deze handschriften laten zien dat dezelfde kalendervariant na bijna vijftig
jaar nog steeds op lokaal niveau in Haarlem of omgeving werd vermenigvuldigd. Moeten we in dit verband denken aan één en dezelfde Haarlemse werkplaats? En wat betekent dit voor de zes handschriften met tronie‐penwerk van ongeveer een halve eeuw eerder? Er Zie ook Hülsmann 1989c, pp. 107‐108. Blok 1903. 167 Voor de verluchter Spierinc zie Van der Hoek 1989. Voor de overige miniaturen van de hand van de zogenoemde Zwarte Ogen Meesters zie Broekhuijsen 2009, cat. nr. 18. 168 Voor het Haarlemse L‐lijnen‐penwerk, zie Kriezels, p. 94 en nrs. 98, 99. 165 166
141
Hoofdstuk 6
bestaat natuurlijk de mogelijkheid dat deze kalendervariant zowel in Amsterdam als in Haarlem werd vermenigvuldigd, gezien de contacten die er op het bestuurlijke vlak bestonden tussen het Paulusconvent en Sint‐Anthonius Boomgaard. Het feit dat het getijdenboek in Providence (PROV) bij de Dodenvigilie versierd is met tronie‐penwerk, terwijl de overige tekstonderdelen met Haarlems penwerk versierd zijn, kan betekenen dat deze specifieke decoratiestijl ook in Haarlem werd geproduceerd. Bij de bespreking van dit handschrift in hoofdstuk 5 werd deze mogelijkheid al overwogen (zie paragraaf 5.1). Daarnaast kan gewezen worden op het Latijnse brevier (LZB) met tronie‐penwerk van de kerngroep (en achterin penwerkdecoratie in een stijl die ‘Utrechtse’ kenmerken heeft), waarvan de belangrijkste bladzijden versierd zijn met geschilderde Haarlemse decoratie van omstreeks 1450. Een ander belangrijk aspect is de vermelding van Jeroen en Bavo in de kalenders van de vijf getijdenboeken. Deze twee in rood geschreven feestdagen wijzen er in principe op dat de vijf getijdenboeken in Haarlem of nabije omgeving werden geschreven of dat ze bestemd waren voor gebruik in deze stad of streek.
Kortom, het onderzoek naar de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender maakt de
problematiek met betrekking tot de herkomst van het tronie‐penwerk bepaald niet eenvoudiger. Daar staat tegenover dat mijns inziens een extra dimensie aan het geheel is toegevoegd, waardoor stemmatologische vraagstellingen eveneens een rol zijn gaan spelen (zoals de vraag naar de afstammingsverwantschap en hoe de diverse kalendervarianten zich hebben verspreid).
Kalenders volgens de Metranus‐variant kunnen eveneens wijzen op een Haarlemse
herkomst. Kalenders van deze samenstelling werden namelijk vooral aangetroffen in handschriften met Haarlemse decoratie, variërend van penwerkdecoratie in de stijl van het Haarlems Regulierenmissaal van omstreeks 1450‐1460 tot late Haarlemse acanthus‐randen en geometrisch‐penwerk uit het vierde kwart van de vijftiende eeuw.169 Tot deze groep van achttien handschriften behoren ook OLD en GUB, beide met tronie‐penwerk van de kerngroep, en ABER met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep. Het getijdenboek OLD werd geschreven in 1447 en is daarmee het vroegst gedateerde handschrift met decoratie uit de kerngroep. Dit handschrift werd waarschijnlijk gemaakt voor een Amsterdamse bestemming, gezien de heiligenlitanie waarin Martijn als eerste van de belijders direct gevolgd wordt door Nicolaas, patroonheilige van Amsterdam, terwijl Agnes vooraan staat bij de maagden en weduwen (zoals al eerder werd opgemerkt wijst de combinatie Martijn‐ Agnes volgens mij in principe op een seculiere bestemming; zie paragraaf 3.1.3). De kalender bevat geen ‘rode’ Jeroen en ook geen ‘rode’ Bavo. Beide heiligennamen komen zelfs helemaal niet voor. Een Haarlemse bestemming lijkt daarom niet waarschijnlijk. Wanneer we ons afvragen waar OLD geproduceerd werd, worden we derhalve met een zelfde soort problematiek geconfronteerd, die hiervoor al aan de orde kwam. In dit geval lijkt Amsterdam als plaats van herkomst het meest voor de hand te liggen, maar het is ook Hülsmann 1989c. Zie voor de verschillende soorten decoratie Kriezels, nrs. 78, 79, 81, 89.
169
142
De heiligenkalender
mogelijk dat het handschrift in Haarlem werd vervaardigd voor gebruik in Amsterdam. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er op het gebied van de boekproductie zeer waarschijnlijk een intensieve wisselwerking tussen beide conventen heeft plaatsgevonden en dat het tronie‐penwerk zeer waarschijnlijk op beide locaties werd geproduceerd.
De getijdenboeken ABP en BKB 1000 vormen een paar apart. Beide handschriften zijn
fraai versierd met miniaturen en geschilderde randen in Utrechtse stijl, en zijn op de lagere niveaus voorzien van penwerkdecoratie. In paragraaf 3.2.2 werd vrij uitvoerig ingegaan op de decoratie en de verschillende fasen in het decoratieproces. Het tronie‐penwerk bij de tweeregelige initialen in deze handschriften is ingedeeld bij de nevengroep en werd vóór de geschilderde randversiering aangebracht. Het penwerk bij de eenregelige versalen, dat een andere stijl vertegenwoordigt, werd daarentegen pas na de geschilderde randen aangebracht. De kalenders zijn identiek en volgen een relatief vroege ‘Utrechtse’ variant. Latijnse versies van dit model worden aangetroffen in missalen met Utrechtse decoratie uit de eerste helft van de vijftiende eeuw.170 In de twee kalenders zijn onder meer de feestdagen van Jeroen en Bavo in rood geschreven (laatstgenoemde staat op 1 oktober op de tweede plaats, na Remigius). Eenzelfde kalender met een in rood gemarkeerde Jeroen en Bavo komt voor in HKB 33, een getijdenboek met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep, dat waarschijnlijk zo’n vijf jaar later tot stand kwam, tussen 1450 en 1455.
De vraag dringt zich op waar ABP en BKB 1000 werden geschreven en waar het tronie‐
penwerk werd aangebracht. De geschilderde decoratie wijst naar Utrecht en de kalendervariant in principe ook, maar deze variant kan vanuit die stad naar elders verspreid zijn. Het is niet erg waarschijnlijk dat de handschriften voor het aanbrengen van het tronie‐ penwerk vanuit Utrecht naar Amsterdam (of Haarlem) werden vervoerd en vervolgens weer werden teruggebracht voor de geschilderde decoratie (en het penwerk bij de versalen). In de laatste fase van het productieproces werden beide handschriften fraai gebonden in een band, die op beide platten onder meer bestempeld werd met een paneelstempel. BKB 1000 heeft op beide platten hetzelfde paneelstempel met een voorstelling van het Lam Gods. Hetzelfde soort stempel bevindt zich ook op het achterplat van ABP; het voorplat van dit handschrift is voorzien van een paneelstempel met een voorstelling van Maria met Kind (zie paragraaf 8.4). Boekbanden met dit specifieke Lam Gods‐stempel worden gelokaliseerd in Haarlem of omgeving.171 De twee handschriften vertonen derhalve nogal wat kenmerken die met elkaar in tegenspraak lijken te zijn. Wat betreft de geschilderde decoratie bestaat echter ook de mogelijkheid dat sommige verluchters hun beroep op verschillende plaatsen uitoefenden of dat ze de politiek onrustige stad Utrecht ontvlucht waren en hun heil elders hadden gezocht (zie ook paragraaf 7.1).172 De in rood gemarkeerde feestdagen van Jeroen en Bavo wijzen er in
Behalve in het eerder genoemde Linnenweversmissaal komt een Latijnse kalender in vrijwel dezelfde samenstelling ook voor in een missaal in Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek te Deventer, Hs. I, 10 (11 L 2 KL) 171 Hülsmann 2004. 172 Vgl. The Golden Age, p. 218; Beeldschone Boeken, p. 43. 170
143
Hoofdstuk 6
elk geval op dat de boeken bestemd waren voor gebruik in Haarlem of de nabije kuststreek. En beide boekbanden hebben hoogstwaarschijnlijk een Haarlemse herkomst.
6.3 De kalenders in handschriften met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep In de vorige twee paragrafen kwamen de kalenders van twee handschriften met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep al even ter sprake bij de bespreking van de zogenoemde Utrechtse variant en de Metranus‐variant (HKB 33 resp. ABER). In deze paragraaf wordt de aandacht gevestigd op een kalendervariant met allerlei schrijffouten en vergissingen, die met name in Haarlem herhaaldelijk gekopieerd werd. Een van de schrijffouten is de naam ‘Restoris’ in plaats van ‘Nestoris’ (Nestor) op 26 februari, een verschrijving die waarschijnlijk tot stand is gekomen doordat de hoofdletter N, die als littera textualis dikwijls een naar binnen gerichte knik in de rechterpoot heeft, door een kopiist voor een R werd aangezien. Omdat de meeste heiligennamen in dit soort kalenders met een minuskel zijn geschreven (zie hierna), is het overduidelijk dat de vermelding ‘restoris’ een eigen leven is gaan leiden (vergelijkbaar met de verbasterde naam Sarijs in Zwolse handschriften; zie paragraaf 6.1). Evenals de kalenders die volgens de Metranus‐variant zijn samengesteld, werden kalenders met de verbasterde naam ‘restoris’ (restorijs, restores) gedurende ruim een halve eeuw steeds weer gekopieerd. Dit kan worden vastgesteld op grond van de desbetreffende handschriften met Haarlemse decoratie. De verschillende decoratiestijlen in deze handschriften dateren van omstreeks 1430 tot na 1480.173
De kalenders in de getijdenboeken LUB 3074 en PROV worden gekenmerkt door deze
schrijffout. De kalender in PROV heeft nogal wat lege dagen, evenals een aantal andere kalenders in deze groep.174 Behalve de feestdagen van St. Jeroen (17 augustus) en St. Bavo (op 1 oktober, na Remigius), die in beide kalenders in rood zijn geschreven, staat in PROV op 25 juni de Egmondse heilige Adelbert in rood vermeld in plaats van Lebuïnus, het heiligenfeest dat algemeen gevierd werd in het bisdom Utrecht. Adelbert wijst in principe eveneens op een Haarlemse bestemming (of de nabije kuststreek). Daarnaast zijn in beide kalenders nog de volgende vier heiligendagen in rood geschreven: Aechte (Agatha, 5 februari), Gheertruut (Gertrudis, 17 maart), Margriet (Margaretha, 13 juli) en Clement paeus (Clemens, 23 november). Deze vier heiligennamen kwamen al ter sprake in hoofdstuk 5, bij de bespreking van aanwijzingen voor een Haarlemse bestemming van de handschriften met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep. Ten behoeve van de overzichtelijkheid worden de vier heiligen in het kort aangeduid als de AGMC‐groep (paragraaf 5.2; zie ook tabel 5). 173 Enkele voorbeelden: Den Haag, KB, 133 D 6 (penwerk als in hs. Leiden, UB, Ltk. 243 II, gedateerd 1431, geschreven door twee begijnen in het Alijt Florijsdochterconvent op het Groot Begijnhof in Haarlem); PC (zie tabel 8, nr. 4; het penwerk heeft zowel kenmerken van fonteinen‐penwerk als van vroeg geometrisch‐penwerk, te dateren ca. 1460‐1470); Londen, British Library, Add. 11432 (geometrisch‐penwerk, ca. 1480‐1490). 174Andere voorbeelden van een schrijffout en een vergissing: Erassimus (i.p.v. [H]erasmus op 3 juni, in sommige kalenders) en de verwisseling van ‘Beda priester’ en ‘Germaen bisscop’ op 27 en 28 mei.
144
De heiligenkalender
Deze vier in rood geschreven heiligennamen komen regelmatig voor in handschriften met Haarlemse decoratie.175 Zoals gezegd heb ik de betekenis van deze vier heiligendagen voor Haarlem (of een bepaalde Haarlemse instelling) nog niet kunnen achterhalen.
Een geheel ander kenmerk van deze ‘restoris’‐kalenders is het feit dat een groot aantal
heiligennamen met een minuskel begint, terwijl deze namen in een kalender doorgaans met een majuskel (hoofdletter) beginnen. Dit fenomeen lijkt een kenmerk te zijn van een specifiek Haarlems schrijfatelier en komt voor in handschriften van het tweede en derde kwart van de vijftiende eeuw. Enkele van deze handschriften zijn versierd met fonteinen‐penwerk, wat er – wederom – op zou kunnen wijzen dat het fonteinen‐penwerk en penwerkdecoratie van de Haarlemse‐groep (zoals PROV, waarin overigens ook fonteinen‐penwerk voorkomt) uit dezelfde werkplaats afkomstig zijn.176
6.4 Zeventien ‘West‐Friese’ heiligenfeesten Bij de bestudering van het omvangrijke kalendermateriaal bleek een aantal kalenders veel meer in rood gemarkeerde feestdagen te bevatten dan de meeste ‘Utrechtse’ heiligenkalenders te zien geven. Deze kalenders wijzen deels naar een bestemming in of nabij Enkhuizen vanwege de aanwezigheid van een in rood geschreven Gummarus, de patroonheilige van de parochiekerk in Enkhuizen, deels naar een Hoornse bestemming vanwege een in rood geschreven Cyriacus, de patroonheilige van Hoorn, en deels naar een meer neutrale bestemming in West‐Friesland (zonder gemarkeerde lokale patroonheilige). De markering van Gummarus of Cyriacus deed vermoeden dat de zeventien extra heiligenfeesten in verband gebracht moesten worden met de regio West‐Friesland, wat mij ertoe bracht deze zeventien heiligennamen aan te duiden als de ‘West‐Friese’ reeks. Mijn vermoeden werd bevestigd in het artikel ‘Kerkelijke feestdagen in de late middeleeuwen. Utrechtse en Delftse kalenders’ van G. Verhoeven, waarin de auteur onder meer wijst op twee brieven die op 7 en 26 november 1524 door het stadsbestuur van Hoorn naar het Utrechtse Domkapittel gestuurd werden in verband met het grote aantal feestdagen dat in de regio gevierd moest worden.177 Zeventien feestdagen werden voorgedragen voor afschaffing. In een brief van 24 november werd door de bisschop en het Domkapittel geantwoord dat een aantal feestdagen inderdaad zou mogen vervallen. Deze feestdagen komen overeen met de hiervoor genoemde ‘West‐Friese’ reeks: Blasius (3/2), Agatha (5/2), Gregorius (12/3), Gertrudis (17/3), Ambrosius (4/4), Marcus (25/4), Johannes voor de Latijnse Poort (6/5), Margaretha (13/7), Uiteengaan der Apostelen (15/7), Augustinus (28/8),
In het totale onderzoeksmateriaal komt de AGMC‐groep ten minste 25 keer voor. Van sommige kalenders ben ik niet helemaal zeker, omdat ik de transcripties niet nog eens op locatie heb kunnen controleren. 176 Handschriften met fonteinen‐penwerk: Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH h48; Utrecht, UB, cat. nr. 1041 (5.L.5). Zie ook Hülsmann 2003. 177 Verhoeven 1993, pp. 159‐160. Met dank aan prof. J.A.A.M. Biemans, die mij op deze publicatie heeft gewezen. 175
145
Hoofdstuk 6
Hieronymus (30/9), Lucas (18/10), Ursula (21/10), Cecilia (22/11), Clemens (23/11), Barbara (4/12) en Lucia (13/12).178
Twee getijdenboeken met tronie‐penwerk van de kerngroep, GUB en UCC 1, bevatten
een kalender waarin naast de gebruikelijke ‘Utrechtse’ feestdagen ook de ‘West‐Friese’ heiligendagen in rood zijn geschreven. GUB werd vervaardigd voor gebruik in Hoorn of omgeving, gezien de rode markering van de patroonheilige Cyriacus op 8 augustus (zie ook paragraaf 6.1). De samenstelling van de kalender in UCC 1 komt overeen met die van een groep kalenders die alle gekenmerkt worden door de zeventien extra ‘rode’ heiligenfeesten en derhalve geschreven zijn voor gebruik in West‐Friesland. Handschriften met deze kalenders komen nader aan de orde bij de bespreking van de zogenoemde Hoornse groep (paragraaf 7.1).
De penwerkdecoratie in UCC 1 is in allerlei aspecten zeer gelijk aan KBK. De gelijkenis is
op een aantal bladzijden zo groot, dat de decoratie zeer waarschijnlijk met behulp van een soort voorbeeldenboek of ‘modelboek’ werd aangebracht.179
6.5 Samenvatting en conclusie De vijftiende‐eeuwse volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender is zeer gevarieerd van samenstelling. De dagen waarop geen kerkelijke feestdagen waren voorgeschreven, waren blijkbaar met enige willekeur van heiligennamen voorzien. Door deze gang van zaken beschikten schrijfateliers over verschillende kalendervarianten, die bij herhaling voornamelijk lokaal werden gekopieerd in nieuwe handschriften. Sommige van deze varianten worden niet alleen door de algehele samenstelling van de reeks heiligennamen gekenmerkt, maar ook door heel specifieke schrijffouten.
Ruim 250 kalenders uit de Noordelijke Nederlanden werden bestudeerd om na te gaan
welke zogenoemde kopieerkenmerken als karakteristiek voor een specifieke locatie konden worden aangemerkt. De meeste van deze 250 kalenders zijn in het Middelnederlands en sommige in het Latijn. Handschriften met tronie‐penwerk van de kerngroep en de nevengroep bevatten kalenders van verschillende samenstelling, zodat niet eenduidig kan worden vastgesteld dat ze (waarschijnlijk) uit hetzelfde schrijfatelier afkomstig zijn. Bij een zestal handschriften is de kalender daarentegen zeer gelijk. Sommige kalenders komen overeen met die in handschriften met penwerkdecoratie van de Haarlemse groep.
De bestudering van de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender geeft een extra dimensie aan
het onderzoek naar de herkomst van het tronie‐penwerk. Terwijl er in eerste instantie voldoende aanwijzingen waren om vast te stellen dat deze specifieke decoratiestijl afkomstig is uit het Amsterdamse Sint‐Paulusconvent, blijkt in tweede instantie dat deze kwestie heel wat gecompliceerder is. Het lijkt er veeleer op dat op het gebied van de boekproductie een Het feit dat Augustinus in deze reeks rode heiligenfeesten voorkomt heeft nogal eens geleid tot de onjuiste conclusie dat het desbetreffende handschrift voor augustijner gebruik werd geschreven. 179 Voor middeleeuwse ‘modelboeken’ zie Scheller 1995. 178
146
De heiligenkalender
vrij intensieve wisselwerking heeft plaatsgevonden tussen het Amsterdamse Paulusconvent en Sint‐Anthonius Boomgaard in Haarlem. Mogelijk heeft ook Utrecht een aandeel gehad (zie paragraaf 7.3). Een treffende gelijkenis in de penwerkdecoratie van onder meer KBK en UCC 1 wijst erop dat de verluchters zeer waarschijnlijk gebruik hebben gemaakt van
voorbeelden. De productie van dezelfde soort decoratie op verschillende plaatsen behoort daardoor zeker tot de mogelijkheden.
147
Hoofdstuk 6
148
7
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn, Weesp en Utrecht
Uit het onderzoek naar de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender bleek onder meer dat de kalenders in handschriften met tronie‐penwerk van de kerngroep verschillende kalendervarianten te zien geven. Een opvallende positie wordt ingenomen door UCC 1. Dit handschrift werd op grond van de samenstelling van de kalender ingedeeld bij zes andere getijdenboeken. In alle zeven kalenders zijn de zeventien ‘West‐Friese’ heiligen in rood gemarkeerd, hetgeen erop wijst dat deze handschriften in principe werden vervaardigd voor een bestemming in West‐Friesland (zie paragraaf 6.4).
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op deze groep ‘West‐Friese’ handschriften. Als
plaats van herkomst komt Sint‐Pietersdal het meest in aanmerking, een convent voor broeders tertianen, dat in 1457 vanuit het Amsterdamse Paulusconvent werd gesticht (paragraaf 7.1). Een ander aspect waarop de aandacht wordt gevestigd is het feit dat elk vrouwenconvent van de Derde Orde werd bediend door een priester, die dikwijls ter plaatse woonachtig was en ook wel als kopiist boeken schreef. Een bekend voorbeeld is priester Petrus Zwaninc, die als socius (assistent) van de biechtvader verbleef in het Oude Convent in Weesp, een convent voor zusters tertiarissen. In de colofons van de door hem geschreven teksten heeft hij zichzelf gedocumenteerd. Twee handschriften van Zwaninc zijn versierd met eenvoudig penwerk dat verwant is met tronie‐penwerk. De overige vier handschriften die tot nu toe van hem bekend zijn, zijn niet versierd (paragraaf 7.2). Een andere groep van vier handschriften is versierd met penwerkdecoratie, die eveneens kenmerken van tronie‐ penwerk vertoont en een grote onderlinge gelijkenis vertoont. Drie van deze vier handschriften bevatten ook geschilderde randdecoratie, echter in verschillende stijlen. Twee handschriften zijn wat dat betreft zeer gelijk, het derde handschrift werd verlucht door een andere hand. Beide soorten geschilderde randdecoratie worden in Utrecht gelokaliseerd, wat mogelijk wijst op een Utrechtse herkomst van de handschriften als geheel. Met het voorbeeld van Petrus Zwaninc voor ogen dringt de vraag zich op in hoeverre ook in Utrechtse vrouwenconventen die bij het Kapittel van Utrecht waren aangesloten, priesters alias biechtvaders (of hun socii) handschriften hebben geschreven en van (penwerk)decoratie hebben voorzien (paragraaf 7.3). Ter afsluiting volgt een samenvatting en conclusie (paragraaf 7.4).
7.1 De Hoornse groep Het handschrift UCC 1 is het oudste van de boven aangeduide zeven getijdenboeken met dezelfde ‘West‐Friese’ heiligenkalender. Op grond van de penwerkdecoratie kan het boek gedateerd worden omstreeks 1455‐1460 of iets later. De ingevoegde miniaturen van de hand van de Meesters van de Haarlemse Bijbel zijn van latere datum, gezien de geschilderde
149
Hoofdstuk 7
randdecoratie die deze miniaturen omlijst (ca. 1465‐1475).180 De decoratie in de overige zes handschriften varieert van omstreeks 1465 tot na 1480. Drie van deze zes handschriften bevatten penwerkdecoratie die verwant is met tronie‐penwerk (BKB 671, CFM 94 en NYP; zie tabel 6). Het penwerk in de overige drie handschriften181 dateert van na 1480 en heeft zich – mijns inziens – ontwikkeld uit Haarlemse voorlopers. In het voorgaande hoofdstuk werd erop gewezen dat de penwerkdecoratie in UCC 1
grote overeenkomsten vertoont met KBK, met name wat betreft de mise‐en‐page van de Tabel 6. Handschriften met verwant penwerk van omstreeks 1465‐1480: de Hoornse groep. nr.
code hs1
datering
plaats
kopiist
handschriften met heiligenkalender als UCC 1 1 BKB 671 1465‐1470 2
CFM 946
1470‐1480
3
NYP6
1465‐1470
penwerkdecoratie als nr. 3 4 CBC6 1465‐1470
penwerkdecoratie gelijk aan hand C in nr. 2 5 OXB 213 1470‐1480
eigenaar / bestemming
inhoud3
niveau penwerk4
overige decoratie5
West‐Friesland (kalender); [litanie: Agnes] West‐Friesland (kalender), [smeekbede tot Augustinus vóór Martinus] West‐Friesland (kalender); [litanie: Maria Magdalena]
GB
1,2
GB
3
a+,b,c,d2
GB
1,2
a+
GB
1,2,3
a+
1,2
1
1,2
c,d
West‐Friesland (kalender); [litanie: Agnes]
West‐Friesland (Latijnse GB kalender: 28/8 ‘Augustini episcopi patris nostri’) penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk, als hand D in nr. 2 6 UCC 100 1470‐1480 EDV penwerkdecoratie identiek met hand F in nr. 2 7 HKB 456 1470‐1480 Meylant Jacop die walen[dr]; GB West‐Friesland / Hoorn (Cyriacus rood); [litanie: Augustinus, Martinus, ...]
1 2
3 4
5
6
Zie voor de verklaring van de afkortingen onder ‘code hs’ Bijlage 1. De penwerkdecoratie in CFM 94 is onder te verdelen in zeven verschillende stijlen, hand A‐F. Hand D is het meest verwant met tronie‐penwerk; hand A en B zijn verwant met penwerk van Utrechtse herkomst; hand C, E en F zijn af te leiden uit tronie‐penwerk, maar vertegenwoordigen een latere ontwikkelingsfase en worden gekenmerkt door ‘gestapeld’ penwerk langs de tekst, vergelijkbaar met wat al zichtbaar is in nrs. 3 en 4. GB: getijdenboek; EDV: Vander edelre doghet der verduldicheit. Het hiërarchische niveau dat versierd is met penwerk; 1: het hoogste hiërarchische niveau; 2: secundair niveau, middelgrote initialen; 3: tertiair niveau, kleine initialen (geen versalen van één regel hoog). a+: miniaturen met randversiering; b: gehistorieerde initialen; c: geschilderde randversiering; d: penwerk in één of meer andere stijlen. CFM 94: afb. 54, 55, 57, 58; NYP: afb. 59; CBC: afb. 60; HKB 45: afb. 56.
Zie voor dezelfde soort geschilderde rand Kriezels, nr. 88, gedateerd ca. 1475. Deze drie handschriften zijn: HKB D 3 (met een late variant van ‘grof‐blad/wimper’‐penwerk en een late ‘Haarlemse’ acanthusrand; Kriezels, tek. 77, nrs. 68, 93; op een later tijdstip is op 11 oktober in zwart ‘S gummar’ toegevoegd); BKB 675 (S‐slinger‐penwerk; Kriezels, tek. 76, nrs. 90, 92); PBN 108 (S‐slinger‐penwerk). Zie ook Hülsmann 2002a. 180 181
150
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn
randversiering op diverse openingsbladzijden (zie paragraaf 6.4). Deze grote gelijkenis doet vermoeden dat de verluchter gebruik heeft gemaakt van voorbeelden die waren vastgelegd in een soort voorbeeldenboek, dat mogelijk voor eigen gebruik was samengesteld. Als de verluchter inderdaad zo te werk is gegaan, betekent dit dat hij op verschillende plaatsen gewerkt kan hebben, wat het beantwoorden van de vraag naar de herkomst van deze specifieke decoratiestijl aanzienlijk bemoeilijkt. Voor de lokalisering van deze handschriften biedt de heiligenkalender daarentegen een belangrijk houvast vanwege het feit dat alle zeven overeenkomstige kalenders voor ‘West‐Fries’ gebruik zijn geschreven. Een verklaring zou kunnen zijn dat UCC 1 – of het handschrift dat als legger voor UCC 1 heeft gediend – in Sint‐ Pietersdal in Hoorn terecht is gekomen, nadat dit convent in 1457 door drie Paulusbroeders uit Amsterdam was gesticht, en dat het handschrift – of in elk geval een kalender van dezelfde samenstelling – vervolgens bij de boekproductie aldaar als legger is gebruikt (zie voor Sint‐Pietersdal paragraaf 7.1.1).
Van de drie handschriften met dezelfde kalenders en tronie‐verwante
penwerkdecoratie is CFM 94 het meest intrigerend. Dit getijdenboek was in 1989 te zien op de tentoonstelling ‘The Golden Age of Dutch Manuscript Painting’. In de begeleidende catalogus wordt het handschrift gelokaliseerd in Utrecht en gedateerd omstreeks 1465‐1470 op grond van de miniaturen, gehistorieerde initialen en geschilderde randversiering van de hand van de Meesters van Gijsbrecht van Brederode; de verluchting wordt beschouwd als werk uit de latere periode van deze meesters.182 Behalve het werk van deze meesters bevat het handschrift geschilderde randversiering in zes andere stijlen (van zes verschillende verluchters; of werkten de desbetreffende verluchters in meerdere stijlen? Op deze vragen moet ik het antwoord schuldig blijven). De penwerkdecoratie bevindt zich op het tertiaire niveau bij de tweeregelige initialen en is uitgevoerd in zes verschillende stijlen (door mij handen A‐F genoemd). Eén van deze penwerkstijlen (hand D) is het meest verwant met tronie‐penwerk, zoals uit diverse kenmerken kan worden opgemaakt (zie f. 94v, afb. 54): 1. de parelrand en de instulpende parellijn met doornen langs de tekstkolom; 2. de afwerking aan de uiteinden van de basislijnen met een diepe U‐bocht en de contouren van de baardman; 3. de uitstraling naar links in de marge bij de initiaal (afb. 54).183 Nieuwe kenmerken zijn onder meer het stapelen van driemaal dezelfde penwerkonderdelen langs de onderkant van de tekstkolom, en de afwerking van de tweede basislijn met een spitse hoek, waarna de lijn eindigt in een weer ombuigende royale lus. Deze manier van afwerken herinnert aan de aangezette lijn, die bij tronie‐penwerk van de kerngroep alleen voorkomt dicht bij het einde van de recht doorlopende binnenste basislijn, die langs het tekstblok is getrokken. De ‘spitse hoek’ komt vaker voor in penwerk van omstreeks 1480.
The Golden Age, nr. 69. De decoratie in CFM 94 komt uitvoerig aan de orde in Hülsmann 2002a.
182 183
151
Hoofdstuk 7
Penwerk zoals dat van hand D komt eveneens voor in UCC 100 en in een incunabel gedrukt te Delft en gedateerd 24 april 1478.184
Het zogenoemde stapeleffect komt nog sterker tot uiting in drie van de overige vijf
penwerkstijlen in CFM 94, waarbij het stapelen telkens op een andere manier is vormgegeven (hand C, E en F; afb. 55). Bij hand F is het zich herhalende penwerkonderdeel langs de tekstkolom sterk geminimaliseerd.
Penwerk in de stijl van hand C en hand F komt afzonderlijk voor in twee andere
handschriften (zie tabel 6, nrs. 5 en 7). Het penwerk in de stijl van hand F is identiek aan dat in CFM 94 en kan aan dezelfde hand worden toegeschreven (afb. 56). Deze handschriften bevatten aanwijzingen voor een West‐Friese respectievelijk Hoornse bestemming. De decoratie van hand A lijkt eerder van Utrechtse herkomst te zijn en is op bepaalde bladzijden vooral schilderkunstig van aard (afb. 57) Hand B sluit wat betreft het schilderkunstige aspect aan bij hand A (afb. 58).
Twee andere getijdenboeken in deze groep met gelijke kalenders, BKB 671 en NYP
(tabel 6, nrs. 1 en 3), zijn versierd met penwerkdecoratie in een stijl die sterk herinnert aan tronie‐penwerk van de kerngroep, maar die een latere ontwikkelingsfase van omstreeks 1465‐1470 vertegenwoordigt (afb. 59) Kenmerken van dit latere penwerk zijn onder meer de kortere, bredere, volumineuzere bladeren‐in‐zijaanzicht en de omkrullende bladlobben met een duidelijke suggestie van dieptewerking. Hetzelfde penwerk komt voor in CBC (tabel 6, nr. 4; afb. 60). Het getijdenboek NYP bevat bladgrote, ingevoegde miniaturen van de hand van de Utrechtse verluchter Antonis Rogiersz. uten Broec, die eerder bekendheid kreeg onder de noodnaam Meester van de Bostonse Stad Gods.185 De ingevoegde miniaturen in CBC zijn van de hand van de Meesters van Gijsbrecht van Brederode. 7.1.1 Sint‐Pietersdal in Hoorn In 1457 kwamen ‘omtrent onser liever vrouwen licht misse op St. Valentyn dach’ (14 februari) drie broeders uit het Amsterdamse Sint‐Paulusconvent naar Hoorn om in die stad een mannenconvent van de Derde Orde van St. Franciscus te stichten. Dit convent kreeg de naam Sint‐Pietersdal, genoemd naar de plaats die al in 1425 door poorters van de stad Hoorn was gereserveerd voor de stichting van een mannenconvent, een voorziening waarover de stad tot dan toe nog niet beschikte.186 In 1461 ontstaat binnen het convent de
184 De incunabel bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek te Leiden (1497 E 5); zie Lezen voor een zuiver gemoed, nr. 27. 185 The Golden Age, nrs. 73, 74, met afbeeldingen in kleur. Over de verluchter Antonis Rogiersz. uten Broec, zie Van der Hoek 2004. 186 Deze informatie is ontleend aan een kroniek die door drs. J.P.H. van der Knaap en L.M.W. Veerkamp werd gepubliceerd; zie Van der Knaap & Veerkamp 1996, pp. 259, 260, 265. Deze kroniek, met de titel Origo Civitatis Hornensis, is de eerste (en oudste) van vier kronieken die tussen 1589 en 1614 werden geschreven door Jan Buyes van Monnickendam, raadsheer van het Hof van Holland en West‐Friesland. Deze vier kronieken zijn opgenomen in een handschrift dat in Haarlem wordt bewaard (Haarlem, Rijksarchief, Collectie Losse Aanwinsten, nr. 1540). Met dank aan prof. K. Goudriaan, die mij op deze publicatie heeft geattendeerd.
152
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn
Afb. 54 Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, penwerk van hand D (f. 94v).
153
Hoofdstuk 7
a
b
c
Afb. 55 Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94: a) penwerk van hand C (f. 33v); b) penwerk van hand E (f. 43v); c) penwerk van hand F (f. 208v).
154
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn
Afb. 56 Den Haag, KB, 74 H 45, penwerk van hand F, zoals op afb. 55c (f. 30v).
155
Hoofdstuk 7
Afb. 57 Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, schilderachtig penwerk van hand A
156
(f. 141v).
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn
Afb. 58 Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, penwerk van hand B, links onder, en van hand D, boven‐ en onderaan (f. 124v).
157
Hoofdstuk 7
Afb. 59 New York, Public Library, Spencer Collection, Ms. 152, Hoorn, Sint‐Pietersdal (?), ca. 1465‐ 1470 (f. 113v).
158
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn
Afb. 60 Chestnut Hill, Boston College, Burns Library, Ms. 86‐93, Hoorn, Sint‐Pietersdal (?), ca. 1465‐ 1470 (f. 14r).
159
Hoofdstuk 7
wens om een strengere leefregel aan te nemen en in 1462 gaat het convent over naar de Orde van de Kruisheren, die de Regel van St. Augustinus onderhielden.187
Het is niet bekend of er in Sint‐Pietersdal enige activiteit is geweest op het gebied van
de handschriftelijke boekproductie en de boekdecoratie. Handschriften met informatie hieromtrent ontbreken en andere historische bronnen met relevante gegevens zijn evenmin bekend. Er zijn evenwel aanwijzingen die erop duiden dat er in of nabij Hoorn een productiecentrum van enige importantie heeft bestaan. Het regulierenklooster Nieuwlicht bij Blokker, gelegen ten noordoosten van Hoorn, geniet al jaar en dag enige bekendheid als werkplaats waar boeken werden gebonden.188 Het is echter de vraag of de gedecoreerde handschriften, die hierboven aan de orde kwamen, in dit klooster tot stand kwamen.
Het argument om Sint‐Pietersdal als plaats van herkomst naar voren te schuiven
berust op de stijlkenmerken die de verschillende soorten penwerkdecoratie met het tronie‐ penwerk gemeen hebben. Het lijkt aannemelijk dat de decoratieve tronie‐stijl, samen met de nodige kennis op het gebied van de boekproductie in het algemeen, vanuit Amsterdam werd ‘meegenomen’ naar de nieuwe fundatie en dat op deze locatie de boekproductie werd voortgezet, ook nadat de broeders in 1462 waren overgegaan naar de Orde van de Kruisheren. In de volgende decennia kwamen vervolgens nieuwe stijlvarianten tot ontwikkeling. 7.1.2 Aanwijzingen voor de bestemming van de handschriften Uit tabel 6 kan worden opgemaakt dat zes van de zeven handschriften bestemd waren voor gebruik in West‐Friesland, gezien de zeventien rode ‘West‐Friese’ heiligen in de desbetreffende kalenders (nrs. 1‐5, 7). In de kalender van HKB 45 staat bovendien Cyriacus, de patroonheilige van de parochiekerk in Hoorn, in rood vermeld, hetgeen wijst op een bestemming in deze stad of in de nabije omgeving (nr. 7). Uit de Latijnse kalender van het Middelnederlandse getijdenboek OXB 213 blijkt dat het handschrift werd geschreven voor augustijner gebruik: op 28 augustus staat in rood geschreven ‘Augustini episcopi patris nostri’. Augustijner gebruik blijkt ook uit de tekst van CFM 94, waarin in de reeks smeekbeden tot diverse heiligen de smeekbede tot Augustinus voorafgaat aan die waarin Martinus wordt aangeroepen (f. 180v). Hetzelfde geldt voor HKB 45, waarin in de heiligenlitanie Augustijn als eerste in de reeks belijders vermeld staat, gevolgd door Martijn, de patroonheilige van het bisdom Utrecht, die gewoonlijk vooraan staat (f. 124v).
De vooraanstaande plaats van St. Augustinus hangt zeer waarschijnlijk samen met het
feit dat het convent Sint‐Pietersdal in 1462 overging van de Derde Regel van St. Franciscus naar de (strengere) Regel van Augustinus, toen het convent zich vijf jaar na de stichting aansloot bij de Orde van de Kruisheren. Van der Knaap & Veerkamp 1996, p. 265; Goudriaan 1998, p. 243. Verheyden 1952‐1954, pp. 207‐210.
187 188
160
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn
7.2 Petrus Zwaninc, priester en kopiist in het Oude Convent in Weesp In Weesp bevonden zich twee huizen voor zusters tertiarissen. Het oudste van de twee was Sint‐Johannes Evangelista, ook wel het Oude Convent genoemd. Het andere convent was gewijd aan Maria. Het Oude Convent was tot 1399 een huis van zusters van het Gemene Leven. In dat jaar namen de zusters de Derde Regel van St. Franciscus aan. De leiding van het convent bleef echter nog in handen van de overste van de zusters van het Gemene Leven, moeder Lobberich, tot aan haar overlijden in 1443.
Op het bestuurlijke vlak onderhield het Oude Convent regelmatig contacten met het
Sint‐Paulusconvent in Amsterdam. Dit blijkt onder meer uit het memorieboek van het Oude Convent, dat sinds 1847 na de overdracht van de ‘Collectie Weesp’ bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag (hs. 73 G 1; zie ook paragraaf 4.2). Een van de biechtvaders van het Oude Convent was Andries Jansz, die deze functie gedurende 42 jaar uitoefende en op 7 september 1493 overleed, drie maanden na zijn socius Petrus Zwaninc. In het memorieboek staat over Andries Jansz het volgende vermeld: ‘heer Andries ians z’ onse eerweerdighe biechtuader die xlii iaer ons duechdelic regiert heeft ende was een generael minister der broderen ende susteren der derder oerden s. franciscus’ (f. 61r).189
In het memorieboek worden drie namen genoemd van personen die socius of
‘medeghesel’ (assistent) van de biechtvader zijn geweest. Een van hen was Jan Gerritsz, afkomstig uit het Paulusconvent in Amsterdam: ‘Heer jan gherit z’ van campen onse biechtuaders medeghesel professijt broeder tamsteram s’ pouwels’ (f. 67v). Hij overleed op 2 oktober 1503. Gezien zijn overlijdensdatum was Jan Gerritsz mogelijk de opvolger van Petrus Zwaninc, die eveneens socius was van de biechtvader en op 9 juni 1493 overleed (f. 40v).190
Petrus Zwaninc heeft diverse boeken geschreven en voorzag deze dikwijls van een
colofon.191 Van de zes handschriften die met zekerheid van zijn hand zijn, zijn slechts twee voorzien van enig penwerk; de overige zijn onversierd. De decoratie in beide handschriften is weliswaar eenvoudig van aard, maar vertoont duidelijk kenmerken van tronie‐penwerk. Uit deze stijlverwantschap kan mijns inziens worden afgeleid dat Zwaninc in het Paulusconvent in Amsterdam werd opgeleid, waar hij zich deze penwerkstijl heeft eigen gemaakt. Op een bepaald moment na zijn priesterwijding werd hij vervolgens naar Weesp gestuurd om aldaar in het Oude Convent de taak van socius van de biechtvader op zich te nemen. De zes handschriften van zijn hand zijn opgenomen in tabel 7, onderverdeeld naar ‘met penwerk versierd’ en ‘onversierd’.
De afkortingen zijn opgelost. De derde persoon die als socius genoemd wordt is ‘heer pater gherith’, die in totaal 37 jaar aan het Oude Convent verbonden is geweest, eerst gedurende 20 jaar als socius en vervolgens als pater (biechtvader). Hij overleed op 19 februari 1554. 191 Voor een uitgebreide studie over de boekproductie van Petrus Zwaninc zie Van Beek 2008. 189 190
161
Hoofdstuk 7
Tabel 7. Handschriften geschreven door Petrus Zwaninc, priester in het Oude Convent te Weesp. nr.
code hs1
datering
met penwerk versierd: 1 WGA 1468 2 CFM 271 1470 onversierd: 3 HKB 32 1457 4 HKB E 21 1461 HKB G 21 1469 5 HKB G 9 1482,1484 6 1 2
3
4
plaats
kopiist
eigenaar / bestemming
inhoud2
Weesp Zwaninc Weesp Zwaninc
Oude Convent, Weesp CdE Oude Convent, Weesp GG (L)
Weesp Weesp Weesp Weesp
Oude Convent, Weesp St.‐Catharina, Muiden Petrus Zwaninc Oude Convent, Weesp
Zwaninc Zwaninc Zwaninc Zwaninc
TdA JdV (L) GP (L) HT (L)
niveau penwerk3 1 1,2
overige decoratie4
Zie voor de verklaring van de afkortingen onder ‘code hs’ Bijlage 1. CdE: Conradus de Ebersbach, Dat boec vanden verlichten mannen; GG: Gregorius de Grote, Moralia in Job (boek 14‐24); TdA: Theodericus de Apolda, Sunte Elizabeths leven; JdV: Jacobus de Voragine, Legenda aurea, zomerstuk; GP: Gerlach Peters, Soliloquium, e.a.; HT: Hervicus Teutonicus, De dilectione, e.a. Het hiërarchische niveau dat versierd is met penwerk; 1 = het hoogste hiërarchische niveau; 2: secundair niveau. Geen overige decoratie in deze handschriften.
7.3 Verwant penwerk uit Utrecht Met het voorbeeld van Petrus Zwaninc voor ogen ligt het in de lijn der verwachtingen dat er ook in Utrecht priesters zijn geweest, die naast het vervullen van de taak van biechtvader, of socius van de biechtvader, als kopiist boeken hebben geschreven en van decoratie hebben voorzien. Utrecht was in het begin van de vijftiende eeuw, kort na de oprichting van het Kapittel van Utrecht, een belangrijk centrum waar de moderne devoot Wermboud van Boskoop een spilfunctie vervulde te midden van een netwerk van zustergemeenschappen. Hij was in 1399 één van de aanwezigen op de bijeenkomst in Amersfoort, waar het besluit werd genomen om de Regel van de Derde Orde van St. Franciscus aan te nemen. Deze bijeenkomst wordt beschouwd als de oprichtingsvergadering van het Kapittel van Utrecht.192 Hij beijverde zich om gemeenschappen van zusters van het Gemene Leven in en om Utrecht er toe over te halen de Derde Regel van St. Franciscus aan te nemen. Wermboud was biechtvader van het Sint‐Ceciliaconvent in Utrecht en in die hoedanigheid had hij ook de leiding over zusters uit andere Utrechtse conventen. In het begin van de vijftiende eeuw kwamen ook zusters van elders naar het Ceciliaconvent in Utrecht, onder meer uit het Goudse Margarethaconvent en het Delftse Agathaconvent, om als tertiaris te worden ingekleed en tegelijkertijd professie te doen. Wermboud was ook in 1403, of al eerder, betrokken bij de stichting van Vredendaal buiten Utrecht, een convent voor broeders tertianen.193 Dit convent ging al in 1419, of eerder, over naar de Regel van St. Augustinus.194
Zie pararaaf 4.2 voor het Kapittel van Utrecht en de oprichtingsbijeenkomst in Amersfoort. Van Engen 2006, pp. 105, 107, 117‐118, 206. 194 Goudriaan 1998, p. 244. 192 193
162
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn
Afb. 61 Hartford, Wadsworth Atheneum, inv. nr. 1953.139, penwerkdecoratie verwant met tronie‐ penwerk, Utrecht, ca. 1460‐1470 (f. 4r).
163
Hoofdstuk 7
Afb. 62 Utrecht, Museum Catharijneconvent, ABM h12b, gehistorieerde initiaal en randversiering van de Meesters van Gijsbrecht van Brederode; bij de kleine initiaal D penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk, met een tronie in het oog van de letter, Utrecht, ca. 1460‐1470 (f. 41r, vergroot).
164
Verspreiding van de tronie‐stijl naar Hoorn
Vier handschriften zijn voorzien van penwerk, dat een duidelijke verwantschap met
tronie‐penwerk vertoont, maar tegelijkertijd ook kenmerken te zien geeft die in Utrecht worden gelokaliseerd. De decoratie bestaat feitelijk uit een vermenging van meerdere stijlen. Deze vier handschriften kunnen in verband gebracht worden met Utrecht op grond van de geschilderde randdecoratie, die in deze stad wordt gelokaliseerd, of op grond van andere aanwijzingen in de context. De geschilderde randdecoratie komt voor in drie Middelnederlandse getijdenboeken (HWA, UCC 12b, UCC 25; zie tabel 8; afb. 61 en 62). Het vierde handschrift is een processionale waarvan wordt aangenomen dat het voor de Buurkerk in Utrecht werd geschreven.195 De diverse tekstonderdelen in dit handschrift beginnen met grote sierletters in inkt die versierd zijn met penwerk (UCC 39).
De penwerkdecoratie bevat onder meer bekende motieven zoals tronies en
hondenkoppen. Een baardman met een rechtdoorlopende achterkant komt voor in UCC 12b (f. 87v). In HWA is het penwerk na de geschilderde randdecoratie aangebracht.196 Dit blijkt uit het feit dat hier en daar inktlijnen over het schilderwerk heenlopen (zoals bijvoorbeeld op ff. 46r, 115r) en dat de versiering soms in de nog beschikbare ruimte is ‘geperst’ (zoals bijvoorbeeld op ff. 24v, 33v). HWA en UCC 25 bevatten ingevoegde miniaturen van de Utrechtse verluchter Antonis Rogiersz. uten Broec.197 Dezelfde verluchter schilderde de miniaturen in NYP (tabel 6, nr. 3). De gehistorieerde initialen en randdecoratie in UCC 12b zijn van de hand van de Meesters van Gijsbrecht van Brederode, de verluchters die eveneens de miniaturen en gehistorieerde initialen in CFM 94 vervaardigden, en de miniaturen in CBC (tabel 6, nrs. 2 en 4).198 Tabel 8. Handschriften met verwant penwerk van omstreeks 1460‐1470: de Utrechtse groep. nr.
code hs1
datering
plaats
kopiist
eigenaar / bestemming
inhoud2
1 2 3 4
HWA5
1460‐1470 1460‐1465 1460‐1470 1460‐1470
[Buurkerk, Utrecht]
GB GB (L) GB PR (L)
3
Zie voor de verklaring van de afkortingen onder ‘code hs’ Bijlage 1. GB: Getijdenboek; PR: Processionale; (L): Latijnse tekst. Het hiërarchische niveau dat versierd is met penwerk; 1: het hoogste hiërarchische niveau; 2: secundair niveau; 3: tertiair niveau, kleine initialen (geen versalen van één regel hoog). a+: miniaturen met randversiering; b: gehistorieerde initialen; c: geschilderde randversiering; d: penwerk in één of meer andere stijlen. HWA: afb. 61; UCC 12b: afb. 62.
1 2
4
5
UCC 12b5 UCC 25 UCC 39
niveau penwerk3 3 3 3 1,2
overige decoratie4 a+,b,c b,c a+,c d
195 Deze veronderstelling is gebaseerd op Rekeningen van de kerkmeesters van de Buurkerk, die bewaard worden in Het Utrechts Archief (SBA II, 47, f. 16: notitie die schrijfwerkzaamheden betreft). Met dank aan Llewellyn Bogaers, die mij op basis van haar onderzoek hierover informeerde. Op het achterdekblad staat het eigendomsmerk ‘Dit boeck hoirt toe de buurkerck tutrecht’ (f. 142). 196 Hetzelfde verschijnsel werd geconstateerd bij NUB, OXK en TUB (zie 3.1.1) en bij ABP en BKB 1000 (zie 3.2.2). 197 Met dank aan Klaas van der Hoek, die het handschrift HWA onder mijn aandacht bracht. 198 The Golden Age, nr. 67.
165
Hoofdstuk 7
Een opmerkelijke feestdag in de kalender van HWA is 1 december. Op deze dag staat
geschreven ‘S’martijns hoeft verheuen’, een bijzondere feestdag van de patroonheilige van de stad Utrecht, die zeer waarschijnlijk wijst op een gebruik van het handschrift in de stad Utrecht of directe omgeving.
7.4 Samenvatting en conclusie Uit het onderzoek naar de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender bleek onder meer dat een bepaalde groep van zeven getijdenboeken, met ‘West‐Friese’ kalenders van gelijke samenstelling, werd geschreven voor gebruik in West‐Friesland. Het oudste handschrift van deze groep is UCC 1, met penwerkdecoratie van de kerngroep van omstreeks 1455‐1460. De overige handschriften dateren uit de periode van omstreeks 1465‐1480. Op grond van de stijlverwantschap van het latere penwerk met tronie‐penwerk wordt de conclusie getrokken dat de tronie‐stijl werd meegenomen naar Hoorn, waar in 1457 door broeders tertianen uit het Paulusconvent in Amsterdam het mannenconvent Sint‐Pietersdal werd gesticht. Dit convent gaat in 1462 over naar de Orde van de Kruisheren en daarmee naar de strengere Regel van Sint‐Augustinus. Diverse aanwijzingen maken het waarschijnlijk dat in Sint‐ Pietersdal boeken werden vervaardigd en van decoratie werden voorzien, en dat deze praktijk na de overgang naar de Orde van de Kruisheren in dit convent werd gecontinueerd.
De verhuizing van enkele broeders tertianen van Amsterdam naar Hoorn illustreert
één aspect van de mobiliteit, die tussen kloosters of conventen van een bepaalde orde in de vijftiende eeuw heeft bestaan. Contacten op het bestuurlijke vlak, bijvoorbeeld tijdens de jaarlijkse generaal‐kapittelvergaderingen, zorgden eveneens voor de nodige mobiliteit. Als afgevaardigden van de afzonderlijke conventen waren de diverse biechtvaders bij deze vergaderingen verplicht aanwezig.199 Daarnaast verdient de geestelijke zorg de nodige aandacht. Priesters verlieten het mannenconvent waar ze werden opgeleid om bij een of meer vrouwenconventen hun geestelijke taken uit te oefenen, zoals Petrus Zwaninc, die als socius van de biechtvader bij het Oude Convent te Weesp verbleef en daar als kopiist boeken schreef. Op grond van deze mobiliteit kan een plausibele verklaring worden gegeven voor het fenomeen dat penwerkdecoratiestijlen, die met name in het derde kwart van de vijftiende eeuw in de Noordelijke Nederlanden tot volle bloei kwamen, zich in het vierde kwart van de eeuw naar verschillende plaatsen hebben verspreid, of stijlvormen van elders hebben beïnvloed, waardoor verschillende stijlen met elkaar werden vermengd.
Van Engen 2006, p. 175.
199
166
8
Boektechnische aspecten: kamliniëring, Haarlems schrift, lay‐out en boekband
Behalve de penwerkdecoratie en de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender werden in het bijzonder de volgende aspecten van het onderzoekscorpus bestudeerd: de kamliniëring, enkele opvallende kenmerken van ‘Haarlems’ schrift, de lay‐out in Middelnederlandse getijdenboeken en boekbanden met paneelstempels met de voorstelling van het Lam Gods. De bestudering van deze aspecten, die verschillende fasen van het boekproductieproces vertegenwoordigen, had tot doel aanvullende informatie te verkrijgen over de plaats van herkomst van de desbetreffende handschriften. Daarbij stond de vraag centraal of de verschillende handelingen op één bepaalde locatie werden uitgevoerd of dat er mogelijk sprake is geweest van een zekere vorm van taakverdeling tussen verschillende werkplaatsen. In dit hoofdstuk wordt verslag uitgebracht van de belangrijkste resultaten.
8.1 De kamliniëring Eén van de opmerkelijke kenmerken van HS 1 is de zogeheten ‘kamliniëring’, een fenomeen dat door mij gesignaleerd werd tijdens de werkgroep onder leiding van professor J.P. Gumbert in 1980‐1981.200 Deze manier van liniëren berust op de techniek, waarbij met een soort kam langs een lineaal telkens een aantal horizontale lijnen tegelijk werd getrokken, waardoor het liniëringsproces werd versneld. Voor zover ik heb kunnen vaststellen kan het aantal tanden van een dergelijke ‘kam’ (bekend onder de naam rostrum) variëren van vier tot veertien.201 Om de lineaal op de juiste plaats te krijgen waren langs de verticale buitenrand van een bifolium – of per katern van alle bladen tegelijk – gaatjes of korte sneetjes geprikt, waarlangs de lineaal werd gelegd voor het trekken van de horizontale lijnen. Wanneer er sprake is van kamliniëring is het aantal geprikte gaatjes veel kleiner in getal dan het aantal getrokken lijnen; bij meer dan twee gaatjes zijn de afstanden tussen de gaatjes gelijk. In veel laatmiddeleeuwse handschriften is het gebruikelijke patroon dat voor elke lijn een prikgaatje werd aangebracht en dat elke lijn apart werd getrokken. Dikwijls zijn deze gaatjes verdwenen doordat het boekblok tijdens het bindproces aan de zijkanten werd afgesneden.
In HS 1 zijn de prikgaatjes nog wel aanwezig. Het zijn er zeven op gelijke afstand, die
nodig waren voor in totaal 42 lijnen. De kam had dus zes tanden, wat duidelijk zichtbaar is op sommige bladzijden waar de zes lijnen als groep uitsteken buiten de verticale aflijning van de schriftspiegel. De prikgaatjes bevinden zich ter hoogte van de lijnen 7, 13, 19, 25, 31 en 200 Zie paragraaf 1.2; Hülsmann 1985, p. 147; idem 1995, pp. 99‐100; Gumbert 1986, pp. 43‐46, afb. 1, 2. Tijdens een congres in Oxford in 1982 bracht J.P. Gumbert onder meer het fenomeen ‘kamliniëring’ ter sprake; naar aanleiding van dit onderwerp maakte A. Derolez bekend dat hij ongeveer tezelfdertijd kamliniëring had gesignaleerd in Italiaanse handschriften. De musicoloog Andrew Wathey meldde bij dezelfde gelegenheid dat het instrument voor het trekken van de notenbalken in zijn discipline werd aangeduid met de term rake of rostrum; Gumbert 1986, p. 46 (met dank aan professor J.P. Gumbert voor deze mededelingen). 201 Voor de term rostrum zie vorige noot.
167
Hoofdstuk 8
43, dus telkens één regelafstand lager dan de onderste lijn van de kam. De kam was waarschijnlijk voorzien van een of ander uitsteeksel of een verdikking, ongeveer gelijk aan de afstand tussen twee tanden, waardoor tijdens het liniëren het vlekken van de inkt bij de lineaal werd voorkomen. Onderaan werd nog een 43ste lijn getrokken, die doorloopt tot aan de rand van het perkament (een zogenaamde ‘doorloper’) en die precies over het onderste, zevende prikgaatje loopt (afb. 63).202 Het laatste onbeschreven katern in HS 1 werd gelinieerd met behulp van een kam met veertien tanden (3 x 14 lijnen + 1 lijn is eveneens 43 lijnen). Op onbeschreven, gelinieerde bladen is het rytme van de kam dikwijls duidelijk zichtbaar, doordat de onderste inktlijnen dikker zijn dan de lijnen erboven. Degene die de liniëring aanbracht, oefende in die gevallen iets meer druk uit op dat deel van de kam dat het dichtst bij was (hoe meer tanden de kam had, des te moeilijker het geweest zal zijn om de druk over de kam gelijkmatig te verdelen). Nadat het fenomeen ‘kamliniëring’ in HS 1 gesignaleerd was, bleek al vrij snel dat deze
techniek regelmatig werd toegepast in Noord‐Nederlandse handschriften, met name in de
a
b
Afb. 63 Kamliniëring in Den Haag, KB, 73 D 9, liniëring per zes tegelijk, in totaal 42 lijnen (plus een doorloper onderaan, in totaal 43 lijnen): a) hele pagina; b) detail rechtsboven.
Voor de term ‘doorloper’ zie Gumbert 1986, p. 46, n. 11.
202
168
Boektechnische aspecten: kamliniëring, schrift, lay‐out en boekband
tweede helft van de vijftiende eeuw.203 De afstanden tussen de tanden van de – handmatig gemaakte – kammen zijn soms zo onregelmatig dat ze meetbaar zijn. Deze onregelmatigheden kunnen een aanknopingspunt bieden voor aanvullende informatie over de plaats van herkomst van de desbetreffende handschriften, of liever gezegd over de plaats waar het perkament of papier werd gelinieerd.
Bij wijze van experiment werden bij twee handschriften met tronie‐penwerk van de
kerngroep de afstanden tussen de lijnen opgemeten (HKB 6 en AVU; afb. 64 en 65). De bifolia van beide handschriften werden gelinieerd met een kam met elf tanden, waarmee per blad in totaal 22 lijnen werden getrokken.204 De afstand van de onderste lijn tot aan het prikgaatje waarlangs de lineaal gelegen moet hebben, is ongeveer twee regelhoogten. Met behulp van een loep met een 0,1 mm aanduiding werden de afstanden tussen de lijnen opgemeten. In beide handschriften zijn deze afstanden van boven naar beneden globaal 4,8/4,6/4,6/5,2/5,1/5,0/4,3/4,5/4,5/4,8 mm. De afstanden tussen de opeenvolgende lijnen vertonen in beide handschriften dezelfde onregelmatigheden, hetgeen erop wijst dat voor het liniëren van de bladen in beide handschriften zeer waarschijnlijk dezelfde liniëringskam is gebruikt. Het liniëringspatroon is niet de enige overeenkomst. Schrift en decoratie zijn eveneens zeer gelijk, en ook de twee vijftiende‐eeuwse boekbanden vertonen een grote gelijkenis. De conclusie ligt dan ook voor de hand dat beide handschriften dezelfde procesgang hebben doorlopen en in dezelfde werkplaats zijn vervaardigd
8.2 Haarlems schrift Het getijdenboek PROV (tabel 2, nr. 13; tabel 5, nr. 6) is geschreven in een iets naar rechts hellende littera textualis gotica met bepaalde ‘individuele’ kenmerken, die ook in andere handschriften werden aangetroffen. In totaal betreft het acht getijdenboeken, waarvan ik op grond van het schrift aanneem dat ze door dezelfde kopiist werden geschreven.205 Het meest opvallende ‘individuele’ kenmerk is de verticale haarlijn waarmee de letters f, r en t aan het eind van een woord zijn afgewerkt.206 Deze dunne lijn begint rechts bij de horizontale dwarsstreep van de ‘f’ en de ‘t’, en bij de vlag van de ‘r’, en gaat omlaag tot aan de schrijflijn, of gaat er doorheen, en eindigt dikwijls in een bocht omhoog naar rechts. Andere kenmerken
203 Gisela Gerritsen‐Geywitz, die in 1980‐1981 aan hetzelfde werkcollege van J.P. Gumbert deelnam, merkte dit enige tijd later op naar aanleiding van haar studie van een groot aantal handschriften uit het Utrechtse Regulierenklooster St. Maria en de Twaalf Apostelen (nu in de Universiteitsbibliotheek te Utrecht); zie Gerritsen‐ Geywitz 2000, p. 6. ‘Kamliniëring’ werd ook al toegepast in een vierdelige koorbijbel uit het Utrechtse kartuizerklooster Nieuwlicht, geschreven omstreeks 1400 door de beroepsschrijver Henricus van Aernhem en voltooid in 1403 (Brussel, KB, 106, 107, 204, 205) (vriendelijke mededeling van J.P. Gumbert); zie Gumbert 1974, pp. 134‐136, voor meer informatie over deze bijbel. 204 Hülsmann 1985, pp. 148‐149. 205 Hülsmann 2003. In dit artikel worden zeven van de acht handschriften genoemd. Het achtste handschrift (tabel 9, nr. 1) werd in 2007 door de KB in Den Haag aangekocht. 206 Michelle Brown en Patricia Lovett wijzen op het belang van de kleine individuele kenmerken voor het identificeren van het schrift van een bepaalde kopiist: Brown & Lovett 1999, pp. 89‐91.
169
Hoofdstuk 8
Afb. 64 Den Haag, KB, 74 G 6, liniëring per elf lijnen tegelijk, in totaal 22 lijnen (f. 62v).
170
Boektechnische aspecten: kamliniëring, schrift, lay‐out en boekband
Afb. 65 Amsterdam, Vrije Universiteit, UB, XV.05507.‐, liniëring per elf lijnen tegelijk, in totaal 22 lijnen (f. 36v).
171
Hoofdstuk 8
Afb. 66 Den Haag, KB, 79 K 11, Haarlemse schrijfhand (f. 80r, detail).
zijn een kleine haarlijn‐krul boven de enkele ‘i’ en een vergelijkbare krul boven de ‘r’ binnen een woord (afb. 66).
Op grond van de decoratie kunnen deze acht handschriften gedateerd worden
omstreeks 1455‐1465 of daaromtrent. Drie getijdenboeken zijn op hoog hiërarchisch tekstniveau versierd met fonteinen‐penwerk, de decoratiestijl die in PROV op één bladzijde voorkomt bij een initiaal van drie regels hoog (tabel 9, nrs. 1, 6, 7). Eén van deze drie handschriften – het zogenoemde Bout psalter‐getijdenboek – is op de openingsbladzijden van de diverse teksten voorzien van gehistorieerde initialen van de Meesters van de Haarlemse Bijbel (HKB 11).207 Deze geschilderde letters vormen samen met het veelkleurige penwerk in de marge een bijzondere combinatie.208 Twee andere handschriften zijn op het hogere niveau versierd met geschilderde randdecoratie in Haarlemse takkenbos‐stijl (LBL, PC).
207 De combinatie psalter‐getijdenboek in het Middelnederlands komt vrij zelden voor. Dit handschrift bevat een overschilderd wapen van de familie Bout (f. 17v). 208 Een vergelijkbare combinatie van gehistorieerde initialen van de Meesters van de Haarlemse Bijbel en fraai fonteinen‐penwerk (met kleurige, diep ingesneden bladeren in de marges) komt voor in hs. Den Haag, KB, 131 G 7, te dateren ca. 1457 op basis van computistische cirkel met vermelding van dit jaartal.
172
Boektechnische aspecten: kamliniëring, schrift, lay‐out en boekband
Tabel 9. Acht getijdenboeken van de hand van een Haarlemse kopiist, werkzaam ca. 1455‐1465. nr. code hs1
Datering
Penwerkdecoratie
geschilderde decoratie
1. 2. 3. 4. 5.
HKB 11
1453‐14602 1460‐1465 1460‐1470 1460‐1470 1455‐1460
6. 7. 8.
UCC 48
Fonteinen fonteinen, ‘Reg. Missaal’ fonteinen (versalen, 1r hoog) latere Haarlemse mengstijl ‘Providence’, ‘Reg. Missaal’, fonteinen, tronie (kerngroep) Fonteinen Fonteinen latere Haarlemse mengstijl
gehist. initialen MHB3 takkenbossen min. MHB, takkenbossen [later: min. MvS3, ca. 1510‐ 1520]
1
Zie voor de verklaring van de afkortingen onder ‘code hs’ Bijlage 1. Het hs. bevat een intervaltafel die uitgaat van het jaar 1453. MHB: Meesters van de Haarlemse Bijbel; MvS: Meesters van de Suffragia.
2 3
HKB 20 LBL PC PROV
UUB IJA
1455‐1460 1455‐1460 1460‐1465
kalender: 26 februari alexander Restoris alexander Restoris restores restores restores Restoris
Het feit dat in alle acht handschriften fonteinen‐penwerk voorkomt, is opmerkelijk. De
latere mengvormen, waarvan bij de nummers 4 en 8 in tabel 9 sprake is, vertonen een duidelijke invloed van fonteinen‐penwerk. Het getijdenboek PROV, waarvan in hoofdstuk 5 werd vastgesteld dat dit handschrift naar alle waarschijnlijkheid in Sint‐Anthonius Boomgaard in Haarlem tot stand kwam, maakt ook deel uit van deze groep van acht. Als deze conclusie juist is, betekent dit dat de kopiist werkzaam was in dit mannenconvent van broeders tertianen. Het is de vraag of de vervaardigers van het fonteinen‐penwerk eveneens in dit convent werkzaam waren. Voor de beantwoording van deze vraag zijn onvoldoende gegevens beschikbaar. Wel kan worden vastgesteld dat deze verluchters een nauwe relatie onderhielden met dit derde‐orde‐convent.
Een ander kenmerk dat het schrift van deze groep handschriften gemeen heeft, is de
gewoonte van de kopiist om de namen in de kalender te beginnen met een minuskel in plaats van met een majuskel (hoofdletter), de gebruikelijke praktijk in vijftiende‐eeuwse Noord‐Nederlandse heiligenkalenders. Deze schrijfgewoonte was algemener verbreid onder kopiisten die in Haarlem werkzaam waren. Dit blijkt uit diverse handschriften uit het tweede en derde kwart van de vijftiende eeuw. Op grond van het voorgaande ligt het voor de hand te veronderstellen dat dit specifieke schrijfgebruik kenmerkend is voor een bepaald Haarlems schrijfatelier, te weten Sint‐Anthonius Boomgaard.
De oudste handschriften waarin dit fenomeen werd aangetroffen, dateren van
omstreeks 1430‐1435. Het betreft drie getijdenboeken, die alle drie versierd zijn met penwerkdecoratie in de stijl van het penwerk dat voorkomt in een Middelnederlands lectionarium (Leiden, UB, Ltk. 243 II).209 Dit handschrift werd in 1431 geschreven door de
Het betreft de volgende drie getijdenboeken: Amsterdam, Bibliotheca Philosophica Hermetica, BPH 152; Den Haag, KB, 133 D 6; Oxford, Bodleian Library, Rawl.c.12. Voor handschriften van het Groot Begijnhof in Haarlem zie Vaske 1988. 209
173
Hoofdstuk 8
zusters Katrijn en Ave Willemsdochter, bewoonsters van het Sint‐Agnesconvent op het Groot Begijnhof in Haarlem, voor het Agnesconvent waar het ‘ten ewighen daghen’ moest blijven. Een vroegere variant van deze stijl komt onder meer voor in twee handschriften die in 1408 en 1409 voltooid werden en die beide – zeer opmerkelijk – eveneens in het bezit waren van een van de huizen op het Groot Begijnhof.210 De kalenders in de drie getijdenboeken van omstreeks 1430‐1435 vertonen de schrijffout ‘restoris’ en vertonen qua samenstelling een grote overeenkomst met de – vrij lege – kalenders in vier handschriften in tabel 9 (nrs. 5‐8; met schrijffout ‘restores’ resp. ‘Restoris’). De kalenders in de genoemde drie getijdenboeken vertonen echter meer ingevulde dagen, evenals de kalenders in de latere handschriften HKB 20 en PC (nrs. 2 en 4).
Het naar rechts hellende schrift is overigens een vrij algemeen voorkomend kenmerk
in handschriften van Haarlemse herkomst, zodat wat betreft dit aspect eveneens de vraag gesteld kan worden in hoeverre dit schriftaspect kenmerkend is voor een specifiek schrijfatelier. Het is echter ook mogelijk dat deze manier van schrijven meer algemeen gebruikelijk was in Haarlem, met name in het derde kwart van de vijftiende eeuw.
8.3 De lay‐out van Middelnederlandse getijdenboeken als ‘kopieerkenmerk’ Van ruim 200 Noord‐Nederlandse getijdenboeken werden niet alleen de tekstvarianten van de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender onderzocht (zie hoofdstuk 6), maar werd tevens de lay‐ out van de tekst aan een kwantitatief onderzoek onderworpen. Bij de bestudering van dit soort handschriften viel mij op dat het begin van bepaalde tekstonderdelen soms met een grote en soms met een kleinere initiaal werden gemarkeerd ten opzichte van een tweede initiaal bij hetzelfde secundaire tekstonderdeel. Deze waarneming leidde tot de vraag in hoeverre ook dit aspect als ‘kopieerkenmerk’ kon worden aangemerkt en derhalve als aanknopingspunt kon fungeren bij de lokalisering van het handschrift.211
De teksten die met name voor dit onderzoek in aanmerking kwamen zijn de getijden
van de Eeuwige Wijsheid en de Lange Kruisgetijden. De structuur van deze teksten is gebaseerd op die van de Mariagetijden, de belangrijkste tekst, die samen met de Boetpsalmen en de Dodenvigilie de kern van het getijdenboek vormt. In de Mariagetijden beginnen zes van de acht uurgetijden (lauden, priem, terts, sext, noon en vespers) met het psalmvers ‘God wil dencken in mijn hulpe (...)’. Dit vers staat tevens aan het begin van de metten en de completen, maar wordt in de metten voorafgegaan door het psalmvers ‘Here du selte opdoen mijn lippen (...)’ en in de completen door het vers ‘Bekeer ons god onsen heilghever (...)’.212 Dit betekent dat de acht uurgetijden in de Mariagetijden gemarkeerd 210 Den Haag, KB, 75 G 1 (gedateerd 1408; Alijt Heer Hughendochterhuis); Londen, British Library, Add. 14328 (gedateerd 1409; Sint‐Agnesconvent). 211 Hülsmann 2005. 212 De psalmverzen zijn ontleend aan ps. 51:17 (metten), ps. 70:2 (lauden‐vespers) en ps. 85:5 (completen). Zie voor de structuur van de Latijnse versie van de Mariagetijden, Wieck 1988, pp. 159‐16; en voor afbeeldingen van de lay‐out van een Middelnederlands getijdenboek Korteweg 2001.
174
Boektechnische aspecten: kamliniëring, schrift, lay‐out en boekband
worden door acht initialen, waarvan de eerste, de openingsinitiaal H, doorgaans aanmerkelijk groter is dan de overige zeven tamelijk grote initialen. Deze markering heeft het volgende patroon: een grote H bij de metten, gevolgd door zes maal een G bij lauden tot en met vespers en een B bij de completen.
In de getijden van de Eeuwige Wijsheid begint elk uurgetijde met hetzelfde inleidende
vers. Dit vers houdt verband met het centrale thema van de tekst en luidt als volgt: ‘Salicheit der sielen ende des liues geue ons ihesus cristus die wijsheit des vaders’. Het inleidende vers gaat vooraf aan het standaard psalmvers van het desbetreffende uurgetijde, naar het voorbeeld van de Mariagetijden (zoals hierboven is beschreven). Voor de Lange Kruisgetijden geldt ongeveer hetzelfde. Het inleidende vers heeft een ander thema en wordt gekenmerkt door het verschijnsel dat de woordvolgorde varieert. De twee meest voorkomende lezingen zijn: ‘Here ihesu criste wi aenbeden di (...)’ en ‘Wi aenbeden di here ihesu criste (...)’.213 Evenals de standaard psalmverzen worden de inleidende verzen dikwijls gemarkeerd door een initiaal, maar ze beginnen ook wel met een geschreven hoofdletter. De initiaal bij het inleidende vers is dikwijls kleiner dan die bij het (belangrijkere) psalmvers, maar blijkt ook regelmatig groter te zijn dan die bij het psalmvers. Het laatste is op zich heel logisch, omdat elk uurgetijde begint met het inleidende vers.
Uit het onderzoek naar de lay‐out van de tekst en de wijze waarop deze grotere en
kleinere initialen elkaar afwisselen, bleek allereerst dat de genoemde twee getijdenteksten niet in alle getijdenboeken voorkomen. Van de 200 getijdenboeken bevatten 177 ten minste één van de twee teksten. De getijden van de Eeuwige Wijsheid werden meer aangetroffen dan de Lange Kruisgetijden, onder meer vanwege het feit dat een getijdenboek regelmatig de Korte Kruisgetijden bevat in plaats van de Lange Kruisgetijden. De Korte Kruisgetijden hebben een andere structuur, die voor dit onderzoek naar de lay‐out niet relevant was. De verschillende lay‐out‐patronen werden in drie categorieën onderverdeeld: 1. de grote initialen staan aan het begin van de inleidende verzen; 2. de grote initialen staan aan het begin van de standaard psalmverzen; 3. er is sprake van de een of andere mengvorm, waarin de grote initialen elkaar onregelmatig afwisselen: de ene keer staat de grote initiaal bij het inleidende vers en de andere keer bij het psalmvers, et cetera. Deze onderverdeling leidde tot het resultaat dat in diagram 2 grafisch is weergegeven.
213 In het Middelnederlandse getijdenboek in de vertaling van Geert Grote komen twee versies van de Lange Kruisgetijden voor. De ene versie begint met het hier omschreven inleidende vers, de andere met een langer inleidend vers, welke tekst ook wel als proloog wordt aangeduid (‘Here ihesu criste des leuenden gods sone (...)’). Vanaf de lauden is de tekst gelijk (ongeacht diverse tekstvarianten in het algemeen). In dit korte verslag zijn de resultaten van de versie mét proloog en van de versie zonder proloog bij elkaar opgeteld; zie ook Hülsmann 2005.
175
Hoofdstuk 8
Afb. 67 Rotterdam, Centrale Bibliotheek, hs. 96 G 8, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, begin metten, grote initiaal S markeert het inleidende vers (f. 60r).
176
Boektechnische aspecten: kamliniëring, schrift, lay‐out en boekband
Afb. 68 Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, begin metten, grote initiaal H markeert het psalmvers (ff. 52v‐53r).
177
Hoofdstuk 8
Getijden van de Eeuwige Wijsheid
Lange Kruisgetijden
17% 31%
28%
33%
52% 39%
Grote initialen markeren de inleidende verzen
Grote initialen markeren de standaard psalmverzen
Onregelmatig patroon
Diagram 2 Grafische weergave van de lay‐out bij de uurgetijden.
Uit diagram 2 blijkt dat de grote initialen vooral voorkomen aan het begin van de
psalmverzen, maar dat ze ook regelmatig de inleidende verzen markeren. Daarnaast komen diverse mengvormen voor. Volledigheidshalve moet hierbij worden opgemerkt dat in één en hetzelfde getijdenboek de lay‐out van de getijden van de Eeuwige Wijsheid en die van de Lange Kruisgetijden lang niet altijd hetzelfde patroon volgt.
Evenals bij de heiligenkalenders konden op basis van de verschillende lay‐out
patronen groepjes handschriften gevormd worden die hetzelfde lay‐out‐patroon te zien geven. Op twee van deze groepjes wordt hierna nader ingegaan.
Drie getijdenboeken met tronie‐penwerk van de kerngroep vertonen hetzelfde patroon
(RCB, KBK, TUB; tabel 2, nrs. 4, 9, 14) . De grote initialen markeren het begin van de inleidende verzen, zowel in de getijden van de Eeuwige Wijsheid (EW) als in de Lange Kruisgetijden (LK), en zijn drie regels hoog (lauden‐completen). De S‐initiaal aan het begin van de metten in RCB is daarentegen acht regels hoog, in KBK drie regels hoog en in TUB ontbreekt deze bladzijde (afb. 67 en 68). De echte openingsinitiaal in de getijden van de Eeuwige Wijsheid is de letter M aan het begin van de zogenaamde Minnegroet (‘Mine siel’), de proloog die deze getijdentekst inleidt.214 In de Lange Kruisgetijden beginnen alle inleidende verzen met de initiaal W (‘Wi aenbeden di’; afb. 69). De genoemde drie getijdenboeken worden derhalve gekenmerkt door grote initialen S (bij EW) en grote initialen W (bij LK). Dit zogenoemde ‘S/W’‐patroon komt vrij weinig voor en werd behalve bij deze drie getijdenboeken aangetroffen in twee handschriften uit de IJsselstreek en twee handschriften die in West‐ Voor de getijden van de Eeuwige Wijsheid en met name de Minnegroet zie Weiler 1984, p. 30.
214
178
Boektechnische aspecten: kamliniëring, schrift, lay‐out en boekband
Friesland worden gelokaliseerd.215 De drie handschriften met tronie‐penwerk vormen wat betreft de lay‐out een hechte groep. Hetzelfde werd geconstateerd met betrekking tot de heiligenkalenders in KBK en RCB, die opvallende overeenkomsten vertonen (zie paragraaf 6.2). In TUB ontbreekt de kalender.
Een ander weinig voorkomend, doch opvallend patroon werd tot nu toe alleen
aangetroffen in handschriften met Haarlemse decoratie. Drie handschriften, die in de vorige paragraaf aan de orde kwamen in verband met het schrift, zijn voorzien van grote S‐initialen bij de inleidende verzen (HKB 11, PC, IJA; zie tabel 9). HKB 11 is iets voornamer uitgevoerd dan de overige twee, doordat de initialen vier regels in plaats van drie regels hoog zijn. Dit S‐ patroon is op zich niet bijzonder. De Lange Kruisgetijden worden daarentegen gekenmerkt door een heel bijzonder patroon. In alle drie handschriften worden de inleidende verzen gemarkeerd door de grotere initiaal, waarbij de initiaal H (‘Here ihesu criste’) telkens wordt afgewisseld door de initiaal W (‘Wi aenbeden di’), zodat een regelmatig, afwisselend patroon zichtbaar wordt: H/W/H/W/H/W/H/W. Deze ritmiek roept de vraag op of de opeenvolgende uurgetijden soms in een soort beurtzang werden gezongen. En zou dit dan betekenen dat deze handschriften bedoeld waren voor gebruik in een bepaalde gemeenschap? Ik moet het antwoord op deze vragen helaas schuldig blijven.
Dezelfde afwisseling komt voor in een handschrift met takkenbos‐decoratie op het
hogere niveau en fonteinen‐penwerk bij de versalen. De inleidende verzen in de getijden van de Eeuwige Wijsheid worden in dit handschrift gemarkeerd door grote S‐initialen van vijf of vier regels hoog (HKB 31). Wat betreft het schrift vertoont dit handschrift kenmerken van dezelfde schrijfhand als de handschriften in tabel 9, maar het schrift is minder compact en mogelijk van de hand van een kopiist uit dezelfde werkplaats. De heiligenkalender in dit handschrift vertoont eveneens de schrijffout ‘restoris’. In PROV (tabel 9, nr. 5) worden de Lange Kruisgetijden eveneens gekenmerkt door de afwisseling van de initialen H en W; de uurgetijden in de getijden van de Eeuwige Wijsheid worden daarentegen gemarkeerd door grote initialen bij de psalmverzen.
Eenzelfde soort patroon wordt aangetroffen in de Lange Kruisgetijden in UCC 48
(tabel 9, nr. 6), echter in omgekeerde volgorde en met een onregelmatigheid bij de lauden (bij de priem staat een W in plaats van een H, et cetera). LBL (tabel 9, nr. 3) heeft waarschijnlijk eenzelfde lay‐out patroon te zien gegeven. Dit handschrift is echter in de verkeerde volgorde herbonden en diverse bladzijden ontbreken, waardoor de reeks initialen bij de betreffende tekstonderdelen niet meer compleet is.
IJsselstreek: Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 96 en Den Haag, KB, 133 E 21; West‐Friesland: Brussel, KB, IV 675 (BKB 675) en Den Haag, KB, 133 D 3 (HKB D 3). De laatstgenoemde twee handschriften kwamen al eerder aan de orde; zie hoofdstuk 7, noot 181. 215
179
Hoofdstuk 8
Afb. 69 Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189, Lange Kruisgetijden, begin metten, grote initiaal W markeert het inleidende vers (75r).
180
Boektechnische aspecten: kamliniëring, schrift, lay‐out en boekband
8.4 De boekband Het laatste onderwerp dat aan de orde komt, is de boekband. Dit aspect van het laatmiddeleeuwse handschrift vertegenwoordigt de laatste fase in het boekproductieproces en deze handeling kan geruime tijd later hebben plaatsgevonden, nadat alle andere handelingen met betrekking tot het boekblok waren afgerond. Het lijkt dan ook weinig zinvol om dit aspect bij de lokaliseringsvraag te betrekken. In de context van het handschrift als geheel bleek het echter toch wel de moeite waard om de boekband aan een onderzoek te onderwerpen.
Gedurende de vijftien jaar waarin het Byvanck‐project actief was (zie paragraaf 1.2)
kregen we heel wat handschriften onder ogen, die nog voorzien zijn van een vijftiende‐ eeuwse band. Wat betreft het ‘Noord‐Hollandse’ materiaal maakte ik daar aantekening van. Toen de gelegenheid zich voordeed om dieper op dit materiaal in te gaan, heb ik die aangegrepen. De keus viel daarbij op de boekbanden met verschillende soorten paneelstempels met een voorstelling van het Lam Gods. Van de hand van de Belgische pionier op het gebied van de oude boekband, Prosper Verheijden, was postuum in 1952‐1954 een artikel verschenen over Noord‐Hollandse boekbanden, en meer in het bijzonder over paneelstempels met een voorstelling van het Lam Gods.216 De inventarisatie van het Byvanck‐project had inmiddels heel wat meer banden met dit soort stempels aan het licht gebracht, zodat het tijd was om de stand van zaken te actualiseren en er bekendheid aan te geven.217
Op basis van de resultaten van dit onderzoek werden drie groepjes handschriften
geselecteerd, die hierna nader aan de orde komen. Een groep van vier handschriften wordt gekenmerkt door een boekband met een zogenaamd ‘liggend’ Lam Gods‐paneelstempel dat in Haarlem of omgeving wordt gelokaliseerd en uit het derde kwart van de vijftiende eeuw dateert (afb. 70). De banden van twee andere handschriften zijn eveneens voorzien van een ‘liggend’ Lam Gods‐paneelstempel, dat echter op details afwijkt van het vorige. Dit paneelstempel dateert eveneens uit het derde kwart van de vijftiende eeuw, maar wordt gelokaliseerd in Hoorn of omgeving. De banden van de derde groep, die vier handschriften omvat, zijn bestempeld met het zogenaamde ‘staande’ Lam Gods‐paneelstempel (afb. 71). Dit paneelstempel dateert uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw en wordt eveneens in Hoorn of omgeving gelokaliseerd.
De eerste groep omvat de volgende vier handschriften, waarvan drie getijdenboeken
en een ‘devoet oefeninghe’: ABP, BKB 1000 (tabel 3, nrs. 1, 9), IJA (tabel 9, nr. 8) en UCC 161 (tabel 5, nr. 7). De band van ABP is alleen op het achterplat bestempeld met het ‘Haarlemse’ Lam Gods‐paneel. Het voorplat is voorzien van een paneelstempel met de voorstelling van
Verheyden 1952‐1954. Hülsmann 2004.
216 217
181
Hoofdstuk 8
Afb. 70 Paneelstempel met voorstelling Lam Gods, type III.a.1, Haarlem, ca. 1450‐1475 (overgenomen uit Hülsmann 2004, afb. 4).
Maria met Kind. Het is niet voor het eerst dat de twee eerstgenoemde handschriften, ABP en BKB 1000, naast elkaar staan. In hoofdstuk 3 werd de decoratie van beide handschriften – die
onder meer voorzien zijn van tronie‐penwerk van de nevengroep – uitvoerig besproken en werd gewezen op de diverse overeenkomstige kenmerken. Op grond van de geschilderde decoratie worden deze handschriften gewoonlijk in Utrecht gelokaliseerd. Diverse kenmerken, inclusief de boekband, wijzen er echter op dat de vervaardiging van beide handschriften niet in Utrecht, maar waarschijnlijk in Haarlem plaatsvond. Dit geldt in elk geval voor een deel van het productieproces (zie ook paragraaf 3.2.2).
De tweede groep omvat twee getijdenboeken: BKB 671 (tabel 6, nr. 1) en UCC 1 (tabel 2,
nr. 15). Beide handschriften bevatten een kalender waarin de zeventien ‘West‐Friese’ heiligenfeesten in rood gemarkeerd zijn. Wat betreft UCC 1 is dit opmerkelijk, omdat dit handschrift voorzien is van tronie‐penwerk van de kerngroep en de herkomst daarvan niet in eerste instantie gezocht wordt in West‐Friesland. Op grond van de kalender, die in samenstelling overeenkomt met handschriften die in Hoorn gelokaliseerd worden, werd geconcludeerd dat UCC 1 mogelijk op dezelfde locatie tot stand kwam, en in elk geval voor een West‐Friese bestemming werd geschreven (zie paragraaf 7.1). De boekband, die in Hoorn of omgeving wordt gelokaliseerd, biedt aanvullende informatie met betrekking tot deze West‐Friese bestemming.
182
Boektechnische aspecten: kamliniëring, schrift, lay‐out en boekband
Afb. 71 Paneelstempel met voorstelling Lam Gods, type I, Hoorn of omgeving, ca. 1475‐1500 (overgenomen uit Hülsmann 2004, afb. 2; naar wrijfsel J. Storm van Leeuwen).
183
Hoofdstuk 8
De derde groep omvat vier getijdenboeken: BKB 675, CFM 94 (tabel 6, nr. 2), HKB D 3 en
PBN 108. Het handschrift CFM 94 kwam uitvoerig aan de orde in paragraaf 7.1. De overige
drie handschriften kwamen ter sprake in verband met de heiligenkalender, die in alle vier handschriften dezelfde samenstelling heeft en waarin tevens de West‐Friese heiligenfeesten in rood gemarkeerd zijn.218 Ik volsta hier met de opmerking dat deze vier handschriften als groep bij elkaar komen, enerzijds op grond van de heiligenkalender en anderzijds op grond van de boekband. Dat is mijns inziens waardevolle aanvullende informatie met betrekking tot de boekgeschiedenis. Op grond van de decoratie lukt dit slechts bij twee van de vier handschriften. Beide zijn versierd met dezelfde soort penwerkdecoratie, het zogenoemde S‐ slinger‐penwerk, dat omstreeks 1480‐1490 gedateerd wordt (BKB 675 en PBN 108).219 Het getijdenboek HKB D 3 is voorzien van’ West‐Fries’ penwerk dat zich ontwikkeld lijkt te hebben uit penwerk van Haarlemse herkomst.220
8.5 Conclusie In dit hoofdstuk komen vier aspecten aan de orde, die elk een bepaalde fase van het boekproductieproces vertegenwoordigen. Elk aspect heeft een eigen verhaal en draagt bij aan onze kennis van het proces dat bij de vervaardiging van een handschrift doorlopen wordt. Deze aanvullende informatie geeft een completer beeld van de manier waarop de verschillende fasen op elkaar aansloten en waar een en ander plaatsvond, al blijven nog veel vragen onbeantwoord.
Zie hoofstuk 6, noot 162. Voor S‐slinger‐penwerk zie Kriezels, nrs. 90, 92. 220 Voor de penwerkdecoratie in HKB D 3 zie Kriezels, nr. 93. Een Haarlemse voorloper van dit specifieke penwerk is mijns inziens het zogenaamde ‘grof blad/wimper’‐penwerk, zie Kriezels, nr.68. 218 219
184
9
Eindconclusie
De bestudering van de decoratie in de Gulden legende (HS 1), die in 1450 in het Sint‐ Paulusconvent in Amsterdam werd geschreven, was in eerste instantie gericht op de vraag of de versiering, het zogenoemde tronie‐penwerk, evenals de tekst in het Paulusconvent tot stand kwam en wanneer deze fase van het boekproductieproces werd uitgevoerd. De vraag naar de datering van de versiering bleek eenvoudiger te beantwoorden dan de vraag naar de herkomst.
Wat betreft de datering kon op grond van twee handschriften met overeenkomstige
penwerkdecoratie van de kerngroep, OLD en CAQ, worden vastgesteld dat de decoratie waarschijnlijk kort na de voltooiing van de tekst werd aangebracht, en mogelijk zelfs al tijdens het kopieerproces. De genoemde twee handschriften dateren uit 1447 en 1453. De grote gelijkenis tussen de versiering in deze twee handschriften en die in HS 1 maakt een datering van het tronie‐penwerk in HS 1 in 1450 of kort daarna zeer aannemelijk.
Wat betreft de lokalisering vormde het colofon in HS 1 het enige aanknopingspunt, ook
nadat de overige handschriften met tronie‐penwerk op mogelijke aanwijzingen waren onderzocht. Gegevens over de eigen herkomst werden in geen enkel handschrift aangetroffen, noch in de overige veertien handschriften met penwerkdecoratie van de kerngroep, noch in de achttien handschriften met penwerkdecoratie van de nevengroep. Wel kon worden vastgesteld dat twee van de 32 handschriften door een mannelijke kopiist werden geschreven. Daarnaast zijn er diverse aanwijzingen die iets meedelen over de plaats van bestemming. De meeste wijzen naar Amsterdam, en meer in het bijzonder naar vrouwenconventen in deze stad die de Derde Regel van St. Franciscus onderhielden. Uit de heiligenlitanie in vooral Middelnederlandse getijdenboeken bleek dat deze handschriften waarschijnljjk dikwijls werden geschreven voor gebruik in een religieus milieu. De naam van St. Nicolaas, de patroonheilige van de stad Amsterdam, neemt ook enkele malen een prominente plaats in, soms in de litanie en soms in een smeekbede tot deze heilige. Op grond van het voorgaande werd de voorzichtige conclusie getrokken dat de handschriften met tronie‐penwerk dikwijls bestemd waren voor gebruik in het religieuze milieu van de Derde Orde van St. Franciscus en dat de boeken waarschijnlijk (voornamelijk) door mannelijke kopiisten werden geschreven.
Teneinde meer lokaliseringsgegevens te verkrijgen werd het onderzoeksmateriaal
uitgebreid met gedecoreerde handschriften uit de gehele regio Noord‐Holland en werd naast stilistisch en diepgaand (kwalitatief) codicologisch onderzoek tevens kwantitatief vergelijkend onderzoek verricht. Het laatstgenoemde gebeurde met name aan de hand van zo’n tweehonderd Middelnederlandse getijdenboeken in de vertaling van Geert Grote (1340‐1384).
185
Hoofdstuk 9
Het onderzoeksmateriaal werd vanuit diverse invalshoeken bestudeerd om inzicht te
krijgen in de verschillende aspecten van het boekproductieproces en in de onderlinge relaties tussen de handschriften, aan de hand van de vraag welke kenmerken gelijk zijn en welke verschillend. Diverse tekstvarianten van de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender bleken een belangrijk houvast te bieden voor de lokalisering, enerzijds op grond van de specifieke reeks heiligennamen en anderzijds op grond van bepaalde schrijffouten die op lokaal niveau bij herhaling werden gekopieerd.
Terwijl diverse aspecten van de handschriften kwantitatief werden onderzocht, werd
ook het stilistische onderzoek voortgezet. In de loop van het onderzoek kwam de kring van derde‐orde‐conventen steeds meer in beeld als het milieu waar penwerkdecoratie in tronie‐ stijl werd vervaardigd. In de meest brede zin omvat deze stijlgroep zowel vroege varianten (de voorlopers) als diverse contemporaine varianten en penwerkdecoratie met later ontwikkelde stijlkenmerken.
Zes handschriften met relatief vroeg penwerk van omstreeks 1430‐1445, de
zogenaamde voorlopers, ondersteunen de conclusie dat tronie‐penwerk een duidelijke relatie heeft met de kring van derde‐orde‐conventen. Van een van deze handschriften is bekend dat het in 1434 in het Amsterdamse Paulusconvent werd geschreven door broeder Johannes Doevonis de Scoerl. Een rituale met de orde van dienst bij het opnemen van de broeders en zusters in de Derde Orde van St. Franciscus werd geschreven in 1440 en vormt door de eenvoud van het handschrift een tamelijk ‘hard’ bewijs dat dit penwerk binnen de kring van de Derde Orde tot stand kwam, en – mede gezien de Latijnse tekst – zeer waarschijnlijk in een mannenconvent. Daarbij is tevens van belang te vermelden dat het Sint‐ Paulusconvent een centrale, bestuurlijke rol vervulde binnen het Kapittel van Utrecht, de kloostervereniging waarbij een groot aantal derde‐orde‐conventen was aangesloten.
Bij de inventarisatie van vijftiende‐eeuwse, gedecoreerde handschriften uit de regio
Noord‐Holland was gebleken dat diverse penwerkvarianten een meer of minder grote verwantschap met tronie‐penwerk vertonen. Het leek van belang ook deze groep handschriften bij het onderzoek te betrekken, temeer daar het vermoeden was gerezen dat er contacten bestonden tussen het Amsterdamse Paulusconvent en het Haarlemse convent Sint‐ Anthonius Boomgaard, niet alleen op het bestuurlijke vlak binnnen het Kapittel van Utrecht – hetgeen met zekerheid kan worden vastgesteld –, maar mogelijk ook op het gebied van de handschriftelijke boekproductie.
Een groep handschriften werd geselecteerd, waarvan de penwerkdecoratie in de
Haarlemse groep werd ingedeeld. Eén van de stijlvarianten van deze groep, het zogenoemde Providence‐penwerk, vertoont in de structuur van de versiering een zodanige overeenkomst met tronie‐penwerk dat gesteld mag worden dat deze stijl onder invloed van tronie‐penwerk tot ontwikkeling kwam. Deze beïnvloeding zou erop kunnen wijzen dat de verluchter die
186
Eindconclusie
het Providence‐penwerk vervaardigde, in nauw contact stond met de werkplaats waar het tronie‐penwerk van de kerngroep werd vervaardigd. Aan de andere kant vertoont dit penwerk ook duidelijke kenmerken van het zogenoemde Haarlems Regulierenmissaal‐ penwerk, dat zijn naam ontleent aan het missaal dat in 1447 door frater Judocus Johannis werd geschreven in het Haarlemse Regulierenklooster. De vraag is echter of dit missaal in het eigen klooster van decoratie werd voorzien of dat de versiering door derden werd aangebracht. Het laatste is heel goed mogelijk, gezien de uitkomst van het onderzoek dat Gisela Gerritsen‐Geywitz verrichtte naar Utrechtse handschiften. Zij stelde vast dat handschriften die in het Utrechtse Regulierenklooster zijn geschreven, zeer waarschijnlijk door derden van penwerkdecoratie werden voorzien.
De Haarlemse groep wordt onder meer gekenmerkt door de zogenoemde combinatie‐
stijl, waarin twee verschillende decoratiestijlen tot een geheel zijn samengevoegd: onder de initiaal bestaat de versiering uit een variant van ‘doorn/rijg’‐penwerk en boven de initiaal uit Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk. Het feit dat dergelijke combinatie‐stijlen voorkomen bij diverse Haarlemse penwerkvarianten maakt het mijns inziens zeer waarschijnlijk dat deze verschillende varianten uit één specifieke werkplaats afkomstig zijn. Als locatie voor deze werkplaats komt, mijns inziens, Sint‐Anthonius Boomgaard het meest in aanmerking.
Andere handschriften met verwant penwerk werden ondergebracht in de Hoornse
groep. Deze handschriften konden gelokaliseerd worden op grond van ‘Utrechtse’ heiligenkalenders met zeventien in rood gemarkeerde heiligendagen, die speciaal in West‐ Friesland werden gevierd. Voor deze lokalisering was het onderzoek naar de volle ‘Utrechtse’ heiligenkalender van cruciaal belang. Het penwerk in de handschriften van de Hoornse groep kwam waarschijnlijk tot stand in Sint‐Pietersdal, dat als mannenconvent van de Derde Orde van St. Franciscus in 1457 gesticht werd door een drietal Paulusbroeders uit Amsterdam.
Twee handschriften die door Petrus Zwaninc, priester en socius van de biechtvader in
het Oude Convent in Weesp werden geschreven, zijn voorzien van eenvoudig penwerk dat eveneens enige verwantschap vertoont. Deze handschriften versterkten het beeld dat penwerk in tronie‐stijl zich in de loop van het tweede en derde kwart van de vijftiende eeuw verspreidde via de mannenconventen van de Derde Orde van St. Franciscus en via priesters die bij vrouwenconventen als biechtvader of als socius van de biechtvader waren aangesteld.
Naar analogie van Petrus Zwaninc, priester bij een vrouwenconvent, werd
verondersteld dat ook in Utrecht priesters uit de kring van de derde‐orde‐conventen vrouwenconventen bedienden en actief waren op het gebied van de handschriftelijke boekproductie en boekdecoratie. Enkele handschriften met verwant penwerk bevatten namelijk ook geschilderde decoratie, die in Utrecht worden gelokaliseerd. Bovendien
187
Hoofdstuk 9
vertoont het penwerk ook diverse ‘Utrechtse’ kenmerken. Deze handschriften werden ondergebracht in de Utrechtse groep.
Op grond van het bovenstaande kon worden vastgesteld dat het tronie‐penwerk in
HS 1 toch wel zeer waarschijnlijk afkomstig is uit het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam.
Een ander belangrijk doel van het onderzoek was erop gericht aan te tonen dat het onderzoek naar Noord‐Nederlandse penwerkdecoratie een bijdrage kan leveren aan onze kennis van de Noord‐Nederlandse boekverluchting in het algemeen. Deze veronderstelling werd bewaarheid. Een van de voorbeelden die dit aantonen is het handschrift CFM 94 dat op grond van de miniaturen en de geschilderde randversiering van de hand van de Meesters van Gijsbrecht van Brederode in Utrecht wordt gelokaliseerd. Diverse aanwijzingen, zoals het penwerk en de ‘West‐Friese’ kalender, wijzen echter eerder op een herkomst uit Hoorn. Een verklaring voor deze discrepantie kan zijn dat de verluchters zich inmiddels vanuit de politiek onrustige stad Utrecht naar West‐Friesland hadden verplaatst, of dat zij hun beroep op diverse plaatsen uitoefenden.
Soortgelijke vragen werden gesteld bij APB en BKB 1000, twee getijdenboeken die in
allerlei opzichten een grote gelijkenis vertonen en die op grond van de geschilderde decoratie in Utrecht worden gelokaliseerd. De boekjes bevatten echter ook Haarlemse kenmerken en het is de vraag waar het tronie‐penwerk, ingedeeld bij de nevengroep, werd aangebracht. Gebeurde dit in Utrecht, in Haarlem of in Amsterdam? Een aannemelijke verklaring is dat de tronie‐stijl in de loop van het tweede kwart van de vijftiende eeuw ook elders al enigszins tot ontwikkeling was gekomen (zie HKB 34, het getijdenboek met een Utrechts eigendomsmerk) en dat een vroege variant van de stijl zich al over verschillende conventen had verspreid door de mobiliteit van mannelijke derde‐ordelingen.
Een ander aspect van belang is de volgorde waarin penwerkdecoratie en geschilderde
decoratie in een handschrift werden aangebracht. Gewoonlijk wordt ervan uitgegaan dat het penwerk eerst wordt aangebracht. In diverse handschriften bleek echter een andere volgorde te zijn gehanteerd. De bovengenoemde handschriften APB en BKB 1000 geven in dit opzicht zeer belangwekkende informatie: het tronie‐penwerk bij de initialen van twee regels hoog werd vóór de geschilderde decoratie aangebracht, maar het penwerk bij de initialen van één regel hoog, de zogenoemde versalen, werd ná de geschilderde randdecoratie aangebracht.
188
10
Summary
Grotesque Heads, Beardies, and Dog Heads North Holland book decoration from Third Order monasteries affiliated with the Chapter of Utrecht (c.1430‐c.1480) This investigation focuses on stylistic patterns in decorative penwork found in a group of 55 manuscripts from the North Holland region (the northwestern part of the Northern Netherlands, the actual province of North Holland). These manuscripts were most likely produced by tertiaries of male communities affiliated with the Chapter of Utrecht, a congregation of religious houses following the Third Rule of St Francis. The decorative style investigated is characterized by roundels with grotesque profile heads and termed tronie‐ penwork in Dutch. By studying this specific style, including the precursory and later variants, and by tracing its spread over the region I came to the conclusion that the book production and book decoration originated mainly in the above mentioned male communities, especially in St Paul in Amsterdam and St Anthonius Boomgaard in Haarlem around 1440‐1470. The administrative contacts most likely also led to exchanges in the field of book production.
The 55 manuscripts investigated could only be grouped together on the basis of a
large‐scale inventory of Northern Netherlandish decorated manuscripts (compiled by the Byvanck Foundation), from which I selected 370 items which, on the basis of their decoration, originated in the region of North Holland. Within my investigation I combined a qualitative analysis of the 55 manuscripts and additional material with a quantitative analysis of some specific features found in a corpus of about 200 Books of Hours. By following up the historical context of the Chapter of Utrecht, conclusions regarding the localization of the book production and book decoration could be drawn.
The results of this investigation offer a clearer insight into how book production
functioned in this circle of the Third Order of St Francis. For instance, as far as the evidence is available, the scribes were male, but quite a few of these books ended up in the libraries of female communities of the Third Order. Priests who lived as confessors in female communities, or their assistants, must also have played a role in the spread of the style, as can be seen from evidence found in two manuscripts written by Petrus Zwaninc in the Old Convent in Weesp. Therefore, by combining in this interdisciplinary study stylistic and codicological analyses with the historical context, a more concrete picture of the process of book production in this religious circle emerged.
189
Summary
Chapter 1
Introduction
The starting point for my investigation was the codicological description of a Dutch version of the Legenda aurea, kept at the Royal Library in The Hague (Ms. 73 D 9). This manuscript shows splendid decorative tronie‐penwork. From the manuscript’s colophon we learn that the book was written by brother Peter, priest at the monastery of St Paul in Amsterdam – a religious house of brothers tertiaries following the Third Rule of St Francis –, and that the work was finished on 20 August 1450. Unfortunately, the book gives no information about the place of origin of the penwork. It does not necessarily follow that a manuscript was copied and illuminated at the same site and at the same time. The decorative penwork might have been executed at the monastery of St Paul as well, but there is no evidence which enables us to take this for granted. More is the pity that the other manuscripts containing similar penwork do not offer any further clues. Because of this lack of primary evidence, I was forced to search for other information that might provide an answer to the question of localizing this specific style of pen‐flourishing.
I took as a premise that the question of localizing the decorative penwork could
possibly be clarified if one gains an insight into the book production process and the relationship between scribe and illuminator. Realizing that the investigation needed to begin with a quantitative study of textual elements, I decided to single out codicological features which might indicate production in a particular workshop where the text had been copied. It is, after all, the copied text that provides – in some cases – a clue for the localization of the manuscripts.
The quantitative research focused on the relatively large group of Books of Hours in
Dutch, containing texts which are not identical but comparable. Some two hundred items from all over the Northern Netherlands were analysed, looking for characteristic codicological features and their distinctive patterns which could point to particular scribal workshops. The first feature investigated concerned the full ‘Utrecht’ calendar and its distinctive patterns in the listing of saints’ names. The second feature I identified consisted of the different patterns in the positioning of the major initials which mark the eight separate Hours (Matins, Lauds, Prime, Terce, Sext, None, Vespers, and Compline) in the Hours of the Eternal Wisdom and the Long Hours of the Cross. In these two Hours the major initial occurs either at the introductory versicle or at the second (= psalm) verse. Manuscripts could be grouped together according to different patterns of positioning the initials.
I expanded my investigation by adding to these textual features an analysis of some
codicological features of the manuscripts involved, such as ruling by rake, an identifiable Haarlem scribe active between 1455 and 1465, the page layout in Books of Hours, and the book binding.
Analysing these aspects step by step, I was able to arrive at various groupings of the
above mentioned 55 manuscripts and additional material.
190
Summary
Chapter 2
The Legenda aurea of 1450. Its decorative penwork and what it tells us about its first user
The Legenda aurea of 1450 is a Southern‐Netherlandish translation of the collection of saints’ lives that follows the liturgical year, compiled by the Dominican friar Jacobus de Voragine in Northern Italy between 1262 and 1272. The manuscript contains only the second part of the whole text, from the Birth of John the Baptist (24 June) to the end of November, the end of the liturgical year. The lives of the saints Lebuin, Willibrord, Gregory, and Frederick, who were especially venerated in the diocese of Utrecht, complete the text. A second scribe added the life of St Jeroen, a saint venerated in the coastal region of Holland.
The text is written in double columns, with two‐ to eight‐line initials used to
introduce the various saints’ lives. Some pages show abundantly decorated and finished borders with gold in addition to penwork in red, violet, and blue, washed with green and yellow, while others are sparingly decorated with only ornamented vertical lines at the left of the column, curving to the left, and showing simple decorative motifs at the upper and lower ends. These differences in elaboration correspond with the heights of the major and minor initials and the importance of the various lives. Of the 103 lives recounted, 44 contain a preliminary text that explains the meaning of the saint’s name. In these instances each life shows two initials, one introducing the preliminary text and the other the saint’s life.
Apart from the opening leaf, the Birth of John the Baptist, the most copiously
decorated lives are those of St Margaret and St Francis. At the openings of these two texts we see two‐colour initials in blue and red or blue and gold together with a J‐border in alternating red, blue and gold, which emphasizes each text opening on the left of the column of text (gold only illuminates the life of St Margaret). Other saints’ lives are decorated less copiously and do not show a J‐border. The emphasis placed on the lives of St Margaret and St Francis suggests their significance for the first owner or user of the book, who would have been a member of a convent dedicated to St Margaret and affiliated with the Chapter of Utrecht. An entry in the calendar, which was used as an index to the saints’ lives, notes on 25 November the death of ‘my brother Grebber Dircsz’ in 1466. A man of this name was an alderman in Amsterdam at various times in the period. In 1461 the mother superior of the convent of St Margaret in Amsterdam was a Machtelt Dirxdr; she may have been his sister, since, as their names indicate, both had a father named Dirc. The note makes it likely that the book, written at St Paul’s, was intended for use in the community of St Margaret in Amsterdam, and it may have been brought there in the dowry of Machtelt Dirxdr. The historian I.H. van Eeghen suggested that Peter Dircxz, who was the father superior (minister) of St Paul’s in 1474, might be the same person as the scribe ‘brother Peter’, and, if so, he wrote the book for his sister.
A detailed description of the pen‐flourishing makes us familiar with the various
characteristic features of this ornamental style. Apart from the grotesque profile heads in roundels, occurring all over the penwork, profile beardies and dog heads are striking motifs
191
Summary
at the upper and lower ends of the decoration. Other features are the curved endings of lines stitched together with other short curved lines, the horizontal groups of parallel lines marking the initials, and the small green leaves that surround the penwork. A closer look revealed that the decorative penwork had been supplied by two illuminators: hand A and hand B, hand A (the master?) being more skilful than hand B (an apprentice?).
The tronie‐penwork of the Legenda aurea served as a starting point for further stylistic
analysis, which resulted in various penwork groups.
Chapter 3
Other manuscripts containing tronie‐penwork: the main group and the second, closely related group
The penwork concentrated around the Legenda aurea was subdivided into two groups: (1) the main group, comprising penwork which is almost identical to the decoration in the Legenda aurea; and (2) the second group, comprising closely related penwork, or almost identical penwork of a lower hierarchical level, marking two‐line initials and typified by a few characteristics only. Penwork of the main group occurs in fifteen manuscripts, including the penwork by hand A in the Legenda aurea; penwork of the second group occurs in nineteen manuscripts, including the penwork by hand B in the Legenda aurea.
Primary and circumstancial evidence emerging from these manuscripts demonstrate
that the books of both groups were produced between 1445 and 1460. Three books, out of 33 in total, were copied by a male scribe. Two ownership inscriptions and the prominent place of St Martin – first of the confessors in the litany – and St Mary Magdalen – first of the virgins and widows – in quite a few manuscripts indicate that these books were intended for use in religious houses of the Third Order of St Francis. St Nicholas, the patron saint of the city of Amsterdam, appears prominent in the litany of saints in three Books of Hours, or has a special prayer in two other Books of Hours, both features pointing to Amsterdam. All in all, most of the manuscripts appear to have been intended for use in a religious house in Amsterdam or for a private owner in that city. On the other hand, some ownership inscriptions or other circumstancial evidence indicate where the books were used: in the cities of Haarlem, Utrecht, or Weesp, or in the West‐Frisian region.
192
Summary
Chapter 4
Precursory styles. The Chapter of Utrecht
Six manuscripts contain what I identified as precursory penwork, datable to the period 1430‐ 1445. The manuscripts confirm the conclusion that most of the books were intended for use in religious houses following the Third Rule of St Francis. These books probably originated in St Paul’s. One manuscript in Latin contains a ritual with the rites for taking the habit in houses of the Third Order. A second manuscript, a psalter in Dutch, was written by a man. Three other manuscripts in Dutch came into the libraries of sisters tertiaries in Amsterdam, namely St Barbara, St Caecilia, and St Lucia. One last manuscript, with the Latin text De consolatione theologiae, was copied by Johannes Doevonis de Scoerl in St Paul’s in Amsterdam in 1434 and became part of its library. This is the second book we know of that was copied in St Paul’s and therefore it appeared important to investigate the historical background of this monastery.
St Paul in Amsterdam occupied a prominent position in the Chapter of Utrecht. Most
of the general chapter meetings took place in this house, during which events the Minister General, the representatives of the affiliated male houses and the father confessors of the affiliated female houses met. At least two general chapter meetings took place in St Anthonius Boomgaard in Haarlem, a house of brothers tertiaries, to be discussed below.
Chapter 5
Less closely related decorative penwork: the Haarlem group. St Anthonius Boomgaard (St Anthony’s Orchard)
A Book of Hours in Dutch, kept in the John Hay Library, Brown University, Providence (Rhode Island), contains pen‐flourishing in four different styles. One of these styles occurs on most of the opening pages of the various text sections and is characterized as a so‐called combination style, combining a variant of ‘thorn‐and‐stitch’ penwork, drawn in the left margin below the initial, with penwork in the style of the Missal of the Haarlem Canons Regular, drawn from the initial upwards, or in the upper margin to the right. Its structure shows the influence of tronie‐penwork, a phenomenon which led to the conclusion that this influence resulted from the interactions between St Paul’s in Amsterdam and St Anthonius Boomgaard in Haarlem.
This Haarlem group comprises eleven manuscripts of which seven show a
combination style. Examples of such combination styles are quite often found together with circumstancial evidence pointing to Haarlem as the place of origin. Putting all the evidence together, it seems very likely that these combination styles originated in St Anthonius Boomgaard, as probably did the written texts.
193
Summary
Chapter 6
The full Utrecht Calendar
Within the framework of the quantitative analysis I studied the complete listing of saints’ names in the Utrecht Calendar. In order to localize books, studies of calendars focus traditionally on the liturgical feasts of a specific diocese or monastic order. In fifteenth‐ century Dutch Books of Hours a great variety of full calendars are found – which include a complete listing of feasts and saints’ names. A liturgical calendar often has many blank lines, whereas the full calendar is completely filled, often arbitrarily.
A comparative study of some two hundred manuscripts that have a full calendar
written for use in the diocese of Utrecht revealed a diversity in the choice of feasts that filled out the blank lines. Some of the variations, characterised by a specific combination of names, seem to have been copied locally. This implies that in various instances, particular variants in a manuscript with a full calendar may point to its originating in a specific town, and even in a particular workshop. Moreover, striking errors are found: for example the misreading ‘Restoris’ instead of ‘Nestoris’ on 27 February (only found in Books of Hours with Haarlem decoration); or the name of St Panthaleon entered on 30 July, correcting the error of skipping the name on 28 July (found in Books of Hours from the Groningen region).
By correlating some of the local calendar variants with the book decoration and other
circumstancial evidence of the manuscripts investigated we gain a clearer insight into the relationship between scribe and illuminator which provides further evidence that the tronie‐ penwork in the Legenda aurea most likely originated in St Paul’s in Amsterdam.
An interesting finding were the seventeen saints highlighted in red, especially
venerated in the West‐Frisian region, with Hoorn as its most important city.
Chapter 7
The spread of the tronie‐penwork style to Hoorn, Weesp and Utrecht
In 1457 brothers from St Paul’s in Amsterdam founded a new monastery for brothers tertiaries in Hoorn, St Pietersdal (Vallis Sancti Petri). One of the Books of Hours with tronie‐ penwork from the main group (Utrecht, Museum Catharijneconvent, StCC h1) was written for use in the West‐Frisian region on the basis of the seventeen saints in red in the calendar, especially venerated in this region. The listing of saints and the highlighting of the seventeen ‘West‐Frisian’ saints correspond with the calendars in six other Books of Hours, forming part of my Hoorn group of decorated manuscripts. Circumstancial evidence in some of these books points to Hoorn as the place of destination. Although in 1462 St Pietersdal went over to the Order of the Crutched Friars, following the more severe Rule of St Augustine, it seems likely that several related pen‐flourishing variants, datable to the period c 1465‐c.1480, originated in this monastery.
Another clue in localizing related pen‐flourishing is found in two manuscripts
written by Petrus Zwaninc, priest and socius of the father confessor in the Old Convent (Oude Convent) in Weesp, dedicated to St John the Evangelist, a house of sisters tertiaries.
194
Summary
Two manuscripts copied by Petrus Zwaninc show some simple pen‐flourishing related to tronie‐penwork. The memorial book of this convent (The Hague, Royal Library, Ms. 73 G 1) tells us that the convent was governed by tertiaries who lived in St Paul’s in Amsterdam. It seems likely that Petrus Zwaninc was trained in Amsterdam and sent out to Weesp, some time after his ordination.
Although we do not have any evidence, by analogy it is also likely that priests from
Amsterdam decorated books in the city of Utrecht. Some manuscripts with related pen‐ flourishing also show Utrecht influences. There were several convents of sisters tertiaries in the city of Utrecht, and without doubt priests were present to carry out their tasks, such as hear confession. Together with other circumstancial evidence, four manuscripts show this mixture of pen‐flourishing styles, on the basis of which they can be localized in Utrecht. These form the Utrecht group.
Chapter 8
Technical aspects of the codex
Chapter 8.1
Ruling by rake
One of the additional codicological features studied was ‘ruling by rake’. In my study of the Legenda aurea mentioned above I noted that in the right margin of most rectos seven pricked holes, or prickings, could be found equidistant from each other, top to bottom. I concluded that these prickings must have been used as a guide for the ruler when the forty‐three horizontal lines for the text were drawn. The prickings are found by lines 7, 13, 19, 25, 31, 37, and 43, each corresponding to the ruling of a group of six lines. The fact that the six lines were ruled at the same time was proved when I noted places where the horizontal ruling extended across the vertical bounding lines on the right. This showed that whoever prepared the parchment for writing used a special instrument with six pens or teeth, a rostrum or ‘rake’, which left a distance of about one line between the lower line in the group and the corresponding pricking, probably owing to the width of the instrument. If so, this explains why the first pricking is found by line 7. The last line on the page was ruled separately as a continuous line through the last pricking (a so called ‘through line’).
Two other manuscripts with rake ruling are a lay breviary (The Hague, Royal
Library, Ms. 74 G 6) and a psalter (Amsterdam, Vrije Universiteit, Univ. Libr., Ms. XV.05507.‐), both in Dutch. In both books, a rake of eleven teeth was used, twice per page, so that twenty‐two lines were drawn in all. A close study of the distance between the lines, using a loupe (magnifying 10x and with a built‐in 0.1 mm scale division) revealed that the ruling shows the same irregularity in both manuscripts: the greatest distance between two lines is about 5.2 mm and the least 4.3 mm. Clearly, the same rake was used to rule both books.
195
Summary
Both books are decorated alike, by the same style of pen‐flourishing found in the
Legenda aurea mentioned above. It would seem, then, that the production of the two books followed the same sequence, from preparing the parchment for writing, to supplying the ornament; the identical script of both books makes it likely they were written and decorated in a continuous process in the same workshop. Chapter 8.2
An identifiable Haarlem scribe active c.1455‐c.1465
A second codicological feature provided supplementary information for the localization of a group of manuscripts. Eight closely related Books of Hours in Dutch show striking similarities between both the general aspect of the script and the idiosyncratic features of the individual handwriting. The eight books are all written in a compressed Gothic textualis with a slight forward slant. Common peculiarities suggest that the books were written by one and the same scribe. He probably worked in Haarlem around 1455‐1465. The time and place can be deduced from the pen‐flourished and painted border decorations, all of which demonstrate decorative styles of supposed Haarlem origin, datable to that period.
One of these manuscripts is a Book of Hours (kept in the John Hay Library,
Providence), which on the basis of its pen‐flourishing has already been discussed above as part of the Haarlem group (see Ch. 5). This book establishes a direct link between the Haarlem group and these eight manuscripts. Most of these manuscripts contain fountain penwork, or a later variant, and the Providence manuscript has one page decorated in this style.
The calendars in these books provide additional fascinating evidence. One of the
irregularities found in the spelling of names in six calendars is a writing error on 26 February. Instead of ‘Nestoris’ the entry reads ‘Restoris’ or ‘Restores’. Another peculiarity is the scribal practice of beginning the entries with a minuscule, instead of a majuscule, a practice found in books of Haarlem origin produced in the second and third quarters of the fifteenth century. This distinctive scribal practice may point to a specific Haarlem workshop with an established scribal tradition (St Anthonius Boomgaard?; see Ch. 5). Chapter 8.3
Page layout in Books of Hours
Another feature which establishes further relationships among a number of Books of Hours in Dutch, is the page layout and in particular the choice of initial to mark the major text divisions.
The Hours of the Virgin, the main text of a Book of Hours, usually shows a major
initial to mark Matins, and a smaller but still relatively large initial at the beginning of the seven subsequent devotions, said at its specific hour of the day: Lauds, Prime, Terce, Sext, None, Vespers, and Compline. The same structure characterizes the Hours of the Eternal Wisdom. However, a closer look reveals that each Hour opens with an additional introductory versicle ‘Salicheit der sielen’, preceding the opening psalm verse taken from the
196
Summary
Hours of the Virgin. A parallel is found in the Long Hours of the Holy Cross, where every Hour opens with the line ‘Wi aenbeden di criste’, or ‘Here ihesu criste wi aenbeden di’. These introductory versicles created new possibilities for the page layout because the beginning of each major text section could be moved from the traditional introductory psalm verse to the additional introductory versicle.
In many instances the scribe left a blank space for the major initial at the beginning of
the introductory versicle, and for the minor initial at the beginning of the following psalm verse. In other cases the traditional model of the Hours of the Virgin is still so dominant, that the scribe left a blank space for the major initial at the beginning of the psalm verse, and a smaller blank space for the minor initial at the beginning of the introductory versicle.
Three Books of Hours, probably written by the same Haarlem scribe (see Ch. 8.2),
show a remarkable pattern in the Long Hours of the Holy Cross, the ‘H’ (‘Here ihesu criste’) and the ‘W’ (‘Wi aenbeden di’) alternating systematically: ‘H’ at the beginning of Matins, ‘W’ at the start of Lauds, ‘H’ at Prime, ‘W’ at Terce, et cetera. The decoration of these manuscripts varies, which suggests that various illuminators participated working side by side in one workshop, or closely together in some other way. Chapter 8.4
Book bindings with ‘Lamb‐and‐Flag’ panel stamps from the North Holland region
The book binding represents the last stage in the book production process. Since the binding of the book can be executed at a later date and at another place, it is not considered so useful as a clue for localization. My research material, however, contains interesting similarities in the book bindings, especially those which show one or more panel stamps with the depiction of the ‘Lamb‐and‐Flag’. Some of the bindings point to a Haarlem origin, others to Hoorn or its surroundings, resulting in some further grouping of a number of manuscripts.
A first group, with a horizontal ‘Lamb‐and‐Flag’ panel stamp localized in Haarlem,
comprises four manuscripts, two of which are part of the second, closely related tronie‐ penwork group (see Ch. 3), one is part of the Haarlem group (see Ch. 5), and one of the Haarlem scribe group (see Ch. 8.2).
A second group, with a horizontal ‘Lamb‐and‐Flag’ panel stamp localized in Hoorn
or its surroundings, comprises two manuscripts, one of which is part of the main group with tronie‐penwork (see Ch. 3, and Ch. 7), the other is part of the Hoorn group and datable to around 1465 (see Ch. 7).
A third group, with a vertical ‘Lamb‐and‐Flag’ panel stamp localized in Hoorn or its
surroundings, comprises four manuscripts, one of which is, as far as the pen‐flourishing is concerned, part of the Hoorn group and datable to around 1480 (see Ch. 7). The other three are part of additional material studied. They not only have the same binding, but also show the same calendar listing of saints’ names, including the highlighted seventeen ‘West‐Frisian’ saints. Their pen‐flourishing is datable to 1480‐1490.
197
Summary
Chapter 9
Conclusion
In conclusion it can be observed that the study of decorative penwork together with additional codicological features shows a network of relationships among the manuscripts, which is complicated to follow up, but which provides definite clues as to the provenance of the penwork and its place within the book production process as a whole. As far as our case study of the Legenda aurea is concerned, which launched this present investigation, it can now be stated with some certainty that its tronie‐penwork originated at the same place as the text, namely in St Paul’s in Amsterdam.
198
Bijlage 1. Verklaring afkortingen handschriften afkorting ABER ABP AUB 16 AUB 65 AVU BKB 671 BKB 675 BKB 1000 BKB 4603 BKB 7017 CAQ CBC CFM 94 CFM 271 GCB GUB HHB HKB 1 HKB 3 HKB 6 HKB 9 HKB 11 HKB 18 HKB 20 HKB 26 HKB 31 HKB 32 HKB 33 HKB 34 HKB 44 HKB 45 HKB 53 HKB 55 HKB D 3 HKB E 21 HKB G 9 HKB G 21 HMM 6 HMM 41 HMM 42 HS 1 HWA KBK
collectie
signatuur / cat nr.
Aberystwyth, National Library of Wales Amsterdam, Bibliotheca Philosophica Hermetica Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (UvA) – Amsterdam, Vrije Universiteit, Universiteitsbibliotheek Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België – – Cambridge, Queens’ College Chestnut Hill (Mass.), Boston College, Burns Library Cambridge, Fitzwilliam Museum – Gent, Centrale Bibliotheek der Rijksuniversiteit Groningen, Universiteitsbibliotheek ’s‐Heerenberg, Huis Bergh Den Haag, Koninklijke Bibliotheek – – – – – – – – – – – – – – – – – Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum – – Den Haag, Koninklijke Bibliotheek Hartford (Conn.), Wadsworth Atheneum Kampen, Onze Lieve Vrouwe‐ of Buitenkerk
Ms. Add. 494A BPH 164 XIV H 16 I D 65 XV.05507 IV 671 IV 675 IV 1000 4603 II 7017 Ms. 50 Ms. 86‐93 Ms. McClean 94 Ms. 271 hs. 1752 hs. 220 hs. 5 78 F 1 129 C 3 I‐III 74 G 6 133 H 9 79 K 11 73 G 18 133 E 20 133 D 26 74 H 31 73 G 32 130 E 33 74 G 34 75 H 44 74 H 45 70 H 53 77 L 55 133 D 3 70 E 21 73 G 9 73 G 21 10 F 6 10 D 41 10 E 42 73 D 9 inv. nr. 1953.139 inv. nr. 2189
199
Bijlage 1
afkorting LBL LUB 260 LUB 335 LUB 1029 LUB 1219 LUB 2206 LUB 2475 LUB 3074 LZB NYP NUB OLD OXB 125 OXB 213 OXK PBN 28 PBN 108 PC PROV RCB SWL TUB UCC 1 UCC 7 UCC 12b UCC 25 UCC 39 UCC 47 UCC 48 UCC 100 UCC 161 UUB WGA IJA
200
collectie
signatuur / cat nr.
Londen, British Library Leiden, Universiteitsbibliotheek – – – – – – Luzern, Zentral‐ und Hochschulbibliothek Luzern New York, Public Library, Spencer Collection Nijmegen, Universiteitsbibliotheek Oldenburg, Landesbibliothek Oxford, Bodleian Library – Oxford, Keble College Parijs, Bibliothèque nationale de France – Privé‐collectie Providence, (Rhode Island), Brown University, John Hay Library Rotterdam, Centrale Bibliotheek Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek Tilburg, Universiteitsbibliotheek Utrecht, Museum Catharijneconvent – – – – – – – – Utrecht, Universiteitsbibliotheek Weesp, Gemeentearchief (bruikleen aan Gemeentemuseum Weesp onder inv. nr. 286) IJmuiden, Asher Rare Books
Ms. Add. 39639 Ltk. 260 Ltk. 335 Ltk. 1029 Ltk. 1219 Ltk. 2206 BPL 2475 BPL 3074 KB P 13.qu Ms. 152 hs. 318 Cim.I.79 Ms. Marshall 125 Ms. D’Orville 213 Ms. 8 Néerlandais 28 Néerlandais 108 The Golden Age, nr. 78 1400? C 28b hs. 96 G 8 Cod. brev. 80 TFK 9 StCC h1 BMH Warm h92G7 ABM h12b ABM h25 BMH h39 BMH h47 BMH h48 BMH h100 BMH h161 cat. nr. 1041 (5.L.5) III B 1 cat. 27, nr. 73
Bijlage 2. Korte beschrijving van de handschriften Toelichting Eén van de aspecten waaraan in de onderstaande beschrijvingen aandacht is besteed, is de kamliniëring. Deze liniëringstechniek werd niet in alle handschriften toegepast. Bij die handschriften waar deze techniek uit het handschrift afgelezen kan worden en de benodigde gegevens door mij geregistreerd werden, staat in de beschrijving vermeld uit hoeveel tanden de kam bestond en hoeveel lijnen ermee zijn getrokken (bv. 2 x 11 betekent: in totaal 22 lijnen). Dikwijls was dit aantal lijnen niet voldoende voor het geplande aantal regels en werd het geheel aangevuld met een of meer enkele lijnen, soms mogelijk zelfs met behulp van een smallere kam. Met het oog op een zo consequent mogelijke weergave staat het aantal apart getrokken lijnen telkens achteraan vermeld, hoewel deze dikwijls deels bovenaan en deels onderaan zijn getrokken. Een tweede aspect is de collatie. De beschrijving van dit aspect ontbreekt bij een aantal handschriften, enerzijds omdat de gegevens door mij niet geregistreerd werden en de tijd of de mogelijkheid om dit alsnog te doen ontbrak, anderzijds omdat het handschrift de bestudering ervan niet toeliet, bijvoorbeeld vanwege een te strakke band. Een derde aspect is de regelhoogte van de gedecoreerde initialen. Deze staat achter de desbetreffende soort versiering tussen haakjes weergegeven. Daarbij is globaal onderscheid gemaakt tussen de grote initialen die de primaire tekstonderdelen markeren en de kleinere initialen die de secundaire (en tertiaire) onderdelen markeren. Het hiërarchische onderscheid tussen duplex en simplex letters is niet altijd even consequent toegepast. Initialen van gelijke grootte zijn in hetzelfde handschrift bijvoorbeeld soms als duplex letter en soms als simplex letter uitgevoerd; een grote simplex letter is dan meestal wel op enigerlei wijze versierd door middel van uitsparingen in het lettercorpus. Hetzelfde geldt voor kleinere initialen van dezelfde grootte; deze letters kunnen in hetzelfde handschrift afwisselend met en zonder uitsparingen zijn uitgevoerd. De afkortingen in de colofons en andere citaten zijn opgelost. Verklaring afkortingen: Verl.: verluchting: miniaturen, gehistorieerde en gedecoreerde initialen, geschilderde randversiering Penw.: penwerkdecoratie Kop.: kopiist Col.: colofon Bez.: bezitter(s) Opm.: opmerkingen Lit.: literatuur min. ingevoegd enkelblad met miniatuur r / rr regelhoogte initialen
201
Bijlage 2
1
2
3
202
Aberystwyth, National Library of Wales, Ms. Add. 494A (ABER; tabel 5, nr. 1, p. 106; afb. 45) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], [1450]: jaartal in computistische cirkels. Op grond van de decoratie mogelijk later te dateren, ca. 1450‐1460. Perkament, 167 folia, 157 x 114 (93 x 64) mm; 1 kolom, 21 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 11). Twintigste‐eeuwse bruinleren band, goudstempeling. Verl.: Vier bladgrote miniaturen met randdecoratie (Meesters van de Haarlemse Bijbel). Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk (Haarlemse groep; 7‐9 rr; 3 rr en eenmaal 2rr). Kop.: Man. Col.: ‘Bidt voir den scriuer om gods wil’ (f. 166v). Amsterdam, Bibliotheca Philosophica Hermetica, BPH 164 (ABP; tabel 3, nr. 1, p. 68) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem (?), [1448]: intervaltafel over de periode 1448‐1481, geschreven door een andere hand dan de kopiist, op een ingevoegd blad. Perkament, 226 folia, 165 x 120 (77 x 53) mm; 1 kolom, 17 regels, littera textualis. Kamliniëring (3 x 5 + 3; over lijn 1 van de kamliniëring – d.w.z. de 2de lijn van het totale aantal lijnen – is bovenaan een tweede doorloper getrokken ten behoeve van de symmetrie: 2 doorlopers bovenaan en 2 doorlopers onderaan – vgl. f. 226v). Collatie: 16? (ff. 1‐6), 26+1 (ff. 7‐13; blad 13 is ingevoegd enkelblad met intervaltafel), 38+1 (ff. 14‐22; blad 14 is min.), 4‐88 (ff. 23‐62), 98+1 (ff. 63‐ 71; blad 63 is min.), 10‐118 (ff. 72‐87), 128+1 (ff. 88‐96; blad 92 is min.), 13‐168 (ff. 97‐128), 174+1 (ff. 129‐133; blad 129 is min.), 18‐198 (ff. 134‐149), 208‐1 (ff. 150‐156; mist blad 8), 218+1 (ff. 157‐165; blad 157 is min.), 228 (ff. 166‐173), 234 (174‐177), 248+1 (ff. 178‐186; blad 181 is min.), 25‐298 (ff. 187‐ 226). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Maria met Kind’ op voorplat; ‘liggend’ paneelstempel ‘Lam Gods’ op achterplat, type III.a.1; Haarlem of omgeving). Verl.: Zes bladgrote miniaturen (Gethsemanemeester, Meester Azor), gedecoreerde initialen met randdecoratie in Utrechtse stijl (8‐12 rr; 3‐4 rr). Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 2 rr), penwerk in een andere stijl, later aangebracht (1 r). Kalender: tronie‐penwerk bij de KL‐initialen (3 rr), penwerkdecoratie verwant met Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk bij de zondagsletters A (1 r). Opm.: St. Bavo, patroonheilige van Haarlem, laatste van de belijders in de litanie (f. 171v). Het handschrift is in allerlei opzichten zeer gelijk aan nr. 10. Lit.: Veiling Sotheby’s, Londen, 17 dec. 1991, nr. 90; Hülsmann 2004, pp. 113‐115, 124. Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (UvA), I D 65 (AUB 65; tabel 3, nr. 8, p. 68; afb. 28) Biblia vulgata (Genesis‐Ruth). Latijn. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1445‐1450. Perkament, 136 folia (I + 135), 250 x 168 (180 x 126) mm; 2 kolommen, 45‐46 regels, littera textualis, twee kopiisten. Liniëring per lijn in eerste katern (ff. I, 1‐9, overzicht bijbelboeken en het aantal capitula per boek, 9 regels) en vanaf f. 98 (nieuw katern, 47 lijnen). Kamliniëring op ff. 10‐ 97 (5 x 9 + 1). Collatie: 110 (ff. I, 1‐9), 2‐128 (ff. 10‐97), 13‐168 (ff. 98‐129), 178‐2 (ff. 130‐135; mist bladen 7 en 8). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd; fenestra op voorplat). Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 7‐14 rr, en eenmaal 2rr). Bez.: Sint‐Ceciliaconvent, Amsterdam, tertiarissen: ‘liber conuentus sororum sancte cecylie in amstelredam’ (f. 9v). Lit.: Catalogus der Handschriften (Amsterdam 1902), nr. 85; Hülsmann 2000, p. 171, nr. 1.
Beschrijving handschriften
4
5
6
7
Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (UvA), XIV H 16 (AUB 16; tabel 4, nr. 5, p. 94) Jordanus van Quedlinburg, Sermoenen op de zondagen. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1440‐1445. Perkament, 146 folia (1 + 145), 224 x 154 (157 x 111) mm; 2 kolommen, 31 regels, littera textualis. Kamliniëring (4 x 7 + 4). Collatie: meeste katernen vier dubbelbladen (ff. 24‐39, 39΄‐54, 61‐140), drie dubbelbladen (ff. 55‐60), eerste en laatste katernen niet te onderscheiden; vooraan ontbreken een of meer bladen. Twintigste‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (o.a. ‘16de‐eeuws’ rolpatroon). Penw.: Tronie‐penwerk (voorloper; 3‐5 rr), groot aantal initialen onversierd (3‐4 rr). Bez.: Sint‐Ceciliaconvent, Amsterdam, tertiarissen: ‘Dit boec hoert die susteren van sinte cecilien tamsterdam’ (f. 145r). Opm.: Door het hele handschrift gebruikssporen in oranjerood. Lit.: Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 100; Hülsmann 2000, p. 171, nr. 4. Amsterdam, Vrije Universiteit, Universiteitsbibliotheek, XV.05507.‐ (AVU; tabel 2, nr. 5, p. 58; afb. 65) Psalterium feriatum met de Cantica. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1445‐1455. Perkament, 188 folia, 154 x 111 (95 x 61) mm; 1 kolom, 21 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 11). Collatie: 26 (ff. 1‐12), 3‐248 (ff. 13‐188). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld. Bladwijzers in de vorm van een rood of groen draadje, aangebracht door een gaatje in de ondermarge. Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 5‐7 rr; 2‐3 rr). Opm.: Het handschrift is in allerlei opzichten zeer gelijk aan nr. 22. Lit.: Biemans 1984, nr. 77; Hülsmann 1985, pp. 148‐149, afb. 16; Heijting 2007, nr. 53. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, 4603 (BKB 4603; tabel 2, nr. 6, p. 58) Getijdenboek; Henricus Suso, Honderd artikelen. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1445‐1455. Perkament, 295 folia (3 + 292), 134 x 93 (78 x 52) mm, 1 kolom, 17 regels, littera textualis. Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Maria in de Zon’ op voor‐ en achterplat). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 5‐8 rr; 2‐4 rr). Opm.: Intervaltafel over de periode 1471‐1502 later toegevoegd (f. 1rv). Lit.: Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 202; Deschamps & Mulder 1998‐2008, 10de afl. (2008), pp. 20‐22. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, II 7017 (BKB 7017; tabel 3, nr. 10, p. 68) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], of Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1445‐1450. Perkament, 210 folia, 140 x 93 (83 x 50) mm, 1 kolom, 18 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 9 +1). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (elkaar diagonaal kruisende tripellijnen). Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 5‐6 rr; 2‐4 rr). Lit.: Deschamps & Mulder 1998‐2008, 6de afl. (2003), pp. 26‐27.
203
Bijlage 2
8
9
10
11
204
Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, IV 671 (BKB 671; tabel 6, nr. 1, p. 150) Getijdenboek. Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1465‐1470. Perkament, 161 folia (165‐4), 151 x 107 (88 x 56) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Kamliniëring (3 x 6 + 3). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘liggend’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.c.1, op voor‐ en achterplat; Hoorn of omgeving). Penw.: Tronie‐penwerk, latere variant (Hoornse groep; 6‐8 rr; 3 rr). Lit.: Deschamps & Mulder 1998‐2008, 3de afl. (2000), pp. 67‐69; Hülsmann 2002a, p. 697; Hülsmann 2004, pp. 119‐120, 124. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, IV 675 (BKB 675; noot 181) Getijdenboek. Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1480‐1490. Perkament, 206 folia, 166 x 113 (98 x 59) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Kamliniëring (3 x 6 + 3). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘staand’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type I, op voor‐ en achterplat; Hoorn of omgeving). Penw.: S‐slinger‐penwerk en penwerk in afwisselende stijlvariaties op de verschillende openingsbladzijden (7‐8 rr; 3‐4 rr). Lit.: Deschamps & Mulder 1998‐2008, 7de afl. (2005), pp. 65‐67; Hülsmann 2002a, p. 697, Hülsmann 2004, pp. 110‐112, 124. Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, IV 1000 (BKB 1000; tabel 3, nr. 9, p. 68; afb. 33, 34) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem (?), ca. 1445‐1450. Perkament, 259 folia (3 + 256), 172 x 115 (87 x 57) mm, 1 kolom, 18 regels, littera textualis. Liniëring per lijn. Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘liggend’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.a.1, op voor‐ en achterplat; Haarlem of omgeving). Verl.: Zeven bladgrote miniaturen (Gethsemane Meester), één gehistorieerde initiaal (8 rr) en gedecoreerde initialen met randversiering in Utrechtse stijl (7‐8 rr; 2‐4 rr). Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 2 rr), penwerk in een andere stijl, later aangebracht (1 r). Opm.: Het handschrift is in allerlei opzichten zeer gelijk aan nr. 2. Lit.: Deschamps & Mulder 1998‐2008, afl. 5 (2002), pp. 65‐69; Hülsmann 2004, pp. 113‐115, 124. Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. 271 (CFM 271; tabel 7, nr. 2, p. 162) Gregorius de Grote, Moralia in Job (14‐24). Latijn. Weesp, Oude Convent, 1470. Perkament, 200 folia, 277 x 198 (193 x 130) mm, 2 kolommen, 38 regels, littera hybrida. Kamliniëring (3 x 13). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd). Penw.: Tronie‐penwerk, latere, afgezwakte variant (5‐7 rr). Kop.: Petrus Zwaninc. Col.: Expliciunt in hoc volumine xi. libri moralium. a xiiijo inclusiue. usque xxv. exclusiue. incepti crastino marci euangeliste anno domini Mo cccco lxxo.et finiti eodem anno crastino luce euangeliste per petrum zwaninc presbiterum antiqui conuentus in sororum in weesp pro cuius libraria scripsit eundem librum. petens pro mercede fructum animarum. et pro scriptore exorari.’ (f. 200r). Bez.: Oude Convent, Weesp, tertiarissen. Lit.: CMD‐GB Cambridge, nr. 198, pl. 301; Van Beek 2008; Morgan & Panayotova 2009, I, nr. 32.
Beschrijving handschriften
12
13
14
Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94 (CFM 94; tabel 6, nr. 2, p. 150; afb. 54, 55, 57, 58) Getijdenboek. Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1470‐1480. Perkament, 230 folia, 180 x 126 (96 x 59) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Collatie: 16 (ff. 1‐ 6), 26+1 (ff. 7‐13; blad 13 is min.), 3‐98 (ff. 14‐69), 108+1 (ff. 70‐78; blad 74 is min.), 11‐168 (ff. 79‐126), 178+1 (ff. 127‐135; blad 128 is min.), 18‐238 (ff. 136‐183), 248‐1 (ff. 184‐190; mist blad 8), 25‐268 (ff. 191‐206), 278(ff. 207‐214; bladen 3 en 6 zijn enkelbladen), 28‐298 (ff. 215‐230). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘staand’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type I, op voor‐ en achterplat; Hoorn of omgeving). Verl.: Drie bladgrote miniaturen met randdecoratie en vijf gehistorieerde initialen (Meesters van Gijsbrecht van Brederode; 7‐10 rr), geschilderde initialen met randdecoratie in diverse stijlen (8 rr; 3‐5 rr). Penw.: Penwerkdecoratie in zeven verschillende stijlen: hand A‐hand F; hand D is een latere variant van tronie‐penwerk, hand C, E en F zijn varianten die verder van de tronie‐stijl afstaan; hand A vertoont kenmerken van Utrechts penwerk en is op bepaalde plaatsen (litanie) meer schilderachtig van aard, hand B is opgebouwd uit relatief brede verflijnen en is overal schilderachtig (2 rr). Opm.: Speciale aandacht voor St. Augustinus (ff. 180v, 187r). Sint‐Pieterdal, in 1457 gesticht door drie Paulusbroeders, tertianen uit Amsterdam, ging in 1462 over naar de Orde van de Kruisheren, die de Regel van St. Augustinus onderhielden. Lit.: Hülsmann 2002a; Hülsmann 2004, pp. 110‐112, 124; Morgan & Panayotova 2009, I, nr. 31. Cambridge, Queens’ College, Ms. 50 (CAQ; tabel 2, nr. 3, p. 58; afb. 17, 18) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], 1453. Perkament, 208 folia (incl. f. 112a), 156 x 111 (79 x 57) mm, 1 kolom, 18 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 8 + 3). Collatie 16 (ff. 1‐6), 28 (ff. 7‐14), 38+1 (ff. 15‐23, blad 15 is min.), 4‐78 (ff. 24‐ 55), 88+1 (ff. 56‐64, blad 56 is min.), 9‐108 (ff. 65‐80), 118+1 (ff. 81‐98, blad 81 is min.), 128 (ff. 90‐97), 138+1 (ff. 98‐106, blad 102 is min.), 144+1 (ff. 107‐111, blad 111 is min.), 158 (ff. 112, 112a‐118), 16‐178 (ff. 119‐134), 188+1 (ff. 135‐143, blad 135 is min.), 19‐228 (ff. 144‐175), 236+1 (ff. 176‐182, blad 182 is min.), 24‐258 (ff. 183‐198), 268+1 (ff. 199‐207; blad 9 is enkelblad). Zestiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (rolstempels). Verl.: Zeven bladgrote miniaturen met randdecoratie (Meesters van de Haarlemse Bijbel). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 5‐8 rr; 2‐3 rr). Col.: ‘Dit boec is ghescreuen int iaer ons heren M cccc ende liij Gheeynt op sinte augustijns auent’ ‘Bidt voer die scriuen een enghelsche gruet om maria wille’ (f. 207v). Opm.: Intervaltafel over de periode 1454‐1490 (f. 1rv). Lit.: CMD‐GB Cambridge, nr. 288, pl. 264; Morgan & Panayotova 2009, I, nr. 22. Chestnut Hill (Mass.), Boston College, Burns Library, Ms. 86‐93 (CBC; tabel 6, nr. 4, p. 150; afb. 60) Getijdenboek. Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1465‐1470. Perkament, 227 folia, 170 x 117 (92 x 56) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Twintigste‐ eeuwse zwartleren band. Verl.: Vier bladgrote miniaturen met randdecoratie (Meesters van Gijsbrecht van Brederode). Penw.: Tronie‐penwerk, latere variant (Hoornse groep; 5‐11 rr; 2‐4 rr). Lit.: The Art of the Book from The Early Middle Ages to The Renaissance: A Journey Through A Thousand Years (tent.), nr. 33. Boston / Hamburg, 2000.
205
Bijlage 2
15 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 70 E 21 (HKB E 21; tabel 7, nr. 4, p. 162) Jacobus de Voragine, Legenda aurea (zomerstuk: 25 april‐16 september / 17 september‐29 november). Latijn. Weesp, Oude Convent, 1461. Papier, 333 folia (voor en achter drie hergebruikte bladen perkament met tekst, als schutbladen), 290 x 213 (206 x 148) mm, 2 kolommen, ca. 50‐61 regels resp. 46 regels, littera cursiva en littera hybrida (overgang schrift naar groter geschreven hybrida op f. 152r: begin tweede codicologische eenheid). Liniëring: alleen kaderlijnen. Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, met Franse lelie of rozetje in ruit). Penw.: Geen decoratie (één niet ingevulde openingsinitiaal, f. 2r). Kop.: Petrus Zwaninc (vanaf f. 152r). Col.: ‘Explicit secunda pars passionalis originalis de tempore estivo conscripta pro ultima parte per manus petri zwaninc in weesp Et finita anno domini M cccc lxio crastino odulfi confessoris Deo gracias’ (f. 326v). Bez.: Sint‐Catharinaconvent, Muiden, tertiarissen: ‘liber sororum sancte katerine muden’ (recto ongefolieerd blad voorin). Lit.: CMD‐NL 2, nr. 413, pl. 846b; Van Beek 2008. 16 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 70 H 53 (HKB 53; tabel 5, nr. 9, p. 106; afb. 49, 50) Usuardus, Martyrologium (ff. 43‐130), voorafgegaan door het Memorieboek [van het Sint‐ Catharijnenconvent te Haarlem]. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1458‐1465. Perkament, 134 folia, 200 x 144 (136 x 95) mm, 1 kolom, 29 regels, littera textualis. Collatie: (ff. 1‐4 zijn twee bifolia uit het oude Memorieboek, gebruikt als schutbladen), 1‐48 (ff. 5‐36), 56 (ff. 37‐42), 6‐88 (ff. 43‐66), 94+1 (ff. 67‐71; blad 2 is enkelblad), 10‐138 (ff. 72‐103), 142 (ff. 104‐105), 156 (ff. 106‐ 111), 168+1? (ff. 112‐120; samenstelling onduidelijk), 1710 (ff. 121‐130), (4 schutbladen: ff. 131‐134 is bifolium afkomstig uit het oude Memorieboek; ff. 132‐133 is leeg bifolium). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, versierd met rozetjes, blaadjes en ‘Haarlemse molentjes’). Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk (Haarlemse groep; 5‐7 rr; 2‐4 rr). Bez.: [Sint‐Catharinaconvent, Haarlem, tertiarissen]. Namen van de familie van Gherijt Martijnsz, die op 30 juli in het Memorieboek genoteerd staan (f. 26r), komen overeen met de namen vermeld in de overlijdensberichten in Den Haag, KB, 133 D 26 (zie nr. 33). Opm.: In 1458 of later werd een nieuw Memorieboek geschreven. Op f. 3r, een blad uit het oude Memorieboek, staan drie namen van overledenen van de familie van Gherijt Martijnsz vermeld: ‘Gherijt martijns z’ agnies onse susters vader ende ian hoor broeder ende baue hoor suster’. De vader overleed in 1450, de broer in 1457 en de zuster in 1458. In het nieuwe Memorieboek is op 30 juli, na de drie genoemde overledenen en later overleden familieleden, toegevoegd: ‘Ende Agniese gherijts dochter onse suster professijt ende besloten daer we of hebben C. rijnsche gulden’. Lit.: Wüstefeld 1980; Kriezels, nr. 66; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 542; Hülsmann 2000, p. 172, nr. 7. 17 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 73 D 9 (HS 1; tabel 1, p. 31; tabel 2, nr. 2, p. 58; tabel 3, nr. 2, p. 68; afb. 1‐11, 13‐16, 25) Jacobus de Voragine, Legenda aurea. Middelnederlands (Zuid‐Nederlandse vertaling). Amsterdam, Sint‐Paulusconvent, 1450. Perkament, 268 folia (IV + 264), 324 x 228 (221/225 x 147/153) mm, 2 kolommen, 42 regels, littera textualis. Kamliniëring (7 x 6 + 1). Collatie: 16‐1 (dekblad, ff. I‐IV; mist blad 2), 28 (ff. 1‐8; bladen 3 en 6 zijn enkelbladen), 38 (ff. 9‐16; bladen 1 en 8 zijn enkelbladen), 4‐268 (ff. 17‐200) 278 (ff. 201‐ 208; blad 8 tegen blad 7 geplakt), 288 (ff. 209‐216; bladen 1‐5 samengenaaid met blad 8 van katern
206
Beschrijving handschriften
27 en tussen blad 7 van katern 27 en blad 6 van katern 28 geplakt), 298 (ff. 217‐224) 308‐1 (ff. 225‐ 231; mist blad 1=uitgesneden blad CCxxv), 31‐338 (ff. 232‐255), 348‐2 (ff. 256‐261; bladen 7 en 8 uitgesneden), 358‐6 (ff. 262‐263; bladen 1‐6 uitgesneden), 368‐8 (geheel uitgesneden), 372 (ff. 264, blad 265 is dekblad). Moderne foliëring, oorspronkelijk gefolieerde blad CCxxvi is nu f. 225. Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld. Penw.: Tronie‐penwerk (hand A: kerngroep; 7‐8 rr; 4‐6 rr; enkele 3 rr; hand B: nevengroep; 2‐ 3 rr). Kop.: Broeder Peter, priester in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam. Col.: ‘Dit boec heeft ghescreuen broeder peter priester des conuents s’ pouwels. vander derder oerden s’ franciscus. Ende tis gheeindet int iaer ons heren M.cccc. ende .l. in die maent augustus op s’ bernaerts dach. Biddet om gods willen voir den scriuer’ (f. 258r; onderstrepingen zijn rood). Bez.: [Sint‐Margarethaconvent, Amsterdam, tertiarissen, Machtelt Dirxdr.] Lit.: Uitvoerige beschrijving door H.M. Hülsmann (1981) beschikbaar op de KB; Hülsmann 1985; CMD‐NL 2, nr. 428, pl. 550‐551; Kriezels, nr. 63; Schilder 1997, nr. 35; Stooker & Verbeij 1997, II, nrs. 90, 114. 18
19
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 73 G 9 (HKB G 9; tabel 7, nr. 6, p. 162) Hervicus Teutonicus, De dilectione, en andere teksten. Latijn. Weesp, Oude Convent, 1482, 1484. Perkament, 176 folia, 162 x 114 mm, 1 kolom, twee samengevoegde delen met verschillende maten van de schriftspiegel: ff. 1‐75: 118 x 77 mm, ca. 29‐31 regels; ff. 76‐176: 113 x 80 mm, ca. 28‐ 29 regels, littera hybrida. Liniëring: alleen kaderlijnen. Collatie: meeste katernen van vier dubbelbladen. Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd). Penw.: Geen decoratie. Kop.: Petrus Zwaninc. Col.: ‘Finitus per petrum zwaninc in antiquo conventu sororum de weesp anno M cccc lxxxij in profesto pancracii Deo gracias.’ (f. 75r); ‘finitus est hic liber per petrum zwaninc presbyterum antiqui conuentus sororum in weesp pro cuius libraria scipsit eundem. petens pro labore fructum animarum et pro se exorari Anno domini M cccc lxxxiiij in profesto philippi et iacobi apostolorum. hora quasi nona ante meridiem.’ (f. 176v). Bez.: Oude Convent, Weesp, tertiarissen: ‘Te weesp int oude conuent der susteren’ (voor‐ en achterdekblad); ‘Liber antiqui conuentus sororum in weesp’ (voordekblad). Lit.: CMD‐NL 2, nr. 435, pl. 847a; Van Beek 2008. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 73 G 18 (HKB 18; tabel 3, nr. 3, p. 68) Johannes Ruusbroec, Dat boec vanden gheesteliken tabernakel. Middelnederlands. [Weesp, Oude Convent], 1452. Papier en perkament, 163 folia, 215 x 144 (159/162 x 93/95) mm, 35 regels, littera hybrida. Kamliniëring (4 x 9). Collatie: per zes dubbelbladen; van elk katern zijn het buitenste en binnenste bifolium van perkament, de overige vier zijn van papier. Twintigste‐eeuwse bruinleren band, glad (1970). Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 5 rr; 2 rr). Kop.: Man. Col.: ‘Die ghene die dit heeft ghescreuen / Hi begheert doer christus leuen / Dat ghi voer hem onse here / Wilt van minnen bidden zere / Dat hi veruolghe dese leere / Na der hoechster minnen keere / Ende altoes gode loue ende eere’, ‘Dit boec is gheeyndt int iaer ons heren M cccc lii daechs na St benedictus dach in maerte.’(f. 163r). Bez.: [Oude Convent, Weesp, tertiarissen]. Lit.: Jan van Ruusbroec 1293‐1381 (tent. cat.), Brussel, KB, 1981, nr. 63; CMD‐NL 2, nr. 439, pl. 710; Stooker & Verbeij 1997, II, 1269, 1292.
207
Bijlage 2
20 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 73 G 21 (HKB G 21; tabel 7, nr. 5, p. 162) Gerlach Peters, Soliloquium, en andere tekst. Latijn. Weesp, Oude Convent, 1469. Papier, 90 folia, 145 x99 (109 x 64) mm, 1 kolom, ca. 26‐28 regels, littera hybrida. Liniëring: alleen kaderlijnen. Collatie: 1‐48 (ff. 1‐32), 56 (ff. 33‐38), 6‐78 (ff. 39‐54), 86 (ff. 55‐60), 9‐1110 (ff. 61‐90). Zeventiende(?)‐eeuwse perkamenten omslag (oorspronkelijke perkamenten omslag eraan geplakt). Penw.: Geen decoratie. Kop.: Petrus Zwaninc. Col.: ‘Finitus per petrum zwaninc presbiterum in antiquo conuentu sororum in weesp Anno domini M cccc lxix ipso die sancti dominici confessoris Oretis propter deum pro scriptore’. Bez.: Petrus Zwaninc, Weesp: ‘Liber petri zwaningi in antiquo conuentu sororum de weesp presbiteri’, op los stuk perkament (deel van oorspronkelijke omslag?). Lit.: CMD‐NL 2, nr. 440; Van Beek 2008. 21 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 73 G 32 (HKB 32; tabel 7, nr. 3, p. 162) Theodericus de Apolda, Sunte Elizabeths leven. Middelnederlands. Weesp, Oude Convent, 1457. Perkament, 95 folia (achterin hergebruikt blad perkament met tekst, als schutblad), 144 x 103 (109 x 68) mm, 1 kolom, 23 regels, littera hybrida. Kamliniëring (3 x 8). Collatie: 18 (ff. 1‐8; bladen 3 en 6 zijn enkelbladen), 28 (ff. 9‐16; bladen 11 en 14 zijn enkelbladen), 3‐58 (ff. 17‐40), 68 (ff. 41‐48; bladen 43 en 46 zijn enkelbladen), 76 (ff. 49‐54; bladen 50 en 53 zijn enkelbladen), 86‐1 (ff. 55‐59; mist blad 5), 98 (ff. 60‐67), 108 (ff. 68‐75; bladen 69 en 74 zijn enkelbladen), 116 (ff. 76‐81; bladen 76 en 81 zijn enkelbladen), 122 (ff. 82‐83), 136 (ff. 84‐89), 146 (ff. 90‐95). Band: twee smalle resten van houten borden bij de rug. Penw.: Geen decoratie. Kop.: Petrus Zwaninc. Col.: ‘Hier eyndicht dat boeck van sunte elizabeths leuen int iaer ons heren M cccc ende lvij des anderden daghes voer sunte willibrort van peter [zwaninc]’ (f. 95r). Bez.: Oude Convent, Weesp, tertiarissen: ‘Dit boec hoert totte oude susteren te weesp’ (f. 1r). Lit.: CMD‐NL 2, nr. 442, pl. 846a; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 1301; Van Beek 2008. 22 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 74 G 6 (HKB 6; tabel 2, nr. 8, p. 58; afb. 24a, 64) Lekenbrevier (hoogtijdagen, inclusief de getijden van St. Franciscus en St. Lucia). Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1445‐1455. Perkament, 222 folia, 156 x 108 (96 x 60) mm, 1 kolom, 22 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 11). Collatie: 1‐278 (ff. 1‐216), 286 (ff. 217‐222). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd). Bladwijzers in de vorm van een rood of groen draadje, aangebracht door een gaatje in de ondermarge. Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 8 rr; 4‐7 rr; 2‐3 rr) Bez.: Alijt Heynendochter, mater van het Sint‐Luciaconvent in Amsterdam omstreeks 1466‐ 1486: ‘Dit is Alijt heynen dochters boec’ (f. 221v, in rood). Alijt overleed op 3 november 1509, blijkens de notitie in het Memorieboek van het Sint‐Luciaconvent (Manchester, John Rylands University Library, Ms. Dutch 10, f. 112v). Opm.: Speciale aandacht voor St. Nicolaas, patroonheilige van Amsterdam (ff. 215r, 216r, 217v, 220r). Het handschrift is in allerlei opzichten zeer gelijk aan nr. 5. Lit.: Van Eeghen 1941, p. 182; Kriezels, nr. 64, en afb. p. 15; Hülsmann 2000, p. 173, nr. 10, p. 177, nr. 28.
208
Beschrijving handschriften
23 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 74 G 34 (HKB 34; tabel 3, nr. 14, p. 68; afb. 35) Getijdenboek. Middelnederlands. Utrecht (?), ca. 1440‐1450. Perkament, 269 folia, 106 x 81 (62 x 46) mm, 1 kolom, 13 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 7). Achttiende‐eeuwse bruinleren band, goudstempeling. Verl.: Miniatuur (f. 14v) en gehistorieerde initiaal (9 rr) met randversiering (Utrechtse meesters), gedecoreerde initialen met geschilderde randversiering in Utrechtse stijl (6‐7 rr; 3‐6 rr). Penw.: Penwerkdecoratie verwant met vroeg tronie‐penwerk (2 rr). Bez.: ‘Dit boeck hoert thoe Dyewer Arnt van hoven dochter tutrecht [in?] clarenborch’ (f. 269v). Opm.: Speciale aandacht voor St. Augustinus (f. 131v); Augustinus eerste van de belijders in de litanie (f. 188v). Lit.: Kriezels, p. 89, afb. 10. 24 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 74 H 31 (HKB 31; p. 171) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, ca. 1450‐1460. Perkament, 216 folia, 160 x 116 (86 x 64) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Zeventiende‐ of achttiende‐eeuwse perkamenten band, blind bestempeld. Verl.: Vijf bladgrote miniaturen met randversiering (Meesters van de Haarlemse Bijbel), één gehistorieerde initiaal (16 rr), één margevoorstelling, gedecoreerde initialen met geschilderde randversiering (takkenbossen; 10‐11 rr; 4‐5 rr; 2 rr). Penw.: Fonteinen‐penwerk (1r). Opm.: Enkele bladen ontbreken, onder meer maart en april in de kalender, en de openingsbladzijde van de getijden van de Heilige Geest. Tekst in verkeerde volgorde herbonden. Lit.: Brandhorst & Broekhuijsen 1985, nr. 201. 25 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 74 H 45 (HKB 45; tabel 6, nr. 7, p. 150; afb. 56) Getijdenboek. Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1470‐1480. Perkament, 173 folia, 150 x 106 (87 x 57) mm, 1 kolom, 18 regels, littera hybrida. Kamliniëring (2 x 9 + 1). Collatie: 18 (ff. 2‐9), 14‐1 (ff. 10‐12; onduidelijk welk blad mist), 3‐68 (ff. 13‐44), 78+1 (ff. 45‐ 53; blad 9 is enkelblad), 8‐228 (ff. 54‐173). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘liggend’ paneelstempel ‘Lam Gods’ op voor‐ en achterplat, type III.d; Hoorn of omgeving). Verl.: Eén gedecoreerde initiaal met randversiering, door ongeoefende hand (8 rr). Penw.: Penwerkdecoratie door verscheidene penwerkverluchters, o.a. als hand F in nr. 12 (6‐9 rr; 3 rr). Bez.: ‘Meylant Jacob die walen [dochter] boec’ (verso voordekblad); ‘Liber meylandis filie Jacobi die wael’ (f. 170v). Opm.: Speciale aandacht voor St. Augustinus: eerste van de belijders in de litanie (f. 124v). ‘Cyriacus patroen van hoirner kerc’ in rood in de kalender (8 augustus). Onjuiste tekstvolgorde na herbinding: onderdelen van de getijden van de Eeuwige Wijsheid en van de Lange Kruisgetijden wisselen elkaar af. Lit.: Hülsmann 2002a, p. 695; Hülsmann 2004, pp. 110‐112, 124.
209
Bijlage 2
26
27
28
29
210
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 75 H 44 (HKB 44; tabel 3, nr. 15, p. 68) Nocturnale a tempore. Latijn. [Amsterdam, Sint‐Paulusconvent], ca. 1445‐1450. Perkament en papier, 144 folia (II + 142), 142 x 106 (100 x 72) mm, 1 kolom, 30‐33 regels, littera hybrida. Liniëring: alleen kaderlijnen. Zeventiende‐ of achttiende‐eeuwse perkamenten band, glad. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 2‐4 rr). Opm.: Begin van de tekst ontbreekt. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 77 L 55 (HKB 55; tabel 5, nr. 4, p. 106) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1455‐1465. Perkament, 152 folia, 139 x 99 (81 x 51) mm, 1 kolom, 18 regels, littera textualis. Liniëring per lijn (en kamliniëring?). Collatie: 112 (ff. 1‐12), 2‐68 (ff. 13‐52), 76 (ff. 53‐58), 8‐98 (ff. 59‐74), 106 (ff. 75‐80), 114 (ff.81‐84), 12‐188 (ff. 85‐140), 194 (ff. 141‐144), 208 (ff. 145‐152). Negentiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld. Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk (Haarlemse groep; 8‐10 rr); Haarlems Regulierenmisaal‐penwerk (3 rr). Op een later tijdstip werd op drie openingsbladzijden penwerkdecoratie in Delftse stijl toegevoegd (ff. 13r, 57r, 85r). Opm.: ‘Heylighe vader [sin]te franciscus’ in de litanie, maar niet vooraan in de reeks belijders (f. 100r). Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 78 F 1 (HKB 1; tabel 3, nr. 5, p. 68) Jacobus de Voragine, Legenda aurea (Advent‐24 juli). Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], 14[49?]. Papier, 206 folia, 287 x 209 (199 x 148) mm, 2 kolommen, ca. 37‐42 regels, littera cursiva en littera hybrida (overgang van cursiva naar hybrida, met tussenstadia, op ff. 85r‐86v). Liniëring: alleen kaderlijnen. Collatie: 1‐1612 (ff. 1‐192), 1714 (ff. 193‐206). Negentiende‐eeuwse halfleren band. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 5‐9 rr; 5‐7 rr; 3‐4 rr). Col.: ‘Dit boec is gheeint opten kerauent Int iaer heren dusent iiij.hondert [.?.]’(rasuur; f. 205v). Lit.: Uitvoerige beschrijving door E.A. Overgaauw (1981) beschikbaar op de KB; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 97. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 79 K 11 (HKB 11; tabel 9, nr. 1, p. 173; afb. 66) Getijdenboek en Psalterium feriatum met de Cantica. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1453‐1460. Perkament, 317 folia, 158 x 116 (100 x 63) mm, 1 kolom, 24 regels, littera textualis. Zestiende‐ eeuwse bruinleren band, goudstempeling (o.a. plaatstempel, rolstempel). Verl.: Vijf bladgrote miniaturen met randdecoratie (Meesters van Gijsbrecht van Brederode, Meesters van Otto van Moerdrecht, Meesters van de Haarlemse Bijbel, en andere meester), zes gehistorieerde initialen (Meesters van de Haarlemse Bijbel; 11 rr) en gedecoreerde initialen (7‐11 rr; 3‐4 rr) met penwerkdecoratie in de marge. Penw.: Fonteinen‐penwerk. Bez.: Katheryn Ysbrants dochter; Katheryn Pieters dochter (verso voorschutblad). Opm.: Intervaltafel over de periode 1453‐1550. De kalender, de intervaltafel en f. 315 werden door een of meer andere kopiisten afgeschreven. Op grond van het overschilderde en door het perkament nog zichtbare wapen met drie ‘bouten’ wordt dit handschrift het ‘Bout’‐handschrift genoemd, naar de Amsterdamse familie Bout (f. 17v). Lit.: Uitvoerige beschrijving door Dr. Jörn Günther – Antiquariat, Hamburg (2005).
Beschrijving handschriften
30
31
32
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 129 C 3 I‐III (HKB 3; tabel 3, nr. 13, p. 68; afb. 30, 31) Zuid‐Nederlandse Historiebijbel. Middelnederlands (Bijbelvertaler van 1360), 3 dln. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], of Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1445‐1450. Perkament, 197 (I), 168 (II), 205 (III) folia, 256 x 185 (ca. 185 x 130) mm, 2 kolommen, 41 regels, littera textualis. Liniëring per lijn. Zeventiende‐ of achttiende‐eeuwse perkamenten banden, blind bestempeld. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 5‐11 rr, 2‐3 rr, meeste 2 rr). Kop.: Man. Col.: In rood: ‘Bidt voer den scriuer om god een aue maria NOTA’ (II, f. 162v); ‘Amen Deo gracias god si gheloeft’, ‘bidt voer den scriuer om god een aue maria’ (III, f. 204r). Bez.: Sint‐Margarethaconvent, Haarlem, tertiarissen: ‘Dit boec hoert toe den susteren tsinte margrieten binnen haerlem den besloten conuent’ (I en II, voor‐ en achterschutbladen). Lit.: Biemans 1984, nr. 48; Kriezels, afb. p. 14; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 552; Hülsmann 2000, p. 174, nr. 14. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 130 E 33 (HKB 33; tabel 5, nr. 3, p. 106; afb. 44) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1450‐1460. Perkament, 224 folia, 142 x 100 (80 x 56) mm, 1 kolom, 18 regels, littera textualis. Liniëring per lijn. Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Christus Salvator’ op voorplat, paneelstempel ‘Respice finem’ op achterplat, kader om paneelstempels versierd met ‘Haarlemse molentjes’), rug vernieuwd. Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk (Haarlemse groep; 7‐8 rr, 3‐4 rr), Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk (2 rr). Opm.: St. Nicolaas tweede van de belijders in de litanie (f. 141v). Lit.: Kriezels, nr. 62. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 133 D 3 (HKB D 3; p. 142, noot 181) Getijdenboek. Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1485‐1490. Perkament, 173 folia (1 + 172), 161 x 120 (94 x 58) mm, 1 kolom, 23 regels, littera textualis. Kamliniëring (4 x 5 + 4). Collatie: 110 (blad vóór f. 1, ff. 1‐9), 2‐198 (ff. 10‐153), 206 (ff. 154‐159), 218 (ff. 160‐167), 226‐1 (ff. 168‐[172]; mist blad 1). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘staand’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type I, op voor‐ en achterplat; Hoorn of omgeving). Verl.: Gedecoreerde initialen met randversiering (7‐8 rr). Penw.: Late variant ‘grof blad/wimper’‐penwerk (5 rr; 3‐4 rr). Bez.: Diewer, echtgenote van Albert Ysbrants, [Enkhuizen]: ‘Hier eyndt dit scone boec dat hoort toe diewer alberts wijf’ (in de hand van de kopiist, f. 167v). Opm.: Bezittersaantekeningen van de geboortes van vier kinderen van Albert Ysbrants (overleden zomer 1499), echtgenoot van Diewer, in resp. 1492, 1494, 1497 en‐1499; het tweede kind, Ysbrant, werd geboren in 1494 ‘nae sinte gummer’ (recto blad vóór f. 1r). Geschreven voor Diewer, waarschijnlijk woonachtig in Enkhuizen. Dit blijkt onder meer uit een suffragie (smeekbede) tot de heilige Gummarus: ‘O eerwaerdighe patroen gummare’ (f. 166r). In de kalender werd later op 11 oktober ‘S gummar’ in zwart bijgeschreven. Lit.: Kriezels, nr. 93; Hülsmann 2002a, p. 697; Hülsmann 2004, pp. 110‐112, 124.
211
Bijlage 2
33
34
35
212
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 133 D 26 (HKB 26; tabel 5, nr. 2, p. 106; afb. 43) Psalterium feriatum met de Cantica. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1455‐1460. Perkament, 221 folia (217 + 2 + 2), 158 x 113 (97 x 65) mm, 1 kolom, 22 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 11 + 1). Collatie: 16‐3 (ff. 1‐3; bladen 1‐3 missen), 2‐48 (ff. 4‐27), 58 (ff. 28‐31, 31a‐ 34), 6‐158 (ff. 35‐114), 168 (ff. 115‐120, 120a‐121), 17‐288 (ff. 122‐217), 294‐2 (ff. [218‐219]; bladen 1 en 2 missen). Zestiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld en goudstempeling (plaatstempel). Penw.: ‘Providence’‐penwerk markeert het begin van de teksten voor de verschillende feriae (dagen van de week), soms in combinatie‐stijl (Haarlemse groep; 6‐8 rr; 4‐6 rr); Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk (3‐4 rr). Kop.: Man. Col.: ‘Bidt voer die scriuer. Et sic est finis.’ (f. 217v). Bez.: [Agnies Gherijtsdochter, Sint‐Catharinaconvent, Haarlem]. De naam van de bezitter werd vastgesteld op grond van de overlijdensberichten van familieleden, voorin het handschrift (f. 3r). Deze komen overeen met de namen op 30 juli in het Memorieboek (KB 70 H 53, f. 26r), de dag waarop haar vader overleed; in het Memorieboek werd de naam van ‘suster Agnies’ achter de namen van de eerder overleden familieleden toegevoegd (zie nr. 16). Lit.: Biemans 1984, nr. 74, afb. 10; Kriezels, nr. 61; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 544; Hülsmann 2000, p. 174, nr. 16. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 133 E 20 (HKB 20; tabel 9, nr. 2, p. 173) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1460‐1470. Perkament, 190 folia (2 + 186 + 2), 160 x 111 (90 x 58) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Collatie: 18 (2 ongefolieerde bladen, ff. 1‐6), 26 (ff. 7‐12), 3‐68 (ff. 13‐44), 72 (ff. 45‐46), 8‐98 (ff. 47‐62), 104 (ff. 63‐66), 11‐128 (ff. 67‐82), 136 (ff.83‐88), 14‐258 (ff. 89‐184), 264 (ff. 185‐[188]). Vijftiende‐ eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Maria met Kind’ op voorplat, paneelstempel met ‘Lam Gods’, type III.a.1, op achterplat; Haarlem of omgeving). Penw.: Fonteinen‐penwerk, afgezwakte variant (9‐10 rr), Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk en mengvorm van beide stijlen (3 rr). Bez.: Acht Jansdochter: ‘Item dit boeck hoert toe Acht Jans dochter b<e>ghin opten grote beghinhof van sloterdick’ (verso eerste blad voorin). Lit.: Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 1157. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 133 H 9 (HKB 9; tabel 5, nr. 8, p. 106; afb. 51) Die passie ons lievens heren ihesu cristi, en andere teksten. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], 1457. Perkament, 160 folia, 208 x 148 (140 x 97) mm, 2 kolommen, 29 regels, littera textualis. Kamliniëring (3 x 10). Collatie: 1‐28 (ff. 1‐16), 310 (ff. 17‐26), 4‐108 (ff. 27‐82), 116 (ff. 83‐88), 12‐208 (ff. 89‐160). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘liggend’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.b.2, op voor‐ en achterplat; Haarlem of omgeving), rug vernieuwd (1977). Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk, met kenmerken van fonteinen‐penwerk (Haarlemse groep; 6‐8 rr, 3 rr). Bez.: Eigendomsmerk uitgeradeerd; ‘amstelredam’ werd eronder toegevoegd (f. IIr). Col.: ‘Gheeyndet int iair ons heren M.cccc.lvij. omtrent sinte willibrordus dach’ (f. 159r). Lit.: CMD‐NL 2, nr. 503, pl. 561; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 77; Hülsmann 2004, pp. 117‐119, 124.
Beschrijving handschriften
36
37
38
39
Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum, 10 D 41 (HMM 41, tabel 3, nr. 16, p. 68) Evangelistarium (perikopenboek), met de lezingen uit de vier evangeliën, in de Middelnederlandse vertaling van Johan Scutken. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent] of Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1445‐1450. Perkament, 120 folia, 224 x 160 (175 x 131) mm, 34 regels, littera hybrida. Achttiende‐eeuwse perkamenten band, blind bestempeld. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 4‐7 rr, 2‐4 rr). Opm.: De vermelding ‘op sinte bauen ende sijnre ghesellen dach’ in de voorafgaande concordantietafel (f. IVr) wijst zeer waarschijnlijk op een Haarlemse gebruiker. Lit.: Boeren 1979, p. 125‐126; Biemans 1984, nr. 141. Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum, 10 E 42 (HMM 42, tabel 4, nr. 1, p. 94; afb. 36a) Johannes de Tambaco, De consolatione theologiae (Libri XV). Latijn. Amsterdam, Sint‐Paulusconvent, 1434. Perkament, 94 folia, 152 x 105 (105 x 76) mm, 1 kolom, 23 regels, littera textualis. Collatie: 18‐1 (dekblad, ff. 1‐6), 2‐118 (ff. 7‐86), 128‐1 (ff. 87‐94, van f. 92 meer dan de helft weggesneden). Negentiende‐eeuwse halfleren band. Penw.: Tronie‐penwerk (voorloper; 3‐4 rr). Kop.: Johannes Doevonis de Scoerl. Col.: ‘Explicit libellus de consolacione theologie Inceptus ipso die nycomedis martyris post vesperarum horam Finitus vero anno domini 1434 altera die natiuitatis gloriosissime virginis marie horam circa xijam per manum iohannis doeuonis de scoerl fraterculus tunc in domo fratrum in aemstelredam Deo gracias orate propter deum pro scriptore’ (geheel rood onderstreept; f. 91r). Bez.: Amsterdam, Sint‐Paulusconvent: ‘Liber fratrum tercii ordinis sancti francisci ad sanctum Paulum in amstelredam’ in rood, en nog eens driemaal in zwart (f. 92v). Lit.: Boeren 1979, p. 157; CMD‐NL 2, nr. 520, pl. 538; Hülsmann 2000, p. 174, nr. 17. Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum, 10 F 6 (HMM 6; tabel 4, nr. 3, p. 94; afb. 36c) Psalterium feriatum met de Cantica. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], 1441. Perkament, 279 folia, 125 x 90 (77 x 46) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Kamliniëring (4 x 5). Zeventiende‐eeuwse perkamenten band. Penw.: Tronie‐penwerk (voorloper; 6‐9 rr, 3‐5 rr). Kop.: Man. Col.: ‘Ic bid om die naem ihesus ende sijnre glorioser moeder maria dat ghi die in dit boec leest ende ouersiet dat ghi wilt lesen een enghelsche gruet voer die scriuer Ghescreuen int iaer ons heren M cccc ende xli binnen den octaue des heilighen sacraments.’ (geheel rood onderstreept; f. 279r). Lit.: Boeren 1979, pp. 164‐165; Biemans 1984, pp. 114 en 116, nr. 81; CMD‐NL 2, nr. 521, pl. 545; Hülsmann 2000, p. 174, nr. 18. Gent, Centrale Bibliotheek der Rijksuniversiteit, hs. 1752 (GCB; tabel 3, nr. 11, p. 68) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1445‐1450. Perkament, 121 folia, 108 x 76 (68 x 42) mm, 1 kolom, 15 regels, littera textualis. Liniëring per lijn. Negentiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld en goudstempeling. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep, alleen op f. 107r; 5 rr), penwerk in iets afwijkende stijl (8 rr, 4 rr). Bez.: Christoffel de bic: ‘Desen boec behoert toe cristoffels de bic gharecoeper wonende in de waestrate (?) (rasuur)’(verso schutblad vóór f. 1).
213
Bijlage 2
Opm.: Blad ontbreekt vóór ff. 12, 46 en 88, respectievelijk begin Mariagetijden en de sext, en begin litanie. 40
41
42
43
214
Groningen, Universiteitsbibliotheek, hs. 220 (GUB; tabel 2, nr. 7, p. 58) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1450‐1460. Perkament, 203 (I‐XII + 191) folia, 151 x 102 (83 x 57) mm, 1 kolom, 17 regels, littera textualis. Liniëring per lijn. Collatie: 26 (ff. I‐XII), 3‐168 (ff. 1‐112), 178 (ff. 113‐118, 118a‐119), 18‐268 (ff. 120‐ 191). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 5‐7 rr, 3 rr) en penwerk in afgezwakte stijl (f. 184r; correspondeert met andere schrijfhand; 3 rr). Bez.: Geschreven voor gebruik in Hoorn. Opm.: Hoornse bestemming blijkt uit de kalender: St. Cyriacus, de patroonheilige van Hoorn (feestdag 8 augustus) en de zeventien ‘West‐Friese’ heiligen zijn gemarkeerd in rood. Hartford (Conn.), Wadsworth Atheneum, inv. nr. 1953.139 (HWA; tabel 8, nr. 1, p. 165; afb. 61) Getijdenboek. Middelnederlands. Utrecht (?), ca. 1460‐1470. Perkament, 156 folia, 168 x 122 (96 x 67) mm, 1 kolom, 18 regels, littera textualis. Zestiende‐ eeuwse bruinleren band, blind bestempeld en goudstempeling. Verl.: Vier bladgrote miniaturen met randdecoratie (Antonis Rogiersz. uten Broec, voorheen Meester van de Bostonse Stad Gods), gehistorieerde initialen en gedecoreerde initialen met geschilderde randversiering in Utrechtse stijl, opgenaaide, kleinere miniatuur. Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk, vermengd met ‘Utrechtse’ kenmerken (Utrechtse groep; 2‐3 rr). Opm.: De vermelding ‘S martijns hoeft verheuen’ op 1 december in de kalender wijst vermoedelijk op een Utrechtse gebruiker. Lit.: Sadik 1959; Van der Hoek 2004 (over de verluchter Antonis Rogiersz. uten Broec). ’s‐Heerenberg, Huis Bergh, hs. 5 (inv. nr. 276) (HHB; tabel 3, nr. 12, p. 68; afb. 29) Getijdenboek (incompleet). Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], of Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1445‐1450. Perkament, 88 folia (f. 88 uitgesneden, behalve binnenmarge), 90 x 78 (63 x 46) mm (aanzienlijk besnoeid), 1 kolom, 17 regels, littera textualis. Achttiende‐eeuwse bruinleren band, goudstempeling. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 8 rr, 4 rr). Lit.: Leloux 1980. Kampen, Onze Lieve Vrouwe‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189 (KBK; tabel 2, nr. 9, p. 58; afb. 24bc, 53, 68, 69) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent]. ca. 1455‐1460. Perkament, 190 folia, 165 x 120 (93 x 61) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Collatie: 26 (ff. 1‐ 12), 3‐158 (ff. 13‐116), 1610 (ff. 117‐126), 17‐238 (ff. 127‐190). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 5‐9 rr, 2‐4 rr). Lit.: Hülsmann 2005, p. 297, afb. 9.
Beschrijving handschriften
44
45
46
47
Leiden, Universiteitsbibliotheek, BPL 2475 (LUB 2475; tabel 3, nr. 18, p. 68) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1450‐1460. Perkament, 189 folia, 108 x 71 (ca. 63/66 x 41/49) mm, 1 kolom, 14‐17 regels, littera textualis (verscheidene handen). Kamliniëring (2 x 7 + 1). Collatie (niet goed zichtbaar): 26 (ff. 1‐12), 3‐68 (ff. 13‐45), 76 (ff. 46‐51), 86‐1 (ff. 52‐56; mist blad 6?), 98‐1 (ff. 57‐63; mist blad 1?), 10‐208 (ff. 64‐147), 2110 (ff. 148‐157), 226 (ff. 158‐163), 23‐2410 (ff. 158‐173), 256 (ff. 174‐179), 2610 (ff. 180‐189). Negentiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd). Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 7 rr, 3 rr; alleen in eenheid ff. 1‐56); penwerk in meer of minder afgezwakte stijl van drie of vier verschillende handen vanaf f. 57 (6‐7 rr, 3 rr). Opm.: Het handschrift wekt de indruk dat het door samenwerking van verscheidene kopiisten en penwerkverluchters tot stand is gekomen. Lit.: Gumbert 2009, nr. 1611. Leiden, Universiteitsbibliotheek, BPL 3074 (LUB 3074; tabel 5, nr. 5, p. 106) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1450‐1460. Perkament, 183 (180 + 3) folia, 145 x 107 (80 x 54) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Achttiende‐eeuwse rood marokijnen band, goudstempeling. Verl.: Gedecoreerde initialen met randversiering in Haarlemse takkenbos‐stijl (8‐11 rr). Penw.: Penwerk verwant met tronie‐penwerk (Haarlemse groep; 3 rr). Lit.: Gumbert 2009, nr. 2332. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 260 (LUB 260; tabel 3, nr. 6, p. 68; afb. 26, 27) Pseudo Bonaventura‐Ludolfiaanse leven van Jesus. Middelnederlands. Haarlem?, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1455‐1460. Perkament, 152 folia (schutblad + 1 + 150; 1 blad, modern gefolieerd; daarna oorspronkelijke foliëring), 218 x 156 (157 x 110) mm, 2 kolommen, 29 regels, littera textualis. Kamliniëring (4 x 7 + 2). Collatie: 12 (schutblad en blad met moderne foliëring), 2‐198 (ff. 1‐144), 206 (ff. 145‐150). Achttiende‐eeuwse perkamenten band. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 4, 6 rr, 3‐4 rr). Opm.: Het penwerk vertoont enige invloed van fonteinen‐penwerk (zie. bv. f. 20v, de aangehechte, rondgebogen lijn die onderaan aan weerskanten eindigt in een ‘hangend’ krullig lijntje). Lit.: Lieftinck 1948, pp. 73‐74; Biemans 1984, pp. 297, 301. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 274 (pp. 38‐39, 110; afb. 12, 46) Usuardus, Martyrologium. Middelnederlands. Haarlem, ca. 1455‐1460. Perkament, 268 (A + 267) folia, 211 x 149 (153 x 99) mm, 1 kolom, 28 regels, littera textualis, diverse handen. Kamliniëring (5 x 5 + 4). Collatie: meeste katernen bestaan uit vier dubbelbladen; voor‐ en achterin zijn de katernen onregelmatig en moeilijk te analyseren. Zeventiende‐eeuwse perkamenten band, blind bestempeld. Verl.: Twee gehistorieerde initialen (Meesters van de Haarlemse Bijbel; 7‐8 rr) en één gedecoreerde initiaal (5 rr) met geschilderde randversiering in Haarlemse takkenbos‐stijl. Penw.: Gedecoreerde initialen (2‐3 rr) en rode of blauwe lombarden (2 rr) met fonteinen‐ penwerk, penwerk in een andere stijl bij toegevoegde tekst (f. 265r; 4 rr). Bez.: Sint‐Margarethaconvent, Haarlem, tertiarissen: ‘dit boeck hoert toe sinte mergrieten comuent biennen harlem’ (f. Ar, schutblad). Opm.: Bladen met de tekst van 4 oktober (St. Franciscus) en 25 december (Geboorte van Christus) zijn uitgesneden, respectievelijk tussen ff. 164‐165 en ff. 249‐250. Op de
215
Bijlage 2
Lit.: 48
49
50
216
versozijde van het uitgesneden blad na f. 164 zijn nog gouden blaadjes van de randversiering zichtbaar. Aangepaste tekst met Blasius en andere heiligen (3 febr.) is achteraan toegevoegd (ff. 265r‐266v). Op 13 juli vermeldt de tekst ‘der heiligher glorioser maecht ende maertelaerster margrieten dach onse matroenster’ en op 21 juli begint de tekst met ‘Sinte franciscus onse heilighe gloriose vaders verheffinghe’ (f. 107v). Lieftinck 1948, pp. 88‐89; Nieuwstraten 1989, p. 70 en afb. 4; Overgaauw 1993, pp. 478‐ 482, pl. 42; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 553; Hülsmann 2000, p. 176, nr. 23.
Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 335 (LUB 335; tabel 4, nr. 4, p. 94) Johannes Cassianus, Vander vaderen collacien (ff. 3r‐72v). Middelnederlands (Noord‐Nederlandse vertaling). Godfried van Wevel, Van twaloff graden der duechden (ff. 73r‐124v). Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1430‐1440. Perkament, 123 folia (124 – 1: onjuiste foliëring laatste blad), 188 x 134 (148 x 103 / 150 x 102) mm, 2 kolommen, 30 regels, littera hybrida (ff. 3r‐72v), ca. 27‐32 regels, littera cursiva (ff. 73r‐124v; komt overeen met ff. 1r‐51v volgens oudere foliëring). Aan bovenzijde sterk besnoeid. Liniëring: alleen kaderlijnen. Negentiende‐eeuwse halfleren band. Penw.: Eén initiaal versierd met voorloper tronie‐penwerk (4 rr; f. 73r). Bez.: Sint‐Barbaraconvent, Amsterdam, tertiarissen: ‘Item dit boec hoecht die susteren van sinte barbara in die nes tot tamsteream’ (f. 2v). Opm.: Dit handschrift bestaat uit twee codicologische eenheden en is een zogenaamd composiet handschrift. Het eigendomsmerk hoort bij de eerste eenheid. Het is onzeker of de tweede eenheid ook eigendom van het Barbaraconvent is geweest. Lit.: Lieftinck 1948, pp. 178‐179; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 98; Hülsmann 2000: 176, nr. 25. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 1029 (LUB 1029; tabel 3, nr. 17, p. 68) Godfried van Wevel, Van XII graden der doechden. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1450‐1460. Perkament, 95 folia, 148 x 102 (98 x 50) mm, 1 kolom, 22 regels, littera textualis. Kamliniëring (3 x 7 + 2). Collatie: 1‐88 (ff. 2‐65), 94 (ff. 66‐69), overige katernen moeilijk te analyseren, laatste katern drie dubbelbladen (ff. 90‐95). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon; met koperbeslag op hoeken en in het midden). Penw.: Eén initiaal versierd met tronie‐penwerk (nevengroep; 8 rr). Bez.: ‘Dit boeck hoert toe anne michchiels doechter die dat wint die brent hoer weder om gods willen’ (verso oorspronkelijke schutblad voor, volgens mij het oudste eigendomsmerk van drie; zie ook f. 96r, oorspronkelijk achterdekblad). Latere bezitters ‘ians dochters van Persijn’ op het Begijnhof in Amsterdam; de Regulieren bij Amsterdam. Lit.: Stooker & Verbeij 1997, II, nrs. 52, 86. Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 1219 (LUB 1219; tabel 5, nr. 10, p. 106; afb. 52) Getijden‐ en gebedenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1450‐1460. Perkament, 141 folia, 158 x 112 (89 x 62) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 10 + 1). Collatie: 1‐38 (ff. 1‐24), 48 (ff. 25‐32; bladen 3 en 6 zijn enkelbladen?), 5‐168 (ff. 33‐128), 176 (ff.129‐134), 188‐1 (ff. 135‐141; mist blad 1). Negentiende‐eeuwse half‐leren band. Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk (Haarlemse groep; 5‐10 rr, 3 rr; initialen in ‘Vanden auentmael ons lieuens heren ihesum cristi’ 12 rr, 5‐6 rr).
Beschrijving handschriften
51
52
53
54
Leiden, Universiteitsbibliotheek, Ltk. 2206 (LUB 2206; tabel 5, nr. 11, p. 106) Psalterium feriatum met de Cantica. Middelnederlands. Haarlem (?), [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1460‐1465. Perkament, 183 folia, 173 x 114 (104 x 66) mm, 1 kolom, 24 regels, littera textualis. Kamliniëring (5 x 5). Collatie: 1‐68 (ff. 1‐48), 78‐1 (ff. 49‐55; mist blad 2), 8‐128 (ff. 56‐95), 138 (ff. 96‐103, bladen 2 en 8 zijn enkelbladen), 14‐238 (ff. 104‐183, f. 183 niet gelinieerd). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Maria met Kind’, op voor‐ en achterplat). Penw.: Eén initiaal met penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk (Haarlemse groep; f. 1r : 14 rr,), penwerkdecoratie in een andere stijl bij de overige gedecoreerde initialen (5‐8 rr, 3‐4 rr). Bez.: Sint‐Claraconvent, Enkhuizen, tertiarissen: ‘Dit boeck toe behoert die susteren van sinte claren tenchusen’ (f. 183r). Opm.: Het penwerk in afwijkende stijl doet denken aan het Haarlemse ‘grof‐blad/wimper’‐ penwerk (Kriezels, p. 93, tek. 77, links). Lit.: Obbema 1992; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 437. Londen, British Library, Ms. Add. 39639 (LBL; tabel 9, nr. 3, p. 173) Getijdenboek (incompleet). Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1460‐1470. Perkament, 122 folia, 185 x 129 (84 x 63) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Achttiende‐ eeuwse rood marokijnen band, goudstempeling. Verl.: Gedecoreerde initialen met randversiering door ten minste twee verluchters (takkenbossen; 10‐14 rr, 3‐5 rr, 2 rr), twee margevoorstellingen. Op later tijdstip aangevuld met een miniatuur (Frans, ca. 1490‐1500, geplakt op f. 1v). Penw.: Fonteinen‐penwerk (1 r). Opm.: Diverse bladen ontbreken. Tekst in verkeerde volgorde herbonden. Lit.: Gumbert 1990, p. 46, pl. V. Luzern, Zentral‐ und Hochschulbibliothek Luzern, KB P 13.qu (LZB; tabel 2, nr. 10, p. 58) Breviarium. Latijn. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], of Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1445‐1455 Perkament, 304 folia, 122 x 89 (81 x 56) mm, 2 kolommen, 28‐29 regels, littera textualis. Kamliniëring (5 x 6). Collatie: 1‐298 (ff. 1‐232), 308‐1 (ff. 233‐239; mist blad 1), 31‐348 (ff. 240‐271), 35‐366 (ff. 272‐283), 37‐388 (ff. 284‐299), 396‐1? (ff. 300‐304, schutblad en dekblad, blad 5 is enkelblad). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd). Verl.: Twee gehistorieerde initialen met randversiering en margevoorstellingen (Meesters van Otto van Moerdrecht; 9 rr), drie gedecoreerde initialen met randversiering (Meesters van de Haarlemse Bijbel; 9 rr). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 6‐9 rr, 5‐6 rr, 2‐4 rr), penwerkdecoratie in Utrechtse stijl (4‐ 5 rr), penwerkdecoratie in een ‘doorn/rijg’ variant met ‘Utrechtse’ kenmerken (bladen met toegevoegde feesten (?), laatste katern; 6 rr). Lit.: The Golden Age, pp. 78, 234. New York, Public Library, Spencer Collection, Ms. 152 (NYP; tabel 6, nr. 3, p. 150; afb. 59) Getijdenboek. Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1465‐1470. Perkament, 188 folia (1 + 187), 154 x 106 (90 x 55) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Kamliniëring (3 x 6 + 3?). Collatie: 1‐26 (ff. 2‐13), 38+1 (ff. 14‐22 blad 14 is min.), 48 (ff. 23‐30), 58+1 (ff. 31‐39; bladen 33, 34 en 37 zijn enkelbladen), 68 (ff. 40‐47), 78+1 (ff. 48‐56; blad 50 is min.), 88 (ff. 57‐64), 98+1 (ff. 65‐73; blad 72 is min.), 10‐118 (ff. 74‐89), 128+1 (ff. 90‐98; blad 96 is min.), 13‐148 (ff. 99‐114), 158+1 (ff. 115‐123; blad 122 is min.), 16‐178 (ff. 124‐139), 188+1 (ff. 140‐148; blad 142 is
217
Bijlage 2
min.), 19‐238 (ff. 149‐188). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Maria met Kind’). Verl.: Zes bladgrote miniaturen met randversiering (Antonis Rogiersz. uten Broec, voorheen Meester van de Bostonse Stad Gods). Penw.: Tronie‐penwerk, latere variant (Hoornse groep; 7‐8 rr, 3 rr). Lit.: Hülsmann 2002a, p. 697; The Splendor of the Word, nr. 68; Van der Hoek 2004 (over de verluchter Antonis Rogiersz. uten Broec).. 55
56
57
218
Nijmegen, Universiteitsbibliotheek, hs. 318 (NUB; tabel 2, nr. 11, p. 58; afb. 19, 20) Getijdenboek (incompleet). Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1450‐1460. Perkament, 119 folia, 132 x 92 (71 x51) mm, 1 kolom, 15‐16 regels, littera textualis. Collatie: 1‐108 (ff. 1‐80), 118‐1 (ff. 81‐87; mist blad 6), 12‐158 (ff. 88‐119). Zeventiende‐ of achttiende‐eeuwse perkamenten band. Verl.: Gedecoreerde initialen met randversiering in Utrechtse stijl (‘kaardenbollen’; 3‐5 rr). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 2‐4 rr). Lit.: Huisman 1997, pp. 466‐470, afb. 130, 131. Oldenburg, Landesbibliothek, Cim.I.79 (OLD; tabel 2, nr. 1, p. 58) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], 1447. Perkament, 212 folia, 146 x 102 (69 x 48) mm, 1 kolom, 17 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 7 + 4). Collatie: 18‐2 (ff. 1‐6; mist bladen 1 en 2), 28 (ff. 7‐14), [min. uitgesneden?], 3‐148 (ff. 15‐ 110), 152 (ff. 111‐112), 16‐278 (ff. 113‐208), 284 (ff. 209‐212) Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Christus in sarcofaag met lijdenswerktuigen’, zeer versleten; band gerestaureerd in 1986). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 5‐8 rr, 2‐4 rr). Col.: ‘Dit boeck wert gheeyndet Int Iaer ons heren dusent vierhondert ende seuen ende viertich opten vijften dach van meije’ (f. 210v). Opm.: Intervaltafel over de periode 1447‐1480 (f. 14rv). Van f. 210 is een gedeelte afgesneden waardoor op f. 210v enkele regels ontbreken; hier bevond zich mogelijk een eigendomsmerk. Lit.: Stahl 1993, pp. 191‐192. Oxford, Bodleian Library, Ms. D’Orville 213 (17091) (OXB 213; tabel 6, nr. 5, p. 150) Getijdenboek. Middelnederlands (met Latijnse kalender). Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1470‐1480. Perkament, 163 folia, 124 x 86 mm, 1 kolom, 19‐20 regels, littera textualis, verscheidene handen (o.a. wisseling van schrijfhand op f. 141v). Kamliniëring (zie f. 69r); liniëring per lijn (vanaf f. 147r, nieuw katern). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd). Penw.: Tronie‐penwerk, afgeleide variant, als hand C in Cambridge, FM, McClean 94; zie nr. 12 (Hoornse groep; 7‐8 rr, 3‐4 rr). Opm.: Geschreven voor gebruik in augustijner kring: ‘Augustini episcopi patris nostri’ in rood op 28 augustus in de kalender; ‘Bid voer ons goedertieren vader augustijn’ (smeekbede, f. 161r).
Beschrijving handschriften
58
59
60
61
62
Oxford, Bodleian Library, Ms. Marshall 125 (OXB 125; tabel 3, nr. 19, p. 68; afb. 32) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], of Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1445‐1450. Perkament, 173 folia, 127 x 85 (72 x 47) mm, 1 kolom, 16 regels, littera textualis. Kamliniering? (4 x 4 + 1?). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Johannes de Doper’ over ruitpatroon). Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 5‐8 rr, 2‐5 rr). Bez.: ‘dit bock hoert toe maarri ians dochter’ (f. 173r); Roelof Wacxen (?) woonachtig ‘inde schaepherder inde angelier dwarsstraet tot amsterdam’ (f. 174r, achterschutblad). Oxford, Keble College, Ms. 8 (OXK; tabel 2, nr. 12, p. 58) Getijdenboek; Henricus Suso, Honderd artikelen (incompleet). Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1455‐1460. Perkament, 207 folia, 128 x 88 (70 x 51) mm, 1 kolom, 16 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 8 + 1). Collatie: 1‐26 (ff. 1‐12), 38 (ff. 13‐20), 48‐1 (ff. 21‐27; mist blad 7), 512? (ff. 28‐39; of 2 katernen van drie dubbelbladen?), 66+1 (ff. 40‐46; blad 46 is min.), et cetera (katernen moeilijk te analyseren door te strakke boekband). Achttiende‐eeuwse rood marokijnen band, goudstempeling. Verl.: Drie bladgrote miniaturen met randversiering (Meesters van de Haarlemse Bijbel), drie margevoorstellingen, gedecoreerde initialen met randversiering (takkenbossen; 6‐8 rr, 2‐4 rr). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep, 2 rr). Lit.: Parkes 1979, pp. 17‐18, afb. 6, 7. Parijs, Bibliothèque nationale de France, Néerlandais 28 (PBN 28; tabel 4, nr. 6, p. 94) Richard van Sint‐Victor, Explicatio in Cantica canticorum (cap. 1‐41). Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], ca. 1440‐1445. Perkament, 107 folia, 223 x 161 mm, 2 kolommen, 34 regels, littera textualis. Kamliniëring (7 x 5). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld. Penw.: Tronie‐penwerk (voorloper; 11 rr, 2‐3 rr.). Bez.: Sint‐Luciaconvent, Amsterdam, tertiarissen: ‘Dit boec hoert toe die susteren tsinte lucien tamstelredamme biden beghinen’ (f. 1v). Lit.: Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 112; Hülsmann 2000: 178, nr. 32. Parijs, Bibliothèque nationale de France, Néerlandais 108 (PBN 108; p. 142, noot 181) Getijdenboek (incompleet). Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1480‐1490. Perkament, 183 folia, 180 x 127 (100 x 61) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Kamliniëring (5 x 4 + 1?). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘staand’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type I, op voor‐ en achterplat; Hoorn of omgeving). Penw.: S‐slinger‐penwerk (2‐4 rr). Opm.: Diverse openingsbladzijden zijn uitgesneden. Lit.: Hülsmann 2002a, p. 697; Hülsmann 2004, pp. 110‐112, 125. Privé‐collectie (PC; tabel 9, nr. 4, p. 173). Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1460‐1470. Perkament, 242 folia, 181 x 127 (92 x 65) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Liniëring per lijn. Collatie: 18 (ff. 1‐8), 26 (ff. 9‐14), 32+1 (ff. 15‐17; blad 17 is min.), 4‐78 (ff. 18‐49), 84+1 (ff. 50‐54; blad 54 is min.), 9‐108 (ff. 55‐70), 116+1 (ff. 71‐77; blad 77 is min.), 12‐138 (ff. 78‐93), 148+1 (ff. 94‐102; blad 102 is min.), 15‐168 (ff. 103‐118), 178+1 (ff. 119‐127; blad 127 is min.), 18‐198 (ff. 128‐143), 208+1
219
Bijlage 2
(ff. 144‐152; blad 152 is min.), 21‐268 (ff. 153‐200), 274+1 (ff. 201‐205; blad 205 is min.), 28‐308 (ff. 206‐229), 318+1 (ff. 230‐238; blad 238 tegen het vorige blad geplakt), 324 (ff. 239‐242). Vijftiende‐ eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Maria met Kind’ op voorplat; ‘liggend’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.b.1, op achterplat; Haarlem of omgeving). Verl.: Zeven bladgrote miniaturen met randversiering (Meesters van de Haarlemse Bijbel), gedecoreerde initialen met randversiering en margevoorstellingen (takkenbossen/Haarlemse acanthus‐rand; 10 rr) Penw.: Penwerkdecoratie gekenmerkt door een mengvorm van fonteinen‐penwerk, Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk en vroeg geometrisch‐penwerk (3 rr, een enkele keer 2 resp. 4 rr). Lit.: The Golden Age, nr. 78; Hülsmann 2004, pp. 116‐117, 125 (nr. 35). 63
64
65
220
Providence, (Rhode Island), Brown University, John Hay Library, Ms. 1400? C 28b (PROV; tabel 2, nr. 13, p. 58; tabel 5, nr. 6, p. 106; tabel 9, nr. 5, p. 173; afb. 38‐41) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1455‐1460. Perkament, 192 folia, 156 x 119 (82 x 61) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Collatie: 18‐1 (ff. 1‐7; mist blad 8), 28‐1 (ff. 8‐14; mist blad 1), 38+1 (ff. 15‐23; blad 15 is min.), 4‐98 (ff. 24‐68), 108+1 (ff. 69‐77; blad 69 is min.), 118 (ff. 78‐85), 124+1 (ff. 86‐90; blad 1 is enkelblad), 138 (ff. 91‐98; kim van blad 86 na blad 98), 148 (ff. 99‐106), 156 (ff. 107‐112), 168+1 (ff. 113‐121; blad 113 is min.), 178 (ff. 122‐ 129), 186 (ff. 130‐135), 19‐208 (ff. 136‐151), 218‐1 (ff. 152‐158; mist blad 1), 228+1 (ff. 159‐167; blad 159 is min.), 23‐258 (ff. 168‐191), 262? (ff. 192‐193). Zestiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld. Verl.: Vier bladgrote miniaturen, later ingevoegd (Meesters van de Suffragia, ca. 1510‐1520). Penw.: ‘Providence’‐penwerk op openingsbladzijden (10‐11 rr), tronie‐penwerk (kerngroep) bij Dodenvigilie (10 rr, 3 rr), penwerk verwant met Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk (3 rr), fonteinen‐penwerk (3rr; alleen op f. 155r). Lit.: The Golden Age, p. 288 (voor Meesters van de Suffragia); Hülsmann 2003. Rotterdam, Centrale Bibliotheek, hs. 96 G 8 (RCB; tabel 2, nr. 4, p. 58; afb. 22, 67) Getijdenboek (incompleet). Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], [1457]: jaartal in computistische cirkels. Perkament, 254 folia, 134 x 96 (84 x 54) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Kamliniëring: (2 x 9 +2?). Zeventiende‐eeuwse zwartleren band: Verl.: Drie bladgrote miniaturen met randdecoratie (Meesters van de Suffragia), ca. 1505‐1515. Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 8‐9 rr, 2‐3 rr), op openingsbladzijden gedeeltelijk overschilderd met zogenoemde ‘strooiranden’, ca. 1505‐1515. Lit.: CMD‐NL 2, nr. 599, pl. 564a; The Golden Age, pp. ## (voor Meesters van de Suffragia); Hülsmann 2005. Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek, Cod. brev. 80 (SWL; tabel 3, nr. 4, p. 68) Een prekel der minnen. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], 1456. Perkament, 204 folia, 145 x 103 (92 x 64) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 9 + 2). Collatie: 18 (ff. 1‐8; min. uitgesneden tussen 1 en 2?), 2‐248 (ff. 9‐192), 258 (ff. 193‐200; bladen 2 en 7 zijn enkelbladen). Negentiende‐eeuwse bruinleren band, goudstempeling. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 6 rr, 3 rr). Col.: ‘Gheeynt int iaer ons heren.M.cccc. ende lvi. omtrint s’ lambert.’ (f. 204v).
Beschrijving handschriften
66
67
68
Tilburg, Universiteitsbibliotheek, TFK 9 (TUB; tabel 2, nr. 14, p. 58) Getijdenboek (incompleet). Middelnederlands. Haarlem?, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1450‐1455. Perkament, 197 folia (201‐4 papieren schutbladen voorin), 131 x 99 (81 x 53) mm, 1 kolom, 18 regels, littera textualis. Collatie: 18‐1 (ff. 5‐11; mist blad 1), 2‐58 (ff. 12‐43), 68‐1 (ff. 44‐50; mist blad 7), 78‐1 (ff. 51‐57; mist blad 8), 8‐258 (ff. 58‐201). Achttiende eeuwse perkamenten band. Verl.: Vier gehistorieerde initialen met randdecoratie (Meesters van de Haarlemse Bijbel; 7‐9 rr). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 5 rr, 2‐3 rr). Bez.: Geschreven voor gebruik in het Sint‐Margarethaconvent in Haarlem? (vgl. smeekbede op f. 200v: ‘Van sinte margriet antiffen’, de enige smeekbede tot een specifieke heilige in dit handschrift). Opm.: De vier gedecoreerde marges rond de schriftspiegel op openingsbladzijden met gehistorieerde initialen zijn vrijwel geheel uitgesneden. Lit.: Wierda 2006, pp. 36‐37. Utrecht, Museum Catharijneconvent, ABM h12b (UCC 12b; tabel 8, nr. 2, p. 165; afb. 62) Getijdenboek. Latijn. Utrecht, ca. 1460‐1465. Perkament, 188 folia, 114 x 82 (59 x 46) mm, 1 kolom, 16 regels, littera hybrida. Liniëring per lijn. Collatie: 1‐26 (ff.1‐12), 3‐88 (ff. 13‐60; kim tussen bladen 20 en 21), 94 (ff. 61‐64), 10‐248 (ff. 65‐184), 254 (ff. 185‐188). Negentiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld. Verl.: Elf gehistorieerde initialen met randversiering (Meesters van Gijsbrecht van Brederode; 6‐9 rr); drie margevoorstellingen. Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk, vermengd met ‘Utrechtse’ kenmerken (Utrechtse groep; 2‐5 rr). Lit.: The Golden Age, nr. 67, afb. 120, 121, pl. 67a‐b, Wüstefeld 1993a, nr. 96 (met afb.). Utrecht, Museum Catharijneconvent, ABM h25 (UCC 25; tabel 8, nr. 3, p. 165) Getijdenboek. Middelnederlands. Utrecht, ca. 1460‐1470. Perkament, 203 folia, 135 x 100 (82 x 54) mm, 1 kolom, 17 regels, littera textualis. Collatie: 1‐26 (ff. 1‐12), 38+1 (ff. 13‐21; blad 13 is min.), 4‐88 (ff. 22‐61), 98+1 (ff. 62‐70; blad 67 is min.), 11‐138 (ff. 71‐ 94), 148+1 (ff. 95‐103; blad 100 is min.), 156 (ff. 104‐109), 166+1 (ff. 110‐116; blad 116 is min.), 17‐198 (ff. 117‐136), 208+1 (ff. 137‐145; blad 137 is min.), 21‐238 (ff. 146‐169), 248+1 (ff. 170‐178; blad 170 is min.), 25‐268 (ff. 179‐194), 278+1 (ff. 195‐203; blad 203 is enkelblad). Achttiende‐eeuwse bruinleren band, goudstempeling (beschadigd). Verl.: 6 bladgrote miniaturen met randversiering (Antonis Rogiersz. uten Broec, voorheen Meester van de Bostonse Stad Gods); gedecoreerde initialen met randversiering (7‐8 rr). Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk en met ‘Utrechtse’ kenmerken (Utrechtse groep; 2‐4 rr). Opm.: Smeekbede tot St. Franciscus (‘weerde vader’; f. 162r). Het grootste deel van de heiligenlitanie overgeslagen of bladen met dit tekstonderdeel ontbreken; de tekst van de litanie begint op f. 157r. Bezittersaantekeningen op f. 203r. Lit.: Wüstefeld 1993a, nr. 98.1 (met afb.); Van der Hoek 2004 (over de verluchter Antonis Rogiersz. uten Broec).
221
Bijlage 2
69
70
71
72
222
Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH h39 (UCC 39; tabel 8, nr. 4, p. 165) Processionale. Latijn. Utrecht, ca. 1460‐1470. Perkament, 142 folia (141 + 1), 210 x 153 (160 x 110) mm, 1 kolom, 15‐18 regels, littera textualis en muzieknotatie (7 regels). Liniëring: alleen kaderlijnen. Collatie: 16 (ff. 1‐6), 2‐178 (ff. 7‐134), 188 (ff. 135‐142; samenstelling katern onduidelijk; f. 142, achterschutblad geplakt op los dekblad). Zestiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld. Penw.: Penwerkdecoratie, verwant met tronie‐penwerk, met veel ‘Utrechtse’ kenmerken (Utrechtse groep; 3‐6 rr). Bez.: Buurkerk, Utrecht: ‘Dit boeck hoirt toe de buurkerck tutrecht’ (f. 142, achterschutblad). Opm.: Dit handschrift is in gebruik geweest bij de Mariakerk, in de volksmond Buurkerk genoemd, de oudste parochiekerk van Utrecht, en werd mogelijk voor deze kerk geschreven. In 1466 werd een uitgave gedaan voor een ‘Sangboeck in die hant’. Mogelijk wordt hier het Processionale bedoeld (zie Bogaers). Lit.: Wüstefeld 1993a, nr. 44 (met afb.); Bogaers 2008, II, p. 828. Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH h47 (UCC 47; tabel 3, nr. 7, p. 68) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], of Haarlem, [Sint‐Antonius Boomgaard], ca. 1450‐1460. Perkament, 157 folia (159‐2), 190 x 132 (100 x 62) mm, 1 kolom, 21 regels, littera textualis, verscheidene handen (o.a. wissel op f. 69r; schrijfhand op f. 108r gelijk aan eerste schrijfhand?). Kamliniëring (4 x 5 + 2; en 3 x 6 + 4), vanaf f. 118 liniëring per lijn. Collatie: 26 (ff. 3‐14), 3‐44 (ff. 15‐ 22), 5‐108 (ff. 23‐68), 112 (ff. 69‐70), 128 (ff. 71‐78), 138+1 (ff. 79‐87; blad 83 is enkelblad), 148 (ff. 88‐ 95), 15‐174 (ff. 96‐107), 186 (ff. 108‐113), 194 (ff. 114‐117), 20‐238 (ff. 118‐136, 136‐148), 244 (ff. 149‐ 152), 258 (ff. 153‐159, dekblad). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (ruitpatroon, onversierd). Witte leeslinten, bevestigd aan kapitaal. Penw.: Tronie‐penwerk (nevengroep; 9‐10 rr, 3‐5 rr). Opm.: Op ingevoegd enkelblad staat onder meer ‘Een gebet van sinte Anthonis’ (f. 83r). Lit.: Wüstefeld 1993a, p. 156 (met afb.). Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH h48 (UCC 48; tabel 9, nr. 6, p. 173) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, ca. 1455‐1460. Perkament, 174 folia, 141 x 102 (85 x 55) mm, 1 kolom, 20 regels, littera textualis. Collatie: 1‐26 (ff. 1‐12), 38 (ff. 13‐20; min. uitgesneden voor f. 13?), 4‐58 (ff. 21‐36), 68 (ff. 37‐44; bladen 40 en 41 zijn enkelbladen), 74 (ff. 45‐48), 8‐98 (ff. 49‐64), 104+1 (ff. 65‐69; blad 69 is enkelblad), 11‐128 (ff. 70‐ 85), 136 (ff. 86‐91), 14‐158 (ff. 92‐107), 166 (ff. 108‐113), 17‐228 (ff. 114‐161), 236+1 (ff. 162‐168; bladen 162, 163 en 168 zijn enkelbladen), 246 (ff. 169‐174). Band: bruin linnen over houten borden. Penw.: Fonteinen‐penwerk (8‐9 rr, 3 rr). Bez.: Overlijdensberichten van familieleden, onder meer bijgeschreven in de kalender op 17 en 22 april (jaar van overlijden resp. 1490 en 1469) en aangetekend op ff. 172v‐173v. Lit.: Hülsmann 2003, afb. 3. Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH h100 (UCC 100; tabel 6, nr. 6, p. 150) Van der edelre doghet der verduldicheit. Middelnederlands. Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1470‐1480. Perkament, 56 folia (58‐2 [= papieren schutbladen]), 111 x 84 (73 x 50) mm, 1 kolom, 20 regels, littera hybrida. Collatie: 1‐78 (ff. 3‐58). Achttiende‐eeuwse band, goudstempeling. Penw.: Eén duplex initiaal met penwerkdecoratie in de stijl van hand D in nr. 12 (Hoornse groep; 8 rr). Lit.: Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 39.
Beschrijving handschriften
73 Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH h161 (UCC 161; tabel 5, nr. 7, p. 106; afb. 47) Een devoet oefeninghe vanden leven ende liden ons lievens heren ihesu cristi, en andere teksten. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1460‐1465. Perkament, ff. 156, 163 x 114 (91 x 61) mm, 1 kolom, 21 regels, littera textualis. Kamliniëring (2 x 11). Collatie: .1‐68 (ff. 1‐48), 78 (ff. 49‐56; bladen 52 en 53 zijn enkelbladen), 88‐1 (ff. 57‐63; mist blad 1), 9‐178 (ff. 64‐135), 188‐1 (ff. 136‐142; mist blad 1), 198 (ff. 143‐150), 206 (ff. 151‐156). Vijftiende‐eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘liggend’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.a.1, op voor‐ en achterplat; Haarlem of omgeving). Bladwijzers in de vorm van een donkerrood koordje, aangebracht door een gaatje in de ondermarge. Penw.: Penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk (Haarlemse groep; 8‐13 rr; 2‐5 rr), fonteinen‐penwerk en Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk (2 rr). Opm.: Bladen met begin van nieuwe tekst ontbreken voor f. 57 en f. 136. Lit.: Wüstefeld 1993a, nr. 105.2; Hülsmann 2004, pp. 113‐115, 125. 74 Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH Warm h92G7 (UCC 7; tabel 4, nr. 2, p. 94; afb. 36b) Ordo recipiendi fratres et sorores ad ordinem [S. Francisci de Penitentia] en andere rituelen. Latijn. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], 1440. Perkament, ff. 25, 216 x 152 (138 x 95) mm, 1 kolom, 25 regels, littera textualis, en muzieknotatie. Kamliniëring (5 x 5 + 1). Collatie: 18 (schutblad, ff. I‐VII), 28 (ff. VIII‐XV), 36 (ff. XVI‐XXI), 44 (ff. 22‐ 25). Vijftiende‐eeuwse perkamenten omslag. Penw.: Tronie‐penwerk (voorloper; 3‐4 rr). Col.: ‘Et est finis Anno domini M.cccc.xl’, in rood (f. 24r). Opm.: Alleen de folia 22‐25 zijn modern gefolieerd; deze bladen hebben geen oorspronkelijke foliëring. Lit.: CMD‐NL 2, nr. 759a, pl. 544; Hülsmann 2000, p. 178, nr. 36. 75 Utrecht, Museum Catharijneconvent, StCC h1 (UCC 1; tabel 2, nr. 15, p. 58; afb. 21) Getijdenboek. Middelnederlands. Amsterdam, [Sint‐Paulusconvent], of Hoorn, [Sint‐Pietersdal], ca. 1455‐1460. Perkament, 186 folia, 172 x 122 (94/99 x 62) mm, 1 kolom, 20‐21 regels, littera textualis. Kamliniëring (3 x 6 + 4 [=doorlopers, twee boven‐ en twee onderaan; voor 20 regels is de derde doorloper getrokken over de onderste lijn van de kamliniëring; voor 21 regels is deze doorloper de erop volgende lijn). Collatie: 16 (ff. 1‐6), 26+1 (ff. 7‐13; blad 13 is min.), 3‐68 (ff. 14‐45), 78+1 (ff. 46‐ 54; blad 48 is min., bladen 47 en 53 zijn enkelbladen), 86 (ff. 55‐62), 98+1 (ff. 63‐71; blad 69 is min.), 10‐118 (ff. 72‐87), 128+1 (ff. 88‐96; blad 91 is min.), 13‐148 (ff. 97‐112), 158+1 (ff. 113‐121; blad 117 is min.), 16‐178 (ff. 122‐137), 188+1 (ff. 138‐146; blad 138 is min.), 19‐238 (ff. 147‐186). Vijftiende‐ eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (‘liggend’ paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.c.1, op voor‐ en achterplat; Hoorn of omgeving). Verl.: Zes bladgrote miniaturen met randdecoratie en margevoorstellingen (Meesters van de Haarlemse Bijbel, ca. 1465‐1470). Penw.: Tronie‐penwerk (kerngroep; 7‐9 rr, 3‐4 rr, 2 rr). Lit.: Wüstefeld 1992, Wüstefeld 1993a, nr. 101 (met afb.); Hülsmann 2002a, p. 697; Hülsmann 2004, pp. 119‐120, 125. 76 Utrecht, Universiteitsbibliotheek, cat. nr. 1041 (5.L.5) (UUB; tabel 9, nr. 7, p. 173) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1455‐1460. Perkament, 196 folia, 151 x 115 (84 x 62) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Collatie: 18‐1 (ff. 0‐6; mist blad 1), 26 (ff. 7‐12; min. uitgesneden vóór f. 7?), 3‐88 (ff. 13‐60), 96 (ff. 61‐66), 10‐118 (ff. 67‐82), 126‐1 (ff. 83‐87; mist blad 1), 13‐148 (ff. 88‐103), 156‐1 (ff. 104‐108; mist blad 1), 16‐228
223
Bijlage 2
(ff. 109‐160), 232 (ff. 161‐162), 248 (ff. 163‐170), 256+1 (ff. 171‐177; blad 3 is enkelblad), 26‐278 (ff. 178‐ 193), 282+1 (ff. 194‐196; blad 2 is enkelblad). Achttiende(?)‐eeuwse band, goudstempeling. Penw.: Fonteinen‐penwerk (10 rr, 3‐4 rr). Lit.: Van der Horst 1989, nr. 75, afb. 374‐375; Hülsmann 2003, afb. 2. 77
78
224
Weesp, Gemeentearchief, III B 1 (bruikleen aan Gemeentemuseum Weesp onder inv. nr. 286) (WGA; tabel 7, nr. 1, p. 162) Koenraad van Ebersbach, Narratio de initio Cisterciensis ordinis (dist. I‐III). Middelnederlands. Weesp, Oude Convent, 1468. Perkament, 158 folia, 213 x 152 (158 x 105) mm, 1 kolom, 31 regels, littera hybrida. Kamliniëring (2 x 15 + 2). Collatie: 1‐198 (ff. 1‐152), 206 (ff. 153‐158). Negentiende‐eeuwse halfleren band. Penw.: Tronie‐penwerk, latere afgezwakte variant (3, 5 rr). Kop.: Petrus Zwaninc. Col.: ‘Dit boeck wert volscreuen ende gheeynt van peter zwanincz’ priester Inden iaer ons heren M cccc ende lxviij op dortienen auent te twee vren na middach Ten loue godes ende tot salicheit der susteren te weesp int oude conuent. bidt om gods willen voer den scriuen’. Bez.: Weesp, Oude Convent, tertiarissen. Het handschrift werd geschreven in opdracht van Aernt Hoep en zijn echtgenote Niese, die het handschrift bekostigden ‘tot enen ewighen testament’ (zie f. 157v). Lit.: Vlessing 1982; CMD‐NL 2, nr. 771, pl. 846c; Stooker & Verbeij 1997, II, nr. 1314; Van Beek 2008. IJmuiden, Asher Rare Books, cat. 27, nr. 73 (IJA; tabel 9, nr. 8, p. 173) Getijdenboek. Middelnederlands. Haarlem, [Sint‐Anthonius Boomgaard], ca. 1460‐1465. Perkament, 177 folia, 164 x 117 (83 x 59) mm, 1 kolom, 19 regels, littera textualis. Vijftiende‐ eeuwse bruinleren band, blind bestempeld (paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.a.1, op voor‐ en achterplat; Haarlem of omgeving). Penw.: Penwerkdecoratie met kenmerken van tronie‐penwerk en fonteinen‐penwerk (9 rr, 3 rr). Lit.: Hülsmann 2003; Hülsmann 2004, pp. 113‐115, 125.
Bijlage 3. Overzicht van afbeeldingen en diagrammen Afbeelding Afb. 1 Afb. 2 Afb. 3 Afb. 4 Diagram 1 Afb. 5 Afb. 6 Afb. 7a Afb. 7b Afb. 7c Afb. 8 Afb. 9 Afb. 10 Afb. 11 Afb. 12 Afb. 13 Afb. 14 Afb. 15a Afb. 15b Afb. 16a Afb. 16b Afb. 17 Afb. 18 Afb. 19 Afb. 20 Afb. 21
Afb. 22 Afb. 23 Afb. 24a Afb. 24b
Omschrijving Pagina Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Maria Hemelvaart’ (f. 70r). .............................................................12 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Bartholomeus’, met proloog (f. 82v). ........................................13 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Simplicius en Faustinus’ en ‘St. Martha’ (f. 41v). ....................14 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Aartsengel Michael’ (f. 129v, detail, vergroot)..............................15 Grafische weergave van de soorten decoratie in 370 handschriften uit de regio Noord‐Holland...........................................................................................................................19 Den Haag, KB, 73 D 9, Leven van St. Jeroen, met proloog, toegevoegd door een tweede kopiist; penwerkdecoratie aangebracht door hand B (f. 244v, detail)..28 Den Haag, KB, 73 D 9, kalender, met overlijdensbericht op 5 augustus; penwerkdecoratie aangebracht door hand A (f. IIr, detail). ................................................29 Den Haag, KB, ‘St. Saturnijn’ (f. 208v, detail). .......................................................................32 Den Haag, KB, ‘St. Bartholomeus’ (f. 82v, detail)..................................................................32 Den Haag, KB, ‘Aartsengel Michael’ (f. 129v, detail)............................................................32 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Geboorte van Johannes de Doper’, met proloog (f. 1r)................34 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Kerkwijding’ (f. 238r). ......................................................................38 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Margriet’, met proloog (f. 23v). .................................................39 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Franciscus’, met proloog (f. 139v). ............................................40 Leiden, UB, Ltk. 274, Usuardus, Martyrologium, 13 juli, St. Margriet (f. 93r).....................41 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘Geboorte van Johannes de Doper (f. 1r, detail, vergroot). ..........45 Den Haag, KB, 73 D 9, verticale versiering langs de tekstkolom (f. 33v, detail, vergroot)......................................................................................................................................46 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘aangezette lijn’ in de vorm van een hondenkop (hand A; f. IIr, detail, vergroot) ................................................................................................................49 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘aangezette lijn’ in de vorm van een dubbele ronding met op het raakpunt een kleine ronding en twee doornen (hand A; f. IIIr, detail, vergroot).......49 a) Den Haag, KB, 73 D 9, penwerk met langgerekt blad‐in‐zijaanzicht (f. 8r, detail, vergroot)......................................................................................................................................50 b) Den Haag, KB, 73 D 9, penwerk met baardman en tronie (f. 94v, detail, vergroot).....50 Cambridge, Queens’ College, Ms. 50, tronie‐penwerk met baardman en blad‐in‐zijaanzicht (f. 189v, detail, vergroot) .........................................................................52 Cambridge, Queens’ College, Ms. 50, tronie‐penwerk met hondenkop (f. 47v, detail, vergroot)..........................................................................................................................52 Nijmegen, UB, hs. 318, geschilderde decoratie in ‘Utrechtse’ stijl (‘kaardenbollen’) en tronie‐penwerk (f. 80r). .............................................................................................................59 Nijmegen, UB, hs. 318, penwerk met hondenkop (f. 38v)....................................................60 Utrecht, Museum Catharijneconvent, StCC h1, ‘Laatste Oordeel’ (Meesters van de Haarlemse Bijbel; Boetpsalmen, openingsbladzijde met tronie‐penwerk (ff. 117v‐118r)..............................................................................................................................61 Rotterdam, Centrale Bibliotheek, hs. 96 G 8, Mariagetijden, openingsbladzijde, tronie‐penwerk overschilderd met strooirand, ca. 1505‐1515 (f. 20r). ................................62 Ontwikkeling van de vormgeving: a) ‘aangezette lijn’, ca. 1445‐1455; b) ‘baardman’, ca. 1440‐1460. ..............................................................................................................................65 Verschillende stadia in de ontwikkeling van de knoppen langs een blad‐in‐ zijaanzicht (ca. 1450‐1460): a) ‘ronde knoppen’ (Den Haag, KB, 74 G 6, f. 1r. detail).......66 Verschillende stadia in de ontwikkeling van de knoppen langs een blad‐in‐ zijaanzicht (ca. 1450‐1460): b) ‘ontkiemende knoppen’ (Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189, f. 100r, detail) .................................................................................66
225
Bijlage 3
Afbeelding Omschrijving Pagina Afb. 24c Verschillende stadia in de ontwikkeling van de knoppen langs een blad‐in‐ zijaanzicht (ca. 1450‐1460): c) ‘puntige uitgroeisels’ (Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189, f. 52r, detail).........................................................................................................66 Afb. 25 Den Haag, KB, 73 D 9, ‘St. Saturnijn’ (f. 208v, detail). ........................................................67 Afb. 26 Leiden, UB, Ltk. 260, tronies met ‘hangende’ oren (f. 11r, detail, vergroot)......................72 Afb. 27 Leiden, UB, Ltk. 260, penwerk opgebouwd uit een reeks kleinere consoles langs het tekstblok in plaats van parelrand (f. 2r, detail). ..............................................................73 Afb. 28 Amsterdam, UB (UvA), I D 65, Biblia vulgata, begin Leviticus (f. 60r)................................74 Afb. 29 ’s‐Heerenberg, Huis Bergh, hs. 5, tronie‐penwerk, ca. 1445‐1450 (f. 1r).............................75 Afb. 30a Den Haag, KB, 129 C 3 III, penwerk eindigend in een baardman (f. 49v, detail) .............78 Afb. 30b Den Haag, KB, 129 C 3 III, penwerk met eenvoudige bochten en een blad‐in‐ zijaanzicht (f. 86v, detail). .........................................................................................................78 Afb. 31a Den Haag, KB, 129 C 3 I, penwerk met ‘aangezette’ bijna sluitende ronde bocht (f. 190v)........................................................................................................................................79 Afb. 31b Den Haag, KB, 129 C 3 III, penwerk met ‘aangezette’ korte bocht (f. 75r).........................79 Afb. 32 Oxford, Bodleian Library, Ms. Marshall 125, tronie‐penwerk, nevengroep (f. 1r). ..........80 Afb. 33 Brussel, KB, IV 1000, tronie‐penwerk, nevengroep, met uitstraling in de marge (f. 235v, detail, vergroot)...........................................................................................................81 Afb. 34 Brussel, KB, IV 1000, penwerk bij secundaire initiaal G, direct onder de grote, geschilderde initiaal H, is later aangebracht dan de geschilderde initiaal (f. 17r, detail, vergroot)..............................................................................................................87 Afb. 35a Den Haag, KB, 74 G 34, vroeg penwerk met bochten zonder ‘hechtingen’ (f. 80v)..........88 Afb. 35b Den Haag, KB, 74 G 34, baardman met belletje (f. 32r).........................................................88 Afb. 36a Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum, 10 E 42, gedateerd 1434 (f. 60v) .......93 Afb. 36b Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH Warm h92 G 7, gedateerd 1440 (f. 1r) .........93 Afb. 36c Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum, 10 F 6, gedateerd 1441 (f. 216r) ........93 Afb. 37 Penwerk van omstreeks 1440‐1445 (details): a) vroege hondenkop en voorstadium baardman; b) ‘halve’ en ‘hele’ aangehechte bocht.................................................................96 Afb. 38 Providence, Brown University, Ms. 1400? C 28b, fonteinen‐penwerk bij gebed ‘O overste priester’ (f. 155r). ...................................................................................................104 Afb. 39 Providence, Brown University, Ms. 1400? C 28b, tronie‐penwerk, kerngroep (f. 160r).107 Afb. 40 Providence, Brown University, Ms. 1400? C 28b, Providence–penwerk (f. 70r) .............108 Afb. 41 Providence, Brown University, Ms. 1400? C 28b, Providence‐penwerk (f. 114r)............109 Afb. 42 Twee varianten van de ‘snel getekende’ parellijn ...............................................................110 Afb. 43 Den Haag, KB, 133 D 26, Psalm 1, versierd met Providence‐penwerk (f. 11v). ..............113 Afb. 44a Den Haag, KB, 130 E 33, penwerk in combinatie‐stijl (f. 76v)............................................114 Afb. 44b Den Haag, KB, 130 E 33, Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk (f. 152v) ......................114 Afb. 45 Aberystwyth, National Library of Wales, Ms. Add. 494A, ca. 1450, penwerk Haarlemse groep (f. 89r). ........................................................................................................115 Afb. 46 Leiden, UB, Ltk. 274, fonteinen‐penwerk in combinatie‐stijl (f. 111v)..............................118 Afb. 47 Utrecht, Museum Catharijneconvent, BMH h161, penwerk Haarlemse groep (f. 24v) .119 Afb. 48 Diverse kenmerken penwerk Haarlemse groep ..................................................................120 Afb. 49 Den Haag, KB, 70 H 53, penwerk Haarlemse groep (f. 103v)............................................121 Afb. 50 Den Haag, KB, 70 H 53, penwerk Haarlemse groep (f. 43r)...............................................128 Afb. 51a Den Haag, KB, 133 H 9, penwerk Haarlemse groep, primair niveau (f. 35r, detail) ......129 Afb. 51b Den Haag, KB, 133 H 9, penwerk Haarlemse groep, secundair niveau (f. 5v, detail)....129 Afb. 52a Leiden, UB, Ltk. 1219, penwerk Haarlemse groep met twee baardmannen (f. 49v) ......130 Afb. 52b Leiden, UB, Ltk. 1219, penwerk Haarlemse groep met ingekleurde, elkaar kruisende bochten (f. 28v). .....................................................................................................130
226
Overzicht afbeeldingen en diagrammen
Afbeelding Omschrijving Pagina Afb. 53 Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189, kalender met het heiligen‐feest ‘Pancraes.nereus ende achilleus mr.’ in rood op 12 mei (ff. 4v‐5r). ..................................140 Afb. 54 Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, penwerk van hand D (f. 94v). ......153 Afb. 55a Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, penwerk van hand C (f. 33v)........154 Afb. 55b Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, penwerk van hand E (f. 43v) ........154 Afb. 55c Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, penwerk van hand F (f. 208v) ......154 Afb. 56 Den Haag, KB, 74 H 45, penwerk hand F, zoals op afb. 55c (f. 30v). ................................155 Afb. 57 Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, schilderachtig penwerk van hand A (f. 141v)........................................................................................................................156 Afb. 58 Cambridge, Fitzwilliam Museum, Ms. McClean 94, penwerk van hand B, links onder, en van hand D, boven‐ en onderaan (f. 124v)..........................................................157 Afb. 59 New York, Public Library, Spencer Collection, Ms. 152, Hoorn, Sint‐Pietersdal (?), ca. 1465‐1470 (f. 113v). .............................................................................................................158 Afb. 60 Chestnut Hill, Boston College, Burns Library, Ms. 86‐93, Hoorn, Sint‐Pietersdal (?), ca. 1465‐1470 (f. 14r).................................................................................................................159 Afb. 61 Hartford, Wadsworth Atheneum, inv. nr. 1953.139, penwerkdecoratie verwant aan tronie‐penwerk, Utrecht, ca. 1460‐1470 (f. 4r)...............................................................163 Afb. 62 Utrecht, Museum Catharijneconvent, ABM h12b, gehistorieerde initiaal en randversiering van de Meesters van Gijsbrecht van Brederode; bij de kleine initiaal D penwerkdecoratie verwant met tronie‐penwerk, met een tronie in het oog van de letter, Utrecht, ca. 1460‐1470 (f. 41r, vergroot) .................................................164 Afb. 63 Kamliniëring in Den Haag, KB, 73 D 9, liniëring per zes tegelijk, in totaal 42 lijnen (plus een doorloper onderaan, in totaal 43 lijnen)...............................................................168 Afb. 64 Den Haag, KB, 74 G 6, liniëring per elf lijnen tegelijk, in totaal 22 lijnen (f. 62v) ...........170 Afb. 65 Amsterdam, Vrije Universiteit, UB, XV.05507.‐, liniëring per elf lijnen tegelijk, in totaal 22 lijnen (f. 36v).........................................................................................................171 Afb. 66 Den Haag, KB, 79 K 11, Haarlemse schrijfhand (f. 80r, detail) ..........................................172 Afb. 67 Rotterdam, Centrale Bibliotheek, hs. 96 G 8, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, begin metten, grote initiaal S markeert het inleidende vers (f. 60r)..................................176 Afb. 68 Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189, Getijden van de Eeuwige Wijsheid, begin metten, grote initiaal H markeert het psalmvers (f. 52v‐53r). .................................177 Diagram 2 Grafische weergave van de lay‐out bij de uurgetijden .......................................................178 Afb. 69 Kampen, OLV‐ of Buitenkerk, inv. nr. 2189, Lange Kruisgetijden, begin metten, grote initiaal W markeert het inleidende vers (75r). ...........................................................180 Afb. 70 Paneelstempel met voorstelling Lam Gods, type III.a.1, Haarlem, ca. 1450‐1475 (overgenomen uit Hülsmann 2004, afb. 4) ...........................................................................182 Afb. 71 Paneelstempel met voorstelling Lam Gods, type I, Hoorn of omgeving, ca. 1475‐1500 (overgenomen uit Hülsmann 2004, afb. 2) ...................................................183
227
Bijlage 3
228
Bibliografie ALEXANDER 1978 J.J.G. Alexander, The Decorated Letter. New York, 1978. ALEXANDER 1992 J.J.G. Alexander, Medieval Illuminators and Their Methods of Work. New Haven/London, 1992. AVRIL 1971 F. Avril, ‘Un enlumineur ornemaniste parisien de la première moitié du XIVe siècle; Jacobus Mathey (Jacquet Maci?)’. Bulletin monumental 129 (1971), pp. 249‐264: pp. 256‐257. BANGE & DE KORT 1989 P. Bange en P.M.J.C. de Kort, Die Fonteyn Der Ewiger Wijsheit. Opstellen aangeboden aan A.G. Weiler t.g.v. zijn 25‐jarig jubileum als hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Nijmegen (Middeleeuwse Studies, 5). Nijmegen, 1989. BEELDSCHONE BOEKEN Beeldschone Boeken. De Middeleeuwen in goud en inkt, Utrecht, Museum Catharijneconvent/Zwolle, 2009 (publicatie verschenen ter gelegenheid van de gelijknamige tentoonstelling). BEER 1959 Ellen J. Beer, Beiträge zur oberrheinischen Buchmalerei in der ersten Hälfte des 14. Jahrhunderts unter besonderer Berücksichtigung der Initialornamentik. Basel/Stuttgart, 1959. BENZ 1984 Die Legenda aurea des Jacobus de Voragine. Aus dem Lateinischen übersetzt von Richard Benz. Heidelberg, 1984 (10. Auflage). BIEMANS 1984 J.A.A.M. Biemans, Middelnederlandse Bijbelhandschriften (Corpus Sacrae Scripturae Neerlandicae Medii Aevi (CSSN), Catalogus). Leiden, 1984. BIEMANS 2004 Jos A.A.M. Biemans, , ‘Handschrift en druk in de Nederlanden rond 1500’, in: Herman Pleij, Joris Reynaert e.a., Geschreven en gedrukt. Boekproductie van handschrift naar druk in de overgang van Middeleeuwen naar moderne tijd. Gent, 2004, pp. 19‐46. BLOK 1903 P.J. Blok, ‘Sint Jeroen’, Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 4e reeks, deel 3 (1903), pp. 1‐23. BOEREN 1979 P.C. Boeren, Catalogus van de handschriften van het Rijksmuseum Meermanno‐Westreenianum, ’s‐Gravenhage, 1979. BOEREN 1988 P.C. Boeren, met medewerking van A.S. Korteweg en G. Piket, Catalogus van de liturgische handschriften van de Koninklijke Bibliotheek. ’s‐Gravenhage, 1988. BOGAERS 2008 Llewellyn Bogaers, Aards, betrokken en zelfbewust. De verwevenheid van cultuur en religie in katholiek Utrecht, 1300‐1600. Levend Verleden Utrecht, 2008, 2dln. BOUWMAN 1996 A.Th. Bouwman (red.), Niet alleen kijken. Over het gebruik van handschriften en handschriftencollecties. Vijf lezingen bij het afscheid van prof. dr. P.F.J. Obbema als conservator westerse handschriften van de Universiteitsbibliotheek Leiden. Leiden: Bibliotheek der Rijksuniversiteit, 1996. BRANDHORST & BROEKHUIJSEN 1985 J.P.J. Brandhorst en K.H. Broekhuijsen‐Kruijer, De verluchte handschriften en incunabelen van de Koninklijke Bibliotheek. Een overzicht voorzien van een iconografische index. Den Haag, Stichting Bibliographia Neerlandica, 1985.
229
Bibliografie
BROEKHUIJSEN 2009 Klara H. Broekhuijsen, The Masters of the Dark Eyes. Late Medieval Manuscript Painting in Holland (Ars Nova X). Turnhout, 2009. BROWN 1990 Michelle P. Brown, A Guide to Western Historical Scripts from Antiquity to 1600. London: The British Library, 1990. BROWN & LOVETT 1999 Michelle P. Brown and Patricia Lovett, The Historical Source Book for Scribes. London, 1999. BROWNRIGG 1990 Linda L. Brownrigg (ed.), Medieval Book Production: Assessing the Evidence. Proceedings of the Second Conference of The Seminar in the History of the Book to 1500, Oxford, July 1988. Los Altos Hills, 1990. BYVANCK 1923 A.W. Byvanck, ‘Noord‐Nederlandsche miniaturen. V: Een schilderschool te Delft’, Oudheidkundig Jaarboek 3de serie 3 (1923), pp. 188‐201. BYVANCK 1931 A.W. Byvanck, Les principaux manuscrits à peintures conservés dans les collections publiques du Royaume des Pays‐Bas (Bulletin de la Société française de reproductions de manuscrits à peintures, 15e année). Paris, 1931. BYVANCK 1937 A.W. Byvanck, La miniature dans les Pays‐Bas septentrionaux. Paris, 1937. BYVANCK 1943 A.W. Byvanck, De middeleeuwse boekillustratie in de Noordelijke Nederlanden. Antwerpen/Utrecht, 1943. BYVANCK GENOOTSCHAP 1991 Alexander Willem Byvanck Genootschap, E.T. van der Vlist (final ed.), Illuminated Manuscripts in Dutch Collections. Preliminary precursor, part I (second, revised edition). Den Haag: Koninklijke Bibliotheek, 1991. BYVANCK GENOOTSCHAP 1993 Alexander Willem Byvanck Genootschap, A.M. Bisseling en Anne S. Korteweg (final eds.), Illuminated Manuscripts in Dutch Collections. Preliminary precursor, part 2‐3. Den Haag: Koninklijke Bibliotheek, 1993. BYVANCK & HOOGEWERFF 1922‐1925 A.W. Byvanck en G.J. Hoogewerff, Noord‐Nederlandsche miniaturen in handschriften der 14e, 15e en 16e eeuwen. ’s‐Gravenhage, 1922‐1925, 3 dln. CARASSO‐KOK 1997 Marijke Carasso‐Kok, ‘Een goed geordend verhaal. Jacobus de Voragine en de Legenda aurea’, in Anneke B. Mulder‐Bakker en Marijke Carasso‐Kok (red.), Gouden legenden. Heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden. Hilversum, 1997, pp. 27‐48. CHAVANNES‐MAZEL 1979 J.G.C. Venner en C.A. Chavannes‐Mazel, ‘Delftse handschriften en boekverluchting, B. De versiering’, in I.V.T. Spaander en R.A. de Leeuw (red.), De stad Delft, cultuur en maatschappij tot 1572 (tent. cat.). Delft, 1979, pp. 135‐138. CHAVANNES‐MAZEL 1996 Claudine A. Chavannes‐Mazel, ‘Niet alleen kijken. Enkele dilemma’s van een kunsthistoricus’, in BOUWMAN 1996, pp. 7‐39. CMD‐NL 2 Manuscrits datés conservés dans les Pays‐Bas. Catalogue paléographique des manuscrits en écriture latine portant des indications de date. Tome. 2: Les manuscrits d’origine néerlandaise (XIVe‐XVIe siècles) et supplément au tome premier. Leiden etc., 1988, 2 dln. COLKER 1991 Marvin L. Colker, Descriptive Catalogue of the Medieval and Renaissance Latin Manuscripts. Dublin: Trinity College Library Dublin, Scolar Press, 1991, 2 dln.
230
Bibliografie
COMMELIN 1694 Casparus Commelin, Beschryvinge van Amsterdam, Zynde een Naukeurige verhandelinge van desselfs eerste Oorspronk uyt den Huyse der Heeren van Amstel, en Amstellant, Haar Vergrootingen, Rykdom, en Wyze van Regeeringe, tot den Jare 1691. Amsterdam, 1693‐1694, 2 dln. CORBELLINI & VAN ENGEN 2005 ‘De derde orde op orde. Balans van het onderzoeksproject naar de derde orde van Sint‐Franciscus in het middeleeuwse bisdom Utrecht’, Trajecta 14 (2005, 2). Themanummer onder de gastredactie van Sabrina Corbellini en Hildo van Engen. D’AILLY‐WIJNMAN 1963 D’Ailly’s Historische gids van Amsterdam, bewerkt door H.F. Wijnman. Amsterdam, 1963. DE BEER 1991 Richard W.M. de Beer, ‘Four Manuscripts from the Friars of ’s‐Hertogenbosch (ca. 1520‐1530)’, in VAN DER HORST & KLAMT, pp. 359‐363. DE BRUIN e.a. 1984 C.C. de Bruin, E. Persoons en A.G. Weiler, Geert Grote en de Moderne Devotie. Zutphen, 1984 (tweede druk 1985). DE HAMEL 1992 Christopher de Hamel, Scribes and Illuminators. London: British Museum, 1992. DE HAMEL 1994 Christopher de Hamel, A History of Illuminated Manuscripts. London, 1994 (second edition, revised, enlarged). DEKKER & VERMEEREN 1960 A.F. Dekker en P.J.H. Vermeeren, Inventaris van de handschriften van het Museum Meermanno‐ Westreenianum. ’s‐Gravenhage, 1960. DE KOK 1927 David de Kok, Bijdragen tot de Geschiedenis der Nederlandsche Klarissen en Tertiarissen vóór de Hervorming (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht, derde serie, no. 52). Utrecht, 1927. DELAISSÉ 1974 L.M.J. Delaissé, ‘The Importance of Books of Hours for the History of the Medieval Book’, in Ursula E. McCracken (ed.), Gatherings in Honor of Dorothy E. Minor. Baltimore 1974, pp. 203‐225. DELAISSÉ 1976 L.M.J. Delaissé †, ‘Towards a History of the Medieval Book’, in GRUYS & GUMBERT 1976, pp. 75‐83. DEN HOLLANDER, KWAKKEL & SCHEEPSMA 2007 August den Hollander, Erik Kwakkel en Wybren Scheepsma (red., m.m.v. Martine Meuwese), Middelnederlandse bijbelvertalingen (Middeleeuwse Studies en Bronnen, 102). Hilversum, 2007. DEROLEZ 1984 A. Derolez, Codicologie des manuscrits en écriture humanistique sur parchemin (Bibliologia 5‐6). Turnhout, 1984. DESCHAMPS 1972 J. Deschamps, Middelnederlandse handschriften uit Europese en Amerikaanse bibliotheken. Leiden, 1972 (tweede herziene druk). DESCHAMPS & MULDER 1998‐2008 J. Deschamps en H. Mulder, Inventaris van de Middelnederlandse handschriften van de Koninklijke Bibliotheek van België (voorlopige uitgave). Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België, eerste aflevering 1998, tiende aflevering 2008. DIRINGER 1967 David Diringer, The Illuminated Book: Its History and Production. London, 1967. ENGELHART & KLEIN 1988 Ben Engelhart en [herzien door] Jan Willem Klein, 50 jaren schrift. Een inleiding tot de geschiedenis van het schrift. Amsterdam, 1988.
231
Bibliografie
FOGELMARK 1990 Staffan Fogelmark, Flemish and Related Panel‐Stamped Bindings: Evidence and Principles. New York, 1990. GERRITSEN‐GEYWITZ 1989 G. Gerritsen‐Geywitz, ‘Utrechts Regulierenpenwerk?’, in HERMANS 1989a, pp. 115‐122. GERRITSEN‐GEYWITZ 1991 Gisela Gerritsen‐Geywitz, ‘Fleuronnéestile in Utrechter Handschriften des 15. Jahrhunderts’, in VAN DER HORST & KLAMT 1991, pp. 335‐346. GERRITSEN‐GEYWITZ 1994 Gisela Gerritsen‐Geywitz, ‘Vollendung mit Feder und Pinsel. Handschriftliche Zusätze in Utrechter Inkunabeln aus kirchlichem Besitz’, in HERMANS & VAN DER HOEK 1994, pp. 25‐40. GERRITSEN‐GEYWITZ 2000a Gisela Gerritsen‐Geywitz, ‘Die Utrechter Chorherrenbibliothek zwischen Kirchenspaltung und Klosterchronik’, in SCHLUSEMANN 2000, pp. 3‐22. GERRITSEN‐GEYWITZ 2000b Gisela Gerritsen‐Geywitz, ‘Zur Frühgeschichte der Harvarder Gutenberg‐Bibel’, Gutenberg‐Jahrbuch 75 (2000), pp. 64‐72. GERRITSEN‐GEYWITZ 2003a Gisela Gerritsen‐Geywitz, ‘Sichel, Krause und lange Linien. Utrechter Fleuronnée im zweiten Viertel des fünfzehnten Jahrhunderts’, Quaerendo 33 (2003) (Special issue in honour of prof. J.P. Gumbert), pp. 96‐118. GERRITSEN‐GEYWITZ 2003b Gisela Gerritsen‐Geywitz, ‘Die Chorbücher des Utrechter Marienkapitels aus kodikologischer Sicht’, Tijdschrift van de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis 53 (2003), pp. 277‐312. GERRITSEN‐GEYWITZ 2004 Gisela Gerritsen‐Geywitz, ‘Die Utrechter Drucker Ketelaer und De Leempt als Buchverkäufer’, in HENDRICKX e.a. 2004, dl. I, pp. 291‐308. GERRITSEN‐GEYWITZ 2007 Gisela Gerritsen‐Geywitz, ‘Hieronymuspenwerk en andere Utrechtse penwerkstijlen in handschrift en druk, Spiegel der Letteren 49 (2007), pp. 123‐142. GEURTS, GRUIJS & VAN KRIEKEN 1983 A.J. Geurts, A. Gruijs en J. van Krieken, Codicografie en computer. Proeve van een leidraad voor het beschrijven van handschriften (PCC‐project). Nijmegen, 1983. GOUDRIAAN 1998 Koen Goudriaan, ‘De derde orde van Sint Franciscus in het bisdom Utrecht. Een voorstudie’, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 1 (1998), pp. 205‐260. GOUDRIAAN 2000 Koen Goudriaan, ‘De derde orde als onderdeel van de Moderne Devotie’, Ons Geestelijk Erf 74 (2000), pp. 9‐32. GRIFFITHS & PEARSAL 1989 Jeremy Griffiths and Derek Pearsall (eds.), Book Production and Publishing in Britain 1375‐1475 (Cambridge Studies in Publishing and Printing History). Cambridge etc., 1989. GROTEFEND 1891‐98 Hermann Grotefend, Zeitrechnung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit, 2 Bände. Hannover, 1891, 1892‐98 (3. Neudruck der Ausgabe Hannover 1891, 1892‐98: Scientia Verlag Aalen, 1997). GRUYS 1976 Albert Gruys, ‘De la “Bücherhandschriftenkunde” d’Ebert à la “Codicologie” de Masai’, in GRUYS & GUMBERT 1976, pp. 27‐33. GRUYS & GUMBERT 1976 A. Gruys en J.P. Gumbert (red.), Codicologica 1: Théories et principes (Litterae textuales). Leiden, 1976. GUMBERT 1974 J.P. Gumbert, Die Utrechter Kartäuser und ihre Bücher im frühen fünfzehnten Jahrhundert. Leiden, 1974.
232
Bibliografie
GUMBERT 1986 J.P. Gumbert, ‘Ruling by Rake and Board: Notes on Some Late Medieval Ruling Techniques’, in P. Ganz (ed.), The Role of the Book in Medieval Culture, Proceedings of the Oxford International Symposium (...) 1982 (Bibliologia 3‐4, I). Turnhout, 1986, pp. 41‐54. GUMBERT 1990 J.P. Gumbert, The Dutch and their books in the manuscript age (The Panizzi Lectures, 1989). London: The British Library, 1990. GUMBERT 1993 J.P. Gumbert, ‘‘Typography’ in the Manuscript Book’, Journal of the Printing Historical Society 22 (1993), pp. 5‐28. GUMBERT 1996 J.P. Gumbert, ‘Handschriftenkunde en handschriftenkamer’, in: BOUWMAN 1996, pp. 41‐56. GUMBERT 2000 Eenheden en fragmenten. Colophon van een codicoloog. Rede uitgesproken door J.P. Gumbert bij gelegenheid van zijn afscheid als hoogleraar in de Westerse Paleografie en Handschriftenkunde aan de Universiteit Leiden op 15 december 2000. Universiteit Leiden. GUMBERT 2004 J. P. Gumbert, Codicologische eenheden – opzet voor een terminologie (Mededelingen van de Afdeling Letterkunde, Nieuwe Reeks, 67, 2). Amsterdam: Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), 2004. GUMBERT 2009 J.P. Gumbert, Illustrated Inventory of Medieval Manuscripts in Latin Script in the Netherlands (IIMM), 2: Leiden, Universiteitsbibliotheek, BPL. Hilversum, 2009. HEIJTING 2007 Willem Heijting, Catalogus van de handschriften in de Universiteitsbibliotheek Vrije Universiteit Amsterdam. Amstelveen, 2007. HENDRICKX e.a. 2004 Frans Hendrickx e.a. (red.), E Codicibus Impressisque. Opstellen voor Elly Cockx‐Indestege ter gelegenheid van haar vijfenzestigste verjaardag (Miscellanea Neerlandica, 20). Leuven, 2004, 3 dln. HENDRIKMAN e.a. 1996 A.J. Hendrikman, P. Bange, R.Th.M van Dijk e.a. (red.), Windesheim 1395‐1995. Kloosters, teksten, invloeden. Voordrachten gehouden tijdens het internationale congres ‘600 jaar Kapittel van Windesheim’, 27 mei 1995 te Zwolle (Middeleeuwse Studies, 12). Nijmegen, 1996. Hermans 1989a Jos.M.M. Hermans (red.), Middeleeuwse handschriftenkunde in de Nederlanden 1988. Verslag van de Groningse Codicologendagen 28‐29 april 1988 (Nijmeegse Codicologische Cahiers, 10‐12). Grave, 1989. HERMANS 1989b Jos.M.M. Hermans, ‘Laatmiddeleeuwse boekdecoratie en penwerk in Noordnederland. Methodologische overwegingen bij een ‘atlas’ van Groningse boekversiering alsmede een beknopte bibliografie’, in HERMANS 1989a, pp. 29‐44. HERMANS 1991 Jos.M.M. Hermans, ‘Glimpses from the North: Selwerd and Thesinge, Two Workshops in Groningen (ca. 1470‐ca. 1530)’, in VAN DER HORST & KLAMT 1991, pp. 347‐357. HERMANS 2004 Jos.M.M. Hermans, Zwolse boeken voor een markt zonder grenzen 1477‐1523, met een Catalogus van de verschenen edities en gegevens over de bewaard gebleven exemplaren (Bibliotheca Bibliographica Neerlandica, series major, 1). ’t Goy‐Houten, 2004. HERMANS & VAN DER HOEK 1994 Jos.M.M. HERMANS & Klaas VAN DER HOEK (red.), Boeken in de late Middeleeuwen. Verslag van de Groningse Codicologendagen 1992 (Boekhistorische reeks, 1). Groningen, 1994.
233
Bibliografie
HEYMANS 1978 J.G. Heymans, Psalters van de Moderne Devotie (Corpus Sacrae Scripturae Neerlandicae Medii Aevi (CSSN), Kleine Reeks, Afdeling V: Psalters, deel II). Leiden, 1978. HOOGEWERFF 1936‐1947 G.J. Hoogewerff, De Noord‐Nederlandsche schilderkunst. ’s‐Gravenhage, 1936‐’47, 5 dln. HUISMAN 1997 Gerda C. Huisman, Catalogus van de middeleeuwse handschriften in de Universiteitsbibliotheek Nijmegen (Miscellanea Neerlandica, 14). Leuven, 1997. HÜLSMANN 1985 Margriet Hülsmann, ‘Codicologische kanttekeningen rond een Gulden legende van 1450. Het decoratiesysteem in hs. 73 D 9, Koninklijke Bibliotheek, ’s‐Gravenhage’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 36 (1985), pp. 131‐152. HÜLSMANN 1989a Margriet Hülsmann, ‘Penwerk: een eigen vorm van boekdecoratie in vijftiende‐eeuwse Noordnederlandse handschriften’, in HERMANS 1989a, pp. 13‐28. HÜLSMANN 1989b Margriet Hülsmann, ‘Penwerk in opbouw. Codering als beschrijvingsmethode voor de structuur van marginaal penwerk’, in HERMANS 1989a, pp. 45‐58. HÜLSMANN 1989c Margriet Hülsmann, ‘Een Noordhollandse heiligenkalender. Een onderzoek naar vijftiende‐eeuwse kalenderteksten in relatie tot de boekverluchting’, in J.B. Bedaux (red.) m.m.v. A.M. Koldeweij, Annus Quadriga Mundi. Opstellen over Middeleeuwse kunst opgedragen aan prof. dr. Anna C. Esmeijer (Clavis Kunsthistorische Monografieën, 8). Zutphen, 1989, pp. 99‐115. HÜLSMANN 1991 Margriet Hülsmann, ‘Text Variants in the Utrecht Calendar: A Help in Localizing Dutch Books of Hours’, in VAN DER HORST & KLAMT 1991, pp. 427‐436. HÜLSMANN 1992a Margriet Hülsmann en Rineke Nieuwstraten, ‘Haarlem en Noord‐Holland’, in Kriezels, pp. 84‐100. HÜLSMANN 1992b Margriet Hülsmann, ‘Penwork decoration in Dutch manuscripts of the fifteenth century’, in Huguette Rouit & Jean‐Marcel Humbert (red.), A la Recherche de la Mémoire. Le Patrimoine Culturel. Actes du colloque organisé par la Section des Bibliothèques d’Art de l’IFLA, Paris, 16‐19 août 1989 (IFLA Publications, 62). München etc., 1992, pp. 161‐165. HÜLSMANN 1994 Margriet Hülsmann, ‘De wisselende samenstelling van de Utrechtse heiligenkalender. Een onderzoek naar de taakverdeling bij het afschrijven en het decoreren van handschriften’, in HERMANS & VAN DER HOEK 1994, pp. 53‐64. HÜLSMANN 1995 Margriet Hülsmann, ‘Decorative Penwork and Book Production: Evidence for Localizing Northern Netherlandish Manuscripts’, in Linda L. Brownrigg (ed.), Making the Medieval Book: Techniques of Production. Proceedings of the Fourth Conference of The Seminar in the History of the Book to 1500, Oxford, July 1992. Los Altos Hills, 1995, pp. 93‐110. HÜLSMANN 2000a Margriet Hülsmann, ‘Sets of Codicological Characteristics and their Overlapping Areas: Various Aspects of Book Production’, in SCHLUSEMANN 2000, pp. 257‐270. HÜLSMANN 2000b Margriet Hülsmann, ‘Gedecoreerde handschriften uit tertiarissenconventen in Amsterdam en Haarlem: boekenbezit versus boekproductie’, Ons Geestelijk Erf 74 (2000), pp. 153‐180.
234
Bibliografie
HÜLSMANN 2002a Margriet Hülsmann, ‘Cambridge, Fitzwilliam Museum Ms McClean 94: Its Decorative Penwork and What It Tells Us about the Book’s Production’, in: Bert Cardon, Jan Van der Stock & Dominique Vanwijnsberghe (eds.), “Als Ich Can”. Liber Amicorum in Memory of Professor Dr. Maurits Smeyers (Corpus of Illuminated Manuscripts, 11, Low Countries Series, 8). Leuven, 2002, pp. 677‐700. HÜLSMANN 2002b G. Gerritsen‐Geywitz, A.J. Geurts, H.M. Hülsmann & J. Storm van Leeuwen, Leidraad bij het beschrijven van een boekband (Archief‐ en Bibliotheekwezen in België, extra nummer 67). Brussel, 2002. HÜLSMANN 2003 Margriet Hülsmann, ‘An identifiable Haarlem scribe active c.1455 to c.1465 in the environment of the Master of the Haarlem Bible’, Quaerendo 33 (2003), 1‐2 ( Special issue in honour of Prof. J.P. Gumbert), pp. 119‐134. HÜLSMANN 2004 Margriet Hülsmann, ‘Met Prosper Verheyden op pad. Noord‐Hollandse boekbanden opnieuw belicht: Lam Gods‐paneelstempels versus penwerkdecoratie’, in HENDRICKX e.a. 2004, dl. III, pp. 97‐ 137. HÜLSMANN 2005 Margriet Hülsmann, ‘Variation in Page Layout in Dutch Books of Hours as Evidence for Localization: Developing a Method for Qualitative and Quantitative Research’, in Brigitte Dekeyzer & Jan Van der Stock (eds.), Manuscripts in Transition. Recycling manuscripts, texts and images. Proceedings of the International Congress held in Brussels (5‐9 November 2002) (Corpus of Illuminated Manuscripts, 15, Low Countries Series, 10). Leuven, 2005, pp. 291‐299. HÜLSMANN 2006 Margriet Hülsmann, ‘Papier met het aanzien van perkament. Twee gedecoreerde psalters uit Haarlem (ca. 1460‐1470)’, Kunstlicht 27 (2006), 2‐3, pp. 78‐81. HÜLSMANN 2007 Margriet Hülsmann, ‘Zoeksleutels voor de lokalisering van Middelnederlandse getijdenboeken. Enkele opmerkelijke verschillen in de Lange Kruisgetijden’, in J. Biemans e.a. (red.), Manuscripten en miniaturen. Studies aangeboden aan Anne S. Korteweg bij haar afscheid van de Koninklijke Bibliotheek. Zutphen, 2007, pp. 183‐190. JAKOBI‐MIRWALD 1998 C. Jakobi‐Mirwald, ‘Die historisierte Initiale. Ein unter‐ oder überschätztes Phänomen?’, Gazette du livre médiéval 33 (1998), pp. 35‐39. KER 1985 N.R. Ker, Books, Collectors and Libraries: Studies in the Medieval Heritage, edited by A.G. Watson. London/Ronceverte, 1985. KLEIN 1989 Jan Willem Klein, ‘Marginale problemen. Penwerk in enkele Goudse handschriften en drukken’, in HERMANS 1989a, pp. 97‐114. KOCK 1999 Thomas Kock, Die Buchkultur der Devotio moderna. Handschriftenproduktion, Literaturversorgung und Bibliotheksaufbau im Zeitalter des Medienwechsels (Tradition, Reform, Innovation. Studien zur Modernität des Mittelalters. Herausgegeben von Nikolaus Staubach, 2). Frankfurt am Main, 1999. KOORN 1981 F.W.J. Koorn, Begijnhoven in Holland en Zeeland gedurende de Middeleeuwen. Assen, 1981 (diss.). KOORN 1985 F.W.J. Koorn, ‘Ongebonden vrouwen. Overeenkomsten en verschillen tussen begijnen en zusters des gemenen levens’, Ons Geestelijk Erf 59 (1985), pp. 393‐401. KOORN 1996 F.W.J. Koorn, ‘Het Kapittel van Utrecht’, in HENDRIKMAN e.a. 1996, pp. 131‐142.
235
Bibliografie
KORTEWEG 1986 Anne S. Korteweg, ‘Delftse, Noordhollandse en Groningse randjes. Een bijdrage tot een atlas van randversiering in Noordnederlandse verluchte handschriften der vijftiende eeuw’, in P.A. Tichelaar e.a. (red.), Opstellen over de Koninklijke Bibliotheek en andere studie. Bbundel samengesteld door medewerkers van dr. C. Reedijk ter gelegenheid van zijn aftreden als bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek te ’s‐Gravenhage. Hilversum, 1986, pp. 237‐246, afb.: 553‐557. KORTEWEG 1987 Anne S. Korteweg, ‘De penwerkverluchting in het getijdenboek van de Haagse non Maritge Claesdochter’, in Elly Cockx‐Indestege & Frans Hendrickx (red.), Miscellanea Neerlandica. Opstellen voor Dr. Jan Deschamps ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Leuven, 1987, dl. 1, pp. 505‐513. KORTEWEG 1989 Anne S. Korteweg, ‘Het Alexander Willem Byvanck Genootschap’, in HERMANS 1989a, pp. 327‐329. KORTEWEG 1994 Anne S. Korteweg, ‘Tellen en meten: Noordnederlandse getijdenboeken in de database van het Alexander Willem Byvanck Genootschap’, in HERMANS & VAN DER HOEK 1994, pp. 313‐324. KORTEWEG 2001 Anne S. Korteweg, ‘Das Stundenbuch der Sophia van Bylant vor dem Hintergrund der nordniederländischen Stundenbuchproduktion’, in R. Budde & R. Krischel (red.), Das Stundenbuch der Sophia van Bylant. Köln, 2001, pp. 119‐175 (met kleine afbeeldingen van het hele getijdenboek). KORTEWEG 2006 Anne S. Korteweg, ‘Framing the Issues: A Codicological Approach to Dutch Border Decoration’, in J.F. Hamburger & A.S. Korteweg (red.), Tributes in Honor of James H. Marrow. Studies in Painting and Manuscript Illumination of the Late Middle Ages and Northern Renaissance. London/Turnhout, 2006, pp. 301‐310. KRIEZELS Anne S. Korteweg (red.), Kriezels, aubergines en takkenbossen. Randversiering in Noordnederlandse handschriften uit de vijftiende eeuw (tent. cat.). Zutphen, 1992. KRUITWAGEN 1942 B. Kruitwagen, O.F.M., Laat‐middeleeuwsche paleografica, paleotypica, liturgica, kalendalia, grammaticalia. ’s‐Gravenhage, 1942. LE BLANC & HERMANS 1985 P.M. le Blanc en Jos M.M. Hermans, ‘Een verlucht handschrift uit Oost‐Groningen. Het getijdenboek van zuster Alheyt van Limberghen (1491)’, Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 36 (1985), pp. 153‐197. LELOUX 1980 H.J. Leloux, ‘Laatmiddeleeuwse getijden‐ en gebedenboeken in het Middelnederlands uit het bezit van het Huis Bergh’, Ons Geestelijk Erf 54 (1980), pp. 182‐232. LEZEN VOOR EEN ZUIVER GEMOED 1996 Johan Oosterman, met bijdragen van Wybren Scheepsma en Geert Warnar, Lezen voor een zuiver gemoed. Over het lezen van Nederlandse geestelijke teksten in de late Middeleeuwen (tent. cat.; Kleine publicaties van de Leidse Universiteitsbibliotheek, Nr. 24). Leiden, 1996. LIEFTINCK 1948 G.I. Lieftinck, Codicum in finibus belgarum ante annum 1550 conscriptorum qui in Bibliotheca Universitatis asservantur. Pars I: codices 168‐360 societatis cui nomen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (Codices Manuscripti V). Leiden, 1948. LIEFTINCK 1954 G.I. Lieftinck, ‘Middelnederlandse handschriften uit beide Limburgen. Vondsten en ontdekkingen – Het Lutgart‐handschrift’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal‐ en Letterkunde 72 (1954), pp. 184‐200. MENDES DA COSTA 1902 Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam, Catalogus der Handschriften II, De handschriften der Stedelijke Bibliotheek met de latere aanwinsten, bewerkt door M.B. Mendes da Costa. Amsterdam, 1902.
236
Bibliografie
MERTENS 1993 Th. Mertens e.a., Boeken voor de eeuwigheid. Middelnederlands geestelijk proza. Amsterdam, 1993. MODERNE DEVOTIE A.J. GEURTS e.a., Moderne Devotie. Figuren en Facetten (tent. cat.). Nijmegen: Katholieke Universiteit, Afdeling Hulpwetenschappen van de geschiedenis, 1984. MORGAN 2002 Nigel Morgan, ‘The Decorative Ornament of the Text and Page in Thirteenth Century England: Initials, Border Extensions, and Line Fillers’, English Manuscript Studies 10 (2002), pp. 1‐33. MORGAN & PANAYOTOVA 2009 Nigel Morgan and Stella Panayotova (eds.), A Catalogue of Western Book Illumination in The Fitzwilliam Museum and The Cambridge Colleges. London / Turnhout, 2009, 2 dln. NIEUWSTRATEN 1989 Rineke Nieuwstraten, ‘“Floracy en illuminacy” in Haarlem. Een eerste verkenning rond de penwerkversiering en margedecoratie van handschriften met een Haarlemse herkomst’, in HERMANS 1989a, pp. 59‐95. OBBEMA 1992 P.F.J. Obbema, ‘Een psalter uit Enkhuizen’, Nieuw Letterkundig Magazijn 10 (1992), pp. 13‐14. ORNATO e.a. 1997 La face cachée du livre médiéval. L’histoire du livre vue par Ezio Ornato, ses amis et ses collègues. Avec une préface d’Armando Petrucci. Rome, 1997. OUY 1978 Gilbert Ouy, ‘Comment rendre les manuscrits médiévaux accessibles aux chercheurs?’, in A. Gruys en J.P. Gumbert (red.), Codicologica 4: Essais méthodologiques (Litterae textuales). Leiden, 1978, pp. 9‐ 58. OVERGAAUW 1992 E.A. Overgaauw, Martyrologes manuscrits des anciens diocèses dʹUtrecht et de Liège. Etude sur le développement et la diffusion du Martyrologe dʹUsard. Hilversum, 1992. OVERGAAUW 1994 Eef A. Overgaauw, ‘Saints in medieval calendars from the diocese of Utrecht as clues for the localization of manuscripts’, Codices Manuscripti 11 (Jahrgang 16, 1992; gepubliceerd in 1994), pp. 81‐ 97. PARKES 1979 M.B. Parkes, The Medieval Manuscripts of Keble College Oxford. A descriptive catalogue, with summary descriptions of the Greek and Oriental manuscripts. London, 1979. PERSOONS 1984 E. Persoons, ‘De verspreiding der Moderne Devotie’, in DE BRUIN e.a. 1984, pp. 57‐100. PLUMMER 1988 John Plummer, ‘ “Use” and “Beyond Use” ‘, in WIECK 1988, pp. 149‐156. POST 1940 R.R. Post, De Moderne Devotie. Geert Grote en zijn stichtingen. Amsterdam, 1940. ROBINSON 1988 Pamela R. Robinson, Catalogue of Dated and Datable Manuscripts c. 737‐1600 in Cambridge Libraries. Cambridge, 1988, 2 dln. SADIK 1959 Marvin S. Sadik, ‘A Dutch Book of Hours Presented in Memory of Mrs. Thomas W. Lamont, Wadsworth Atheneum Bulletin, fifth series, no. 1 (Spring 1959), pp. 19‐24. SCHELLER 1991 R.W. Scheller, ‘From Meerman to Marrow: Two Hundred Years of Miniature Studies’, in VAN DER HORST & KLAMT 1991, pp. 3‐18.
237
Bibliografie
SCHELLER 1995 Robert W. Scheller, Exemplum: Model‐Book Drawings and the Practice of Artistic Transmission in the Middle Ages (ca. 900‐ca. 1470). Translated by Michael Hoyle. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1995. SCHELTEMA 1859 P. Scheltema, ‘Het klooster der Sint Paulus Broeders te Amsterdam’, Aemstel’s Oudheid of Gedenkwaardigheden van Amsterdam, dl. III. Amsterdam, 1859, pp. 41‐54. SCHILDER 1997 Marian Schilder (red.), Amsterdamse kloosters in de Middeleeuwen (tent. cat.). Amsterdam, 1997. SCHLUSEMANN e.a. 2000 Rita Schlusemann, Jos.M.M. Hermans and Margriet Hoogvliet (red.), Sources for the History of Medieval Books and Libraries (Boekhistorische reeks, 2). Groningen, 2000. SCHOENGEN, 1941 Michael Schoengen, Monasticon Batavum, dl. 1, De Franciscaanse Orden; dl. 2, De Augustijnsche Orden benevens de Broeders en Zusters van het Gemeene Leven (Verhandelingen der Nederlandsche Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, nieuwe reeks 45). Amsterdam, 1941. SCOTT 1996 Kathleen L. Scott, Later Gothic Manuscripts 1390–1490 (A Survey of Manuscripts Illuminated in the British Isles, volume 6 – general editor J.J.G. Alexander). London, 1996, 2 dln. SCOTT‐FLEMING 1989 Sonia Scott‐Fleming, The Analysis of Pen Flourishing in Thirteenth‐Century Manuscripts (Litterae textuales). Leiden etc., 1989. SMEYERS 1998 Maurits Smeyers, Vlaamse miniaturen van de 8ste tot het midden van de 16de eeuw. De middeleeuwse wereld op perkament. Leuven, 1998. STAHL 1993 Irene Stahl, Handschriften in Nordwestdeutschland: Aurich – Emden – Oldenburg. Wiesbaden, 1993. STAUBACH 1991 Nikolaus Staubach, ‘Pragmatische Schriftlichkeit im Bereich der Devotio moderna’, Frühmittelalterliche Studien 25 (1991), pp. 418‐461. STIRNEMANN 1990 Patricia Stirnemann, ‘Fils de la vierge. L’initiale à filigranes parisienne: 1140‐1314’, Revue de l’Art 90 (1990), pp. 58‐73. STOOKER & VERBEIJ 1997 Karl Stooker en Theo Verbeij, Collecties op orde. Middelnederlandse handschriften uit kloosters en semi‐ religieuze gemeenschappen in de Nederlanden (Miscellanea Neerlandica, XV, XVI). Leuven, 1997, 2 dln. STRUBBE & VOET 1991 Eg.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de Middeleeuwen en de Moderne Tijden in de Nederlanden. Brussel, 1991 (fotomechanische herdruk van de uitgave van 1960). THE GOLDEN AGE H.L.M. Defoer, A.S. Korteweg en W.C.M. Wüstefeld, The Golden Age of Dutch Manuscript Painting (tent. cat.). Introduction by J.H. Marrow. Stuttgart/Zürich, 1989. THE SPLENDOR OF THE WORD Jonathan J.G. Alexander, James H. Marrow, and Lucy Freeman Sandler; with the assistance of Elizabeth Moodey and Todor T. Petev, The Splendor of the Word: Medieval and Renaissance Illuminated Manuscripts at The New York Public Library. The New York Public Library/Harvey Miller Publishers, 2005. VAN BEEK 2008 Lydeke van Beek, ‘Ten love Godes ende tot salicheit der susteren. Kopiist Peter Zwaninc († 1493) en de boekcultuur bij de tertiarissen van Weesp in de tweede helft van de vijftiende eeuw’, Ons Geestelijk Erf 79 (2008), pp. 51‐81.
238
Bibliografie
VAN BERGEN 2007 Saskia van Bergen, De Meesters van Otto van Moerdrecht. Een onderzoek naar de stijl en iconografie van een groep miniaturisten, in relatie tot de productie van getijdenboeken in Brugge rond 1430. Amsterdam: F&V Boekservice/Eigen Beheer, 2007 (diss.). VAN DER HOEK 1989 Klaas van der Hoek, ‘De Noordhollandse verluchter Spierinck. Haarlem en/of Beverwijk, circa 1485‐ 1519’, in HERMANS 1989a, pp. 163‐182. VAN DER HOEK 2004 Klaas van der Hoek, ‘Antonis Rogiersz. uten Broec. Een verluchter uit Utrecht, werkzaam in de Zuidelijke en de Noordelijke Nederlanden’, Oud Holland 117 (2004), pp. 119‐136. VAN DER HORST 1989 K. van der Horst, Illuminated and Decorated Medieval Manuscripts in the University Library, Utrecht: An Illustrated Catalogue. ’s‐Gravenhage/Maarssen, 1989. VAN DER HORST & KLAMT 1991 K. van der Horst and J.‐Chr. Klamt (eds.), Masters and Miniatures. Proceedings of the Congress on Medieval Manuscript Illumination in the Northern Netherlands (Utrecht, 10‐13 December 1989) (Studies and Facsimiles of Netherlandish Illuminated Manuscripts, 3). Doornspijk, 1991. VAN DER WANSEM 1958 C. van der Wansem s.c.j., Het ontstaan en de geschiedenis der Broederschap van het Gemene Leven tot 1400 (Universiteit te Leuven, Publicaties op het gebied der Geschiedenis en der Philologie, 4e reeks, deel 12). Leuven, 1958. VAN DER KNAAP & VEERKAMP 1996 J.P.H. van der Knaap en L.M.W. Veerkamp, Uit de schemer van Hoorns verleden. De jaren 1300‐1536 (Hoornse Historische Reeks, 2). Hoorn: Vereniging Oud Hoorn, 1996. VAN DIJK 1984 R.Th.M. van Dijk, ‘Geert Grote en de Moderne Devotie. Een beweging van vernieuwde innerlijkheid in de late Middeleeuwen’, in Moderne Devotie, pp. 11‐36. VAN DIJK 1989 R.Th.M. van Dijk, De constituties der Windesheimse vrouwenkloosters vóór 1559. Bbijdrage tot de institutionele geschiedenis van het Kapittel van Windesheim (Middeleeuwse Studies, Bd. 3). Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen, 1989 (diss.). VAN DIJK 1990 R.Th.M. van Dijk, ‘Het getijdenboek van Geert Grote. Terugblik en vooruitzicht’, Ons Geestelijk Erf 64 (1990), pp. 156‐194 [= Album Ampe, 456‐494]. VAN DIJK 1993 R.Th.M. van Dijk, ‘Methodologische kanttekeningen bij het onderzoek van getijdenboeken’, in MERTENS 1993, pp. 210‐229. VAN DIJK 1996 R.Th.M. van Dijk, ‘Het literair erfgoed van de Moderne Devotie en de noodzaak van een spirituele hermeneutiek’, in HENDRIKMAN e.a. 1996, pp. 10‐26. VAN EEGHEN 1941 I.H. van Eegen, Vrouwenkloosters en begijnhof in Amsterdam van de 14e tot het eind der 16e eeuw. Amsterdam, 1941. VAN EEGHEN 1944 I.H. van Eeghen, ‘Het S. Paulus‐ of Paulusbroedersklooster te Amsterdam en het Kapittel van Utrecht, 1409–1579’. Jaarboek van het Genootschap Amstelodamum 40 (1944), pp. 19‐51. VAN ENGEN 2000 Hildo van Engen, ‘Het archief van het Kapittel van Utrecht’, Ons Geestelijk Erf 74 (2000), pp. 33‐49. VAN ENGEN 2006 Hildo van Engen, De derde orde van Sint‐Franciscus in het middeleeuwse bisdom Utrecht. Een bijdrage tot de institutionele geschiedenis van de Moderne Devotie. Hilversum, 2006 (diss.).
239
Bibliografie
VAN ENGEN & VERHOEVEN 2008 Hildo van Engen & Gerrit Verhoeven (red.), Monastiek observantisme en Moderne Devotie in de Noordelijke Nederlanden (Middeleeuwse Studies en Bronnen CX). Hilversum, 2008. VAN HEEL 1939 D. van Heel, ‘De tertiarissen van het Utrechtsche Kapittel’, Archief voor de geschiedenis van het Aartsbisdom Utrecht 63 (1939), pp. 1‐382. VAN KRIMPEN 1986 H. van Krimpen, Boek over het maken van boeken. Veenendaal, 1986 (nieuwe, herziene en vermeerderde uitgave). VAN WIJK 1940 N. van Wijk, Het getijdenboek van Geert Grote naar het Haagse handschrift 133 E 21. Leiden, 1940. VASKE 1988 B.A.M. Vaske, ‘De handschriften van het Haarlemse begijnhof’, Ons Geestelijk Erf 62 (1988), pp. 311‐ 348. VENNER 1985 J.C.C. Venner, ‘In vier Hollandse codices op zoek naar criteria voor lokalisering en datering van laatmiddeleeuwse handschriften’, in Chr. de Bakker, A.J. Geurts en A.G. Weiler (red.), Codex in Context. Studies over codicologie, kartuizergeschiedenis en laatmiddeleeuws geestesleven, aangeboden aan Prof. Dr. A. Gruijs. Nijmegen/Grave, 1985, pp. 319‐341. VERHEYDEN 1952‐1954 Prosper Verheyden, ‘Noord‐Hollandse boekbanden’, Het Boek, nieuwe reeks 31 (1952‐1954), pp. 197‐ 239. VERHOEVEN 1993 G. Verhoeven, ‘Kerkelijke Feestdagen in de late Middeleeuwen. Utrechtse en Delftse kalenders’, Holland, regionaal‐historisch tijdschrift 25 (1993), pp. 156‐173. VLESSING 1982 O. Vlessing, ‘De Collectie Weesp. Oorsprong en geschiedenis van een middeleeuws boekenbezit’, Tussen Vecht en Eem 12 (1982), pp. 113‐130. VOGELSANG 1899 Willem Vogelsang, Holländische Miniaturen des späteren Mittelalters (Studien zur deutschen Kunstgeschichte, 18). Strassburg, 1899. WEALE 1894 W.H. James Weale, Bookbindings and Rubbings of Bindings in the National Art Library, South Kensington Museum. London, 1898 (dl. 1), London, 1894 (dl. 2). WEILER 1984 A.G. Weiler, De getijden van de Eeuwige Wijsheid naar de vertaling van Geert Grote. Baarn, 1984. WIECK 1988 Roger S. Wieck, with essays by Lawrence R. Poos, Virginia Reinberg, John Plummer, The Book of Hours in Medieval Art and Life. London, 1988 (ook gepubliceerd als Time Sanctified: the Book of Hours in Medieval Art and Life. New York/Baltimore, 1988). WIERDA 1995a Lydia S. Wierda, De Sarijs‐handschriften. Studie naar een groep laat‐middeleeuwse handschriften uit de IJsselstreek (voorheen toegeschreven aan de Agnietenberg bij Zwolle). Zwolle, 1995 (diss.) WIERDA 1995b Lydia S. Wierda, Een getijdenboek uit het klooster Thabor. Leeuwarden, 1995. WIERDA 1996 L.S. Wierda, ‘Moderne devoten en hun boeken. Enkele observaties betreffende de boekproductie bij windesheimers en fraters’, in HENDRIKMAN e.a. 1996, pp. 98‐127. WIERDA 2006 Lydia S. Wierda, Catalogus van de handschriften, incunabelen en postincunabelen uit het bezit van de orde der Minderbroeders‐Kapucijnen in Nederland, nu aanwezig in de bibliotheek van de Theologische Faculteit Tilburg, Leuven, 2006
240
Bibliografie
WÜSTEFELD 1980 W.C.M. (= Helen C.) Wüstefeld, ‘Het Memorieboek van het Katrijnenklooster in Haarlem (hs. 70 H 53, K.B. Den Haag): een codicologisch‐historische studie’, Ons Geestelijk Erf 54 (1980), pp. 293‐333. WÜSTEFELD 1989 W.C.M. Wüstefeld, De boeken van de Grote of Sint Bavokerk. Een bijdrage tot de geschiedenis van het middeleeuwse boek in Haarlem (Hollandse Studiën, 24). Hilversum, 1989. WÜSTEFELD 1992 W.C.M. Wüstefeld (= H.W.)., ‘Het Van Adrichem‐handschrift’, Catharijnebrief 37 (maart 1992), pp. 2‐6. WÜSTEFELD 1993a W.C.M. Wüstefeld, Middeleeuwse boeken van Het Catharijneconvent. Zwolle, 1993. WÜSTEFELD 1993b W.C.M. Wüstefeld, ‘Delftse handschriftenproduktie en de boeken van de familie Van Assendelft’, Delfia Batavorum Jaarboek 1992. Delft 1993, pp. 9‐42 YPMA 1949 E. Ypma o.e.s.a., Het Generaal Kapittel van Sion. Zijn oorsprong, ontwikkeling en inrichting. Nijmegen/Utrecht, 1949 (diss.).
241
Bibliografie
242
Index geciteerde handschriften Aberystwyth, National Library of Wales Ms. Add. 494A...................................................................................106, 112, 115, 123, 139, 142, 144, 199, 202, 226 Ms. Add. 497A..........................................................................................................................................................141 Amsterdam, Bibliotheca Philosophica Hermetica BPH 152 .....................................................................................................................................................................173 BPH 164 ........................................................................................ 68, 69, 77, 82‐84, 137, 143, 165, 181, 182, 199, 202 Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (UvA) I D 65.................................................................................................................................. 68, 74, 76, 85, 199, 202, 226 I F 14...........................................................................................................................................................................137 I G 22............................................................................................................................................................................67 VIII D 27 ....................................................................................................................................................................136 XIV H 16................................................................................................................................................ 94, 96, 199, 203 Amsterdam, Vrije Universiteit, Universiteitsbibliotheek XV.05507.‐ ................................................................................................... 58, 139, 169, 171, 195, 197, 199, 203, 227 Birmingham, Central Library Ms. 091/MED/8 .........................................................................................................................................................141 Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België 106, 107, 204, 205 ......................................................................................................................................................169 4603 ........................................................................................................................................................ 58, 67, 199, 203 12081 ..........................................................................................................................................................................138 II 294 ..........................................................................................................................................................................138 II 7017 ............................................................................................................................................ 68, 76, 137, 199, 203 IV 44...........................................................................................................................................................................141 IV 671................................................................................................................................. 138, 150, 152, 182, 199, 204 IV 675................................................................................................................................. 138, 150, 179, 184, 199, 204 IV 1000.......................................................................... 68, 81, 83, 84, 87, 137, 143, 165, 181, 182, 188, 199, 204, 226 Cambridge, Fitzwilliam Museum Ms. 271.......................................................................................................................................................162, 199, 204 Ms. McClean 94 ............................................................18, 150‐154, 156, 157, 160, 165, 184, 188, 199, 205, 218, 227 Cambridge, Queens’ College Ms. 50......................................................................................................52, 58, 63, 65, 67, 81, 139, 185, 199, 205, 225 Chestnut Hill (Mass.), Boston College, Burns Library Ms. 86‐93 ................................................................................................................... 150, 152, 159, 165, 199, 205, 227 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek 70 E 21........................................................................................................................................................162, 199, 206 70 H 53..........................................................................................22, 106, 112, 121, 122, 124, 128, 199, 206, 212, 226 71 G 52 .......................................................................................................................................................................137 73 D 9 ....................................................................................................................................................................passim 73 G 1 ...........................................................................................................................................................98, 161, 195 74 G 6 ................................................................................................ 58, 64‐66, 169, 170, 195, 197, 199, 208, 225, 227 73 G 9 .........................................................................................................................................................162, 199, 207 73 G 18 ........................................................................................................................................68‐70, 85, 86, 199, 207 73 G 21 .......................................................................................................................................................162, 199, 208 73 G 32 .......................................................................................................................................................162, 199, 208 74 G 34 .................................................................................................................. 68, 84‐86, 88, 91, 188, 199, 209, 226 74 H 31.......................................................................................................................................................179, 199, 209 74 H 45............................................................................................................................... 150, 155, 160, 199, 209, 227 75 G 1 ...................................................................................................................................................................77, 174 75 H 39.......................................................................................................................................................................137 75 H 44................................................................................................................................................... 68, 81, 199, 210 76 G 10 .......................................................................................................................................................................138 77 L 55........................................................................................................................................ 106, 116, 125, 199, 210 78 F 1.......................................................................................................................................... 68, 71, 75, 76, 199, 210 79 K 11 ............................................................................................................................... 172, 173, 179, 199, 210, 227 129 C3 I‐III............................................................................................................ 68, 77‐79, 85, 86, 131, 199, 211, 226
243
Index geciteerde handschriften Den Haag, Koninklijke Bibliotheek (vervolg) 130 E 33...................................................................................................... 106, 112, 124, 125, 137, 143, 144, 199, 211 131 G 7 ...............................................................................................................................................................137, 172 133 D 3 ............................................................................................................................... 138, 150, 179, 184, 199, 211 133 D 6 ...............................................................................................................................................................144, 173 133 D 26 ...................................................................................................... 106, 112, 113, 122‐124, 199, 206, 212, 226 133 E 20.............................................................................................................................................. 173, 174, 199, 212 133 E 21......................................................................................................................................................................179 133 H 9....................................................................................................................... 106, 122, 123, 129, 199, 212, 226 Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum 10 D 41 ................................................................................................................................................... 68, 77, 199, 213 10 E 42......................................................................................................................... 92‐94, 96, 97, 103, 199, 213, 226 10 F 4..........................................................................................................................................................................136 10 F 6.........................................................................................................................................91, 93‐95, 199, 213, 226 Gent, Universiteitsbibliotheek, Centrale Bibliotheek hs. 1752 .................................................................................................................................................. 68, 76, 199, 213 Groningen, Universiteitsbibliotheek hs. 220 ...................................................................................................................... 58, 67, 88, 138, 142, 146, 199, 214 Haarlem, Stadsbibliotheek hs. 184 C 2 .........................................................................................................................................................137, 143 hs. 184 C 6 .................................................................................................................................................................137 hs. 187 C 17 .......................................................................................................................................................110, 127 Hartford (Conn.), Wadsworth Atheneum inv. nr. 1953.139........................................................................................................................ 163, 165, 199, 214, 227 ’s‐Heerenberg, Huis Bergh hs. 5 .................................................................................................................................... 68, 75, 76, 91, 199, 214, 226 Kampen, OLV‐ of Buitenkerk inv. nr. 2189................................................................ 58, 66, 67, 139‐141, 146, 147, 150, 177‐181, 199, 214, 225‐227 Kopenhagen, Koninklijke Bibliotheek Thott 550, 4o ..............................................................................................................................................................136 Leiden, Universiteitsbibliotheek BPL 2475........................................................................................................................................ 68, 81, 139, 200, 215 BPL 3074............................................................................................................................ 106, 112, 123, 144, 200, 215 BPL 3300....................................................................................................................................................................116 Ltk. 243 I......................................................................................................................................................................77 Ltk. 243 II...........................................................................................................................................................144, 173 Ltk. 260 .............................................................................................................................68, 71‐73, 131, 200, 215, 226 Ltk. 274 .......................................................................................................................... 41, 43, 116, 118, 215, 225, 226 Ltk. 290 ......................................................................................................................................................................141 Ltk. 335 ............................................................................................................................................ 92, 94, 96, 200, 216 Ltk. 1029 .......................................................................................................................................... 68, 82, 85, 200, 216 Ltk. 1219 .................................................................................................................... 106, 116, 123, 130, 200, 216, 226 Ltk. 2206 .................................................................................................................................... 106, 123, 124, 200, 217 Londen, British Library Add. 11432 ................................................................................................................................................................144 Add. 14328 ..........................................................................................................................................................77, 174 Add. 16951 ................................................................................................................................................................106 Add. 26659 ..................................................................................................................................................................77 Add. 30036 ..................................................................................................................................................................77 Add. 39639 ................................................................................................................................ 172, 173, 179, 200, 217 Luzern, Zentral‐ und Hochschulbibliothek Luzern KB P 13.qu....................................................................................................................... 56, 58, 63, 137, 142, 200, 217 Mons, Université de Mons, Bibliothèque Centrale, Fonds Puissant ms. 9...........................................................................................................................................................................137 New York, Public Library, Spencer Collection Ms. 152....................................................................................................................... 150, 152, 158, 165, 200, 217, 227
244
Index geciteerde handschriften Nijmegen, Universiteitsbibliotheek hs. 318 .................................................................................................................................57‐60, 63, 67, 165, 200, 218 Oldenburg, Landesbibliothek, Cim.I.79 ................................................................................................................... 58, 65, 67, 138, 142, 185, 200, 218 Oxford, Bodleian Library Ms. D’Orville 213 ............................................................................................................................. 150, 160, 200, 218 Ms. Marshall 125 .................................................................................................. 68, 77, 80, 81, 85, 86, 200, 219, 226 Ms. Rawl.c.12............................................................................................................................................................173 Oxford, Keble College Ms. 8................................................................................................................................... 57, 58, 63, 67, 165, 200, 219 Ms. 28.........................................................................................................................................................................137 Parijs, Bibliothèque nationale de France Néerlandais 28...................................................................................................................................... 94, 97, 200, 219 Néerlandais 108................................................................................................................................ 150, 184, 200, 219 Privé collectie The Golden Age, nr. 78........................................................................................................144, 172‐174, 179, 200, 219 Providence (Rhode Island), Brown University, John Hay Library Ms. 1400? C 28b ................................................................................ 57, 58, 63, 67, 104‐112, 126, 131, 142, 144, 145, .................................................................................................................... 169, 172, 173, 179, 193, 196, 200, 220, 226 Rotterdam, Centrale Bibliotheek hs. 96 E 15..................................................................................................................................................................138 hs. 96 G 8 ............................................................................ 58, 62‐64, 67, 139, 141, 176, 178, 179, 200, 220, 225, 227 Sint‐Petersburg, National Library of Russia hs. Gol. O.v.I. N 1.....................................................................................................................................................137 Stadsarchief en Athenaeumbibliotheek te Deventer Hs. I, 10 (11 L 2 KL)..................................................................................................................................................143 Stuttgart, Württembergische Landesbibliothek Cod. Brev. 80....................................................................................................................................68‐70, 85, 200, 220 Tilburg, Universiteitsbibliotheek TFK 9........................................................................................................................ 58, 63, 67, 165, 178, 179, 200, 221 Utrecht, Museum Catharijneconvent ABM h12b ................................................................................................................................. 164, 165, 200, 221, 227 ABM h25....................................................................................................................................................165, 200, 221 BMH h39 ...................................................................................................................................................165, 200, 222 BMH h47 ....................................................................................................................................... 68, 71, 139, 200, 222 BMH h48 ................................................................................................................................... 145, 173, 179, 200, 222 BMH h100 ......................................................................................................................................... 150, 152, 200, 222 BMH h161 ................................................................................................................. 106, 116, 119, 181, 200, 223, 226 Utrecht, Museum Catharijneconvent (vervolg) BMH SJ h161 ............................................................................................................................................................141 BMH Warm h92 G 7 .....................................................................................................................93‐95, 200, 223, 226 StCC h1..........................................................58, 61, 63, 67, 88, 138, 146, 147, 149‐151, 166, 182, 195, 200, 223, 225 Utrecht, Universiteitsbibliotheek cat. nr. 1041 (5.L.5) ........................................................................................................................... 145, 173, 200, 223 Weesp, Gemeentearchief III B 1 (bruikleen aan Gemeentemuseum Weesp onder inv. nr. 286)................................................162, 200, 224 IJmuiden, Asher Rare Books, cat. 27 nr. 73 .......................................................................................................................................... 173, 179, 181, 200, 224
245
Index geciteerde handschriften
246
Register Acht Jansdochter ..................................................................................................................................................................212 Aed dirc claesʹ wijf .................................................................................................................................................................43 Aernt Hoep en echtgenote Niese........................................................................................................................................224 Agnies Gherijtsdochter ................................................................................................................ 106, 112, 122, 124, 206, 212 Albert Ysbrants .....................................................................................................................................................................211 Alijt Heynendochter, mater in het Sint‐Luciaconvent in Amsterdam...............................................................58, 65, 208 Amsterdam: Begijnhof .............................................................................................................................................................85, 216 Regulieren ...........................................................................................................................................................82, 216 Sint‐Barbaraconvent ........................................................................................................................ 92, 94, 96, 97, 193 Sint‐Ceciliaconvent .............................................................................................. 68, 76, 85, 94, 96, 97, 193, 202, 203 Sint‐Jorishof ................................................................................................................................................................99 Sint‐Luciaconvent ..................................................................................................................................58, 94, 97, 193 Sint‐Margarethaconvent ............................................................................................. 42, 43, 54, 58, 68, 86, 191, 207 Sint‐Paulusconvent ........................ 15‐16, 19‐20, 26‐27, 42‐44, 58, 64, 68, 86, 91‐92, 94, 96‐99, 101, 103, 125, 126, ...............................................................131, 142, 146, 149, 152, 161, 166, 185‐186, 188‐191, 193‐195, 198, 202‐203, ............................................................................................................................... 205‐208, 210‐211, 213‐220, 222‐223 Andries Jansz, biechtvader in Het Oude Convent, Weesp .............................................................................................161 Anne Michielsdochter..............................................................................................................................................68, 82, 216 Anthoniesbroeders, Haarlem........................................................................................................................................99, 125 Antonis Rogiersz. uten Broec.......................................................................................................................... zie Verluchters Ave Willemsdochter, kopiiste, Begijnhof, Haarlem.........................................................................................................174 Bave [Gherijtsdochter], zuster van Agnies........................................................................................................................122 Bijbelvertaler van 1360.........................................................................................................................................................211 Boekband: ‘Haarlemse molentjes’‐stempeling ................................................................................................................206, 211 paneelstempel ‘Christus in sarcofaag met lijdenswerktuigen’ ..........................................................................218 paneelstempel ‘Christus Salvator’ .........................................................................................................................211 paneelstempel ‘Johannes de Doper’ ......................................................................................................................219 paneelstempel ‘Lam Gods’, algemeen...................................................................................................167, 181, 197 paneelstempel ‘Lam Gods’, type I, Hoorn of omgeving............................................. 181, 183, 204, 205, 211, 219 paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.a.1, Haarlem of omgeving ........................ 143, 182, 202, 204, 212, 223, 224 paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.b.2, Haarlem of omgeving ........................................................................212 paneelstempel ‘Lam Gods’, type III.c.1, Hoorn of omgeving ............................................................182, 204, 223 paneelstempel type III.d, Hoorn of omgeving .....................................................................................................209 paneelstempel ‘Maria met Kind’............................................................................ 143, 182, 202, 212, 217, 218, 220 paneelstempel ‘Maria in de Zon’ ...........................................................................................................................203 paneelstempel ‘Respice finem’ ...............................................................................................................................211 Bout psalter‐getijdenboek ...........................................................................................................................................172, 210 Broeder Peter, priester in het Sint‐Paulusconvent in Amsterdam ................. 15, 27, 31, 43, 54, 58, 68, 86, 190, 191, 207 Broeders en zusters van het Gemene Leven .......................................................................................................................98 Broeders van het Gemene Leven..........................................................................................................................................98 Byvanck, A.W. ..................................................................................................................................................................16, 23 Byvanck‐project .................................................................................................................................... 16, 17, 23, 25, 133, 181 Cisterciënzer Orde................................................................................................................................................................100 Computistische cirkels........................................................................17, 18, 58, 106, 111, 112, 116, 137, 139, 172, 202, 220 Conradus de Ebersbach .......................................................................................................................................................162 Delaissé, L.M.J.......................................................................................................................................................................134 Delft, Sint‐Agathaconvent ...................................................................................................................................................162 Diewer Alberts wijf ..............................................................................................................................................................211 Dochters Van Persijn, Begijnhof, Amsterdam ....................................................................................................................68 Dyewer Arnt van houen dochter tutrecht...................................................................................................................85, 209 Dyewer arnt van hovendr. ....................................................................................................................................................68 Elizabet Jans van Persijnsdochter.........................................................................................................................................82 Enkhuizen, Sint‐Claraconvent .................................................................................................................... 106, 123, 124, 217
247
Register Florens Radewijnsz ................................................................................................................................................................98 Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht .............................................................................................................98 Geert Grote........................................................................................................................................................ 21, 98, 175, 185 Gerlach Peters ...............................................................................................................................................................162, 208 Gethsemane Meester........................................................................................................................................ zie Verluchters Gherijt Martijnsz...........................................................................................................................................................122, 206 Godfried van Wevel .............................................................................................................................................68, 82, 94, 96 Gouda, Sint‐Margarethaconvent ........................................................................................................................................162 Grebber Dircsz ................................................................................................................................................................43, 191 Gregorius de Grote.......................................................................................................................................................162, 204 Haarlem: Groot Begijnhof ........................................................................................................................................................174 Groot Begijnhof, Sint‐Agnesconvent .....................................................................................................................174 Groot Begijnhof, Alijt Florijsdochterconvent........................................................................................................144 Groot Begijnhof, Alijt Heer Hughendochterhuis.................................................................................................174 O.L. Vrouw Visitatie................................................................................................................................................127 Reguliere kanunniken .............................................................................................................................110, 127, 187 Sint‐Anthonius Boomgaard ...................26, 99‐101, 103, 105, 125‐127, 131, 142, 147, 173, 186, 187, 189, 193, 196 ......................................................................................................................202, 203, 206, 210‐217, 219‐221, 223, 224 Sint‐Bavokerk ...........................................................................................................................................125, 127, 137 Sint‐Catharinaconvent................................................................................................. 23, 106, 112, 122, 124, 206, 21 Sint‐Margarethaconvent ................................................................................... 42, 43, 68, 77, 85, 116, 131, 221, 215 Haarlems Regulierenmissaal ......................................................................................................................................110, 127 Handen penwerkverluchters: hand A, penwerkverluchter HS 1 ......................................................31, 36, 44‐45, 48‐49, 54‐55, 68, 71, 75, 82, 207 hand B, penwerkverluchter HS 1 .............................................................................. 31, 36, 44‐45, 54‐56, 68‐69, 207 handen A‐F in Cambridge, Fitzwilliam Museum, McClean 94 ................................. 151, 153, 154, 156, 157, 205 als hand C in Cambridge, Fitzwilliam Museum, McClean 94 ...........................................................................218 als hand D in Cambridge, Fitzwilliam Museum, McClean 94 ...........................................................................222 als hand F in Cambridge, Fitzwilliam Museum, McClean 94 ............................................................................209 Heer pater gherith, socius en biechtvader in het Oude Convent, Weesp ......................................................................161 Heiligenkalender: Adelbertus (Adelbert) .....................................................................................................................................141, 144 Agatha, Gertrudis, Margaretha, en paus Clemens (AGMC‐groep) .......................................... 106, 124, 131, 144 Augustijn paus (in plaats van Augustijn bisschop).............................................................................................138 Bavo ................................................................................................................................................................... 141‐144 Beda priester en Germaen bisscop, verwisseling van namen ............................................................................144 Cyriacus ...................................................................................................................... 58, 137, 138, 145, 146, 209, 214 Cyrus en Johannes ...................................................................................................................................................135 Domicius en Sabina .................................................................................................................................................136 Erassimus (= Herasmus) .........................................................................................................................................144 Germaen bisscop ...........................................................................................................zie Heiligenkalender ‐ Beda Gummarus ........................................................................................................................................ 137, 138, 145, 211 Ignatius......................................................................................................................................................................138 Jeroen................................................................................................................................................................. 142‐144 Julius ..........................................................................................................................................................................135 Lebuïnus............................................................................................................................................................139, 144 Lebuijn. Radbodus Alb’tus .....................................................................................................................................139 Metranus ........................................................................................................................................... 135, 138, 142, 144 Pancraes ...................................................................................................................................................................139 Pancraes.nereus ende achilleus. .....................................................................................................................139, 140 Panthaleon ........................................................................................................................................................136, 194 Quirinus en Balbina .................................................................................................................................................137 Remigius ...................................................................................................................................................141, 143, 144 Restores (Restoris)..................................................................................................... 144, 145,173, 174, 179, 194, 196 Sarijs...........................................................................................................................................................135, 136, 144 West‐Friese reeks heiligen ................. 58, 137, 138, 145, 146, 149, 150, 151, 160, 166, 182, 184, 187, 188, 194, 197
248
Register Heiloo, Sint‐Johannes Baptista in huis De Blinken ..........................................................................................................100 Henricus Suso ................................................................................................................................................... 58, 67, 203, 219 Henricus van Aernhem .......................................................................................................................................................169 Hervicus Teutonicus ....................................................................................................................................................162, 207 Heynrick Jansdochter van Persijn ........................................................................................................................................82 Holtmeer, Mariënberg ...........................................................................................................................................................98 Hoorn: Nieuwlicht bij Blokker.............................................................................................................................................160 Sint‐Pietersdal (Vallis Sancti Petri) .................... 26, 100, 149, 151‐152, 158‐160, 166, 187, 194, 204‐205, 209, 211, ............................................................................................................................................................. 217‐219, 222‐223 Hughe Gherijtz, Noordwijk ................................................................................................................................................106 Intervaltafel ........................................................................................................... 68, 69, 82, 83, 173, 202, 203, 205, 210, 218 Jacobus de Voragine............................................................................................................. 11, 30, 58, 68, 162, 191, 206, 210 Jan Buyes, Monnickendam..................................................................................................................................................152 Jan Claeszdochter van Persijn...............................................................................................................................................82 Jan gheritz’ van campen, socius van de biechtvader van het Oude Convent in Weesp ..............................................161 Jan Gherijtsz, broer van Agnies ..........................................................................................................................................122 Jodocus Johannis ..................................................................................................................................................................110 Johan Scutken..................................................................................................................................................................77, 213 Johannes Cassianus ..................................................................................................................................................94, 96, 216 Johannes de Beka..................................................................................................................................................................116 Johannes de Tambaco ......................................................................................................................................................92, 94 Johannes Doevonis de Scoerl ............................................................................................................ 92, 94, 97, 186, 193, 213 Johannes Ruusbroec .................................................................................................................................................68, 69, 207 Jordanus van Quedlinburg .....................................................................................................................................94, 96, 203 Judocus Johannis ..........................................................................................................................................................127, 187 Kapittel van Utrecht...................................................26, 42, 91, 94, 97‐99, 101, 103, 125, 126, 149, 162, 186, 189, 191, 193 Katheryn Pietersdochter......................................................................................................................................................210 Katheryn Ysbrantsdochter ..................................................................................................................................................210 Katrijn Willemsdochter, kopiiste, Begijnhof, Haarlem....................................................................................................174 Koenraad van Ebersbach.....................................................................................................................................................224 Koorpsalter van Heemskerk ...............................................................................................................................................137 Kruisheren, Orde van de – .................................................................................................................. 100, 160, 166, 194, 205 Kruitwagen, pater Bonaventura –. .............................................................................................................................134, 135 Leeshulpen: bladwijzers in de vorm van een donkerrood koordje .........................................................................................223 bladwijzers in de vorm van een rood of groen draadje ..............................................................................203, 208 witte leeslinten, bevestigd aan kapitaal ................................................................................................................222 Linnenweversmissaal ..................................................................................................................................................137, 143 Maarri iansdochter ...................................................................................................................................................68, 81, 219 Machtelt Dirxdochter, mater in het Sint‐Margarethaconvent, Amsterdam........................................ 43, 54, 58, 191, 207 Marrow, James H....................................................................................................................................................................24 Meesters ............................................................................................................................................................ zie Verluchters Memorieboek Klooster Bethlehem, Hoorn .......................................................................................................................137 Memorieboek Oude Convent, Weesp....................................................................................................................70, 98, 161 Memorieboek Sint‐Catharinaconvent, Haarlem................................................................. 22, 106, 112, 122, 124, 206, 212 Memorieboek Sint‐Luciaconvent, Amsterdam...........................................................................................................65, 208 Meylant Jacop die walendochter ................................................................................................................................150, 209 Monnickendam, Sint‐Salvator (Galilea Minor) nabij – ....................................................................................................100 Muiden, Sint‐Catharinaconvent .........................................................................................................................................206 Naarden (Oud‐Naarden), Sint‐Vitus .................................................................................................................................100 Nicolaas IV, paus –.................................................................................................................................................................97 Norbertijnen, Orde van de – .......................................................................................................................................100, 126 Paulusbroeders ....................................................................................................................................... 99, 151, 152, 187, 205
249
Register Penwerkdecoratie ................................................................................................................................................................zie ook Handen broeder Meynaert‐penwerk....................................................................................................................................137 combinatie‐stijl .................................................................................................................................................114, 116 Delftse stijl.................................................................................................................................................................210 doorn/rijg‐penwerk ......................................................................................... 103, 104, 116, 117, 123, 127, 131, 217 fonteinen‐penwerk............................................. 104, 106, 111, 116‐118, 123, 131, 137, 144‐145, 172‐173, 179, 196, ..............................................................................................................................209‐210, 212, 215, 217, 220, 222‐224 geometrisch‐penwerk..............................................................................................................................142, 144, 220 grof‐blad/wimper‐penwerk....................................................................................................................150, 184, 217 Haarlemse groep ...................................................................................... 202, 206, 210, 211, 212, 215, 216, 217, 223 Haarlems Regulierenmissaal‐penwerk .....................83, 106, 110‐112, 114, 116, 117, 123, 131, 142,,173, 187, 193 .................................................................................................................................................... 202, 210‐212, 220, 223 Hoornse groep.................................................................................................................................. 204, 205, 218, 222 L‐lijnen‐penwerk........................................................................................................................................................14 masker‐penwerk, .......................................................................................................................................................11 ................................................................................................................ zie ook Penwerkdecoratie ‐ tronie‐penwerk Providence‐penwerk ................................ 104, 105, 108, 109, 110, 111, 112, 113, 125, 131, 173, 186, 187, 212, 220 S‐slinger‐penwerk............................................................................................................................ 150, 184, 204, 219 ‘thorn‐and‐stitch’ penwork’...............................................................zie Penwerkdecoratie ‐ doorn/rijg‐penwerk tronie‐penwerk: ............................................................................................................................................11, passim tronie‐penwerk (kerngroep) ............................................................203, 205, 208, 214, 217, 218, 219, 220, 221, 223 tronie‐penwerk (nevengroep) .........................................202, 203, 204, 207, 210, 211, 213, 214, 215, 219, 220, 222 tronie‐penwerk (voorloper) ............................................................................................................ 203, 213, 219, 223 Utrechtse groep ........................................................................................................................................214, 221, 222 Peter Dircxz, in 1474 minister van het Sint‐Paulusconvent ................................................................................43, 54, 191 ...................................................................................................................................................... zie ook Broeder Peter Petrus Zwaninc.................................................................. 26, 70, 149, 161, 162, 166, 187, 189, 194, 204, 206, 207, 208, 224 Premonstratenzers, Orde van de –.....................................................................................................................................100 Randdecoratie, geschilderd: Haarlemse acanthus‐rand ...............................................................................................................................142, 220 kaardenbollen...............................................................................................................................................57, 59, 218 strooiranden..............................................................................................................................................................220 takkenbossen .................................................................57, 63, 112, 123, 139, 172, 173, 179, 209, 215, 217, 219, 220 Reguliere Kanunniken .............................................................................................................................................86, 98, 100 Richard van Sint‐Victor ...........................................................................................................................................94, 97, 219 Roelof Wacxen ................................................................................................................................................................81, 219 Sloterdijk, Groot Begijnhof..................................................................................................................................................212 Spierinc ............................................................................................................................................................. zie Verluchters Supra montem, bulle – .............................................................................................................................................................97 Theodericus de Apolda ...............................................................................................................................................162, 208 Usuardus ................................................................................................................... 41, 43, 106, 112, 116, 122, 124, 206, 215 Utrecht: Buurkerk ...........................................................................................................................................................165, 222 Mariakerk..................................................................................................................................................................222 Nieuwlicht, kartuizers.............................................................................................................................................169 Sint‐Ceciliaconvent, tertiarissen.............................................................................................................................162 Sint‐Maria en de Twaalf Apostelen, regulieren ...........................................................................................169, 187 Vredendaal buiten Utrecht .....................................................................................................................................162 Van Persijn, Jans dochters – ................................................................................................................................................216 Verheijden, Prosper..............................................................................................................................................................181
250
Register Verluchters: Alexandermeester ................................................................................................................................................82, 83 Antonis Rogiersz. uten Broec ................................................................................................. 152, 165, 214, 218, 221 Gethsemane Meester ........................................................................................................................... 82, 83, 202, 204 Meester Azor ......................................................................................................................................................82, 202 Meester van de Bostonse Stad Gods.............................................................................................. 152, 214, 218, 221 Meesters, Utrechtse –...............................................................................................................................................209 Meesters van de Haarlemse Bijbel .............. 61, 63, 149, 172, 173, 202, 205, 209, 210, 215, 217, 219, 220, 221, 223 Meesters van de Suffragia.........................................................................................................................64, 173, 220 Meesters van Gijsbrecht van Brederode ....................................................... 151, 152, 164, 165, 188, 205, 210, 221 Meesters van Otto van Moerdrecht .........................................................................................................63, 210, 217 Meesters, Zwarte Ogen – ........................................................................................................................................141 Spierinc................................................................................................................................................................18, 141 Vollenhove, Sint‐Janskamp bij –...........................................................................................................................................98 Weesp: Oude Convent ..................................... 26, 68, 70, 85, 98, 149, 161, 162, 166, 187, 189, 194, 204, 206, 207, 208, 224 Sint‐Johannes Evangelista.............................................................................................. zie Weesp ‐ Oude Convent Wermboud van Boskoop.....................................................................................................................................................162 Zusters van het Gemene Leven ....................................................................................................................................99, 162
251
Register
252
Verantwoording afbeeldingen De afbeeldingen zijn gebaseerd op foto’s die als studiemateriaal zijn aangeschaft of ter beschikking zijn gesteld. Aberystwyth, National Library of Wales .................................................................................................................... afb. 45 Amsterdam, Universiteitsbibliotheek (UvA).............................................................................................................. afb. 28 Amsterdam, Vrije Universiteit (UBVU)....................................................................................................................... afb. 65 Brussel, Koninklijke Bibliotheek van België.......................................................................................................... afb. 33, 34 Cambridge, Fitzwilliam Museum .............................................................................................................. afb. 54, 55, 57, 58 Cambridge, Queens’ College .................................................................................................................................. afb. 17, 18 Chestnut Hill, Boston College, Burns Library ............................................................................................................ afb. 60 Den Haag, Koninklijke Bibliotheek....................................... afb. 1‐11, 13‐16, 24a, 25, 30, 31, 35, 43, 44, 49‐51, 56, 64, 66 Den Haag, Museum Meermanno‐Westreenianum ................................................................................................ afb. 36ac Hartford (Conn.), Wadsworth Atheneum................................................................................................................... afb. 61 ’s‐Heerenberg, Huis Bergh............................................................................................................................................ afb. 29 Kampen, OLV‐ of Buitenkerk ................................................................................................................. afb. 24bc, 53, 68, 69 Leiden, Universiteitsbibliotheek........................................................................................................... afb. 12, 26, 27, 46, 52 New York, Public Library, Spencer Collection........................................................................................................... afb. 59 Nijmegen, Universiteitsbibliotheek ....................................................................................................................... afb. 19, 20 Oxford, Bodleian Library .............................................................................................................................................. afb. 32 Providence, Brown University, John Hay Library ................................................................................................afb. 38‐41 Rotterdam, Centrale Bibliotheek ............................................................................................................................ afb. 22, 67 Utrecht, Museum Catharijneconvent................................................................................................. afb. 21, 36b, 47, 52, 62
253
254