Voorwoord Aangezien het onderwerp van dit onderzoek voor een buitenstaander erg lastige materie is om te begrijpen, ben ik daarom dank verschuldigd aan de mensen die mij hebben geholpen om dit rapport tot stand te brengen. Ik wil beginnen met Kenniscentrum NoorderRuimte voor het faciliteren van een goede werkomgeving waar kennisdeling centraal staat. In het bijzonder wil ik Jannie Rozema, senior onderzoeker bij Kenniscentrum NoorderRuimte, bedanken. Op het eerste gesprek dat wij hadden, was ik blij verrast door haar passie voor Groningse dorpen en haar vastberadenheid om deze dorpen zelfstandiger te maken. Ik had besloten dat ik met mijn HumanTechnology achtergrond wilde meehelpen om deze dorpsgemeenschappen te ondersteunen in het najagen van hun doelen. Tijdens het gehele proces kreeg ik ondersteuning en feedback zodat ik niet verdwaalde in de wereld van rapporten en theorie die wel erg interessant, maar niet relevant waren. Ik zal ook de momenten niet vergeten dat als ik een vraag had, en nog voor ik deze vraag kon stellen, de blik in Jannie haar ogen de vraag al beantwoorde. Daarnaast wil ik graag Richard Vos, mijn begeleider en beoordelaar vanuit de opleiding Human-Technology bedanken. In het begin was het lastig voor mij om alle informatie op te nemen omdat de communicatie op vrij abstract niveau was. Gedurende het afstudeerproces merkte ik dat langzamerhand steeds meer puzzelstukjes op hun plaats begonnen te vallen. Dit kwam voornamelijk door de (extra) tijd die Richard voor mij had vrijgemaakt, dank daarvoor. Mijn dank gaat ook uit naar de Gemeente Loppersum. Ik wil voornamelijk Henk Medema en Marleen Hazenberg bedanken voor de tijd die ze hebben vrijgemaakt om mij van informatie te voorzien en voor de gastvrijheid ik heb mogen ervaren tijdens de bezoeken aan het gemeentehuis. Als laatste wil ik Chris Bakker en Elsbeth Aalbers, mijn mede-afstudeerders bedanken. De wekelijkse feedback die ik van jullie heb gekregen en de adviezen om bepaalde rapporten te lezen, hebben mij geholpen om de kwaliteit te verbeteren. Daarnaast was het ook fijn om te weten dat ik niet als enige bezig was aan het toch wel lastige maar zeker ook uitdagende project van het afstuderen.
1
Samenvatting Dit document dient als leidraad voor het advies dat uitgebracht zal worden aan de gemeente Loppersum. Er wordt gekeken hoe ondersteuning geboden kan worden aan de dorpsgemeenschapen in de gemeente Loppersum om de Sociale Binding en Onderlinge Dienstverlening te versterken. In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) proberen veel gemeenten en welzijnsinstellingen in plaats van alleen professionals, ook buren en buurtgenoten bij het welzijn van kwetsbare bewonersgroepen te betrekken. Dit wordt gedaan door middel van decentralisatie van de zorg. In plaats van dat alles gefinancierd wordt door de Rijksoverheid krijgen nu de gemeenten zelf geld om het te regelen. Door de decentralisatie komen er als het ware kleinere overheden die alles in goede banen moeten leiden. Het Beleidsplan 4D’s geeft aan hoe de decentralisaties van Jeugdzorg en AWBZ en de invoering van de Participatiewet en het Passend Onderwijs voor de gemeenten eruit zullen gaan zien (DAL Gemeenten, 2014). In dit beleidsplan staat nog niet specifiek aangegeven welke initiatieven de gemeente van haar inwoners verwacht. Het doel is als het ware een `Sociale Innovatie’ te bewerkstelligen in de dorpsgemeenschappen. Dit houdt in dat de inwoners en dorpsgemeenschappen onderling meer sociale binding moet zien te bewerkstelligen. De achterliggende gedachte hierbij is dat een gemeenschap onderling meer voor elkaar moet gaan zorgen om zo het rijk en de gemeente te ont-zorgen met betrekking tot hulp aan hulpbehoevenden in de samenleving. Dit betekent dat er gezocht moet worden naar manieren om de sociale binding in de gemeenschappen te versterken. De vraag die naar voren komt is of de dorpsgemeenschappen deze veranderingen wel kunnen, willen en gaan uitvoeren en of ze deze verantwoordelijkheden kunnen dragen. Hier ligt ook een uitdaging voor het onderzoek.
‘’Op welke manier kan de gemeente van buitenaf ondersteuning bieden aan een dorpsgemeenschap om de sociale binding en onderlinge dienstverlening te versterken?’’ Om de onderlinge dienstverlening te versterken zal er eerst gekeken moeten worden naar welke aspecten er invloed op hebben. Hoe zit de gemeenschap in elkaar, welke invloed heeft de samenhang van de gemeenschap op het individu en op de onderlinge dienstverlening? Hiernaast is het ook belangrijk te weten hoe de overheid tegen burgerschap aankijkt. Om hier een duidelijker beeld van te krijgen zijn er de volgende deelvragen opgesteld: -
Door wie wordt bijgedragen aan sociale binding en onderlinge dienstverlening in een dorp en op welke manier wordt dit gedaan? Welke vaardigheden hebben dorpsbelangenorganisaties in de gemeente Loppersum om bij te dragen aan de participatiesamenleving? Welke ondersteuning is noodzakelijk om de participatiesamenleving te kunnen realiseren?
Na een uitgebreid literatuuronderzoek, zijn deze drie vragen voorgelegd in focusgroep-sessies met de verschillende dorpsbelangenverenigingen. Hieruit is naar voren gekomen dat de gemeente de dorpsbelangenverenigingen op drie manieren kan ondersteunen om de sociale binding en onderlinge dienstverlening te versterken. Hierin is onderscheid gemaakt tussen; praktische ondersteuning, persoonlijke ondersteuning en financiële ondersteuning. Er kan gesteld worden dat als er door de gemeente op de juiste manier geïnvesteerd wordt in de leefbaarheid van het dorp, dit de motivatie voor inzet van vrijwillige participatie in het dorp zal verhogen. Dit zal leiden tot een grotere zelfredzaamheid van het dorp en haar gemeenschap.
2
Om van buitenaf ondersteuning te kunnen bieden moet er eerst gekeken worden wat in de dorpsgemeenschap zelf opgevangen kan worden. De hulpvragen die op dit moment worden opgevangen door de gemeenschap zijn vaak kleinschalig en praktisch of persoonlijk van aard. Indien er sprake is van Multi-problematiek of zware financiële problemen worden de inwoners doorverwezen naar het WMO-loket van de gemeente. De dorpsgemeenschappen hebben aangegeven dat ze willen gaan inventariseren welke verenigingen, vaardigheden en kennis beschikbaar is in het dorp. Hoe dit moet gebeuren is nog niet concreet. De gemeente kan als overkoepelend orgaan handvaten bieden aan de dorpsbelangenorganisaties om dit uit te voeren. Daarnaast is het van belang dat dorpsbelangenorganisaties in het begin ondersteund worden tijdens de gesprekken met professionals uit het werkveld. De leefbaarheid van een dorp hangt sterk samen met de faciliteiten in het dorp. Faciliteiten zoals een dorpshuis, dorpsschool of een kerk zijn essentieel in het samenkomen van de inwoners. Deze sociale aspecten hebben een positief effect op de Sociale Binding binnen de gemeenschap. De zelfredzaamheid van een gemeenschap wordt hierdoor vergroot waardoor meer hulpvragen binnen het netwerk van het hulpbehoevende opgelost kunnen worden. Hoewel de betrokken partijen (inwoners of beleidsmedewerkers) uit dit onderzoek allemaal een sterke binding hebben met de gemeente Loppersum, zou dit onderzoek als casus gezien kunnen worden voor andere dorpsgemeenschappen in Nederland. De veranderingen in de gemeenschappen als gevolg van de decentralisatie van de zorg zullen ook daar merkbaar zijn. Daarom is het des te belangrijker dat de gemeente blijft investeren om sterke en zelfstandige dorpen te creëren die de ruggengraat van de gemeente vormen. Trefwoorden: Burgerschap. Dorpsgemeenschap, onderlinge hulp, ondersteuning, sociale binding, transitie, WMO, zelfredzaamheid.
3
Inhoudsopgave VOORWOORD ............................................................................................................................... 1 SAMENVATTING .......................................................................................................................... 2 BEGRIPPENLIJST .......................................................................................................................... 5 1 INLEIDING ............................................................................................................................................. 6
1.1 INTRODUCTIE ........................................................................................................................ 6 1.2 THEORETISCH KADER ............................................................................................................. 7 1.2.1 Burgerschap ............................................................................................................... 8 1.2.2 Sociaal Domein .......................................................................................................... 8 1.2.3 Sociale Binding .......................................................................................................... 8 1.2.4 Effecten Van Sociale Binding .................................................................................... 9 1.2.5 Verschillende Vormen Van Lokale Inzet Voor Een Dorp ........................................ 11 1.2.6 Inzet Voor Omgevingskwaliteit Van De Woonomgeving ...................................... 13 1.2.7 Rollen Bij Initiatieven ............................................................................................... 14 1.2.8 Hulp Aan Kwetsbare Dorpsgenoten ....................................................................... 15 1.2.9 Sociale Hulpbronnen Voor Het Individu .................................................................16 1.2.10 Verschillende Hulpvragen ......................................................................................16 1.2.11 Samenvatting...........................................................................................................18 2 METHODEN ......................................................................................................................................... 19
2.1 INTERVIEWS .........................................................................................................................19 2.2 FOCUSGROEPSESSIES ............................................................................................................19 2.3 MINDMAPPING ................................................................................................................... 20 2.4 EXPERTINTERVIEWS............................................................................................................. 20 3 RESULTATEN....................................................................................................................................... 21
3.1 Deelvraag 1 ............................................................................................................. 21 3.2 Deelvraag 2................................................................................................................. 25 3.3 Deelvraag 3 ................................................................................................................ 28 3.4 Algemene Resultaten ................................................................................................. 31 4 DISCUSSIE .......................................................................................................................................... 32
4.1 Onderlinge Dienstverlening Versterken ................................................................... 32 4.2 Soorten Ondersteuning ............................................................................................ 33 4.3 Keuze Voor Hulpmiddel Ondersteuning .................................................................. 34 BIBLIOGRAFIE ....................................................................................................................................... 35 BIJLAGE 1 – TOEGANG TOT HULPBRONNEN ...................................................................................... 38 BIJLAGE 2 – FACTOREN VERLENEN INFORMELE ZORG ..................................................................... 39 BIJLAGE 3 – BEANTWOORDINGSPROCES HULPVRAGEN .................................................................. 40 BIJLAGE 4 – GEHOUDEN FOCUSGROEPSESSIES ................................................................................. 41 BIJLAGE 5 – DRAAIBOEK FOCUSGROEPSESSIE .................................................................................. 42 BIJLAGE 6 – MINDMAPPING ................................................................................................................ 46
4
Begrippenlijst Beleidsplan 4D’s - geeft aan hoe de decentralisaties van Jeugdzorg en AWBZ en de invoering van de Participatiewet en het Passend Onderwijs voor de gemeenten Loppersum, Appingedam en Delfzijl eruit zullen gaan zien. Bewonersinitiatief - een organisatie die een maatschappelijk doel nastreeft waarbij bewoners zelf de initiatiefnemer zijn. Een deel van de bewonersinitiatieven ontvangt subsidie van de overheid, er zijn ook bewonersinitiatieven die geheel particulier gefinancierd zijn. Dorpsbelangenorganisatie – een vereniging van inwoners om de belangen van het dorp bij de gemeente te vertegenwoordigen. Een dorpsbelangenorganisatie is ook een platform waar inwoners, al dan niet gesteund door gemeenten, een visie formuleren op het dorp. Gemeenschap – een organisatie of systeem gecreëerd door mensen en varieert in grootte en omvang. Hierbij worden gemeenschappelijke belangen, waarden, problemen, meningen en verwachtingen samengebracht. Een dorp kan uit meerdere gemeenschappen bestaan. Hulpvraag – een verzoek van een individu naar haar omgeving. In dit onderzoek wordt er onderscheid gemaakt tussen drie soorten hulpvragen, namelijk praktische, persoonlijke en financiële hulpvragen. Onderlinge Dienstverlening – het verlenen van diensten of adviezen binnen een bepaalde gemeenschap zonder inmenging van externe partijen. Ondersteuning – hulp in de vorm van goederen, diensten en financiële tegemoetkomingen aan personen of gemeenschappen die in nood verkeren. Participatiesamenleving - of doe-democratie is een samenleving waarin iedereen die dat kan verantwoordelijkheid neemt voor zijn of haar eigen leven en omgeving, waarbij de overheid geen of slechts een faciliterende rol speelt. Omdat het woord recent werd geïntroduceerd kent het nog geen vaste definitie. Sociaal Domein – in het beleidsplan de 4D’s is het als volgt omschreven: Onder het sociaal domein verstaan wij de verschillende levensgebieden van mensen. Deze levensgebieden betreffen: werk en inkomen, onderwijs, vrije tijd, maatschappelijke en sociale participatie, opvoeden en opgroeien, fysieke en geestelijke gezondheid, veiligheid, wonen en mobiliteit. Sociale Binding – ook wel Sociale Samenhang of Sociale Cohesie genoemd, verwijst naar de binding en de onderlinge betrokkenheid of solidariteit die mensen hebben in een sociaal systeem. Kenmerken hiervan zijn groepsidentificatie, samenhorigheidsgevoelens, intensieve contact tussen leden, veel onderlinge vertrouwen, gedeelde normen en waarden en participatie in het groepsleven. Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) - een Nederlandse wet die per 1 januari 2015 is ingevoerd, en is de opvolger van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die per 1 januari 2007 is ingevoerd. De wet vormt de basis van het stelsel van Zorg en Welzijn. Dit stelsel bestaat naast de Wmo 2015 ook uit de Wet langdurige zorg (Wlz) en de Zorgverzekeringswet (Zvw).
5
1 Inleiding 1.1 Introductie In het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) zijn de gemeenten en welzijnsinstellingen niet meer als enige verantwoordelijk voor het welzijn van kwetsbare bewonersgroepen. In plaats van alleen professionals wordt er een beroep gedaan op de familie, buren en buurtgenoten bij het ondersteunen van deze kwetsbare bewonersgroepen. De overheid wil een groter beroep gaan doen op de burger om zo de verzorgingsstaat in stand te houden. Met name door de economische crisis komt er meer druk op de overheid als verzorgingsstaat. Het kabinet wil dat er meer aandacht komt voor de eigen verantwoordelijkheid van de burger in de maatschappij. ‘’Via burgerparticipatie (overheidsparticipatie waarbij de burger wordt geholpen om zijn initiatieven uit te voeren) zou de legitimiteit van het beleid kunnen worden vergroot: het draagvlak zou groeien, de kloof tussen burger en overheid afnemen’’ (Veldheer, 2012). Deze verantwoordelijkheid van de burger komt meer naar voren door middel van decentralisatie van verschillende onderdelen, bijvoorbeeld de zorg. In plaats van dat alles gefinancierd wordt door de Rijksoverheid krijgen nu de gemeenten zelf geld om het te regelen. Door de decentralisatie komen er als het ware kleinere overheden die alles in goede banen moeten leiden. Hoe meer vrijheid de burgers hebben voor eigen initiatief, hoe minder controle de overheid uit kan oefenen om de hervormingen in goede banen te leiden. In het nieuwe verantwoordelijkheidsmodel is de burger in grote lijnen verantwoordelijk, maar wordt gefacilieerd door de overheid. In `Een beroep op de burger’ (Veldheer, 2012) staat geschreven dat de overheid verantwoordelijk is voor vier taken:
Doelstellingen en randvoorwaarden definiëren en vastleggen in wetten of convenanten met private partijen; De verwezenlijking van die doelstellingen zo veel mogelijk overlaat aan burgers, maatschappelijk middenveld en marktpartijen; Burgers een gewenst handelingsperspectief voorlegt en collectieve aanspraken en bijdragen afhankelijk maakt van hun gedrag; Toeziet of de gewenste resultaten bereikt worden en ingrijpt als het niet zo is.
De roep vanuit de overheid om meer verantwoordelijkheid bij de burger neer te leggen kan worden gezien als een stap terug in de tijd. ‘’Door de veranderingen in de maatschappij (economische crisis en vervaging van normen en waarden) is het huidige zorgstelsel onhoudbaar geworden (Schnabel, 2012).’’ Daarom wil de overheid niet zelf proberen alle burgers te verzorgen, maar deze verantwoordelijkheid delen met burgers en maatschappelijke organisaties. Hierbij kan worden gedacht aan: vakbonden, non-profit organisaties, kerken en (dorps)verenigingen. Aangezien deze maatschappelijke organisaties op dit moment vaak niet de ervaring, kennis en vaardigheden bezitten om deze nieuwe taken op te vangen. Kan de decentralisatie voor de gemeente Loppersum grote gevolgen hebben. De gemeenten Loppersum, Appingedam en Delfzijl hebben een beleidsplan opgesteld. Het Beleidsplan 4D’s geeft aan hoe de decentralisaties van Jeugdzorg en AWBZ en de invoering van de Participatiewet en het Passend Onderwijs voor de gemeenten eruit zullen gaan zien (DAL Gemeenten, 2014). In dit beleidsplan staat nog niet specifiek aangegeven welke initiatieven de gemeente van haar inwoners verwacht. Het doel is als het ware een `Sociale Innovatie’ te
6
bewerkstelligen in de dorpsgemeenschappen. Dit houdt in dat de inwoners en dorpsgemeenschappen onderling meer sociale binding moet zien te bewerkstelligen. Hier ligt ook een uitdaging voor het onderzoek. Eerst is de scope in kaart gebracht, om inzicht te krijgen in welke knelpunten er weggenomen kunnen worden om de onderlinge dienstverlening te versterken. De afgelopen jaren hebben de dorpen in de gemeente Loppersum onder leiding van lokale dorpsbelangenverenigingen dorpsvisies opgesteld. In deze documenten staat beschreven wat de visie van het dorp is met betrekking tot de indeling van het dorp (open ruimte). Nu zijn er sinds 1 januari 2015 taken bijgekomen voor de gemeente met betrekking tot zorg en ondersteuning. Deze transitie is nieuw voor de gemeente en heeft daarom nog niet de kennis en de ervaring om hiermee om te gaan. De vraag die de gemeente zichzelf stelt is: ‘’Hoe dorpen (dorpsgemeenschappen) op een positieve manier willen / gaan bijdragen aan onderlinge dienstverlening. ‘’ De achterliggende gedachte hierbij is dat de gemeenschappen onderling meer voor elkaar moeten gaan zorgen om zo het rijk en de gemeente te ont-zorgen met betrekking tot hulp aan hulpbehoevenden in de samenleving. De vraag die naar voren komt is of de dorpsgemeenschappen deze veranderingen wel kunnen, willen en gaan uitvoeren en of ze deze verantwoordelijkheden kunnen dragen. De vraag die centraal staat bij dit onderzoek luidt:
‘’Op welke manier kan de gemeente van buitenaf ondersteuning bieden aan een dorpsgemeenschap om de sociale binding en onderlinge dienstverlening te versterken?’’ Om de onderlinge dienstverlening te versterken zal er eerst gekeken moeten worden naar welke aspecten er invloed op hebben. Hoe zit de gemeenschap in elkaar, welke invloed heeft de samenhang van de gemeenschap op het individu en op de onderlinge dienstverlening? Hiernaast is het ook belangrijk te weten hoe de overheid tegen het burgerschap aankijkt. Om hier een duidelijker beeld van te krijgen zijn de volgende deelvragen opgesteld: -
Door wie wordt bijgedragen aan sociale binding en onderlinge dienstverlening in een dorp en op welke manier wordt dit gedaan? Welke vaardigheden hebben dorpsbelangenorganisaties in de gemeente Loppersum om bij te dragen aan de participatiesamenleving? Welke ondersteuning is noodzakelijk om de participatiesamenleving te kunnen realiseren?
Hoewel de betrokken partijen, inwoners en beleidsmedewerkers, uit dit onderzoek allemaal een sterke binding hebben met de gemeente Loppersum, zou dit onderzoek als casus gezien kunnen worden voor andere dorpsgemeenschappen in Nederland. De veranderingen in de gemeenschappen als gevolg van de decentralisatie van de zorg zullen ook daar merkbaar zijn.
1.2 Theoretisch Kader In de inleiding is naar voren gekomen wat het huidige kabinet van haar burgers verwacht. Daarom wordt er eerst gekeken naar de verschillende visies op burgerschap om vandaaruit dieper in te gaan op dorps- en leefgemeenschappen. Vervolgens worden de effecten van sociale binding benoemd om de koppeling te maken tussen onderlinge dienstverlening en de hulpvraag van het individu.
7
1.2.1 Burgerschap Bij de visie vanuit de overheid gaat burgerschap om de relatie tussen individu en samenleving. Visies op burgerschap zijn belangrijk omdat ze kunnen doorwerken op de verdeling van verantwoordelijkheden tussen overheid, markt, maatschappelijk middenveld en burger (Veldheer, 2012). Na de Tweede Wereldoorlog werd burgerschap gezien als de rechten die een burger heeft, zoals beschreven staat in de grondwet. Tegenwoordig komt er steeds meer aandacht voor de plichten van de burger. Elke politieke stroming heeft zijn eigen visie op het burgerschap. De liberale visie is dat binnen de grenzen van de wet de burger mag doen wat hij wil en hij geen verdere verplichtingen heeft naar de samenleving. Van Gunsteren (1992) geeft aan dat de neorepublikeinse visie over burgerschap het beste aansluit bij de huidige maatschappij. De `moderne’ burger vervult verschillende rollen in de verschillende gemeenschappen waarin hij betrokken is. Hierdoor zullen de plichten die de burger heeft ten opzichte van de verschillende gemeenschappen ook verschillen.
1.2.2 Sociaal Domein Het Sociaal Domein is een lastig te vormen definitie. In het Beleidsplan 4D’s (2014, p.48) staat het als volgt beschreven: “Onder het sociaal domein verstaan wij de verschillende levensgebieden van mensen. Deze levensgebieden betreffen: werk en inkomen, onderwijs, vrije tijd, maatschappelijke en sociale participatie, opvoeden en opgroeien, fysieke en geestelijke gezondheid, veiligheid, wonen en mobiliteit” Hieruit kan opgemaakt worden dat het Sociaal Domein het levensgebied is van een bepaald persoon. Marleen Hazenberg (beleidsmedewerker Wmo, Gemeente Loppersum) voegt hieraan toe: “De Wmo is onderdeel van het sociale domein en faciliteert de participatie”. Een gemeente die haar visie heeft omgezet in een model is de gemeente Rheden (Gelderland). Dit Rhedens Model is van toepassing op alle beleidsterreinen van waaruit ondersteuning wordt geboden aan burgers in een kwetsbare positie. Het Rhedens Model is daarmee net zo goed van toepassing op ouderen met een hulpvraag als op overbelaste mantelzorgers. Het Rhedens Model is zelfs van toepassing op de ondersteuning van organisaties (Rheden, 2015). Het Rhedens Model bestaat uit vier cirkels. Het hart van de cirkel wordt gevormd door de kracht van de inwoners en de kracht van hun netwerk van familie en vrienden. Als mensen een ondersteunings- of begeleidingsbehoefte hebben, waarin zijzelf en hun nabije netwerk niet kunnen voorzien, komt de volgende ring in beeld: de vrijwillige ondersteuning of begeleiding vanuit kennissen of vanuit de buurt. Hierbij komen bijvoorbeeld de buren, de kerk of de (sport)vereniging in actie. Als ook dit netwerk niet kan voorzien in de behoefte van mensen aan ondersteuning of begeleiding, dan kunnen mensen een beroep doen op de georganiseerde vrijwillige ondersteuning. Hier komen de vrijwilligers in beeld die een specifieke dienst leveren; ze hoeven de betreffende persoon niet persoonlijk te kennen. Hierbij kan worden gedacht aan de burgerinitiatieven en zorgcoöperaties. Als ook die vrijwilligers niet kunnen voorzien in de noodzakelijke ondersteuning, kunnen mensen een beroep doen op professionele ondersteuning of begeleiding via de gemeente. Daarna komen de beroepskrachten van de thuiszorg, de begeleiders van de GGZ of de consulenten van een reintegratiebedrijf in actie.
1.2.3 Sociale Binding Een ander woord dat gebruikt wordt voor Sociale Binding is Sociale Samenhang of Sociale Cohesie. Dit verwijst naar de binding en de onderlinge betrokkenheid of solidariteit die mensen hebben in een sociaal systeem. Kenmerken hiervan zijn groepsidentificatie, samenhorigheidsgevoelens,
8
intensieve contact tussen leden, veel onderlinge vertrouwen, gedeelde normen en waarden en participatie in het groepsleven. Sociale Bidning kan zich op verschillende schaalniveaus uiten; nationaal of regionaal niveau, plaatselijke gemeenschappen, groepen of organisaties. Het kan dus gezegd worden dat er sprake moet zijn van een sociaal systeem. Hierin wordt vereist dat de persoonlijke belangen afgestemd op een gemeenschappelijk belang. Zij houden in hun activiteiten rekening met elkaar en controleren elkaar (formeel of informeel) op het naleven van de gezamenlijke normen. Maar er is ook een rationele keuzetheorie die minder op collectief maar meer op individueel niveau redeneert; mensen gaan sociale relaties aan om met zo min mogelijk kosten hun eigen belang na te streven (De Hart, 2002). De maatschappelijke effecten van Sociale Binding zijn tweeslachtig omdat duurzame en intensieve onderlinge relaties tussen de leden van de groep de samenhang verhogen. Dit heeft een positief effect op de vrijwilliger participatie en de collectieve zelfredzaamheid, maar op de betrokkenheid bij andere groepen hebben deze een tegengesteld effect.
1.2.4 Effecten Van Sociale Binding Sociale structuren hebben een fundamentele invloed op het creëren van een gelukkige, onbezorgde, goed opgeleide, gezonde en veilige maatschappij (Putnam, 2000). Sociale Binding, dat verwijst naar de interne samenhang van een sociaal systeem, in combinatie met sociale netwerken en sociale steun, ook wel Sociaal Kapitaal genoemd, de levenskansen van individuen vergroot en hen gelukkiger maakt. De effecten hiervan kunnen we onderverdelen in vier verschillende categorieën: Veiligheid En Leefbaarheid, Gezondheid, Jongeren En Arbeid en Economie.
Veiligheid En Leefbaarheid Veiligheid en veiligheidsbeleving hangen sterk samen met de mate van tolerantie, vertrouwen, verbinding en participatie in georganiseerde activiteiten en integratie in de betreffende buurt (de Hart, 2002; Wittebrood, 2007; Elffers & de Jong, 2004; Sampson, 1997). Elffers en De Jong (2004) tonen aan dat er behalve criminaliteit ook andere elementen een grote rol speelt bij de beleving van veiligheid. Deze elementen zijn: vervreemding van buurtgenoten, overlast, verkeersproblematiek, de rol van politie, de terugtredende overheid, de rol van de media en buurtwerk. Ryan (2005) deed onderzoek naar de invloed van verbondenheid met de buurt (community attachment) op vrijwillige deelname aan projecten om plattelandsgemeenschappen te verbeteren. Onderzoeksresultaten bevestigen de verwachte positieve invloed van lokale sociale verbanden, zwak informeel, sterk informeel en formeel, op verbondenheid met de buurt. Deze beïnvloeden op hun beurt vrijwillige participatie positief. Naast de genoemde effecten van Sociale Binding op veiligheid laten Wittebrood en Van Dijk (2007) zien dat in buurten met veel samenhang de inwoners meer tevreden zijn met hun woonomgeving en de buurt. Het effect van Sociale Binding is relatief groot (p.29, 34). Dekker (2006) laat zien dat Sociale Binding een positief effect heeft op participatie van inwoners in een samenwerkend beleid. De combinatie van Sociale Binding en informele sociale controle leiden tot collectieve zelfredzaamheid. Interessant gegeven is dat buurten met dominante familieverbanden ertoe neigen om minder tolerant te zijn.
Gezondheid Onderzoek naar de relatie tussen Sociale Binding en gezondheid lijkt, vooral in Nederland, nog een vrij onontgonnen terrein. In het onderzoek van WHO (Wilkinson & Marmot, 2003) wordt gesteld dat goede sociale relaties in belangrijke mate bijdragen aan de gezondheid (p.22-23). Sociale Binding, gedefinieerd als de kwaliteit van sociale relaties en het bestaan van vertrouwen, wederzijdse verbintenissen en respect in gemeenschappen of in de wijdverbreide samenleving, helpt mensen en hun gezondheid te beschermen.
9
Bath en Gardiner (2005) deden bij mensen ouder dan 65 jaar onderzoek naar de samenhang tussen sociale betrokkenheid (Sociale Participatie) en gezondheid. Ze laten zien wanneer mensen meer sociaal betrokken zijn, ze minder vaak geneigd zijn een dokter te bezoeken. Ook kan meer sociale betrokkenheid in verband gebracht worden met het minder gebruik maken van hulp in de huishouding door externe organisaties. Een aspect dat van invloed is op de gezondheid, is de Sociale Binding in een buurt. De mate van tolerantie, vertrouwen, verbinding en participatie in georganiseerde activiteiten zijn lager in armere buurten, waar minder voorzieningen zijn, en hangen samen met slechtere gezondheid. Maar zij merken ook op dat niet alle aspecten van Sociale Binding bevorderlijk hoeven te zijn voor de gezondheid: mensen die in buurten wonen waar de familiebanden belangrijk zijn, hadden een slechtere gezondheid. Hieruit kan worden opgemaakt dat de buurt van invloed is op de gezondheid van de mens en dat Sociale Binding verantwoordelijk is voor een deel van dit effect (Stafford, 2002). Caughy (2003) deed een interessante bevinding over de samenhang tussen verbondenheid met de buurt (algemeen gemeenschapsgevoel en hoe goed mensen hun buren kennen) en de aanwezigheid van gedragsproblemen bij jonge kinderen. Resultaten wijzen erop dat deze samenhang verschilt, afhankelijk van de mate van economische verpaupering/verarming van een buurt. In rijke buurten hadden kinderen van wie de ouders aangaven weinig buren te kennen, meer problemen (angstig/depressief) vergeleken met kinderen van wie de ouders veel van hun buren kennen. Maar kinderen in arme buurten van wie de ouders aangaven weinig buren te kennen, hadden minder problemen vergeleken met kinderen van wie de ouders veel buren kennen. Uit het onderzoek van Roes (2002) blijkt dat de aanleiding van een slechte leefsituatie van groepen met maatschappelijke problemen niet zozeer de beschikbaarheid van maatschappelijke hulpbronnen zoals opleiding, werk en inkomen is. De aanleiding is eerder het ontbreken van zelfredzaamheid en het ontbreken van sociale netwerken. Of mensen in een `slechtere’ maatschappelijke positie terecht komen is mede afhankelijk van de zelfredzaamheid en de beschikbaarheid van voorzieningen en sociale netwerken waarop kan worden teruggevallen. Mensen ondervinden dan ernstige problemen op verschillende gebieden tegelijk en weten de weg naar de voorzieningen of informele steun niet te vinden.
Jongeren Bij het zoeken naar de betekenis van Sociale Binding voor jongeren, lijkt de aandacht in het onderzoek vooral uit te gaan naar de bijdrage die onderwijs kan leveren aan het bevorderen van Sociale Binding (Peschar, 2005; Naber 2004; Green & Preston, 2001; Green, 2006). Wel constateert Veenman (1999) dat ondanks de gunstige toekomstperspectieven voor grote delen van de Nederlandse jeugd er groepen, uit sociaal zwakkere milieus en van allochtone herkomst zijn, die in het onderwijs, op de arbeids- en woningmarkt en in de sociale zekerheid achterblijven. Veenman pleit dan ook voor nader onderzoek naar de relatie tussen de achterstelling en Sociale Binding. Steinberg & Sheffield Morris (2001) hebben onderzoek gedaan naar de invloed van leeftijdsgenoten op jongeren. Hieruit blijkt dat de manier waarop jongeren omgaan met hun sociale omgeving zich kenmerkt door de binding en hechting aan de groep waar ze bij willen horen. Jongeren vertonen vaak overeenkomstig gedrag omdat relaties tussen jongeren ontstaan die in dezelfde omstandigheden opgroeien.
Arbeid En Economie Uit een onderzoek van Peters (1992) blijkt dat een omvangrijk netwerk van vrienden, kennissen en medeleden van verenigingen bij mannen leidt tot betere kansen op de arbeidsmarkt, bij vrouwen is dit niet het geval. Een essay van Korver en Wilthagen (2001) bestrijdt de stelling dat arbeidsparticipatie dé weg is naar sociale integratie. Als we uitgaan van de aanname dat arbeidsparticipatie noodzakelijk is om door middel van sociale contacten en netwerken voldoende te kunnen integreren in de
10
maatschappij wordt daarmee impliciet bedoeld dat het voor werklozen die niet actief zijn in het verenigingsleven onmogelijk is om weer een baan te vinden. Engbersen (1990) heeft de werkwijze van uitsluiting van langdurig werklozen beschreven. De zogeheten reproductie van armoede kan bijvoorbeeld plaatsvinden doordat mensen beperkte of bepaalde sociale netwerken hebben. Door het ontbreken van hulpmiddelen als gemeenschapsactiviteiten, sociale steun en participatie, is dat kans groter dat diegene een verminderd perspectief heeft om vooruit te komen. Om een omgekeerd effect te bewerkstelligen is het van belang dat er geïnvesteerd wordt in hulpmiddelen die helpen om in een gemeenschap de gezins- en sociale organisatie vorm te geven. Deze elementen, samen met sociale relaties, groepslidmaatschap, formele en informele netwerken, gedeelde normen, vertrouwen, wederkerigheid en inzet voor de gemeenschap wordt ook het Sociaal Kapitaal van een gemeenschap genoemd.
1.2.5 Verschillende Vormen Van Lokale Inzet Voor Een Dorp De lokale inzet van vrijwilligers in en om een dorp is een breed begrip. Daarom wordt er onderscheid gemaakt tussen de inzet voor algemene leefbaarheid, vrijwilligerswerk voor de leefbaarheid, dorpsbelangenorganisaties en de belangrijke aspecten in een dorp.
Inzet Voor Algemene Leefbaarheid Een pinautomaat of bankjes op het plein, zijn zaken waar de dorpsbewoners in principe gezamenlijk van profiteren. Dit zijn voorbeelden die het praktisch nut van het dorp verhogen, maar vaak staat het sociaal nut voorop, bij de belangen van dorpsverenigingen. Hierbij kan worden gedacht het verenigingsleven of een dorpsfeest. Een dorpsschool of gemeenschapshuis zijn voorbeelden van zaken die zowel praktisch als sociaal nut hebben. Vooral in de kleinere dorpen is het niet altijd vanzelfsprekend dat een dorp over deze faciliteiten beschikt. Ook in de gemeente Loppersum is het voorgekomen dat een basisschool moest sluiten omdat het niet langer houdbaar was. Dat is jammer, want deze faciliteiten `maken’ als het ware een dorp een dorp, en voor de inwoners is dat een belangrijke motivatie voor hun inzet (Vermeij, 2015).
Vrijwilligerswerk Voor De Leefbaarheid Een manier waarop inwoners actief voor hun leefomgeving zijn is via vrijwilligerswerk. Hierbij nemen ze (vaak op regelmatige basis) een taak op zich binnen georganiseerd verband, bijvoorbeeld in een vereniging of school. Dorpsbewoners doen vaker vrijwilligerswerk dan stedelingen (Steenbekkers, 2013) en zijn bovendien langduriger aan organisaties verbonden (Devilee, 2006). Hoewel een vermeende teruglopende bereidheid van de inwoners om vrijwilligerswerk te doen een veelgehoorde zorg op het platteland is (Kamoschinski, 2011), is er geen wetenschappelijke ondersteuning voor een algemene neerwaartse trend (Posthumus, 2013). Dit is te wijten aan de verschillende manieren waarop vrijwilligerswerk wordt gedaan, in georganiseerd of ongeorganiseerd verband. Interessant is welke inwoners zich voor de verschillende organisaties inzetten. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen vijf verschillende organisaties: sportvereniging, kerk, creatieve vereniging, school en dorpsraad (Figuur 1). Dit is vooral relevant bij de dorpsraad, omdat dit een orgaan is dat alle dorpsbewoners moet vertegenwoordigen. Hogeropgeleiden zijn voor elk van de vijf soorten organisaties actief. Dit geldt, met uitzondering van de sportverenigingen, ook voor kerkelijke inwoners. Afgezien hiervan zijn er uitgesproken verschillen in welke groepen welk soort vrijwilligerswerk doen. Zo leunen scholen vooral op vrouwelijke vrijwilligers, terwijl sportverenigingen en dorpsraden juist op inzet van mannelijke vrijwilligers kunnen rekenen. Het vrijwilligerswerk voor scholen gebeurt overwegend door ouders van 30 tot 44 jaar oud, terwijl vrijwilligers voor de kerk beduidend ouder zijn. Vrijwilligers voor sportverenigingen en creatieve verenigingen zijn juist relatief jong (Vermeij, 2015).
11
Figuur 1 Inzet van vrijwilliger voor de leefbaarheid (in procenten) (Vermeij, 2015)
Opvallend is ook het verschil tussen nieuwkomers en inwoners die al lang in het dorp wonen. In het algemeen doen nieuwkomers minder vaak vrijwilligerswerk voor de leefbaarheid, maar dit geldt niet voor alle soorten organisaties. Voor sport- en creatieve verenigingen zetten nieuwkomers zich veel minder vaak in dan inwoners die al lang in het dorp wonen, maar voor de kerk en voor scholen zetten zij zich even vaak in. Voor de dorpsraad lijken nieuwkomers zich iets minder vaak in te zetten, maar dit verschil is niet significant (Vermeij, 2015). De verenigingen die op gezellige vrijetijdsactiviteiten gericht zijn lijken hiermee een sociale functie voor de oorspronkelijke kern van de dorpsgemeenschap te vervullen, terwijl de meer functionele organisaties juist een brugfunctie tussen nieuwe en oude inwoners vervullen.
Dorpsbelangenorganisaties Dorpsbelangenorganisaties bestaan uit een georganiseerde groep inwoners en wordt gekenmerkt door het nastreven van een gezamenlijk doel. Door fusies tussen de gemeenten komen deze op steeds grotere afstand van haar inwoners te staan. Daarom moeten ze door decentralisatie en bezuinigingen tegelijkertijd steeds meer op zoek naar samenwerking met burgers. In deze veranderende verhouding tussen gemeenten en haar inwoners kunnen dorpsraden een belangrijke rol vervullen (Loots, 2013). Van oudsher hebben dorpsraden vooral de functie om belangen van de inwoners van het dorp bij gemeente te vertegenwoordigen (Blijdorp, 2008). Steeds meer worden dorpsraden ook platforms waar inwoners, al dan niet gesteund door gemeenten, proberen onderling een visie te formuleren op het dorp en tot plannen en acties te komen (Kamoschinski 2011; Vermeij 2011). Als we kijken naar welke bewonersgroepen zich in het algemeen inzetten als vrijwilliger voor de dorpsraad, zien we dat ze geen representatieve afspiegeling van de dorpsbevolking vormen. In vergelijking met inwoners die ze vertegenwoordigen, zijn dorpsraadvrijwilligers vaker man, hoogopgeleid en kerkelijk. Bovendien zijn jongeren ondervertegenwoordigd: terwijl maar 1% van de inwoners van 15-29 jaar vrijwilliger is voor de dorpsraad, ligt dit percentage onder oudere inwoners duidelijk hoger. Van de inwoners van 75 jaar en ouder is zelfs nog 3% vrijwilliger voor een dorpsraad. Dorpsraadvrijwilligers zijn bovendien sterk betrokken in het dorpsleven: inwoners die zich inzetten voor de dorpsraad doen veel vaker ook nog vrijwilligerswerk voor een sportvereniging, creatieve vereniging, school of kerk (45%) dan degenen die geen vrijwilligerswerk doen voor de dorpsraad (19%). De grote betrokkenheid blijft overigens niet beperkt tot het dorp. Van de dorpsraadvrijwilligers is een
12
groter deel van plan bij de volgende landelijke verkiezingen te gaan stemmen (96%) dan van degenen die geen vrijwilligerswerk voor de dorpsraad doen (87%) (Vermeij, 2015).
Belangrijke Aspecten In Het Dorp Belangrijker dan de kenmerken van de dorpsraadvrijwilligers zijn hun meningen over wat er met het dorp moet gebeuren. Om na te gaan in hoeverre de mening van dorpsraadvrijwilligers in het algemeen afwijkt van de mening van degenen die ze vertegenwoordigen, werd respondenten gevraagd in hoeverre ze een aantal onderwerpen belangrijk voor hun dorp vinden. Het gaat om de doelen die in dit hoofdstuk ook besproken worden in verband met bewonersinitiatieven. In dit kader wordt er niet gekeken naar wat de inwoners voor deze doelen doen, maar naar het belang wat ze aan deze doelen voor het dorp hechten. Dorpsraadvrijwilligers blijken de meeste zaken belangrijker te vinden dan bewoner die zich niet inzetten voor de dorpsraad. Dit is niet verwonderlijk, want het belang dat ze aan hun woonomgeving hechten, zal een motivatie voor hun inzet vormen. Opmerkelijker is dat de dorpsraadvrijwilligers een iets andere prioriteit hebben dan anderen. Over de belangrijkste zaken zijn ze het echter eens: voor beide groepen zijn ‘een veilige verkeerssituatie’, ‘een net en schoon dorp’ en ‘een school in het dorp’ de belangrijkste doelen. Bij dorpsraadvrijwilligers staan ‘ontmoetingsgelegenheden voor ouderen’ en ‘het organiseren van activiteiten in het dorp’ duidelijk hoger op de wensenlijst dan bij andere inwoners. Voor degenen die geen vrijwilligerswerk doen voor de dorpsraad zijn ‘natuur en landschap rond het dorp’, ‘een buslijn of vervoersdienst’ en ‘een wandel- of fietspad rond het dorp’ juist relatief belangrijker. Het beeld dat hiermee naar voren komt, is dat de dorpsbewoners die hun dorp vertegenwoordigen in de dorpsraad iets sterker aan de sociale aspecten van het dorpsleven hechten, terwijl de inwoners die ze vertegenwoordigen naar verhouding iets meer waarde aan de omgevingskwaliteit hechten (Vermeij, 2015).
1.2.6 Inzet Voor Omgevingskwaliteit Van De Woonomgeving Omdat initiatieven op het gebied van de omgevingskwaliteit vaak het schaalniveau van de buurt overstijgen, spelen de omwonenden vaak een belangrijke rol bij veranderingen in het dorpslandschap. Zij kunnen bijvoorbeeld het initiatief nemen om een wandelpad aan te leggen of protesteren tegen voorgenomen veranderingen (Buijs, 2012). Verwacht wordt dat bij de inzet voor de omgevingskwaliteit vooral de fraaiheid van de omgeving een belangrijke rol zal spelen (Bakker, 2009). Ten eerste omdat een mooie omgeving (toekomstige) inwoners zal aantrekken die binding hebben met de natuur, wat hen kan motiveren tot inzet. In een dorp dichtbij een natuurgebied en met een historische dorpskern is meer te doen voor bescherming en behoud van de omgevingskwaliteit en hebben inwoners zich vaker georganiseerd (Vermeij, 2015). Uit cijfers van het CBS blijkt dat 7% van plattelandsbewoners vrijwilligerswerk doet voor de natuur. Dit zijn overwegend mannen en hogeropgeleiden.
Initiatieven Voor Omgevingskwaliteit Initiatieven waarmee inwoners, eventueel samen met andere partijen, aan de omgevingskwaliteit bijdragen lijken in opkomst. Het gaat hierbij vaak niet alleen om het aangenamer maken van de omgeving met het oog op recreatie, maar ook om het verduurzamen van de omgeving. Zo signaleert het Planbureau voor de Leefomgeving ‘een energiek platteland waarin burgers, bedrijven en het maatschappelijk middenveld samen aan de slag gaan om het gebruik van natuurlijke hulpbronnen terug te dringen en efficiënter te maken. Hierdoor kan wonen, werken en recreëren op het platteland prettiger gemaakt worden en kan de regionale economie worden versterkt’ (Farjon, 2013). Ook in dit geval zijn kerkelijke inwoners en inwoners met een hoog opleidingsniveau vaker betrokken bij bewonersinitiatieven. Net als bij het vrijwilligerswerk op dit gebied zien we ook bij de bewonersinitiatieven dat deelnemers tot op relatief hoge leeftijd betrokken blijven. In tegenstelling tot andere vormen van inzet doen nieuwkomer hier niet onder
13
voor oorspronkelijke inwoners. Dit komt overeen met het beeld dat nieuwe inwoners sterk bij de omgevingskwaliteit van het platteland betrokken zijn (Overbeek 2007; Metaal 2011; Nijhuis 2008). Opmerkelijk is dat betaald werk eerder een positieve bijdrage levert aan deelname in initiatieven (zowel voor de algemene leefbaarheid als voor de omgevingskwaliteit) dan negatief, zoals het geval is bij vrijwilligerswerk. Mogelijk is de verklaring hiervoor dat structureel vrijwilligerswerk tijdrovender is dan een marginale betrokkenheid bij een initiatief. In dat geval kunnen we verwachten dat de betrokkenheid van werkenden relatief vluchtig zal zijn. Een andere mogelijkheid is dat het ondernemen van initiatieven beter aansluit bij wat werkenden belangrijk vinden of bij hun competenties. De gezelligheid die vrijwilligerswerk voor een vereniging of andere organisatie biedt, is hun (tegen het licht van een druk leven) mogelijk minder waard dan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van hun woonomgeving (Vermeij, 2015).
1.2.7 Rollen Bij Initiatieven Behalve het verschil dat sommige inwoners zich wel, en andere zich niet inzetten voor initiatieven, zit er ook nog een verschil in de manier waarop mensen bij initiatieven betrokken zijn (Hurenkamp 2011; WRR 2012). Naarmate meer zelforganisatie van inwoners verwacht wordt, worden de bezigheden van actieve inwoners complexer en is het belang van lokale leiders groter. Initiatieven komen vaak pas tot stand als er draagvlak onder inwoners is, maar ook onder overheden en instanties, die nodig zijn voor financiering, informatie en vergunningen. Succesvolle lokale leiders fungeren dus als intermediair tussen de bestuurlijke werkelijkheid van overheden en instanties en de informele werkelijkheid van dorpsbewoners (Brink 2012; Vermeij 2011), wat hoge eisen aan hun sociale inbedding en hun kwaliteiten stelt Beer (2014). Betreft de rollen die inwoners bij initiatieven spelen, onderscheiden we de ‘organisatie’ van inwonersinitiatieven ( de kartrekkers) de ‘praktische uitvoering’ en de ‘ondersteuning’. Hoewel bijna de helft van de dorpsbewoners in een bewonersinitiatief deelnam, gaf maar 10% van de inwoners aan de kar getrokken te hebben. Dat deze ‘initiatiefnemers’ of ‘lokale leiders’ in meerdere opzichten als pijlers te beschouwen zijn, blijkt onder andere uit het gegeven dat ze bij meer verschillende initiatieven betrokken zijn (gemiddeld 4,4 initiatieven) dan praktische uitvoerders (3,6) en ondersteuners 92,9). Ook doet 13% van de ‘kartrekkers’ minimaal een uur per week vrijwilligerswerk voor de dorpsraad; een duidelijk groter deel dan van de praktische uitvoerders (3%) en de ondersteuners (1%) (Vermeij, 2015). De profielen van inwoners die de kar trekken, praktisch uitvoeren en ondersteunen, verschillen op een aantal punten van elkaar. Jongeren zijn bijvoorbeeld ondervertegenwoordigd onder degenen die aan initiatieven deelnemen, maar dit is vooral bij het organiserende werk van de ‘kartrekkers’. Ouderen blijven vooral achter als het gaat om de praktische uitvoering, terwijl gezinnen met kinderen zich juist wél vaak met de praktische uitvoering van initiatieven bezighouden. Een hoog opleidingsniveau draagt bij aan de inzet voor initiatieven in alle rollen, maar het verband met opleiding is vooral sterk als het om de organiserende rol gaat: hoewel 27% van de dorpsbewoners hoger opgeleid is, geldt dat voor 41% van de organiserende inwoners (Vermeij, 2015). De woongeschiedenis hangt ook verschillend samen met de drie rollen. Voor de ondersteunende betrokkenheid bij initiatieven speelt de woongeschiedenis geen duidelijk rol. Voor de praktische hulp volgt het verband het inmiddels vertrouwde patroon: hoe langer inwoners in het dorp wonen, hoe meer ze praktisch bijdragen. Voor de organiserende rol geldt dat inwoners die zes tot vijftien jaar in het dorp wonen zich vaker inzetten dan inwoners die al hun hele leven in het dorp wonen. Hun sterke betrokkenheid bij de organisatie van initiatieven heeft te maken met hun gunstige leeftijd en hoge opleidingsniveau. Dit komt overeen met eerdere observaties dat nieuwkomers een verrassende leiderschapsrol kunnen aannemen in de dorpen, waarbij ze zaken van de grond weten te krijgen die zonder hun vaardigheden en netwerken moeilijk waren geweest (Van der Ziel, 2003).
14
1.2.8 Hulp Aan Kwetsbare Dorpsgenoten Veel dorpsbewoners ervaren het eigen dorp als bijzonder hulpvaardig en de bereidheid van buren om elkaar te helpen, is voor velen een belangrijk pluspunt van het dorpsleven (Simon, 2007). Ondersteuning voor het beeld dat dorpsbewoners bijzonder veel voor elkaar over hebben, is echter mager(Mollenhorst, 2005; Steenbekkers, 2013). Hoewel jong en oud op het platteland onderling meer contacten hebben dan in de stad, laat onderzoek in Gelderland zien dat de lokale steunnetwerken van ouderen in dorpen verslechteren (Thissen, 2011). Hulp aan kwetsbare medebewoners kan via vrijwilligersorganisaties geleverd worden, maar kan ook vorm krijgen in informele initiatieven door dorpsbewoners. Hoewel het aantal bewonersinitiatieven waarmee Nederlanders hulpbehoevende inwoners meer dan alleen maar gezelligheid bieden nog beperkt is, zijn er indrukwekkende voorbeelden van dorpen waar inwoners zelf gezamenlijk een zorgcoöperatie opzetten, zie zorgcoöperatie Loppersum en Zorgzaam Stedum. Deze `nieuwe’ ontwikkeling op het gebied van Sociale Vitaliteit is ook weer terug te leiden naar het oude `nabuurschap’ (noaberschap in het Gronings). Het ligt dan ook in de lijn der verwachtingen dat deze vorm van Sociale Vitaliteit vaker voor zal komen in met name afgelegen dorpen, omdat juist daar de gemeenschappen meer op elkaar zijn aangewezen.
Hulpverlenend Vrijwilligersnetwerk Volgens schattingen zetten in totaal ongeveer 450.000 Nederlanders zich vrijwillig in via zorginstellingen of zorgorganisaties zoals de Zonnebloem en Humanitas (Scholten, 2011), wat neerkomt op minder dan 4% van de volwassen Nederlanders. Het aandeel dat in vragenlijsten aangeeft vrijwilligerswerk in de zorg te doen, ligt echter hoger, mogelijk omdat deze mensen ook vrijwilligerswerk in informele verbanden meerekenen (Boer, 2013). Volgens het onderzoek Dichtbij huis (Vermeij, 2015) doet ruim 10% van de plattelandsbewoners vrijwilligerswerk bij een organisatie die hulp biedt aan mensen die kampen met ouderdom, ziekte of een beperking. Ook hier zijn er grote verschillen in de tijd die vrijwilligers besteden: maar de helft van het totale aantal vrijwilligers zet zich een uur per week of meer in voor dit doel. Net als bij de inzet voor de algemene leefbaarheid van het dorp zijn de inwoners die regelmatig een kerk bezoeken het meest geneigd vrijwillige hulp aan kwetsbare groepen te verlenen en nieuwe inwoners iets minder. Afgezien daarvan is het een heel andere groep. Het zijn niet de mannen, maar de vrouwen die zich op deze manier inzetten en niet de gezinnen met kinderen, maar de inwoners die wat ouder zijn. Anders is ook dat het niet hogeropgeleiden zijn die zich het vaakst op deze manier inzetten, maar inwoners met een middelbare opleiding. Ook doen inwoners met weinig financiële middelen vaker hulpverlenend vrijwilligerswerk. Het gegeven dat het relatief kwetsbare inwoners zijn die deze vorm van hulp verlenen, komt overeen met eerder onderzoek en heeft veel te maken met het feit dat wederkerigheid belangrijk is bij het ontstaan van hulprelaties (Linders, 2010; Kanne, 2013). Dorpsbewoners rond de stad doen iets vaker vrijwilligerswerk voor hulpverlenende organisaties dan inwoners van afgelegen dorpen.
Burenhulp Een informele manier waarop dorpsbewoners aan het welzijn van hulpbehoevende medebewoners kunnen bijdragen is door middel van burenhulp. Hoewel de onderlinge nabijheid het buren gemakkelijk maakt elkaar in de gaten te houden en waar nodig te helpen, blijft hulp tussen buren meestal beperkt tot de kleinere wederkerige diensten (Wellman, 1990). Hierbij speelt mee dat buren elkaar privacy willen respecteren en hulpbehoevende inwoners hun relatie met de buren niet willen belasten (Blokland-Potters, 1998; Linders, 2010). Om barrières als deze weg te nemen, wordt gezocht naar manieren om burenhulp te organiseren, bijvoorbeeld door vraag en aanbod met behulp van digitale systemen samen te brengen. De bereidheid van inwoners om burenhulp te verlenen, verschilt sterk in de vraag die naar voren komt. 70% van de mensen is bereid om kleine klusjes te doen voor hun buren. Hiertegenover staat dat slechts 16%
15
van de buren bereid is om verregaande burenhulp te verlenen. De groep inwoners die tot verregaande hulp bereid is, lijkt sterk op de groep die hulpverlenend vrijwilligerswerk via een organisatie doet. Vrouwen, inwoners die regelmatig naar de kerk gaan en inwoners die financiële beperkingen ondervinden, zijn vaker bereid buren te helpen dan anderen. Jongeren zijn minder bereid tot burenhulp, maar degenen die burenhulp willen verlenen, zijn over het algemeen wel iets jonger dan de vrijwilligers. Het opleidingsniveau is lager: terwijl vooral middelbaar opgeleide dorpsbewoners hulp via een organisatie verlenen, doen lageropgeleiden niet voor hen onder in burenhulp. Hogeropgeleiden verlenen duidelijk minder burenhulp (Vermeij, 2015).
1.2.9 Sociale Hulpbronnen Voor Het Individu Bijna iedereen in Nederland kan in zijn of haar sociale netwerk terecht voor praktische, persoonlijke of financiële hulp. Daarbij zijn gezins- en familieleden de belangrijkste hulpbron, gevolgd door vrienden. Bij buren en kennissen kunnen mensen minder vaak terecht. Alleen voor klusjes in en om het huis en voor toezicht op de woning wordt relatief vaak bij buren aangeklopt. Ouderen kunnen doorgaans minder goed in hun sociale netwerk terecht voor hulp en steun dan jongeren. Ook laagopgeleiden missen soms bepaalde hulpbronnen in hun kring van bekenden (Kloosterman, 2015). Hulp die bevorderlijk is voor gezondheid en welzijn, zoals het krijgen van steun en advies op persoonlijk vlak, zou vooral van sterke relaties komen (Gaag, 2005). Hulp gericht op het verbeteren van de maatschappelijke positie zou juist vaker afkomstig zijn van zwakke relaties. Buren, een zwakke relatievorm, zouden ook regelmatig helpen bij kleine praktische zaken vanwege hun fysieke nabijheid (Vermeij L. , 2008).
1.2.10 Verschillende Hulpvragen In het onderzoek over lokale binding en inzet van dorpsbewoners (Vermeij, 2015) wordt onderscheid gemaakt tussen drie soorten hulp, namelijk praktische, persoonlijke en financiële hulp. Bij praktische hulp gaat het om hulp bij het klussen in en om het huis of op het huis passen tijdens vakantie. Bij persoonlijke hulp wordt gekeken of mensen bij anderen terecht kunnen om te praten over persoonlijke problemen. Bij financiële hulp gaat het om het hebben van sociale relaties die eventueel geld zouden kunnen lenen voor noodzakelijke uitgaven of die advies over geldzaken zouden kunnen geven. Om deze hulpvragen te kunnen beantwoorden moet er gekeken worden naar de sociale hulpbronnen in de omgeving van de hulpbehoevende. Slechts 1% van de volwassen bevolking in Nederland geeft aan bij niemand terecht te kunnen voor praktische of persoonlijke zaken. Het minst vaak is er iemand dat geld zou kunnen lenen voor noodzakelijke uitgaven; 5 procent geeft aan hiervoor niet bij familie, vrienden of andere bekenden terecht te kunnen (zie figuur 2). Als mensen advies bij geldzaken nodig hebben, kan 4 procent hiervoor niet in de directe omgeving terecht. Niet iedereen die hulp nodig heeft zal om hulp vragen, sommige mensen vinden het niet prettig om geld van bekenden te lenen of persoonlijke zaken met anderen te bespreken. Vooral bij financiële zaken wordt betrekkelijk vaak aangegeven dat er geen beroep op anderen zou worden gedaan. Zo zegt 16 procent nooit van anderen geld te zullen lenen om in de basisbehoeften te kunnen voorzien, en 6 procent zal bekenden nooit om advies vragen over geldzaken. De groepen die genoemd worden als het gaat om het lenen van geld en het bespreken van persoonlijke problemen betreffen het vaakst sterke banden, ofwel gezins- of familieleden en vrienden.
16
Figuur 2 Toegang tot verschillende hulpsoorten, bevolking van 18 jaar en ouder, 2013 (Vermeij, 2015)
Hulpvraag Naar Leeftijd Mensen van 65 jaar of ouder kunnen doorgaans minder vaak in hun omgeving terecht voor hulp en steun dan jongeren, vooral voor financiële hulp (zie bijlage 1). Zo zou 10 procent van de 65plussers bij niemand geld kunnen lenen voor noodzakelijke uitgaven, terwijl bijna alle 18- tot 25jarigen hiervoor wel bij iemand kunnen aankloppen. Daarnaast geven ouderen ook vaker aan bij niemand aan te zullen kloppen als zij financiële of persoonlijke problemen hebben. Maar liefst 31 procent van de 65-plussers zegt niet om hulp te vragen in het geval dat er onvoldoende geld is voor basisbehoeften. Ook bij 54- tot 65-jarigen is het aandeel met 19 procent betrekkelijk hoog. Bij de 18- tot 25-jarigen gaat het om 5 procent (Kloosterman, 2015).
Bronnen Voor Hulp En Steun Uit informatie over het informele zorgnetwerk komt naar voren dat binnen familieverband zeer veel opgevangen wordt. Dit gebeurt via incidentele, tijdelijke verzorgende zorg, zoals zorg bij ziekte, mentale zorg, zoals morele ondersteuning en technische en instrumentele zorg zoals klusjes en bij verhuizing. Een andere vorm is via incidentele of regelmatige, kortdurende of langere ondersteunende zorg, zoals het oppassen op de kinderen en zorg voor ouders die in de laatste levensfase verkeren. Een grootmoeder blijkt zo een afstand van 125km of meer te overbruggen om op kleinkinderen te passen wanneer deze wegens ziekte niet naar de crèche kunnen (Poldermans, 2008). Naast het verlenen van persoonlijke (emotionele) zorg en andere vormen van vrijwillige thuiszorg in niet-familiaal, maar wel georganiseerd verband, lijkt de meeste informele zorg toch familiaal te zijn. Voor niet-familiale steun blijkt de sociaal maatschappelijke status echter wel een belangrijke factor: alleenstaande en gescheiden vrouwen zijn méér georiënteerd op niet-familiale steun dan gehuwden. In het rapport van Kloosterman (2015) staat aangegeven welke bevolkingsgroepen toegang hebben tot hulp van andere bevolkingsgroepen. In bijlage 1 is een overzicht van de bevolkingsgroepen en de toegang die zij hebben tot een hulpbron voor een bepaalde hulpvraag. Hieruit blijkt dat 65-plussers en mensen zonder een partner vaker zijn aangewezen op niet-familiale hulp.
17
Bereidheid Tot Niet-Familiale Hulp De bereidheid om niet-familiaal te helpen is bij velen absoluut aanwezig. Zeker in acute situaties, maar ook als er (nog) geen hulpvraag is. Men ziet dat soms in jonge buurten waar (nog) geen hulpvraag is, door opvang van kinderen men ook bereid is andere zaken voor elkaar te doen op basis van de ontstane sociale relatie, of dat door gemeenschappelijke interesses netwerken ontstaan. Het probleem hierbij is dat mensen elkaar niet kunnen helpen, simpelweg omdat men elkaars hulpvraag niet kent. De oorzaak hiervan kan liggen aan de individualisering van de samenleving maar ook aan het feit dat sommige mensen de hulpvraag niet durven te stellen. In bijlage 2 staat een overzicht van de factoren die invloed hebben op het verlenen van informele zorg aan niet-familie.
1.2.11 Samenvatting Er kan geconcludeerd worden dat als de persoonlijke belangen van een individu goed afgestemd zijn op de gemeenschappelijke belangen van een dorps- of leefgemeenschap, dit de Sociale Binding van de gemeenschap verhoogd. De maatschappelijke effecten van Sociale Binding zijn tweeslachtig omdat duurzame en intensieve onderlinge relaties tussen de leden van de groep de samenhang verhogen, wat een positief effect heeft op de vrijwilliger participatie en de collectieve zelfredzaamheid. Hier tegenover staat dat de betrokkenheid bij andere groepen het tegengestelde effect heeft. Door het ontbreken van hulpmiddelen als gemeenschapsactiviteiten, sociale steun en participatie, is de kans groter dat inwoners een verminderd perspectief heeft om vooruit te komen. Om een omgekeerd effect te bewerkstelligen is het van belang dat er geïnvesteerd wordt in hulpmiddelen die helpen om in een gemeenschap de gezins- en sociale organisatie vorm te geven. Deze elementen, samen met sociale relaties, groepslidmaatschap, formele en informele netwerken, gedeelde normen, vertrouwen, wederkerigheid en inzet voor de gemeenschap, worden ook het Sociaal Kapitaal van een gemeenschap genoemd. De verenigingen die op gezellige vrijetijdsactiviteiten gericht zijn lijken hiermee een sociale functie voor de oorspronkelijke kern van de dorpsgemeenschap te vervullen, terwijl de meer functionele organisaties juist een brugfunctie tussen nieuwe en oude inwoners vervullen. Bij dorpsraadvrijwilligers staan ‘ontmoetingsgelegenheden voor ouderen’ en ‘het organiseren van activiteiten in het dorp’ duidelijk hoger op de wensenlijst dan bij andere inwoners. Voor degenen die geen vrijwilligerswerk doen voor de dorpsraad zijn ‘natuur en landschap rond het dorp’, ‘een buslijn of vervoersdienst’ en ‘een wandel- of fietspad rond het dorp’ juist relatief belangrijker. Het beeld dat hiermee naar voren komt, is dat de dorpsbewoners die hun dorp vertegenwoordigen in de dorpsraad iets sterker aan de sociale aspecten van het dorpsleven hechten, terwijl de inwoners die ze vertegenwoordigen naar verhouding iets meer waarde aan de omgevingskwaliteit hechten De groep inwoners die tot verregaande hulp bereid is lijkt sterk op de groep die hulpverlenend vrijwilligerswerk via een organisatie doet. Vrouwen, inwoners die regelmatig naar de kerk gaan en inwoners die financiële beperkingen ondervinden, zijn vaker bereid buren te helpen dan anderen. Ook doen inwoners met weinig financiële middelen vaker hulpverlenend vrijwilligerswerk. Hoewel de onderlinge nabijheid het buren gemakkelijk maakt elkaar in de gaten te houden en waar nodig te helpen, blijft hulp tussen buren meestal beperkt tot de kleinere wederkerige diensten (Wellman, 1990). Hierbij speelt mee dat buren elkaars privacy willen respecteren en hulpbehoevende inwoners hun relatie met de buren niet willen belasten (Blokland-Potters, 1998; Linders, 2010). Om barrières als deze weg te nemen wordt gezocht naar manieren om burenhulp te organiseren, bijvoorbeeld door vraag en aanbod met behulp van digitale systemen samen te brengen.
18
2 Methoden Binnen de transitie van het Wmo zijn verschillende partijen betrokken. De gemeente Loppersum en haar dorpsbelangenverenigingen zijn leidend binnen dit onderzoek. De verslagen en transcripties die voortgekomen zijn uit de interviews en focusgroepsessies, liggen in het archief van KennisCentrum NoorderRuimte. Deze worden niet toegevoegd aan het rapport, maar kunnen opgevraagd worden bij Jannie Rozema.
2.1 Interviews Om als uitgangssituatie de huidige situatie in de gemeente Loppersum in beeld te brengen, is er gekozen om met de verschillende betrokken partijen te gaan praten. Er zijn met de volgende personen interviews afgenomen:
2.1.1 Henk Medema, Dorpencoördinator Gemeente Loppersum Bij dit interview, dat plaatsvond in het gemeentehuis van Loppersum, waren ook Elsbeth Aalbers (student Toegepaste Psychologie) en Chris Bakker (student Communicatie) aanwezig. Het doel van dit interview was om inzicht te krijgen hoe de communicatie tussen de gemeente en dorpsbelangenorganisaties verloopt. In dit gesprek is ook naar voren gekomen in hoeverre de verschillende dorpsbelangenorganisaties op de hoogte zijn van de transitie en welke initiatieven er al zijn ontstaan.
2.1.2 Marleen Hazenberg, Beleidsmedewerker WMO Gemeente Loppersum Voor een meer inhoudelijk gesprek met de gemeente over de transitie en om de huidige situatie in beeld te krijgen heeft er een interview plaatsgevonden tussen de onderzoeker en Marleen Hazenberg, beleidsmedewerker WMO van de gemeente Loppersum. Ook dit gesprek heeft plaatsgevonden op het gemeentehuis in Loppersum. In de samenvatting van dit gesprek, zijn ook de gesprekken meegenomen die gevoerd zijn tussen Elsbeth Aalbers, Chris Bakker en andere beleidsmedewerkers. Aan de hand van de informatie die verkregen is van Marleen Hazenberg is een overzicht opgesteld van het beantwoordingsproces van hulpaanvragen in de huidige situatie (bijlage 3).
2.1.3 Karel Zuiderveld, Oprichter En Voorzitter Zorgzaam Stedum Door de gesprekken die hebben plaatsgevonden met de gemeente is er naar voren gekomen dat er een jaar geleden een zorgcoöperatie opgericht is in Stedum, genaamd Zorgzaam Stedum. Reden voor dit interview was om te kijken hoe dit initiatief tot stand is gekomen en hoe de weg naar realisatie is gegaan. De informatie die aan de hand van de ervaringen naar voren is gekomen wordt meegenomen in het advies naar de gemeente.
2.2 Focusgroepsessies Omdat het niet mogelijk is alle inwoners van de gemeente Loppersum te bevragen over de onderlinge dienstverlening en de sociale ambities binnen een dorp. Er is gekozen om in gesprek te gaan met de dorpsbelangenorganisaties in de gemeente Loppersum. In bijlage 4 staat een overzicht met de gehouden focusgroepsessies, de vertegenwoordigde dorpsbelangenorganisaties en op welke locatie deze sessies plaatsvonden. Om de resultaten van
19
de verschillende focusgroepsessies met elkaar te kunnen vergelijken mag de inhoud en structuur van de sessies niet van elkaar afwijken. Door het opstellen van een draaiboek (bijlage 5) en een PowerPointpresentatie (Archief KennisCentrum NoorderRuimte) is dezelfde structuur tijdens de sessies gewaarborgd. De sessies zijn opgenomen door middel van een audiorecorder. Daarnaast werden de belangrijkste antwoorden en bevindingen door de onderzoeker in de presentatie gezet, zodat de dorpsbelangenverenigingen op deze manier zicht hadden op de antwoorden die de onderzoeker noteerde. Hierdoor was er mogelijkheid om, indien nodig, de gegeven antwoorden beter te verwoorden of verder toe te lichten. De resultaten die uit deze sessies naar voren zijn gekomen, zijn ingedeeld in drie categorieën van ondersteuning, zie 1.2.10. Daarbij is aangegeven of de resultaten een positief, neutraal of een negatieve lading hebben. Deze resultaten zijn weergegeven in hoofdstuk 3. Resultaten.
2.3 Mindmapping In het onderzoeksvoorstel was deze methode niet meegenomen. De reden dat er is gekozen om deze methode toe te passen in het onderzoek is om de termen die naar voren zijn gekomen uit het theoretisch kader overzichtelijk weer te geven. Er zijn drie verschillende mindmaps gemaakt, die te vinden zijn in bijlage 6. De elementen die centraal staan in deze mindmaps zijn: Sociale Binding, Vrijwilliger Participatie en Hulpvraag Inwoner. In deze mindmaps zijn de relaties tussen de elementen die invloed hebben op Sociale Binding en Onderlinge Dienstverlening weergegeven.
2.4 Expertinterviews De resultaten die naar voren zijn gekomen uit de eerdere methoden zijn voor de validiteit van het onderzoek voorgelegd aan verschillende experts. Aan de hand van de bestudeerde theorie, de gehouden interviews en de focusgroepsessies is een mindmap opgesteld hoe de relaties tussen Sociale Ambities en Onderlinge Dienstverlening in dorpsgemeenschappen liggen. Deze mindmap is op 1 juni 2015 besproken met Marleen Hazenberg en Jannie Rozema.
20
3 Resultaten De kernbegrippen uit dit onderzoek (Sociale Binding, Vrijwilliger Participatie en Beantwoording Hulpvraag) zijn de basis voor het implementatiemodel dat ondersteuning moet bieden aan de dorpsgemeenschappen om de Sociale Binding en de Onderlinge Dienstverlening te versterken. Per deelvraag staat aangegeven waarom de resultaten op de desbetreffende manier verwerkt zijn. Tot slot worden de algemene resultaten uit het onderzoek beschreven.
3.1 Deelvraag 1 ‘’Door wie wordt bijgedragen aan sociale binding en onderlinge dienstverlening in een dorp en op welke manier wordt dit gedaan?’’ Voor het beantwoorden van deze deelvraag is er onderscheid gemaakt tussen ‘’Door wie’’ en ‘’Op welke manier’’ er bijgedragen wordt aan de Sociale Binding en Onderlinge Dienstverlening in een dorp. Er is gekozen om de resultaten die naar voren zijn gekomen onder te verdelen in twee hoofdcategorieën. Ten eerste wie op dit moment bijdragen aan Sociale Binding en Onderlinge Dienstverlening, (Tabel 1) hierin is onderscheid gemaakt tussen informele burenhulp en dorpsbelangen organisaties. Ten tweede, op welke manier dit gedaan wordt is weer onderverdeeld in drie subcategorieën: Sociale Binding, Vrijwilliger Participatie en Beantwoording Hulpvraag (Tabel 2-4). De reden om voor deze indeling te kiezen komt voort uit de theorie en is verwerkt in de mindmap (bijlage 6). Binnen de subcategorieën is er onderscheid gemaakt tussen: Praktische, Persoonlijke en Financiële Ondersteuning. ‘’Door wie wordt bijgedragen aan sociale binding en onderlinge dienstverlening in een dorp’’ Tussen inwoners die informele burenhulp verrichten en inwoners die betrokken zijn bij dorpsbelangenorganisaties, is de enige overeenkomst dat ze over het algemeen kerkelijk zijn. Als we kijken naar de overige kenmerken zijn er grote verschillen. Vrouwen en lageropgeleiden verlenen vaker informele burenhulp dan mannen en hogeropgeleiden. Het verschil hierin kan zitten in het feit dat hogeropgeleide mannen simpelweg geen tijd hebben om naast hun baan en functie in een vereniging geen tijd over hebben om informele burenhulp te verlenen.
Informele Burenhulp •Overwegend Vrouwen •Kerkelijk •Lageropgeleiden •Inwoners met financiële beperkingen
Dorpsbelangenorganisaties •Overwegend Mannen •Kerkelijk •Hogeropgeleiden •Sterk betrokken in het dorpsleven •Ook vrijwilliger bij andere verenigingen Tabel 1. Bijdrage aan Sociale Binding en Onderlinge Dienstverlening in een dorp
21
‘’Op welke manier wordt bijgedragen aan sociale binding en onderlinge dienstverlening in een dorp’’
Sociale Binding Alle praktische aspecten die naar voor zijn gekomen worden als positief beschouwd (Tabel 2). Sinds de bewustwording van de decentralisatie onder dorpsbelagenorganisaties zijn er een aantal aspecten bijgekomen. Er wordt nu meer gekeken naar de inwoners van het dorp en welke (postieve) eigenschappen zij bezitten. De relaties die dorpsbelangenorganisaties met de overige inwoners hebben ligt gecompliceerder, omdat het lastig is om inwoners te van buitenaf te motiveren tot betrokkenheid bij de gemeenschap als zij er zelf geen zin in hebben.
Sociale Binding Praktisch (Positief ) •Dorpshuis heeft centrale rol in het gemeenschapsleven, mensen kunnen er terecht voor informatie, om hun ei kwijt te kunnen en voor hulpvragen. •Inventarisatie van verenigingen om te zien welke in het dorp aanwezig zijn. •Verenigingen aanschrijven om talenten te laten zien. •Verenigingen van elkaar profiteren, elkaar helpen door uitwisselen van kennis. •Leermomenten door ervaring. •Organiseren van dorpsevenementen. •Organiseren van activiteiten zoals kermis, braderie, dorpsfeesten om culturen met elkaar te verbinden. •Het opzetten van commisies en werkgroepen. •Maandelijkse dorpskrant. •Een 'proathoes' (trefpunt) als huiskamer van het dorp, voornamelijk voor ouderen. •Stichting promotie activiteiten Loppersum, met elkaar gebruik maken van de beschikbare hulpmiddelen.
Persoonlijk (Positief) •Groot bestuur voor meer draagvlak. •Wijkambasadeurs ter ondersteuning van dorpsbelangenorganisatie. •Vrouwenraad (kerk) is druk bezig om zieken en zwakken te bezoeken. •Nieuwkomers worden bezocht en gevraagt om lid te worden van de dorpsvereniging.
Persoonlijk (Neutraal) •Besturen bestaan voornamelijk uit werkende mensen. •Collecte langs de deuren om te zien wie waar woont. •'We willen weer terug naar het oude Noaberschap'
Persoonlijk (Negatief) •Soms geen binding door oud zeer. •Nieuwkomers voelen zich niet altijd direct betrokken bij de dorpsgemeenschap. •Sommige mensen leven gewoon meer op zichzelf. •Individuen organiseren zelf geen grote dingen.
Financieel (Negatief) •Aankleding van het dorp kan beter, hierbij kan worden gedacht aan bankjes en bloembakken. Tabel 2. Bijdrage aan Sociale Binding in een dorp, ondersteund door Dorpsbelangenorganisaties
22
Vrijwilliger Participatie De theorie dat mensen die in een dorp wonen meer voor elkaar doen in de vorm van informele burenhulp wordt bevestigd. Voorwaarde is wel dat deze vrijwillige participatie te overzien is voor de vrijwilliger (Tabel 3). Dit houdt in dat inwoners eerder geneigd zijn zich in te zetten voor eenmalige activiteiten dan voor een langere (onoverzichtelijke) termijn. Sociaal betrokken inwoners bieden op persoonlijke meer ondersteuning aan hulpbehoevende inwoners, terwijl inwoners die minder sociaal betrokken zijn dit vaak praktische manier doen. Een belangrijk aspect voor een hulpbehoevende inwoner is dat hij in zijn waarde wordt gelaten. Dit geldt voor de benadering van de inwoners, op een gelijkwaardige manier, maar ook voor zijn directe leefomgeving. Een schone leefomgeving draagt bij aan de eigenwaarde die een persoon heeft. Bezuinigen op dit aspect kan gevolgen hebben op de manier waarop deze inwoner kan en wilt bijdragen aan de gemeenschap.
Vrijwilliger Participatie Praktisch (Positief) •Verschillende werkgroepen voor verschillende projecten. •Zorgcoöperaties zoals in Loppersum en Stedum. •Mensen willen vaak helpen met éénmalige activiteiten. •Hulpvraag komt vaak naar voren bij activiteiten en bijeenkomsten. •Een lijst in de dorpskrant die mensen met een hulpvraag kunnen bellen.
Praktisch (Neutraal) •Verschil in dorpen tussen uitbater faciliteiten zoals het dorpshuis. •Verschil tussen georganiseerde en niet georganiseerde ondersteuning.
Persoonlijk (Positief) •Belangrijk om mensen in hun waarde te laten. •Kerk betrokken bij meeste werkgroepen, leden van de kerk zetten zich veel in voor het dorp.
Persoonlijk (Neutraal) •Je ziet vaak dezelfde mensen die ondersteuning bieden aan andere inwoners. •Iemand moet aanwezig zijn om een gesprek aan te gaan met de mensen voor informate want folders belanden in de prullenbak.
Financieel (Neutraal) •Bij thuiszorg zit een verschil tussen de echte zorg en schoonmaak gerelateerde zaken.
Financieel (Negatief) •Bezuinigingen treffen vaak de belangrijkste punten van de zorg zoals het schoonmaken bij mensen thuis. Tabel 3. Bijdrage aan Vrijwilliger Participatie in een dorp, ondersteund door Dorpsbelangenorganisaties
23
Beantwoording Hulpvraag De hulpvragen die op dit moment worden opgevangen door de gemeenschap zijn vaak kleinschalig en van pratische of persoonlijke aard (Tabel 4). Door persoonlijke benadering zijn inwoners vaak bereid om elkaar te ondersteunen, voorwaarde is wel dat de hulpbehoevende zelf met de hulpvraag komt. Voor de hulpvragende inwoner is het lastig in te schatten of hulpvraag in de gemeenschap opgevangen kan worden of door een proffesional. Nu er steeds minder geld beschikbaar is voor ondersteuning van proffesionals, zijn hulpbehoevenden vaak gedwongen om vrijwilligers te vragen.
Beantwoording Hulpvraag Praktisch (Positief) •Burenhulp gaat vanzelf, mensen hebben vaak hun eigen netwerk die ze gebruiken. •Mensen met kinderen regelen veel dingen met andere ouders onderling. •Kleine klusjes zoals boodschappen of vervoer worden al veel voor elkaar gedaan.
Persoonlijk (Positief) •Persoonlijke benadering wordt als positief ervaren. •Mensen persoonlijk ergens voor vragen werkt ook beter dan een algemene oproep. •Als mensen zien dat ze kunnen helpen ondernemen ze ook vaak actie. •Enkele gevallen doen 'alles' voor mededorpsbewoners.
Persoonlijk (Neutraal) •Er zijn verschillende vormen behoeftes van mensen. •Wanneer komt zorg te dichtbij?
Persoonlijk (Negatief) •Mensen moeten ook zelf met hulpvraag komen. •Schaamte voor hulpvraag is vaak een drempel. •Er is niet altijd acceptatie van geboden zorg.
Financieel (Neutraal) •Bepaalde hulpvragen blijft voor professionals. •Professionals en vrijwilligers moeten meer met elkaar gaan samenwerken. •Een regeling of vergoeding voor zwaardere hulp en ondersteuning .
Financieel (Negatief) •Mensen zijn voor hun hulpvraag vaak gedwongen om vrijwilligers te vragen. Tabel 4. Bijdrage aan Beantwoording Hulpvraag in een dorp, ondersteund door Dorpsbelangenorganisaties
24
3.2 Deelvraag 2 ‘’Welke vaardigheden hebben dorpsbelangenorganisaties in de gemeente Loppersum om bij te dragen aan de participatiesamenleving?’’ Om tot een overzichtelijke indeling te komen betreft de vaardigheden van dorpsbelangenorganisaties als faciliterende factor in het gemeenschapsleven, is er gekozen voor drie categorieën: Analyserend en Adviserend, Motiverend en Ambities. De reden om hiervoor te kiezen komt voort uit de gesprekken die gevoerd zijn de dorpsbelangenorganisaties over hun verantwoordelijkheden. In tegenstelling tot de eerste deelvraag is er binnen de categorieën alleen onderscheid gemaakt tussen: Praktische en Persoonlijke vaardigheden.
Analyserend en Adviserend Een belangrijke rol voor de dorpsbelangenorganisaties is signalering en informatiedeling tussen de gemeente en haar inwoners. Veel inwoners weten op dit moment niet goed welke wegen zij moeten bewandelen bij het signaleren van een (toekomstige) hulpvraag van een mede-inwoner. Met een nieuwe gemeentelijke herindeling opkomst, zullen de lijnen naar het gemeentehuis langer worden. Dorpsbelangenorganisaties hebben aangegeven dat zij onderling meer samen willen gaan werken in de toekomst (Tabel 5). Deze samenwerking bestaat voornamelijk uit het uitwisselen van ideeën en ervaringen.
Analyserend en Adviserend Praktisch (Positief ) •Besturen onderling ideeën en ervaringen uitwisselen.
Praktisch (Neutraal) •Weten wat er speelt, zowel bij de gemeente als inwoners.
Praktisch (Negatief) •Niet iedereen weet welke weg te bewandelen bij signalering. •Groninger Dorpen organiseert veel voor dorpen zoals informatievoorziening, maar er is beperkte subsidie.
Persoonlijk (Positief) •Luisteren naar zorg-, woon- en vervoervragen uit het dorp.
Persoonlijk (Neutraal) •Als vrijwilliger in het bestuur krijg je te maken met professionals van andere partijen. •Signalering door 'Dorpsprofessionals'. Tabel 5. Analyserende en Adviserende Vaardigheden Dorpsbelangenorganisaties om bij te dragen aan de Participatiesamenleving
25
Motiverend In de participatiesamenleving staat de verantwoordelijkheid van de burger centraal. De dorpsbelangenorganisaties zijn tot op een bepaalde hoogte al bezig met het betrekken van inwoners voor werkgroepen(Tabel 6). Het beleid van de gemeente Loppersum: het faciliteren van burgerinitiatieven maar niet zelf opzetten, werkt door bij de dorpsbelangenorganisaties omdat zij ruimte houdt voor de eigen inbreng van de inwoners. Naarmate er meer inwoners actief betrokken raken bij de gemeenschap, zal dit op organisatorischvlak meer van de dorpsbelangenorganisaties vragen.
Motiverend Praktisch (Positief) •Je moet kijken naar wat mensen kunnen en daar iets mee organiseren. •Werkgroepen oprichten met mensen met verschillende achtergronden en vaardigheden. •Ruimte voor eigen inbreng van inwoners. •Sociaal, bloementje brengen bij (langdurige) ziekte. •Organiseren van gezamenlijke maaltijden. •Organiseren van seizoensfeesten.
Praktisch (Neutraal) •Als besturen groter worden, moeten de vaardigheden duidelijker aanwezig zijn. •Bestuursfuncties worden soms bepaald op basis van kennis en ervaring. •Bestuurders moeten iets kunnen starten, organiseren, inventariseren en een visie opstellen. •Dorpsverenigingen blijven vrijwilligers en zo moeten ze ook gezien worden door externe partijen en de gemeente. •Grote hulpvragen komen via de dorpsvereniging terecht bij professional.
Praktisch (Negatief) •Er zit verschil tussen vrijwilliger en professional, vrijwillgers kunnen vaak de hulpvraag niet opvangen. •Benaderbaarheid, soms worden er dingen langs elkaar heen georganiseerd.
Persoonlijk (Positief) •Vaardigheden; Organiseren, luisteren, vertrouwen, communicatief, adviserend. •Uitgaande van vrijwilligers in werkgroepen zijn het vaak sociaal betrokken mensen. •Vrijwilligers in het bestuur elkaar ontlasten. •Een contactpersoon voor elke buurt of straat in het dorp. •Klusjes doen voor elkaar.
Persoonlijk (Neutraal) •Kunnen omgaan met inwoners, zowel als bestuurder als in eigen naam. •Inwoners zijn een divers publiek.
Persoonlijk (Negatief) •Vrijwilligers hebben een beperkte beschikbare (vrije) tijd. Tabel 6. Motiverende Vaardigheden Dorpsbelangenorganisaties om bij te dragen aan de Participatiesamenleving
26
Ambities De eerste stap in het proces van verzorgingsstaat naar participatiesamenleving is gezet. Niet te snel te hoge verwachtingen hebben van de inwoners en niet te snel succes willen hebben, zijn belangrijke aspecten voor het realiseren van de ambities (Tabel 7). Tijdens dit proces voelen de dorpsbelangenorganisaties zich verantwoordelijk om op te komen voor de belangen van de inwoners en de faciliteiten in het dorp behouden. De positieve geluiden van opkomende burgerinitiatieven en zorgcoöperaties stimuleren inwoners om samen de schouders er onder te zetten. Hierbij is het wel belangrijk dat de hele gemeenschap zich aansluit bij de gezamenlijke doelen. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan want vaak speelt in een dorp wel 'oud zeer' tussen inwoners wat de Sociale Binding kan belemmeren.
Ambities Praktisch (Positief) •Dorpsbelangenorganisaties moeten altijd het dorp vertegenwoordigen. •Bestuur moet een brede afspiegeling van het dorp zijn. •Taak van het dorpsbelangen om het dorp 'compleet' te houden (faciliteiten). •Als iets niet lukt, iets anders proberen. Niet alles kan een succes worden. •Samenwerkingen zoeken, bruggen bouwen, creatief zijn, ambitie hebben, duidelijk communiceren. •Mensen betrekken en stimuleren door enthousiasme.
Praktisch (Neutraal) •Niet te hoge verwachtingen hebben met bretrekking tot de opkomst van inwoners. •Geduld, niet te snel succes willen.
Persoonlijk (Positief) •Strijdbaar zijn en opkomen voor de inwoners. •Sociale controle, signalering, als dorp in geheel. Interesse in de persoon. •Positieve geluiden en gebeurtenissen stimuleren om door te gaan.
Persoonlijk (Neutraal) •Mensen moeten open staan voor functies in het bestuur.
Persoonlijk (Negatief) •In elk dorp speelt wel 'oud zeer' tussen inwoners. •Kleine groep inwoners heeft soms aversie tegen het bestuur door bepaalde personen. Tabel 7. Ambities Dorpsbelangenorganisaties om bij te dragen aan de Participatiesamenleving
27
3.3 Deelvraag 3 ‘’Welke ondersteuning is noodzakelijk om de participatiesamenleving te kunnen realiseren?’’ De ondersteuning die nodig is voor dorpsgemeenschappen om de participatiesamenleving te realiseren kan op verschillende manieren benaderd worden. In dit onderzoek wordt er van binnen naar buiten gekeken om de gemeenschap van binnenuit te versterken. Net als bij de voorgaande deelvragen is er gekozen om de resultaten in te delen in drie verschillende categorieën: Dorpsgemeenschap, Gemeente en Externe Organisaties. Binnen deze categorieën is onderscheid gemaakt tussen: Praktische, Persoonlijke en Financiële ondersteuning.
Dorpsgemeenschap In kleine dorpen kan de onderlinge samenstelling erg verschillen. Het ene dorp zou eerder bij de gemeente aankloppen voor onderhoud van het dorpshuis, terwijl een ander dorp het zelf aan zou pakken (Tabel 8.1). De leefbaarheid van een dorp hangt sterk samen met de faciliteiten in het dorp. Faciliteiten zoals een dorpshuis of een kerk zijn niet alleen voor inwoners van belang om (grote) activiteiten te organiseren, maar ook om elkaar laagdrempelig te ontmoeten. Het samenkomen van de verschillende inwoners heeft een positief effect op de Sociale Binding waardoor een hulpvraag eerder naar voren komt, en dus ook eerder opgevangen kan worden (Tabel 8.2).
Dorpsgemeenschap Praktisch (Positief ) •Als je wilt ,kun je alles organiseren. •Ontmoetingsplekken zoals een basisschool, dorpshuis of kerk om laagdrempelige activiteiten te organiseren. Ook voor nieuwe inwoners om te aarden in de gemeenschap. •Uitlenen van eenvoudige hulpmiddelen zoals een rolstoel of krukken. •Faciliteiten zoals computer met internet in het dorpshuis. •Toegankelijkheid van dorpshuis voor toeristen en dagjes mensen in het weekend. •Uitstraling van het dorp. •Onderlinge afspraken tussen inwoners zoals een rijschema om kinderen naar school te brengen. •Aanvulling van informatie, bladen uit het dorp.
Praktisch (Neutraal) •Hoe zorg je ervoor dat het ook behouden blijft? •Afhankelijk per dorp, sommige dorpen doen dingen liever zelf, anderen via de dorpencoördinator.
Praktisch (Negatief) •Bij sommige dorpen lopen veel jongeren van 12-15 jaar op straat omdat er geen voorzieningen voor hun zijn. Tabel 8. 1 Ondersteuning Participatiesamenleving vanuit de Dorpsgemeenschap
28
Dorpsgemeenschap
Persoonlijk (Positief) •Sociale betrokkenheid van huisarts, dominee, wijkouderling, vrouwenraad. •Gemeente als gesprekspartner. •Elkaar vragen helpt alleen als je de persoon in het echt vraagt en niet via app of internet. •Goed benaderbare vrijwilligers, met beschikbare tijd.
Persoonlijk (Neutraal) •Wat kan een vrijwilliger en wat moet een professional oppakken? •Het is afhankelijk van de persoon, niet de kantjes er vanaf willen lopen. •Hoe de hulpvraag naar voren te laten komen?
Persoonlijk (Negatief) •Het is lastig om de mening van het dorp te horen. •Sommige mensen komen het huis niet meer uit om bijvoorbeeld ergens voor te gaan stemmen.
Financieel (Negatief) •Alles wat je ontwikkelt kost geld. Tabel 8. 2 Ondersteuning Participatiesamenleving vanuit de Dorpsgemeenschap
Gemeente Indien bepaalde hulpvragen niet in de dorpsgemeenschap opgevangen kunnen worden, is de gemeente het eerste aanspreekpunt (Tabel 9). Dankzij een betrokken dorpencoördinator is er een goede verstandhouding tussen de gemeente en de dorpsbelangenorganisaties. Als de gemeente zichzelf op langere termijn wil ontzorgen, is het van belang dat het een faciliterende rol gaat vervullen om de dorpsbelangenorganisaties met zorgprofessionals en andere externe organisaties met elkaar in gesprek te brengen. De subsidies die de gemeente terbeschikking stelt gaan vaak op aan onderhoud van praktische zaken, waardoor er geen budget meer overblijft voor de sociale aspecten in de dorpsgemeenschappen.
Gemeente
Praktisch (Positief) •Indien er wat gedaan moet worden, weten mensen de weg naar het gemeentehuis goed te vinden. •Goede korte lijn met de dorpencoördinator. •Gemeente als faciliterende factor. •Voorzieningen; zorgtehuizen, huisartsenpost, zorgprofessionals.
Praktisch (Neutraal) •Ondersteuning/betrokkenheid vanuit gemeente als gesprekspartner. •Iemand van WMO zitting nemen bij overleg van dorpsbelangenorganisaties.
Financieel (Neutraal) •Middelstum heeft een grote groep licht verstandelijke gehandicapten.
Financieel (Negatief) •De kosten voor onderhoud rijzen vaak de pan uit. Tabel 9. Ondersteuning Participatiesamenleving vanuit de Gemeente
29
Externe Organisaties Ten gevolge van de aardbevingsschade in verschillende dorpen in de gemeente Loppersum, heeft de NAM fondsen in het leven geroepen om bewonersinitiatieven te ondersteunen (Tabel 10). Hierover is echter nog onvoldoende kennis bij de dorpsbelangenorganisaties over de aanvraagprocedure. Voor de externe organisaties die kennis en ondersteuning aanbieden is vaak maar beperkte subsidie beschikbaar en zijn inwoners erg terughoudend in hun eigen financiële bijdrage aan de dorpsgemeenschap.
Externe Organisaties Praktisch (Positief) •SW&D weet de weg en denkt mee op projectniveau voor ondersteuning van projecten voor kwetsbare inwoners die meer aandacht nodig hebben. •Groninger Dorpen, informatie over thema's en deling van kennis over welke wegen te bewandelen voor instandhouding van de faciliteiten in het dorp. •Mijn-dorp.nl, platform voor informatiedeling.
Praktisch (Neutraal) •Inbreng van professionals. •Sociale ondernemers en zorgprofessionals. •Woningstichting (Maarenland).
Financieel (Positief) •NAM heeft fondsen in het leven geroepen om bewonersinitiatieven te ondersteunen.
Financieel (Neutraal) •WMO-scan voor kennis om de rollen en functies van het dorpshuis te defineren ten behoeve van de inwoners van het dorp. De uitwerking hiervan kost weer geld. Tabel 10. Ondersteuning Participatiesamenleving vanuit Externe Organisaties
30
3.4 Algemene Resultaten Om van buiten af ondersteuning te kunnen bieden moet er eerst gekeken worden wat in de dorpsgemeenschap zelf opgevangen kan worden. De hulpvragen die op dit moment worden opgevangen door de gemeenschap, zijn vaak kleinschalig en praktisch of persoonlijk van aard. Indien er sprake is van Multi-problematiek of zware financiële problemen worden de inwoners doorverwezen naar het WMO-loket van de gemeente. De ondersteuning die door de gemeente geboden kan worden is in te delen in twee niveau’s: Ondersteuning van de dorpsgemeenschap en de ondersteuning van persoonlijke dienstverlening.
Ondersteuning Dorpsgemeenschap Dorpsbelangenorganisaties hebben aangegeven dat zij onderling meer samen willen gaan werken in de toekomst. Deze samenwerking bestaat voornamelijk uit het uitwisselen van ideeën en ervaringen. De dorpsgemeenschappen hebben aangegeven dat ze willen gaan inventariseren welke verenigingen, vaardigheden en kennis beschikbaar is in het dorp. Hoe dit moet gebeuren is nog niet concreet. De gemeente kan als overkoepelend orgaan handvaten bieden aan de dorpsbelangenorganisaties om dit uit te voeren. Daarnaast is het van belang dat dorpsbelangenorganisaties in het begin ondersteund worden tijdens de gesprekken met professionals uit het werkveld. Hoewel deze vrijwilligers vaak hogeropgeleid zijn, beschikken zij vaak maar over beperkte kennis van het onderwerp en hebben beperkte vrije tijd. De transitie zal van onderop plaats moeten vinden en de gemeente kan de inzet van de inwoners op twee manieren faciliteren. Op de eerste plaats is het van belang dat de dorpen ‘compleet` blijven. Dit houdt in dat de inwoners een eigen ruimte of gebouw hebben waar zij bij elkaar kunnen komen en activiteiten kunnen organiseren. Ook de aankleding van het dorp is bepalend voor de inzet. Het plaatsen van bankjes op een plein of een pinautomaat in het dorp zal indirect een motivatie zijn voor inwoners om zich in te zetten voor het dorp.
Ondersteuning Persoonlijke Dienstverlening De leefbaarheid van een dorp hangt sterk samen met de faciliteiten in het dorp. Faciliteiten zoals een dorpshuis, dorpsschool of een kerk zijn essentieel in het samenkomen van de inwoners. Deze sociale aspecten hebben een positief effect op de Sociale Binding binnen de gemeenschap. De zelfredzaamheid van een gemeenschap wordt hierdoor vergroot waardoor meer hulpvragen binnen het netwerk van het hulpbehoevende opgelost kunnen worden. Afhankelijk van de hulpvraag kan dit informeel of georganiseerd opgepakt worden. De positieve geluiden van opkomende burgerinitiatieven en zorgcoöperaties die zijn ontstaan in omliggende dorpen stimuleren inwoners om in gezamenlijk verband nieuwe werkgroepen en burgerinitiatieven op te zetten. Voorwaarde is wel dat deze nieuwe initiatieven te overzien is voor de vrijwilliger. Dit houdt in dat inwoners eerder geneigd zijn zich in te zetten voor eenmalige activiteiten dan voor een langere (onoverzichtelijke) termijn. Sociaal betrokken inwoners bieden op persoonlijke meer ondersteuning aan hulpbehoevende inwoners. Nieuwe inwoners en inwoners die minder sociaal betrokken zijn dit zullen zich eerder inzetten voor de praktische aspecten binnen het dorp. Deze inwoners hechten meer waarde aan het landschap rond het dorp en een goede buslijn of vervoersdienst met omliggende dorpen. Om tot een goede samenwerking te komen tussen de verschillende aspecten is wel belangrijk dat de hele gemeenschap zich aansluit bij de gezamenlijke doelen die gesteld zijn.
31
4 Discussie In het theoretisch kader is naar voren gekomen dat groepsindentificatie, samenhorigheidsgevoel, veel onderling vertrouwen, gedeelde normen en waarden en participatie in het groepsleven de Sociale Binding van een gemeenschap versterken. De vraag die naar voren komt is: ‘’In hoeverre kan er van buitenaf invloed worden uitgeoefend op deze aspecten?’’ Om van buitenaf ondersteuning te kunnen bieden aan een dorpsgemeenschap zal er eerst gekeken moeten worden wat binnen de gemeenschap zelf opgevangen kan worden en bij welke aspecten ondersteuning gewenst is.
4.1 Onderlinge Dienstverlening Versterken Om de vrijwillige participatie in de gemeenschap te verhogen, moeten de inwoners zich verbonden voelen met hun leefomgeving. De taak voor de dorpsbelangenorganisaties is om de gezamenlijke belangen van het dorp in kaart te brengen en uit te dragen. De ambities die hieruit naar voren komen moeten door de inwoners ondersteund worden. Hoe dit toegepast kan worden is te zien in tabel 11.
Ondersteunen eigen gemeenschap •Belangen van alle inwoners in kaart brengen. •Inventarisatie maken van kennis en vaardigheden van het dorp. •Door beperkte beschikbare tijd van vrijwilligers, elkaar ondersteunen. •Inwoners zelf activiteiten en bijeenkomsten laten organiseren. •Voor continuïteit jongeren betrekken, delen van kennis en verantwoordelijkheden geven. •Kwetsbaarste bewonersgroepen in kaart brengen en ondersteuning op maat verlenen. •Onderscheid houden tussen formele (georganiseerde) en informele ondersteuning/burenhulp. •Nieuwe inwoners niet gelijk voor sociale aspecten inzetten, eerst voor de omgeving. •Rekening houden met de wensen van de inwoners, mensen die al hun hele leven in het dorp wonen hebben minder behoefte aan georganiseerde dingen/hulp. Tabel 11. Factoren die de Zelfredzaamheid van een Dorpsgemeenschap vergroten.
32
4.2 Soorten Ondersteuning De ondersteuning die nodig is om de Sociale Binding en Onderlinge Dienstverlening in dorpsgemeenschap van buitenaf te versterken wordt ingedeeld in twee groepen: De Gemeente en Externe Partijen (Tabel 12). In beide gevallen speelt de gemeente een belangrijke rol, omdat zij korte lijnen heeft met zowel de dorpsbelangenorganisaties als externe partijen en zorgprofessionals.
Ondersteuning vanuit gemeente •In stand houden faciliteiten zoals dorpshuis. •Faciliteren inventariseren van kennis en vaardigheden in de dorpen. •Kennis naar dorpsgemeenschappen over hoe om te gaan met groter bestuur voor meer draagvlak. •Financiën voor eigen identiteit van het dorp, om inzet inwoners te vergroten. •Inloopspreekuur in het dorp houden, dagdeel per week over actuele vragen, welke wegen te bewandelen bij bijv. signalering. •Inventariseren welke hulpvraag door vrijwilliger opgepakt en worden en welke voor professionals blijven. •Zitting nemen bij gesprekken dorpsbelangenorganisaties, burgerinitiatieven en professionals van externe partijen. •Financiën of hulpmiddelen beschikbaar stellen voor dorpsbelangenorganisaties voor uitvoering van sociale aspecten/activiteiten.
Ondersteuning van externe partijen
•Kerk en andere vrijwillige welzijnsinstanties zitting laten nemen bij werkgroepen. •Kennis en ondersteuning aanbieden. •Zitting nemen bij overleg van dorpsbelangen. Tabel 12. Externe Ondersteuning voor Zelfredzaamheid Dorpsgemeenschappen.
33
4.3 Keuze Voor Hulpmiddel Ondersteuning Wederkerigheid is erg belangrijk bij het ontstaan van hulprelaties. De meest kwetsbare doelgroep met betrekking tot toegang tot hulpbronnen zijn ouderen (65+) en niet Westerse allochtonen (Bijlage 1). De groep niet Westerse allochtonen is relatief klein in de gemeente Loppersum. Het aantal 65+’ers daarintegen is redelijk groot en zal de komende jaren nog verder toenemen. Om deze inwoners langer zelfstandig, met ondersteuning uit hun eigen netwerk, in het dorp te kunnen laten wonen is er ondersteuning nodig. Er is onderscheid gemaakt tussen twee verschillende soorten hulpmiddelen voor ondersteuning. Tegenwoording zijn er steeds meer elektronische hulpmiddelen zoals websites en applicaties om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Deze hulpmiddelen werken voornamelijk voor inwoners van een de stad waar minder informele burenhulp plaatsvindt. Nadeel hiervan is, is dat er geen sterke onderlinge relatie aanwezig is bij de beantwoording van de hulpvraag. Dit is juist het belangrijkste aspect in dorpsgemeenschappe om te hulpvraag naar voren te laten komen. Een elektronisch hulpmiddel is afgezet tegen het implementatie model welke de gemeente kan gebruiken om de zelfredzaamheid binnen een dorpsgemeenschap te vergroten (Figuur 3). Hieruit blijkt dat de toegankelijkhied en bruikbaarheid van een electronisch hulpmiddel voor ouderen in een dorpsgemeenschap niet toerijkend is.
Implementatie Model Digitaal Hulpmiddel
Vindbaar Leefbaar
Herkenbaar
Nuttig 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0
Begrijpelijk
Wenselijk Waardevol
Leuk
Bruikbaar
Eenvoud
Toegankelijk Comfortabel
Figuur 3. Gebruikskompas van verschillende Hulpmiddelen voor Ouderen (65+).
34
Bibliografie Bakker, H. d. (2009). Burgers, beleid en natuur: tussen draagvlak en betrokkenheid. Wageningen: Wageningen University & Research centre. Bath, P. &. (2005). Social engagement and health and social care use and medication use among older people. Eur J Agening . Beer, A. (2014). Leadership and the governance of rural communities. Journal of Rural Studies, jg. 34, 254-262. Blijdorp, A. (2008). Dorpsraden in Noord-Holland. Purmerend: Primo Noord-Holland. Blokland-Potters, T. (1998). Wat stadbewoners bindt. Sociale relaties in een achterstandswijk. Kampen: Kok Agora. Boer, A. d. (2013). Informele zorg in Nederland. Literatuurstudie naar mantelzorg en vrijwilligerswerk in de zorg. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Brink, G. v. (2012). Best persons en hun betekenis voor de Nederlandse achterstandswijken. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. Bruin, I. d. (2008). Zo kan het ook... Nieuwe vormen van burencontact en burenhulp. Den Haag: Landelijk Steunpunt Vrijwillige Thuishulp. Buijs, A. F. (2012). Draagvlak in de energieke samenleving: van acceptatie naar betrokkenheid en legitimatie. Wageningen: Alterra. Caughy, M. (2003). When Being Alone Might Be Beter: Neigbourhood Poverty, Social Capital, and Child Mental Health. Social Science & Medicine, 227-237. DAL Gemeenten, D. A. (2014). Beleidsplan 4D's. Delfzijl, Appingedam, Loppersum: DAL gemeenten. Devilee, J. e. (2006). Thuis op het platteland. De leefsituatie van stad en platteland vergeleken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau . Elffers, H. &. (2004). 'Nee, ik voel me nooit onveilig' Determinanten van sociale veiligheidsgevoelens. Den Haag: Nederlands Studiecentrm Criminaliteit en Rechtshandhaving in opdracht van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling. Engbersen, G. (1990). Publieke Bijstandsgeheimen. Het ontstaan van een onderklasse in Nederland. . Amsterdam: Amsterdam University Press. Farjon, H. e. (2013). Leren van een energiek platteland. Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Gaag, M. v. (2005). The Resource Generator. social capital quantification with concrete items, pp. 1-29. Green, A. &. (2001). Education and Social Cohesion: Recentering the Debate. Peabody journal of education, 247-284. Green, A. P. (2006). Education, equality and social cohesion: a comparative analysis. Basingstoke: Palgrave Macmillian. Groningen, G. (2014). Uitvoeringsplan vernieuwing Sociaal Domein 2014-2015. Groningen: Gemeente Groningen. Groningen, G. (2015, Maart 18). http://www.sociaalplanbureaugroningen.nl. Opgehaald van Sociaal planbureau Groningen: http://www.sociaalplanbureaugroningen.nl/beleidsvelden/maatschappelijkeparticipatie/ Haan, D. d. (2012). Online organiseren van burenhulp. Groningen: Centrum voor Maatschappelijke Ontwikkeling Groningen. 35
Hart, J. d. (2002). Zekere banden: sociale cohesie, leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Hilde van Xanten, J. S. (2011). Burgerinitiatieven voor voorzieningen in kleine dorpen. Rotterdam/Utrecht: Movisie. Hurenkamp, M. e. (2011). De onbeholpen samenleving. Amsterdam: Amsterdam University Press. Kamoschinski, A. K. (2011). Verbindende dorpen. Sociale cohesie in de kleine kernen. Tilburg: VkkN-B. Kanne, P. J. (2013). Niet iedereen is toe aan de `participatiesamenleving`. Amsterdam: TNSNipo. Klok, F. (2011). Burgerparticipatie bij gebiedsontwikkeling. Groningen: Kenniscentrum NoorderRuimte. Kloosterman, R. (2015). Familie is de belangrijkste bron voor hulp en steun. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek. Korver, A. &. (2001). Het werkdadige verband tussen arbeidsparticipatie, sociale intergratie en sociale cohesie. Den Haag: NWO. L. Vermeij, A. S. (2015). Dichtbij Huis, lokale binding en inzet van dorpsbewoners. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Linders, L. (2010). De betekenis van nabijheid. Tilburg: Universiteit van Tilburg. Loots, J. L. (2013). Dorps- en wijkraden in Nederland. Utrecht: Necker van Naem. Luitgaarden, G. v. (2015). Transities: tussen hoop en vrees. Rotterdam: Creative Commons. Marcel Ham, J. v. (2015). De ondermenende burger. Utrecht: Movisie. Metaal, S. (2011). Identiteit van stad, dorp en buitenwijk. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam. Mollenhorst, G. R. (2005). Hulpeloos in de stad? Verschillen tussen stads- en plattelandbewoners in het aantal informele helpers. Mens en Maatschappij, jg. 80, nr. 2, 159-178. Naber, P. (2004). Vriendschap en sociale cohesie: de rol van leeftijdgenoten in de opvoeding van jeugd. Den Haag: Hogeschool in Holland. Nijhuis, S. G. (2008). Kwaliteitsimpuls voor het dorp. Het DNA van drie dorpen in de Stadregio Arnhem Nijmegen. Nijmegen: Stadregio Arnhem Nijmegen. Overbeek, G. J. (2007). Nieuwkomers in het landelijk gebied. Den Haag: LandbouwEconomisch Instituut. Peschar, J. (2005). Over samenhang gesproken: kanttekeningen bij onderzoek naar ongelijkheid en sociale cohesie in de onderwijssociologie. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Peters, A. T. (1992). Sociale hulpbronnen, arbeidsmarktgedrag en baanmobiliteit. Utrecht: Vakgroep Sociologie Rijksuniversiteit Utrecht. Poldermans, M. (2008). Wie dan leeft... wie dan zorgt? Een zoekotcht naar niet-familiale zorgsolidariteit tussen en binnen generaties in het licht van ontgroening en (kleurrijke) verzilvering van de samenleving. Tilburg: Tilburg University. Posthumus, H. P. (2013). Maatschappelijke en politieke participatie en betrokkenheid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Putnam, R. (2000). Bowling alone: the collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster. Rheden, G. (2015, Juni 2). Viva-Rheden. Opgehaald van http://www.viva-rheden.nl: http://www.viva-rheden.nl/rhedens-model/ 36
Roes, T. (2002). Sociale cohesie en sociale infrastructuur. Verkenning van beleidsmogelijkhedenen bestuurlijke modellen. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Rozema, J. (2014). Dorpsvisie 2.0 met een bijdrage voor het sociale domein? Groningen: Kenniscentrum NoorderRuimte. Ryan, V. D. (2005). Making Sense of Voluntary Participation. Rural Sociology, 287-313. Sampson, R. R. (1997). Neighborhoods and violent crime . Science, 277, 918-924. Schnabel, P. (2012). een beroep op de burger. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Scholten, C. M. (2011). Zonder cement geen bouwwerk. Vrijwillgerswerk in de zorg, nu en in de toekomst. Utrecht: Movisie. Simon, C. L. (2007). Het best van twee werelden. Plattelanders over hun leven op het platteland. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Stafford, M. M. (2002). Geographical Inequalities in Health - Can Neighbourhood Social Cohesion Help Explain Them? Brisbane: International Sociological Association. Steenbekkers, A. C. (2008). Het platteland van alle Nederlanders. Hoe Nederlanders het platteland zien en gebruiken. den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Steenbekkers, A. n L. Vermij. (2013). De dorpenmonitor. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Steinberg, L. &. (2001). Adolescent Development. Annual, 83-111. Thissen, F. (2011). Ouderen op het platteland. Agora, jg. 27, nr. 4, 22-24. Van der Ziel, T. (2003). Verzet en verlangen: de constructie van nieuwe ruraliteiten rond de mkz-crisis en de trek naar het platteland. Wageningen: Wageningen University & Research Centre. Veldheer, J. J. (2012). Een beroep op de burger. Minder verzorgingstaat, meer eigen verantwoordelijkheid? Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Vermeij. (2015). Dichtbij Huis, lokale binding en inzet van dorpsbewoners. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Vermeij, L. (2008). Goede schuttingen maken goede buren. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Vermij, L. e. (2011). Informele groepen. Verkenningen van eigentijdse bronnen van sociale cohesie. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Wellman, B. e. (1990). Different strokes from different folks. American Journal of Sociology jg. 96, nr. 3, 558-588. Wilkinson, R. &. (2003). Social determinants of health: the solid facts. World Health Organization Europe. Wittebrood, K. &. (2007). Aandacht voor de wijk. Effecten van herstructurering op de leefbaarheid en veiligheid. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. WRR. (2012). Vertrouwen in burgers. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
37
Bijlage 1 – Toegang tot hulpbronnen
Bijlage 1. Toegang tot verschillende hulpbronnen per bevolkingsgroep (Kloosterman, 2015).
38
Bijlage 2 – Factoren verlenen informele zorg Motieven •Wederkerigheid (nu kan ik wat terug doen) •Geloofsovertuiging •Helpen hoort gewoon •Het als plicht zien •Zelfde belang nastreven •Verwachtingen uit omgeving •Iemand gelukkig maken, je doet het dus ook voor jezelf
Bevorderende Factoren •Zelfde levensfase •Wederdienst kunnen leveren: Balans •Gelijke sociaal-maatschappelijke positie •Investeren in de buurt •Gemeenschappelijk belang •Ervaring met extended family (de ander als familie gaan beschouwen)
Voorwaarden •Fysieke nabijheid •Affiniteit/relatie met hulpvrager •Zorg moet inpasbaar zijn met werk en gezinstaak •Hulp moet op prijs gesteld worden •Mensen en situatie kennen •Vertrouwen in elkaar hebben •Signalen herkennen •Eerste contact moet positief zijn
Grenzen •Fysieke afstand (25 km) •Fysieke overbelasting •Thuiszorg als het kan, daarna burenhulp •De hulpvrager moet intimiteit wel kunnen toelaten •Voldoende tijd voor verlener •Professionaliteit van verlener •Het niet aan kunnen zien van aftakeling van mensen Bijlage 3. Overzicht van factoren die van invloed zijn op het verlenen van informele zorg aan niet-familie.
39
Bijlage 3 – Beantwoordingsproces Hulpvragen
Hulpvraag inwoner
WMO Loket Gemeente
WMO Consulent
Zelf
Omgeving/ Gemeenschap
Maatschappelijk werk/Zorgprofessional
Zorgcoöperatie
Bijlage 3. Huidig beantwoordingsproces van hulpvragen die binnekomen bij de gemeente.
40
Bijlage 4 – Gehouden Focusgroepsessies Sessie
Datum:
Locatie:
1e Sessie
Woensdag 9 april 2015
Garsthuizen
Vertegenwoordigde dorpen:
Garsthuizen Zeerijp Zijldijk
2e Sessie
Dinsdag 14 april 2015
Vertegenwoordigde dorpen:
Eenum
3e Sessie
Garrelsweer Leermens Oosterwijtwerd Woensdag 15 april 2015
Vertegenwoordigde dorpen:
‘t Zandt
4e Sessie
Donderdag 16 april 2015
Vertegenwoordigde dorpen:
Middelstum
Eenum
‘t Zandt
Stedum
Loppersum Stedum Bijlage 4. Overzicht van de gehouden Focusgroepsessies in de Gemeente Loppersum
41
Bijlage 5 – Draaiboek Focusgroepsessie Themabijeenkomst Sociale ambities van een dorp Draaiboek bijeenkomsten met besturen van dorpsbelangenverenigingen gemeente Loppersum.
Locaties: dorpshuizen in 9/4 Garsthuizen, 14/4 Eenum, 15/4 ’t Zandt en 16/4 (Stedum). Zaalindeling: Grote tafel met aan drie zijden deelnemers en aan de korte zijde de gespreksleider. Laptop en beamer voor projectie op een wand. Assistent voor noteren: vlakbij de gespreksleider. Benodigdheden: laptop, beamer, scherm, koffie & thee, koekjes, naambord en stiften, voicerecorder, plakband. Vragenlijst voor achtergrond deelnemers. Lijst voor deelnemers voor presentie en om e-mailadressen achter te laten voor nadere informatie en terugkoppeling. Duur: anderhalf uur, 20.00 – 21.30 uur Programma: Bij binnenkomst: even kennismaken (probeer te onthouden uit welk dorp iemand komt), zorg voor een informeel gesprek over het kunnen vinden van de locatie, bijvoorbeeld. Als deelnemers een plek zoeken, is het gemakkelijk als de deelnemers uit de dorpen naast elkaar zitten. Koffie eventueel voor de deelnemers inschenken, kunnen ze ook zelf doen. 20.00u Start: Jannie heet iedereen van harte welkom. Jannie stelt zichzelf kort voor: “ik ben onderzoeker bij de Hanzehogeschool Groningen en ik doe samen met twee studenten Chris en Luuk een onderzoek naar sociale ambities van dorpen in de gemeente Loppersum. Zij stellen zich straks zelf voor. SHEET Het doel van het onderzoek is om advies te geven aan de gemeente Loppersum hoe zij dorpen voor de sociale binding en onderlinge hulp in dorpen kan ondersteunen. Het doel van deze bijeenkomst dat we meer inzicht verwerven hoe volgens u in een dorp of dorpsgemeenschap de sociale binding en onderlinge hulp versterkt kunnen worden. Als bestuur van de dorpsbelangenvereniging heeft u kennis en ervaringen met het dorpsleven, dus is er genoeg stof om over te spreken. Namen opschrijven op de naambordjes en “dit gesprek wordt opgenomen, zodat alle opmerkingen worden meegenomen. De informatie wordt anoniem gebruikt. Heeft u hiertegen bezwaar? Voor de opname is het belangrijk dat we niet door elkaar praten”. Kort voorstelrondje van de deelnemers: “Wie bent u, uit welk dorp, wat is uw functie in het bestuur en hoe houdt u zich als bestuur bezig met sociale binding en onderlinge hulp in uw dorp?” Dat laatste moet kort aangeduid worden. N.B. 5 seconden techniek: na elke bijdrage wacht de gespreksleider 5 seconden om anderen te kans te geven te reageren. 20.10u Gespreksleider: Het gaat vanavond over hoe inwoners in een dorp meer voor elkaar kunnen doen. U ga u vijf vragen voorleggen, we noteren uw antwoorden meteen zichtbaar. Kijkt u mee of het goed genoteerd wordt. Het is de bedoeling dat u op elkaar reageert! SHEET In het kader van de decentralisaties van de zorg, jeugdzorg en participatie van Rijksoverheid naar de gemeenten (per 1 januari jl.) heeft de gemeente Loppersum (samen met Delfzijl en Appingedam) een beleidsvisie opgesteld, waarin een ideale samenleving wordt geschetst. Daarom wil ik u graag eerst de visie van de gemeente Loppersum laten zien. (Sheet laten zien: tekst In 2018 zien wij een samenleving waarin onze inwoners actief deelnemen aan het gemeenschapsleven en zichzelf ontwikkelen. Er is ruim aanbod van sociale voorzieningen en initiatieven, waarvan meerdere door de inwoners zelf zijn opgezet en draaiende worden gehouden. Er is minder werkloosheid, doordat er een goede aansluiting is tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Mensen helpen elkaar waar nodig en professionals zijn er om mensen te helpen die nog net wat meer ondersteuning nodig hebben dan dat het sociale netwerk kan bieden.) Samenvatting: belangrijk is gemeenschapsleven, sociale
42
voorzieningen en elkaar helpen. Als we het over sociale ambities voor een dorp hebben, dan bedoelen we deze drie dingen. SHEET. Dan komt hier de eerste vraag.
20.15u I. Welke verantwoordelijkheid hebben burgers / inwoners om dit te realiseren? Verwachte antwoorden: Het kan de mate zijn (veel, weinig), de vanzelfsprekendheid (het hoort zo, doen we altijd al), de specifieke aanduiding (hiervoor wel verantwoordelijk, daarvoor niet) en de groepsaanduiding (deze inwoners kunnen en willen dat wel / niet). Antwoorden noteren. 20.25 u II. Hoe wordt in een dorp bijgedragen aan het gemeenschapsleven, sociale voorzieningen en onderlinge hulp? Kan het meer, beter of anders? Verwachte antwoorden: - Burenhulp (elkaar dingen uitlenen, oogje in het zeil, eenvoudige klusjes voor elkaar doen) - Dorpsactiviteiten, samen het dorp schoonhouden en elkaar ontmoeten, andere verenigingen - Activiteiten in het dorpshuis (samen eten, cursus computeren, dorpsfeest) - Zorgcoöperatie of initiatieven als Voor elkaar, vrijwilligers die al dan niet samenwerken met professionele organisaties voor informele zorg, hulpmiddelen verstrekking, bezoek tegen eenzaamheid, vervoer naar ziekenhuis, etc. Antwoorden noteren. Extra vragen: - Waarschijnlijk gaan de antwoorden over zorg en ouderen. In het beleid van de decentralisaties zit ook werk en inkomen, participatie van uitkeringsgerechtigden, mensen met een verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek – hoe ziet u daarvoor de bijdrage van de inwoners? - Wat kunnen inwoners of groepen inwoners nog meer doen dan wat er nu gebeurt? - Vragen naar hulpmiddelen (bestaande) of ideeën (dromen) over hulpmiddelen? - Is er iemand die heeft nagedacht waar deze hulpmiddelen aan moeten voldoen? - Wat vindt u belangrijk, wat moet er – op sociaal gebied – in ieder geval in een dorp zijn? Antwoorden noteren. Vragen of dit overzicht compleet is zijn, is het volledig? Voor de volgende vraag richten we de focus op groep inwoners, bijvoorbeeld u als bestuur van een dorpsbelangenvereniging. We gaan ervan uit dat u als bestuur ook doelen als meer sociale binding en onderlinge hulp in het dorp nastreeft. Een groep inwoners die een zorgcoöperatie opricht en vormt heeft dat al helemaal.
43
20.45u III. Wat moet een groep inwoners / een bestuur kunnen als er sociale ambities voor een dorp zijn? Kennis, vaardigheden en houding, …) Verwachte antwoorden: - Competenties om ambities of doelen (wat wil je bereiken?) te vinden en vast te leggen o Onderzoek doen: Wat is er in een dorp? Wat is er nodig? o Formuleren van wat inwoners willen o Hoe leg je dit vast? In een dorpsvisie? - Competenties om vervolgens activiteiten en projecten te starten o Welke talenten zijn er? o Organisatie aan de loop krijgen o Financieel mogelijk maken o Ondersteuning en samenwerking van professionals o Delegeren aan werkgroepen, commissies of aparte stichtingen - Competenties om draagvlak krijgen voor inzet en voor duurzaamheid van de inzet o Communiceren en enthousiasmeren o Succes boeken o Publiciteit zoeken en uitdragen van succes o Organisatie overdragen aan uitvoerders, loslaten o Ondersteuning en samenwerking met professionals Alle antwoorden noteren. In tweede instantie kunnen de antwoorden worden gerangschikt met een titel (kop) erbij. Vragen of dit alle competenties zijn, is het volledig? 21.00u IV. Welke ondersteuning is onmisbaar of noodzakelijk als u / er sociale ambities voor een dorp zijn? Verwachte antwoorden: - De gemeente, beleidsmedewerkers, dorpencoördinator, welzijnsinstellingen, vrijwilligerscoördinator, eerstelijnsmensen als huisarts, fysiotherapeut, de school met onderwijzers en bedrijven van het dorp voor bijvoorbeeld stageplaatsen of werkervaringsplekken - Geld, startsubsidies, dekking notariskosten voor oprichting van iets. Deskundigheid hoe iets aan te pakken. Een professional om mee te sparren of die supervisie geeft. Een ruimte om te vergaderen of een initiatief te kunnen huisvesten. Een dorpsbudget en vrijheid om dorpsbudget daarvoor te gebruiken. Alle antwoorden noteren. Extra vragen: - Van wie moet het initiatief of de vraag tot ondersteuning uitgaan? - Bij welke ondersteuning is een bestuur of groep initiatiefnemers het meest gebaat? In tweede instanties kunnen de antwoorden worden gerangschikt voor welke ondersteuning en van wie die ondersteuning komt. Van de 17 dorpen hebben 15 dorpen een dorpsvisie. We zijn benieuwd naar hoe u aankijkt tegen een dorpsvisie en of u vindt dat in een dorpsvisie doelen voor het dorp als sociale gemeenschap thuishoren. Reageert u daarom op de volgende vraag:
44
21.15u V. Wat zou u in een dorpsvisie willen schrijven over wat sociale ambities voor uw dorp zijn? Verwachte antwoorden: - Een dorpsvisie is een goed middel om met de inwoners en gemeente te communiceren wat het dorp wil, daar horen anno 2015 ook sociale doelen en middelen bij. - Een dorpsvisie ligt vooral in de la, is meer een activiteitenplanning voor de middellange termijn en daarom vaak al achterhaald. - Wij gaan geen tijd meer in een dorpsvisie steken. We hebben liever initiatieven en projecten van inwoners. We hoeven als bestuur niet alles te weten. - We vinden het wel belangrijk dat wij met de inwoners een visie op ons dorp maken en dat we met de inwoners periodiek vaststellen wat we willen aanpakken, daar horen ook sociale doelen en activiteiten bij. - Vanwege de gemeentelijke herindeling en de schaalvergroting / meer afstand tot het gemeentebestuur is het belangrijk om ons als dorp te laten zien. Dit is onze identiteit – daar hoort ook een document bij waarin we dat verwoorden. Zeker als we daarmee geld voor activiteiten mee kunnen krijgen. Mogelijke extra vragen: - Kunt u een voorbeeld geven wat u als een sociale ambities van uw dorp ziet? - Wat vindt u hoe een moderne dorpsvisie eruit moet zien? - Stel, dat u een nieuwe dorpsvisie met sociale ambities wilt of de bestaande dorpsvisie daarop wilt aanvullen, hoe zou u dat aanpakken? - Welke ondersteuning bij het opstellen van een dorpsvisie zou u wensen? daarvoor zoeken? Alle antwoorden noteren. Gespreksleider: We zijn nu aan het einde gekomen van het inhoudelijk deel van de bijeenkomst. Is het volledig geweest of wilt u nog iets toevoegen? Of wilt u naar aanleiding van de bespreking nog iets kwijt? Ik wil u allemaal heel hartelijk bedanken voor uw tijd, inzichten, meningen en ideeën. De volgende stap in ons onderzoek (naast de volgende bijeenkomsten) is het uitwerken van deze bijeenkomsten. De bijeenkomst wordt in zijn geheel uitgetypt en wordt bewaard en veilig opgeslagen in het kenniscentrum NoorderRuimte. Voor zover er citaten uit worden gebruikt, is dat altijd geanonimiseerd. Het onderzoek wordt begin september afgerond met een presentatie op het gemeentehuis in Loppersum. De dorpencoördinator Henk Medema zal u op de hoogte stellen wanneer het zover is. Graag hoor ik als laatste wat u van deze bijeenkomst heeft gevonden. ( Maak een rondje.) Na afloop van de bijeenkomst: - Napraten met de deelnemers, als ze daar behoefte aan hebben. - Schema van de tafelschikking maken, wie zat waar. - Met zijn drieën na afloop doorspreken wat onze eerste conclusies en interpretaties zijn.
45
Bijlage 6 – Mindmapping
Bijlage 6.1 Mindmap Sociale Binding
46
Bijlage 6.2 Mindmap Vrijwilliger Participatie
47
Bijlage 6.2 Mindmap Hulpvraag Inwoner
48