Urologie
Transurethrale resectie van een blaastumor TURT
Inleiding Uit onderzoek is gebleken dat u een tumor in de blaas hebt. Het woord blaastumor wordt gebruikt voor alle “poliepachtige processen” die uitgaan van de blaaswand. Uw behandelend uroloog arts heeft met u besproken dat de tumor moet worden verwijderd. Een blaastumor kan groter worden, bloedingen veroorzaken en in de spierwand ingroeien. Daarom moet een blaastumor altijd worden verwijderd. Deze ingreep wordt TURT genoemd, transurethrale resectie van een tumor. Transurethraal betekent dat de operatie via de plasbuis (urethra) wordt uitgevoerd, dus via de natuurlijke weg. Resectie wil zeggen dat de tumor wordt weggesneden met behulp van een stalen lisje waardoor stroom wordt geleid. Om de juiste diagnose te kunnen stellen is het nodig dat het weefsel, nadat het is weggenomen, microscopisch wordt onderzocht. Blaastumoren worden onderverdeeld in: oppervlakkig groeiende tumoren uitgaande van het blaasslijmvlies, die niet ingroeien in de spierwand en “invasief” groeiende tumoren die zich wel tot in de spierwand ingroeien. TURT is een geschikte behandeling voor beide soorten tumoren. In het eerste geval is TURT een afdoende behandeling, maar bij invasief groeiende tumoren is na TURT nog verdere behandeling noodzakelijk (bijvoorbeeld operatie of een bestralingskuur).
1
De voorbereiding Wanneer u bloedverdunnende medicijnen gebruikt moet u dit van te voren melden aan de uroloog. In overleg met de behandelend arts zult u het gebruik van deze medicijnen geruime tijd voor de operatie moeten stoppen. Gewoonlijk wordt u de dag voor de operatie opgenomen. Soms worden de haren van de schaamstreek geschoren.
De operatie Voor de operatie gaat u onder algehele narcose of u krijgt regionale verdoving. Bij een regionale verdoving krijgt u een ruggenprik. U ligt op de rug met uw benen opgetrokken in beensteunen. De uroloog brengt een hol buisje via de plasbuis tot in de blaas. Door dat buisje schuift hij een instrumentje naar de blaas. De uroloog schraapt de tumor laag voor laag af tot in het gezonde weefsel. Er ontstaat dus een inwendige wond in de blaas. De blaas wordt voortdurend ontplooid met een spoelvloeistof. Tussendoor wordt de blaas steeds geleegd waarbij de losgemaakte deeltjes van de tumor mee naar buiten komen. Nadat de tumor verwijderd is, wordt de blaas nogmaals goed gespoeld. In de blaas blijft een dun slangeteje achter omdat de urine na de operatie meestal bloederig is.
Na de operatie De katheter blijft gewoonlijk enige dagen in de blaas om te zorgen voor een goede urineafvoer en om de blaas te kunnen spoelen als dit nodig is, bijvoorbeeld als er stolsels aanwezig zijn. De urine zal meestal rood gekleurd zijn. Wanneer deze weer helder is gekleurd, kan de katheter weer worden verwijderd (meestal één tot twee dagen na de operatie). Wanneer het plassen hierna goed op gang is gekomen, kunt u het ziekenhuis verlaten. 2
Enkele adviezen
U kunt het beste veel drinken om te voorkomen dat er stolsels ontstaan. Verricht de eerste tijd na de operatie niet te veel lichamelijke arbeid. Vermijd te veel persen bij ontlasting. Eventueel kan de ontlasting met medicijnen zachter worden gemaakt.
Controle Volgens afspraak komt u op controle bij uw uroloog. Deze geeft u de uitslag van het microscopisch onderzoek van het verwijderde weefsel. Daarnaast bespreekt de uroloog met u of nader onderzoek en/of behandeling nodig is. In ieder geval blijft u onder controle omdat blaastumoren de neiging hebben terug te keren. Er zal steeds na enige maanden opnieuw in de blaas moeten worden gekeken om te inspecteren of er geen nieuwe blaastumoren zijn ontstaan.
Klachten Na de operatie treden vaak blaaskrampen op en kunt u een schrijnend gevoel hebben in de plasbuis. Het plassen gaat vaak samen met meer aandrang en u zult waarschijnlijk vaker naar het toilet moeten. Dit normaliseert in de loop van enkele weken. De urine kan soms nog bloederig zijn, wat niet verontrustend is. Neem contact op met uw uroloog als: U duidelijk bloedstolsels plast. Het bloedverlies niet vermindert. U koorts boven de 38,5 °C krijgt. U ernstige brandende pijn heeft tijdens het plassen. U niet meer kunt plassen.
3
Risico’s en mogelijke complicaties Bij deze operatie kunnen er complicaties ontstaan, zoals: Een gaatje in de blaas. Dit hangt samen met de grootte en plaats van de tumor. De spoelvloeistof die tijdens de operatie wordt gebruikt kan buiten de blaas komen. De uroloog stopt dan met de operatie om verdere lekkage te voorkomen. Een klein gaatje in de blaaswand geneest vanzelf. Bij een groter gat is soms een openbuik operatie nodig om het weggelekte vocht te verwijderen en het gat te sluiten. Deze complicatie is zeldzaam. Na de operatie kan een blaasbloeding optreden waarbij u mogelijk bloed verliest en er stolsels ontstaan. Meestal stopt zo’n bloeding spontaan na het toedienen van spoelvloeistof via het slangetje. Soms is het nodig de blaas opnieuw te spoelen en de bloeding te stoppen. Dit gebeurt onder narcose. Een urineweginfectie met koorts. Meestal helpt antibiotica. Weken na de operatie kan nog een ontsteking optreden. Bij mannen uit die zich soms uit als een bijbalontsteking. Bij mannen kan er langere tijd na de operatie een vernauwing van de plasbuis ontstaan. Soms is hiervoor een nieuwe operatie nodig.
Complicaties Krijgt u de eerste veertien dagen na de operatie problemen die te maken hebben met de operatie? Neem dan contact op met het ziekenhuis: Op maandag tot en met vrijdag tussen 08.00 - 17.00 uur belt u met de polikliniek urologie: 0164 - 278336. Buiten deze tijden belt u met de afdeling Spoedeisende Hulp: 0164 - 278302.
4
Vragen Heeft u nog vragen? Stel ze gerust aan uw uroloog of aan de urologieverpleegkundige. De polikliniek urologie is te bereiken op nummer: 0164 - 278336.
november 2011
5