TRANSITIES In vogelvlucht door alle wijzigingen heen op cliëntniveau: Wmo, Jeugdwet, Participatiewet, Wlz worden behandeld in deze sessie. 1. Cliëntondersteuning. Wmo: art 1.1.1, lid 1: "cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en de participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen." art. 2.2.4: "1. Het college draagt er in ieder geval zorg voor dat voor ingezetenen: a. cliëntondersteuning beschikbaar is en b. (.....) 2. Het college draagt er zorg voor dat bij de in het eerste lid bedoelde maatschappelijke ondersteuuning het belang van betrokkene uitgangspunt is." art. 2.3.2 lid 3: "Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van de gratis cliëntondersteuning." Wlz: art. 1.1.1: "clientondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies, algemene ondersteuning en zorgbemiddeling die bijdraagt aan het tot gelding brengen van het recht op zorg in samenhang met dienstverlening op andere gebieden". art. 3.2.3, lid 4: "het CIZ wijst de verzekerde bij de aanvraag op het recht op cliëntondersteuning, bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015" Jeugdwet: Term cliëntondersteuning komt niet voor in de wetstekst. Participatiewet: Term cliëntondersteuning komt niet voor in de wettekst.
2. Veranderingen die ingrijpen: 2.1. het persoonsgebonden budget. Wmo: art. 1.1.1, lid 1: "persoonsgebonden budget: bedrag waaruit namens het college betalingen worden gedaan voor diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren, en die een cliuënt van derden heeft betrokken." Artikel 2.3.6: 1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken. 2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien: a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen; c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. 3. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. 4. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. 5. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren: a. voor zover de kosten van het betrekken van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen van derden hoger zijn dan de kosten van de maatwerkvoorziening of; b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 2.3.10, eerste lid, onderdeel a, d en e. 6. Op een persoonsgebonden budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Wlz: art. 1.1.1: persoonsgebonden budget: persoonsgebonden budget: een subsidie waarmee de verzekerde onder de bij of krachtens artikel 3.3.3 en titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde voorwaarden aan hem te verlenen zorg kan inkopen; art. 3.3.1.: 1. De verzekerde die recht heeft op zorg, kan ervoor kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met zorg in natura, bestaande uit zorg met verblijf in een instelling, een volledig pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel a, of een modulair pakket thuis als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, onderdeel b, dan wel met een persoonsgebonden budget. De verzekerde kan tevens kiezen om zijn recht tot gelding te brengen met een modulair pakket thuis in combinatie met een persoonsgebonden budget. Artikel 3.3.3: 1. Het zorgkantoor verleent op aanvraag van de verzekerde en onverminderd het vierde en vijfde lid alsmede andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels, een persoonsgebonden budget waarmee de verzekerde, in plaats van zorg in natura te ontvangen, zelf betalingen doet voor zorg als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdelen a, onder 2°, b, f of g. De verzekerde ziet af van het recht op verblijf en van de daarmee gepaard gaande voorziening,
bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, alsmede van de behandeling, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel d. 2. Voordat een besluit op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid wordt genomen, kan de verzekerde of zijn vertegenwoordiger het zorgkantoor een persoonlijk plan overhandigen, waarin de verzekerde of zijn vertegenwoordiger de door hem beoogde samenstelling van het persoonsgebonden budget schetst. Het zorgkantoor brengt de verzekerde of zijn vertegenwoordiger van deze mogelijkheid op de hoogte en stelt hem gedurende zeven dagen na de aanvraag in de gelegenheid het plan te overhandigen. 3. Indien de verzekerde of zijn vertegenwoordiger een persoonlijk plan als bedoeld in het tweede lid aan het zorgkantoor heeft overhandigd, betrekt het zorgkantoor het persoonlijk plan bij het nemen van het besluit op de aanvraag, bedoeld in het eerste lid. 4. Het persoonsgebonden budget wordt, onverminderd het vijfde lid en andere bij wettelijk voorschrift gestelde voorwaarden of beperkingen, verleend, indien: a. naar het oordeel van het zorgkantoor met het persoonsgebonden budget op doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende zorg van goede kwaliteit; b. de verzekerde naar het oordeel van het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de aan een budget verbonden taken en verplichtingen op verantwoorde wijze uit te voeren; c. de verzekerde naar het oordeel van de het zorgkantoor in staat is te achten op eigen kracht of met hulp van een vertegenwoordiger, de door hem verkozen zorgaanbieders en mantelzorgers op zodanige wijze aan te sturen en hun werkzaamheden op elkaar af te stemmen, dat sprake is of zal zijn van verantwoorde zorg; d. de verzekerde zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de zorg met een persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen, en, e. de verzekerde bij de aanvraag een budgetplan voorlegt aan het zorgkantoor. 5. Het persoonsgebonden budget wordt in ieder geval geweigerd indien: a. de verzekerde zich bij de eerdere verstrekking van een persoonsgebonden budget niet heeft gehouden aan de opgelegde verplichtingen; b. de verzekerde blijkens de basisregistratie personen niet beschikt over een woonadres; c. de verzekerde rechtens zijn vrijheid is ontnomen;d. de vertegenwoordiger van de verzekerde niet voldoet aan regels inhoudende beperkingen of eisen die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan de kring van vertegenwoordigers kunnen worden gesteld in het belang van de bescherming van de verzekerde of van het waarborgen van de hulp, bedoeld in de onderdelen b en c van het vierde lid. 6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. 7. De Sociale verzekeringsbank voert namens de zorgkantoren de betalingen ten laste van verstrekte persoonsgebonden budgetten, alsmede het hiermee verbonden budgetbeheer, uit. 8. De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben in ieder geval betrekking op: a. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder de verzekerde aan wie een persoonsgebonden budget wordt verleend, de mogelijkheid heeft om zorg te betrekken van een mantelzorger of een natuurlijke persoon die niet beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, of die persoon vanuit het persoonsgebonden budget te betalen; b. verplichtingen die aan de verzekerde worden opgelegd met betrekking tot de overeenkomsten die de verzekerde sluit met de personen van wie hij de zorg betrekt en daarvoor betaling ontvangen uit het persoonsgebonden budget; c. de gevallen waarin, onverminderd het vierde en vijfde lid, verzekerden worden uitgesloten van de verlening van een persoonsgebonden budget;d. de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank de taak, bedoeld in het zevende lid, uitvoert, ene. de vorm en inhoud van het budgetplan, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e. 9. De op grond van het eerste, vijfde, zesde en achtste lid gestelde regels kunnen voor verschillende categorieën van verzekerden verschillend worden vastgesteld. Jeugdwet: Artikel 8.1.1 1. Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen, verstrekt het college hun een persoonsgebonden budget dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken. 2. Het eerste lid geldt niet voor: a. een minderjarige die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering heeft gekregen, of b. een jeugdige die is opgenomen in een gesloten accommodatie met een machtiging op grond van hoofdstuk 6. 3. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien: a. de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator,
bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; b. de jeugdige of zijn ouders zich gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is. 4. Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het [zijn] sociale netwerk. 5. Het college kan een persoonsgebonden budget weigeren: a. voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening, of b. indien het college eerder toepassing heeft gegeven aan artikel 8.1.4, eerste lid, onderdeel a, d of e. Artikel 8.1.2 1. De jeugdige en zijn ouders doen aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget. 2. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet, indien het college die feiten en omstandigheden kan vaststellen op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of verkrijgen uit bij regeling van Onze Ministers aan te wijzen administraties. 3. De jeugdige en zijn ouders zijn verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Artikel 8.1.3 Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget te heroverwegen. Artikel 8.1.4 1. Het college kan een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget herzien dan wel intrekken, indien het college vaststelt dat: a. de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, b. de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget zijn aangewezen, c. de individuele voorziening of het daarmee samenhangende persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten, d. de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget, of e. de jeugdige of zijn ouders het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is. 2. Het college bepaalt in de beslissing als bedoeld in het eerste lid het tijdstip waarop de beslissing in werking treedt. Artikel 8.1.5 1. Een individuele voorziening in natura wordt aan een jeugdige of een ouder door of namens het college verstrekt. Indien een derde de voorziening in natura levert, komen op de persoon die deze voorziening ontvangt, geen werkgevers- of opdrachtgeversverplichtingen te rusten. 2. Indien een jeugdige of een ouder een budget ontvangt, worden de betalingen voor de jeugdhulp die de jeugdige of de ouder ontvangen door of namens het college verstrekt. Artikel 8.1.6 Het college licht de jeugdige en zijn ouder vooraf volledig, objectief en in voor hem begrijpelijke bewoordingen in over de gevolgen van de keuze voor een budget in plaats van een individuele voorziening in natura. Artikel 8.1.7 Op het budget is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Artikel 8.1.8 De Sociale verzekeringsbank, genoemd in artikel 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voert namens de colleges de betalingen ten laste van verstrekte budgetten uit.
Participatiewet: In wettekst niet genoemd.
2.2. Hulp bij het huishouden: LIJST OP WWW.RECHTSPRAAK GEPUBLICEERDE UITSPRAKEN OVER HH. (de meest recente uitspraak staat bovenaan) Vzr Rb Nrd Ned 01-05-2015 gem Emmen ECLI:NL:RBNNE:2015:2225; Twee principiële vragen liggen voor: overgangsrecht en aanspraak op wasvoorziening. Voor bodemprocedure. Vovo toegekend. Vzr Rb Geld 23-04-2015 gemOverbetuwe ECLI:NL:RBGEL:2015:2775; Beëindiging hh omdat dit geen maatwerkvoorziening is. Verwijzing naar zelf te betalen regeling; vraag of regeling algemene voorziening kan zijn. Vzr Rb Nrd Ned 13-04-2015 gem Vlagtwedde ECLI:NL:RBNNE:2015:1783; Hulp verleend met pgb door dochter ingetrokken; uitkomst bezwaar onduidelijk; te beantwoorden vragen principieel; vovo toegekend. Vzr Rb Geld 08-04-2015 gem Lochem ECLI:NL:RBGEL:2015:2594; Verwijzing voor hh naar privaatrechtelijke schoonmaakondersteuning als algemene voorziening met kosten; onduidelijk of die financieel draagbaar zijn. Rb Geld 24-03-2015 gem Lingewaard ECLI:NL:RBGEL:2015:1889; Besluit tot toekenning hh gebaseerd op onverbindende regelgeving in verordening: schoon en leefbaar huis; onvoldoende om objectief resultaat vast te steleln. Rb Oost Brab 13-03-2015 gem Landerd ECLI:NL:RBOBR:2015:1272 Indiceren in aandachtsgebieden in algemeenheid voldoende bepaalbaar; werkwijze mbt pgb biedt onvoldoende mogelijkheden. Vzr Rb Nrd Ned 13-03-2015 gem Noardwest Fryslân ECLI:NL:RBNNE:2015:1134; Opknippen 4 uur hulp in 3 uur algemene voorziening en 1 uur maatwerkvoorziening categoriaal karakter en in strijd met compensatiebeginsel Wmo. Rb Mid Ned 09-03-2015 gem Utrecht ECLI:NL:RBMNE:2015:1394; Norm collectieve voorziening van 78 uur per jaar acceptabel; geen zorgvuldig onderzoek gedaan; tussenuitspraak: zorgvuldig onderzoek is noodzakelijk. Rb Mid Ned 09-03-2015 gem Utrecht ECLI:NL:RBMNE:2015:1395 Norm collectieve voorziening van 78 uur per jaar acceptabel; geen zorgvuldig onderzoek gedaan; tussenuitspraak: zorgvuldig onderzoek is noodzakelijk. Vzr Rb Geld 09-03-2015 gem Montferland ECLI:NL:RBGEL:2015:1490 Geen op persoon gericht onderzoek gedaan; begrip algemeen gebruikelijk onjuist uitgelegd; niet onderzocht of algemeen beschikbare schoonmaakhulp oplossing biedt; geen onderzoek naar financiële mogelijkheden. Vzr Rb Geld 09-03-2015 gem Montferland ECLI:NL:RBGEL:2015:1494 Geen op persoon gericht onderzoek gedaan; begrip algemeen gebruikelijk onjuist uitgelegd; niet onderzocht of algemeen beschikbare schoonmaakhulp oplossing biedt; geen onderzoek naar financiële mogelijkheden. Vzr Rb Nrd Ned 25-02-2015 gem Sûdwest-Fryslân ECLI:NL:RBNNE:2015:760; Niet valt te verifiëren hoe het overleg over het aangepaste normensysteem heeft plaatsgevonden; geen voldoende onderbouwing van nieuwe normensysteem. CRvB 28-01-2015 gem Den Haag ECLI:NL:CRVB:2015:194; De CRvB doet geen principiële uitspraak over de vraag of hh als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt. Vzr Rb Nrd Ned 23-01-2015 gem Pekela ECLI:NL:REBNNE:2015:262; Een indicatie met een duur van één maand tot 1 januari 2014 voldoet niet aan comensatieplicht Wmo 2007. CRvB 24-12-2014 gem Maasgouw ECLI:NL:CRVB:2014:4409;
Brief thuiszorginstelling is geen beschikking. Vzr Rb Nrd Ned 09-12-2014 gem Dantumadiel ECLI:NL:RBNNE:2014:6176 Stopzetten hh zonder nader onderzoek omdat hh algemene voorziening is, is niet toegestaan. Rb Rotterd 07-10-2014 gem Rotterdam ECLI:NL:RBROT:2014:8133 Resultaat "schoon huis" is onvoldoende bepaald.