Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen Naar een veiliger Brabant
Tranche 3: Inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage in een opslag > 10 ton. Inrichtingen met vervoersgebonden activiteiten (stuwadoors).
Auteur:
Provincie Noord-Brabant Datum:
Januari 2010 P10-113987
Samenvatting Op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is de provincie verplicht tot het opstellen van een saneringsprogramma externe veiligheid. De saneringsverplichting uit het Bevi treedt gefaseerd in werking. Daarom is het saneringsprogramma in tranches opgesteld. De eerste tranche (Brzo-inrichtingen), tweede tranche (inrichtingen met ammoniakkoelinstallaties) en vierde tranche (inrichtingen die vallen onder de d-categorie en h-categorie van het Bevi) zijn respectievelijk op 5 december 2007, 20 mei 2008 en 20 april 2009 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Deze derde tranche van het saneringsprogramma heeft betrekking op: - inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage, opgeslagen in een opslag > 10 ton; - inrichtingen met vervoersgebonden activiteiten (stuwadoors); waarvoor de provincie bevoegd gezag is op grond van de Wet milieubeheer. De derde tranche was door wijziging in wet- en regelgeving uitgesteld. Dit saneringsprogramma bestaat uit twee onderdelen: A. algemeen deel over saneringen externe veiligheid; B. specifiek deel met de inventarisatie van tranche 3 en de daaruit voortkomende saneringssituaties en saneringsopties. Ad A. Het saneringsprogramma heeft als doel het inventariseren of bestaande inrichtingen voldoen aan de veiligheidsnormen. De criteria genoemd in het Bevi, worden in het algemene deel kort genoemd, gevolgd door de aanpak. Het algemene deel gaat verder in op de algemene saneringsopties die de basis vormen voor de daadwerkelijke saneringsmaatregelen en het oplossen van latente saneringssituaties. Het algemene deel sluit af met een hoofdstuk over schadevergoeding en aansprakelijkheid. Ad B. Uit de inventarisatie is gebleken dat er op dit moment in Brabant: - geen provinciale inrichtingen met vervoersgebonden activiteiten zoals bedoeld in artikel 2, 1e lid onder b van het Bevi zijn; - geen urgente of minder urgente saneringssituaties zijn bij provinciale inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage, opgeslagen in een opslag > 10 ton; - vier latente saneringssituaties zijn bij provinciale inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage, opgeslagen in een opslag > 10 ton. Het gaat om de bedrijven Afvalstoffendienst gemeente ’s-Hertogenbosch te ’s-Hertogenbosch, Van Gansewinkel Nederland BV te Geldrop DMV International te Veghel en Van Gansewinkel CC te Moerdijk. Deze latente saneringssituaties kunnen worden opgelost door aanpassing van de betreffende bestemmingsplannen, zodat binnen het gebied binnen de risicocontour geen kwetsbare objecten meer bestemd zijn. Voor het aanpassen van de bestemmingsplannen zijn de gemeenten bevoegd gezag. De provincie zal de gemeenten Geldrop-Mierlo, Veghel en Moerdijk vragen het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat de latente saneringssituatie wordt opgelost. De Afvalstoffendienst ’s-Hertogenbosch verhuist op korte termijn naar een nieuwe locatie, elders in ’sHertogenbosch. De gemeente ’s-Hertogenbosch zal derhalve niet gevraagd worden om het bestemmingsplan op de huidige locatie aan te passen.
Inhoudsopgave Samenvatting
3
Deel A:
Saneringsprogramma: algemeen
7
1
Inleiding
9
1.1
Aanleiding saneringsprogramma
9
1.2
Doel van het saneringsprogramma
9
1.3
Categorieën inrichtingen en indeling in tranches
9
1.4
Leeswijzer
11
2
Criteria Bevi en saneringssituaties
13
2.1
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
13
2.2
Manifeste en latente saneringen
13
2.3
Urgente en minder urgente saneringen
14
2.4
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
14
2.5
Bestaande versus nieuwe situaties
19
3
Aanpak
21
3.1
Algemene projectaanpak
21
3.2
Communicatie met derden
21
4
Oplossen manifeste saneringsopties
23
4.1
Saneren door het treffen van bronmaatregelen
23
4.2
Saneren door het opheffen van (niet-)benutte risicoveroorzakende activiteiten
23
4.3
Saneren door het treffen van effectmaatregelen (WRO)
24
4.4
Geen sanering maar handhaving
24
5
Oplossen latente saneringssituaties
25
6
Aansprakelijkheid en schadevergoeding
27
6.1
Schadevergoedingsregeling Wet milieubeheer
27
6.2
Strategie schadevergoedingsuitkering Wet Milieubeheer
27
6.3
Planschade artikel 49 Wet ruimtelijke ordening
28
6.4
Strategie planschadeclaims Wet ruimtelijke ordening
28
Deel B:
Tranche 3 Inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage in een opslag > 10 ton. Inrichtingen met vervoersgebonden activiteiten (stuwadoors).
29
7
Inventarisatie tranche 3
31
7.1
Stap 1 Inventarisatie inrichtingen
31
7.2
Stap 2 Lijst inrichtingen met risicocontour buiten de inrichtingsgrens
31
7.3
Stap 3 Saneringssituaties
31
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
5/32
Deel A: Saneringsprogramma: algemeen
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
7/32
1
Inleiding
1.1
Aanleiding saneringsprogramma
Op 27 oktober 2004 zijn het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) in werking getreden. Met het besluit en de regeling is een wettelijke basis gelegd voor de normstelling in de externe veiligheid. Externe veiligheid gaat over risico’s als gevolg van productie, opslag, gebruik en transport van gevaarlijke stoffen en de luchtvaart. Het Bevi en Revi zijn uitsluitend gericht op de risicovolle activiteiten bij inrichtingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevi en Revi hebben tot doel de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in deze inrichtingen tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Daarvoor zijn in het Bevi en Revi veiligheidsnormen opgenomen. Nieuwe situaties moeten direct voldoen aan deze veiligheidsnormen. Voor bestaande situaties waarin niet wordt voldaan aan de veiligheidsnormen geldt een saneringsverplichting. Het Bevi (en Revi) kent saneringstermijnen voor zogenaamde urgente saneringen (artikel 17 Bevi) en minder urgente saneringen (artikel 18 Bevi). Binnen deze termijnen moeten de saneringssituaties zijn opgelost. Het Bevi verplicht het bevoegd gezag Wet milieubeheer om een saneringsprogramma op te stellen voor de minder urgente saneringen (artikel 19 Bevi). In dit saneringsprogramma zijn zowel de minder urgente als de urgente saneringen onderzocht.
1.2
Doel van het saneringsprogramma
Het saneringsprogramma heeft primair als doel het inventariseren of bestaande situaties bij inrichtingen met gevaarlijke stoffen voldoen aan de veiligheidsnormen. Voor inrichtingen die niet voldoen aan deze normen wordt naar de best haalbare saneringsoplossing gezocht via het Wmspoor (maatregelen aan de bron) of via het ruimtelijk spoor (maatregelen in de ruimtelijke sfeer). Daarnaast geeft dit programma een beter inzicht in de “benodigde risicoruimte” van risicovolle inrichtingen, de omgeving van deze inrichtingen en in mogelijke toekomstige saneringsgevallen door te controleren of bestemmingsplannen de oprichting of uitbreiding van kwetsbare objecten binnen de risicocontouren/afstanden toestaat. Het saneringsprogramma vormt dus de opmaat voor de daadwerkelijke uitvoering van de saneringen. Het saneringsprogramma geeft in hoofdlijnen weer hoe een saneringssituatie kan worden opgelost door de saneringsopties aan te geven. De daadwerkelijke sanering maakt geen onderdeel uit van het saneringsprogramma.
1.3
Categorieën inrichtingen en indeling in tranches
Het saneringsprogramma van de provincie Noord-Brabant richt zich uitsluitend op inrichtingen waarvoor de provincie het bevoegd gezag is volgens de Wet milieubeheer (Wm). De gemeenten moeten, voor de inrichtingen waarvoor zij het bevoegd gezag zijn, zelf een saneringsprogramma maken. Het Bevi verplicht het bevoegd gezag Wet milieubeheer na overleg met het bevoegd gezag ruimtelijke ordening dit saneringsprogramma op te stellen. De gemeenten zijn daarom in een vroeg stadium op de hoogte gesteld van dit programma.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
9/32
Het saneringsprogramma is van toepassing op inrichtingen die vallen onder het Bevi. Het gaat om de volgende categorieën van inrichtingen: a. inrichtingen die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo); b. vervoersgebonden inrichtingen (bijvoorbeeld stuwadoors); c. door de Minister van VROM aangewezen spoorwegemplacementen; d. andere door de Minister van VROM aangewezen categorieën van inrichtingen waarvoor moet worden gerekend; e. LPG-tankstations; f. inrichtingen met opslag van gevaarlijke (afval)stoffen of bestrijdingsmiddelen (CPR 15-2/PGS 15); g. inrichtingen met ammoniakkoel- of vriesinstallaties; h. andere door de Minister van VROM bij regeling aangewezen categorieën inrichtingen waarvoor veiligheidsafstanden zijn vastgesteld. Het Ministerie van VROM heeft de saneringsverplichting voor de inrichtingen die onder het Bevi vallen gefaseerd ingevoerd. Voor de invoering van de saneringsverplichting en de daarbij horende saneringstermijn wordt verwezen naar het schema saneren in bijlage 1. Omdat de saneringsverplichtingen voor de verschillende categorieën van inrichtingen op verschillende momenten in werking is getreden, is besloten dit saneringsprogramma in tranches op te stellen. De eerste tranche (Brzo-inrichtingen), tweede tranche (inrichtingen met ammoniakkoelinstallaties) en vierde tranche (inrichtingen die vallen onder de d-categorie en hcategorie van het Bevi) zijn respectievelijk op 5 december 2007, 20 mei 2008 en 20 april 2009 door Gedeputeerde Staten vastgesteld. Deze derde tranche van het saneringsprogramma heeft betrekking op: - inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage opgeslagen in een opslag > 10 ton; - inrichtingen met vervoersgebonden activiteiten (stuwadoors); waarvoor de provincie bevoegd gezag is op grond van de Wet milieubeheer. De derde tranche was door wijziging in wet- en regelgeving uitgesteld.
10/32
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
Schematisch ziet de indeling in tranches er als volgt uit:
tijdpad
okt. 2004
-
april 2009
fase 1
Tranche 1: Brzo
fase 2
Tranche 2: Ammoniakkoelinstallaties
fase 3
voorjaar 2010
Tranche 4: categorie d en categorie h van het Bevi Tranche 3: * CPR/PGS-15 inrichtingen * inrichtingen met vervoersgebonden activiteiten
fase 4
Tranche 5: Bevi-inrichtingen niet meegenomen in tranche 1 t/m 4
fase 5
1.4
dec. 2009
Leeswijzer
Dit saneringsprogramma bestaat uit twee delen. In deel A vindt u algemene informatie over het saneringsprogramma. In deel B staan de resultaten van de inventarisatie van tranche 3.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
11/32
2
Criteria Bevi en saneringssituaties
2.1
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het risico dat een inrichting veroorzaakt voor de externe veiligheid van de omgeving wordt uitgedrukt met de termen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een inrichting overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen in die inrichting. Daarbij wordt ervan uit gegaan dat die persoon onbeschermd en permanent aanwezig is op die plaats. Hierbij is het niet van belang of op die plaats daadwerkelijk een persoon aanwezig is. De punten met hetzelfde plaatsgebonden risico vormen de plaatsgebonden risicocontour (hierna PR-contour). Het groepsrisico is een maat voor de kans per jaar op een ramp met veel slachtoffers als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De saneringsverplichting geldt alleen voor het plaatsgebonden risico. Een hoog groepsrisico, zonder overschrijding van het plaatsgebonden risico, is geen (wettelijke) reden om te saneren. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi dus bepalend voor de vraag of een situatie wel of geen saneringssituatie is en daarnaast of het om een urgent of een minder urgente saneringssituatie gaat.
2.2
Manifeste en latente saneringen
Het saneringsprogramma heeft als doel om te inventariseren of bestaande situaties bij inrichtingen met gevaarlijke stoffen voldoen aan de veiligheidsnormen. Hierbij wordt geïnventariseerd of er binnen de PR-contouren (10-5 en 10-6) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Indien dit het geval is, is sprake van een saneringssituatie. Naast kwetsbare objecten die daadwerkelijk aanwezig zijn, kan er ook sprake zijn van geprojecteerde kwetsbare objecten. Een geprojecteerd object is een object dat volgens het geldende bestemmingsplan toelaatbaar is, maar dat nog niet aanwezig is. Wanneer sprake is van kwetsbare objecten binnen de gestelde veiligheidsnorm in een bestaande situatie, is sprake van een zogenaamde manifeste saneringssituatie. Wanneer sprake is van geprojecteerde kwetsbare objecten binnen de gestelde veiligheidsnorm in een bestaande situatie, wordt gesproken over een zogenaamde latente saneringssituatie. Een latente saneringssituatie wordt een manifeste saneringssituatie wanneer voor een kwetsbaar object een bouwvergunning1 onherroepelijk wordt2. Uitsluitend manifeste saneringssituaties hoeven te worden gesaneerd. In geval van latente saneringssituaties is het uiteraard gewenst om te voorkomen dat deze manifest kunnen worden. Hiervoor is het nodig om het bestemmingsplan zodanig aan te passen, dat het bestemmingsplan binnen de PR-contour geen kwetsbare objecten meer toelaat.
1
Vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet
2
Artikel 18, derde lid, van het BEVI.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
13/32
2.3
Urgente en minder urgente saneringen
De definitie van een urgente sanering is als volgt:
Een situatie waarbij het door een bedrijf krachtens de Wet Milieubeheer veroorzaakt plaatsgebonden risico ten aanzien van kwetsbare objecten niet voldoet aan de grenswaarde 10-5 per jaar.
Dat wil zeggen dat de kans om als buitenstaander te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle inrichting groter of gelijk is aan één op de honderdduizend per jaar. Op grond van artikel 17 van het Bevi dienen situaties waarbij kwetsbare objecten gelegen zijn binnen de PR-contour van 10-5 per jaar, binnen de in paragraaf 1.3 genoemde termijn voor urgente saneringen, zodanig gesaneerd te worden dat er geen kwetsbare objecten meer zijn gelegen binnen deze PR-contour. De definitie van een minder urgente sanering is als volgt:
Een situatie waarbij het door een bedrijf krachtens de Wet Milieubeheer veroorzaakt plaatsgebonden risico ten aanzien van kwetsbare objecten niet voldoet aan de grenswaarde 10-6 per jaar, maar wel voldoet aan 10-5 per jaar.
Dat wil zeggen dat de kans op overlijden groter of gelijk is aan één op het miljoen per jaar. Artikel 18 Bevi verplicht het bevoegd gezag om situaties die niet voldoen aan deze grenswaarde binnen de in paragraaf 1.3 genoemde termijn voor minder urgente saneringen, te saneren. Dat wil zeggen dat er na deze datum geen kwetsbare objecten binnen de PR-contour van 10-6 per jaar mogen liggen. Voor de situaties die moeten worden aangemerkt als minder urgente saneringen geldt zowel een ondergrens als een bovengrens. Minder urgente saneringsgevallen hebben betrekking op situaties waarbij kwetsbare gebouwen worden blootgesteld aan een plaatsgebonden risico dat ligt tussen de grenswaarde 10-5 per jaar en de grenswaarde 10-6 per jaar. Een situatie waarbij het risico groter is dan 10-5 per jaar geldt namelijk als een urgent saneringsgeval. 2.4
Kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten
Het Bevi onderscheidt kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De saneringsverplichting geldt alleen voor kwetsbare objecten. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde, dat wil zeggen dat de saneringsverplichting voor deze beperkt kwetsbare objecten niet geldt.
14/32
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
Kwetsbare objecten zijn volgens het Bevi: 1. woningen, woonschepen en woonwagens (niet zijnde dienst- en bedrijfswoningen en niet zijnde verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens zoals bedoeld onder 1 van de definitie van beperkt kwetsbare objecten); 2. gebouwen bestemd voor het verblijf van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten (ongeacht de tijdsduur van het verblijf), zoals: • ziekenhuizen; • bejaardenhuizen; • verpleeghuizen; • scholen; • gebouwen bestemd voor dagopvang van minderjarigen; 3. gebouwen waar doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals: • kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak > 1500 m2 per object; • complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1000 m2 bedraagt en winkels met een totaal brutovloeroppervlak van meer dan 2000 m2 voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd; 4. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. Beperkt kwetsbare objecten zijn volgens het Bevi: 1. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens met een dichtheid van maximaal 2 woningen, woonschepen of woonwagens per hectare; 2. dienst- en bedrijfswoningen; 3. kantoorgebouwen, hotels, restaurants, winkels, bedrijfsgebouwen en overige gebouwen voor zover er doorgaans geen grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn; 4. sporthallen, sportterreinen, zwembaden en speeltuinen; 5. kampeerterreinen en andere terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover niet bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen. 6. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals: • telefoon- of elektriciteitscentrale; • gebouw met vluchtleidingsapparatuur; voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval vrij kunnen komen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval. 7. objecten die met de hierboven genoemde objecten (1 t/m 6) gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval voor zover die objecten geen kwetsbaar object zijn. In de nota van toelichting van het Bevi bij dit onderdeel is vermeld dat in deze categorie objecten vallen waarin grote aantallen personen gedurende een relatief korte tijd aanwezig zijn, zoals theaters, bioscopen en stadions. Met de gemiddelde tijd per dag is bedoeld de tijd gemiddeld over een jaar. Opgemerkt wordt dat kwetsbare objecten die behoren tot een inrichting die onder de werkingsfeer van het Bevi valt, conform artikel 1 van het Bevi, niet worden beschouwd als kwetsbare objecten.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
15/32
Zoals blijkt uit de voorgaande opsommingen van kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten uit het Bevi is voor een aantal objecten specifiek aangegeven dat ze als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar moeten worden beschouwd. Er is echter ook ruimte geboden aan het bevoegd gezag om zelf verdere invulling te geven aan de definitie van kwetsbaar object en beperkt kwetsbaar object. In de toelichting van artikel 1, onderdeel a van het Bevi is dit nog eens expliciet vermeld. Om alle objecten (met name de bedrijfsgebouwen) in het kader van het saneringsprogramma eenduidig te kunnen beoordelen is het noodzakelijk om invulling te geven aan het verder definiëren van het onderscheid tussen een kwetsbaar object en een beperkt kwetsbaar object. In de toelichting van het Bevi worden overwegingen genoemd die het bevoegd gezag een richting geven voor het verder definiëren van het onderscheid tussen een kwetsbaar object en een beperkt kwetsbaar object. Aan de hand van het Bevi, de overwegingen in de toelichting hierop en andere vuistregels is een afwegingskader ontstaan dat in het saneringsprogramma is toegepast. In de situaties waarbij het gaat om objecten die niet expliciet genoemd zijn in het Bevi, is aan de hand van een afwegingskader bepaald of sprake is van een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object. Onderstaand afwegingskader is hiervoor gehanteerd. Afwegingskader 1. Wat is de fysieke en psychische gesteldheid van de mogelijke aanwezige personen?
Objecten die bedoeld zijn voor personen die op grond van fysieke en psychische gesteldheid verminderd zelfredzaam zijn en/of die extra bescherming genieten, worden door de provincie als kwetsbaar object gezien. Dit is in lijn met de maatschappelijke opvattingen hierover die ook ten grondslag hebben gelegen aan de bescherming vanuit het Bevi voor deze groepen personen. 2. Hoeveel personen kunnen in het object aanwezig zijn, hoe hoog is de personendichtheid in het object en wat is de verblijftijd in het object van deze personen?
Naast de onder 1 genoemde maatschappelijke opvattingen is het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten ook gebaseerd op het aantal en de verblijftijd van groepen mensen ( paragraaf 5.3 Nota van Toelichting op het Bevi). Uit het criterium voor kantoorgebouwen (>1500 m2 vloeroppervlak; artikel 1, lid l onder c Bevi) is af te leiden dat het beoordelingscriterium moet bestaan uit een combinatie van de hoeveelheid personen die in het object aanwezig zijn (50 personen of meer) en de personendichtheid in het object (1 persoon per 30 m2 of meer)3. Daarnaast geeft het Bevi aan dat het om gebouwen gaat 3
Volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (11 februari 2009, nr. 200804697/1) is bij kantoorgebouwen en hotels het bruto vloeroppervlak maatgevend voor het aantal aanwezige personen en daarmee voor het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. In deze uitspraak wordt tevens expliciet aangegeven dat de gemeente uit de nota van toelichting van het Bevi niet mocht opmaken dat een object kwetsbaar zou zijn omdat het bestemd zou zijn voor meer dan 50 personen. Voor kantoorgebouwen en hotels is in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, onder van het Bevi (door recente wijziging onderdeel l, onder c) een criterium opgenomen in de vorm van een bruto vloeroppervlak. Volgens de Memorie van Toelichting (artikelsgewijs: onderdeel m onder c (blz. 63) en in de wijziging van 9 september 2008 onder artikel I, onderdeel A) is dit vloeroppervlak gebaseerd op de aanwezigheid van 50 personen. Dit betekent dat bij een bruto vloeroppervlak van 1500 m2 gedeeld door 50 personen is uitgegaan van een personendichtheid van 1 persoon op 30 m2.
16/32
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn. Hieruit blijkt dat naast het aantal personen en de personendichtheid ook de verblijftijd van belang is. A. Aantal personen Ten aanzien van het aantal aanwezige personen wordt de vraag gesteld of het gaat om het aantal personen dat feitelijk aanwezig is of aanwezig kan zijn. In het Bevi wordt gesproken over het aantal personen dat aanwezig is. In de praktijk heeft dit echter tot de volgende problemen geleid4: - Het aantal aanwezige personen kan veranderen, waardoor uitsluitend van een momentopname uitgegaan kan worden en dit geen zekerheid biedt voor de toekomst. Daarnaast kan het aantal aanwezige personen veranderen zonder dat het bevoegde gezag dit weet of hier invloed op heeft. Door uit te gaan van de feitelijk aanwezig aantal personen kan verkleuring ontstaan van beperkt kwetsbaar object naar kwetsbaar object of andersom zonder dat hierop invloed uit te oefenen is. - Het aantal aanwezige personen is niet handhaafbaar door het eerste punt, maar ook omdat nergens vast ligt hoeveel personen feitelijk aanwezig mogen zijn. - Door de voornoemde punten ontstaat er onduidelijkheid en onzekerheid bij het bevoegd gezag en de inrichting over de vraag of een object nu een kwetsbaar object of een beperkt kwetsbaar object is. Daarom is gezocht naar een manier waarop het aantal personen wel vastligt. In gebruiksvergunningen en bouwvergunningen wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde bezettingsgraadklasse. De bezettingsgraadklasse moet door de aanvrager in een bouwaanvraag worden aangegeven en geldt als toetsingscriterium voor de bouwvergunning en gebruiksvergunning. De aanvrager geeft aan hoeveel personen er normaliter aanwezig zijn. Het gaat dus niet om specifieke situaties (bijvoorbeeld bijeenkomsten, etc.). Dit betekent dat de bezettingsgraad dus moet overeenkomen met het reëele gebruik van het gebouw. Dit sluit aan bij het aantal aanwezige personen onder normale omstandigheden, waar het Bevi op doelt. Aangezien de bezettingsgraad wordt vastgelegd via de bouwvergunning en eventueel via de gebruiksvergunning, biedt de bezettingsgraad een mogelijkheid om te handhaven en is verkleuring in kwetsbaarheid (van beperkt kwetsbaar naar kwetsbaar) niet mogelijk zonder aanpassing van de vergunning. Voor de definitie van een grote groep mensen wordt aangesloten bij (de toelichting van) het Bevi (bijvoorbeeld artikel 1, lid l, onder d Bevi), namelijk een groep van 50 personen of meer. B. Personendichtheid Ten aanzien van de personendichtheid in een object is voor de functie van kantoren uitgegaan van een dichtheid van 1 persoon per 30 m2. Deze dichtheid is afkomstig vanuit de arbowetgeving en is tevens af te leiden uit het Bevi en de bijbehorende Nota van Toelichting. Ten aanzien van de personendichtheid van bedrijven wordt over het algemeen uitgegaan5 van 1 persoon per 100 m2. Hierbij wordt aangesloten.
4
In de wijziging van het Bevi is deze problematiek ook onderkend. In de Nota van Toelichting bij de wijziging van het Bevi wordt melding gemaakt van een in de toelichting bij het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aangekondigd onderzoek naar de vraag of bij bescherming van objecten uitgegaan moet worden van de feitelijke of de toegestane situatie. In het Bevi zal terzijnertijd worden aangesloten bij de resultaten van het
5
onderzoek. Zie PGS 1, deel 6 Aanwezigheidsgegevens.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
17/32
C. Aanwezigheidsduur Daarnaast wordt de vraag gesteld hoe lang personen aanwezig moeten zijn om het object als kwetsbaar te definiëren. De toelichting van het Bevi geeft hier wat handvatten voor: - hotels (waar mensen 8 uur slapen); - kantoren (waar mensen 8 uur werken); - winkels (die open zijn van circa 9.00 uur tot en met 18.00 uur); Als criterium voor de verblijftijd wordt gezien het voorgaande uitgegaan van 40 uur of meer per week aanwezig zijn. Voor gebouwen waar evenementen plaats vinden waarbij veel mensen gedurende een relatief korte tijd aanwezig zijn (theaters, bioscopen, stadions, seminars, etc.) geldt dat de gemiddelde tijd per dag wordt berekend. Hiermee wordt volgens het Bevi bedoeld de tijd gemiddeld over een jaar. Een voorbeeld hiervan is een theater waar 40 voorstellingen per jaar worden gegeven die 3 uur duren waarbij circa 300 mensen aanwezig zijn. Dit betekent dat 40 x 3 = 120 uur per jaar 300 mensen in dit object aanwezig zijn. Dit betekent een gemiddelde tijd per dag van 19,7 minuten. Per week is dit minder dan 40 uur en wordt daarom niet als kwetsbaar gezien. Samenvattend is door de provincie in het kader van het saneringsprogramma voor bedrijfsgebouwen geconcludeerd dat: - objecten waar zich ≥ 50 personen bevinden of kunnen bevinden (in geval van onduidelijkheid van de hoeveelheid aanwezigen) én - waarbij de personendichtheid gelijk of hoger is dan 1 persoon per 100 m2 én; - waarbij deze personen 40 uur of meer per week aanwezig zijn, als kwetsbaar worden gezien. Het voorgaande is in de onderstaande tabel geïllustreerd. Vloeroppervlak
2000
2000
6000
2000
Aantal personen
45
55
55
55
Personendichtheid
2,25 pers./100 m2
2,75 pers./100 m2
0,92 pers./100 m2
2,75 pers./100 m2
Verblijftijd
≥ 40 uur per week
≥ 40 uur per week
≥ 40 uur per week
20 uur per week
Kwetsbaar
Nee
Ja
Nee
Nee
object
18/32
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
Voorgaande werkwijze is in het onderstaande stroomschema geïllustreerd.
Object kwetsbaar of beperkt kwetsbaar?
Toetsing Bevi-inrichting Behoort het object tot een inrichting vallend
Ja
onder het Bevi?
Geen (beperkt) kwetsbaar object
Nee
Toetsing aan definitie van het Bevi Betreft het een object dat genoemd wordt
Ja
Kwetsbaar object
onder de definitie van kwetsbaar object in het Bevi?
Nee
Toetsing aan afwegingskader Betreft het een object dat voldoet aan criteria
Ja
Kwetsbaar object
1 en/of 2 uit het afwegingskader?
Nee
Beperkt kwetsbaar object
2.5
Bestaande versus nieuwe situaties
Een sanering heeft altijd betrekking op een bestaande situatie, dat wil zeggen een inrichting met een geldige milieuvergunning voor activiteiten die een PR-contour veroorzaken waarbinnen kwetsbare objecten liggen. Voor nieuwe situaties geldt immers dat inrichtingen meteen moeten voldoen aan de grenswaarde van 10-6 per jaar ten opzichte van (geprojecteerd) kwetsbare objecten.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
19/32
3
Aanpak
3.1
Algemene projectaanpak
Om inzicht te krijgen in de saneringssituaties wordt per tranche een inventarisatie uitgevoerd in drie stappen: Stap 1: opstellen van lijst van alle inrichtingen binnen de tranche waarvoor de provincie bevoegd gezag is en per inrichting beoordelen of deze onder het Bevi valt; Stap 2: bekijken of de PR-contour 10-5, PR-contour 10-6 of risicoafstanden buiten de grens van de inrichting liggen; Stap 3: beoordelen of binnen deze PR-contouren of risicoafstanden (geprojecteerde) kwetsbare objecten aanwezig zijn. Indien kwetsbare objecten aanwezig zijn, is sprake van een manifeste saneringssituatie. Indien geprojecteerde kwetsbare objecten aanwezig zijn, is sprake van een latente saneringssituatie. In het processchema inventarisatie aan het eind van dit hoofdstuk zijn de stappen nader uitgewerkt. Wanneer uit de inventarisatie blijkt dat er saneringssituaties zijn, wordt per saneringssituatie een globale analyse van de brongerichte en effectgerichte maatregelen uitgevoerd. In het saneringsprogramma wordt een voorstel gedaan voor de meest geschikte saneringsmaatregel(en) die voortkomt/voortkomen uit deze analyse. Na goedkeurig door GS, wordt/worden de saneringsmaatregel(en), de wijze van uitvoering, de uitvoeringstermijn en de financiële consequenties nader uitgewerkt en vervolgens vastgelegd in een saneringsplan voor die betreffende saneringssituatie. Indien het saneringsprogramma of de daarna komende saneringsplannen relevante informatie oplevert voor het Risicoregister (RRGS), dan wordt die informatie via de vergunningverleners in het kader van de Wet milieubeheer in het RRGS geplaatst. De informatie komt daarmee ook ter beschikking voor de risicokaart, zowel voor professionele gebruikers zoals de hulpverleningsdiensten, als voor burgers.
3.2
Communicatie met derden
De gemeenten en inrichtingen zijn bij aanvang van dit project op de hoogte gesteld door middel van een brief. Beide partijen zijn uitgenodigd om informatie te leveren voor het saneringsprogramma en de inventarisatie. Voor de aangetroffen saneringssituaties wordt samen met de betrokken gemeente en de betreffende inrichting overleg gevoerd over de aanpak van de saneringssituatie. Daarnaast wordt het Ministerie van VROM in een vroeg stadium in het traject betrokken in verband met het verzoek om eventuele schadevergoeding in het kader van de Circulaire schadevergoedingen Wet milieubeheer. Na het vaststellen van het saneringsprogramma (per tranche) door GS, wordt het vastgestelde saneringsprogramma ter informatie gezonden aan: - VROM, Directie Externe Veiligheid; - VROM-inspectie (regio Zuid); - de drie veiligheidsregio’s in Noord-Brabant; - de gemeenten en bedrijven waar manifeste of latente saneringssituaties zijn geconstateerd.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
21/32
Daarnaast worden alle gemeenten geïnformeerd via MOLO-R en MOLO-B en worden de burgers geïnformeerd via de provinciale website. Processchema inventarisatie
Inventarisatie saneringssituaties
Stap 1:
Bevi-bedrijf?
Nee
Geen saneringssituatie
Nee
Geen saneringssituatie
Ja
Betreft het een Bevi-bedrijf met een 10-6 buiten het bedrijfsterrein?
Stap 2:
Ja
Stap 3:
Ja
Zijn er kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour aanwezig?
Manifeste saneringssituatie
Nee
Zijn kwetsbare objecten mogelijk volgens het bestemmingsplan?
Ja
Nee
Geen saneringssituatie
Latente saneringssituatie Opnemen in saneringsprogramma
* urgente saneringen * minder urgente saneringen
22/32
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
4
Oplossen manifeste saneringsopties
Als uitgangspunt bij de keuze van de saneringsvariant geldt dat bronmaatregelen de voorkeur genieten boven effectmaatregelen. Bronmaatregelen zijn maatregelen bij de inrichting en vinden plaats in het kader van het milieuspoor (Wet milieubeheer). Effectmaatregelen kunnen betrekking hebben op de kwetsbare objecten in de omgeving van de inrichting en vinden plaats middels het ruimtelijke ordening-spoor. Het is natuurlijk ook mogelijk dat een combinatie van bronmaatregelen en effectmaatregelen wordt toegepast. Wanneer bijvoorbeeld de mogelijkheid van het treffen van bronmaatregelen bij de inrichting is uitgeput en dit alleen niet voldoende mogelijkheden biedt, kunnen daarnaast nog effectgerichte maatregelen worden getroffen. Hierna zijn de verschillende saneringsmogelijkheden toegelicht.
4.1
Saneren door het treffen van bronmaatregelen
Om knelpunten op te lossen wordt als eerste bezien of het treffen van bronmaatregelen bij de inrichting mogelijkheden biedt. Indien het feitelijk toepassen van bronmaatregelen mogelijk is, moeten deze maatregelen/eisen in de milieuvergunning worden vastgelegd. Dit kan gebeuren op basis van artikel 8.22 (actualiseren), artikel 8.23 (wijzigen op initiatief van het bevoegd gezag of een derde) of 8.24 (wijzigen op initiatief van vergunninghouder zelf) van de Wet milieubeheer (Wm). Bij een ambtshalve wijziging (artikel 8.23 Wm) kan de vergunninghouder verzoeken om een schadevergoeding voor het maken van bovenmatige kosten, conform de Circulaire Schadevergoedingen Wet milieubeheer 1997. Volgens jurisprudentie kan artikel 8.23 Wm echter niet worden toegepast indien dit leidt tot een “andere inrichting” dan is aangevraagd. Dit betekent dat niet alle bronmaatregelen zonder meer kunnen worden opgelegd.
4.2
Saneren door het opheffen van (niet-)benutte risicoveroorzakende activiteiten
Indien blijkt dat het treffen van bronmaatregelen niet mogelijk is of het treffen van bronmaatregelen onvoldoende is, dan is het mogelijk de vergunning (gedeeltelijk) in te trekken met behulp van artikel 8.25, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer. Dit kan in combinatie met een verplaatsing van de inrichting naar een andere locatie. Door de risicoveroorzakende activiteit te verkleinen of weg te nemen kunnen de grenswaardenoverschrijdingen worden opgelost. In dit geval kan artikel 8.25 Wm een basis vormen voor een verzoek om schadevergoeding conform de eerder genoemde Circulaire schadevergoedingen. In artikel 8.25, eerste lid, onder c, van de Wet Milieubeheer is bepaald dat indien langer dan drie jaar geen gebruik gemaakt is van vergunde activiteiten deze door het bevoegd gezag kunnen worden ingetrokken. In dat geval is er geen basis voor een verzoek om schadevergoeding conform de eerder genoemde Circulaire schadevergoedingen.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
23/32
4.3
Saneren door het treffen van effectmaatregelen (WRO)
Het is ook mogelijk om effectgerichte maatregelen te treffen. Bij effectgerichte maatregelen via het ruimtelijk spoor kan gedacht worden aan het wegbestemmen van de kwetsbare objecten. Dit kan gebeuren via een wijziging of herziening van het geldende bestemmingsplan. Indien de kwetsbare objecten feitelijk aanwezig zijn, moet de feitelijke aanwezigheid uiteraard ook nog ongedaan worden gemaakt. Bij kwetsbare objecten kan dan worden gedacht aan het amoveren hiervan middels een onteigeningsprocedure.
4.4
Geen sanering maar handhaving
Er kunnen zich situaties voordoen dat de vergunde situatie voldoet aan de grenswaarde van 10-6 per jaar, maar dat de werkelijke situatie daarvan afwijkt. Het instrument dat op dat moment moet worden ingezet is (bestuursrechtelijke) handhaving van de vergunde situatie. Dit wordt eigenlijk niet beschouwd als een vorm van saneren. Als deze situaties zich voordoen zijn de oorzaken daarvan vooral te verwachten aan de kant van de inrichtingen als gevolg van het niet-naleven van de milieuvergunning. In dit geval moet op basis van de milieuvergunning handhavend worden opgetreden door de provincie. Het is echter ook mogelijk dat een illegaal aanwezig kwetsbaar object leidt tot een knelpunt. Ook dan is (bestuursrechtelijke) handhaving op basis van de woningwet (bouwvergunning) het eerst te overwegen middel om het knelpunt op te lossen. De gemeente is hiervoor verantwoordelijk. Indien deze situatie zich voordoet, moet de gemeente worden verzocht om handhavend op te treden.
24/32
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
5 Oplossen latente saneringssituaties Latente saneringssituaties kunnen worden opgelost door aanpassing van bestemmingsplannen. Voor het aanpassen van de bestemmingsplannen zijn de gemeenten bevoegd gezag. De provincie is voor het oplossen van latente saneringssituaties dus afhankelijk van de gemeenten. De provincie zal na het constateren van een latente saneringssituatie de betreffende gemeente vragen het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat de latente saneringssituatie wordt opgelost. Dit betekent concreet dat het bestemmingsplan zodanig moet worden aangepast dat binnen de PR-contour 10-6 kwetsbare objecten worden uitgesloten. Voor de definitie van een kwetsbaar object wordt de gemeente verzocht tevens het beleid zoals opgenomen in paragraaf 2.4 te hanteren. In de beleidsvisie EV, die in juni 2008 door Gedeputeerde Staten en Provinciale Staten is vastgesteld, is aangegeven dat de provincie saneringssituaties bij provinciale inrichtingen wil voorkomen. De provincie vindt het daarom van provinciaal belang dat de bestemmingsplannen door de gemeenten worden aangepast zodat de latente saneringssituaties worden opgelost. Het provinciale belang van het oplossen van latente saneringssituaties is daarom vastgelegd in de structuurvisie (momenteel in voorontwerp). De provinciale sturing, wanneer het gaat om provinciale belangen, is gericht op samenwerken. Daarbij worden bij voorkeur instrumenten ingezet die gericht zijn op pro-actief handelen, zoals overleg en bestuurlijke afspraken. Pas als pro-actief handelen niet tot de gewenste resultaten leidt en provinciale belangen in het geding zijn, is het mogelijk dat de provincie reactief ingrijpt.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
25/32
6 Aansprakelijkheid en schadevergoeding De hoofdregel in het Nederlandse recht is dat een ieder in beginsel zijn eigen schade dient te dragen. In bepaalde gevallen, die in de wet zijn geregeld, is het echter mogelijk de schade geheel of gedeeltelijk te verhalen op een derde, namelijk diegene die de schade (mede) heeft veroorzaakt. De provincie neemt bij het opleggen van saneringsmaatregelen bij het bedrijf een besluit dat nadelige gevolgen kan hebben voor dat bedrijf. Het gaat hierbij om een rechtmatig genomen besluit, waardoor nadeel kan ontstaan bij het bedrijf. Hier is sprake van nadeelcompensatie. Ook bij rechtmatige overheidsbesluiten waardoor inrichtingen een nadeel ondervinden geldt als uitgangspunt dat een benadeelde in beginsel zijn eigen schade moet dragen, tenzij er sprake is van onevenredige schade. Voor het saneringstraject is het belangrijk te weten dat er wettelijke bepalingen bestaan op grond waarvan het bedrijf zijn schade kan verhalen op de provincie, zoals de schadevergoeding op grond van de Wet milieubeheer en de planschaderegeling artikel 49 Wro.
6.1
Schadevergoedingsregeling Wet milieubeheer
In de artikelen 15.20 en 15.21 Wet milieubeheer wordt een recht op schadevergoeding toegekend aan degene die zich voor kosten gesteld ziet of schade lijdt ten gevolge van een tot hem gerichte, in artikel 15.20 genoemde beschikking of het tot hem van toepassing worden van een artikel 15.21 Wm genoemde Amvb, ministeriële regeling of verordening. Het gaat daarbij niet alleen om besluiten krachtens de Wet milieubeheer, maar ook om besluiten genomen krachtens enkele andere milieuwetten. Schadevergoeding als gevolg van de normstelling uit het Bevi wordt verkregen door een besluit genoemd in artikel 15.20 Wm. Het recht op schadevergoeding is beperkt tot de schade die het rechtstreeks gevolg is van de genomen besluiten en die redelijkerwijs niet of niet geheel ten laste van de betrokkene hoort te blijven. De schade wordt niet volledig vergoed; het bedrijf draagt zelf een deel ondernemersrisico. In de Circulaire schadevergoedingen Wet milieubeheer staan de criteria vermeld waaraan een bedrijf moet voldoen om in aanmerking te komen voor schadevergoeding. Volgens de Circulaire moet GS de schade dan zelf vergoeden. Als aan de voorwaarden van de Circulaire wordt voldaan, kan de Minister de schade voor zijn rekening nemen.
6.2
Strategie schadevergoedingsuitkering Wet Milieubeheer
Toepassing van de Circulaire schadevergoedingen bij de saneringen externe veiligheid betekent het volgende voor het provinciaal saneringsprogramma. Schade als gevolg van wijzigings- of intrekkingsbesluiten Wet milieubeheer die voortvloeit uit de sanering op grond van het Bevi moet in principe door GS zelf worden vergoed. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden uit de Circulaire kunnen GS, de Minister van VROM verzoeken in te stemmen met de toekenning van schadevergoeding. Als de Minister instemt, komen de kosten alsnog ten laste van het Rijk. Om de risico’s voor GS zo laag mogelijk te houden, vindt de schadevergoedingtoekenning als volgt plaats: 1. de criteria zoals genoemd in de Circulaire schadevergoeding worden ook door de provincie gebruikt voor de toekenning; 2. het Ministerie van VROM wordt ambtelijk in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken bij de sanering van het bedrijf;
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
27/32
3. de ontwerpwijzigings- of intrekkingsbeschikkingen worden ambtelijk met het Ministerie van VROM afgestemd; 4. het ontwerpschadevergoedingsbesluit wordt ambtelijk met het Ministerie van VROM afgestemd; 5. op basis van deze ontwerpbeschikkingen wordt verzocht om instemming van de schadevergoeding aan het Ministerie van VROM; 6. GS stellen het schadevergoedingsbesluit pas vast, als de instemming van de Minister van VROM een feit is. In de Circulaire schadevergoedingen staan de instemmingscriteria van de Minister genoemd. Het zijn: - causaal verband: er moet een direct oorzakelijk verband zijn tussen de geleden schade en het (vergunning)besluit; - redelijkerwijs niet, of niet geheel ten laste van...: door het bevoegd gezag worden alleen de kosten vergoed die redelijkerwijs niet ten laste kunnen blijven van de inrichtingshouder (toekenning naar redelijkheid); - voor zover niet op andere wijze...: de kosten worden alleen vergoed voor zover niet op een andere wijze al vergoeding plaatsvindt (bijvoorbeeld middels subsidie); - schadevergoeding naar billijkheid: op grond van dit wetsartikel wordt niet meer dan 80% van de bovennormale kosten vergoed (vergoeding naar redelijkheid). Deze criteria worden ook gebruikt door de provincie bij de toekenning van schadevergoeding.
6.3
Planschade artikel 49 Wet ruimtelijke ordening
Het recht op planschade wordt geregeld in artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). De schade, die voor vergoeding in aanmerking komt, is het gevolg van een wijziging van het planologisch regime en is veroorzaakt door één van de in artikel 49 limitatief opgesomde besluiten. Bij aanspraak op planschade is de gemeente in eerste instantie schadevergoedingplichtig. Zij zijn immers het bevoegd gezag dat de bestemmingswijziging mogelijk heeft gemaakt. Aanpassing van het bestemmingsplan vanuit het saneringsprogramma vindt echter plaats op verzoek van de provincie om toekomstige saneringen te voorkomen. Het verzoek van de provincie is ingegeven door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Dit Besluit is door het Ministerie van VROM ingesteld. Het schadeveroorzakende besluit is daarom het Bevi.
6.4
Strategie planschadeclaims Wet ruimtelijke ordening
De provincie verzoekt de gemeenten waarin zich latente saneringssituaties voordoen om bestemmingsplannen aan te passen, zodat toekomstige saneringssituaties worden voorkomen. De basis voor dit verzoek is het Bevi, een besluit ingesteld door het Ministerie van VROM.
28/32
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
Deel B: Tranche 3 Inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage in een opslag > 10 ton. Inrichtingen met vervoersgebonden activiteiten (stuwadoors).
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
29/32
7
Inventarisatie tranche 3
7.1
Stap 1 Inventarisatie inrichtingen
Als basis voor deze inventarisatie is gebruik gemaakt van het Risicoregister Gevaarlijke Stoffen (RRGS), de risicokaart en het provinciaal inrichtingenbestand. Van de lijst van inrichtingen waar gevaarlijke stoffen in emballage worden opgeslagen en/of vervoersgebonden activiteiten worden uitgevoerd met gevaarlijke stoffen, waarvoor de provincie het bevoegd gezag is, is gecontroleerd of zij onder het Bevi vallen. De beschouwde inrichtingen zijn opgenomen in bijlage 2. Hierbij wordt opgemerkt dat inrichtingen waar gevaarlijke stoffen in emballage worden opgeslagen en die tevens een Brzo-inrichting zijn, al in tranche 1 zijn opgenomen. Het betreft 16 inrichtingen waar gevaarlijke stoffen in emballage worden opgeslagen in een opslag > 10 ton. Er zijn geen provinciale inrichtingen waar vervoersgebonden activiteiten worden uitgevoerd en die vallen onder het Bevi.
7.2
Stap 2 Lijst inrichtingen met risicocontour buiten de inrichtingsgrens
Van de 16 inrichtingen uit stap 1 zijn de risicocontouren of risico-afstanden bepaald. Hierbij is gebruik gemaakt van informatie uit de vigerende vergunning en de generieke risicoafstanden uit het Revi. In de gevallen waar met de beoordeling aan de hand van de generieke risicoafstanden een (latente) saneringssituatie is geconstateerd, is een op de situatie specifieke risicocontour bepaald aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse6. Voor situaties waar in het verleden een kwantitatieve risicoanalyse was opgesteld, heeft een update van de risicoanalyse plaatsgevonden. De resultaten van deze stap zijn onder “beschrijving risicoafstanden/risicocontouren” opgenomen in bijlage 2.
7.3
Stap 3 Saneringssituaties
Uit stap 1 blijkt dat er op dit moment in Brabant geen provinciale inrichtingen met vervoersgebonden activiteiten zoals bedoeld in artikel 2, 1e lid onder b van het Bevi zijn. Uit stap 2 blijkt dat: - geen urgente of minder urgente saneringssituaties zijn bij provinciale inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage, opgeslagen in een opslag > 10 ton; - vier latente saneringssituaties zijn bij provinciale inrichtingen met gevaarlijke stoffen in emballage, opgeslagen in een opslag > 10 ton. Het gaat om de bedrijven Afvalstoffendienst gemeente ’s-Hertogenbosch te ’s-Hertogenbosch, Van Gansewinkel Nederland BV te Geldrop DMV International te Veghel en Van Gansewinkel CC te Moerdijk . De latente saneringssituaties kunnen worden opgelost door aanpassing van de betreffende bestemmingsplannen. Voor het aanpassen van de bestemmingsplannen zijn de gemeenten bevoegd gezag. De provincie zal de gemeenten Geldrop-Mierlo, Veghel en Moerdijk vragen het bestemmingsplan zodanig aan te passen dat de latente saneringssituatie wordt opgelost.
6
Bij de risicoafstanden is uitgegaan van generieke gegevens (worst case). Bij een kwantitatieve risicoanalyse wordt uitgegaan van specifieke gegevens, waardoor de risicocontour vrijwel altijd kleiner is dan de risicoafstand.
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche
31/32
Het traject om de latente saneringssituaties op te lossen is inmiddels gestart en wordt uitgevoerd zoals vermeld in hoofdstuk 5. De Afvalstoffendienst ’s-Hertogenbosch verhuist op korte termijn naar een nieuwe locatie, elders in ’s-Hertogenbosch. De vergunning voor de nieuwe locatie is inmiddels verleend. De nieuwe locatie zal naar verwachting in 2010 worden gerealiseerd, waarna de Afvalstoffendienst naar de nieuwe locatie zal verhuizen. De gemeente ’s-Hertogenbosch zal derhalve niet gevraagd worden om het bestemmingsplan op de huidige locatie aan te passen.
32/32
Provinciaal saneringsprogramma externe veiligheid inrichtingen, 3e tranche