DR. M. B. ME N DES DA COSTA
TOON E E LH EP IN NE PI N GEN DER DE REEKS MET PORTRETTEN
IIAATSO IAPPfQ VOOR GQEDE EN GO D O OPE LECTUUR - AMSTERDAM
TOONEEL- HERINNERINGEN DERDE REEKS
DR. M. B. MENDES DA COSTA
TOONEELHERINNERINGEN DERDE REEKS
MET PORTRETTEN
1929 N. V. MAATSCHAPPIJ TOT VERSPREIDING VAN GOEDE EN GOEDKOOPE LECTUUR, AMSTERDAM
........................................................................
DRUKKERIJ EN BINDERIJ VAN DE WERELDBIBLIOTHEEK ........................................................................
In deze 1 a a t s t e reeks zijn opgenomen de feuilletons, die in de jaren 1918-19a 1 - in het „Algemeen Handelsblad" hebben gestaan, met uitzondering van een stuk of wat minder belangrijke. Daarentegen zijn, als hoofdstuk XV, eraan toegevoegd de vijf oorspronkelijk eveneens in het „Algemeen Handelsblad" 1 ) verschenen feuilletons over Offenbach, die, zooals ik destijds in de tweede reeks heb meegedeeld 2 ) , ietwat omgewerkt, pas kort te voren 3 ) in „De Nieuwe Gids" hadden gestaan; intusschen is de inhoud dáárvan, gelijk dat van de andere feuilletons, weder min of meer gewijzigd en uitgebreid 4) . Dat hoofdstuk draagt, evenals in „De Nieuwe Gids" tot opschrift: „De eerste periode van Offenbach's operetten 5 ) te Amsterdam". Ook andere hoofdstukken zijn thans getiteld. Niet alle. Waarom? ? Wel, dáárvan wensch ik geen rekenschap te geven. Ten slotte de meedeeling dat enkele zoogenaamde -portretten", die reeds in de eerste reeks hebben gestaan, opnieuw zijn gereproduceerd °). Bedoelde reeks immers, in 1900 bij A. W. Sijthoff te Leiden verschenen, is uitverkocht en op een herdruk ervan bestaat niet veel kans. M. B. MENDS DA COSTA. Amsterdam, 16 September 1929.
1 ) Tusschen 9 December t 93 5 en z8 Februari 4936, z) Zie het voorbericht. 3) In de afleveringen Januari—Maart 1927. 4) Vooral her hoofdstuk over SARAH BERNHARDT. 5 ) Opzettelijk heb ik den niet geijkten meervoudsvorm gekozen, met n; ter onderscheiding van het Fransche _operettes ". ") Namelijk die op blz. 39, 189 en 203.
ERRATA IN DE 2e REEKS.
Blz.
12 r. 32: lees „GUERRERO" i. p. v. „GUERRERA" 44: van het Naschrift moet de 3e regel worden geschrapt. 8o r. 2 v. o. (in de noot), : lees „was tot eenige jaren geleden" i. p. v. „is thans (1927) ". 133 r. 5 v. o.: lees „maar wel diep" i. p. v. „en zeer ondiep ". 202 r. 2 V. o. (in het laatste Naschrift) : lees „28 April" i. p. V. „26 April".
HOOFDSTUK I.
In het 3e avondblad van het Algemeen Handelsblad van Februari 1918 komt een beoordeeling voor van RoELVINK'S Een goed humeur, vertoond door H e t H o f s t a dTooneel. Die beoordeeling, door den gewonen Hoef ij zer-correspondent, bevat o.a. het volgende: II
Ten slotte valt te gewagen van een debuut (en een gelukkig debuut) van Louise Chrispijn. Er was nog wel wat schools in haar optreden, maar ze was een frissche verschijning, die het theater -bloed van de familie niet verloochende. Bon sang ne peut mentir. Misschien kan zij, nog zoo heel jong, nog wat verbeteren aan de wat dikke en breede klankvorming, die ze met Louis Chrispijn Jr. gemeen heeft. Z o n d e r Ii n g 1 ), want Chrispijn Sr. heeft dat evenmin als mevrouw Chrispíjn—Mulder. Deze passage heeft mij, als ware zij een donderslag, wakker geschud uit mijn lethargie, die, al was daarvoor nog zooveel rechtmatige reden van verontschuldiging, veel te lang 2 ) had voortgeduurd. Mij schoot te binnen dat ik in staat zou zijn de b e v r e e md i n g, daarin door den criticus geuit, weg te nemen en dat in de uiteenzetting van een en ander ook meer dan één buitenstaander belang zou stellen. Vooraf echter de misschien niet overbodige opmerking dat ik, ten gevolge van mijn hardhoorendheid, sinds jaren en jaren geen tooneelvoorstelling heb bijgewoond, bijgevolg Louis Chrispijn J u n t o r nooit heb zien spelen, ten minste niet in een eenigszins gewichtige rol 3 ) , en dus ook niet weet welke eigenaardigheid deze in zijn klankvorming heeft. De Hoefijzer-correspondent evenwel heeft het mij gemakke/ k spatieer. 2) Mijn laatste feuilleton in het ,.Algemeen Handelsblad" was in Juli t 917 geschreven. 3 ) In het seizoen t894/95 is hij als jongetje van een jaar of zestien zijn acteursloopbaan begonnen. 1)
2
lijk gemaakt, ten eerste door het uitschakelen van de moeder 1 ) der jonge actrice, ten tweede, wat veel meer zegt, door mee te deelen dat haar vader w e 1, haar grootvader van vaders-zijde n i e t die ietwat in het oog loopende eigenschap bezit, en ten derde door die eigenschap, althans voor m ij , zoo duidelijk te beschrijven met de woorden: de wat dikke en breede klankvorming. Daarmee had hij den spijker op zijn kop geslagen, want onmiddellijk wist ik, half bij intuïtie, wat hij bedoelde en hoorde ik weer het nooit te vergeten stemgeluid van alle 2 afstammelingen van den beroemden THEODORUS JOHANNES MAJOFSKI en diens vrouw, JOHANNA CHRISTINA ELISABETH ADAMS. )
Heeft de Hoefijzer- correspondent er niet om gedacht, dat Louis Chrispijn J u n i o r tot moeder heeft een ook in Den Haag zeer bekende tooneelspeelster en regisseuse van veel talent, mevrouw MARIE VAN WESTERHOVEN? Of heeft hij dat nooit geweten? Het laatste zou geen wonder zijn; immers de stellig al vóór Maart 1883 van haar gescheiden Chrispijn Se n i o r is slechts zeer kort met haar getrouwd geweest. Bovendien, eer hun huwelijk werd voltrokken, placht zij op te treden als MARIE STOETZ, en Chrispijn's tooneelnaam was destijds OTTEN. Vandaar dat in die dagen hun confraters en confrateressen — wat een monsterachtig woord! — plachten te zeggen dat zij als „Otten en Stoetz" het stadhuis binnengingen en er weer uit als „Chrispijn en Van Westerhoven ". -kwamen Trouwens ook na de ontbinding van het huwelijk is zij weer opgetreden onder de benaming van mevrouw Marie Stoetz, totdat zij en haar broeder Louis, in elk geval vóór 1888, zich weer naar hun vader „Van Westerhoven" genoemd hebben in plaats van „Stoetz", zooals hun moeder van huis uit heette. Maar daarover aanstonds meer. 1) Dit alleen zou trouwens nog niet afdoende geweest zijn, want dergelijke eigenaardigheden springen volgens de erfelijkheidstheorie soms een of meer generaties over, en mevr. GUSTA CHRISPIJN- MULDER is, zooals we aanstonds zullen zien, een zij het dan ook verre afstammelinge van minstens twee tooneelspelers. 2) Natuurlijk voor zooverre ik ooit heb zien spelen.
In het zesde hoofdstuk van de eerste reeks van mijn Tooneelherinneringen 1 heb ik vrij uitvoerig gehandeld over Majofski en zijn afstammelingen, en achteraan onder de Bijlagen een geslachtsboom gegeven met het opschrift „Het bloed der )
Majofski's". Het ligt geenszins in mijn bedoeling dat alles hier te herhalen. Liever wil ik enkel aangeven hoe Marie van Westerhoven, dus: de moeder van Chrispij.n J u n i o r, in de rechte, zij het dan ook: vrouwel ij ke lijn van het echtpaar Majofski-Adams af-
stamt. TH. J. MAJOFSKI X J. C. E. ADAMS LOUISE STOETZ-MAJOFSKI CHRISTINE [VAN WESTERHOVEN -]STOETZ MARIE VAN WESTERHOVEN. Of nu de karakteristieke, ik zou bijkans zeggen: o nh o 11 a n d s c h e klankvorming van al die Majofski's voortgekomen is uit Majofski zelf of uit zijn vrouw, kan ik wel gissen, maar niet met zekerheid zeggen; ik heb namelijk geen van beiden ooit zien spelen; ze zijn gestorven lang vóór mijn tijd. Ook zijn, bij mijn weten althans, geen andere afstammelingen van de familie Adams aan het tooneel geweest, behalve Majofski's schoonzuster, de echtgenoote van den grooten
.ANDRIES SNOEK. Ik heb evenwel een zeer sterk vermoeden dat die hardnekkige „erfelijke belasting ", om het maar eens zoo te noemen, is voortgesproten uit den vader van Theodorus, nl. JOSEPHUS MAJOFSKI, een v r e e m d e 11 n g uit Lithauen. Ongetwijfeld immers is de keelkopvorming bij de Lithauers en Polen geheel verschillend van die bij de Nederlanders. Denk maar om de vele opeenvolgende medeklinkers in hun woorden! Deze Josephus nu was vóór 1772, het jaar van de eerste verdeelíng van Polen, naar Leiden gekomen en had daar MARIA RAVENS, een Hollandsche, getrouwd. Theodorus is te Leiden in 1770 (of 1771?) geboren. 1
) In
1900
in boekvorm verschenen bij Sijthoff te Leiden.
4 Er is nog meer. Niet alleen hebben de Majofski's een aparte wijs waarop zij het geluid voortbrengen, maar ook zijn of waren de allermeeste leden van dat geslacht in mindere of meerdere mate behept met een slecht gezicht 1 Als curiositeit geef ik hier op blz. 5 de portretten van Th. Majofski, van zijn drie bovengenoemde vrouwelijke afstammelingen en van L. Chrispijn Jr. Al die nazaten, dus: 4 generaties, vertoonen een sterke gelijkenis met hun stamvader wat den gelaatsvorm betreft en de gelaatstrekken, vooral de uitpuilende oogen 2 )
) .
Intusschen is boven allen twijfel verheven dat aan beider dochter LOUISE, gehuwd met den ervaren musicus F. N. STOETZ, die „wat dikke en breede klankvorming" in groote mate eigen was. Ettelijke malen heb ik haar zien spelen in mijn jeugd, toen mijn gehoor nog bizonder scherp was, en steeds heeft die eigenaardigheid me gefrappeerd; ik schreef die t o e n toe aan het feit dat zij tot haar dertigste jaar opera- zangeres was geweest. T h a n s weet ik beter. Eerst in 1837 heeft ze als tooneelspeelster gedebuteerd, omdat haar moeder het niet van zich kon verkrijgen na Majofski's dood met een anderen Thomasvaer naast zich, als Pieternel, den nieuwjaarswensch uit te spreken. — Mevrouw StoetzMajofski heeft in 1873 van het tooneel afscheid genomen. Haar eenige dochter, de wat haar uiterlijk betreft g e e n sz i n s, maar wat haar innerlijk en haar talent aangaat b u i sympathieke mevrouw Christine Stoetz, zullen-tengm velen zich nog best herinneren; ze is pas in 1897 overleden, ruim 68 jaar oud. Jong gehuwd met zekeren A. S. van Westerhoven, zag zij zich genoodzaakt van hem te scheiden. De kinderen ') werden haar toegewezen en hebben dan ook een tijd lang h a a r naam
gedragen. 1) Louis van Westerhoven was, zooals men zich misschien herinnert, de laatste jaren van zijn leven geheel blind. 2) Alleen heeft Louise Stoetz-Majofski den meer langwerpigen gelaats-v o r m van haar moeder, wier geschilderd portret zich in den Stads -schouwburg alhier bevindt. 3 ) Haar oudste dochter, FRANCISCA, is zangeres geweest en gehuwd met den musicus MAURICE HAGEMAN; beider zoon FELIX is eenige jaren acteur geweest. maar werd zeer hardhoorend en moest dus die carrière opgeven.
CHRISTINE STOETZ.
LOUIS CHRISPIJN JR.
LOUISE STOETZ-MAJOFSKI.
MARIE VAN WESTERHOVEN.
THEODORUS MAJOFSKI.
6 Christine Stoetz had de eigenaardige klankvorming, waar studie, zoo goed als geheel overwonnen; maar-schijnlkdor toch was voor geoefende ooren dat organisch verschijnsel af en toe merkbaar. Daarentegen kwam en komt het des te meer uit bij haar kinderen, nl. bij Louis, die 15 Mrt. 1912 is gestorven, en bij de nu nog lauweren oogstende Marie. Veel hinderde het mij echter niet; want ik heb beiden hoofdzakelijk gehoord in
opérette's. Nu 1 ) nog even een en ander over de afstamming van mevrouw Gusta Chrispijn-Mulder, die vooral den laatsten tijd 2 ) veel gelegenheid heeft haar aangeboren en van haar voorouders overgeërfd talent te toonen en alom door de critiek wordt geprezen, o.a. als de altruïstische vrouw van den „Alpenprofessor" in Kasbloem van mevr. SIMONS-MEES. Den i Sen September 1 774 dan, bij de feestelijke opening van de „houten kast" op het Leidscheplein, speelde als ie rol mede 3 ) de voormalige Haagsche apotheker A. W. HILVERDING.
Zijn voorvaderen woonden indertijd in Oost -Friesland en noemden zich Hilverdingk, welke naam omstreeks 1774 met -ng werd gespeld en pas later met -nk. A. VAN HALMAEL JR. schrijft wel, meer dan eens 4 ) , dat de voornaam van dien Hilverding JACOBUS zou zijn geweest, maar Van Halmael is allerminst nauwkeurig 5 ) ; en uit een 1) Van hier af heb ik in mijn feuilleton eenige wijzigingen gebracht; men zie b.v. noot z van deze blz. en noot i van blz. 9. 2) Ook nadat dit feuilleton werd geschreven, dus: na t 918, heeft zij als actrice lauweren geoogst, b.v. als de „moeder" in Mevrouw Warren's bedrijf van SHAW en i Januari 1928, in den Gysbreght als Badeloch. In het Algemeen Handelsblad van 2 Januari immers schrijft U(yldert) a.v.: ,.Deze Nieuwjaarsdag bracht ons een andere Badeloch ... Men mag mevr. Chrispijn de eer geven dat zij de figuur van de vrouwe van Aemstel voor ons heeft doen leven ... Deze Badeloch werd een persoonlijkheid ". 3) Hij is toen opgetreden in de titelrol van Jacob Simonszoon de Rijk, treurspel van L. W. VAN WINTER-VAN MERKEN, en als Apollo in het voorstukje van den kapelmeester B. RULOFFS, getiteld De inwijding van den Amsteldamschen Schouwburg. 4) In zijn „Bijdragen tot de geschiedenis van het tooneel [enz.] in Nederland". 5 ) Zoo vertelt hij (blz. 49) dat CAREL PASSé de bovengenoemde (zie noot 3)
W^ Q ^
.a p
b
z^ á a
x °^0
U^
0
u-i
Q
Jo
zx ti x o
zo
U b
^ o
F^ ó
^ w
8 ter Universiteits- bibliotheek alhier aanwezigen brief van dien tooneelspeler d.d. 6 Aug. 1796 aan „Commissarissen van den Nationaalen Schouwburgh" — zóó heette onder de Bataafsche Republiek de kunsttempel op het Leidscheplein — blijkt uit de onderteekening zonneklaar dat zijn voorletters A. W. waren. In dien brief, eigenlijk een v e r z o e k s c h r if t van den schrijver om hernieuwing van zijn engagement, wordt o.a. als argument daarvoor aangevoerd dat hij „een huijshouding" te verzorgen heeft „van elf perzoonen"; voorwaar een respectabel aantal kinderen 1 ) , ook al werd onder die elf de moeder gerekend.
Van deze kinderen nu waren er drie — tijdens koning LODEWIJK — aan den Amsterdamschen schouwburg verbonden 2 ) nl. HELENA JUDITH, gehuwd met den muzikant JAN DE BRUYN (of: BRUIN) , GEERTRUIDA JACOBA, gehuwd met JACOBUS GREVELINK, ex-marine- officier, en JACOBUS JOHANNES HARI (A) NUS, over wien aanstonds meer. Verreweg de beroemdste van dat drietal was Geertruida Grevelink, een zeer begaafde actrice. Zij heeft vooral uitgemunt als Tullia in VOLTAIRE'S treurspel Brutus. In die rol bestaat van haar een zeer bekende lithographie naar een niet genoemden ontwerper. Het was in deze rol, dat zij voor het laatst is opgetreden. Zij was namelijk tevens een overdreven godsdienstige vrouw, die telkens en telkens met haar dominé besprak of het niet zondig was dat zij bleef tooneelspelen. En toen ten slotte de twijfel haar te machtig werd, heeft zij zich van kant gemaakt. De acteur -en schilder J. JELGERHUIS RZN. zegt dienaangaande in zijn nagelaten aanteekeningen het volgende 3 ) : In den vroegen morgen van den 28 Augustus 1827 kwam mevrouw Geertruida Hilverdingk-Grevelink, eerste actrice van den Schouwburg, tot het wanhopende, ijlhoofdige besluit om zich te verdrinken. Men haalde haar dood uit de Leidschegracht te Amsterdam, nabij haar woning, omstreeks vijf uur of half zes, terwijl zij rol van de Rik heeft gespeeld, en noemt hij op blz. 6t de bovenvermelde vrouw van MARIANNE ADAMS. En van A. W. Hilverding rept hij nergens.
MAJOFSKI enkel
1) In dát opzicht is hij echter overtroefd door zijn kleinzoon JOHANNES, den kunstschilder; deze heeft nl. zes zoons gehad en acht dochters. 2) De contracten bevinden zich ter Universiteits- bibliotheek alhier. 3 ) Stijl en spelling zijn onveranderd overgenomen.
9
die verschrikkelijke daad te ongeveer drie uren in den morgen had vol Zij was een excellente actrice, maar ter prooi aan vreeselijke-bracht. hartstochtelijke dweeperij, steeds gereed tot uitersten in al haar bedrijven. Het tooneel verloor veel aan hare kunst en haar huisgezin, dat talrijk was, een liefderijke moeder. Met grooten spijt en leedwezen schrijf ik dit neder over haren dood. Zij heeft twee dochters 1 ) nagelaten en een of meer zoons; zoover ik weet zijn dezen nooit aan eenig tooneel verbonden geweest. Geertruida Grevelink heeft ook een vertaling (tevens omwerking) gegeven i n p r o z a van een Fransch tooneelstukje, De geveinsde zotheid door liefde, waarvan de schrijver mij niet bekend is en dat reeds in 1 727, i n d i c h t in a a t vertaald, was vertoond. In 1858, dus: ruim 30 jaren na den dood van mevr. Grevelink, is van haar bewerking een tweede druk verschenen. In het jaar í8o5 is Geertruida's daareven genoemde broeder in de huwelijkskano gestapt, met ANNA (MARIA) CORVER, kleindochter van den terecht vermaarden acteur MARTEN CORVER (1727 -1 793) . Van dit echtpaar nu stamt rechtstreeks af Gusta Chrispijn-Mulder — en dus ook haar dochter Lous (of: Louise) —, zij het dan ook langs een g e b r o k e n of v e r s p r i n g e n d e lijn, d.w.z. deels in de manlijke, deels in de vrouwlijke lijn. Ziehier op welke wijze: J. J. M. HILVERDINK
Johannes Hilverdánk
X Anna (Maria) Corver 2)
X Marta Catarina Peduzzi 3 )
H. Mulder X Augusta (Maria) Hilverdink AUGUSTA (GEERTRUIDA) MULDER
X L. CHRISPIJN JR.
LOUISE (HENRIëTTE MARIE) CHRISPIJN. 1) In mijn feuilleton had ik verkeerdelijk verteld dat een van die dochters getrouwd was met den kunstschilder JOHANNES HILVERDINK; diens achterkleindochter, LOUS CHRISPIJN, heeft mij 8 Maart 1988 in een vriendelijk briefje terechtgewezen. 2) De bekende kunstschilder (t 8 t 3 —t 9o2). s) Een Italiaansche van afkomst, zuster van A. D. Peduzzi, die als de decoratieschilder aan den Stads - schouwburg verbonden was.
IO
N.B. Degenen, wier namen met kapitale letter zijn gedrukt, waren of zijn acteur (actrice) . Het spreekwoord Bon sang ne peut mentir geldt dus óók voor Gusta Chrispijn-Mulder als afstammelinge van de „Hilverdin (g) ken".
i6 Februari 1918.
NASCHRIFT. Tot slot nog. bij wijze van aanhangsel, een woordje over de veelbelovende actrice Louise Chrispijn. Deze heeft wel in Juni i 918 ten gevolge van haar huwlijk met den hr. LOU COHEN het tooneel verlaten, maar ze is niettemin een paar jaar geleden, althans sedert Maart 1927. ertoe teruggekeerd: Et ['on revient toujoars A ses premiers amours, zooals het liedje luidt in de opéra comique Joconde.
........................................................................................................................................
HOOFDSTUK H.
.................................................................................................................................................... OVER SARAH BERNHARDT.
Het dagblad Le Pays bevatte, althans in Januari 1918, een reeks feuilletons, samen een roman vormende van den welbekenden impresario Jos. SCHÜRMANN, onzen vroegeren landgenoot, in collaboratie met den Franschen auteur GUILLOT DE SAIX.
De roman, Marius Manfouty heetend en in de tooneelwereld spelend, bevat een, zooals wij later zullen zien, geheel o n b et r o u w b a a r verhaal 1) van SARAH BERNHARDT'S eerste optreden hier te lande. Deze episode heeft intusschen ongetwijfeld bij menigeen de sluimerende herinneringen aan de groote tooneelspeelster wakker gemaakt, en de nieuwsgierigheid gewekt van anderen, die alleen van haar hebben hooren spreken of haar in het laatst van September I9I 7 z o o g e n a a m d gezien hebben op de filminhet Théátre-Pathé. Geenszins ongepast dunkt het mij daarom wat ik over haar te vertellen heb, in mijn Tooneel- herinneringen zwart op wit te zetten.
Zooals velen weten, maar nog oneindig veel meer niet weten 2 ) , valt jaarlijks het feest van de onafhankelijkheidsverklaring der Vereenigde Staten van Noord - Amerika op 4 Juli. Nu dan: nadat het vorig jaar 3 ) bovenbedoeld feest was gevierd, werd uit New-York gemeld: SARAH BERNHARDT,
die in het Brooklyn-park het onafhankelijk-
heidsfeest bijwoonde, heeft bij die gelegenheid enkele woorden gesproken. Het publiek applaudisseerde en zette de Marseillaise in 4 ), 1) Vertaald in De Nieuwe Courant van to Febr. 1918, 2) Als ik, wat zoo vaak gebeurt, in een krant lees: „zooals men weet" of „zooals men zich herinnert ", erger ik me van de tien keeren negen over mijn domheid. Een dergelijke ergernis wensch ik anderen te besparen. 3) Dus in 1917. 4) Dit treffend oogenblik is gekiekt, en de foto heeft in menige illustratie gestaan. Tooneel-herinneringen III
2
12
Toen ik dat las, zat ik versteld. Wat een wondermenschl Wat een ijzersterk gestel! Wat een wilskracht! Wat stalen zenuwen! Het is waar: een machtige factor bij dat alles is een bijna grenzenlooze ijdelheid, in letterlijken en in figuurlijken zin; want ondanks haar bijkans ongeëvenaarde magerte is zij gracieus in de hoogste mate, en haar gelaatstrekken zijn zóó fijn, dat wie ze eens heeft gezien, ze nooit vergeet; en ... Sarah Bernhardt wil tot eiken prijs dat de wereld over haar spreekt. Dit laatste is een zóó sterke behoefte voor haar geworden, dat ze om het te bereiken zich zelve nu niet spaart en dit haar .leven lang nooit heeft gedaan. De tours de force, noodig en onnoodig, door haar b ij en vóór haast elke voorstelling verricht, grenzen voor een zoo broos lichaam aan het wonderbaarlijke. Kort na het boven - aangehaalde bericht las ik in de kranten de volgende mededeeling: Sarah Bernhardt is geheel genezen. Zij vertoeft thans in een badplaats in de buurt van New-York, en is vol goeden moed voor de Franschen *) Wanneer men bedenkt dat het woord genezen slaat op een operatie, betrekkelijk o n l a n g s door de destijds ruim 73- jarige 2 ) te New-York ondergaan, en dat zij, ettelijke jaren terug, zich een been heeft laten afzetten tot boven de knie en desondanks toch nog tooneelspeelde, al moest zij o m h a a r k u n s t b e e n afzien van alwat naar ter- aarde- storten lijkt, dan zal dat „versteld zitten" van mij zeker geen verwondering baren. Mijn ,,versteldheid" gold echter alleen den mensch, of beter nog: de vrouw, en niet de artiste. Immers: al heb ik in i 88o en nog menig jaar daarna tot haar .g r o o t e b e w o nd er a a r s behoord, reeds in April 1899 heb ik naar aanleiding van haar toen nog niet hier vertoonden Hamlet het volgende 3 geschreven: )
1) Dit slaat natuurlijk op den wereld - oorlog. 2) Zij is den zzsten Oct. 1844 geboren. — De operatie was noodig omdat zij destijds leed aan de zoogenaamde Brightsche ziekte, een nierkwaal. 3 ) Verschenen in Het Tooneei van so Mei 1899 en overgenomen in de ie reeks van mijn Tooneel- herinneringen, blz. 12 r vgg.
13 Al is zij een duizendkunstenares, al heeft zij een nieuw terrein 1 ontgonnen, waarop zij voor de zooveelste maal v e r p i e p j o n g d kan schijnen, al zullen de Franschen natuurlijk in de wolken zijn en schreeuwen dat haar Hamlet d e Hamlet is, ik zal nooit gelooven dat dat waar is. Haar stem, al was die dan indertijd een voix d'or, is veel te hoog. Zij kan vleien, zingen, klagen, maar niet uitbulderen, zooals Hamlet af en toe doen moet. Bij háár wordt uitbulderen geregeld vervangen door krijschen. En nooit zal ze haar fijn besneden gelaat door grimeeren de mannelijke kracht kunnen geven, die de Deensche prins moet hebben. - Het is waar: verleden jaar heeft zij ook al een travesti -rol gespeeld, Lorenzaccio, en n a t u u r t ij k (de Franschen vinden alles van haar mooi) daarin razend veel succes gehad, maar om dat te behalen heeft zij onmeedoogend het poëtische werk van ALFRED DE MUSSET laten verknoeien tot een zoogenaamd speelbaar stuk. Wanneer zij nu al dermate weinig eerbied heeft gehad voor een in Frankrijk zoo bekend en geliefd schrijver, hoe zal zij dan wel het snoeimes hanteeren nu het een buitenlander geldt! Zij zal wel niet met haar Hamlet in Nederland komen; maar dóét ze het, dan weet i k wie thuis blijft. )
Ze is het volgend jaar (dus: 1900) toch in Amsterdam geweest met die rol, en ik ben ... thuis gebleven. Haar succes was vrijwel gelijk nul. Onder de beoordeelingen van die voorstelling dunkt me die
van GIOVANNI (mr. J. KALFF JR.) in het Algemeen Handelsblad de moeite waard haar, ten deele althans, te citeeren: Ik geloof dat ik, al bleef het mij bij, dat deze Hamlet een verkleede vrouw was, er toch van had kunnen genieten zooals zij Hamlet vertolkte, wanneer zij maar getoond had den ongelukkigen prins te begrijpen. Maar dat deed zij niet. Met al haar kunst heeft zij niet den indruk kunnen geven, dat zij voelde, wat die jonge man leed, onder de schokkende ontgoocheling, die hij heeft ervaren toen zijn moeder zoo kort na den dood van haar man hertrouwde; onder het verlies van alle illusie nu hij bemerkt dat ieder hem voor den gek houdt, tot zelfs Ophelia; onder den schrikkelijken last, dien zijn vaders geest hem oplegt. Dat is alles bij Sarah Bernhardt niet doorgedrongen tot haar hart. Daardoor had haar figuur uiterlijk door haar jong en mooi voorkomen iets poëtisch, maar overigens was de poëzie uit de figuur weg. Alle handigheid, die trouwens menigmaal tot „Effekthascherei ' werd, schoot hier te kort om het ontbrekende aan te vullen. 1)
Namelijk dat der travesti's: zoodat zij dus optreedt als j on g e 1 i n g.
'4 Het is geenszins mijn voornemen alle keeren te bespreken dat ik la divine Sarah heb gehoord en gezien, of zelfs maar het meerendeel daarvan. Dat zou te pijnlijk worden. Immers, het valt niet te ontkennen: tusschen 1875 en i88 naderde al wat zij als tooneelspeelster te z i e n gaf en te h o o r e n het volmaakte; van toen af echter begon een nauw merkbaar dalen van haar ,,kunnen", dat zij noch door gratie, noch door veelzijdigheid, noch door welke andere kunstmiddelen ook, vermocht te bemantelen of te vergoeden. Het hooge woord moet er uit: heel langzaam aan takelde zij af. Om maar een van haar glansrollen als voorbeeld te noemen: Marguerite Gautier. Hoe ze mij dáárin de eerste maal getroffen heeft, zou ik niet onder woorden kunnen brengen, ook al ware mijn pen nog oneindig vaardiger, mijn geheugen nog oneindig scherper dan nu. Toch kan ik mij niet weerhouden één moment even te herdenken. In het laatste bedrijf heeft Marguerite den dokter, die haar bezoekt, verzocht haar even het schrijfgereedschap aan te reiken; terwijl deze daarvoor naar den achtergrond gaat, vraagt haar sympathiek kamermeisje hem zacht: „Eh bien, docteur?", waarop deze, eveneens fluisterend, antwoordt: „Elie est bien mal! "; maar Marguerite heeft, ondanks haar naderend einde, met haar scherp gehoor alles verstaan en zegt dan ter zijde: „Ils croient que je ne les entends pas ..." De doodeenvoudige wijze, waarop de groote actrice die woorden den eersten keer lispelde; vol berusting, als iemand die al lang haar toestand kent; zonder een zweem van opzettelijk te hebben geluisterd of van te zijn geschrokken door het antwoord van den dokter; enkel even het hoofd schuddend, niet over haar naderend einde, maar over de onnoozelheid der anderen, die denken haar te kunnen misleiden; ... dat alles sneed mij door de ziel. — En die passage is, zoover ik me herinner, steeds door haar gedaan op dezelfde sobere wijze, die maar weinigen haar kunnen nadoen. Daarentegen werd met eiken keer, dat ik haar opnieuw als Marguerite Gautier heb gezien, alles waar j e u g d voor
15 noodig is, meer en meer door een verbijsterend d r u k-d o e n vervangen, en door een stereotiep glimlachje. En zoo bedierf zij allengs de heele rol, en dus ook het lang niet sterke stuk; dit toch speculeert op het medelijden, ingeboezemd door een jeugdige teringlijderes, wier kwaal is verergerd door het offer, haar geliefde gebracht; ... een bedaagde courtisane, toevallig ook tuberculeus, laat ons koud. — En dát is toch langzamerhand haar Dame aux camélias geworden; wat heel vreemd is; want toen zij in Juni i 88 i voor de eerste maal die rol heeft gespeeld, — het was te Londen, — deed ze dat op zeer poëtische wijze, zoodat de schrijver, A. DUMAS (FILS) , h a a r opvatting verre verkoos boven die van Mme DOCHE; deze namelijk, die de rol heeft gecreëerd, had haar steeds gespeeld als courtisane. Ook wensch ik geen levensbeschrijving van haar te geven; daar zou het eind van weg zijn; want ze heeft tevens trachten uit te blinken in beeldhouwen en schilderen. Zelfs heeft ze, toen tooneelspelen voor haar onmogelijk was geworden, omdat zij op de planken zich nog enkel zittende kon vertoonen, of staande, of zich steunende, maar niet meer loopende, meegewerkt in de hoofdrol van de film: Fransche Moeders, naar een voor haar door JEAN RICHEPIN vervaardigd scenario. En. . . wat ik me zelf haast niet vergeven kan: ik heb op het punt gestaan die bij Pathé te gaan zien; maar toen ik, van plan plaatsen te bespreken, aan den ingang de foto's zag, ben ik terug gedeinsd; zulk een aftakeling van een eertijds zoo bewonderde actrice te aanschouwen was me onmogelijk. Neen; ik wil alleen den indruk weergeven, dien ik van haar heb gekregen den eersten keer toen zij in Amsterdam is opgetreden, nl. in i 880. Ik heb destijds de tweede (en laatste) voorstelling bijgewoond. Tevens wensch ik de omstandigheden te beschrijven, waaronder die twee voorstellingen hebben plaats gehad. Maar aan dat alles laat ik een en ander voorafgaan omtrent haar afkomst, die voor velen in nevelen is gehuld. .
Allen zijn het dáárover eens dat zij althans van m o e d e r s kant van Joodschen oorsprong is. En in de tooneelwereld heet het dat die moeder verwant was aan menigen artiest uit de
i6 Amstelstad; bijna zou ik geschreven hebben: uit de Amstels t r a a t, wat eveneens waar is. Sarah Bernhardt zelf spreekt dat niet tegen. In haar Mémoires althans noemt zij, zooals we later zullen zien, o n s land den geboortegrond van haar moeder. En al meldt L'Intransigeant, in een nummer, dat niet later dan in 1906 kan zijn verschenen 1) , als meedeeling van haar in persoon ontvangen, dat zij is: „fran9aise et chrétienne", dan klopt dit ten minste met hetgeen in den Grand Dictionnaire Universel van P. LAROUSSE over 'haar wordt gezegd: Elle est Ia fille d'une juíve berlinoise, qui toute jeune quitta sa famille pour chercher fortune à Paris. Son père, dont elle ne devait point porter le nom, la fit baptiser et élever dans un couvent. Vreemd is daarentegen in dat levensbericht de uitdrukking: juive b e r ii n o i s e. Dat adjectief is zoo goed als zeker ontleend aan haar geboorte-acte, die haar soi- disant vader (zie noot 3 op blz. 20) 29 November 1859 bij het bestuur van het Conservatoire National de Musique heeft ingeleverd. Helaas! Die authentieke acte bestaat niet meer. Zij is verloren gegaan tijdens de Commune, bij den brand van het stadhuis van Parijs. We moeten ons dus b e h e l p e n met dé ,,inschrijving in het register" van bedoeld Conservatoire. Een afschrift daarvan staat mij echter niet ten dienste, wél twee ietwat verschillende vertalingen. De eene luidt a.v. Rosine, gezegd Sarah Bernhardt, is geboren 22 October 18 44 , rue de 1'Ecole-de-Médecine nr 5, dochter van Julie Bernhardt, modiste, geboortig uit Berlijn, gevestigd te Parijs, 22 rue de la Michodière. De andere: Rosine Bernhardt, geboren te Parijs, 5 rue de l'Ecole de Médecine, den 22 October 1844, dochter van Julie Bernhardt (geboren te Berlijn, modiste, oud 23 jaar, domicilie 22 rue de la Michodière), vader onbekend, (de „père non dénommé"). 1 ) Immers: aan de hier volgende mededeeling voegde zij toe dat zij opgevoed werd in het klooster Grand-Champs te Versailles. hetgeen overbodig zou zijn geweest, omdat het zeer uitvoerig in haar anno 1907 verschenen Mémoires bischreven staat.
17 Nu is het een uitgemaakte zaak, dat wél Sarah's moeder te Berlijn is geboren, maar niet de moeder van die moeder, dus: niet de moeder van J u 1 i e Bernhardt. Zooals wij later (blz. 44) zullen zien, heette die SARA VAN KINSBERGEN en was ze van afkomst een A m s t e r d a m s c h e, zoodat ze, om welke reden dan ook, misschien omdat ze met een Berlijner was getrouwd, op het tijdstip van de bevalling te Berlijn enkel tijdelijk v e r t o e f d e. Merkwaardig zijn ook: i °. van de Ze , vertaling de in de Ie. vertaling ontbrekende, laatste zes woorden; deze laten omtrent Sarah's buitenechtelijke geboorte geen twijfel over; ze zijn in de ie. vertaling, dateerend uit den tijd, toen Sarah nog leefde, weggelaten, wijl Le Temps, de acte publiceerend, haar niet wilde krenken. z°. het Ze. en 3e. woord van de ie. vertaling, nl. „gezegd Sarah"; bij de geboorte-aangifte wordt immers niet tevens gezegd dat het kind voortaan anders zal worden genoemd!! Deze geboorte-acte nu zou, naar in den roman van Schurmann (zie blz. i i) wordt beweerd, niet die van Sarah zelf zijn geweest, maar die van een harer zusters; die bewering echter is, zooals we later zullen zien, enkel uitgedacht pour le besoin de la cause. Als een paal boven water intusschen staat vast dat én de VAN LIER'S én de SAMETHINI'S prat gingen en nog steeds gaan op hun „nicht" Sarah Bernhardt, en vooral ook de VAN KINSBERGEN'S. Vraagt men dezen evenwel: „In den. hoeveelsten graad ?", dan krijgt men een allerminst nauwkeurig antwoord; zoodat ik mijn nasporingen daaromtrent indertijd heb moeten staken. Als intermezzo vergunne men mij even eenige bizonderheden te geven omtrent zekeren ISIDORE VAN KINSBERGEN, lid van een familie, die, zelve óók geparenteerd aan de Van Lier's en de Samethini's, allerlei artisten van den aen rang heeft opgeleverd, vooral musici en kermisreizigers. In een ter Universiteits- bibliotheek alhier aanwezigen brief van den jeugdigen RENé L. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK JR. 1 )
1 ) Destijds re commies bij het departement van financiën te Batavia. Zijn vader
18 aan zijn beschermer E. J. POTGIETER, gedateerd Batavia 14 Oct. 1874, komt naar aanleiding van een dilettantenvertooning van De Gedwongen Dokter 1 deze curieuse beschrijving voor van bedoelden heer: )
Men verwacht van de opvoering veel goeds. Weinig echter van de eer, die ons ten deel zal vallen, komt ons toe. Van mij o.a. is geen beweging bijna, oorspronkelijk. Alles is ons ingestudeerd door den heer Van Kinsbergen, gewezen operazanger, akteur, schilder en nu van beroep fotograaf. Bewonderenswaardig is het geduld, de lust en de gave, waarmede hij ons elke beweging leert. Allerlei kleine opmerkingen doet hij, waaraan een gewoon mensch niet denken zou, maar die zooveel tot verfraaijing van het stuk bijdragen. Een aardige man, die Kinsbergen. Ongeloofelijk lui en onverschillig van aard, zoolang het het verdienen van zijn dagelijksch brood betreft, en daardoor tot over de ooren in de schuld, en bijna gebrek lijdend. Daarentegen vol ijver en warmte wanneer het de beoefening der kunst betreft. Dan spaart hij kosten noch moeiten, en het geld dat hij verdient, brengt hij dan gaarne daaraan ten offer, tot verontwaardiging zijner schuldeischers, met verwaarloozing van zijn eigen persoon. Toch is hij geen artiste, die door woestheid in uiterlijk of slordigheid in zijn kleeding wil uitkomen; hij is zeer beschaafd en wordt gaarne in de beste kringen ontvangen. Geen feest is in orde, indien hij 't niet heeft geregeld, indien hij niet de zaal heeft versierd, de dekoraties geschilderd. Batavia was van alle publieke vermakelijkheden verstoken in de dagen, toen hij over Java reisde om fotografieën van de Javasche oudheden te vervaardigen .... Indien zijne huisvrouw nu niet voor de aflevering der bestelde fotografieën zorg droeg, zou hij deze broodwinning weder verwaarloozen. — Men zegt, dat hij zijne wettige vrouw in Europa heeft achtergelaten, nadat hij haren minnaar in een •duël had doorstoken, waarom hij vlugten moest; en toen met een fransch operagezelschap onder den aangenomen naam van Nodier, als barytonzanger, te Batavia is aan 2 ) . Bij het vertrek van dat operagezelschap is hij hier, waar-geland hij zich intusschen vele vrienden had gemaakt, achtergebleven. Hij leeft nu met eene vrouw, die hij op den avond van haar huwelijk heeft geschaakt; terwijl hij den teleurgestelden bruidegom met veel was de overbekende letterkundige Bakhuizen van den Brink, die in 1854 Rijksarchivaris is geworden. — Deze, dus: de vader, had als voornamen CHARLES RENé, of CORNELIS RENé, of RENé C.; daaromtrent verschillen én de bescheiden én zijn eigen opgaven. 1) MOLIèRE'S Le Médecin malgré lui. 2) Dat was in 5855.
19
misbaar en een lied uit den Robert voor goed uit zijne oogen heeft verwijderd. Die vrouw is hem bijzonder getrouw en de oorzaak dat hij niet van honger omkomt. Deze Isidore van Kinsbergen is in 1901op ruim tachtigjarigen leeftijd te Batavia gestorven. Als men aan zijn verhalen geloof wil slaan, heeft hij als jongeling zang-onderwijs gehad van niemand minder dan van EMANUEL GARCIA. Maar zijn heele manier van doen, zoo uitstekend in den boven aangehaalden brief beschreven, geeft wel reden ook hierbij te denken aan bluf. Ik kom nu echter weder op Sarah Bernhardt terug. Wanneer men in het onzekere verkeert omtrent iemands afstamming en geboortegrond, en die „iemand" heeft toevallig Mémoires geschreven, waarin natuurlijk h ij of zjj zelf de hoofdrol speelt, zijn gemeenlijk die Mémoires een gids, den juisten weg wijzend dwars door de tegenstrijdige berichten heen. Maar wanneer dan die „iemand" is een b u it e n e c h t e 1 ij k kind, bedient hij of zij zich in den regel van zóó vage termen, dat de dwaalwegen in dezen doolhof nog veel ingewikkelder worden, en alleen de draad van Ariadne ons er uit kan helpen. Zóó is het ook gesteld met Sarah Bernhardt. Aanwijzingen, b e t r o u w b a r e aanwijzingen omtrent haar afkomst enz. enz. zijn er betrekkelijk zeer weinig te vinden in haar anno 1907 onder den titel Ma double vie verschenen Mémoires, een keurig geïllustreerd boek van 58o bladzijden, gr. 8°, waarin zij aan het eind zegt: J'arrête là le premier volume de mes souvenirs. De toen 63- jarige schijnt dus destijds werkelijk het voornemen te hebben gekoesterd er minstens nog één deel aan toe te voegen. Het is inderdaad een boeiende lectuur, dat verhaal van alles wat haar zoo al is overkomen en... n i e t overkomen, want de geloofwaardigheid laat hier en daar wel iets te wenschen
over. Die ,,Mémoires" dan beginnen aldus: Ma mère adorait voyager. Elle allait d'Espagne en Angleterre; de
20
Londres à Paris; de Paris à Berlin. De là à Christiania; puis revenait m'embrasser et repartait pour Ia Hollande, son pays natal l ) Elle envoyait à ma nourrice: des vêtements pour elle, et des gateaux pour moi. Elle écrivait à une de mes tantes: „Veille sur la petite S a r a h 2 ), je reviendrai dans un mois." Elle écrivait à une autre de ses soeurs, un mois après: „Va voir l'enfant chez sa nourrice; je reviens dans quinze jours ". Ma mère avait dix-neuf ans, j'en avais trois; et mes tantes avaient: l'une dix -sept ans, l'autre vingt ans. Une autre avait quinze ans, et l'ainée vingt-huit ans; mais cette dernière habitait la Martinique et avait déjà six enfants. Ma grand'mère était aveugle. Mon grand -père était mort; et mon père 3 ) etait 'en Chine depuis deux ans. Pourquoi? Je n'en sais rien. Men ziet het: véél licht geeft die meedeeling niet. Vooral de uitweiding over den ouderdom van al die tantes heeft voor de lezers heelemaal geen belang, en nog te minder, omdat er maar twee in het boek een ietwat gewichtige rol spelen, nl. 1 0. de equipage en lakeien houdende (m e vr o u w?) Rosine Berendt, buiten kijf een verhaspeling van Bernhardt, — men vergelijke de inzonderheid bij Hoogduitsche Israëlieten vaak voorkomende verwisseling der voornamen Barend -BerendBernard, — ten einde te maskeeren dat die Rosine, met equipage en al, werd o n d e r h o u d e n door een of anderen rijken meneer, die haar niet wilde trouwen, 2 °. de werkelijk g e t r o u w d e Henriëtte, wier man óf inderdaad Felix Faure heet, 6f door Sarah Bernhardt z66 wordt genoemd, omdat een naamgenoot van den „President der Fransche Republiek" altijd nog iets voornamer is dan een ander. Maar dat nu daargelaten, tusschen de regels laat zij d o o rs c h e m e r e n, — maar ook niet meer, — dat zij een buitenechtelijke spruit is, wat dan ook volkomen klopt met het 1) Ik cursivèer; het strijdt nl. tegen de op blz. x6 vermelde geboorte-acte. 2) Ik spatieer; men zal aanstonds wel merken waarom. 3 ) NASCHRIFT. De persoon, die voor den vader van Sarah Bernhardt doorging en in die hoedanigheid in 1859 haar aangaf voor het examen aan het Conservatoire National de Musique, heette DU BODAU en was Auditeur au Conseil d'Etat. — Maar waarom schrijft Sarah hier slechts over ééne grootmoeder en over één grootvader? Sedert huwlijken tusschen broeder en zuster verboden zijn, heeft immers een gewoon sterveling v i e r grootouders. Trouwens elders (zie blz. 25 ) heeft ze het over haar a n d e r e grootmoeder.
2I
op blz. 16 vermelde geboortebewijs, door haar soi- disant vader aan het Conservatoire overgelegd. In haar eigen opgaven komen massa's (o p z e t. t e 1 ij k e) onnauwkeurigheden voor en onduidelijkheden. Eén voorbeeld: volgens haar zou door haar moeder aan een van haar tantes zijn geschreven: „Veille sur la petite Sarah", maar er had behooren te staan: „Veille sur la petite Rosine", tenzij reeds in haar prille jeugd de' naamsverandering heeft plaats gehad; en dat acht ik wel waarschijnlijk; maar b e w ij z e n kan ik het niet. Ik redeneer nl. als volgt: Sarah vertelt wel (zie blz. 20) dat haar grootmoeder (van moeders kant) blind was, maar niet hoe deze heette, want ze wilde den (familie -) naam verzwijgen; dien ben ik, geleid door mijn speurzin, later te weten gekomen (zie blz. 44.) en tevens den voornaam, nl. SARA; zonder twijfel nu heeft deze grootmama in haar kleinkindje, d.w.z. in de naar t a n t e (zie blz. 20) genoemde Rosine, schik gekregen, zóóveel schik zelfs, dat ze een naamsverandering heeft doorgezet en het kleinkind voortaan werd genoemd naar grootmama 1 ). Gesteld nu eens dat de op blz. 17 vermelde bewering van Schürmann gegrond was, dan zou Sarah Bernhardt ongetwijfeld een pamphlet hebben geschreven of een gerechtelijke actie zijn begonnen tegen JULES MARTIN, die in Nos Artistes als haar oorspronkelijken voornaam Rosine noemt, of tegen den Grand Dictionnaire van LAROUSSE, waar t w e e malen 2 ) dat zelfde gebeurt. Het ligt heelemaal niet in haar aard zich te laten ringelooren. 1) Er is beweerd dat de voornaam veranderd zou zijn in navolging van de oudere en veel minder bekende zuster van de beroemde tragédicune RACHEL FéLIX (58211858). Ten onrechte; want s ° . heette die zuster, die 1 a t e r aan het tooneel is gegaan dan Rachel, vóór dien tijd wel SOPHIE en pas als actrice SARAH, maar ze heeft toen eenvoudig haar o o rs p r o n k e 1 ij k e n Joodschen voornaam weer aangenomen, — ze waren nl. kinderen van arme Joodsche ouders en verdienden den kost als straatzangeressen, — vermoedelijk omdat ze ook hiérin haar zuster imiteerde, die eigenlijk ELISA heette, maar toen ze voor k u n s t e n a r e s zou worden opgeleid, haar prozaïschen voornaam in een meer dichterlijken had veranderd: z ° . als Sarah Bernhardt ééne van die twee zusters had willen navolgen, lag het voor de hand dat ze zich RACHEL zou hebben genoemd, wijl Sarah (Sophie) Félix in 1854 was uitgejouwd én ... wijl ze niets anders te doen had dan haar eigen Joodschen naam weer aan te nemen; immers: ROSINE is de verchristelijking van RACHEL. 2) In het ie en ze supplement.
22
Voorts heetten, volgens haar Mémoires, haar zusters: J e a n n e en R é g i n e, en waarom zou zij nu dáárin jokken? Beiden werden wel te gelijk met haar gedoopt, maar waren veel jonger dan zij. Dan: aangenomen al eens voor het moment dat een van die twee ook aan het Conservatoire heeft gestudeerd, dan zou die toch zeker niet haar zusters naam Sarah hebben aangenomen. Eindelijk: de geboorte-datum op die acte klopt volkomen met dien van haar eigen geboorte, en geenszins met dien van een van haar zusters. w
Wie verder ziet dan zijn neus lang is en ten minste met e e n i g e scherpzinnigheid is begaafd, kan in Sarah's Mémoires hier en daar een zinnetje of een enkel woord vinden, waaraan hij een houvast heeft, als het hem althans erom te doen is omtrent haar afkomst iets naders te vernemen, meer dan zij zelf heeft goedgevonden wereldkundig te maken. Zoo bij voorbeeld het volgende. Een van haar tantes, Rosine, spreekt in het boek op meer dan één plaats, haar zuster, dus: S a r a h's m o e d e r, toe met den voornaam Y o u 1 e. Toen ik den eersten keer het boek las, heb ik, zooals het stellig den allermeesten gegaan is, daarover heen gelezen, zonder er verder bij te denken; maar nu ik het zoo nauwkeurig mogelijk ten tweeden male doe, is mij door dien naam een licht opgegaan. Wat toch is het geval? In de bewuste geboorte-acte is de voornaam van haar moeder — in het F r a n s c h, let wel! —Julie. Had nu Sarah in haar Mémoires, waarom dan ook, d a t voor de buitenwereld willen geheim houden, dan had ze zeker een geheel daarvan v e r s c h ill e n d e n naam gekozen, maar niet een naam, waarvan de spelling op zijn Fransch phonetisch overeenkomt met ons J o e 1 e, en met het Duitsche J u 1 e; en dát is nu juist de wijze, waarop o u d e r w e t s c h e Hoogduitsche Israëlieten den naam J u ii a plachten te verhaspelen. Deze overwegingen bevestigen dus wat ik op blz. 17 als
23 mijn vermoeden heb geuit, ni. dat die J u 1 i e Bernhardt door haar vader van a f k o m s t een Duitsche was. Dat Julie evenwel tevens uitstekend N e d e r 1 a n d s c h verstond en sprak, blijkt óók al uit Sarah's Mémoires. Immers telkens wordt daarin verhaald dat, toen Sarah nog een kind was of een aankomend meisje, haar moeder het gesprek met anderen in het Nederlandsch voerde, o.a. met een uit ons land afkomstigen Jood, den zoon van een vriend van Julie's vader en „Manusje- van- alles ", die het te Parijs van matsen -verkooper had gebracht tot een der voornaamste juweliers. Daaruit hoeft echter geenszins de gevolgtrekking te worden gemaakt dat Sarah zelf Nederlandsch verstaat, laat staan dat zij in Amsterdam zou zijn geboren, wat door menigen zoogenaamden bloedverwant wordt beweerd 1) . Niet g e h e e l onmogelijk is intusschen, dat zij a l s k i n d met haar moeder in ons land is geweest, al staat daarvan geen woord in haar Mémoires. Immers: gereisd met haar moeder heeft ze wél. Zoo ontmoeten we o.a. een uitlating van haar bij de herdenking van een vacantie- maand, als aankomend meisje met haar familie na haar doop en ie communie doorgebracht te Cauterets in de Pyreneeën, dat destijds nog een heel primitieve badplaats was. Zij zegt daaromtrent: Moi j'adore la mer et la plaine, mais je n'aime pas les montagnes, ni les foréts. La montagne m'écrase. La forêt m'étouffe. Il me faut à tout prix de 1'horizon à perte de vue, et du ciel à perte de rêve. Die eigenschap heeft ze dus gemeen met veel bewoners van de „lage landen"; en al komen er in Frankrijk genoeg vlakke kustlanden voor, het kan toch ook best zijn dat ze die eigenschap bezit door haar Nederlandsch bloed. Voorts wil ik omtrent haar verwantschap met Amsterdammers nog het volgende meededen, al is dat ook vrij vaag. Zoowat een jaar terug kwam een mij geheel onbekend persoon van ongeveer 30 jaar mij opzoeken, — zijn naam is me, helaas, ontschoten, anders zou ik hem wel weten op te sporen, — die inlichtingen van mij meende te kunnen krijgen omtrent Sarah's afkomst. Hij was een groot bewonderaar van haar kunst en had meermalen bijgewoond dat zij, op haar tournées in 1)
Ook in den roman van Schürmann door haar soi-disant tante, mevrouw Levy.
24
Amsterdam vertoevend, bij familieleden van haar, z n buren 1) , op bezoek kwam, dat die familieleden haar in een achterkamer ontvingen en hij van een plat dak boven een uitstek haar kon bespieden. Waarom die „buren" hem niet de gewenschte inlichtingen hebben gegeven, zou ik niet meer weten te zeggen. Misschien waren die wel niet heelemaal betrouwbaar. In elk geval blijkt uit het bovenstaande dat. Sarah er niet de vrouw naar was, of: is, om niet voor haar familie in Amsterdam te durven uitkomen. Maar nu een en ander over haar v a d e r (hum! hum!) . Daarbij tast ik ietwat in het duister, ofschoon zij zoowel over haar w e r k e l ij k e n vader als over haar z o o g e n a a md e n vader, door haar natuurlijk met opzet gecombineerd tot één persoon en verdoezeld, nog wel iets meer heeft geboekstaafd dan ik op blz. zo heb aangehaald 2), Haar „vader" dan heeft, naar zij vertelt, bepaald dat ze zou worden gedoopt 3 ) en vóór dien tijd een jaartje in het klooster Grand-Champs zou gaan, te Versailles, om daar te worden voorbereid. Ze zou er in het. geheel vier jaar blijven, en daarna met hem op reis gaan. Hij zelf bracht haar naar het klooster, en bij het afscheid nemen, zeide zij: Je vais être sage, sage, et je vais bien travailler pour partir dans quatre ans avec toi. Toch is dat niet gebeurd; want nog binnen het jaar, dus vóór den doop, stierf de vader (welke ?) te Pisa, volgens haar beweren: 1) Hij zei, meen ik, dat dat in de Hoogstraat was. 2) Zie óók noot 3 op blz. zo. 3 ) Hieruit blijkt dus ten duidelijkste, dat zij uit den omgang was gesproten van een Christen met een Jodin. — Haar oom placht vóór den doop haar schertsend „petite païenne" te noemen. — De doop had plaats toen ze ruim tien jaren telde. — Haar Joodsche en meer speciaal haar Hoogduitsch-Joodsche afkomst verklaart ook waarom zij, bij haar studie om tot het Conservatoire te worden toegelaten, zoo heeft te tobben gehad met de uitspraak van de R en van de D en T. NASCHRIFT. Kort na Sarah's overlijden heeft het Fransche blad Excelsior de copie afgedrukt van haar d o o p-a c t e. Daaruit zou dan blijken dat zij zelve SARA MARIE HENRIETTE heette, haar vader EDUARD BERNHARDT en haar moeder JUDITH VAN HARD. — Ik zeg daarop: „het papier is geduldig ".
25 dans des conditions inexpliquées et restées mystérieuses. Er schijnt dus iets niet in den haak te zijn geweest met dien „papa". Uit enkele woorden van haar maak ik op dat hij niet veel verstand had van (fabrieks-) zaken en een losbol was; dat zijn moeder 1 ) fel gekant was tegen zijn liaison met J u 1 i e Bernhardt, die een lijfrente van hem had gekregen, vermeerderd met de renten van ioo,000 francs, aan Sarah toegezegd i n geval zij trouwde; dat die grootmoeder later aan de niet getrouwde Sarah de helft van de renten uitbetaalde, maar de andere helft voor zich hield; en ten slotte dat zekere notaris uit Havre, vertrouweling van die moeder, in al die kwesties, v o 1 g e n s S a r a h althans, een niet mooie rol heeft gespeeld. De dood van dien vader (?) bracht intusschen een groote verandering te weeg. Nog io maanden, na het uitstapje naar Cauterets, bleef Sarah in het klooster, en toen werd er over haar toekomst familie- en vrienden-raad gehouden in zeer uitgebreiden zin, waarbij natuurlijk bovenbedoelde notaris tegenwoordig was en ook — vreemd genoeg, of beter gezegd: h e e 1 n a t u u r 1 ij k — de graaf, later hertog DE MORNY 2 Laatstgenoemde, een bekende politieke figuur uit het tweede keizerrijk, die in zijn onbeschaamde lichtzinnigheid zóó ver ging, dat hij als wapenteeken aannam een h o r t e n s i a met een dwarsbalk 3 ) , wordt door Sarah Bernhardt genoemd: un grand ami de man père et ma mère 4 ) . Iets verder zegt ze van hem: Le duc s'assit près de ma tante [Rosine], avec laquelle it flirtait un peu. ) .
1) Deze was niet dezelfde als de grootmoeder, die zij in het begin van haar Mémoires b 1 i n d noemt (zie blz. zo ). 2) Deze, z o o g e n a a m d gewettigd door een verarmden graaf DE MORNY, was gesproten uit den omgang van HORTENSE DE BEAUHARNAIS, koningin van Holland, met haar opperstalmeester, graaf FLAHAUT; hij was dus van moederskant bastaard -broeder van Napoleon III. 3) Het teeken van de bastaards. 4) In Le Nabab, den bekenden roman-à-clef van A. DAUDET, komt een duc de Mora voor en een in. nauwe betrekking tot dezen staande beeldhouwster Félicia Rays. Naar men beweert worden met deze personen De Morny bedoeld en Sarah Bernhardt. — Maar dan staan ze in een g e f i n g e e r d e betrekking tot elkaar.
26
Hij zal in zijn leven, vol amoureuse avonturen, wel eens meer in zulk een burgerlijken kring zijn verzeild geraakt; maar, hoe ook, toen hem de beraadslaging wat, te lang duurde, — want Sarah hield voortdurend vol dat ze non wilde worden, — heeft hij er een eind aan gemaakt, op een manier, die Sarah aldus beschrijft: Enfin le duc de Morny, qui commencait à s'ennuyer, se leva: „Savez-vous ce qu'il faut faire de cette enfant? .. Il faut la mettre au Conservatoire." Il me tapota la joue, baisa la main de ma tante et, après avoir salué les bommes, je l'entendis qui disait à maman en se penchant sur sa main: „Vous auriez fait un mauvais diplomate; mais
suivez mon conseil, mettez -la au Conservatoire." Et it disparut. Zoo is De Morny de oorzaak geweest dat zij aan het tooneel is gegaan. Intusschen heeft De Morny nog meer voor Sarah gedaan; hij heeft in haar belang ook zijn machtigen invloed aangewend en bewerkt: I °, dat zij door den componist AUBER, destijds directeur van het Conservatoire, vriendelijk werd ontvangen') ; 2 °. dat, ondanks het niet al te schitterend figuur door haar op haar eind - concours aan het Conservatoire gemaakt, de C o m é d i e F r a n Q a i s e haar als pensionnaire engageerde. Al die moeite zou de wel lichtzinnige, maar niettemin u i t e r s t s l u w e De Morny zich stellig en zeker niet hebben gegeven voor een betrekkelijk vreemde. Hij heeft daardoor dan ook bij menigeen argwaan opgewekt (zie noot r). Conclusie: Sarah's w e r k e l ij k e vader was DE MORNY. Aan haar devies „Quand même", op haar negende jaar aangenomen, toen ze, door een neefje uitgedaagd, over een breede sloot wilde springen, is zij haar leven lang getrouw gebleven. Door een medewerker aan Larousse's Dictionnaire wordt 1 ) Een maand later legde zij, bijkans t5 jaar oud, met goed gevolg het toelatings-examen af. — Karakteristiek én voor De Morny én voor diens verhouding tot Sarah's moeder is dat Auber bij het eind van dat eerste bezoek — mama was niet meegegaan — tegen Sarah's begeleidster zich de woorden liet ontvallen: „I1 parait que la mère de cette jeune fille est dune grande beauté ?". Sarah belieft het nu wel deze onhandigheid voor te stellen als een soort galanterie, maar ik denk er het mijne van.
27 dan ook, in het 2e supplément, van haar de volgende karakteristiek gegeven, puntig en raak, zooals alleen Franschen dat kunnen: Actrice merveilleusement douée, peintre et sculpteur non sans talent, écrivain maniant la plume avec une grande facilité, jolie femme abusant du droit qu'ont ses pareilles de se montrer fantasques et capricieuses, Mlle Sarah Bernhardt est devenue une des personnalités les plus curieuses et les plus en vue du monde parisien. Faisant à la scène d'admirables créations, s'improvisant directrice de théátre, écrivant dans les journaux, montant en ballon, se mariant, se reprenant, distribuant à droite et à gauche des coups de cravache retentissants, jetant l'or par les fenêtres, poursuivie par ses créanciers, saisie, vendue, passant d'un hotel princier à un hotel meublé, regagnant en quelques jours une fortune, bonne et insupportable, adorée par les uns et exécrée par les autres, elle a rempli du bruit de son nom l'ancien et Ie nouveau continent.
En, eer ik nu overga tot het beschrijven van haar ontvangst in Amsterdam op Witten Donderdag í88o, nog één trekje. Sprekende van VICTOR HUGO, zegt zij: [I1] n'aurait pas pu promettre, aimant à tenir ses promesses. Ce n'est pas comme moi: je promets tout avec la ferme intention d'exécuter ma promesse et, deux heures après, j'ai tout oublié. Si une personne de mon entourage ravive mon souvenir, je m'arrache les cheveux et pour rabibocher mon oubli, j'invente des histoires, j'achète des cadeaux; enfin, je complique ma vie d'inutiles soucis. Et c'est comme ca depuís . toujours. Er cela restera comme ga jusqu'à la fin.
Sinds jaar en dag, hoogstwaarschijnlijk wel van de stichting l) der C o m é d i e Fran4aise af, is er gedurende la semaine Sainte aan die instelling reluche. Vermoedelijk kort nadat de spoorwegverbinding tot stand was gekomen tusschen Parijs en Brussel, zijn de sociétaires en pensionnaires van dien schouwburg begonnen, althans de laatste helft dier week, voorstellingen te geven te Brussel in het T h é á t r e d e l a M o n n a i e, en ze hebben dat geregeld voortgezet tot I9 14 incluis. En dan was voor Paasch-vacantie1
) Deze had in t 68o plaats op bevel van Lodewijk XIV.
Tooneel- herinneringen III 3
28 houdende tooneelliefhebbers in Nederland, en bepaaldelijk in Amsterdam, een snoepreisje naar Brussel iets vrij gewoons. In i 88o evenwel behoefden die tooneelliefhebbers de grenzen niet over te gaan, want weken en weken te voren was bekend geworden dat een deel van het vóór Paschen tijdelijk te Brussel vertoevende gezelschap van het T h é á t r e F r a n 9 a i s naar Amsterdam zou overkomen met als ster ... la divine SARAH. De voorstellingen zouden worden gegeven in het G r a n dT h é á t r e, destijds onder directie van A. VAN LIER, in de
Amstelstraat. Het plan Sarah Bernhardt hier te laten optreden was opgegekomen in het brein van den destijds nog zeer jeugdigen, maar niettemin buitengewoon energieken JOS. SCHÜRMANN, die later Sarah's impresario is geworden. De ondernemende jongeman nam eerst den ouden heer VAN LIER onder den arm, en toen hij dezen voor zijn plan had gewonnen, toog hij naar Parijs. Hij verhaalt dat zelf in zijn boek Marius Manfouty. Men moet evenwel de episode, die dáárover en over het eerste optreden alhier van de groote tooneelspeelster handelt 1 ) , vooral niet opvatten als volkomen nauwkeurig en juist beschreven. Ten eerste immers is het boek een r o m a n, en ten tweede is het waarlijk niet te verwonderen, dat de schrijver bij de vele wederwaardigheden, die hij, als impresario van haar en van zooveel anderen, heeft ondervonden, wel eens een foutje begaat tegen de geschiedenis der feiten. Ik dien dat te bewijzen; anders zou men licht denken, dat ik niet op de hoogte ben. Al dadelijk het begin: .... Het was in het voorjaar 1 879 staat er. Dat moet zijn „voorjaar i8 8 o". Toen toch is Sarah Bernhardt voor het eerst hier opgetreden. Dan iets verder. De manier, waarop hij te Parijs in de kleedkamer van mme JENNY THéNARD is gekomen, laat ik daar. Ik neem enkel een brokstuk over van beider gesprek; men zij er alleen op bedacht, dat hier op Goeden Vrijdag geen tooneel1 ) Vertaald in De Nieuwe Courant van t o Febr. 1918. Dááraan zijn ook de ettelijke citaten ontleend.
29 voorstellingen worden gegeven, en dus ook in 188o den 26en Maart niet zijn gegeven. — JOSMANN (zoo noemt hij zich in den roman) is de eerste die spreekt. — U gaat de laatste drie dagen van de Stille week in Brussel spelen, niet?
— Hoe weet u dat? — Doet er niet toe. Is 't waar? — Het is waar. En nu? — U speelt Donderdag en Zaterdag, maar niet Vrijdags? — Inderdaad. — Welnu, ik kom u een triomf in Amsterdam aanbieden. — U bent dus impresario? — Neen, ik ben Josmann; dat is voldoende. — En u gelooft dat er geld te maken zou zijn in Amsterdam op een Goeden Vrijdag') ? — Ik sta er voor in'). Weer iets verder staat er dan: Zoo stoomde het gezelschap dien gedenkwaardigen Goeden Vrijdag den Moerdijk over in noordelijke richting. . . Het Theater Van Lier was al sedert verscheiden dagen uitverkocht. Als men nu verneemt dat de voorstellingen hier in de stad hebben plaats gehad, de ééne op den avond vóór, de andere op den avond na Goeden Vrijdag, dus: op Donderdag 25 Mrt. en op Zaterdag 27 Mrt., en dat het Donderdag v e r v a n v o l was op de duurdere rangen, dan geloof ik voor het oogenblik genoeg te hebben gezegd.
Hoe de heer Schürmann het in Parijs verder heeft aangelegd om Sarah Bernhardt hierheen te krijgen, weet ik niet, en het zal den lezers van deze Tooneel- herinneringen ook wel onverschillig zijn. Zij zelf spreekt in haar Mémoires in het geheel niet over dit haar eerste optreden in Amsterdam. Zeker intusschen is het, dat de tournée onder leiding stond van BOUCHER, die zelf heeft meegespeeld, en tevens dat we bij die gelegenheid geen van de meest uitmuntende s o c i é t a ir e s van het „Théátre-Frangais" hebben hier gehad, behalve 1)
Ik spatieer.
30 natuurlijk Sarah. Zelfs bestond de troep voor een deel uit
artisten van het 0 d é o n. Dat geen van die sociétaires meekwam, was een gevolg van de slechte verstandhouding, die er reeds in die dagen door Sarah's grillig karakter bestond tusschen haar en haar mede -sociétare. De breuk 1 ) , ook met PERRIN, den directeur - administrateur van het „Huis van Molière ", werd spoedig volkomen, toen Sarah in April goedvond de rol van Clorinde in l'Aventurière van AUGIER niet met de noodige zorg te bestudeeren, door zich ziek te houden het erop aanstuurde dat het stuk vooreerst niet zou worden gespeeld, toen haar dat niet gelukte, weigerde de rol aan een ander af te staan en ten slotte ... totaal onvoorbereid bij de première optrad. Verbitterd door de wel wat overdreven ongunstige pers wilde zij ontslag nemen als sociétaire. Een proces-critekn volgde en het rechterlijke vonnis, in Juni geveld, luidde dat de 45. 000 francs, door haar den 24en Maart 1875, toen zij sociétaire werd, gestort, zouden worden in beslag genomen, terwijl ze bovendien werd veroordeeld tot een boete van ioo.000 francs „dommagen et intérets". Maar om nu weer op die voorstelling hier terug te komen. Zooals ik zeide: al weken te voren was bekend geworden dat de groote actrice hier zou komen; maar de eerste advertentie onder het hoofd „Schouwburgen enz." is pas Zaterdag 20 Maart 2 ) o.a. in het Algemeen Handelsblad verschenen, wat het opschrift betreft, ongeveer als volgt luidende:
REPRéSENTATIONS-GALA données par Mile SARAH BERNHARDT avec la troupe de la Comédie Française. Voor Donderdag 25 Mrt. werd aangekondigd Phèdre, voor1) De aanleiding daartoe is geweest de op blz. 48 besproken boete. 2) Men zij er op bedacht dat in dien tijd de kranten nog postdateerden.
31 afgegaan door een stukje in één bedrijf, en voor Zaterdag 27 Mrt. L'Etrangère. De prijzen der plaatsen waren, voor die dagen althans, aller ontzettendst hoog; ik begin met de goedkoopste: Galerij f 2, Galerijloge f 3, Parterre f 5, Loge f 8, Balkon f r, Stalles
f 1 5• Men had blijkbaar niet erop gerekend dat onze stad- en land-genooten eerst de kat uit den boom willen kijken, en dus verscheen in het no. van Zondag 21 Mrt., onder V a n L i e r's schouwburg-advertentie, dit veelzeggend bericht, geteekend „A. VAN LIER, Tooneeldirecteur": TOONEELVOORSTELLINGEN VAN SARAH BERNHARDT.
De ondergeteekende bericht langs dezen weg dat door voorafbespreking 1 ) de Parterre, Gallerie-Loge en Gallerie voor beide voorstellingen geheel uitverkocht zijn; voegt hier tevens bij dat Mlle Sarah Bernhardt reeds Maandag 2 te Parijs weder moet optreden en aldus niet meer dan deze twee Representaties kunnen gegeven worden. )
Boven heb ik al verteld dat Donderdagavond de duurste rangen slecht bezet waren. Zaterdag daarentegen was het stampvol. Echter werd meermalen verandering gebracht in wat we dien Zaterdag-avond ten gehoore zouden krijgen. Reeds op den avond van 21 Mrt. (dus: uit de krant van 22 Mrt.) vernamen we dat niet L'Etrangère zou worden gespeeld, maar Hernani. Dat bleef zoo tot Woensdag-avond. Donderdag-avond werd in de advertentie geen stuk genoemd, maar i n d e k r a n t z e 1f (dus in het nr. van Vrijdag 26 Mrt.) werd het volgende meegedeeld: i e. omdat er die beide avonden ook in Brussel voorstellingen door de sociétaires van het Théátre-Francais worden gegeven, krijgen we geen andere beroemdheid van dien schouwburg hier. 2e. o p v e r z o e k (!) van Sarah Bernhardt wordt het program voor Zaterdag gewijzigd. Eindelijk konden we dan in de krant, die Vrijdagavond 1) Dat wil zeggen: door de o p k o o p e r s. 2) Namelijk .a Maart.
32 a6 Mrt. verscheen 1 ), lezen wat men wel zoo goed zou zijn ons voor te zetten; en dat was een zoogenaamd spectacle coupé, bestaande o.a. uit d r i e stukken, waarin de groote actrice zou meewerken, nl. Jean Marie van THEURIET, Le Passant van COPPéE en de laatste acte van VICTOR HUGO'S Hernani. Voor mij persoonlijk was die wijziging betrekkelijk een meevallertje. Immers: ik wilde Sarah liever in modern werk zien, dan in een klassieke of romantische tragedie, en had daarom, denkend dat L'Etrangère zou worden vertoond, plaats besproken voor den tweeden avond. Men begrijpt dat ik niet zeer gesticht was, toen, z.a. ik boven schreef, niet meer dát stuk geannonceerd werd, maar Hernani, een tragedie, zwaar op de hand en bovendien alleen in de laatste acte aan de eerste vrouw gelegenheid gevend tot schitteren.
Inmiddels echter had op dien Donderdagmiddag de zon haar hoogsten stand bereikt, en z e v e n minuten later zou de trein het Centraal- station binnenstoomen, Sarah Bernhardt medebrengend en, zoo meende men, al de andere dames en heeren van de Comédie- Française; men wist namelijk toen nog niet dat die niet van de partij zouden zijn. Nu wijlen OSCAR CARRé had de courtoisie gehad eenige open landauers te zenden, met vier paarden bespani.en, om het illustre gezelschap naar het Doelen -hotel te rijden. Op het perron hadden zich ter ontvangst van de beroemde kunstenaresse opgesteld een aantal kunstvrienden, — van een o f f i c i e e 1 e commissie was geen sprake, — onder wie de dichters J. L. WERTHEIM en W. J. HOFDIJK, de schouwburgdirecteur A. VAN LIER en W. STUMPFF, directeur- gérant van „Het Nederlandsch Tooneel", allen thans sinds lang overleden, en nevens hen J. H. ROSSING, destijds secretaris van „Het Nederlandsch Tooneel" 2 ) . Straks als de trein was binnengestoomd, zouden zich bij hen voegen nu wijlen de heeren prof. JAN TEN BRINK en mr. A. W. JACOBSON, die namens de
Haagsche afdeeling van „Het Nederlandsch Tooneelverbond" 1) Dus in het nr. van 27 Mrt. 2) NASCHRIFT. Inmiddels is ook Rossing overleden.
33 aan het station te 's- Gravenpage 1 ) Sarah onder aanbieding van bloemen hadden welkom geheeten. In den roman van Schürmann staat dat ook „een deputatie der dames uit de hoofdstad" aan het Centraal -station aanwezig was. Hij vergist zich. In i 88o waren dáártoe de dames nog op verre na niet genoeg geëmancipeerd. En evenzeer vergist hij zich in zijn volgende mededeeling: De burgemeester, „ayant arboré son gekleede jas de cérémonie 9) et son plus brillant hooge hoed", heette uit naam van de oude stad de kunstenares welkom, die aan het Hollandsch hart de onschatbare schoonheden kwam brengen der groote Fransche dramatische kunst. Immers: de burgemeester van destijds, mr. G. VAN TIENHOVEN, al was hij ook nog zoo kunstlievend, wist veel te goed dat een o f f i c i e u s tegenwoordig zijn van hem, aldaar, verkeerd zou kunnen worden uitgelegd, laat staan een o f f ic i e e 1 e toespraak. Wel echter bevonden zich er deputaties van eenige kunst- en letter- beoefenende genootschappen en dilettanten- vereenigingen, alle met kransen of bloemstukken gewapend, om die de gevierde vrouw aan te bieden. De trein was 23 minuten te laat. Sarah stapte uit, en met haar mme JENNY THéNARD, mile LECOMTE en een acteur van den zooveelsten rang, die, geloof ik, GORBIN heette, maar geen van de andere artisten, die men had verwacht. Deze zouden met een lateren trein komen. Dat gaf wel eenige teleurstelling; maar de diva was er ten minste. In de wachtkamer ie klasse werd zij ontvangen, toegesproken en met bloemen overladen. Daarna nam zij met de andere drie artisten plaats in de rijtuigen, en evenzoo de heeren, die haar hadden verwelkomd, en men reed naar het Doelen hotel langs Haarlemmerdijk en Heerengracht, de opeengepakte menigte leelijk teleurstellend, die gedacht had dat langs het Damrak de weg zou worden genomen of langs den Nieuwen dijk. Voor de curiositeit vermeld ik nog, dat bijna aan het eind 1) Dáár had de begroeting plaats, en niet te Haarlem, zooals Schürmann in zijn roman beweert. 2) Ik neem hier 1 e t t e r 1 ij k de vertaling over, zooals die in De Nieuwe Courant van i o Febr. 1918 voorkomt.
34 van dezelfde episode in Schürmann's roman vermeld worden de voorwaarden van haar zes maanden later met den impresario JARRET 1 ) gesloten contract voor haar voorstellingen in de Vereenigde Staten van Noord - Amerika. Die voorwaarden waren: a) 2.500 francs, vast, per voorstelling. b) 1/3 van de bruto-ontvangst, als die minder, en 1/z van de bruto-ontvangst, als die meer bedroeg dan 15.000 francs. c) vrije overtocht en reis voor haar en drie personen van haar gevolg. d) vrije verblijfkosten (zoogenaamd 1 o g e m e n t s g e 1 d) voor haar en haar gevolg, geschat op 1.500 francs per week. e) recht op een benefice- voorstelling overal waar zij nogal lang zou vertoeven. Dat wil dus wat zeggen! Alleen staat in De Nieuwe Courant dat de sub d) genoemde post tienmaal zoo groot zou zijn geweest, namelijk: 15.00o francs. Ik neem aan dat dat een d r u k f o u t is; want ook uit andere zeer betrouwbare bronnen weet ik hoe hoog het bedrag is geweest.
De eerste der beide voorstellingen door Sarah Bernhardt en de haren te geven, op Donderdag 25 Maart í88o, zou als hoofdschotel bevatten Phèdre van RACINE, waarin natuurlijk z ij de rampzalige stiefmoeder speelde, en, als voorstukje, Les Pro jets de ma Tante. Te half acht zou men beginnen. Op blz. 33 heb ik verteld dat het grootste gedeelte van Sarah's medespelers „met een lateren trein" zouden komen. — Ik heb niet de moeite gedaan te trachten een zoogenaamd spoorboekje machtig te worden van den winterdienst 1879/8o; dat zou mij toch niet gelukt zijn; het is mij dus onbekend of de in Brussel achtergeblevenen niet misschien vroeger in Amsterdam hadden k u n n e n aankomen dan 's avonds omstreeks half negen. Het is echter z e k e r dat zij door hun nonchalance dien Donderdag-avond heel wat verwarring hebben gesticht. Het voorstukje moest natuurlijk vervallen, want daarin hadden twee van de nog niet aangekomen acteurs een rol te 1)
Deze heeft aan die kunstreis een klein fortuin verdiend.
vervullen. Er zat nu niet anders op dan dat het met Sarah Bernhardt meegenomen drietal 1 ) het publiek zoolang bezig hield door het vertoonen van aardige niemendalletjes, waarin bepaaldelijk mme Thénard wonderwel slaagde. Intusschen was het ongeveer negen uur geworden. Weer verscheen mme Thénard ten tooneele, meedeelend dat de artisten waren gearriveerd, maar nu nog eenigen tijd verzochten zich te kleeden; en weer bezorgde zij het ongeduldig geworden publiek eenige afleiding door het voordragen van een geestig monoloogje. — Na een groot kwartier, toen de kolonnade, het voornaamste deel van het decor, reeds was geplaatst, werd hetzelfde verzoek herhaald door een goed Hollandsch sprekenden meneer in een lange zwarte jas: over io minuten zou Phèdre beginnen. En zoo geschiedde het ook. Het as toen half tien. Maar. .. Hippolyte stak in de kleedij van Jupiter in Orphée aux enfers, welke opérette juist in dien tijd bij V a n L i e r werd gegeven; de kisten met de costumes waren namelijk in Roozendaal achtergebleven. Ook de overige door een en ander zeer zenuwachtig geworden artisten moesten zich zoo goed en zoo kwaad als het ging behelpen, wat de voorstelling niet ten goede kwam, evenmin als de ontzettende onhandigheid van den hr. A. VAN LIER, den schouwburg-directeur, om, toen Sarah eindelijk ten tooneele trad, haar te laten verwelkomen door fanfares; de diva was daarover zeer verstoord.
Ik heb al verteld dat ik die voorstelling niet heb bijgewoond; ik volsta dus met de mededeeling dat zij speciaal voor Sarah zelve een triomph is geworden. Op het souper, haar en den anderen artisten na afloop bij Couturier aangeboden, behoefden derhalve de gastheeren zich geen geweld aan te doen om de loftrompet te steken. Die gastheeren waren: professor ALLARD PIERSON, A. C.
WERTHEIM, mr. J. N. VAN HALL en M. J. WALLER. En van de artisten zaten, behalve natuurlijk Sarah, aan: het drietal dat samen met haar de reis had gedaan en de heer JOLIET (de Théramène van dien avond) . De overigen hadden 1)
De dames Thénard en Lecomte en de heer Gorbin.
bedankt wegens vermoeienis ten gevolge van de reis en misschien ook omdat ze niet heel toonbaar waren door gebrek aan tijd om zich te (laten) scheren. w
En nu ben ik dan genaderd tot dien gebenedijden avond, waarop ik de „charmeuse" — zóó mag ik haar waarlijk wel noemen — voor het eerst heb gezien en gehoord, en geraakt ben onder de van haar uitgaande bekoring. Ik heb op blz. 32 meegedeeld dat, na al de veranderingen van het programma, ten slotte een spectacle coupé zou worden gegeven, bestaande uit vijf nummers. In drie daarvan zou Sarah Bernhardt optreden. De andere twee had ik stellig hier niet met name genoemd, wanneer niet het stukje, waarmede begonnen werd, nl. Chez 1'avocat van PAUL FERRIER, indertijd was gecreëerd juist door Sarah Bernhardt, samen met den grooten COQUELIN, en wanneer niet het andere, La joie fait peur van mme EMILE DE GIRARDIN 1 ) , 2 September 1 879 in de vertaling van TEUNIS 2 ) , was vertoond door de Vereeniging „Het Nederlandsch Tooneel", onder den titel van Niemand sterft van bladschap 3 ). Bij die vertooning in het Nederlandsch hebben én mevr. KLEINE -GARTMAN én LOUIS BOUWMEESTER getoond ver boven hun Fransche collega's te staan; het geheel echter werd, zooals het bijna altijd gaat, bij de Franschen met veel meer entrain gespeeld. Na Chez l'avocat ging Le Passant, een dialoog in verzen, in één bedrijf, dat zijn dichter, FRANCOIS COPPéE, met één slag beroemd heeft gemaakt, en voor goed; alle latere werken van hem staan, mijns inziens althans, verre achter bij dit, dat ik, behoudens ettelijke minder gelukte versregels, niet aarzel u i ts t e k e n d te noemen en volkomen in harmonie met den tijd waarin het heet te spelen: de Italiaansche renaissance. Voor wie het niet kennen, ook niet in de uitmuntende ver.
1
1) De première in de Comédie-Fran4aise had 25 Februari t854 plaats. 2) Schuilnaam van mej. NIERSTRASZ, dochter van een lid van den Raad van Beheer van „Het Nederlandsch Tooneel". 3) Het zoetelijke, erg verouderde stukje in 8 November t 9 1 7, bij een Apollovoorstelling nog weer eens voor den dag gehaald. — Ook vóór het jaar t866 was het dramatje al in het Nederlandsch gespeeld; toen luidde de titel Vreugde baart angst.
37 taling 1 ) van mr. J. N. VAN HALL, volge hier een overzicht van den inhoud. Landschap bij Florence ... Zoele Aprilavond ... Maneschijn ... Sterrengeflonker ... Silvia, de gevierde courtisane, heeft nog nimmer ware liefde gevoeld ... Eenzaam, op het terras van haar villa, klaagt zij: Que l'amour 2) soit maudit! Je ne puis plus pleurer.
En iets later: La Silvia s'ennuie. Et toujours cet azur banal. Deux mois sans pluie! „Misschien" — peinst ze verder — „ís in dit uur een schuchtere schoolknaap, die me eens heeft gezien en me niet kan vergeten, aan het denken om mij. 0, kruisen zich ooit onze wegen, dan zal niet enkel ik rampzalig zijn!" Daar weerklinkt uit de verte: Mignonne, voici l'avril! en wat er volgt, het lied van een zwervenden zanger, Zanetto, háár onbekend, schier een kind nog. Hij nadert; zonder Silvia gewaar te worden, legt hij zich neer op een bank aan den voet van het terras; terstond slaapt hij in. Zij bemerkt het en komt naar beneden onder de woorden: Et moi qui me plaignais que la nuit fut si belle! Comme je suis méchante! II faut que je l'appelle. Car je manque au devoir de l'hospitalité. Nu weet zij wat lief- hebben is: ze wekt hem en noodigt hem onder haar dak. Eerst weigert hij; maar, argeloos haar vertellend dat hij nog nooit heeft lief gehad, gevoelt ook hij de vonk en vraagt of hij steeds bij haar mag blijven. Intusschen ontwaakt in Silvia haar beter ik: ze zoekt uitvluchten, en daarop zegt Zanetto dat hij dan naar Florence zal 1) Getiteld: De Florentjnsche zanger. — Juist die titel dunkt me niet bizonder gelukkig gekozen; want de „pointe" ligt in het vo or b ij-gaan van Zanetto, en niet in zijn beroep. 2) Hier in den zin van „begeerte om lief te hebben ".
38 gaan, bij zekere Silvia, haar stellig bekend, van wie hij veel heeft gehoord. Dois -je aller chez la Silvie? vraagt hij; en zij antwoordt:
N'allez pas là! Croyez-moi. N'allez pas, ami, chez cette infame. Silvia heeft een volkomen overwinning behaald op zich zelve. Zanetto volgt haar raad en verdwijnt in de richting waar niet Florence ligt. Eerst dan barst Silvia in snikken uit: Que l'amour soit béni! Je puis pleurer encore! * ,r Dit juweeltje werd het eerst vertoond 14 Januari 1869 in het Théátre de 1'Odéon met mile AGAR als Silvia en Sarah Bernhardt 1 ) als Zanetto. Het maakte furore. Zelfs zóó dat een voorstelling ervan op hoog bevel gegeven werd in de Tuilerieën; op een soirée waar onze koningin Sophie met haar oudsten zoon de gasten waren van het keizerlijk echtpaar. Zeer vermakelijk is de beschrijving in Sarah's Mémoires van die soirée en de voorbereidselen voor die vertooning. w
Den avond van 27 Maart í 88o vervulde Jenny Thénard de rol van Silvia. Ze deed het zwakjes. Sarah Bernhardt domineerde, terwijl het juist andersom had moeten zijn. Nu zag men bijkans alleen Zanetto. Maar die mocht dan ook worden gezien. Het deed er immers niets toe of ze sedert de première elf jaar ouder was geworden. Slank en tenger was ze als geen ander en ze had in die jaren heel wat gewonnen aan virtuositeit en routine. Haar lied achter de schermen had nog niet een overweldigen den indruk gemaakt; maar toen zij opkwam, als aanvallige, 1 ) Deze was nog niet ten volle één seizoen aan de Comédie-Fran4aise gebleven. verbond zich na eenig omzwerven (waarvan zij in haar Mémoires niet gewaagt) in 1864 aan het Odéon, ging van daar in 1872 weer over naar de Comédie-Fran4aise , werd er in i 875 sociétaire en in s 88o brak de band, die haar aan dien schouwburg bond (zie blz. 30).
SARAH BERNHARDT als Zanetto in „Le Passant".
40 maar uitgelaten knaap, in dat beeldige troubadour's costuum, met het snoepige mutsje op de goudblonde lokken en de gitaar op den schouder, waren letterlijk alle toeschouwers onder den ban van zooveel gratie; en toen haar voix d'or, als het ware van genoegen jubelend. Vívent les nuits d'été pour faire un bon voyage? had laten hooren, haar eerste als monoloog gesproken woorden, stond het bij mij vast, dat aan mij nooit zich had vertoond, nimmer zich zou vertoonen iets zóó volmaakts, iets zóó ideaals. Het geheele stukje door, waarin voor Zanetto geen oogenblik voorkomt van hartstocht of hartstochtelijkheid, hield desondanks Sarah mij vast door haar groote gaven: bevalligheid, heerlijk orgaan, poëzie en artisticiteit. De fijn aangebrachte slotregel van Silvia, als een weerslag op den aanvangsregel, die te Parijs door mlle Agar met haar sonore altstem en haar machtig speeltalent een onbeschrijfelijken climax had gevormd, viel, op dien avond, h ier, vrijwel in het water, en daaraan dankte ik dat ik, in een oogwenk ontnuchterd, in staat was deel te nemen aan de meer dan geweldige ovatie, die Sarah Bernhardt na het vallen van het scherm werd gebracht.
Over de andere twee nummers van het programma, waarin de merkwaardige vrouw zich dien avond liet bewonderen, zal ik kort zijn. Jean-Marie van THEURIET is een erg sentimenteel, weemakend stukje, met een gegeven als dat van TENNYSON's Enoch Arden: de verloofde van een sinds lang verloren gewaanden matroos is sedert twee jaren gehuwd met een zeer bedaagden „redder in den nijpenden nood" en is met hem in h a a r huisje blijven wonen; terwijl de man even van het tooneel is, verschijnt de plotseling teruggekeerde, niets vermoedende matroos, verneemt alles en dringt erop aan dat ze met hem zal vluchten; maar zij blijkt standvastig en overreedt hem heen te gaan en nooit weer terug te keeren; zóó geschiedt het ook; en als dan haar man vraagt met wien ze daareven had gesproken,
41 antwoordt ze ongeveer dit: „Met iemand, die vertelde dat mijn vroegere verloofde nooit meer zal terugkomen ". De rol 1 ) van het jonge vrouwtje, in egaal grauwen, droefgeestigen toon gehouden en geen gelegenheid biedend voor uitwendig hartstochtelijk spel, werd door de duizendkunstenares op bizonder sobere wijze vervuld; maar juist dáárdoor werd het dramatje gered; en nooit zal ik den toon van smartelijke berusting vergeten, waarop zij de laatste woorden zei: Il ne reviendra plus. Dat sneed door de ziel. Minder kon mij het slot- nummer van de voorstelling bekoren: de laatste acte van VICTOR HUGO'S Hernani. Eindigend met den dood van alle drie de spelers en niet voorafgegaan door de andere vier bedrijven, maakte dit slot van het romantische werk alles behalve een verheffenden indruk. Het is waar: Sarah Bernhardt had gelegenheid haar machtige kunst te toonen in die hartstochtelijke tooneelen, waar ze. onbekend met wat te voren was overeengekomen, van de hoogste zaligheid: het pas voltrokken huwelijk met den geliefden jonkman, gestort wordt in de diepste ellende: het in de macht zijn van een door haar gehaten grijsaard; meer nog: met haar jongen bruidegom deelt ze het vergift, en ze liet dus ook zien hoe mooi ze kan s t e r v e n; maar het valt niet te ontkennen: de keus van dat fragment was verkeerd. Daar komt bij dat door haar de prachtige verzen van den dichter, met haar gouden stem, ik zou bijkans willen zeggen: g e z o n g e n, af en toe onderbroken werden door lang niet mooi klinkende, hoogst realistische kreten, die niet alleen niet in den tekst staan, maar bovendien af en toe onaesthetisch waren en storend werkten, omdat haar stem erbij kríjschend werd of oversloeg.
Na afloop van de voorstelling ging Sarah dadelijk terug naar haar hotel, want ze zou den volgenden morgen met een extratrein naar Parijs vertrekken. En Zondagnamiddag circa 6 uur 1)
Door Sarah gecreëerd in het Théátre de 1'Odéon, i r October i 87 r.
42 ontving de heer Van Lier een telegram van haar behouden aankomst met de slotwoorden: „Mille remerciments".
Al ben ik nu tot mijn leedwezen gedwongen geweest het relaas van dien avond te eindigen met een mauvaise marque voor het onnoodig forceeren van haar stem, toch heeft dat nietig vlekje geen schaduw kunnen werpen over de heerlijke herinnering, die ik behouden heb en steeds zal behouden aan de eerste kennismaking met haar enorm talent en bovenal aan de onmogelijk te overtreffen wijze waarop zij Le Passant heeft gespeeld. Daarom kan ik dan ook niet nalaten een sonnet af te schrijven, door den auteur van het verrukkelijke stukje ter harer eere gedicht, in het laatst van 1896. Toen wenschte namelijk het kunstzinnige Frankrijk de vrouw, op wie het met recht zoo trotsch was, een grootsche hulde te brengen, o.a. door de aanbieding van een zoogenaamd Livre d'or. De dag daarvoor bepaald was Woensdag 9 December 1 ) . In de groote zaal van het Grand-Hotel te Parijs werd een luisterrijk déjeuner gegeven, waaraan ongeveer 600 menschen deelnamen. Na afloop daarvan hield Sarah receptie, waar echter geen o f f i c i e e l e personen, als z o o d a n i g, zich vertoonden, en werd haar het Livre d'or overhandigd, dat teekeningen bevatte en gedichten en inscripties enz. enz. Des avonds onthaalde Sarah, bij wijze van contra- beleefdheid, haar vereerders op een voorstelling in h a a r e i g e n schouwburg 2 ) . Het mooie sonnet nu van Coppée luidt als volgt: „Mignonne, c'est l'avrit 3) — Que c'est loin. Le décor Tout bleu de lune, Agar avec sa voix profonde, Le Passant florentin à chevelure blonde Et mes vers d'écolier dits par tes lèvres d'or! 1) Een uitvoerige beschrijving van dit feest is o.a. te vinden in het Algemeen Handelsblad van it December 1896 (avondblad). 2) Zij was t 893 —t 898 directrice van het Tb é á t r e de 1 a Rena i s-
sance. 3)
Dit is (ongeveer) de eerste regel van Zanetto's lied achter de schermen.
43 Sarah! ce souvenir est mon plus cher trésor. Avec toi, depuis lors, 6 Muse vagabonde, L'Art et la Poésie ont fait le tour du monde, Et ton génie a pris un merveilleux essor. Tu triomphes, ce soir. Permets qu'en cette fête La lointaine chanson de ton premier poète, En caressant ton coeur, dise: „T'en souvient-il?" Le passè ne peut pas attrister ta mémoire; Car, pour toi, belle et noble artiste en pleine gloire, C'est toujours la Jeunesse et c'est toujours 1'Avril. 26 Februari-29 Maart 19 i8. Na het verschijnen van het voorafgaande in het Algemeen Handelsblad 1 ) kwam een vroegere bewoner van Weesp 2 ) me vertellen waar Sarah den bewusten Goeden Vrijdag van I 88o zou zijn geweest. „Ze heeft ", zei hij: „dien dag een bezoek gebracht aan haar blinde grootmoeder, destijds en pension bij zekeren hr. Gans, broodbakker te Weesp; en die bakker had toen, omdat er een „vreemde dame" was, die hij niet kon verstaan, de hulp ingeroepen van mijn vader. ". Die zegsman was volkomen te goeder trouw en wist stellig en zeker, — „w a a r d o o r" doet niets tot de zaak, — dat dat bewuste bezoek op een V r ij d a g had plaats gehad; de gevolgtrekking lag dus voor de hand dat die Vrijdag dan bovenbedoelde G o e d e Vrijdag moest zijn geweest. Intusschen was door het noemen van dat stadje mijn speurzin geprikkeld. „Als ik ", was mijn gedachte: „eens bij den Burgerlijken Stand van Weesp trachtte te informeeren hoe de a c h t e r -naam van die grootmoeder was, wie weet wat me dan nog voor licht opgaat! ". De v o o r -naam der vrouw was mij bekend, want mijn zegsman had me verteld, dat ze bij de Weesper jeugd den b fij had van S a r a Snoet. -nam Door vriendelijke tusschenkomst van een derde is het mij 1) Dus na so April 1918. 2) Dezen heer, mij tot dusverre onbekend, verwarre men niet met den blz. 23 (onderaan) vermelden persoon. Tooneel-herinneringen III 4
44 gelukt de gewenschte informatie ettelijke dagen later authentiek te erlangen, voorzien van het stempel der „Gemeente Weesp", tegen betaling van f —.25 Leges. Zij luidt a. v.: 26 Aug. 1875 is te Weesp, komende van den Haag, ingeschreven:
SARA VAN KINSBERGEN, weduwe van MAURITS BERNARD, geboren te Amsterdam den 8 April 5809, overleden te Weesp 6 September 1878. Hieruit volgt dus ten allereerste, dat het bezoek van la divine Sarah bij haar grootmoeder op zijn allerlaatst kan hebben plaats gevonden in t 878; en dat het juist op een G o e d e n Vr ij dag is geweest, is zoo goed als zeker, omdat er in de Stille week „reláche" is aan de C o m é d i e-F r a n c a i s e, waarvan Sarah Bernhardt in de jaren 1875-1880 sociétaire was. Zij is dus ontegenzeggelijk ook vóór i 88o in ons land geweest; en dat klopt tevens best met een verhaal in haar Mémoires dat haar moeder met zoowat de heele familie een poosje in Den Haag heeft vertoefd. Dat de achternaam van den vroeger overleden grootvader BERNARD is gespeld, en niet BERNHARDT, kan zijn, of omdat hij werkelijk zoo heette, of omdat in 1875 de ambtenaar bij den B. S. van Weesp niet sterk was in vreemde talen. Merkwaardig is het evenwel, dat Sarah's zoon MAURICE 1 ) evenzoo heet als deze overgrootvader van hem. Ten slotte is dan nu zonneklaar bewezen, dat de VAN KINSBERGEN'S gelijk hebben, als ze beweren dat Sarah hun nicht is, zij het dan ook in den z o o v e e 1 s t e n graad. 5 Mei 1918. AANHANGSEL. Toen ik, geleid door mijn speurzin, omtrent Sarah Bernr) Deze is in t 883 zoogenaamd- directeur geweest van het Théátre de 1 ' A mbig u. NASCHRIFT. Maurice Bernhardt is medio Januari 1929 overleden.
45
hardt dat alles — en vooral den naam van haar ééne grootmoeder — had uitgevorscht en als onderdeel van mijn Tooneelherinneringen in het Algemeen Handelsblad gepubliceerd zag, was ik begrijpelijkerwijs zeer in mijn sas. Geen wonder derhalve dat ik ooren had naar den raad van een vriend een en ander, zij het dan ook de quintessens ervan, aan het Fransche blad Le Figaro mee te deelen. Dientengevolge besloot ik den Parijschen correspondent van het Algemeen Handelsblad, die, zooals ik vermoedde, indertijd mijn Tooneel- herinneringen had gelezen, naar zijn oordeel over deze kwestie te vragen. Hij keurde mijn plan goed en bood, zeer bereidwillig, zijn diensten aan als bemiddelaar bij de redactie van Le Figaro. Door allerlei omstandigheden echter, o.a. door de slechte postverbinding tijdens den wereld - oorlog, werd de uitvoering van dat plan ettelijke maanden verschoven, en pas 2 December 1918 heb ik bedoelden correspondent de kopij gezonden. Vrij spoedig, nl. i 8 Januari i 919, kreeg ik bescheid, d.w.z.: mij werd toen door de post bezorgd een uit Parijs verzonden couvert, inhoudende: 1 0. mijn voor Le Figaro bestemd manuscript; i°. een schrijven van de redactie van Le Figaro aan den correspondent van het Algemeen Handelsblad; 3 ° . een begeleidend schrijven van bedoelden correspondent aan mij. Het onder 2 0 . bedoelde schrijven luidde als volgt: Paris le 7 Janvier 1919. Monsieur. Nous sommen désolés de ne pouvoir insérer le filet que vous nous avez adressé, notre journal étant trop encombré actuellement. Nous vous le retournons, sous ce pli, et vous prions d'agréer l'assurance de nos sentiments distingués. (w.g.) H. Vonoven. Van het sub 30, vermeld schrijven, gedateerd 9 Januari 19 19, is voor derden alleen het volgende van belang: Het heeft niet mogen zijn ... Ziehier het briefje dat ik van den heer Vonoven, secretaris der redactie van den „Figaro ", onder terug ontving. -zendigvahtmuscrp Het spijt mij zeer dat ik u in dezen niet van dienst heb kunnen zijn. Het plaatsgebrek in de Parijsche kranten is een feit, maar als
46
reden van weigering komt daar misschien wel bij dat men er op het oogienblik geen prijs op stelde de Hollandsche afkomst van Madame Sarah Bernhardt te doen uitkomen, en misschien ook van meening was dat het releveeren van een familie - relatie, die nu niet juist brillant genoemd mag worden, in dezen vorm haar wellicht niet aangenaam zou zijn. Met dien laatsten zin heeft de schrijver den spijker op zijn kop geslagen, althans grootendeels (zie de volgende alinea) ; want Sarah Bernhardt was destijds nog altijd de afgod van de Parijzenaars, met andere woorden: „het heilig huisje" waaraan men niet mag raken. En als men verder bedenkt dat bovendien door mijn stukje haar buitenechtelijke geboorte wordt ontsluierd, spreekt het vanzelf dat Le Figaro het niet opnemen k o n. Wij, dat wil zeggen: de correspondent en ik, hadden dat eigen vooraf kunnen en moeten b e d e n k e n. Zeker; maar-lijk wie b e d e n k t nu altijd alles vooraf? Al het bovenstaande is uitvoerig door mij beschreven in een artikel, getiteld Het heilig huisje, dat opgenomen is in Het Tooneel van Maart 1919.
Sarah Bernhardt is Maandag, 26 Maart 1923, 's avonds te 8 uur, overleden in de armen van haar (buitenechtelijken) zoon Maurice (zie noot i op blz. 44) , na den geheelen dag buiten kennis te zijn geweest en te zijn bediend. Den 21en Augustus van het volgend jaar zou zij den leeftijd van t a c ht i g jaren hebben bereikt en toch heeft ze nog in het voorjaar van 1920 — natuurlijk, om de amputatie van haar been, voortdurend zittend —derolvanAthalievervuld. Vrijwel het g e h e e 1 e Fransche volk was onder den indruk van haar verscheiden en men vond het allerminst een overdreven hulde toen den 27en Maart de voorzitter van den Raad van Parijs bij de opening der vergadering deze woorden aan
haar nagedachtenis wijdde: C'est le ciel de notre cité qui a vu s'élever cette éblouissante étoile et qui a recu le rayonnement de ses plus beaux jeux. Haar uitvaart heeft 29 Maart plaats gehad op het kerkhof
47 Père-Lachaise te Parijs, onder een zóó algemeene belangstelling als er, zelfs buiten Frankrijk, niet aan de begrafenis ten deel pleegt te vallen van de meest vereerde vorstinnen. Van die uitvaart bevatten nagenoeg a 11 e, in die dagen verschenen binnen- en buitenlandsche kranten een min of meer uitvoerig relaas. Daarheen verwijs ik dus ieder, die bizonderheden wenscht te vernemen omtrent haar begrafenis. Alleen wensch ik er op te wijzen dat met de grootste nauwgezetheid, al, al, al haar beschikkingen dienaangaande zijn gevolgd, ook al ware men liever op enkele punten ervan afgeweken; ze had b.v. gezegd: „wél bloemen, hoe meer hoe liever, maar geen „kransen en vooral geen ... toespraken!" — Verbeeld je: die zoo oratorisch aangelegde Franschen werden no gedwongen hun mond te houden! — Maar waarom had ze dat gedecreteerd?? Soms omdat ze vreesde dat de tegenkanting weer zou worden opgehaald tegen het pas in Januari 1 g 14 haar ver lintje van het Legioen van Eer? -lend Ook op een ander punt waren de omstandigheden haar niet gunstig geweest. Het was een hartewensch van haar — en ze had dit dan ook verordend --= te worden begraven op haar buitengoed te Belle Isle (bij Morbihan in Bretagne) , dicht bij de zoozeer door haar geliefde zee (zie blz. 23), waar ze zelfs al een graf had laten uithouwen in de rotsen. — Helaas! Bij alle voortreffelijke gaven, die haar waren verleend, miste zij er ééne: zij had volstrekt geen verstand van economie 1 ) ; ze was spilziek in de hoogste mate; telkens als ze door haar genie, door haar talenten weer een fortuin had vergaard, werd dat zonder nadenken aan „allerlei" vermorst; en zoo was ze dan ook op een keer letterlijk g e d w o n g e n geworden die ge bezitting te ... v e r k o o p e n! En wel te verkoopen-liefd aan den... meestbiedende !! — Zie het P.S.
Tot besluit van dit hoofdstuk nog ééne meedeeling. Sarah Bernhardt heeft, ondanks haar talrijke „liaisons", toen ze al dicht was bij „de 4 kruisjes ", aanvechting gevoeld h e u s c h verliefd te worden en zich zelve het huwelijksjuk opgelegd. Dat is gebeurd in 1882, 1)
Zie de aanhaling uit Larousse op blz.
27.
48
Het voorwerp van haar hartstocht was ARISTIDE DAMALA, elf jaren jonger dan zij; de zoon van een Griekschen magistraat; eigenlijk een mauvais sujet, die, na een zeer stormachtige jeugd, in 188 i een bevlieging kreeg acteur te worden en zich te dien einde bij Sarah aanmeldde. Deze was nl. destijds bezig voor zichzelve een troep te vormen, na haar breuk met het T h é á t r e-Fran 9 a i s 1 ) , het gevolg van een opgelegde boete van i000 francs, omdat ze zich had vermeten een luchtreis te maken met een ballon; vóór haar had dit nog geen actrice gewaagd. Op den aanblik van dien mooien, 2 6- jarigen Griek sloeg bij haar de bliksem in en ze heeft niet alleen hem tot haar echtgenoot gemaakt, maar ook de in hem sluimerende tooneelspelers- talenten dermate ontwikkeld, dat hij, 4 October 1888, te Amsterdam in Marguerite Gautier m e t h a a r optredend, zelfs in m ij n oogen een z e e r dragelijken Armand Duval te zien gaf. Of hij dadelijk, bij het begin van zijn loopbaan als acteur, zijn echt -Griekschen voornaam veranderd heeft in JACQUES weet ik niet; wél echter weet ik dat in 1888 bij Sarah de hartstocht al lang was bekoeld. Formeel gescheiden waren ze niet: dat k o n niet: maar de woelwater ging wel van haar af, werd soldaat, cocaïnomaan, en, ondanks dat, weer acteur in zijn vaderland. Dáár is hij in 1889 overleden en begraven. Het verhaal luidt dat Sarah Bernhardt bezig was zich te schminken, toen de regisseur haar zeer omzichtig dit overlijden kwam melden, en dat ze, met schminken doorgaande, zich liet ontvallen: „Tant mieux!" P.S. Bericht in het Algemeen Handelsblad van i i Juli 1929: „De tegenwoordige eigenaar van het buitenverblijf van Sarah Bernhardt te Belle-Ile-en-Mer heeft dit domein met ingang van i Augustus voor het publiek toegankelijk gesteld. Er zal een entrée worden geheven ten bate van de Association des Comédiens Combattants, die er een klein Sarah Bernhardt-museum zal inrichten. -
1)
Zie blz.
30.
----------------- --
...........---..----.---
-
-
.
-
....................................................................
HOOFDSTUK III. ............................................................................... --...........................................................
Gisteren 1 ) is COR SCHULZE overleden. — Gelukkig! Wat zeg ik? Gelukkig? A 1-1e r-g e-1 u k-k i g s t! Voor hem zélf, wel te verstaan, én. . . onder de bestaande omstandigheden. Het is natuurlijk dat de overblijvenden, en in de eerste plaats zijn weduwe, met echt menschelijk egoïsme, zijn vroeg heengegaan zijn betreuren; maar, nu zijn dood niet het gevolg is van een of ander noodlottig toeval, noch van een besmettelijke ziekte, en nu zijn lichaam klaarblijkelijk was gesloopt, ware dan, als hij nog ettelijke jaren was blijven sukkelen, voor hem, zoo blijmoedig van aard, het leven niet ondragelijk geworden? Nu is hij gestorven, gevierd als tooneelspeler, en als het ware nog niet bekomen van den roes, door zijn jongste jubileum veroorzaakt. Indien echter de toestand van zijn lichaam hem had verhinderd langer te spelen, zou hem dat hebben gegriefd in het diepst van zijn ziel, ook al zou hij tegenover anderen dat nooit hebben laten blijken. — Ik ben daar stellig van overtuigd. Immers, al hebben onze wegen elkaar in minstens dertig jaar niet meer gekruist, we zijn, samen met anderen, met elkaar op reis geweest, in i 88o, ruim acht dagen lang 2 ) . En w a a r leert men iemands karakter beter kennen dan juist op reis? Hij was destijds even twintig 3 ) ; ik negen jaren ouder; en door mijn werkkring had ik een goeden kijk gekregen op het karakter van jongens. Nu, ondanks alle onzinnige grappen, door hem op die reis uitgehaald, grappen, bijna aan het kwajongensachtige grenzend, heeft steeds zijn gemoed den indruk op mij gemaakt van te zijn echt kinderlijk en zijn hart dien van te zijn van goud. 1) Dus 4 Mei 5918. NASCHRIFT. Deze reis, of beter gezegd: de vermakelijke episoden daarvan heb ik beschreven in een verhaal „Anderhalf reisavontuur ", geplaatst in De Nieuwe Gids, Sept. 1926. 3 ) Hij (voluit: CORNELIS JOHANNES SCHULZE) is 24 Mei í86o geboren en dus bijna 58 jaar oud geworden. NASCHRIFT. Zijn begrafenis heeft 7 Mei 1 9 t 8 plaats gehad. 2)
50 Op die reis had ik ook gelegenheid te merken dat n i e t w a a r was wat men wel eens beweerde, namelijk dat hij zich geen moeite gaf voor zijn rollen. — Menigmaal toch heeft hij in die weinige -dagen, schijnbaar s p e 1 e n d e r w ij s, ons laten hooren hoe hij van plan was, dadelijk bij zijn eerste opkomst, de verbazend moeilijke alleenspraak te zeggen in De Koopman van Venetië, welk stuk het volgende seizoen zou worden gegeven. Blijkbaar wilde hij toen, door nu eens deze, dan weer gene intonatie te bezigen, uit onze gelaatstrekken opmaken, welke de indruk zou zijn bij het publiek. Bedoelde rol, — die van Lancelot Gobbo, — behoort tot het emplooi van den c 1 o w n d la Shakespeare. Hij heeft er een verbazend succes mee behaald. En zijn geluk is geweest dat het gemoed van bijna alle Nederlanders zoo ontvankelijk is voor hetgeen de clown, de niais, kortom: de bas-comique te genieten geeft. Dat ook de gaven in zijn binnenste sluimerden om rollen van den haut-comique te spelen, heeft hij o. a: getoond in De candidatuur Van Bommel en in Kwakzalvers; maar de mode brengt nu eenmaal mede dat niet vaak meer dergelijke stukken worden vertoond. En ook dáárom is het, — ik herhaal het, — voor hem e e n g e 1 u k, dat hij thans is overleden en niet later, als zijn roem zou zijn gaan tanen, of erger nog: als hij zou zijn vergeten. w tr
Toen mij ter oore was gekomen dat hij den Oen April van dit jaar, dus van 1918, zijn 4 0-jarig jubileum zou vieren, dacht ik eerst: „Nonsens! Pas in 1879 is hij, met de drie meisjes 1 ) samen, als met eind -diploma ontslagen leerlingen van de T o o n e e 1 s c h o o 1, voor het eerst geëngageerd, en wel bij de Vereeniging Het Nederlandsch Toon eel." Dat gedenkwaardig tooneeljaartal is namelijk met vette letters gegrift in mijn memorie, evenals dat van de o p r i c ht i n g van „Het Nederlandsch Tooneel", drie jaar te voren. In 1879 ging die Vereeniging zoogenaamd in ballingschap, 1 ) MIENTJE BOURET. TONIA POOLMAN
en ANNA SABLAIROLLES.
COR SCHULZE in „Kwakzalvers ".
52 en sloeg, verjaagd uit den S t a d s-s c h o u w b u r g, haar tenten op in de Amstelstraat, in het G r a n d-T h é á t r e van A. VAN LIER. Toen moest zij, in den steek gelaten door een deel van haar allerbeste sujetten, haar gezelschap aanvullen, vernieuwen, opfrisschen, kortom: een verjongingskuur laten ondergaan; en daartoe engageerde zij niet alleen LOuIs BOUWMEESTER met zijn schoonzuster'), HENRIëTTE VAN ENGERS, en zijn broeder, FRITS, benevens de voortreffelijke grande coquette SOPHIE DE VRIES, — de laatstgenoemde drie zijn nu al sinds lang overleden 2 ) , — maar ook de vier bovenbedoelde ex- leerlingen van de Tooneelschool. Er kwam nog iets bij om dat jubel-jaar van Schulze naar mijn idee niet te doen kloppen, en wel dat betrekkelijk kort geleden, in Maart 1914, ANNA SABLAIROLLES, één van die vier ex- leerlingen, haar 3o -jarig jubileum had gevierd. „Het is waar," dacht ik verder: „Anna Sablairolles heeft destijds de jaren, waarin zij geen vast engagement had gehad, dus circa vier en een half, niet meegeteld, maar hoe ook: 5879 van de 1918 is volgens Bartjens 39; dus ..." Maar op eens schoot me te binnen dat in hun laatsten cursus aan de Tooneelschool, dus in 5878/9, verscheiden leerlingen van de hoogste klasse kleine of minder kleine rollen hadden vervuld bij de voorstellingen van „Het Nederlandsch Tooneel" in den Stads - schouwburg 3 ) . — Zoodoende had dan ook Schulze meegedaan niet alleen in Een Amsterdamsche jongen 4 ) van J. VAN LENNEP, namelijk 59 Februari 5 879 en volgende avonden, maar ook als Krantenjongen in Dames en Heeren uit Pont-Arcq van SARDOU, waarvan de eerste voorstelling bij „Het Nederlandsch Tooneel" plaats heeft gehad xi December 1878. Bijgevolg heeft hij volkomen• het recht gehad in 5 918 zijn 1) Later is zij de derde vrouw geworden van Louis Bouwmeester. 2) NASCHRIFT. Ook onze groote Louis Bouwmeester is intusschen (28 April 1925) overleden. 3) ANNA SABLAIROLLES heeft meegespeeld in SCHIMMEL'S Juffrouw Bos (ie voorstelling: z Nov. 1878) en TONIA POOLMAN in Geld! (La Question d'argent) van A. DUMAS FILS. (te voorstelling: 24 Mrt. 1879). 4) Hij vervulde de titelrol, die gewoonlijk en travesti wordt gespeeld. d.w.z. door een actrice.
53 veertig-jarig jubelfeest te vieren, al geschiedde dat dan ook ruim acht maanden te vroeg 1 ) .
A propos van laatstgenoemd stuk. In het Fransch heet het Les bourgeois de Pont-Arty 2 Het is door nu wijlen prof. JAN TEN BRINK met zijn gewone handigheid vertaald. De door hem gekozen titel geeft echter het oorspronkelijk niet goed weer. De N e t t e l u i van Pont-Arty, ware m. i. veel beter geweest, want in die comédie wordt juist geschilderd hoe de parvenu's, die in dat denkbeeldige stadje zoowat de macht in handen hebben, door hun bemoeizucht en tevens uit vrees, dat de oude adel weer te veel invloed zal krijgen, in een familie van dien stand b ij k a n s ) .
een groot onheil zouden hebben gesticht. Den ingewikkelden inhoud uiteen te zetten zou geen nut hebben en veel te omslachtig zijn. Men kan hem vinden in den den jaargang van het t ij d s c h r if t „•et Nederlandsch Tooneel", blz. 18 r v.v. Slechts dit wil ik ervan zeggen: een jong edelman wendt, ten einde zijn moeder een ontzaglijk verdriet te besparen en tevens uit piëteit voor zijn overleden vader, door de omstandig gedrongen, vóór, dat niet zijn vader, maar hij zelf een-hedn liaison heeft gehad met een modiste in Parijs, ondanks dat hij op het punt staat te trouwen met een adellijk meisje, van wie hij zielsveel houdt, en omgekeerd: zij ook van hem. Gelijk men ziet, is dat uitgangspunt zoo gezocht mogelijk, en daarom heeft de schrijver ook niet minder dan t w e e bedrijven noodig gehad voor zijn expositie, zoodat de eigenlijke handeling pas in III begint. Ik erken het evenwel gaarne: I en Ti zijn zoo talentvol en zoo geestig geschreven, dat men zich hij het aanhooren geen oogenblik verveelt, en in de volgende bedrijven zijn ettelijke tooneelen d i e h e t h e m d o e n, vooral dat, waarin de moeder zich verbeeldt de foto in handen te hebben van den zoon van háár z o o n en in vervoering een kus drukt op die foto, terwijl de toeschouwers weten, dat het 1) De in Maart t 958 omtrent dit jubileum verspreide circulaire is ook met de tijdrekening in de war geweest. 2) De première heeft plaats gehad 2 Mrt. 5878 in het Tb é á t ce d u Vaudeville te Parijs.
54 den bastaard voorstelt van haar m a n; en ook de scène tusschen de twee geliefden, als hij h á á r openbaart, dat hij nooit een liaison met die modiste heeft gehad, en zegt: „je moet me gelooven, want ik heb je lief", waarop zij antwoordt: „ik heb je lief, en dus geloof ik je ". C'est du théátre! Maar om nu weer terug te komen op die zoogenaamde „ballingschap" van „Het Nederlandsch Tooneel". Wat hebben we gedurende die drie seizoenen, 1879/82, heerlijke avonden doorgebracht in dat banningsoord: het GrandThéátre van Van Lier in de Amstelstraat! En ook in den Zomer- schouwburg van dien zelfden directeur in de Franschelaan, ter plaatse waar nu nog de directie COLNOT t' POONS haar scepter zwaait; a.s. winter zal namelijk een ander gezel er komen spelen. -schap Misschien herinnert men zich dat ik in het 8e hoofdstuk van de ae reeks mijner Tooneel- herinneringen het heb gehad over de inrichting van het Grand-Théátre vóór de verbouwing in den zomer van 1875. Deze verbouwing was dus al vier jaren achter den rug, toen „Het Nederlandsch Tooneel" er zijn intrek nam. In hoofdzaak was deze ondernomen met het oog op het gevaar in geval van brand; maar bovendien werd de zaal zelf er veel gezelliger door. Er waren zes rijen stalles aangebracht, en om dáárheen te komen en naar de balcons rechts, moest men de gezellige koffiekamer door, maar dán een stuk of vijf treden af. Rechts van die treden, dus: tusschen die treden en het toonee!, was nog een afgescheiden balconnetje met zeven (of negen) zitplaatsen. Daar plachten, althans bij premières, destijds te zitten de leden van den Raad van Beheer en ook de heer W. STUMPFF, directeur -gérant van „Het Nederlandsch Tooneel"; en dáár ontvingen ze ook hun gasten, wel te verstaan: bij de voorstellingen. Zoo waren o. a. uit Parijs hun gasten') de gevierde tooneel1 ) Deze bizonderheid, die mij was ontschoten, heb ik ontleend aan J. H. R,SSSING'S werk: „De Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel" enz., Amsterdam 1916.
55 criticus F. SARCEY, die een vertooning heeft bijgewoond van PAILLERON'S Een wereld waarin men zich verveelt'), en de roman- en tooneelschrijver G. OHNET, die De Industrieel van Pont-Avesnes zag vertoonen, een verdietsching van zijn eigen stuk: Le Maitre de forges. Den meesten ophef echter maakte als gast de dichter FRAN9OIS COPPéE. Voor hem werd de zoogenaamde „Coppéeavond" georganiseerd en den 21 Januari i 88o gegeven. Er werden toen allerlei werkjes van zijn hand vertoond, en wel: deels in het F r a n s c h door de dames JOSéPHINE en JEANNE DE GROOT, „gasten" i n a n de r e n z i n van de Vereeniging, deels in het Nederlandsch door werkelijke leden van het gezelschap. Bovendien werd door Joséphine de Groot voorgedragen A Coppée, een welkomstgroet, gedicht door den vroeg ontslapen J. L. WERTHEIM, broeder van het thans óók overleden lid van den Raad van Beheer, A. C. WERTHEIlM 2 ) . Het was een aardige avond, en nog altijd kan ik me voor den geest halen het gladgeschoren, prettig - nieuwsgierige gelaat van den betrekkelijk nog jongen Coppée 3 ) , die opgetogen was over de hem bereide ontvangst en herhaaldelijk dankte voor de ovaties van het enthusiastische publiek, terwijl hij overeind stond in het bewuste balconnetje.
De prijzen der plaatsen waren volstrekt niet hoog; Stalles en Balcon: f 2, Loge: f 1.5o, Parterre: f i, Galerij -Loge: 6o cts., Galerij: 40 cts. Gedurende het zomerseizoen, in den Fransche- laan -schouwburg, betaalde men voor een plaats Stalles: f i.5o, Balcon: f 1.25, Parquet: f i.--, Parterre: 5o cts., terwijl daar bovendien nog voor de hoogste drie rangen dozijn-kaarten te ver -krijgen waren. Toch heeft de vereeníging „Het Nederlandsch Tooneel" in die drie seizoenen van haar grootsten bloei zeer mooie zaken 1) Waarom geeft de vertaler, dr. J. DE JONG, in den titel het woord monde door wereld weer en niet door kring? 2) NASCHRIFT. J. L. Wertheim heeft geleefd 1839-1883, A. C. Wertheim t 83 2—t 897. 3 ) Hij is in 1849 geboren en in 29o8 overleden.
56 gemaakt, vooral in het tweede. Haar winst 1 ) heeft te A ms t e r da m 2 in 1879/8o bedragen: f 5856.2o%, in 188o /i: 1 11099.27 en in 1881/2 f 6518.30%, ondanks dat zij aan den eigenaar van beide schouwburgen, A. VAN LIER, in die drie jaren voor zaalhuur niet minder heeft uitbetaald dan )
f 16io2o.6o 3/.
Bovendien smaakte ze in het begin van 1882 de voldoening dat Z. M. Willem I11 haar het praedicaat „Koninklijk" ver-
leende. En laat ik het nu maar volmondig verklaren: in die dagen, let wel, ik zeg: in d i e dagen, verdiende zij die onderscheiding ten volle. Er was d e s t ij d s geen enkel gezelschap, dat in haar schaduw kon staan. Niet minder dan vier stukken van SHAKESPEARE, had ze in die jaren vertoond, alle vertaald en voor het tooneel pasklaar gemaakt door dr. L. A. J. BURGERSDIJK, nl. Romeo en Julia, De Koopman van Venetië, Othello en Hamlet. Al heeft nu Louis BOUWMEESTER, die in alle vier de mannelijke hoofdrol vervulde, slechts in één, nl. als Shylock 3 ) de verwachting overtroffen en echt geniale kunst te genieten gegeven, op de Vereeniging kan met recht de bekende versregel van Tollens, ietwat gewijzigd, worden toegepast: Men reek'ne d' uitslag niet, maar telle 't doel alleen. Ook andere stukken, die nu voor een groot gedeelte uit de mode zijn, doordat de alwijze h.h. critici 4 ) den smaak van het publiek op nieuwe banen hebben geleid, ... ik herhaal: ook a n d e r e stukken werden vertoond, die de toeschouwers ten zeerste boeiden, zooals de comédies van DUMAS PILS, van AUGIER, van SARDOU, van PAILLERON, of waarmee ze zich dol vermaakten: Duitsche blijspelen, die niet, als de latere Fransche, lits jumeaux en alle aankleve daarvan als voornaamste requisieten vereischten, b.v. Dokter Klaus met den onovertrefbaren Lubowski van JACQUES DE BOER, De Bibliothecaris met Deze opgaaf ontleen ik aan het in de noot op blz. 54 genoemd zaakrijk werk. 2) De R o t t e r d a m s c h e afdeeling, opgericht in 1881, opgeheven in 1885, heeft steeds met groot verlies gewerkt. 3) Ten minste in die jaren; allengs liet hij zich door zijn genialiteit tot excessen verleiden, die mij niet hebben kunnen bekoren. M ij n opvatting van die rol is o.a. te vinden op blz. 6 v.v. van de Ze reeks. — Zie ook blz. . van deze reeks. 4) Mij zelf reken ik ook onder hen. 1)
57 SCHULZE in de titelrol, Inkwartiering met den later zoo beklagenswaardigen TOURNIAIRE 1 ) als hartenveroverenden huzaren - luitenant; en in al die blijspelen werden de jonge rollen op allerverdienstelijkste wijze vervuld door-meisj MIENTJE BOURET, TONIA POOLMAN 2 ) en ANNA SABLAIROLLES — ik noem ze in alphabetische volgorde —, die te gelijk met COR SCHULZE, in den zomer van 1879 met goeden uitslag eindexamen hebben gedaan aan de Tooneelschool en de eersten zijn geweest, die het diploma hebben erlangd. — Ze werden, z.a. ik heb verteld, dadelijk daarna ingelijfd bij het gezelschap van de Vereeniging Het Neder 1 a n d s c h T o o n e e 1 ).
Mientje Bouret stamt, voor zoover ik weet, niet uit een familie, die tooneelartisten heeft opgeleverd, maar zoo lang als — eigenlijk moest ik zeggen: zoo k o r t als — zij bij H. N. T. heeft gespeeld, heeft ze steeds zeer goed voldaan in het soubrette- emplooi, dus als k a m e r m e i s j e 4 ) en d i e n s t b o d e 5), ook in meer omvangrijke rollen, zooals Nerissa, de kamerdienares van Portia, in De Koopman van Venetië.
Af en toe werden haar ernstiger rollen opgedragen, b.v. de Rey van Edelinghen s in Gysbreght van Aemstel en Loyse in Gringoire 7 ) ; maar ze toonde meer talent te hebben voor )
het komische genre, en waarschijnlijk zou ze een waardige plaatsvervangster zijn geworden van mevr. CHRISTINE POOLMAN, wanneer niet de liefde haar de planken had doen ontrouw worden. 1) Zie hoofdstuk VII van deze reeks. 2) Sedert den zomer van 1881 is MARIE LORJé in de plaats gekomen voor TONIA POOLMAN. (Zie over Marie Lorjé hoofdstuk XIII van de ze reeks.) 3) Ik zal dien langen naam nu voortaan maar afkorten en enkel zetten: H. N. T. 4) B. v. de zorgzame Nanine in Margaretha Gautier. 5) B. v. de om een prikje in haar vinger zoo bevreesde Anna in Dokter Klaus. 6) Samen met JAN C. DE VOS bij de vertooning in r880. 7 ) Op 21 Juni i866 ging in het T h é á t r e F r a n c a i s de première van dit aardig stukje van TH. DE BANVILLE, in verzen, waarvan de inhoud hierop neerkomt: de mismaakte Gringoire heeft Louis XI door een schimpdicht beleedigd, maar wordt begenadigd op de voorwaarde dat hij het hart van een of ander onbedorven meisje zal weten te winnen. Dit gelukt hem bij het boerinnetje Loyse.
MIENTJE BOURET. Foto van í880.
59 Haar naam 1 ) komt op de programma's nog voor in het laatst van het zomerseizoen van 1881. Kort daarna verloofde zij zich met den later arts ggworden heer H. G. SAMSON. In I87I was hier te lande nog geen denken aan een wet op den kinder- arbeid, en zoo kon het dus, zonder tusschenkomst van regeeringswege, geschieden dat begin Januari van dat jaar bij de Gysbreght- vertooningen TONIA POOLMAN, een nichtje —in welken graad is mij niet bekend — van HENRI en CHRISTINE POOLMAN, als heel klein meisje het rolletje vervulde van VEENERICK, Gysbreght's zoontje. Het is waar: dat kind heeft slechts één versregel te zeggen, nl. Wat schreyt ghe, moederlief? Sijt ghy bedroeft om vader? maar wee, als die regel niet op den juisten kinderlijken toon wordt gezegd? Daarvoor bestond evenwel geen nood, want reeds tóén had .de voortreffelijke mevr. KLEINE -GARTMAN het wonderkindje onder haar hoede genomen, zelfs in die mate, dat voor de voor Mei 1871 in het Grand-T h é á t r e-stelingva25 van VAN LIER, te geven door de artisten van den S t a d s s c h o u w b u r g, onder directie van J. TJASINK, op de aanplakbiljetten en programma's niet zo n d e r e e n i gen o p h e f werd aangekondigd dat Tonia Poolman, z e v e n jaar oud, kweekelinge van mevr. Kleine, zou debuteeren (hm! hm!) als Bertha de Flasquemont in de vaudeville Het welbewaakte kind. Hoe dit debuut is afgeloopen herinner ik me niet, maar geheel mislukt is het zeker niet. Immers mevr. Kleine zag veel te goed en was ook veel te veel bij d e p i n k e n om zich aan échec bloot te stellen. Achteraf evenwel is nu pas de gedachte bij me opgekomen, 1 ) Voluit heette zij FREDERIKA WILHELMINA BOURET; daar evenwel de 1 a a t s te lettergreep van haar eigenlijk Franschen familienaam op zijn Hollandsch werd uitgesproken, dus met hoorbare t, stond die naam op de programma's g e r e g e 1 d foutief gespeld, nl. BOURETTE. NASCHRIFT. Zij is 5 April 1928 overleden, 67 jaar oud, nadat ze betreklijk kort te voren, na Samson's overlijden (24 Juni 1921) hertrouwd was met diens germain neef A. E. SAMSON, militair arts. Tooneel- herinneringen III 5
6o dat in bovenbedoelde aankondiging aan de waarheid wel eens kon zijn te kort gedaan, in zooverre namelijk, dat niet de d e b u t a n t e destijds pas zeven jaren oud was, maar wel het door haar voor te stellen „k i n d". — Immers: in 1879 is Tonia Poolman bij H. N. T. geëngageerd en ze was toen stellig en zeker ouder dan i 5 jaar. — Zoodoende ontstond er tw ij fel in mijn geest, en het is een van mijn gebreken, dat ik daar niet best tegen kan en geen rust vind, vóór en aleer die twijfel is weggenomen. Om daartoe in deze te geraken heb ik maar weder het zoo vaak probaat gebleken middel te baat genomen en mij om inlichting gewend tot den Burgerlijken Stand alhier. Binnen enkele dagen kreeg ik, à raison van item zooveel, antwoord, en dus weet ik nu onomstootelijk v a s t en z e k e r dat ANTONIA JOHANNA POOLMAN geboren is te Amsterdam op ii October 18 6 z. Hieruit volgt nu zonneklaar dat men in 1871 bij Tjasink heeft goed gevonden van Tonia Poolman een nog grooter wonderkind te maken dan ze feitelijk was; immers twee jaar scheelt op dien leeftijd enorm veel; en ronduit gezegd: het verbaast me van mevr. Kleine dat die de onjuistheid of niet heeft opgemerkt, Of zich er niet om heeft bekreund; als ze zich er tegen had v e r z e t, zou stellig de j u i s t e leeftijd zijn opgegeven. Intusschen heeft Tonia Poolman, ondanks dat zij alles voor het „tooneel" vóór had: een allerliefst en interessant gezichtje, een mooie gestalte, een lieve stem, gracieuse bewegingen, enz. enz., geen gelegenheid gehad bij H. N. T. haar talent te ontplooien en te toonen of zij ook genialiteit bezat en gevoel. Immers in die jaren was JOSéPHINE DE GROOT de afgod (-in) van een aanzienlijk deel van het publiek, omdat zij, ouder dan Tonia Poolman, dezelfde eigenschappen bezat als deze en bovendien in hooge mate de kunst verstond een voorname dame voor te stellen. Die juffrouw De Groot was pensionnaire (voor den z a n g) geweest van Z. M. Willem III en voerde destijds, ook op de tooneelprogramma's, den titel van H o f c a n t a t r i c e, terwijl er steeds uitdrukkelijk bij werd vermeld dat zij bij H. N. T. alleen g a s t- rollen vervulde. Ze kreeg dan ook rollen om van te watertanden. — Mij heeft zij evenwel nooit kunnen bekoren;
6r eer het tegendeel; omdat al wat zij deed, kwam uit het h o o f d en niet uit het h a r t. Neen, ik had in die dagen 1 ) heek- wat meer op met de latere mevr. PAUWELS, destijds nog mej. SOPHIE VAN BIENE. Deze toch woekerde niet alleen met haar buitengewoon melodieus geluid, maar vooral ook met het intense gevoel, dat zij in haar woorden wist te leggen. Als zij je — wat zoo vaak gebeurde — eenmaal g e p a k t had, liet ze je den heelen avond niet meer los. En juist dáárom werden alle ingénue- en alle jeune -premièrerollen, voor zoover mej. De Groot die niet kon of... niet w i l d e spelen, door háár vervuld. Voor Tonia Poolman bleven dus niet anders 2 ) over dan de zoogenaamde jonge-meisjes-rollen, en die moest ze dan nog zusterlijk deelen met haar m i n s t e n s even talentvolle kameraad, Anna Sablairolles. Hoofdzakelijk kwamen die destijds voor in de wel hoogst vermakelijke, maar allerminst diep gaande Duitsche blijspelen, en, als daarin de jonge actrices er maar lief uitzien en over een flinke dosis vrijmoedigheid beschikken, loopt alles op rolletjes. Het was dus niet te verwonderen dat de begaafde Tonia Poolman bij uitstek erin voldeed. Maar ... nog iets vroeger dan Mientje Bouret kreeg háár god Amor te pakken, en, evenals met deze kunstzuster van haar is geschied, werd z ij door een aanstaanden a r t s ten huwelijk gevraagd, namelijk door den heer M. J. HENGEVELD. Dat is gebeurd in het midden van April 1881. Toen werd namelijk gegeven Rome vaincue van PARODI, onder den titel van De Vestaalsche maagd. De programma's waren reeds gedrukt. Tonia Poolman stond daarop vermeld, als zullende de rol vervullen van Junia; maar nog vóór de première was de heer Hengeveld met zijn aanzoek gekomen en had zij dat aan vanzelf sprak, dat zij onmiddellijk haar-genom,zdath tooneelloopbaan opgaf; de buiten het tooneel staande heeren toch waren in dien tijd nog niet zoo vrijgevochten als thans. 1) En 1 a te r óók. — Men zie over haar hoofdstuk XV van de ze reeks. 2) Vermeldingswaard is evenwel dat in Januari 188o haar de rol van Elsje in De bruiloft van Kloris en Roosje werd toevertrouwd, omdat zij goed kon zingen. Ze heeft het er toen best afgebracht.
62
En zoo kwam het dus, dat op het g e d r u k t e programma de naam van Tonia Poolman werd doorgehaald en die van Anna Sablairolles ervoor in de plaats werd g e s c h r e v e n; ten gevolge dáárvan ben ik nu zoo goed op de hoogte van een en ander. Den I4en Juni 1883 1 ) heeft het huwelijk plaats gehad en in Augustus van dat zelfde jaar heeft de jonge mevrouw Hengeveld zich laten inschrijven bij den B. S. te Hillegom, waar haar man zich reeds vóór hun trouwen als arts had gevestigd. Ettelijke jaren daarna — ik heb nu maar niet bij den B. S. te Hillegom laten informeeren „precies wanneer" — is zij overleden 2 ) . Toen Anna Sablairolles pas bij H. N. T. was geëngageerd, meenden de niet - ingewijden in haar een dochter te zien van de talentvolle actrice SUZE Sablairolles, die in 1867 was overleden en over wie ik in het volgende hoofdstuk een en ander zal vertellen 3 ) Dit nu is niet het geval. — Anna is de dochter van Suze's broeder WILLEM, in later tijd kapitein op de groote vaart, en van JOHANNA GEVERDING, geen van beiden aan het tooneel verbonden 4), — Zij heeft de gaaf van komedie - spelen overgeërfd van haar grootvader JACQUES HENRI SABLAIROLLES 5 ) ; maar deze was in zijn tijd een acteur van weinig beteekenis, terwijl Anna in menige rol van gewicht heeft uitgeblonken en nog uitblinkt, eerst bij H. N. T., daarna o.a. bij ROYAARD'S gezelschap en bij het gezelschap N i e u w N e d e r I a n d s c h
Toonee1 6 ).
Moeder „Natuur" heeft Anna nu niet wat men noemt: b u i t e n g e w o o n bedeeld met lichamelijke voorrechten. 1) Dezen datum en den volgenden vernam ik natuurlijk ook van den B. S. alhier. 2) Ook de heer Hengeveld behoort sinds lang niet meer onder de levenden. 3) Ter aanvulling van wat ik over haar heb geschreven in de e e r S te reeks van mijn Tooneel-herinneringen, bij A. W. Sijthoff te Leiden in 29oo in boekvorm verschenen. 4) Misschien heeft Willem bij her reizend tooneelgezelschap van zijn vader wel eens een kinderrolletje vervuld; maar dat telt natuurlijk niet mede. 5) Toevallig is ook die familie, evenals BOURET, van Franschen oorsprong. — Zie intusschen over hem het volgende hoofdstuk. 6) NASCHRIFT. Thans (zomer 2929) maakt zij deel uit van het gezelschap He t Oost-Nederlandsche To oneel. -
63 Haar gestalte is ver beneden de middelmaat, hetgeen haar steeds belet heeft zoogenaamde h e 1 d i n n e- rollen te vervullen of op te treden in een min of meer klassieke tragedie, en haar stemgeluid heeft geen grooten omvang, noch bizondere charme, zoodat ze dan ook, met de haar eigen zelfkennis, zelden of nooit p a t h e t i s c h e- minnares - rollen heeft aangedurfd. Dat neemt evenwel niet weg dat ze, nog nauwelijks een half jaar actrice, door wilskracht en oefening reeds in Januari 188o, het zoover had gebracht dat, met mij, velen ten zeerste werden getroffen door de melodieuze, Vondel - waardige wijze, waarop zij in Gysbreght van Aemstel de Rey van Amsterdamsche Maeghden ten gehoore bracht. Al aanstonds d e d e n h e t de eerste twee regels: Nu stelt het puyck van soete keelen, Om daer gesangen op te speelen, jubelend, h o o g ingezet, en de volgende vier woorden: Tot lof van God, breed en statig gezegd, waarbij haar stem in het m e d i u mregister overging om aan het woord „God" den daarbij passenden, plechtigen, diepen toon te geven. Nu wisten we destijds wel dat zij natuurlijk die rei had ingestudeerd met behulp van haar onvergetelijke leermeesteres mevr. KLEINE -GARTMAN, en ook placht m e n vaak te zeggen dat die drie meisjes allen kleine mevrouwtjes- Kleine waren, maar als niet Anna Sablairolles muzikaal begrip had bezeten en vooral intellect, zou ze er die rei nooit zóó hebben afgebracht. Mevrouw Kleine placht haar dan ook zeer hoog te stellen. Ik heb dat later ondervonden. In het voorjaar 1 ) van 1883 zou Thuis gebleven bij H. N. T. worden vertoond, een stukje van mij. Vóóraf had ik het manuscript aan mevr. Kleine ter lezing gegeven, ten einde haar raad in te winnen omtrent de vervulling van de vrouwelijke hoofdrol. Zij ried mij Anna Rossing- Sablairolles aan. Zooals vanzelf spreekt, volgde ik dien raad en ik heb daar geen berouw van gehad. Ik heb dan ook uit dankbaarheid, toen later 1)
De eerste vertooning had plaats 9 April.
64
het stukje werd gedrukt '), het aan die veel belovende jonge actrice opgedragen. Ruim vijf -en- een -half -jaar daarna — mevr. Kleine was al sedert meer dan drie jaar overleden — werd D e T o o n e e 1v e r e e n i g i n g opgericht, d.w.z. de eerste van dien naam, over welker kort, maar vruchtdragend bestaan ik gehandeld heb in hoofdstuk VI van de ze reeks van mijn Tooneel- herinneringen. Die vereeniging stelde zich ten doel een zoogenaamde „m o d e 1- voorstelling" te laten geven door artisten van ver gezelschappen en had daartoe o.a. Anna Rössing--schilend Sablairolles uitgenoodigd voor de titelrol in IBSEN'S Nora. Zij had, natuurlijk behoudens de toestemming van den Raad van Beheer van H. N. T., die uitnoodiging aangenomen. Op 20 Januari 1889 had de eerste lezing plaats en las zij haar rol dermate intelligent, dat na afloop, — ik hoor het hem nog zeggen, — L. B. J. MOOR, de voortreffelijke regisseur, op den hem eigen, ietwat geaffecteerden toon, deze woorden tegen mij zei: „laat dat vrouwtje in dat eenvoudige merinos - japonnetje maar gaan; ze zal het hem wat goed leveren ". Toch, heeft ze destijds die rol , n i e t gespeeld, omdat de Raad van Beheer, — zooals ik indertijd heb verteld, — de benoodigde toestemming ter elfder ure weigerde. Nora werd toen door ALEIDA ROELOFSEN voorgesteld, en heel verdienstelijk. Later echter, in het seizoen 189o1i is de voorspelling van Moor uitgekomen en heeft „dat vrouwtje in het merinosjaponnetje het hem wat goed geleverd" in den S a l o n d e s Variétés van Boas, Judels £4 Van Biene. Kort vóór haar zoogenaamd, d.w.z. vee 1 t e l a a t g eh o u d e n, dertig-jarig jubileum in Maart r 914 zijn van andere zijden verschillende bizonderheden in herinnering gebracht uit haar loopbaan als kunstenares. Het lust mij niet dat alles te herhalen; het is zeker overbodig voor degenen die haar spel geregeld hebben gadegeslagen 2 ) .
5-20
Mei 1918.
r) De eerste uitgaaf heeft het licht gezien bij A. Rossing te Haarlem, de tweede bij Laurens van Hulst te Kampen. 2 ) Wie niettemin verlangend is te vernemen in welke rollen zij alzoo vroeger heeft uitgeblonken, verwijs ik naar den ien druk van „Onze Tooneelspelers", Rotterdam 1899.
..............................................................................................................................................
HOOFDSTUK IV. ....................................................................................................................................................
GRONDSTELLING I. Hoe beweeglijker iemands gelaatst r e k k e n zijn, des te moeilijker is het van zijn gelaats u it d r u k k i n g in het dagelijksch leven een goedgeslaagd afbeeldsel te geven. GRONDSTELLING II. Een gevoelig artiest, dus ook: elke a r t i s t i e k e tooneelist 1 ) , heeft, van huis uit, beweeglijke gelaats- trekken. GEVOLG. Van artistieke tooneelisten, zoogenaamd „in poli afgebeeld, is de h u n e i g e n gelaats- uitdrukking hoogst-tiek" moeilijk te treffen.
Een tegenovergesteld gevolg is evenwel te trekken, als de tooneelist is genomen in zekere rol en op zeker m o m e n t daarvan; want dán zal de gelaats- uitdrukking in den regel juist heel goed zijn. Hij is dan namelijk b u i t e n zijn eigen dagelijksch leven getreden en gekropen in de huid van een ander, en zoodoende heeft hij zijn gelaats- trekken kunnen fixeeren. Daar komt nog iets bij. Ieder gewoon menschenkind weet hoe nerveus makend het is, als hij bij het zich laten portretteeren of kieken aan zijn gelaat een natuurlijke uitdrukking Wil geven. Bij den tooneelist echter is pose tot een tweede natuur geworden, en hij zal dus bij die gelegenheid, al laat hij zich „in politiek" afbeelden, aan zijn gelaat een bepaalden plooi geven, een peinzenden, een glimlachenden, kortom: welken plooi dan ook, maar niet, of althans hoogst zelden, den hem als mensch eigen, w e r k elijk natuurlijken plooi. Dit blijkt vooral duidelijk, wanneer men van eenigen 1 ) Met opzet bezig ik dit woord, niet uit geringschatting, maar omdat ik zoowel de actrices bedoel als de acteurs.
66 tooneelist, ongeveer op denzelfden leeftijd') , twee conterfeitsels naast elkander legt. Tien tegen een zal dan de gelaatsuitdrukking verschillen. Zeer in het oogloopend is dat verschil bij SUZE SABLAIROLLES, van wie het weekblad De Prins, in 1907, bij het begin van zijn serie artikelen getiteld De Portretten - galerf in den Stadsschouwburg, eenige afbeeldsels naast elkander heeft gereproduceerd.
Twee van dit portretten 2 geen van beide in een rol, en dus: beide „in politiek ", — zijn ongeveer in denzelfden tijd gemaakt; immers: al lijkt ze op het een door kapsel en houding iemand van 45, beide stellen haar voor als een vrouw van over de 3o; en daar zij op haar 38en jaardag is overleden, is een vergissing mijnerzijds in deze, ten gevolge van s c h ij nb a a r aanmerkelijk verschil in leeftijd, geheel buitengesloten. Wel is er verschil in h a a r d r a c h t: op de reproductie van het portret, dat in den Stads - schouwburg hangt, is het haar opgemaakt met lange popkrullen in den nek, aan weerszijden twee, terwijl zij op de reproductie van de foto uit mijn verzameling het voorhaar gekamd draagt over crêpés; maar deze mode van het haar te dragen is onmiddell ij k gevolgd op die andere, zoodat ook dáárom heelemaal geen sprake kan zijn van een betrekkelijk lang tijdsverloop tusschen het laten maken van de beide afbeeldingen. En wat zien we nu voor verschil in gelaats- uitdrukking op die twee reproducties? Op die van het portret in den Stads - schouwburg is de uitdrukking die van een coquette, hopend door haar mooie oogen den een of ander te zullen veroveren. Op de reproductie van de foto daarentegen zit zij, leunend op den rechter - elleboog en met de rechterhand tegen de kin, zonder e e n i g spoor van coquetterie, en, ondanks de sprekende oogen, als het ware in vroom gepeins verzonken. Ik heb, als knaap, haar wel eens ontmoet, maar, toen zij in 1867 stierf, was ik nog geen zestien. Ik wist dus destijds zeker nog niet wat iemand's „e i g e n gelaats- uitdrukking" betee)
,
—
r) Bij de meeste menschen immers verandert de gelaats- uitdrukking met de jaren althans eenigszins. 2 ) Ik neem ze hier over uit het nr. van 27 Juli 2907.
b
á 0
^n W N^ 0 Vn 0 v
vi m W b
^, O
V] C
W ^
No
68
kent; ik had heusch wel in mijn oog gewichtiger dingen te doen. Toch durf ik zweren dat Suze Sablairolles noch een aartscoquette was, noch een godsdienstige dweepster.
Op het door J. E. MOREL geschilderde portret in den Stadsschouwburg') is de kleur van het haar donkerbruin bij zwart af en die van de oogen bruin; en het gelaat is, hoewel eenigszins onregelmatig, toch bizonder interessant. Ik herinner me ook best haar verschijning o p d e p 1 a nk e n; en niet alleen nu in costuumstukken, maar óók als ze een g e w o o n gekleede dame moest voorstellen, placht ik haar met echt jongensachtige bewondering aan te staren. Zij, voluit SUZANNA NANETTE heetend, was de dochter van JACQUES HENRI SABLAIROLLES, in zijn jeugd schrijnwerker, later (meestal reizend) acteur, en werd 33 Januari 1829 te Middelburg geboren. Toen haar vader in 1833 op veertigjarigen leeftijd aan de cholera was overleden en de moeder overbleef met een half dozijn spruiten 2 ) , waaronder een zuigelinge, was in de familie Sablairolles misère troef. Gelukkig kwam er uitkomst. Moeder Sablairolles werd als „costumière" geplaatst aan den Koninklijken Zuidhollandschen Schouw b u r g, te Den Haag, directie: Hoedt Z Bing 1 e y, en aan dien schouwburg kregen óók de twee oudste dochtertjes, SOPHIE 3 ) en WILHELMINA `}) , een v a s t engagement voor de k i n d e r- rollen, in welk emplooi ze vroeger ook vaak waren opgetreden bij het reizend gezelschap, waaraan haar vader was verbonden geweest 5), 1) Het is een geschenk van den heer T. GRATAMA te Leeuwarden. — Op de lijst staat, naar ik onlangs vernam, o.a. „Suze Sablairolles, t3 Januari t82gt3 Januari 1863". Het laatste cijfer moet, als het er ten minste werkelijk staat, een vergissing zijn; zij is in t 867 gestorven. 2) Vier meisjes en twee jongens. — Van dezen laatsten is ARENT later muziek leeraar geworden te Delft en WILLEM kapitein op de groote vaart. Op blz. 62 heb ik verteld dat ANNA SABLAIROLLES het kind is van dezen Willem. — De zuigelinge. HENRIëTTE, is later getrouwd met W. VAN KORLAAR, en na diens dood met A. F. BRUI.IN, beiden acteurs. a) Later getrouwd met H. G. KIEHL. 4) Later getrouwd met J. C. VALOIS. 5) NI. dat van den ten slotte blind geworden acteur TH. OBELT.
69 Toen Suze den leeftijd van twaalf jaar had bereikt, — dus ongeveer acht jaar later, — kreeg ook zij er een vast engagement voor kinder-- rollen. Suze is daar wel een dozijn jaren gebleven en had het geluk dat zij er door haar intelligent en gevoelvol spel in het bizonder de aandacht trok van de talentvolle mevr. KooSJE NARET KONING, geboren MAJOFSKI 1 ) , en van den genialen, later krankzinnig geworden ANTON.. PETERS, die beiden met haar aan denzelfden schouwburg waren verbonden. De veel jaren oudere Peters nam haar onder zijn bescherming en leidde haar eerste schreden op het pad der kunst. Hij was namelijk in 1846 directeur geworden 2 ) van den Koninklijken Zuidhollandschen Schouwburg. En toen hij ten gevolge van geldelijke verliezen na ruim zes jaren de directie moest neerleggen en als jonge eerste rol bij J. E d. de V r i e s werd geëngageerd in den Stads - schouwburg te Amsterdam, volgde zij hem daarheen en kon ze dus van zijn lessen blijven genieten. Gedurende vier seizoenen bleef zij aan dien schouwburg verbonden en kreeg er mooie rollen te spelen, o.a. een van de jonge meisjes in Vreugde baart angst 3 ) , dan de titelrol in LESSING'S Emilia Galotti, en bovenal de Julia in JACOB VAN LENNEP'S bewerking van SHAKESPEARE'S Romeo and Juliet. In laatstgenoemde rol behaalde zij haar eersten werkelijken triomf. Inzonderheid moeten de twee versregels: Goede nacht! Het afscheid nemen is zoo zoet, al valt het zwaar, Dat ik goede nacht wou zeggen tot het morgen ochtend waar'. dermate mooi en met zilveren stemgeluid door haar zijn gezegd dat zeker Nederlandsch dichter. -- ik meen stellig W. J. HOFDIJK, — verklaarde dat hij Nederlandsche verzen bijna 1) Zij is in 1847 overleden, betrekkelijk heel jong, nog lang geen veertig, en was de tweede dochter van T. J. MAJOFSKI, over wien ik niet alleen gesproken heb in de eerste reeks van mijn Tooneel- herinneringen, hfdst. VI, maar ook in deze 3e reeks, hfdst. I. 2) Eerst na den dood van Bingley in Mei mede - directeur van Hoedt, en in September, na den dood van dezen, de eenige directeur. 3 ) La joie fait peur van mme. EMILE DE GIRARDIN. — Zie over dit stukje blz. 3 6.
70 nooit zóó mooi had hooren zeggen, als z ij het toen deed. Haar talenten ontwikkelden zich in die jaren steeds meer en meer, en zij was Peters voor zijn leiding dermate dankbaar, dat ze hem naar Rotterdam volgde, toen hij daar directeur werd. Zooals vanzelf spreekt, ging haar onafscheidelijke vriend P. A. MORIN met haar mee; evenals in 1859, toen zij, na Peters' d'ébacle te Rotterdam, zich bij Boas £4 J u d e I s engageerde in den Salon des Variétés in de Amstelstraat 1 ). Destijds was haar talent tot volle ontwikkeling gekomen en, ondanks dat zij daar bijkans avond aan avond met Judels mocht spelen en met LOUIS BOUWMEESTER, was zij er in den wel wat heterogenen troep eigenlijk niet op haar plaats. Maar het was een uitstekende leerschool voor haar, want den eenen avond moest ze in een echten draak optreden, den anderen in een vaudeville, den derden in een romantische tragedie, en daarna was het weer of Suzanne, barones d'Ange, uit Le demimonde, die ze moest voorstellen, de bekende comédie van A. DUIMAS FILS, toen nog vertoond onder den titel van Par jjsche zeden of de keerzode der groote wereld, of wel Aspasia-Marco in Marmeren beelden, ijskoude harten (Les filles de marbre), door BARRIèRE en THIBOUST, een tegenhanger van Le demimonde. Kortom: alle grands roles werden haar opgedragen en méér dan goed door haar gespeeld. Ze was, al.s het ware, een voorloopster van mevr. MANN- BOUWMEESTER, want, evenals deze, schitterde zij, niet alleen in de bovenbedoelde rol van Suzanne, maar ook als Adrienne Lecouvreur en in de dubbele rol in Margot de bloemenverkoopster. Daar, in den Salon des Variétés, heb ik haar v o o r h e t e e r s t gezien, toen ik v o o r h e t e e r s t de komedie mocht bezoeken, in 1859, als dreumes van a c h t jaar. Ik was er heen gegaan om te genieten van De schoolmeester of het examen ten platte lande, een stukje, echt voor kinderen geschikt, waarin JUDELS de hoofdrol vervulde. Suze Sablairolles deed er niet in mede, maar wel in de vaudeville, die vooraf ging, nl. Buurman Bagnolet, acteur van een 1)
Op den hoek van de Paardenstraat, waar nu De Nieuwe Karseboom staat.
71 liefhebber- tooneel, waarin
de titelrol door Judels werd ge-
speeld. De inhoud was me er niet vooraf van verteld, en dus begreep ik er natuurlijk zoo goed als niets van. Toch heb ik genoten, — niet van het spel van Suze Sablairolles en haar mede -buurmeisje, want voor m ij sprak het vanzelf, dat zoowel zij beiden, als Judels en als a 1 1 e a n d e r e tooneelspelers en - speelsters goed speelden, maar wel van de gracieusheid, waarmee aan het slot de buurman elk van zijn beide buurmeisjes stof van een verschillende kleur voor een kleedje aanbood, en van dat die beide dames heelemaal niet kibbelden over wie dit zou hebben of dat; kortom: ik genoot van alles wat het begrip van een achtjarig knaapje niet te boven ging. Met de jaren evenwel begon ik onderscheid te zien tusschen het spel van Suze Sablairolles en dat van het meerendeel uit haar omgeving en toen zij in het begin van het seizoen 1866J7 overging, natuurlijk weer samen met P. A. Morin, naar den S t a d s-s c h o u w b u r g, heeft mij dit wat erg gespeten, want mijn middelen zouden mij niet veroorloven vaak naar dien duren kunsttempel te gaan 1 ) . En bovendien lag het Leidsche -plein bijkans een kwartier verder van mijn woning dan de Amstelstraat, hetgeen, bij den langen duur der meeste stukken, voor mij, die, als jong broekje, bijtijds thuis moest zijn, geen gering nadeel opleverde. Het was namelijk invloedrijken kunstvrienden gelukt haar dáár een engagement te bezorgen; dáár, dat wil zeggen: aan den Stads - schouwburg, bij het gezelschap van R o o-
bol, Tjasink £3 Peters. Dáár zou zij, meende men, en ook zij zelve, op haar plaats zijn: op het voornaamste tooneel van de hoofdstad en in een omgeving, volkomen haar talenten waardig, waaronder, om slechts de eminentsten te noemen, waren ANTON PETERS, L. J. VELTMAN en vooral mevr. M. J. KLEINE -GARTMAN. En zij was er ook op haar plaats, maar dat heeft, helaas, niet lang geduurd. Kwam het doordat zij zich de voorafgaande zeven seizoenen 1) De bak kostte daar f i, terwijl men bij B o as f9 Jude 1 s op alle rangen slechts 75 ets. placht te betalen en dat nog wel in vertering", zoodat men op elk entrée- bewijs één glas of kop lavenden drank gratis toekreeg.
72 bij B o a s £d J u d e 1 s te zeer had afgetobd door avond aan avond vaak de zwaarste rollen te spelen? — Of doordat zij, in al die jaren gewend aan den zeer beperkten omvang van den S a l o n des V a r i é t é s, toen, om de oneindig veel grootere ruimte van den Stads - schouwburg te kunnen vullen, haar krachten al te veel had moeten inspannen? — Of dáárdoor, dat aan haar toch al zoo broos gestel de genadeslag werd toegebracht door haar eerzucht om niet achter te staan bij haar eminente kunstzuster, maar veeleer die nog te overtreffen? — Wie zal het zeggen? Hoogstwaarschijnlijk echter hebben alle drie die oorzaken ertoe bijgedragen dat de krachten van de bewonderenswaardige actrice snel afnamen en men dit den ien Januari 1867 onder den Gysbreght wel degelijk kon merken: de Rey van Edelinghen in het 4e bedrijf werd toen wel prachtig door haar gezegd, maar met zeer zwakke stem. En toch had zij nog nauwlijks acht dagen te voren, 24 December 1866 1 ), met groot succes en schijnbaar in het volle bezit van haar krachten, de verpletterend zware, dubbele rol vervuld in De bloemenverkoopster van Parijs, door haar ook bij B o a s 1& J u d e 1 s gespeeld, waar het melodrama 2 ) een eenigszins anderen titel had 3 ) Door de vertooningen van nog niet zoo lang geleden, met mevr. MANN- BOUWMEESTER in dezelfde dubbele rol, is dat meer dan een halve eeuw oude drama ook door het tegenwoordigegeslacht, hoewel misschien met tegenzin, opnieuw toegejuicht. De reden daarvan is ongetwijfeld dat de beide auteurs ervan, ANICET BOURGEOIS en FERDINAND DUGUé, ondanks alle onwaarschijnlijkheden, die ze, als zijnde noodig, erin hebben gebracht, en ondanks al het holle en al het onnatuurlijke, drommels goed de kunst verstonden een pakkend drama te schrijven, zóó zelfs, dat de bekende aestheticus PAUL DE SAINT-VICTOR ervan zeide: 1) Op het door mij bewaarde programma staat vermeld: Aanvang ten half zeven ure. Wat een verschil bij tegenwoordig! Men kreeg dan ook behalve het eigenlijke stuk ,.in 4 bedrijven, of 8 tafereelen, benevens een voorspel in z tafereelen" nog te zien de laatste twee bedrijven van het ballet De Schapenpoot. 2) Het heet in het oorspronkelijk La bouquetière des Innocents en is i 5 Jan. i 862 voor het eerst vertoond in het Thé á t r e de 1'A m b i g u. s) Namelijk: Margot de bloemenverkoopster.
73 Cette histbire machinée et enluminée fait un drame intéressant, a tout prendre. L'attention ne languit pas, les tableaux se suivent sans se ressembler. De dubbele rol van Leonora Galigaï en Margot hebben bij ons, in Nederland, alleen verbazend robuste naturen, als THEO MANN, als JULIA CUYPERS, als nu wijlen NET ELLENBERGER, behoorlijk kunnen spelen zonder schade voor haar gezondheid. Een teere persoonlijkheid, als Suze Sablairolles, was op den duur niet bestand tegen de vermoeienis ervan. Zij spaarde zich nooit; ze deed het prachtig, ze was e c h t jong als Margot, en ongenaakbaar trotsch als Leonora Galigaï, ze j o n g e j a n d e — men vergeve mij dit woord — allerhandigst qua costuum en meesterlijk qua stem; maar ten slotte m o e s t het haar opbreken. Den gen Januari 1867 speelde zij nog Marion Delorme in De Markiezin de Senneterre 1 ) , maar dat was haar laatste optreden; vier dagen daarna, dus: den 13en Januari, gaf zij den geest. Het Algemeen Handelsblad van 15 Januari — dus: dat den t Oen 's avonds is uitgekomen — vermeldde dit in een v o o r d i e n t ij d uitvoerig bericht van 14 regels, aldus eindigend: Nog langen tijd zal haar verlies worden gevoeld, maar langer nog zal de herinnering aan haar levendig blijven bij allen, die èn haar talent èn hare beminnelijke hoedanigheden hebben gekend. Van haar begrafenis, die 18 Januari heeft plaats gehad op de toenmalige O o s t e r- begraafplaats buiten de Muiderpoort 2 gaf die zelfde krant nog den eigen avond -) een beschrijving. Heel vermakelijk moet het loopje zijn 4 ), met diverse lijk)
,
1) Van MéLESVILLE (pseudoniem van A. H. J. DUVEYRIER); niet te verwarren met Marion Delorme, tragedie van VICTOR HUGO. 2) Het was een gedeelte, omstreeks 5862, afgenomen van het voormalige Muiderbosch en tot begraafplaats ingericht ter vervanging van het niet meer bruikbare S t. A n t h o n i e s k e r k h o :, dat gelegen was ter plaatse van het tegenwoordige Hortus-plantsoentje. — Toen eenige tientallen jaren later deze Oosterbegraafplaats op haar beurt buiten gebruik werd gesteld, is het stoffelijk overschot van Suze Sablairolles overgebracht naar de N i e u w e Ooster - begraafplaats aan den Linnaeusweg, thans Middenweg. 3) Dus in het nr. van r 9 Januari r 867. 4) Ik heb de vertooning. zooals vanzelf spreekt, niet bijgewoond.
74 redenen bij tooneelisten- begrafenissen genomen door HEYERMANS in zijn voor D. JESSURUN LOBO geschreven en in het C e n t r a a l T h e a t e r vertoond imitatie - stukje, De laatste eer; maar dat het niet bij alle ter- aarde - bestellingen dermate gekunsteld en aanstellerig toegaat, zal de rake satiricus de eerste zijn om toe te geven 1 En zéér zeker was er van gekunsteldheid geen sprake, noch van aanstellerij, toen bij de begrafenis van Suze Sablairolles JEANNETTE CORIJN geb. HEILBRON, die als soubrette jarenlang samen met haar geëngageerd was geweest bij B o a s F3 J u d e 1 s, diep bewogen een immortellen-krans op de lijkkist legde. Het is waar: de beide dames waren vroeger vaak naijverig op elkaar om de gunst van het publiek, — evenals later Suze Sablairolles en mevr. Kleine-Gartman, — maar de onverbiddelijke dood, die op zoo jeugdigen leeftijd aan de loopbaan van Suze Sablairolles een eind had gemaakt, had het gemoed van de jongere kunstzuster dermate getroffen, dat er geen sprake meer kon zijn van de vroegere jaloezie. Voor de volledigheid vermeld ik nog dat aan haar graf, behalve andere mede - acteurs, ook gesproken heeft haar oude leermeester A. PETERS, aan wien zij, z. a. ik op blz. 69 heb verteld, zoo veel heeft te danken gehad. Spoedig na de begrafenis werd haar kostbare garde-robe verkocht in het bekende verkooplokaal De Zon. Suze Sablairolles had namelijk steeds uitgemunt door haar schitterende costumes, en het publiek kon zich dan ook niet voorstellen dat heel die schat van rijke toiletten en parures had toebehoord aan slechts ééne actrice. ) .
Zij heeft één kind gehad, een dochter, van wie P. A. MORIN
de vader was. Deze dochter, MARIE SABLAIROLLES, is een van de twee eerste pensionnaires geweest voor den zang van Z. M. Willem III; de andere was, zooals we straks zullen zien, haar volle nicht: LOUISE KIEHL. 1 ) NASCHRIFT. Beiden, Heyermans en Jessurun Lobo, zijn eenige jaren geleden overleden; veel te vroeg; beiden.
75 Marie, later gehuwd met den heer CAISSO, heb ik hier enkele malen op een c o n c e r t gehoord; maar zij werd eigenlijk opgeleid voor o p e r a- zangeres. Als zoodanig is zij dan ook in België jarenlang opgetreden. In het seizoeri 1900101 was ze zelfs nog voor de duègne - rollen geëngageerd aan het Théátre de la Monnaie te Brussel. Sedert heb ik haar uit het oog verloren.. Behalve twee broeders, die, zooals ik boven (blz. 68 noot 2) heb meegedeeld, niet de tooneelloopbaan hebben gekozen en van wie de een de vader is geweest van de tegenwoordige actrice mevr. ANNA SABLAIROLLES, heeft Suze Sablairolles drie zusters gehad, twee ouder en één jonger dan zij, alle drie tooneelspeelsters. Wijl ik nu van die drie alleen de jongste heb zien spelen, wil ik de gewone volgorde omkeeren en de jongste het eerst, de oudste het laatst noemen. Die jongste dan, HENRIëTTE geheeten, heeft in haar glorietijd 1 ) rollen van allerlei genre gespeeld en gezongen 2 hoofdzakelijk in den Salon des Variétés in de ) ,
Amstelstraat. In latere jaren is zij geëngageerd geweest aan den T i v o 1 is c h o u w b u r g te Rotterdam, gesticht en beheerd door haar zoon WILLEM VAN KORLAAR s ) , samen met diens aangetrouwden neef JAN C. DE VOS. Toen was het, dat men haar vrij algemeen aanduidde met den naam van Tante Jet, wijl ze van zoo verbazend veel personen binnen en buiten de tooneelkringen de tante was of de oud - tante. Twee keeren is zij getrouwd geweest, beide malen met 1) Deze viel tusschen 1865 en 1875. 2) Vooral in de opérettes van OFFENBACH; b.v. Diana in Orpheus in de Onderwereld en de demimondaine Metella, in Het Par jische leven. 3 ) Deze is nu al sinds 1895 directeur -gérant van de Kon. Ver. H e t N e d e r1 a n d s c h T o o n e e 1. In zijn jeugd heeft hij tooneelgespeeld, maar hij is er om gezondheidsredenen mede uitgescheden. NASCHRIFT. In 192o, bij de fusie tusschen H. N. T. en het gezelschap van W. C. ROYAARDS is de betrekking van directeur -gérant vervallen; sedert leeft Van Korlaar s t i 1 in Den Haag.
Tooneel- herinneringen III 6
76 tooneelspelers, eerst met WILLEM VAN KORLAAR, en toen die in 1872 overleden was, met A. F. BRUIJN. De middelste der drie zusters van Suze, WILHELMINA, is steeds in Den Haag opgetreden en was gehuwd met JEAN CHRéTIEN VALDIS, die van 1854 tot 1858 samen met BREEDé, en na diens dood, tot 1876, alléén directeur is geweest van den Kon. Zuid -Hollandschen.Schouwburg aldaar. Valois was een allergoedhartigst man, tot in het overdrevene toe. Hij kon letterlijk n i e m a n d iets weigeren, en als hij het doen m o e s t, omdat hij zelf en de zijnen het niet te breed hadden, dan ging hem dat zeer aan zijn hart. Deze eigenschap blijkt duidelijk uit brieven, ter Universiteits- bibliotheek alhier aanwezig, gewisseld tusschen hem en zekeren ouderen vriend 1 ) , boekhandelaar, poëtaster en curiosa - verzamelaar, ietwat een zonderling, die vaak geldgebrek had en dan bij Valois en echtgenoote aanklopte, o. a. met een brief, aldus beginnend: Echte Kunstenaars, Edele Menschen, waardig door Edelen te worden beschermd 't welk ook geschiedt, waarvoor ik èn God èn die Edelen dank, ik die sedert 40 jaren beide echtgenooten heb leeren kennen als zulks verdienend. Maar die zoo met het adjectivum edel schermende vriend handelde z e 1f wel eens o n n e t; want de zoogenaamde v r ij - kaartjes, die hij van Valois wist te verkrijgen met vergunning er naar goedvinden over te beschikken, d e e d hij meermalen v a n d e h a n d (om maar geen erger woord te gebruiken) aan menschen, die den entréeprijs opperbest konden betalen en van wie de tooneeldirecties het dus juist moeten hebben. — Dat ging zelfs Valois te ver en hij heeft zijn vriend dan ook in zeker briefje daarover geducht onder handen genomen. Zijn goedhartigheid is intusschen ook oorzaak geweest, dat Valois naast goede krachten, zooals zijn eigen vrouw, mej. ANGéLIQUE PICéNI, DERK HASPELS, ROSIER FAASSEN, aan zijn gezelschap tevens verbond allerlei weinig talentvolle familie - leden, zoodat men in die dagen placht te spreken van
de regeering van het h u i s V a 1 o i s. 1)
Ik zal hem maar niet noemen.
77 Onder die familie-leden waren in de eerste plaats zijn drie dochters 1 ) , van wie geen enkele ooit als tooneelspeelster iets heeft beteekend. De middelste 2 ) van deze, LINA, is de vrouw geworden van den in 1903 op 65- jarigen leeftijd overleden DERK HASPELS, den voortreffelijken acteur, dien velen zich zeker herinneren. Uit dat huwelijk zijn gesproten de twee actrices RIKA en MARIE HASPELS. Rika, de tweede vrouw van nu wijlen M. J. TERNOOY APèL, heeft na den dood van haar man het tooneel voor goed verlaten; Marie, thans mevr. HARMS -HASPELS, is op dit oogenblik verbonden aan Het Hof s t a d-T o o n e e l 3 ) en voor volgende seizoen aan het in Den Haag pas door mevr. ALEIDA ROELOFSEN opgerichte V o 1 k s t o o n e e 1. Voor de curiositeit nog dit. Toen mevr. Wilhelmina Valois-Sablairolles, algemeen de Haagsche mevrouw K 1 e i n e-G a r t m a n bijgenaamd, den 3oen Mei 1876 voor het laatst is opgetreden, heeft zij het 's-Gravenhaagsche publiek een afscheidsgroet gebracht, zijnde een door GERARD J. SPOOR vervaardigd gedicht van 144 regels. Excusez du peu! Wel een bewijs van hoe in de laatste veertig jaar de smaken veranderd zijn. Ten slotte nog een woord over de oudste zuster van Suze Sablairolles, SOPHIE, en haar man H. G. KIEHL, beiden n at u u r 1 ij k verbonden aan het gezelschap van Valois. Van hun kinderen hebben drie de planken betreden. Een van dezen is de mezzo- sopraan LOUISE, een der beide eerste pensionnaires van Z. M. Willem III, later gehuwd met zekeren heer GULP en jarenlang opgetreden in Duitschland en Nederland bij verschillende opera- gezelschappen, sinds het eind der i 9e eeuw, in Amerika woonachtig ') . Verder: de alom bekende 1) Bij het engageeren van deze jonge dames sneed voor den heer Valois het mes dus aan twee kanten. 2) De oudste, WILHELMINA, is de eerste vrouw van JAN C. DE VOS geweest en speelt al sinds heel langen tijd niet meer. 3 ) In '954/5 en misschien gok later heeft ze in Nederlandsch -Indië gespeeld. NASCHRIFT. Het is onmogelijk up to date te blijven, vooral voor iemand, die geen tooneelvoorstellingen meer bezoekt, wat betreft al die tooneelisten van den zooveelsten rang. Ik zal mij dus tevreden stellen, in dit geval althans, met aan mijn oorspronkelijk feuilleton niets toe te voegen. Dáárop zij intusschen de lezer bedacht. ") De beroemde mezzo- sopraan-zangeres JULIA CULP is niet háár dochter.
78 OOME Guus, anders gezegd: AUGUST T. C. KIEHL,
niais in de
operette, een der drie K's 1) . Eindelijk de actrice MATHILDE, de eerste vrouw van F. H. TARTAUD, thans in NederlandschIndië spelend 2 ) Of hun vader, H. G. KIEHL, de marqué van het gezelschap van Valois, wat men noemt een verdienstelijk a c t e u r was, zou ik niet kunnen zeggen, ik heb hem slechts ééns zien spelen en nog wel buiten zijn eigenlijk emplooi, maar wel heeft hij zich hoogst verdienstelijk gemaakt jegens het v a d e r f a n d; immers bij zijn eerste vrouw kreeg hij negen kinderen, en bij zijn tweede M. M. BUwALDA 3 ) elf; totaal: t w i n t i g. 29
Juni-6 Augustus 1918,
1) De andere twee K's van het operette - gezelschap in den A r t i s- schouwburg (thans H o 11 a n d s c h e- schouwburg) waren eerst Kelly en Kreeft, daarna Kelly en Köhler, nog later Kreeft en Köhler. 2) Zij heeft so Maart 1917 te Soerabaja haar 3 0-jarig jubileum gevierd. NASCHRIFT. Zij is op dit oogenblik (dus in 5929) weder in Nederland. a) Geen tooneelspeelster.
.......................... -...........................................................................................................................
HOOFDSTUK V.
:...................................................................................................................................................... Bij uitbeeldende kunstenaars 1 ) hangt de keuze van het emplooi nauw samen met het van de natuur ontvangen uiterlijk. Dat zal wel niemand tegenspreken. Verbeeld u dat een acteur met een gelaat als Piet Kohler of als wijlen Kelly of zelfs maar met een wipneus à la Jan Albregt, zou zijn opgetreden als Jonge minnaar en dan noemenswaard succes zou hebben gehad! Zekere lang vergeten actrice 2 ) , van zeer middelmatig talent, had het ongeluk lichtelijk kreupel te zijn. Zij speelde zelden andere dan d e f t i g e rollen, en kon dan door statig voort te schrijden, door het bovenlijf achterover en de kin omhoog te houden haar lichaamsgebrek althans eenigszins maskeeren. Toen zij evenwel, omstreeks 1868, had gewaagd de d r u k k e rol van de malloot Adolphine te vervullen, in De familie Benoiton van SARDOU, werd ze feitelijk uitgelachen. Daartegenover staat bij voorbeeld dat nu wijlen mevr. ALBREGT-ENGELMAN, ondanks haar ineengedrongen gestalte, jaren lang een lieveling van het publiek is geweest; maar dat kwam dan ook doordat ze bijtijds te recht had begrepen, dat zij, de ras - actrice 3 ) , zoo spoedig mogelijk van het emplooi der soubrettes moest overgaan tot dat van de caricaturen, van de haar -op-de- tanden-hebbende schoonmoeders en van de scherp geteekende dienstboden, hetzij serpenten, hetzij sloven; kortom: tot hetzelfde emplooi dat heden ten dage zoo meesterlijk wordt vervuld door mevr. E. DE BOER-VAN RIJK. Het is waar: kunstmiddelen kunnen een minder gunstig uiterlijk veel verhelpen; inzonderheid bij mannen; maar zelfs de voortreffelijkste grime weegt niet op tegen een gelaat, dat t) Hiermede bedoel ik in de eerste plaats de eigenlijke tooneelisten. — Operisten kunnen door stem en zangkunst veel over het hoofd doen zien. 2) Ik zal haar naam dus maar niet noemen. 3) Zij was de dochter van twee zeer gevierde artisten, REINIER ENGELMAN en MIMI BIA.
8o van nature óf aangenaam is om aan te zien, óf volkomen passend bij het te vervullen emplooi. Edoch: bij de meeste artisten openbaart zich de roeping om aan het tooneel te gaan reeds in de kinderjaren. Op dien leeftijd hebben gewoonlijk de gelaatstrekken wel nog niet een v a s t e uitdrukking, maar toch reeds uitdrukking g e n o e g om te weerspiegelen wat er in het binnenste omgaat van den tooneelist-in-den -dop. De bezitter bij voorbeeld van een oolijk bakhuis zal zeer zeker er schik in hebben guitenstreken uit te halen tegenover zijn kameraadjes en zal, als hij succes behaalt en de lachers op zijn hand heeft, stellig daarmee doorgaan. Zoodoende nu oefent hij zich onwillekeurig om zijn gelaatstrekken zulk een plooi te geven dat het slachtoffer van zijn grap niet, de andere kameraadjes daarentegen wél merken wat er in zijn binnenste omgaat; en dat is juist wat men op het tooneel verlangt van den drogen komiek
1)
Een dergelijke jongen moet, dunkt me, geweest zijn JACQUES die bovenbedoeld emplooi, — waartoe ook behooren de niats en de verwaande knechts en de schijnheilige deftigerds, — een -en- dertig jaren lang heeft vervuld, tot hij tegen het eind van het seizoen 1896197 er genoeg van kreeg en het tooneel heeft verlaten. Oneenigheid met den Raad van Beheer van de Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel, aan welk gezelschap hij destijds was verbonden, over het voorloopig „laten staan" van een deel van zijn tractement 2 ) was daartoe de onmiddellijke aanleiding; maar mede - oorzaak was dat de comédies van SARDOU, de stukken van VAN MAURiK en de blijspelen van DE BOER,
L'ARRONGE, VON MOSER, VON SCHbNTHAN enz. enz. door de steeds hooger en hooger wordende eischen van de critiek in discrediet waren geraakt; immers juist dáárin had hij zijn successen behaald, o.a. in Janus Tulp, als Barend, den barbiers1) Den Franschen term bas comique vertaal ik liever zóó dan door lage of platte komiek. 2) Dit was aan alle artisten voorgesteld; slechts enkelen namen er geen genoegen mede. Later is het achterstallige gedeelte aangezuiverd.
81 bediende, en wel dermate, dat Van Maurik zich het recht voor bij elk van zijn volgende stukken te bepalen welke rol-behild Jacques de Boer spelen moest. Nooit heeft den gevierden komiek de stap berouwd het tooneel te hebben verlaten, en hij is sedert ook nooit meer op de planken geweest behalve ééns, in Februari 1906. Toen was namelijk een dringend verzoek tot hem gericht om v o o r e e n liefdadig doel nog één keer op te treden in zijn glansrol Lubowski, in Dokter Klaus van L'ARRONGE. D i 1 e tt a n t e n zouden de andere rollen vervullen. Spoedig echter zag men over en weer in dat dit niet ging, en daar de voorstelling m o e s t doorgaan, kwamen beroeps -tooneelisten van een paar gezelschappen de liefhebbers vervangen. Het is een succès fou geworden.
Jacques de Boer is 30 Juni 1848 geboren. Hij ziet er echter, ondanks zijn spierwitte haren, uit als iemand van even in de zestig. Hij loopt nog volkomen rechtop, zijn gelaatskleur is frísch, zijn oogen tintelen niet minder dan vroeger en zijn neus houdt, evenals te voren, iedereen en nog iemand schijnbaar voor den gek. Het is een gelaat om nooit te vergeten; en als ik niet bij ondervinding wist dat hij het hem telken male geleverd heeft, zou ik gemeend hebben dat dergelijke sprekende trekken noch door pruik, noch door baard, kortom: door geen grime ter wereld weg te doezelen waren, en dat in de door hem ver typen, qua k o p althans, heel veel overeenkomstigs-tonde m o e s t zijn. Niets nu is minder waar. Ik zou zelfs willen beweren, dat geen twee der door hem gemaakte koppen op elkaar geleken, ook dán niet, wanneer de door hem voorgestelde personen even weinig van elkaar verschilden als twee druppels water. Maar. . . ook dát had weer zijn oorzaak; toen namelijk Jacques de Boer als knaap een beroep moest kiezen, koos hij dat van pruikenmaker'). Lang heeft hij het echter niet bij dat vak uitgehouden. Het tooneelbloed zat hem dwars. Zijn grootmoeder van vaderskant 1 ) Er is me van meer dan één kant verteld, dat hij steeds zijn pruiken zelf maakte.
82
was HENRIëTTE, de volle zuster van den onvergetelijken komiek NATHAN JUDELS; zijn vader, JULES DE BOER, is zoowat vijftig jaar geleden, met anderen samen, directeur van een tooneelgezelschap geweest en, ook in lateren tijd, regisseur. Deze, die altijd door zijn zoon om raad werd gevraagd 1 ) , moedigde diens wensch aan, en zoodoende kreeg Jacques zijn eerste engagement, natuurlijk als komiek, in den herfst van r866 bij het gezelschap onder de directie van B o u w m e e ster, Bamberg £Z DeBoer') te Amsterdam. Immers: 1866 was het beruchte cholera -jaar en de kermissen waren dien zomer door verbod van hooger hand niet doorgegaan, zoodat voor tooneeldirecties het voordeelige „de-kermissen-af- reizen" verviel. Door B o a s J u d e 1 s waren zelfs de contracten met de artisten verbroken, die daarom en partage gingen spelen, slechte zaken maakten ten gevolge van de cholera, maar het toch tot September uithielden. De meesten keerden toen naar Boas £4 Judels terug, maar anderen richtten bovenbedoeld gezelschap op. Daaraan waren nevens Jacques de Boer allerlei jeugdige en zelfs piepjonge talenten verbonden: de vier BOUWMEESTERS, nl. LOUIS en DOORTJE 3 ) , de woelwater FRITS , die een jaar of tien terug op Java is overleden, en LOUISE, later met den musicus LA RONDELLE gehuwd; verder ook CHRISTINE LA RONDELLE, de eerste vrouw van Louis Bouwmeester ') . Dan een oudere generatie, o.a. m e v r o u w LA RONDELLE en L. F. J. ROSENVELDT, de vader van de vier Bouwmeesters. Het gezelschap was eigenlijk een beetje inderhaast opgericht, zonder een vast plan. Eerst zou men te Antwerpen spelen, maar dat liep mis, door de moeilijkheid om de grenzen te passeeren, wegens de cholera. In de Kalverstraat alhier werd daarop de nu sedert jaren verdwenen ') tooneelzaal Diligentia gehuurd. Maar ook dáár wilden na eenige maanden de zaken niet 1) Jacques de Boer is daar nog steeds trotsch op en blijde om. 2) Bouwmeester is de destijds nog niet beroemde LOUIS. — EDUARD Bamberg was het pittige, dwergachtige komiekje met de O-beenen, die in i goo is overleden, bijna 83 ^/z jaar oud. — De Boer was de vader van Jacques.
3) Thans THEO MANN- BOUWMEESTER. 4) Zie over haar (de ie reeks van) mijn Tooncel-herinneringen, uitgegeven te Leiden bij A. W. Sijthoff, blz. i. 5
) NASCHRIFT. Thans (i 9 29) staat er het Corso Cinema.
83 vlotten, en toen besloot men „den boer op te gaan ", m. a. w. de provincies te bereizen. En zoo tobde dan Jacques de Boer met de anderen mee voort, totdat de directie, zoogenaamd voor goed, haar tenten opsloeg te Rotterdam in den Kleinen Schouwburg. Dat duurde evenwel óók maar kort, en tóén engageerden hem achtereenvolgens verschillende directies, o.a. V i c t o r D r i e s s e n s 1 ) , en eindelijk, in het voorjaar van i 872, kwam hij te Rotterdam bij A l b r e g t Y3 Van O 11 e f e n, waar zijn vader regisseur was. Dáár zou hij debuteeren, als Praatman, bode van den Zangersbond, in Het Zangersfeest van VON MOSER. Conscientieus, als immer, kende hij zijn rol als zijn naam, en reeds bij zijn eerste opkomst moest hij een stortvloed van woorden uitbraken, neen maar! Bij het begin daarvan merkt hij dat de op het tooneel zijnde artisten hem aanzien en iets tegen elkaar mompelen 2 ) , maar hij kan hen niet verstaan. Het angstzweet breekt hem uit, maar hij gaat door en zijn claus heeft groot succes. Later heeft hij vernomen wat er aan de hand was: WILLEM VAN ZUYLEN had den anderen op dè mouw gespeld dat hij gewoon was bij elke nieuwe rol te diep in het glaasje te kijken. Verbeeld je: Jacques de Boer, die nooit spiritualia drinkt!
Met de meeste artisten van A 1 b r e g t& Van O l 1 e f e n is hij in 1876 overgegaan naar de toen opgerichte vereeniging Het Nederlandsch Tooneel. Hij is er een -en- twintig jaar gebleven, totdat hij het tooneel heeft vaarwel gezegd. Liever dan een dorre opsomming te geven van alle rollen, waarin hij daar heeft uitgemunt, wil ik twee ervan ietwat uitvoeriger bespreken. In Les Pattes de mouche 3 ) , een blijspel van SARDOU, stelde 1) Deze bespeelde toen den S a l o n d e s V a r i é t é s in de Amstelstraat. met JUDELS als een der eerste acteurs. — Toen later Judels weer op zichzelf begon en een gezelschap vormde, wilde hij Jacques de Boer van Driessens aftroggelen, maar dat lukte niet. 2) Dit placht een aardigheid(? ) te zijn om een collega in de war te brengen. a) Vertoond onder den naam van Het Kattebelletje, dat de spraakmakende gemeente placht te verhaspelen tot Het K a a r t e n b i 1 i e t j e.
84 hij zekeren Thirion voor. Deze, een vreedzame, onder de plak van zijn vrouw staande e n t o m o 1 o o g, wordt door anderen mede ter jacht genoodigd en neemt de uitnoodiging aan; maar in plaats van op wild, maakt hij jacht op insecten, en weer vlak bij huis gekomen vindt hij een half verbrand papier, dat hij gebruikt om een buitgemaakten kever in te bergen, waarna hij het stopt boven in den loop van zijn geweer. Dat half verbrande papier is een restant van zeker compromitteerend briefje, waarnaar het stuk heet en dat steeds van hand tot hand gaat, hetgeen de spannendste verwikkelingen veroorzaakt. Steeds, óók niet op het toonee1, wekt de uit een entomoloog, met den langen stok, waaraan een-rustingva netje is bevestigd om vlinders te vangen, in niet geringe mate den lachlust. Sardou echter maakte zijn Thirion bijna bespottelijk door hem het dragen van een h o o g e n hoed voor te schrijven. Zekeren meneer immers laat hij tegen Thirion zeggen: Mais pour eux i), le Chinois, c'est toi, avec tes favoris en cótelette et ton t u y a u de p o ê 1 e sur la tête, en plein soleil. Jacques de Boer evenwel begreep dat een zoogenaamde „kachelpijp ", naast zijn overige uitrusting als entomoloog, althans in de oogen van Nederlanders, al te bespottelijk zou staan, zelfs wanneer het een d o 11 e k 1 u c h t gold, wat Les Pattes de mouche niet is. Daarom bezigde hij als hoofddeksel een zwart „doppie" met blauw gazen sluier er omheen. Dat stond echt koddig en was geheel in overeenstemming met het koddig, bewegelijk mannetje, dat hij moest voorstellen en ook in de perfectie voorstelde. Volkomen het tegenovergestelde van „bewegelijk" was zijn „stijve" Lubowski in Dokter Klaus, een rol, die niet licht eenig acteur hem zal verbeteren. Lubowski, als huisknecht 2 ) en koetsier in dienst bij Dokter Klaus, is dermate eigenwijs en met zich zelf ingenomen dat hij zich verbeeldt vrijwel de evenknie te zijn van zijn heer. In zijn vrijen tijd heeft hij een boek over geneeskunde bestudeerd, 1) Hij bedoelt de Chineezen. 2) Zie de foto hiertegenover.
JACQUES DE BOER. als Lubowski in „Dokter Klaus".
86 d. w. z. op z ij n manier, zoodat hij in een korten monoloog het heeft over delirium s i x p e n c e, welke woorden door Jacques de Boer op hoogst deftigen en tevens gewichtigen toon worden uitgesproken, zoodat het een onweerstaanbaar komischen indruk teweegbrengt. Kortom: zonder het zelf te bemerken is hij de papegaai geworden van den „dokter", en in dat zelfde monoloogje, meen ik, . uit hij, volkomen op dien zelfden toon, de klacht „de theorie heb ik onder de knie, maar met de praktijk wil het nog niet ". Maar zie: op zeker oogenblik als Dokter Klaus uit is en een vreemde boer 1 ) , die buikpijn heeft, zich bij hem aanmeldt, doet Lubowski, alsof hij de geneesheer is, en laat hem een groot glas medicijn drinken 2 ) , dat een glad verkeerde uitwerking heeft, zoodat Lubowski in doodsangst zit; gelukkig heeft de boer een ijzersterk gestel en komt alles weer terecht. Alles in die rol, zijn armbewegingen, zijn loopen, zijn walsen met het dochtertje van Dokter Klaus, en natuurlijk ook zijn praten, deed Jacques de Boer op zulk een afgemeten wijze en met zulk een onverstoorbare gelaatsuitdrukking, dat het met volle recht meesterlijk mag heeten. In 1897 heeft de vroegere tooneelspeler, die steeds ook voor ruilhandel, voor koopen en weer verkoopen veel heeft gevoeld, een rijwielenzaak opgezet in D'en Haag. Thans leeft hij stil; in Amsterdam. 22 September 1918.
1) Dát rolletje werd sedert het begin der voorstellingen door He t N ede r1 and s c h e Toon e e 1, in den zomer van 1879, alleraardigst gespeeld door Louis K. M. W. PLAS. Deze heeft in den zomer van 1889 om gezondheidsredenen het tooneel vaarwel gezegd, na bijkans twintig jaren lang heel verdienstelijk derde plans- rollen te hebben vervuld; voornamelijk knechts- rollen. Hij had 3o Aug. 1871 gedebuteerd in het Grand-Théátre bij het gezelschap van de V e ree n i g de Toon e e 1 is te n, tijdens de verbouwing van den Stads - schouwburg. In 1 889 heeft hij in de Plantage Middenlaan een soort café -tje of bar geopend. Hij is echter overleden op middelbaren leeftijd. 2) Zie de foto hiertegenover. NASCHRIFT. Wie nog iets meer over Jacques de Boer wil weten, dien verwijs ik naar het artikel (n i e t van m ij ) in het 4e avondblad van het Algemeen Handelsblad, 29 Juni í9z8 verschenen, den avond vóór De Boer's 8oen verjaardag. -
.
JACQUES DE BOER als Lubowski in „Dokter Klaus". LOUIS PLAS als Colmar, een boer
HOOFDSTUK VI. ...................................................................................................................................................
Kort geleden werd in een dagblad — ik weet niet meer welk — door een criticus, in de rubriek „Kunst en letteren ", beweerd dat men eigenlijk nooit vóór de vertooning een tooneelstuk moest lezen, deels omdat daardoor de spanning bij het aanschouwen vermindert, deels ook omdat men zich bij de lezing, zelfs onwillekeurig, een voorstelling maakt van de wijze, waarop de verschillende rollen zouden behooren te worden gespeeld, iets wat zoo vaak faliekant uitkomt. Bedoelde criticus behandelt de zaak evenwel slechts terloops 1 ) en beschouwt haar alleen van zijn standpunt, dus: van het standpunt van iemand die den volgenden morgen of avond, of laten we zeggen: na een paar dagen, z n oordeel moet neerschrijven om de lezers van zijn blad voor te lichten. Gelukkig echter vormen de b e r o e p s-tooneelcritici slechts een zeer klein percentage van de min of meer beschaafde menschheid, en voor ieder, die niet tot dat gilde behoort of zich er gaarne in opgenomen wenschte te zien, zal de beantwoording van de vraag of het verkieslijker is een stuk al dan niet vooraf te lezen afhangen van zijn persoonlijken aanleg of smaak. Immers: behalve op duizenderlei andere manieren kan men de menschen indeelen in bevattelijken en niet -bevattelijken, in voor kunst gevoeligen en niet - gevoeligen, in romantischen 2 en niet -romantischen enz. enz.; en indien nu b.v. ik mij zelf telkens bij een van die rubrieken wilde inlijven en dáárnaar de vraag wikken en wegen, dan zou ik ten slotte merken dat toch nog één indeeling vergeten was, namelijk die der g o e d- en der s 1 e c h t- hoorenden. Kortom: ik, als hardhoorende, was in den tijd, toen ik nog tooneelvoorstellingen placht te bezoeken, sedert minstens vijf)
1) Hij schakelt zelfs, • bewust of onbewust, het vaak voorkomende geval uit, dat men twee of meer malen hetzelfde stuk gaat zien. 2) Onder de romantische menschen rangschik ik ook hen, die reikhalzend verlangen den afloop te kennen van een of andere verwikkeling, dus in casu van een tooneelstuk.
89 en- veertig jaar gewoon, zoo mogelijk, de stukken vooraf te lezen. En berouwd heeft me dat nooit; want, daargelaten dat het mij mogelijk was op die wijze het verloop van het stuk goed te volgen en dus intenser te genieten, of: n i e t te ge 1 ) , heb ik mij gaandeweg eigen gemaakt onder het nauw--niet lettend lezen mij een opvatting te vormen van de rollen, of althans van de hoofdrollen. Dat ik daarbij dikwijls misgetast heb, spreekt vanzelf, en als geniale artisten mij door hun spel overtuigden dat mijn opvatting niet de juiste was, placht ik me steeds daarover te verblijden, wijl ik van nature wat men noemt goedleersch ben. Langzamerhand intusschen had ik me daarin zoozeer geoefend, dat ik vooraf zoo goed als zeker wist op welke wijs, let wel! ik zeg niet geniale, maar talentvolle en tevens conscientieuze tooneelisten, ten minste als ik die meermalen had zien optreden, hun rol, zelfs tot in onderdeelen, zouden zeggen en spelen. En zoo is dan lange jaren een van mijn meest betrouwbare proefkonijntjes op dat punt geweest de 12 Mei 1916 overleden acteur CORNELIS CHRISTIAAN VAN SCHOONHOVEN. Het is dus nog niet eens twee en een half jaar geleden 2 ) dat deze bekwame tooneelspeler van ons is heengegaan, heengegaan zonder althans bij de groote massa iets anders achter te laten dan de heugenis aan zijn Gysbreght; immers: hij is ongehuwd gebleven, zoodat er geen kans bestaat dat ooit nazaten van hem de planken betreden en door hun naam dien van hém uit de vergetelheid terugroepen, terwijl de andere talrijke rollen, die hij heeft vervuld en zelfs gecreëerd, nooit een dermate machtigen indruk maakten, dat zij als lichtende sterren den dichten mist konden doorboren, waarmede de gruwelijke gebeurtenissen der laatste vier, vijf jaren de hersenen van de meeste menschen heeft omsluierd. Ofschoon ik er ten volle van overtuigd ben, dat Van Schoon1) Ik deel mij zelf namelijk in bij de niet -romantischen en, het zij met alle bescheidenheid gezegd: bij de voor kunst gevoeligen. 2) NASCHRIFT. Men zij (vooral hier en io regels verder) erop bedacht, dat dit hoofdstuk in 1918 is geschreven.
90
hoven's naam er niet onsterfelijk door worden zal, wil ik toch in mijn Tooneel- herinneringen een en ander omtrent hem mee dat, naar ik hoop, het vermelden waard is, ook al is bij-deln, zijn beide jubilea, in 1910 en 1915, en ter gelegenheid van zijn overlijden min of meer uitvoerig in dagbladen en tijdschriften over hem geschreven. Den 1 Zen October 1 847 ') geboren uit een ouderwetsche, katholieke familie, die, vreemd genoeg, van het „tooneel" een afkeer had, zou Van Schoonhoven het nooit in zijn hoofd hebben gekregen zijn geluk te beproeven op de planken, wanneer niet het lot had gewild dat hij als jong ventje, bediende was geworden op het effectenkantoor van mr. J. H. BURLAGE. Deze was niet alleen makelaar in effecten, maar ook, tant soit peu, letterkundige, verkeerde veel eensdeels in tooneelkringen, anderdeels aan het hof, en werd zoodoende in t o on e e 1 -zaken de vertrouwde raadsman van Z. M. Willem III, die, zooals bekend is, zich steeds zeer voor het tooneel interesseerde. En zoo is het gekomen dat de heer Burlage, die vroeger al menig tooneelstuk had vertaahl, zij het dan ook op niet juist schitterende manier, er ook zelf een schreef: Onthoudt uw dag!, dat dienen moest tot opluistering van de feesten ter ge legenheid der onthulling van het thans geslechte monument 2 op den Dam. Het stuk werd gegeven onder de directie van Roobol, Tjasink £4 Peters, in den Stads s c h o u w b u r g, op den avond vóór de onthulling, dus: )
27 Augustus
18 56 3 )
Bij die directie nu is onze Van Schoonhoven het eerst als tooneelspeler opgetreden, onder den schuilnaam VAN HOVEN. Hij had namelijk de bezwaren van zijn ouders weten te overwinnen, doordat de heer Burlage, zijn patroon, hem had verzekerd dat hij alles voor het tooneel vóór had: zijn ferme manier van verzen - zeggen, zijn bijkans reusachtige en toch 1) In den ten druk van Onze tooneelspelers wordt verkeerdelijk als zijn geboortejaar 1851 opgegeven. 2) In den volksmond bekend als Naatje. 3 ) Een tweede voorstelling had plaats in April i 857 tijdens 's konings bezoek aan de hoofdstad. Z. M. was er zeer mede ingenomen.
91 slanke, rijzige gestalte, zijn nobele gelaatstrekken 1 zijn mooie bas-stem en, lest best, zijn vurigen ijver en goed geheugen. Wat zijn lichamelijke voordeelen betreft, was niet elkeen het met den heer Burlage eens; immers er zijn menschen geweest, die Van Schoonhoven als tooneelspeler niet konden uitstaan, enkel en alleen omdat hij zoo „lang" was, een oordeel, dat niet pleit voor het aesthetische onderscheidingsvermogen van die menschen. Want: als een flink uit de kluiten gewassen acteur maar zorgt dat zijn bewegingen niet hoekig zijn, — en eigenlijk moet e 1 k e tooneel-artiest daartegen waken, — zal zijn lengte hem geen kwaad doen; behoudens dan: dat hij natuurlijk niet voor e 1 k e soort rollen te gebruiken is. Van Schoonhoven echter heeft nooit het gulden axioma gekend dat, wil men niet stijf doen en nog veel minder harkachtig, men geen spier aan zijn lichaam mag, v o e 1 e n. Algemeen bekend is trouwens dat axioma niet; althans niet in ons land. Ik heb namelijk een zoogenaamd volleerde, reeds zelve leerlingen hebbende balletdanseres ontmoet, die er geheel onkundig van bleek; ze heeft me verklaard dat ze van haar onderwijzeres — ook een Hollandsche — nooit van dat axioma had gehoord; zoodat we tot de conclusie zijn gekomen dat ook haar onderwijzeres het niet kende, ofschoon die indertijd les had gehad van een in ons land bizonder gevierde buitenlandsche ) ,
ballerina. Intusschen: niemand, ook niet de man, die, als hartstochtelijk vereerder van Van Schoonhoven, gewoon was hem, als Gysbreght, telken jare op I Januari een krans te schenken, zal beweren dat deze acteur, hoe verdienstelijk ook, wat men noemt sierlik was in zijn bewegingen en gebaren. Vooral kwam dat gemis uit, wanneer hij in een salon -stuk optrad; dan waren met name zijn gebaren en houdingen wat men noemt stereotiep geworden, dus: steeds eender en zelfs af en toe lachverwekkend. Ik wil er even een beschrijven: den rechterbovenarm hield hij vaak stijf tegen zijn lichaam aangedrukt; de onderarm vormde met den bovenarm een hoek van circa 90 graden; en de hand, een hoek van 45 graden makend met den onderarm, werd, met uitgestrekten wijsvinger, ver1)
Alleen de neus was onregelmatig; maar dat euvel kon best worden weg -
geschminkt.
Tooneel- herinneringen III 7
92 manend heen en weer bewogen. Onsierlijker kan het bijkans niet. Daarentegen verstond hij zeer goed de kunst van zich een mooie, bij de rol passende pruik te kiezen en van zich te schminken; kortom: van zich een indrukwekkenden kop te maken. Een betrekkelijk jonge dame heeft mij meermalen verzekerd dat ze van hem éprise was geworden, vooral als Jago in SHAKESPEARE'S Othello, en als Serge Panine, in den gelijk -draak van G. OHNET. -namigeslo Schrijvend over dit laatste stuk, dat in den zomer van 1882 voor het eerst in onze taal vertoond werd: het slot ervan is op zekeren avond geheel anders gegeven dan op alle andere. Het is de moeite waard dat even te vertellen. Serge Panine, een panier percé en tevens een adonis, heeft, om den bruidschat, de dochter getrouwd van een zeer vermogende bakkerin, heeft de vrouw van een quasi- vriend verleid, en bovendien heeft hij ongelukkig gespeculeerd en malversaties gepleegd. De politie zit hem op de hielen. Zijn van alles op de hoogte gekomen schoonmoeder waarschuwt hem en eischt dat hij zelfmoord zal plegen met een toevallig daar liggend geladen pistool.. Serge lacht haar in het gezicht uit en wil door de naaste kamer de politie ontsnappen; maar de bakkerin grijpt de revolver, schiet hem dood en werpt hem het wapen na; en de daarop binnengetreden commissaris van politie denkt natuurlijk aan zelfmoord. Voor de bakkerin placht mevr. KLEINE -GARTMAN te spelen, die altijd doodelíjk bang was, als zij een pistool moest afschieten. Dus werd steeds bij die slot-scène een mannetje achter de schermen geplaatst, die, in geval door haar vrees de revolver ketste, een pistool moest afschieten. Avond aan avond was alles moet doen om de situatie te redden, de niet afgeschoten revolver Mevr. Kleine stampt op den grond, om het mannetje te waarschuwen; maar het mannetje heeft zijn post verlaten. Van Schoonhoven kan onmogelijk langer blijven, en gaat in de naaste kamer. Mevr. Kleine roept: „Maar is er dan niemand om mij, arme vrouw, te helpen!" en werpt, niet wetend wat ze moet doen om de situatie te redden, de niet afgeschoten revolver óók in die naaste kamer. Het tooneel staat. De onzichtbaar geworden Van Schoonhoven raapt het pistool op, wil zien
93 wat eraan schort, trekt de haan over, en, waarachtig, het schot gaat af. — „Goddank, hij heeft zich zelf gedood ", juicht mevr. Kleine. En de commissaris treedt binnen. De situatie was dus gered, louter bij toeval: maar de toeschouwers hadden een heel ander slot gezien.
Om nu op Van Schoonhoven's acteurs - loopbaan terug te komen.
Lang opgetreden onder den naam Van Hoven is hij niet en slechts in drie kleine rollen 1 ) . Toen hadden zijn ouders er reeds genoeg van 2 ) en moest hij terug naar zijn kantoor. Maar ongeveer vier jaren na zijn meerderjarigheid, dus in 1874, werd den gehoorzamen zoon de drang naar het tooneel te sterk en engageerde hij zich bij het Rotterdamsche. gezelschap van A l b r e g t £d Van O l l e f e n, waar hij als Judaël de Medicis in Lazaro de veehoeder debuteerde. Hij had namelijk vooraf een proef van zijn bekwaamheid moeten afleggen bij J. EDUARD DE VRIES, stiefvader van mevr. ALBREGT-ENGELMAN 3 ) , den voormaligen schouwburg - directeur, destijds directeur van het Paleis voor V o l k s v l íj t, en die decreteerde dat hij de aangewezen man was voor marqué. Of De Vries destijds goed gezien heeft? Ik waag het te betwijfelen. Want wel is hij in 1879 drie jaren na de oprichting der vereeniging Het Nederlandsch Tooneel, waarbij hij met de meeste leden van het gezelschap van A 1 b r e g t Van O 11 e f e n was ingelijfd, de opvolger van L. J. VELTMAN geworden, toen die zich met anderen van Het Nederlandsch Tooneel had afgescheiden, en heeft hij ook zijn lievelingsrol, den Gysbreght, volkomen volgens diens traditie gespeeld, maar, zooals ik in het begin van dit hoofdstuk heb gezegd: Van Schoonhoven was een van mijn meest betrouwbare proefkonijntjes, behalve, — en dáár wilde ik nu op neerkomen, — als hij een enkelen keer een k o m i s c h e rol had te vervullen; Don Quichot b ij voorbee l d (in 1) Men kan deze, met de bizonderheden daaraan verbonden, door J. H. RóSSING opgenoemd vinden in Het Nieuws van den Dag van 28 Dec. sgog. 2) Waarschijnlijk in hun geloof gekrenkt door den inhoud van het laatste stuk. 3 ) De Vries was de tweede man van MIMI BIA; haar eerste man was REINIER ENGELMAN.
94 het gelijknamig blijspel van LANGENDIJK) en bovenal zijn bijna niet te overtreffen Malvolio (in Driekorlingenavond van SHAKESPEARE) waren, wat men noemt: creaties; daarin toonde hij ten volle zijn lenigheid, en bewees hij ook dat hij de voor een komiek onontbeerlijke fantasie bezat. Neen, Van Schoonhoven had als komiek zeker veel meer lauweren behaald dan als marqué; de karakter - rollen had hij toch evengoed kunnen vervullen. Maar hij had nu eenmaal een voorliefde voor het romantische, en voor het b r e e d e spel, en dus, en dus, en dus .. . Den i en Januari 19 10 heeft hij voor het eerst gejubeld; het was tóén 30 jaar geleden dat hij de rol van Gysbreght was begonnen te spelen. Hij heeft die bij bijkans ') alle vertooningen vervuld, alle jaren, behalve in 1891 en 1892, toen de Stads - schouwburg door brand was vernield 2 ) en de Gysbreght niet werd vertoond. Tot aan zijn overlijden is Van Schoonhoven de vereeniging Het Nederlandsch Tooneel getrouw gebleven; want wel had hij tegen einde Mei 19 I 6 zijn ontslag genomen om in een R.-K. gesticht te Heemstede rustig zijn laatste dagen te slijten, maar voordat die welverdiende rust hier op aarde kwam, rukte de dood hem weg. Zijn laatste rol is geweest de titelrol in De pastoor van Neuvillette, oorspronkelijk drama van D. H. SCHEFFER. Daarin en had hij zijn veertig-jarig jubileum gevierd, in Mei 1915, hij heeft die gespeeld met al de plechtige zalving, waartoe alleen een innig vroom katholiek, als hij, in staat is. Den 8en Mei van het volgende jaar trad hij te Assen op in die zelfde rol, uit plichtbesef, want zijn lichaam was ziek. Vier dagen daarna is hij overleden. Goed, trouwhartig, wars van alle vleierij en kuiperij, vol plichtgevoel en eenvoudig was 's mans karakter. — Volgens zijn wensch was bij zijn begrafenis alle praal vermeden: geen bloemen waren er, geen omfloerste lantarens voor den schouwburg, en bij het graf werd niet gesproken. Dat teekent? 7 N ovember 19 18. 1) Slechts hoogst enkele malen werd hij door KO 2) In den nacht van ig op 20 Februari i8go.
VAN DIJK
vervangen.
....................................................................................................
HOOFDSTUK VII.
Omstreeks 187o, dus: zoowat een halve eeuw geleden, bestonden de huizen van het Frederiksplein bij het Westeinde nog niet. Het destijds onbebouwde terrein behoorde 1) aan de „Nederlandsche Bouw - Maatschappij ", evenals het door dr. S. SARPHATI gestichte Paleis voor V olksvlijt 2 ). Zekeren herfst of winter — het juiste jaar weet ik niet meer — vrenschte een circus- directeur, LOISSET genaamd, zijn tent op te slaan op dat terrein, en vervoegde zich om een gedeelte ervan te huren tot den toenmaligen directeur - secretaris van bovengenoemde maatschappij, nu wijlen mijn oom, die zijn verzoek gaarne inwilligde. Uit dankbaarheid bood Loisset hem een toegangsbewijs tot alle voorstellingen aan, voor vier personen, n i e t o p n a a m. En zoo is het geschied, dat ik in het begin van mijn studenten-tijd daar vaak ben heengegaan; immers: al had ik nu juist geen bizondere voorliefde voor een paardenspel, mijn jongenshart voelde zich zeer aangetrokken door de twee dochters 3 ) van Loisset, mooie meisjes en be-
vallige écuyères. Een van de glansnummers bij de voorstellingen in dien circus was het volgende: van een in vollen galop rennend paard sprong diens overeindstaande berijder op een betrekkelijk zeer smal, vast plankier en bleef onmiddellijk staan. Die koene ruiter, die zijn sprong nooit miste, droeg den naam van TOURNIAIRE. Toen ter tijd dacht ik dat dat een „nom de guerre" was, aan 1) Ook nu nog behooren althans vele huizen van het Frederiksplein en van het Westeinde aan die bouw - maatschappij. 2) NASCHRIFT. Dat dit gebouw in den nacht van 17 op t8 April 1929 door brand onherroepelijk is vernield, behoef ik eigenlijk niet te vermelden. 3 ) EMILIE en CLOTILDE geheeten. — Emilie is 17 April 1882 overleden. 25 jaar oud, ten gevolge van een trap van haai hengst, in liet Cirque d'Eté te Parijs. — Clotilde is getrouwd(? ) met een lid uit het vorstelijk geslacht REUSS: maar ik zou niet kunnen zeggen of het een vorst was uit de oude te of uit de jongere linie.
96
zijn vak ontleend; maar neen: een bloedverwant en naamgenoot van dien waaghalzigen voltigeur was heel kort te voren zijn loopbaan als a c t e u r begonnen. Ik bedoel natuurlijk den indertijd zoo geliefden salon- komiek, wiens uitheemsch klinkende naam voluit luidt ERNEST JEAN JOSEPH BACHIGA-
LOUPI TOURNIAIRE. Deze LOEPI — zoo noemden ze hem steeds aan het tooneel — is gesproten uit een geslacht van vermaarde schoolrijders en - rijdsters. Zijn grootvader JACQUES was indertijd directeur van het Keizerlijk Circus en zelfs eere- stalmeester van Nicolaas I, tsaar van Rusland. En toen Loepi 14 Augustus 185o werd geboren, was zijn vader, ERNEST, sedert een jaar directeur van een rijschool te Dordrecht. Ook de moeder en althans één der grootmoeders waren gevierde écuyères. Geen wonder dat de spruit van dergelijke voorouders zich aan een zittend leven niet kon wennen. In hun vak zag hij geen heil en dus koos hij, na alles en nog wat te hebben geprobeerd en ook in dilettanten - gezelschappen te hebben meegedaan, op zestienjarigen leeftijd de planken als het terrein van zijn toekomstige werkzaamheid 1 Als piepjong beginneling kreeg hij natuurlijk te Rotterdam niet veel te doen, noch bij het gezelschap van zekeren L o u i s H a r t 1 o o p e r, bij wien hij puur uit enthusiasme meewerkte, noch bij dat van Bouwmeester, Bamberg f' D e B o e r, waar hij 5 September 1867 zijn eerste engagement sloot, en ook niet in Den daag bij het gezelschap van J. C. V a 1 o i s; maar dáár steunden hem ROSIER FAASSEN en DERK HASPELS door hun waardevolle raadgevingen, zoodat hij in September 1871 te Amsterdam bij Ti a sink geëngageerd werd, in den Stads - schouwburg, en er dadelijk meer op den voorgrond trad. Hoogstwaarschijnlijk heb ik 'hem daar wel zien spelen, en eveneens in de volgende drie seizoenen, toen hij met het gezelschap van den Stads - schouwburg, die verbouwd werd, in het Grand -Thé á t r e van A. van Lier optrad, onder de directie Stumpff U Veltman. ) .
1 ) Zijn jongensjaren zijn uitvoerig beschreven in het tijdschrift Het Tooneel 22n jrg., blz. 77, 78, door K. W. VAN RIJNSWAERDE (schuilnaam van FRANS MYNSSEN) .
97 Stellig echter weet ik, — want ongeveer sedert dien tijd ben ik begonnen de programma's der door mij bijgewoonde tooneelvoorstellingen te bewaren, — dat ik hem in het seizoen 1875/6 op dat zelfde tooneel in twee heel verschillende stukken heb gezien, als ze jeune premier, en wel: in het nog dikwijls vertoond wordende melodrama De bloemenverkoopster van Parijs 1) en in Moeder en zoon, een nu lang vergeten zoogenaamd „burgerlijk tooneelspel", door CHARLOTTE BIRCHPFEIFFER getrokken uit een roman van FREDERIKA BREIER. Mooi heb ik het toen door hem gepresteerde niet gevonden. Zijn allesbehalve mild geluid leende zich m. i. niet voor jeune rollen en het verwonderde mij dan ook zeer, niet dat-premi hij in 1876 werd geëngageerd door de vereeniging H e t Nederlandsch Tooneel, maar wel dat hem het emplooi werd toegewezen van jonge minnaar, zij het dan ook met de toevoeging van: „z o o nood í g, jonge kom ie k". Gaandeweg echter zag de Raad van Beheer van H. N. T. 2 ) zijn dwaling in: nadat L. B. J. MOOR zich in 1879 had afgescheiden en JAN C. DE Vos in 1882 naar de Rotterdamsche afdeeling van H. N. T. was overgeplaatst, kwam naast J. DE JONG als jeune premier eerst de jong gestorven H. SPOORMANS en daarna C. PH. J. CLOVS 3 ) ; de pogingen echter in dit emplooi door Tourniaire aangewend, vooral in 1883, mislukten 4 ) . Deze tegenspoed deed nochtans geen afbreuk aan zijn populariteit, evenmin als men het hem tot grief rekende dat „verzen zeggen" allerminst zijn fort was; want die populariteit berustte op een stevigen grondslag: hij had namelijk aller harten ge zijn meesterlijke uitbeelding van galante abbé's,-stolendr van min of meer onschadelijke fat les uit den adellijken, uit den militairen en uit den burger-stand, en — vreemd genoeg, wijl 1) Zie over dat stuk hoofdst. IV, blz. 72, 73. 2) Zóó duid ik nu gemakshalve de Koninklijke Vereeniging „Het Nederlandsch Tooneel" aan. 3) Deze conscientieuze, maar allerminst artistieke tooneelspeler is 8 Aug. 19 t overleden; zijn geboorte -datum is t Aug. t851, niet 1854, zooals hij met opzet placht te beweren en te lezen staat in Onze Tooneelspelers, te druk (in 5899 bij Nijgh £S Van Ditmar verschenen). Ik heb het laten informeeren bij den B. S. te Utrecht, zijn geboorteplaats. 4) Inzonderheid in Het stiefkind, onder welken naam to Februari van dat jaar de eerste vertooning plaats had van de vertaling van Jack, een tooneelspel doc r A. DAUDET, uit zijn gelijknamigen roman getrokken, met H. LAFONTAINE als ,
medewerker.
98
die met de vorige soort een zoo scherp contrast vormen, — óók van joviale karakters, wars van alle onnatuur, berekening en kuiperij. Moet ik ter opfrissching van het geheugen mijner lezers soms eenige voorbeelden geven? Nu, dan denk ik vooral, wat de eerste soort betreft, om den abbé De Chazeuil (in Adrienne Lecouvreur) , in zake de tweede, om den burggraaf Amoury d'Eblancourt (in Dames en Heeren uit Pont-Arty), luitenant Van Rheden (in Inkwartiering) en Leopold (in De Fourchambault's) , en, wat de laatste soort aangaat, om Jonathan (in Amerikaansch of niet) en Paul Raymond, den pas getrouwden sous-préfet (in Een wereld, waarin men zich verveelt).
Het valt niet te ontkennen: als Tourniaire een fatje moest voorstellen, kwam geregeld het spreken met falset-stem voor den dag, maar die truc of tic, hoe men het noemen wil, werd op zoo komische wijze door hem aangewend, dat hij steeds succes had, zij het dan ook een goedkoop succes; maar tot zijn verontschuldiging voeg ik er dadelijk bij, dat al die heertjes tamelijk wel naar één patroon waren geknipt. — Nochtans: een g r o o t voordeel woog tegen dat kleine euvel op: het zich sierlijk en los bewegen en zijn kwieke gang over het tooneel. Heeft derhalve Tourniaire in bovengenoemde soorten van rollen bizonder uitgemunt, dus: in het emplooi van den zoogenaamden salon- komiek, hij placht even goed te voldoen in rollen van wel na-verwanten, maar toch meer ernstigen, ietwat valschen aard; zijn hertog De Bligny bij voorbeeld (in De Industriëel van Pont-Avesnes) en zijn Fernand de Thauzette (in Dénise) zullen niet licht uit mijn geheugen gaan. Uitstekend moet ook zijn geweest zijn ,,Verloopen Baron" in Nachtasyl van GORKI. Het laatst heb ik hem zien spelen 26 Mei 1901 in Vrienden van ons als den bulderbast Abdallah. Die vermakelijke rol ging hem, zooals eigenlijk vanzelf spreekt, best af; maar het aardige van dien avond was dat zijn jongste zoon OSCAR 1 ) toen óók optrad, nl. als het quasi- onschuldige rijkemans-zoontie Raphael Marécat, welk rolletje door SARDOU, oorspronkelijk 1 ) Zóó genoemd naar OSCAR CARRé, den laatsten circus- directeur van het geslacht Carré.
I wx
xÁ
z
o° ai d yÓ
w
z°
HX do
I00
voor een actrice en travesti was bestemd, en ook werkelijk door LéONIE LEBLANC is gecreëerd in het T h é á t r e d u V a ud e v i 1 le, den I oen November 18 6 I . — Ik heb den jeugdigen Oscar toen erg grappig gevonden. Dat deze tegenwoordig verbonden is aan de N. V. H e t T o o n e e 1 weet iedereen 1), en eveneens dat ook Jo of JOPIE, een van diens twee zusters, verscheiden jaren bij verschillende gezelschappen is geëngageerd geweest en — bon sang ne peut mentir — bij de kunstenaars - feesten in het S t a d i o n aller bewondering placht te wekken als stoute écuyère. Na een tournée naar Indië is zij in 1917 met den hr. M. L. MESKER in het huwelijk getreden en heeft ze het tooneel vaarwel gezegd. Maar nu weder over den vader. Deze is van de oprichting af, in 1876, totdat hij niet meer tot spelen in staat was, bij H. N. T. gebleven. Om zoo te zeggen altijd was hij — in zijn voor hem g es c h i k t e rollen — opgeruimd en altijd jeugdig; alt ijd werd te gelijk met zijn opkomst, althans in b 1 ij s p e 1 e n, de vreugde op het tooneel verhoogd en verstond hij de kunst om zich heen een atmosfeer te scheppen van jolijt. Wie niet beter wist, moet gemeend hebben dat zijn binnenste een onuitputtelijke mijn was van genoeglijke zelfvoldoening. Hoe geheel anders is de werkelijkheid geweest! Jarenlang was hij zenuwlijder en is het, helaas, nog 2 ) . Als oorzaak daarvan vermeldt zijn biografie in Onze Tooneelspelers 3 „ opgekropt leedgevoel wegens familieomstandigheden"; dat boekje is evenwel niet onvoorwaardelijk te vertrouwen en juist in het bizonder niet in zin biografie, want daar staat uitdrukkelijk in dat hij „van I z April 1 885 tot Jan. 1891" niet heeft kunnen spelen, terwijl mijn programma's uitwijzen dat hij in den zomer van 1888 alweer zoogenaamd genezen was en minstens van Juni tot October van )
1) NASCHRIFT. Thans evenwel (anno 1929) in Oscar Tourniaire een hoogst verdienstelijk lid van het gezelschap Nieuw Neder 1 a n d s c h Toon e e 1. 2) Zie evenwel het Naschrift op blz. 502. 3 ) Zie noot 3 op blz. 97.
IOI
dat jaar in allerlei nieuwe rollen is opgetreden, die ik zelf van hem gezien heb. FRANCOIS PAUWELS t ) vertelt in het „Dramatisch Jaarboek voor I 9 10" 2 ) , dat Tourniaire indertijd veel leed heeft doorgemaakt o.a. door het sterven van een kind en het levend verbranden eener zuster, maar schrijft m. i. z e e r t e r e c h t het ontstaan van zijn zenuwlijden toe aan zijn steeds verergerende hardhoorendheid, die ten slotte is overgegaan in bijna volslagen doofheid. Zoo iemand, dan weet ik erover mee te praten hoe martelend voor de zenuwen die kwaal is, die alleen dán tot stilstand komt, als men eindelijk n i e t s meer kan hooren. En b o v e n a l is zij martelend, wanneer men een vak heeft, waarbij „g o e d hooren" een voorname rol speelt. Tourniaire was dus, daar hij niet op den souffleur kon steunen, wel verplicht het onmogelijke van zijn zenuwen te vergen door van een stuk niet alleen zijn eigen rol allergrondigst van buiten te leeren en de zoogenaamde „wachten ", maar a 11 e tooneelen, waarin hij zelf optreedt, in hun geheel. Voeg daarbij nu nog de telkens terugkeerende vrees van misschien te blijven steken, en ten slotte den ontzettenden, pijnigenden angst van n i e t m e e r te zullen d e u g e n voor z'n vak, met andere woorden: van niet meer z'n brood te zullen kunnen verdienen, dan geloof ik het voor een ieder te hebben duidelijk gemaakt, dat Tourniaire's zenuwen hem eindelijk wel moesten begeven. Nadat hij dan ook meermalen in een zenuwlijdersgesticht opgenomen en als (zoogenaamd) hersteld ontslagen was, werd 6 Februari 19o8 door hem zijn 4o -jarig jubileum gevierd; dat is te zeggen: 5 September 1907 was de eigenlijke datum, waarop hij veertig jaren te voren zijn eerste engagement had afgesloten, maar door toevallige omstandigheden had het niet toen kunnen worden herdacht. Hij koos daarvoor, althans te 1) De begaafde dichter en advocaat, zoon van DéSIRé PAUWELS, den gevierden ténor- zanger uit de eerste periode der N e d e r 1 a n d s c h e 0 p e r a, en van wijlen SOPHIE VAN BIENE, de talentvolle actrice (zie hoofdstuk XV van de 2e reeks). 2) Uitgegeven door de Losco.
102
Amsterdam, dezelfde rol uit, die hij bij zijn 25 -jarig jubileum op 8 Maart 1893 had vervuld, namelijk die van Van Rheden tot Rhedenshuysen, den onweerstaanbaren luitenant van de artillerie, in Inkwartiering, het ontelbare malen vertoonde blijspel van VON MOSER en VON SCHdNTHAN. Op raad van zijn geneesheeren zag hij af van na de voorstelling receptie te houden, en op den avond zelf ging alles naar wensch. Een commissie van niet minder dan 27 personen had zich gevormd en hem werd als voornaamste huldeblijk aangeboden dat mevr. THéRèSE VAN DUYL-SCHWARTZE zijn portret zou schilderen, bestemd om in den Stads - schouwburg te worden geplaatst. Kort na dien avond echter werd Tourniaire's gezondheid weder dermate geschokt, dat hij in een verpleging moest worden opgenomen en mevr. Van Duyl-Schwartze haar werk meerma l en moest staken. In Juli 5909 werd het eindelijk voltooid en natuurlijk zonder eenige feestelijkheid in de bekende portretten - galerij van den Stads - schouwburg opgehangen. Daar kan men het dan ook vinden naast dat van wijlen mevr. PAUWELS-VAN BIENE, zijn kunstzuster, eveneens door mevr. Van Duyl-Schwartze geschilderd. Nog ettelijke malen is Tourniaire daarna opgetreden, maar in September van dat zelfde jaar bevatten de kranten het volgende bericht: In verband met Tourniaire's wankele gezondheid heeft de Raad van Beheer van de Kon. Ver, hem op de meest eervolle wijze ontslag verleend, met dankbetuiging voor de bewezen diensten en hem een mooi pensioen toegekend, levenslang. 19 December 1918.
NASCHRIFT. ..Jarenlang was hij zenuwlijder en hij is het, helaas, nog'' schreef ik op blz. ioo. Nog ruim twee jaren daarna heeft Tourniaire zijn beklagenswaardig bestaan voortgesleept; den laatsten tijd in het gesticht Willem Arentszhoeve te Den Doldec, daarvóór in het gesticht Coudewater te Rosmalen. Eindelijk heeft hij, den i8en April í9z1, rust gevonden in het graf. De vier kinderen, die hij heeft nr.gelaten, hebben, hoe bedroefd ook, ongetwijfeld in het besef dat zijn lijden niet nog langer heeft moeten duren, troost gevonden.
......................................................................................................
HOOFDSTUK VIII.
Toen ik, buiten deze „Tooneel- herinneringen" om, eenige woorden wijdde aan de nagedachtenis van MARIA JOHANNA KLEINE -GARTMAN, die in het Algemeen Handelsblad zijn geplaatst op den ochtend van 31 December 1918, den datum waarop zij een eeuw te voren het levenslicht had gezien 1 ) , heb ik mij, zooals vanzelf spreekt, niet kunnen verdiepen in mijn persoonlijke herinneringen aan haar. Ik wensch dit ook thans niet te doen; dat is te zeggen: ik heb allerminst het plan hier een min of meer uitvoerige bespreking te geven van de tallooze malen dat ik haar heb zien spelen, of, wat vrijwel op hetzelfde neerkomt: van de tallooze malen dat zij mij door haar spel heeft weten te pakken. Waar toch zou het einde zijn? — Wel echter wensch ik uiteen te zetten welke de indruk is geweest, dien zij op mij heeft gemaakt als m e n s c h, nadat ik persoonlijk met haar in aanraking was gekomen. Dit is niet reeds in 1879 geschied, hoewel ik me dat in mijn waanwijze onnoozelheid had voorgesteld. Immers: destijds had de lust mij bekropen voor het tooneel te schrijven, en wat meer zegt: bij de Vereeniging Het Ne derlandsch Toon e e 1 was door mij een stuk ter beoordeeling ingezonden, getiteld Drie dagen op Heuvelsum; daarvan was de hoofdrol„ een blinde dame, bestemd voor háár en geschreven met het oog op haar bizondere qualiteiten. Nu is het op die wijze schrijven van een tooneelwerk natuurlijk afkeurenswaard; het strijdt tegen den gulden regel fart pour fart; maar het is een fout, waaraan zelfs de grootste Fransche tooneelschrijvers zich schuldig plegen te maken en die dus mij, den beginner van toen, niet kan worden kwalijk genomen. Genoemd tooneelspel is — wat ik, achteraf beschouwd, heel 1 ) Die .,eenige woorden" laat ik op blz. io8 —i hangsel.
12
volgen bij wijze van Aan-
104
gelukkig vind — nooit vertoond; maar het gevolg ervan was dat onze kennismaking verschoven is tot het begin van 1882. In dat jaar toch, werd den i Ben Februari bij H e t N e d e r1 a n d s c h T o o n e e 1 de première gegeven van De schuld, een nu lang vergeten tooneelspel van JAN C. DE Vos (SENIOR, zooals trouwens vanzelf spreekt) en mij. Mevrouw Kleine heeft er de hoofdrol in vervuld; tijdens de repetities heb ik haar slagvaardigheid, meer dan ik zeggen kan, leeren bewonderen, en, al hebben ook de andere vertooners gegeven wat hun mogelijk was, zij in het bizonder heeft door haar machtig talent gemaakt dat ons stuk ten minste e e n i g succes heeft gehad. Zóó is het dus gekomen, dat ik het onschatbare voorrecht heb genoten haar als persoon te leeren kennen en dat zij mij haar vriendschap heeft waardig gekeurd.
Met haar man, den op 6 December 1883 gestorven musicus LEONARD A. KLEINE, en beider in 1863 overleden diep betreurde eenige dochter 1 ) heeft, zij lange jaren gewoond in de Nieuwe Looiersdwarsstraat 2 ) no. 12, d. w. z. in het perceel, waar vóór haar de tooneelspelersfamilie MAJOFSKI gehuisvest was. Meer dan eens heb ik haar daar opgezocht; en met opzet niét als er ook andere bezoekers te wachten waren; immers: tot dusverre had ik haar enkel ontmoet in het bijzijn van anderen, voornamelijk van haar mede -artisten, en, zonder ook maar de minste vooringenomenheid mijnerzijds tegen den tooneelspelersstand, — eer het tegendeel is waar, — beweer ik dat als een paal boven water dit staat: wanneer acteurs en actrices bijeen zijn, ook buiten den schouwburg, is er ontzettend veel kans dat zij komedie spelen. Zelfs de meest oprechte doet mede. Ik werd altijd in de zoogenaamde „mooie" kamer ontvangen. Wat was die geheel overeenkomstig haar lijfspreuk gemeubeld en ingericht! 1) Deze heette, naar haar moeder, MARIA JOHANNA en was in 1837 geboren. 2) Deze dwarsstraat vormt de verbinding tusschen de Noorderstraat en de N i e u w e Looiersstraat, die beide evenwijdig loopen met en gelegen zijn ten zuiden van de Prinsengracht tusschen de Reguliers- en de Vijzelgracht. Men verwarre deze straten niet met de 0 u d e Looiersstraat en de daarbij behoorende ie en 2e Looiersdwarsstraat, die bij de Looiers g r a c h t zijn gelegen.
105
„Wees, bij al wat je doet, digne!" placht ze haar leerlingen in te prenten. — Nu, die kamer had ook een air digne; men kon dadelijk merken dat de bewoonster noch koket was, noch frivool, noch gemakzuchtig; alles was even streng en deftig; maar te gelijker tijd was het er zeer gezellig, zij het dan ook, dat, zelfs voor een kleine veertig jaren terug, de inrichting eenigszins ouderwetsch was. Hinderen deed dat evenwel allerminst. Het betrekkelijk zeer lage huis — twee niet hooge verdiepingen boven een wél hoogen kelder, met een kleine vliering — was ( en is nu nog) ouderwetsch, evenals de straat ouder eigenlijk de heele buurt, óók de Prinsengracht. -wetschi,n Aan de straatzijde: twee vensters, vierkant, — ik bedoel dus: even hoog, als breed, — met kleine glasruiten. Deze waren halverwege verborgen onder degelijke ophaalgordijnen met breede franje, en daaroverheen statige meubelgordijnen, die ook wat van het daglicht onderschepten, evenals de horretjes, die in de smalle straat hoogst noodig waren tegen onbescheiden inkijk. Dat het desondanks niet somber was in die „mooie" kamer kwam door een venster '1), in den achterwand, dat op een binnenplaats uitzag en veel minder gebarricadeerd was. Daar stond een antieke zilverkast, vol van allerlei souvenirs. -nást Een ronde tafel, met een deugdelijk kleed erover, bevond zich in het midden, onder de lichtkroon. Aan die tafel moest ik, als ik haar bezocht, steeds gaan zitten, tegenover den schoorsteen en met den rug naar de deur. Zij zette zich dan aan mijn rechterzijde, met het gelaat naar de straat. Natuurlijk herinner ik mij nu, na vijf -en- dertig jaar minstens, niet meer alle onderwerpen, of ook maar de meeste, waarover we destijds bij mijn verschillende bezoeken hebben gesproken. Niet over haar dochter. Zij was er — ik wist het, gelukkig, vooraf — allerminst op gesteld dat men die oude wonde weer aanraakte, al geschiedde het ook louter uit waarachtig medegevoel. — Toch kon zij zelve een enkelen keer een uiting tegen 1) Ik meen althans stellig me te herinneren dat een dergelijk venster er was. Vergis ik me hierin, dan geef ik het voor beter.
io6 over anderen over dat verlies niet binnen houden. Zoo vernam zij bij voorbeeld eens, dat een jonge actrice op oudejaarsavond niet naar haar ouders in Den Haag kon gaan, en geheel alleen dien avond moest doorbrengen. Wat doet ze? Zij schrijft dit allerliefste briefje:
.Lief kind,
Ik bedenk me daar, dat je 't van avond zóó eenzaam zult hebben. Ik kwam te weten dat je door de repetities van Kloris en Roosje en Gysbreght den oudejaarsavond niet in den familiekring kunt doorbrengen. Kom, zoo je lust hebt, dus dien laatsten dag van 't jaar bij me doorbrengen. Denk dan, dat ik je moeder ben, ik, die geen dochter meer heb. Uwe hartel. toegen.
(w. g.) M. J. K.-G. December juist haar
Men bedenke daarbij vooral dat 31 verjaardag was. Wel echter staan me twee punten van onze gesprekken nog heel levendig voor den geest. Het eene, door háár opgeworpen, betrof het aanbieden van bloemgeschenken aan artisten bij de allereerste voorstelling van een stuk. In het algemeen, meende zij: kwam zoo iets niet te pas, noch van den kant van de (n) auteur, noch van dien van een of anderen toeschouwer. Laatstbedoelde immers kan, als oningewijde, allerminst vooraf weten hoe de door hem uitverkoren artiest zijn (of: haar) rol zal vervullen op den avond, waarvoor hij de bloemen bestelt; terwijl de bloemen-aanbiedende auteur misschien wel te goeder trouw is, wanneer hij meent op die wijze zich jegens de spelers dankbaar te betoonen, maar onwillekeurig daarmede op het eigen succes althans e e n i g e n invloed uitoefent. Het gros van het publiek toch wordt in den regel bij het zien van bloemgeschenken, nog veel meer dan anders, ontoerekenbaar. — „Maar ", voegde zij er dadelijk aan toe: „er zijn uitzonderingen, en in de eerste plaats u; dat weet u wel ". Met die laatste woorden doelde zij op den avond van 17 Maart i 88o, toen ik haar bij de première van De kat van den Tower 1 ) aan het slot van de voorlaatste acte bloemen had 1)
Dit drama is door H. J. SCHIMMEL getrokken uit zijn eigen, indertijd veel
I07
laten aanbieden met een paar woorden erbij, nl.: d a t i k d i e in de pauze zelf was gaan bestellen, omdat ik zoo verrukt was over haar meesterlijk spel in de afgeloopen bedrijven. En wat haar opmerking aangaat over den bloemen aan biedenden auteur, ik heb die in mijn oor geknoopt: niet bij d e première der enkele stukken van mij, die werkelijk eenig succes hebben gehad, maar wel b ij e e n d e r v o 1 g e nd e voorstellingen heb ik mijn dankbaarheid aan de hoofdvertooners in bloemen omgezet. Het andere punt werd, in tegenstelling met het vorige, door m ij te berde gebracht. Ik had haar namelijk mijn bewondering te kennen gegeven over haar bijna ongelooflijke tegenwoordigheid van geest bij het in hoofdstuk VI van deze reeks door mij besproken incident tijdens zekere voorstelling van Serge Panine — ik vertel dit nu maar niet nogmaals — en zoo kwam het gesprek vanzelf op het zich verspreken in een rol. Zij haalde toen als voorbeeld daarvan iets aan, dat haar in De Fourchambault's 1 ) op een avond was overkomen. Daar moest ze, over een haar zeer sympathiek meisje sprekend, zeggen: „Het was beter dat ze wat minder van me sprak en me wat meer bezocht"; maar 'in plaats daarvan ontvalt haar tot haar eigen ontzetting de geheel tegenovergestelde zin: „Het was beter dat ze me wat minder bezocht ". Gelukkig merkte zij zelve het nog vóórdat ze het woord „bezocht" geheel had uitgesproken; met haar routine en groote tegenwoordigheid van geest brengt ze de hand naar haar voorhoofd, alsof ze lijdende was, en vervolgt onmiddellijk aldus: „Vergeef me; ik ben geheel in de war; ik wilde zeggen: het was beter" enz. enz. wat werkelijk in haar rol staat. Wat ik bij onze intieme gesprekken bizonder in haar heb bewonderd, is dat zij zoo uitstekend de kunst verstond van luisteren; ik bedoel natuurlijk van i n t e 11 t g e n t luisteren; gelezen roman: Mylady Carlisle. — Mevrouw Kleine vervulde er de rol in van de intrigeerende lady. — Als curiosum vermeld ik nog dat haar echtgenoot de voor dat stuk benoodigde muziek heeft gecomponeerd. 1
) Zie over dit stuk blz. 32-37 van de ze reeks mijner Tooneel-herinneringen.
Tooneel-herinneringen III 8
Io8 want o p p e r v 1 a k k 1 g luisteren, of op het tooneel s c h ij nb a a r luisteren is een kunstje, waarvoor zelfs de meeste beginnelingen de hand niet omdraaien; maar wie i n t e 1 1 ig e n t luistert, bewijst mijns inziens reeds dáárdoor alleen zijn groote intelligentie. Nu, dat mevr. Kleine intelligent was, wist ik al lang te voren; maar dat ze die eigenschap in zóó groote mate bezat, is mij destijds eerst recht duidelijk geworden. Ook haar ontwikkeling, haar fijne beschaving heb ik toen leeren waardeeren. Kortom: van niet ééne der v r o u w e1 ij k e tooneelartisten, uit die dagen wel te verstaan, heb ik zoo hoogen dunk gekregen als van mevrouw Maria Johanna
Kleine—Gartman. 22
Februari 1919.
Mevr. KLEINE -GARTMAN. 1818 —31 December — 1918. Waren de tijdsomstandigheden 1 ) niet zóó bitter treurig, dan zou op den dag van heden, ten minste te Amsterdam, stellig door allen die het wel meenen met de kunst, het feit feestelijk zijn herdacht, dat een eeuw geleden een van onze allergrootste tooneelspeelsters het levenslicht heeft gezien: Maria Johanna Kleine-Gartman. In het „Kleine-Gartman-album" immers, dat ter gelegenheid van haar 5o -jarig jubilé en haar afscheid van het tooneel in het voorjaar van 1885 ter harer eere werd samengesteld uit bijdragen van artisten, van kunstvrienden en - vriendinnen, van acteurs en actrices, van haar oud - leerlingen aan de Tooneelschool enz. enz., heeft de hr. F. van der Goes dit ware woord geschreven: „Mevrouw Kleine is de populairste vrouw van Nederland". Van degenen, die dit album hielpen vullen, is nog menigeen in leven en oneindig talrijker zijn zij, die eertijds van haar kunst genoten en nog onder de levenden behooren. Geen wonder zou het dus zijn geweest als men een commissie had kunnen vormen 1 ) Toen immers was slechts ruim een maand verloopen na het eind van den rampzaligen Europeeschen oorlog.
rog ten einde een bedrag bijeen te brengen, groot genoeg om een buste van haar te plaatsen, hetzij in het naar haar genoemde plantsoen, hetzij, wat m. i. nog verkieselijker ware, in den Stads - schouwburg. Het heeft niet zoo mogen zijn. Nu zullen slechts zeer enkele vrienden en vereerders van haar hedenmiddag in den Stads - schouwburg samenkomen en zonder eenige feestelijkheid aan haar beeltenis in de bekende portretten galerij een krans hechten. Een krans! Ja, een krans; wel is waar zooals zij er tallooze ontving bij haar leven, maar nu aan haar n a g e d a c h t e n i s g e w ij d uit bewonderenden eerbied en innige piëteit. Begrijpelijkerwijs is het niet mijn voornemen bij deze gelegenheid haar leven te beschrijven en haar loopbaan als tooneel of een dorre opsomming te geven van al de rollen,-speltr, waarin ze heeft uitgemunt. Daarvan zou het eind weg zijn. Veel liever wil ik trachten, ook voor hen die haar niet hebben gekend, met enkele woorden, zij het dan ook deels met die van anderen, uiteen te zetten hoe enorm veel de tooneelspeelkunst en het tooneel in Neder aan de veelzijdige talenten van die vrouw te denken heb--land ben en aan haar optreden buiten het tooneel, heel wat meer dan aan welk g e n i e ook. Zij is, voor zoover ik althans weet, de allereerste tooneelspeelster geweest, die door voorname Amsterdamsche families thuis werd ontvangen, en zoo heeft ze niet alleen voor haar kunstzusters de tot dusverre,bestaan hebbende klove overbrugd, maar ze heeft ook door haar aangenamen en leerrijken omgang bewerkt dat niet alleen de haar ontvangende, maar ook an d e r e personen, nog meer voor het tooneel gingen voelen dan te voren. Haar onbekrompen inzicht en haar groote verdiensten als leerares aan de Tooneelschool heeft nu wijlen prof. B. J. Stokvis bij haar uitvaart op 5 October .r 885 o. a. met de volgende woorden herdacht; Priesteresse der kunst in den waren zin des woords, was u de bekrompenheid en de misplaatste hooghartigheid ten eenenmale ,
IIO
vreemd, die soms den kunstenaar met wantrouwen vervullen, wanneer buiten hem om, pogingen worden aangewend om de kunst te verheffen. Niet met zoogenaamde belangstelling, maar met de warmste sympathie, met het volst vertrouwen werd door u, onvergelijkelijke doode, het optreden van het Nederlandsche Tooneelverbond als de dageraad van een nieuw leven op het gebied der tooneelspeelkunst begroet! En toen dat Verbond de verwezenlijking van zijn idealen zocht en gevonden had in de stichting der Tooneelschool, toen hebt gij u terstond met hart en ziel aan die school gewijd en door uwe algeheele toewijding het geloof in de toekomst der Tooneelschool geschoord, versterkt en doen triomfeeren. Uw streven, uw strijden kende voortaan bijna slechts één doel: den bloei der Tooneel-
school.
Toch was het middel, waardoor zij als leerares, ook vóór de oprichting der Tooneelschool, zoo enorm veel succes had, — getuige o. a. mevr. Christine Poolman, — betrekkelijk zoo eenvoudig: zij prentte haar leerlingen steeds dezen stelregel in: „Zeg alles, wat je te zeggen hebt, als het geen doodgewone taal is, eerst in andere woorden, zoo natuurlijk mogelijk, houd dan dien toon vast, en tracht daarná de woorden van je rol in dien zelfden toon weer te geven!" En daarbij was om zoo te zeggen haar lijfspreuk: „Wat je ook doet kind, wees altijd digne!" 1 Zij zelf handelde, gelijk van zelf spreekt, dienovereenkomstig bij het vervullen van haar rollen; en als men nu bedenkt dat zij onder allen uitgemunt heeft door zeggingskracht en een toon van spreken, die doordrong in de harten van wie haar aan aan den anderen kant door eenvoud, soberheid en-horden, fijn gevoel, zoodat ze, om zoo te zeggen, nimmer de maat overschreed, kan ook wie haar nooit gezien heeft, zich misschien wel voorstellen dat het geen overdreven lof was, toen de hr. L. Simons in zijn In memoriam o. a. de volgende woorden over haar neerschreef (in den i5en jrg. van „Het Tooneel") : Zij heeft gewerkt met een heilig doel voor oogen, hetwelk haar altijd geschraagd heeft: het groot maken, niet van zich zelve, maar van haar kunst. En het is die diepe eerbied geweest voor de heiligheid van haar Kunst, die ook haar heeft groot gemaakt. Dat bewustzijn van niets gering te mogen achten, hetwelk met haar Kunst in betrekking stond, )
1)
Zie blz. io5 r.
I.
III
deed haar voortdurend zich zelve onderzoeken, beoordeelen, aansporen. Geen rol, die zij op zich nam, of zij schonk erin wat zij geven kon. Nooit liet zij iets over aan het toeval, of aan den luim en inval van het oogenblik. Zij beheerschte zich zelve en haar Kunst: zij eerde de een door de ander. En zoo kon het geschieden, dat zij tot op het einde van haar loopbaan, de hooge plaats bleef innemen, welke zij zich verworven had... Men besefte het onwillekeurig: eene vrouw uit één stuk als zij, zoo begaafd, zoo degelijk, zoo veelzijdig, zoo fijngevoelig, zoo waarachtig beschaafd, zulk eene vrouw zouden wij niet weer spoedig zien als middelpunt en steun van ons tooneel. Laat mij nu aan die welverdiende lofspraak nog één ding toevoegen: al moge zij in het oog van enkele fijnproevers, ook op jongeren leeftijd, ondanks haar mooie, klassieke gelaatstrekken, niet een ideale vertolkster zijn geweest van de echt klassieke tragedie, — misschien een gevolg daarvan dat die in den tijd van haar vorming bijkans nooit werd vertoond, — daartegenover staat dat zij de kunst heeft verstaan veel spoediger en radicaler dan iemand anders — en hierbij denk ik in het bizonder aan Veltman en Morin — te breken met de ouder plein-manier van tooneelspelen. Bij haar was-wetschLid de natuurlijkheid nooit zoek.
Haar veelzijdigheid was overgeërfd van haar overgrootvader Rienk Jelgerhuis, die in 1729 te Leeuwarden werd geboren en eensdeels als kunstschilder en etser uitmuntte, anderdeels als technicus en mathematicus. Diens zoon Johannes, de vermaarde tooneelspeler en kunstschilder, had vier dochters, van wie ééne, Maria geheeten, met Laurens Gartman in het huwelijk is getreden; deze twee waren aan den Stads-schouwburg verbonden, de man als balletdanser, de vrouw als vertrouwelinge (in het treurspel) . Hun oudste dochter was onze Maria Johanna, die, bijna achttien jaren oud, met den violist Leonard A. Kleine is getrouwd. Dat is voor zoover ik heb kunnen te weten komen, haar afstamming geweest. Wie meer omtrent haar leven en loopbaan wenscht te vernemen, raadplege haar biografie, vooraan in bovengenoemd „album", naar gegevens van haar zelf door mr. W. G. F. A. van Sorgen te boek gesteld.
II2
Afstammelingen heeft zij niet nagelaten, want haar eenige dochter is op zeer jeugdigen leeftijd overleden. Haar man heeft zij tot betrekkelijk kort vóór haar dood mogen behouden. Daar zij dus, behalve een reeds vrij bejaarde, kinderlooze zuster, geen nabestaanden had, was langzamerhand, terwijl de kwaal, waaraan zij sinds jaren bij tusschenpoozen leed, in hevigheid toenam, het plan bij haar gerijpt een fonds te stichten met het doel bejaarde tooneel-artisten, die daaraan behoefte hebben, door uitkeeringen te ondersteunen. Den 3n Augustus 1885 werden de statuten opgemaakt voor dat fonds, naar de stichtster „Kleine-Gartman-fonds" genoemd. Den i I ° van dezelfde maand werd de Koninklijke goedkeuring erop verkregen. Den Ion kwam de notaris om haar testamentaire beschikkingen en uitersten wil op schrift te brengen. En toen dat was afgedaan, zeide zij met berusting: „Ziedaar! Nu ben ik gereed; nu kan ik sterven!" Pas den 29° September daarop volgende kwam de verlossing uit haar lijden.
....................................................................................................................................................
HOOFDSTUK IX. .................................................................................................................................................
OVER „DE HOUTEN KAST" EN HAAR
1)
VOORGANGER. Onwillekeurig ben ik in de vorige hoofdstukken hier en daar i e t w a t buiten mijn boekje gegaan; met andere woorden: ik heb meer dan eens iets verteld, dat, strikt genomen, valt buiten het mij door mij zelf aangeregen keurslijf, dus: buiten den titel Tooneel-h e r 1 n n e r i n g e n: want het betrof dan personen en zaken, die ik niet zelf heb bijgewoond, niet zelf heb gekend, niet zelf heb gezien. Intusschen vermoed ik dat juist hierdoor mijn geesteskind eenigszins in waarde is gestegen, ook al ben ik dan getreden op het gebied der geschiedenis van ons tooneel. En zoo ga ik dus met een gerust geweten in dit hoofdstuk h e e 1 e m a a 1 buiten mijn boekje en vertel dingen, die ik van anderen heb vernomen of bij anderen heb gelezen. Ik wensch namelijk uiteen te zetten wat de aanleiding tot het stichten van en ook hoe de bouw is geweest en de inrichting van een der kunsttempels, waar ik, in mijn gymnasiasten-tijd, zoo vaak ben heen gegaan, namelijk: van de zoogenaamde h o u t e n k a s t op het Leidsche- plein.
De v o o r g a n g e r dan van die „houten kast" is omstreeks anderhalve eeuw geleden door brand vernield. Dat weten enkel nog maar degenen, die zijn ingewijd in de geschiedenis van ons tooneel of in de geschiedenis van Amsterdam. En dat die voorganger niet op het Leidsche -plein heeft gestaan, weten behalve bovengenoemden ook de huidige en vroegere bewoners van de Keizersgracht bij de Runstraat, en enkele anderen, inzonderheid vreemdelingen, die aldaar zijn opmerkzaam gemaakt op het monstrueuze, maar toch curieuze poortje 1)
Om het grammaticaal geslacht van .,kast" gebruik ik niet zijn.
I14 met afsluithek in de rooilijn van perceel no. 384 1 ). Dit poortje, toegang gevend tot het voorpleintje, dat er vóór den brand óók geweest is, is in de plaats gekomen van de veel degelijker poort van vroeger. H e t i n w e n d i g e van den schouwburg, nl , het tooneel en twee derden van de ruimte voor de toeschouwers vindt men blz. I I 6 en 1 1 7 afgebeeld 2 ) .
Bovenbedoelde brand heeft plaats gehad ii Mei 1 772 3), Vier dagen te voren, dus: 7 Mei, had het gezelschap van den zoogenaamden Nederduytschen Schouwburg volgens jaarlijksche gewoonte het winterseizoen besloten, en Vlaamsche operisten, onder directie van J. TousSAINT NEYTS, zouden gedurende den zomer hun opera's ver
ten voordeele van het Wees- en Oudemannenhuis 4), -tone Op Zaterdag 9 Mei waren ze begonnen met De twee gierigaards 5 ) en Annette en Lubin s — Het aanplakbiljet voor de daarop volgende voorstelling luidde aldus 7 ) : ).
1) In het achter dat poortje liggende perceel is sinds den hierboven vermelden brand, thans nog, gevestigd het R. C. Oude Armen- kantoor; maar de vroegere schouwburg strekte zich ook uit in de breedte achter het perceel, dat thans 386 als nummer heeft, en stond door een gang aan den achterkant in verbinding met de Prinsengracht. Die gang bestaat nog en leidt niet alleen naar het perceel (Prinsengracht) 497, maar komt ook uit op de achterzijde van bedoeld Armenkantoor. 2) Ontleend aan het op deze bladzijde in noot 7 genoemde werk. a) Eenige jaren te voren, in den nacht van t z op t 3 Augustus, 5754, was even buiten Amsterdam een andere schouwburg, geheel van hout, na 4 jaren te hebben bestaan, tot den grond toe afgebrand, namelijk de F r a n s c h e C o m e d ie op den Overtoomschen weg, waar nu het gesticht „De Eendracht" staat, dat met 295 is genummerd. — Die ,.Fransche Comedic" was door zekeren ARIE BLANKERT, een zcilmaker, gesticht ten einde den schouwburg aan de Keizersgracht afbreuk te doen. Na den brand richtte dezelfde Blankert op dat erf een aardewerkfabriek op, die evenmin lang heeft bestaan. 4) Men bedenke vooral dat slechts een te voren bepaald gedeelte van het batig saldo in de kas vloeide van die liefdadige instelling, die gelijk bekend is, profijt trok van alle in den Schouwburg gegeven voorstellingen. 5) Les deux avares, muziek van GRéTRY; première: 5770. 6) Opéra comique in t bedrijf; tekst van mme FAVART(?) muziek van DELABORDE: première 5762. In t800 is op denzelfden tekst een opera vertoond, gecomponeerd door MARTINI. 7) Deze en de andere hier volgende aanhalingen zijn 1 e t t e r 1 ij k ontleend aan een exemplaar van de in í77z bij G. Warnars en P. den Hengst te Amsterdam uitgegeven Historie van den Amsterdamsche Schouw burg, waarvan een exemplaar met gedrukte en geschreven bijlagen, in de Universiteits- bibliotheek alhier aanwezig is.
I15
Op Maandag, den i I den May, 1 772, zal ten voordeele van het Weez- en Oudemannenhuis, op den schouwburg in de Nederduitsche taaie vertoond worden De qualyk bewaarde Dogter, opera in een deel. Het musicq door den Heere DUNK'). En na het zelve De Deserteur, groote opera in drie deelen. Het musicq door den Heere MONSINI 1 ). Ten 6 uuren precys op het Tooneel. Loges, Bak en Gaandery gewone prijzen, maar de Schellingplaats niet in gebruik. Hoogstwaarschijnlijk duswas adé bedoeling dat ook de ,,staanplaatsen" 2 ) achter in den bak niet in gebruik zouden zijn. Wijl nu op dien avond geen toeschouwers zich op die staanplaatsen bevonden, was de deur, die van dat vak naar het voorportaal voerde, afgesloten en konden de bezoekers van den bak, om zich te redden, enkel gebruik maken van de smalle deur, die op de gang uitkwam. Een omstandig relaas van de ramp ontleen ik — met enkele weglatingen — aan het in noot 7 op blz. I 14 genoemde werk. Er is hier sprake van de vertooning van De Deserteur. In het eerste gedeelte verbeeldde het Tooneel een Bosch en Berg; in het tweede was het eene Gevangenis, gemaakt van de Schermen 3 ) , die in Gysbrecht van Amstel tot de Kapel gebruikt werden... Om eene Gevangenis in haren waren aart af te beelden was het noodzakelyk het Tooneel duister te maken, het geen geschieden moest door de schuiven 4 ) voor de Smeerkokers 5 ) te laten vallen .... Dit Tooneel s) nu moest in dien . zelfden staat blyven tot over de helft van het Derde Deel, wanneer het weder verligt yen veranderd moest worden, om een Straat, met een Bosch en een Berg in het verschiet, te verbeelden. Na dat de schuiven eenen geruimen tyd gesloten geweest waren, vonden de Spelers en Werkluiden dat 'er een ongewone damp of stank, op het Tooneel was, die hun op de borst sloeg. . Maar in het vyfde Tooneel 7 ) des derden Deels, even na half 1) Deze componisten heetten feitelijk (E. R.) DUNI en (P. A.) MONSIGNY; maar in dien tijd werden dergelijke verschrijvingen vaak gemaakt. 2) De staanplaatsen beneden waren van de tee (achterste) bank van den bak door een laag schot gescheiden. 3) Wij zouden dit ..coulissen" noemen. 4) Deze waren, althans in den Amsterdamschen schouwburg, van blik. 5 ) Lampen, gevuld met smeer, en dáárin een katoenen pit. 8 ) Bedoeld wordt „dit décor". 7 ) Bedoeld wordt ,.onderdeel van een bedrijf", in deze aanhaling anders steeds „deel" of „gedeelte" genoemd.
IIó
negen uren, wanneer men op het punt stond van het Tooneel 1) te veranderen, werd 'er eene kleine Vlam ontdekt, die uit den Smeerkoker agter het beeld van Thalia te voorschyn kwam 2 ) . Zoo ras als men de Vlam bespeurde, heeft de Tooneelspeler MOST, den Aan toegeroepen dat zy zich maar stil moesten houden, want-schouwern dat alles wel zoude gered worden ... Zonder tydverzuim haalde een der Werkluiden een Bakje met water uit de Pomp, die in het Pakhuis naast het Tooneel was, en groot het zelve, na dat men den Schuif een weinig opgetrokken had, in de Vlamme uit, om (ware het mogelyk) die te blusschen; doch toen het water in het smeer kwam en de lugt in den koker, vloog de'vlam met een vrij sterk '.gedruis naar boven tegen de cnderste zoldering, die boven den boog lag; en tevens meer ter zyde over het Tooneel voort. De vlam nam vervolgens zeer schielyk de overhand, sloeg boven door de Zoldering heen, en vatte beneden in den eersten Scherm, die omvergehaald en op het Tooneel gesmeten werd. Dit geschiedde egter niet met genoegzamen spoed of de brand was reeds tot de bovenste Schermen en de Friezen overgeslagen, zoo dat het gantsche Tooneel binnen weinige oogenblikken in ligte Vlam stond. De dikke en samengepakte damp zette zich wel haast naar alle kanten uit, waardoor het gantsche Gebouw als met eene wolke overtogen werd. De Vlam sloeg ook yllings voort, en vatte in de touwen, aan welken de Kroonen 3 ) hingen, die, van het Noorden 4 ) af, 'een voor een brandende naar beneden vielen, en het eerste Vuur in den Bak r) bragten. Onmiddelyk daarna viel het Gordyn aan dezelfde zyde neder. Het Vuur nam hand over hand naar voren en boven de Schouwplaats toe, en wel met zulk eenen ongelooflyken spoed, dat de Vlam, in minder dan tien minuten tyds, aan dé Noordzyde 4 ) van het Dak, uitsloeg, en dat het gantsche Gebouw reeds ten negen uren van voren tot agteren in fellen brand stond. Op het brandende Tooneel langer te blyven was ten uitersten gevaarlyk. De Evenwigten kwamen, het een na het ander, met een donderend geluid, naar beneden, en alles viel met geweld in stukken van boven. Laat mij nu nog even meedeelen dat het in den beginne sterk overdreven aantal slachtoffers bij dien brand ten slotte is ge1) Hier in den zin van „décor". 2) Een daar toevallig hangend touw was namelijk tusschen schuif en smeerkoker gekomen en zoo in brand geraakt. 3) Bedoeld worden de „girandoles", elk met drie smeerkaarsen. Vóór ieder der vijftien loges hing één girandole. 4) Dus: aan den kant van de Berenstraat. 5 ) Dus: in het parterre.
I1 bleken niet grooter te zijn geweest dan zestien of achttien; meer dan genoeg trouwens! Begrijpelijkerwijs was, althans in de eerste dagen en weken na de ramp, de ontsteltenis en verslagenheid groot, niet alleen van allen, die, om het maar zoo eens uit te drukken, v a n h e t tooneel moesten leven, maar ook van de werkelijke en soi- disant kunstvrienden. „Br moest en zou een andere schouwburg komen!" — Maar aan den anderen kant juichten de verklaarde vijanden van alle tooneelvertooningen, dus: zoowel de hyper- orthodoxe hervormde geestelijken zelf, als hun aanhang, die in dien tijd zich bizonder roerde. Zij zagen in dat onheil een bestiering van hooger hand, waartegen men zich niet mocht verzetten. -- Met hartstocht ging men elkaar, natuurlijk in overdrachtelijken zin, te lijf. — Zelfs in gebonden stijl werd de strijd gevoerd; het aantal toen verschenen rijmelarijen is legio') . Ook de „Vroede vaderen" waren in twee kampen verdeeld. Onderwijl echter, d. w. z. in den nazomer van dat zelfde jaar, werd door een particulier persoon — p a r t ic u 1 i e r bedoel ik hier in tegenstelling met officieel — het plan gevormd een nieuwen schouwburg te stichten. Die persoon was de geniale, destijds één -en -zestig-jarige JAN PUNT, dus iemand, die wel -is-waar het beste gedeelte van zijn leven achter den rug had, maar toch heel bekend was en door zijn vereerders — zijn benijders dachten er anders over — werd beschouwd als de eerste Nederlandsche tooneelspeler van zijn tijd. Te voren vermaard als schilder en etser, had hij, na zijn huwelijk met de gevierde tooneelspeelster ANNA MARIA DE BRUIN, ook als acteur lauweren geoogst, zoowel te Rotterdam, als te Amsterdam, en in 1771/2 was hij tevens inwonen d kastelein van den schouwburg aan de Keizersgracht. Bij den brand ging al zijn have verloren. Dus viel de heer PUNT welhaast op de gedachten om op zyne eigene kosten een gebouw te timmeren, alwaar men ten minsten by 1 ) Het in noot 7 op bladzijde r 14 vermelde exemplaar van de Universiteitsbibliotheek bevat, zoo niet alle, dan toch verreweg de meeste ervan.
I20 vooraad [sic], de kunst mogt oeffenen en de algemeene liefhebbery levendig houden, tot dat 'er van hooger hand een treffelyker Schouwburg mogt opgerecht zyn. Hy vormde hiertoe een geregeld ontwerp, gaf 'er een bestek van in 't licht, en vertoonde zelfs aan de Regeering eene schets van het Gebouw. Bovenstaande woorden komen voor in Het leven van Jan Punt door SIMON STIJL 1 ). De circulaire om tot inteekenen en deelneming daaraan op te wekken, volgt, met enkele uitlatingen, hieronder afgeschreven: Plan en voorwaarden, waarop de Heer JAN PUNT, den Liefhebberen der Toonel-dichtkunde eenen nieuwen. schouwburg zal bezorgen.
Wanneer de Castelein van den Amsterdamschen Schouwburg, JAN PUNT, op zyn Geprojecteerd en voor enigen tyd gepresenteerd Plan, om een Kunstgenootschap van zedelyke Tooneel- Spellen op te regten, van haar Ed. Groot Agtbaren, de Heeren Burgemeesteren en Regeerders der Stad Amsterdam, approbatie en goedkeuring verkrygt, verbinden wy ondergetekende ons als Intekenaren van dit Kunstgenootschap, de penningen der Intekening op de eerste aanmaaning te zullen fourneeren, yen ieder volgens de Casse, die zyn Ed. getekent heeft in de Conditiën, hier onder gemeld. Dit Kunstgenootschap zal bestaan uit 300 Personen, en de Heeren Intekenaars zullen het regt hebben om een ander in derzelver plaats, op vertoning van hun Ed. intekening Biljet te zenden. De Conditie van Inschryving zal op de volgende wyze worden ingerigt, en voor den Tyd van zes agter een volgende Jaaren stand grypen. Voor de 2 eerste Banken, bestaande in 5o Plaatzen, zal voor ieder Biljet voor een Jaar betaalt worden .................. f 18o De 2 volgende dito. No. 3 en 4 ..................f 165 [Enz. enz. 2 ) ] Bovengemelde JAN PUNT verbint zich om aan de Heeren Intekenaaren voor hun gedane Inschryving alle Jaaren te zullen geven zestig Representatien, ider week tweemaal, te weten Woensdags en Vrjdags 3 ), in een daar toe geschikt Gebouw, verciert met zodanige 1) Verschenen in Levensbeschrij ving van eenige voornaame Nederlandsche mannen en vrouwen, ge deel, anno t 781, twee jaren na Punt's dood. 2) Er zouden t 2 banken komen; bij twee aan twee verminderde de prijs; deze was voor de tie en tee bank f too.—. Voor de volgende 5 jaren waren alle prijzen iets lager gesteld. a) Als Punt niet een antisemiet is geweest, was het kiezen van den V r ij d a gavond een groote onhandigheid.
I2I
fraaije Decoratien, Klederen en andere ornamenten, als mogelyk hier nooit meer gezien is. Onder deeze Representatien zullen diverse stukken gegeven worden, welke hier ter steede nooit vertoont zyn, waarin onder anderen zullen uitmunten de meeste Treur- Spellen van JOOST VAN VONDEL (en andre beroemde Digteren) als Joseph, David, Samson, Lucifer, de Maccabeen, Athalia, Polieukte, Alzire, Zaïre, en meer dergelyke fraaije stukken, welke door de bekwaamste subjecten 1 ), die te vinden zyn, zullen werden uitgevoert, tot welker uitvoering men de Kleederen van die tyd 2 in zulken bevalligen en aangenaamen smaak zal tragten te maken, als immers mooglyk is. Wanneer de bovengemelde stukken gerepresenteerd zyn, zal geen Naspel, maar een uitmuntend Concert plaats hebben, dog als men Romynsche, Grieksche of Nederlandsche Treur - Spellen vertoont, zal een Zedekundig Bly- of Klugspel, of iets anders, dat aangenaam is, gegeven worden. Dit Gezelschap zal alle Jaaren in de maand October zyn aanvang neemen, en in de maand April sluiten, en des 's Avonds ten 5 Uuren beginnende, voor 9 Uuren eindigen. )
Punt heeft echter in de Amsterdamsche Courant van i 4 Nov. trachten te bewijzen, dat de circulaire niet door hem was ineengezet, maar door z ij n v ij a n d e n, ten einde hem tc benadeelen. Simon Stijl intusschen voegt aan zijn bovenaangehaalde woorden dit toe: 1772
De Heeren van de Regeering preezen zynen yver, verzekerden hem van hunne vriendschap, vonden de schets heel fraai, het ontwerp ook zeer verstandig; maar weigerden hun zegel er aan te steeken, en bekommerden zich niet verder met de noodlydende Kunstenaars. Niettemin hadden „de Heeren van de Regeering"; d, w. z. de Vroedschap van Amsterdam geenszins stil gezeten, ondanks dat ook in haar midden zich stemmen verhieven tegen veler zeer begrijpelijken wensch een anderen kunsttempel te doen verrijzen. Met algemeene stemmen evenwel werd. dit tot niets bindende 1) Zoo staat het er werkelijk. 2) Punt is in 1762 de eerste geweest in ons land, die de kleeding op het toneel in overeenstemming trachtte te brengen met den tijd der handeling.
I22
besluit genomen: „Op die zelfde plek zou niet weder een schouwburg worden gebouwd ". Immers daarmede konden ook diegenen zich best vereenigen, tegen wie de volgende tirade gericht was: Het blind vooroordeel der Onkunde en de stugge Geest der Dweepery verheugden zig alstoen in den val van het oude Tooneel en voorzeiden het voor altoos agter wege blyven van eenen Nieuwen Schouwburg. Deze tirade komt voor in een brochuretje in 16 °, getiteld: Korte beschr ijving van den Nieuwen Amsterdamschen Schouwburg voltooid in het jaar 1775 1) De eerstvolgende maatregel was nu het terrein aan de Keizersgracht in veiling te brengen. Deze heeft den I Ten Augustus van dat zelfde jaar plaats gehad. De opbrengst bedroeg f 27500; een heele som, voor d i e n tijd wel te verstaan. Koopers waren „Heeren Regenten van het Roomsch-KatholykOuden- Armen-Comptoir" 2 ) . Daarna werd een commissie benoemd uit de Vroedschap, bestaande uit vier leden 3 ) , om te delibereeren óf en op wielke plaats een nieuwe schouwburg zou kunnen worden opgericht, en of het een gebouw van steen zou moeten worden, of een loods (van hout). De beraadslagingen duurden een groot halfjaar; eerst einde Maart of begin 'April werd het verslag openbaar gemaakt; maar intusschen werd af en toe een min of meer vaag gerucht verspreid omtrent het in die commissie verhandelde; en een van die geruchten heeft dan ook het aanzijn geschonken aan onderstaande rijmelarij, die, ondanks den onbeholpen druk ') en eenige gallicismen 5 ) , vooral ook om wat er later mee gebeurde, vermakelijk genoeg is om hier onveranderd te worden overge-
nomen. 1) Het ter Universiteits- bibliotheek aanwezige exemplaar mist blz. t en s, die waarschijnlijk den (Franschen) titel bevat hebben, en blz. 25 en t 6. 2) Dit „kantoor" is nog op dezelfde plaats gevestigd. 3) Dat waren P. HARTSINCK, I. SWEERS, J. VAN DE POLL PZ. en N. FAAS, allen Mrs. in de Rechten. 4) Op de zetterij waren klaarblijkelijk niet genoeg kapitale letters voorhanden, ten minste tegen het einde werden de woorden, die in het oog moesten springen. cursief gedrukt. 5 ) Namelijk de dubbele negaties niemand niet ( vs. 8) en geen ... nimmer (vs. t2).
123 ALGEMEENE VREUGDE GALM, OP HET ONTFANGEN BERIGT WEGENS DE ZEKERE GENOMEN RESOLUTIE TOT HERBOUWING VAN DEN HOLLANDSCHEN SCHOUWBURGH, DOOR DE GROOT -ACHTBAARE MAGISTRAAT EN RAADT DER STADT
AMSTERDAM. ó!
wat wonder komt gy [te ondergaan? Daar in het WONDER JAAR, het oproer is ontstaan, Zal nu een GROOTSCHEN SCHOUWBURG koomen: Hoe zeer de HUICHELARY, daar tegens heeft gestreen: Zo heeft de MAGISTRAAT dog zulks nu voor[genoomen: Tot nudt van OUDT en Wees: en zuyvere vrolyk[heen: Zegt dank dan Burger Schaar aan AMSTELS WIJZE WEEK- EN JAARMARKT!
[RAADEN,
Voor dit Geschenk op nieuw! 't geen niemant niet [zal schaaden. MELPOMENE veryst? THALIA zal Herleeuen, Om de Ondeugt te vertreen, de Opregte Deugt te [bonen: Tot Voedtzel in de kunst, van waare Apolloos [Zoonen: Zo dat geen' Bastert Spraak, ons nimmer zal weer[streeven. Ex tempore, T. T. Onder die „vreugde galm" staat — n i e t o n d e r t e ek e n d — het volgende geschreven: NB: dit Gedigtje was Gemaakt, dewijl men vast in de Ver dat den nieuwen Schouwburgh op de botermarkt zoude-beldinghwas, hebben gekomen: dog dezelve is naderhandt op het Leijdsche PLeijn Gestelt. Bovenstaande woorden zijn geschreven door J. JELGERHUIS RzN., den vermaarden tooneelspeler en schilder, die in Tooneel- herinneringen III 9
124
1770 geboren en in 1836 gestorven is 1 — Wie, zooals ik, herhaaldelijk zijn schrift onder de oogen heeft gehad, merkt dat dadelijk. Ook is door Jelgerhuis bij „WONDER JAAR" aangeteekend dat dit 1748 was. — Waarschijnlijk werd dat jaar, ten minste door Oranje - klanten, het „wonderjaar" genoemd, omdat toen het stadhouderschap der Oranjes erfelijk werd verklaard, zoowel in de mannelijke als in de vrouwelijke lijn, en tevens in Amsterdam door de Doelistenbeweging een eind werd gemaakt aan het burgemeesterlijk absolutisme. ).
De poëtaster was inderdaad een beetje voorbarig geweest; immers: den 8en April 1773 besloten de Vroede Vaderen, overeenkomstig het advies van de commissie, niet alleen dat een nieuwe schouwburg gebouwd zou worden, maar tevens dat die op het Leidsche -plein zou komen te staan; de maker wist echter raad en maakte, voor een klein gerucht niet vervaard, zijn ex tern pore ook voor d i t besluit pasklaar. Moeilijk was dat werk niet. — Behalve enkele nesterijen in zake de spelling werden slechts: i °. de eerste twee versregels vervangen door: 8 Leydsche Jaarmarkt, wat wonder komt gy te ondergaan, Daar eertyds het beesten strydperk plagt te staan. 2 °. in den 6en regel de woorden „Tot nudt van OUDT en Wees" veranderd in „Tot voordeel van de Stadt". En zóó werd het herdrukt; maar bovendien staat onderaan: N.B. Het is aan veelen Ingesetenen deezer Stad bekent, dat het Beesten Spel of zoogenaamde Beerebydt, onder directie van eenen Meester GREGORI alhier plagt te staan: en vervolgens het Spel van de Vlaamsche Troep, onder directie van de Heeren Gebroeders NEITZ.
Dit slaat dus op eerstbedoelde wijziging; deze heeft echter niet alleen van den eersten regel de versmaat niet verbeterd, maar bovendien het metrum van den tweeden bedorven; deed 1)
Kleinkinderen van hem waren o.a. mevr. KLEINE -GARTMAN en P. A. MORIN.
125 de dichter dat soms met opzet? Dan had hij nog quasi- geestiger gedaan door te schrijven: Daar in het WONDERJAAR het oproer niet is ontstaan.
Zoodoende immers had meteen die opmerking over het „beestenstrijdperk" kunnen wegblijven. De commissie had zeer terecht ingezien dat de nieuw te bouwen schouwburg moest komen op een open terrein. We lezen dan ook in de Historie van den Nieuwen Amsterdamschen Schouwburg 1
) :
In de volkrykste stad van ons Vaderland, waar weinig Vlakten gevonden worden, welke voor een Gebouw van dien aart geschikt zyn, kon die oprigting naauwlyks ergens met minder kosten en belemmeringe geschieden dan op het Leidsche Plein, uit welken hoofde het zelve ten dien einde werd uitgekozen. En bijkans onmiddellijk daarop volgt: Na het nemen van dit algemeen besluit, is verder aan hunne Edele Groot Agtbaarheden, de Regeerende Heeren Burgemeesteren overgelaten om al het noodige te beramen, en zoodanige ontwerpen en schikkingen vast te stellen, als zy noodig zouden oordeelen te
behooren.
Onverwijld gaven de Burgemeesters aan J. E. DE WITTE, Directeur - Generaal over de Stads Werken en Gebouwen, de opdracht eenige ontwerpen te maken. Deze voldeed daaraan; één van de ontwerpen werd goedgekeurd; reeds den i gen April begon de ontgraving van het terrein en 4 Mei het heiwerk; immers al was de grond vrij stevig bevonden, er moesten 306 palen in geheid worden, waarop de s t e e n e n voetmuur, bestemd om het g r e n e n h o u t e n gevaarte te dragen, zou worden gemetseld; den i Ten Mei werd daarvoor de eerste steen gelegd. — Buitenwerks moest het gebouw meten i 6o Amsterdamsche voeten in de lengte, 8o in de breedte, en 46 in de hoogte, dus respectievelijk circa 45, aa% en 13 meter. — En nu haal ik weer de woorden aan uit bovengenoemde „Historie ": 1)
Bij G. Warnars en P. den Hengst te Amsterdam in r 775 verschenen.
126
Wijders is met leggen van het Fondament zoo veel spoeds gemaakt, dat men op Maandag den 14den van Wiedemaand 1 ), de kapitale Bindten tot den Opstal heeft beginnen te rigten. Niettegenstaande deze Bindten van eene ongemeene zwaarte en dikte warei, is alles egter, tot elks verwondering, met eene ongelooflyke vaardigheid verrigt geworden door Stads Arbeidsluiden, die, onder het bestier van den Directeur DE WITTE, den Opbouw van den geheelen Schouwburg ten einde toe volvoerd hebben. Op gevaar af dat ik mij het onbillijke verwijt op den hals haal van het me gemakkelijk te maken, ga ik voort met uit die „Historie" te citeeren; de woordenkeus is zoo typisch; en bovendien: gebruikte ik mijn e i ge n woorden, dan zou ik mij allicht door mijn temperament laten meesleepen om hartige uitdrukkingen te gebruiken uit ergernis over het stijllooze, stijve misbaksel, dat zijn ontstaan heeft te danken gehad aan het in -die jaren aan de orde zijnde algeheel gemis aan smaak .. Halt! Ik heb de woorden van de „Historie" beloofd: De groote Voorzyde van dit Gebouw, uitzigt hebbende op de Baangragt 2 ) , en ten Zuiden staande, heeft vier-en- twintig Schuif 3 ) . De zyde, welke haar uitzigt heeft naar de Leidsche-kozyne Straat, en in het Oosten ') ligt heeft 'er veertien, gelyk ook de westzyde, ten Westen naar de Poort toe strekkende; doch de Agtergevel, die ten Noorden staat, is blind, en bestaat uit een enkel glad beschot. — Wyders ziet men.. . in de groote Voorzyde, eenen Vooruitsprong met drie Deuren, of Ingangen, welker eene zeer ruim is, terwyl de andere kleiner zyn. Door dezelven komt men in het Voorportaal, waarin ... een zeer groote Bordestrap naar de bovenste Loges, ... en ... eene net besneden Deur, door welke men toegang heeft tot den Bak en de Balkonloges ... Aan de Oostzyde is een ruime ingang, waardoor men aan de Twaalf en Zes stuivers Plaatsen komt. . . Aan de Noord een Nooddeur ... Eindelyk is in den Wester -gevel eene Deur,-zydeis door welke men van buiten in de Machinekelder, gelyk mede tot het Tooneel, toegang heeft. 1) Deze naam is later vervangen door Z o m e r maand, en komt dus overeen
met Juni. 2) Thans heet het gedempte gedeelte daarvan Kleine-Gartman- plantsoen. 3) De bovenste en middelste rij elk 9. gelijkelijk over de drie vakken verdeeld, en de onderste 6, namelijk 3 op ieder der zijvakken. De verhouding tusschen de hoogte der vensters boven, in het midden en beneden was als 2 : 4 : 3, maar ze waren alle even breed, zoodat de bovenste vensters 20 glasruiten hadden, de middelste 40 en de onderste 30. Al de glasruiten waren gelijk van grootte. 4) Zie de afbeelding op blz. 127. (Ontleend aan hetzelfde werk.)
wx
V
V)
A .
w^ a ,.
Q^
z. c^ z C
W ^ C ^ d
xd V^ a
VR A
w
H
I28
Voor het binnenwerk citeer ik een passage uit de brochure Korte beschrijving enz., vermeld op blz. 122: Rondsom van binnen zyn de vereischte Kamers, Keukens en Gemakken gebouwd: verder binnenwaards komt men op de plaatsen waar de Aanschouwers zo recht over als ter zyde van het Tooneel zig kunnen vervoegen, en deze maaken met het Tooneel een byna Eironde gedaante. De staanplaats 1 ) , die met het Tooneel even hoog boven den grond verheven is, strekt tot een bekwaam Amphitheater, zn geeft den Aanschouwer den zeer goed uitzigt op het Tooneel, tusschen 't welke en de Staanplaats het Parterre of de Bak 5 ) is, wel zo ruim als in den ouden Schouwburg, en ter weder heeft men de Balcons; boven dezelve loopen-zydevanhtPr de Loges van het Tooneel in een half -rond 3 ) en dus ook boven de Staanplaats om; boven de Loges is de Gallery 4 ), tot Zitplaatsen geschikt, en loopt even rond als de Loges. Voor het Tooneel is het Parterre is een ruim Orchester 5 ), voor de Musikanten gebouwd.
De ruimte voor de toeschouwers kon 1600 personen bevatten; zooals vanzelf spreekt, werd bij bizondere gelegenheden dat aantal eenigszins overschreden. Wie tegenwoordig in een schouwburg zit, kan zich slechts met moeite voorstellen hoe een dergelijk lokaal er heeft uitgezien, toen er van electrische verlichting nog geen sprake was en gas elkeen afdoende leek om én tooneel én toeschouwersruimte naar behoefte donker te maken of licht. Het is waar: gas veroorzaakte geregeld een benauwende atmosfeer en somtijds een bijna ondragelijke warmte, en g e1) 5 o Amsterdamsche voeten lang en i 8 breed. — Ik zou de afmetingen liever anders benoemen en zeggen: 5o Amst. voeten b r e e d, en t 8 diep. 2) 6o Amst. voeten lang (liever: breed) en 52 breed (liever: diep). Er waren t 8 banken, de achterste ten gevolge van de kromming der zaal wat korter dan de voorste, met 330 vrij ruime plaatsen; er zaten echter ook wel eens 500 personen in den Bak. 3) Onnauwkeurig i. p. v. in een halve ellips — . 4) Destijds was er boven de Loges slechts één Galerij; en niet twee, — de eene (2e, met her 3e Amphitheater) boven de andere (ie, met het 2e Amphitheater), — zooals in mijn tijd, d. w. z. na de inwendige verbouwing, waarbij ook de ruimte van de staanplaats ten deele bij het Parterre getrokken, dus van banken voorzien werd, en ten deele werd opgehoogd tot het niveau van de balcons en den naam kreeg van ie Amphitheater. 5 ) Het was 36 Amst. voeten lang (liever: breed) en 8 breed (liever: diep). Er was ruimte voor 26 muzikanten.
129
h e e 1 uitgedaan kon het niet worden; omdat daartoe dichtdraaien van de hoofdkraan noodig zou zijn geweest, en het weder aansteken van al de pitten tijdens de voorstelling natuur onmogelijkheden zou hebben behoord; maar in die-lijktode betrekkelijk kleine ongeriefelijkheden schikte men zich; er was nu eenmaal niet anders. Maar. . . wat men zich, of laat ik voorzichtigheidshalve zeggen: wat ih m ij heelemaal niet kan voorstellen, is hoe kaarsen, hetzij smeer -, hetzij was- kaarsen, ooit de ruimte voor de toeschouwers en het tooneel in voldoende mate hebben kunnen verlichten. Toch moet het zoo zijn geweest, althans voor de niet door gas of electrisch licht bedorven oogen onzer voorvaderen. In de Historie van den Nieuwen Amsterdamschen Schouwburg lezen we aangaande de verlichting van de ruimte voor de toeschouwers, die er eenigszins onnauwkeurig amphitheater wordt genoemd, het volgende: Dit Amphitheater wordt verlicht door een groot aantal van Waschkaarssen 1 ) , staande op Girandoles, op Blakers of in Lantaarnen. Daarenboven vindt men het nodige licht in de Gangen, op de Trappen en aan de Uitgangen. Dat is alles. Een groote luchter of kroon, van de zoldering afhangende, is er stellig niet geweest. Op twee van de fraaie koper - gravures, die bedoelde „Historie" opluisteren, zijnde de Afbeelding van den Nieuwen Amsterdamschen Schouwburg, van en naar het Tooneel te zien, naar een teekening van N. V. D. MEER JUN., ziet men er geen spoor van; bovendien kan men niet veronderstellen dat de schrijver der „Historie" verzuimd zou hebben ervan te reppen; immers aan het boven gegeven citaat gaat onmiddellijk dit vooraf:
Wijders is 'er over het geheele Amphitheater eene Koepeling van Stukadoorwerk, versierd met verscheidene Afbeeldingen, welke tot de Digtkunst en andere voorname Konsten ene byzondere betrekking hebben ... Benevens het Oude Wapen van Amsterdam. In het midden van deze Koepeling is ene groote opening, die, naar mate het meer of minder vol en benauwd, of naar mate het warm of koud is, kan geopend of gesloten worden. 1
) Het staat er werkelijk zóó, met -sch- en -ss -.
130
Veel uitvoeriger behandelt de schrijver de verlichting van
het toon eel: Ter verlichtinge van dit Gebouw zijn tagtig of vijf -en-tagtig ponden kaarssen noodig. Aan den voet van het Orchest i) zijn twee Smeer- of Lichtbakken, voorzien van honderd -en- zestig Pitten, die onder het Tooneel worden aangestoken, en die men ook, door middel van tegenwigten, kan laten ryzen of zakken, naar mate men Dag of Nagt verbeelden moet. — Ter verlichtinge van de voorste Schermen 2 ) is aan weerszijde nog een Koker, die met Yzer bekleed, en van dubbele Lichtbakken voorzien is. Agter de overige Zyschermen hangen Blikken Blakers, ieder met twee kaarsen voorzien in houten draaikokers. Wanneer het Tooneel verduisterd moet worden, geschied zulks, door houten met dubbeld Blik beslagen Schuiven voor de Kokers der voorste Schermen te laten vallen, en de andere kaarsen met der zelver Kokers, het achterste voor te doen draaijen. Men heeft agter de bovengemelde Schermen zoo genoemde Oploopen, die op de wyze van Ladders gemaakt zyn, om in het aansteken der lichten ... overal spoediglyk te kunnen bykomen. Wat een omhaal! En wat ging dat zelfs in den tijd van het nu veel gesmade gas niet oneindig vlugger!
In een brochure, getiteld: Iets over Amsterdam in 1850 3 behandelt de destijds met eere bekende Amsterdammer TH, J. KERKHOVEN o.a. den Stads - schouwburg 4), Rondborstig als weinig anderen hekelt hij, voor de stichting van een nieuwen schouwburg ijverend, de gevaren aan de „houten kast" verbonden met deze woorden: ),
De oprigting daarvan 5 ) wordt zelfs een heilige pligt, vooral, ik herhaal het, wanneer men in aanmerking neemt, welke schromelijke gevolgen het na zich zoude slepen, wanneer er op eenen speelavond in onzen tegenwoordigen schouwburg eens eene geringe verzakking of afwijking van slechts een enkelen balk plaats greep! Van grootere 1) Onnauwkeurig: misschien voor: .,Aan den b o v e n r a n d van de ruimte voor het Orkest. Bedoeld wordt: het v o e t 1 i c h t. 2) W ij zouden zeggen: coulissen. -1 ) Verschenen in blaart 1850 bij M. Schooneveld Y4 Zn., alhier. 4) Twee jaar later heeft hij (blijkbaar in een of ander tijdschrift) nogmaals over dat gebouw een artikel geschreven, getiteld: Iets over den Stads - schouwburg te Amsterdam. 5) Namelijk: van een „hechten en Amsterdam waardigen schouwburg ".
131
ongelukken, die plaats kunnen hebben, als brand en instorting, wil ik slechts kortelijk gewagen.
Hij noemt evenwel in den aanvang -dien steen des aanstoots „een gesticht, dat slechts als provisioneel was opgericht geworden", en aan het einde „een nood- of hulp- theater". Heeft hij gelijk? Ik betwijfel het sterk, niet alleen omdat ik in andere bronnen hoegenaamd niets van dien aard heb gevonden, — behalve m i s s c h i e n in De vernieuwde Amsterdamsche Schouwburg, een geschriftje van J. H. RossING, uit 1874, waarin we lezen: „Voorloopig zou hij van hout zijn ", — maar ook wijl het mij ongelooflijk voorkomt dat in 1773 de vroede vaderen zoo verbazend veel kosten zouden hebben gemaakt voor „een nood- of hulp -theater". Maar hoe dit ook zij, men was in het najaar van 1774 1 ) te sterk onder den indruk van den noodlottigen brand, die nog niet twee-en- een -half jaar te voren had plaats gehad, om niet a 11 e m o g e 1 ij k e voorzorgsmaatregelen te nemen ten einde een herhaling van dat onheil te voorkomen. Ik citeer nu weer, al is zij ook wat lang, de hierop betrekking hebbende, zeer curieuze passage uit bovenbedoelde ,,Historie": Op het Tooneel is eene Pomp, een groote Waterbak, en eene Brandspuit, die in den tyd van twee minuten water kan geven. Wyders zyn 'er verscheidene Brandemmers, Flodders 2 ) , en andere noodige Werktuigen, behalven, dat alles, zooveel als mogelyk is, ter voorkominge van Brand is geschikt geworden. — Eindelyk hebben de Kastelein en de Oppassers eene byzondere Instructie, naar welke zy zich, wanneer het ontsluiten der Deuren, die allen naar buiten open gaan, noodig wordt, behooren te gedragen. De Kastelein is verpligt om terstond alle de Buitendeuren van den Schouwburg open te maken, als mede om de groote Deur, die aan de Vest agter het Tooneel is, te ontsluiten. Ten dien einde moet by de Sleutels, welke hem zyn overgegeven, steeds by de hand hebben, en, ingeval van nood, buiten omgaan, om alle de Deuren van buiten te openen. — De Bediende, die aan het Balkon staat, is gehouden om ten allerspoedigsten de Zydeur open te zetten, van welken hem eenen 1) Ofschoon de schouwburg nog niet geheel en al voltooid was, had de feesteli^ke opening voor autoriteiten en genoodigden den i5en September plaats. Twee dagen daarna was de eerste voorstellling voor het publiek. — Pas in t 775 werd de laatste hand aan den inwendigen bouw gelegd. 2) Worden met dit woord soms .,natte dweilen" bedoeld?
132
verzegelden Sleutel 1 is ter hand gesteld, gelyk by ook eenen Sleutel ontvangen heeft van de Balustrade aan de zes stuivers Plaats. — De post van den Ontvanger aan de twaalf stuivers Plaats, is om de Deur, welke in den Gang van de Loges uitkomt, gelyk ook die van den Zolder aan de gemelde Plaats, zooras als 'er eenig ongemak vernomen wordt, te openen, tot welk einden by van eenen verzegelden Sleutel is voorzien geworden. — De Soldaten, die de wagt aan den Schouwburg hebben, moeten zich terstond aan alle deuren posteren, om wanorden te weeren, en het rooven van goederen, die aan den Schouwburg behooren, voor 'te komen. — De Timmerluiden, de Kaarssensnuiter en verdere bedienden van den Schouwburg, staan onder de verpligting om, zoo veel als moogelyk is, by onverhoopten brand, hun best te doen, denzelven te helpen blusschen, en van tyd tot tyd rond te zien of 'er ook eenig gevaar te vrezen zy. — Ook moeten zy, indien 'er eenig ongemak mogt ontstaan, de Brandspuit terstond in gereedheid brengen, en alles verrigten wat tot mindering van den nood zoude kunnen dienen. En opdat zy de noodige bekwaamheid en handigheid tot dit werk mogen bezitten, moeten zij de Brandspuit niet slegts eens ter maand behoorlyk nazien, maar zich ook met dezelve, zonder 'er egter water in te hebben, oefenen. Eindelijk moeten zy bezorgen dat de Pomp met dubbelde Zuygers, die zich agter op het Tooneel bevind, altoos gangvaardig is, en de Tonnen vol water zijn, welke weeklyks moeten ververscht worden tot voorkoming van )
stank enz. Het gaat vreemd in de wereld. Bijna een volle eeuw 2 ) heeft die „houten kast" bestaan zonder dat ooit de deugdelijkheid van bovengenoemde maatregelen proefondervindelijk heeft behoeven te blijken, terwijl het s t e e n e n gebouw, dat ervoor in de plaats is gekomen, door brand is vernield, amper zestien jaar na de feestelijke opening 3), „Meer geluk dan wijsheid!" zal men zeggen. Ik geef het graag toe; maar één ding dient men toch in het oog te houden: door al die, zij het dan ook eenigszins lachverwekkende voorschriften, bleef de aandacht erop gevestigd om vooral voor bij het minste onraad op zijn qui-vive te zijn; terwijl-zichtgen 1) Wat wordt met dat ..vergezeld" bedoeld? Soms: .,voorzien van het wapen van Amsterdam"? 2) Tot Mei 1872. 3 ) Deze had 2 Februari 1874 plaats, — in den nacht van 19 op zo Februari 1890 is de schouwburg afgebrand.
1 33 later, toen het een steenen gebouw was geworden, ... neen:
Schwamm' drüber!
Aan de op blz. 122 genoemde Korte beschrjj ving enz. ontleen ik betreffende het tooneelscherm, dat door J. ANDRIESSEN en N. NUMAN is geschilderd, de volgende woorden: Het Gordyn, voor het Tooneel hangende, is van een ligt-paarsche kleur, en op hetzelve is met een kundig penseel het Wapen der Stad met de Leeuwen ter wederzyde als wit marmer geschilderd, gelyk ook het voetstuk, dat als met drie trappen oploopt. Ter eenerzyde van het Wapen zit Merkuur de Koopgod met Slangenstaf en Geldbeurs in de handen, en ter andere zyde de Zeegod Neptunus, rustende met den rechterarm op een kruik, vervuld met water, en houdende in den slinkerhand den Drietand. Boven het Wapen vertoont zig een Byënkorf, natuurlyk gekleurd, op een als wit marmer geschilderd voetstukje, waarin met vergulde Letteren het twee regelig vers van den grooten Vondel staat, even als op het Tooneel Gordyn van den afgebranden Schouwburg, naamlyk: De Byën storten hier het eêlste dat zij leezen Om de oude Stok te voên en de Ouderlooze Weezen.
Verder praalt geheel omhoog op het zelfde Gordyn Apollo, de God der Dichtkunde, in een Wolk, houdende een Gouden Citer in zyne hand; de kleuren zyn natuurlyk, doch die van de Wolk wat dof voor de Straalen van Febus 1 ) .
Zonder tusschenpoos laat de schrijver hierop volgen: Voor het overige is het Buitenwerk der Plaatsen van de Balcons, Loges etc. roozenrood geschilderd en het Lystwerk, en Ornamenten, waarmede het voorzien is, verguld. Dit is niet lang zóó gebleven; ten minste: van de serie gekleurde kopergravures, in i 787 en 1788 uitgegeven, de twaalf zoogenaamde Tooneelen, — wij zouden zeggen: decors, — voorstellend, die de schouwburg destijds bezat, zijn er een aantal, die op den voorgrond mede een gedeelte van de zaal te aanschouwen geven, en op die a 11 e is de kleur van boven1 ) Ook maar eenigszins beschaafde menschen van zijn tijd wisten dat de zonnegod Febus (of: Phoebus) en Apollo een en dezelfde waren.
1
34
bedoeld „Buitenwerk" w i t en van het „Ly stwerk" en de „Ornamenten" b 1 a u w. Nu is zeker op dergelijke gravures de kleur niet absoluut te vertrouwen, maar geheel verschillend kan zij onmogelijk zijn geweest, en te meer niet, omdat de zoogenaamde „Boog" en de vier „uitgeschulpte of geribde Colommen", die aan weerszijden twee, met de beelden van Melpomene en Thalia ertusschen, den boog dragen, beschreven worden met de woorden: „hoewel alles van hout, als rood en wit marmer geschilderd" en ook aldus op de kopergravures gekleurd zijn. We moeten derhalve wel aannemen dat dat „Buitenwerk" in den loop van die 14 jaren een geheel andere kleur heeft gekregen.
Nu nog even een soort van toast, ontleend aan die zelfde „Korte Beschrijving ", bijkans aan het einde: Dus heeft het zelve, zo van buiten als van binnen, eene gedaante die zo verruklyk als verheven is. De oordeelkundige Vreemdeling de Stad naderende van buiten de Leidsche Poort, moet op het eerste gezigt van dit schoone Bouwgevaarte, dat hem terstond in de oogen valt, oogenbliklyk een denkbeeld van het vermogen der geheele Stad verkrygen, en met rede, wyl het geenzins ongegrond zal zyn, en zelfs zyne verwachting in alles te boven gaan. Dank zy dan de wyze zorge en roemenswaardige Kunstliefde dier braave Stadbestierderen, welke den Bouw van dezen nieuwen Schouwburg zo getrouw bevoolen, behartigd en bevlytigd hebben!
In dit hoofdstuk heb ik enkele malen terloops — dus: alsof het vanzelf sprak — vermeld dat de netto - opbrengst van de t o o n e e 1- voorstellingen in den Schouwburg ten goede kwam aan de twee zoogenaamde g o d s- huizen: het stedelijk Oude (voluit: Oude Mannen- en Vrouwenhuis) en het-manehuis (Burger -) Weeshuis. Hoogstwaarschijnlijk heeft menigeen die woorden gelezen zonder erover na te denken; maar anders moet die gewoonte op het eerste gezicht zonderling hebben toegeschenen aan ieder, die niet op de hoogte is van haar oorsprong. Daarom wil ik thans, zonder me in onderdeelen te verdie-
1 35 pen, het ontstaan ervan uiteenzetten, en tevens mededeelen wanneer en hoe die bijna- twee- eeuwen-oude gewoonte werd afgeschaft. Tot de middeleeuwsche gilden behoorden ook die van de Spelende Gezellen, waaruit mettertijd de Reder ij k e r s k a m e r s zijn voortgesproten. De werkkring dier Cameren van Rethorica — zóó immers was oorspronkelijk de naam — bestond in het beoefenen der dichtkunst in den meest uitgebreiden zin, dus: in het vervaardigen en voordragen van gedichten, vooral van dramatische dichtstukken. Immers: al heel spoedig hadden zich bij de rederijkers mannen aangesloten van min of meer letterkundige begaafdheid, die als „tooneelschrijvers" werkzaam waren. De rederijkers mochten zich uitsluitend bezighouden met het zoogenaamd w e r e 1 d 1 ij k tooneel 1), waartoe intusschen niet alleen de b o e r t i g e spelen behoorden, maar ook de mysteriën en moralisatiën. Van de Zuidelijke Nederlanden, waar de rederijkerskamers spoedig een trap van grooten bloei bereikten, deden zij omstreeks het midden van de 15e eeuw haar intocht in de Noordelijke Nederlanden, en welhaast was dáár geen plaats, die, om zoo te zeggen, zich zelf respecteerde, of men vond er ten minste één dusdanige kamer. Elke kamer had een eigen naam en een daarmede overeenkomstig blazoen en tevens een eigen kenspreuk 2 Zoo waren er dan ook in Amsterdam verscheidene, van welke één, de Egelantier, later de Oude Kamer genoemd, als blazoen had een kruisbeeld met een egelantier, en tot kenspreuk „In liefde bloeyende". Het spreekt vrijwel vanzelf dat VONDEL, HOOFT, BREDE enz. enz., wilden ze hun tooneelstukken vertoond zien,-RO(0) deze aan een dier kamers moesten toevertrouwen, en dit dan ) .
1) In tegenstelling met h e t g e e s t e l ij k t o o n e e 1, dat door de RoomschKatholieke Kerk werd aangewend om van lieverlede de ruwe zeden van het volk te verzachten. De daartoe bestemde vertooningen werden somtijds in het kerkgebouw zelf gegeven, maar vaker op het kerkhof. 2) Een van de kamers te Leiden b.v. droeg als naam de witte Acoleykens; haar blazoen was de slang van Mozes, uit akoleien te voorschijn komend; haar kenspreuk luidde: „Liefd est Fondament".
136 liefst deden aan de beste, dus aan „de Oude Kamer". Deze had namelijk, wijl haar leden zelf niet meer geheel voor hun taak berekend waren, al sinds eenigen tijd de gewoonte aangenomen tooneelspelers v a n b e r o e p te huren. Ook had die Kamer verreweg het beste lokaal; het bestuur had namelijk met de voor destijds zeer vrijzinnige regeering van Amsterdam 1 ) een overeenkomst gesloten van den volgenden aard: Burgemeesteren stonden haar af een zeer ruim en geschikt lokaal boven de W a a g, tegenover het Stadhuis op den Dam, op voorwaarde dat de „baten" ten voor kwamen van het Oudemannenhuis-del der stad 2 ). Onder „baten" verstond men natuurlijk wat er overbleef na aftrek van alle onkosten. Vroeger werden de onkosten bestreden uit de jaarlijksche contributie der leden van de Kamer, die niet meer dan ander halven gulden bedroeg, maar hoogstwaarschijnlijk is men juist omstreeks dien tijd begonnen niet-leden als toeschouwers tot de voorstellingen toe te laten tegen een entrée van ... d r i e (zegge: 3) s t u i v e r s op alle rangen, of liever: niet op a 11 e rangen, maar op den eenigen rang, die er was. Een van de leden was de geneesheer dr. SAMUEL COSTER, die ettelijke lang vergeten tooneelstukken heeft geschreven. Gaandeweg begon deze te merken dat „de Oude Kamer" niet meer „de oude" was en teerde op haar vroegeren roem. Zij immers, gesteund door de zestiende -eeuwsche dichters 000RNHERT, SPIEGHEL en ROEMER VISSCHER, had verbazend veel bijgedragen tot de ontwikkeling en kuisching van de Nederlandsche taal. HOOFT en BREDERO (0) waren het met COSTER eens, en zoodoende ontstond er allengs een oppositie - partij, die weldra 1) Tijdens de godsdiensttwisten was de regeering van Amsterdam nogal op de hand van Arminius en zijn volgelingen, niet zoozeer uit overtuiging, als wel omdat zij het nuttig achtte prins Maurits en diens steil orthodoxen aanhang tegen te werken. -- In tegenstelling immers met de Roomschen veroordeelden de rechtzinnig e Protestanten het Tooneel, met allen aankleve van dien, als zijnde uit den Booze, terwijl de stad Amsterdam zich in dezen vierkant tegenover de orthodoxe geestelijkheid plaatste door niet alleen met tooneelbestuurders contracten af te sluiten, maar zelfs voor een van haar godshuizen er voordeel van te trekken. 2) Die „baten" waren, voor dien tijd althans, niet onaanzienlijk. In doorslag bedroegen ze destijds f 2000, over de to maanden, waarin er gespeeld werd.
1
37
besloot zich af te scheiden. En tóén gaf de nogal vermogende Coster aan zijn sinds eenigen tijd voorbereide plannen uitvoering, namelijk: om een nieuwe kamer te stichten. Aangemoedigd door het bestuur van Amsterdam liet hij voor eigen kosten een houten gebouw neerzetten, met tooneelzaal, op dezelfde plaats waar later de Schouwburg heeft gestaan, die ,i Mei 1 772 is afgebrand 1 ) . Dit gebouw droeg den naam van Nederduytsche Academie, evenals de nieuwe kamer; en deze had een „bijenkorf" tot blazoen en als zinspreuk „Yver". Al heel spoedig echter werd de stichting naar den naam van den stichter C o s t e r's Academie genoemd. Ze werd in 1617 geopend en nog in dat zelfde jaar knoopte Coster onderhandelingen aan met het bestuur van het Burgerweeshuis; daarvan was het gevolg dat het Burgerweeshuis al de nog te maken kosten dragen zou, maar dan ook gedurende de eerste zes jaren 1 / 3 van de winst zou genieten, en daarna, dus: na zes jaar, de helft. In 1622 evenwel, dus nog vóórdat de zes jaren verstreken waren, werd het geheele gebouw door het Burgerweeshuis overgenomen, en traden dus de regenten dáárvan op als bestuurders van de Academie. Evenals er nu naijver bestond tusschen de beide rederijkers kamers in zake roem op het gebied van letterkunde en tooneelspelen, zoo ontstond er ook tusschen de beide g o d s h u i z e n naijver op het punt van de dubbeltjes. Dat gaf een geharrewar zonder einde, tot ten leste in 1632, eenerzijds een fusie tot stand kwam en anderzijds een minnelijke schikking. Er werd namelijk besloten dat de twee kamers zich weder tot één zouden vereenigen onder de zinspreuk „Door Yver in Liefde bloeyende" en met een „bijenkorf, door een egelantier omvlochten", als blazoen. Het vergelijk tusschen de godshuizen was van den volgenden aard: het Burgerweeshuis kreeg voortaan '1 3 , het Oudemannenhuis 1 1 3 van de netto-opbrengst, maar dit laatste moest van het Burgerweeshuis ter vergoeding een derde part overnemen der 1)
Zie blz. ''3.
138
waarde van erf, getimmerte enz. van het gebouw der Academie, waar voortaan a 11 e voorstellingen zouden worden gegeven 1 ). Dit had evenwel ten gevolge, dat reeds na drie jaren de zaal te klein bleek. Een ruimer gebouw werd dus op dezelfde plaats gesticht, dat nu niet meer A c a d e m i e heette, maar den naam van Schouwburg droeg, en den Sen Januari 1638 werd ingewijd met de eerste voorstelling van Gysbreght van Aemstel. In 1664 werd ook dat gebouw weer afgebroken en door een weidscher vervangen, in 1665 geopend.
Behoudens enkele veranderingen, voornamelijk wat de bijgebouwen op het voorplein betreft, bleef het nu tot aan den brand in 1772 in denzelfden staat. Alleen is nog het volgende vermeldenswaard. Sedert 1637 stelden Burgemeesteren van Amsterdam jaarlijks zes regenten over den Schouwburg aan, die natuurlijk in menig opzicht af waren van de bestuurders der beide godshuizen. Dit-hankelij gaf aanleiding tot allerlei ongenoegen en gekibbel; en nadat in 1672 de noodlottige oorlog was uitgebroken, besloten Burgemeesteren den Schouwburg te sluiten. Pas in 1678, na den vrede van Nijmegen, had de heropening plaats. Na die heropening begon het gehaspel over het bestuur van den Schouwburg van voren af; eerst bepaalden Burgemeesteren dat zij zelf zes regenten voor den Schouwburg zouden benoemen en dat deze alleen van hén afhankelijk zouden zijn; maar reeds het volgend jaar kwam daarin door het drijven der godshuizen een verandering en in 1681 werd het beheer geheel aan deze beide instellingen overgelaten. Dat is zoo gebleven tot den brand, in 1772. Daarna kwam er natuurlijk weer een wijziging; immers tóén hadden de bestuurders der stad de lakens uit te deelen; de stad had namelijk de gelden, benoodigd voor den bouw van den Schouwburg op het Leidsche-plein, aan de beide godshuizen voorgeschoten, tegen z% %. Met dat al werden de zoogenaamde „baten" geboekt in het credit der rekening van de twee godshuizen. ,1 ) De eerste verdieping van de Waag op den Dam (zie blz. 136) werd dus van toen af niet meer voor tooneelvoorstellingen gebruikt.
1
39
Dat werd echter anders in het jaar 1 795 ; want de toen decreteerde, geheel overeenkomstig den-maligestdrn geest van de pas ingestelde Bataafsche Republiek: dat de Schouwburg voortaan zyn zoude Stads eigendom en stigting, die, voor Stadsrekening, door Commissarissen, van wege dé Representanten daartoe benoemd, of in 't vervolg te benoemen, zou worden bestuurd: zodanig, dat a 11 e v o o r d e e 1 e n uit die stigting voortkomende, g e h e e 1 e n a l zouden z y n t e n voordee1e van Stadskasse 1 ), en daarin jaarlyks zouden moeten worden overgebragt. Uit dit decreet vloeide dus vanzelf voort, dat de beide godshuizen geen aanspraak meer konden maken op de „baten ", die ze 178 jaar lang hadden genoten. Ze hebben zich erbij neergelegd. Het sop was de kool niet waard. In die dagen was het geen mode naar de komedie te gaan, ondanks het hoog staande talent van JOHANNA CORNELIA ZIESENIS, geb. WATTIER 2
) .
Het i n w e n d i g e van de „houten kast" op het Leidscheplein was in ettelijke opzichten veranderd in de n e g e n t i g jaren, die verliepen tusschen de feestelijke opening in 1774 3 en den avond, waarop ik er mijn entree heb gedaan 4 Geen wonder voorwaar! Immers drie factoren hadden daartoe medegewerkt; vooreerst: de loffelijke wensch om met den tijd mede te gaan en de zucht om de inrichting van buiten schouwburgen na te volgen; dan: de begeerte om zoo--landsche )
) .
1) Ik spatieer. 2) Deze JOHANNA CORNELIA WATTIER, dochter van een dansmeester, werd te Rotterdam geboren in 1764 en overleed in Den Haag in 1827. Zij was leerlinge van den vermaarden acteur MARTEN CORVER, en speelde onafgebroken (178o1815) op het Leidsche -plein alhier. — Haar echtgenoot was B. W. H. ZIESENIS (1762-1820) de stads -architect, de zoon van ANTONIE ZIESENIS, den stads -b e e 1 d h o u w e r, die voor de ,.houten kast" de beelden van Thalia en Melpomene heeft gemodelleerd. — De groote actrice werd na haar huwelijk zoowel ZIESENIS-WATTIER genoemd, als WATTIER-ZIESENIS; en ter harer eere heet de kade aan de Lijnbaans- gracht alhier, ten Noorden van de Wetering-schans. Zieseniskade, n i e t ter eere van den veel minder beroemden architect. 3) Den t5en September; zie noot i op blz. 131. 4) In Augustus 1864. — De indrukken der vertooning, toen opgedaan, zijn beschreven in het 5e hoofdstuk van (de eerste reeks van) mijn Tooneelherinneringen. Leiden I9oo. Tooneel-herinneringen III
10
140
veel toeschouwers mogelijk te kunnen bergen; eindelijk: de tand des tijds. Hier volgen nu de meest in het oog loopende punten van verschil: 1 °. de verlichting met g a s 1 a°. er waren loges grillées aangebracht, een ae gaanderij (met daarmede op gelijk niveau gelegen 3e amphitheater) en een ie amphitheater 2 ) ; 3 ° . de staanplaatsen achter in den bak waren verdwenen en vervangen door rijen banken; 4°. het tooneelgordijn had natuurlijk plaats moeten maken achtereenvolgens voor eenige andere. Nu zou men wellicht denken dat al die wijzigingen of ten minste de meeste ervan, t e g e lij k e r t ij d zijn aangebracht; bij voorbeeld: toen o m d e n g a s-a a n 1 e g toch vertimmering noodig was. Dat is evenwel niet zoo. Juist de gas- verlichting is de allerjongste van de veranderingen. ) ;
*
*
w
In den nacht van 19 op ao Februari i 890 is het St e e n e n gebouw afgebrand, dat, in de plaats gekomen van de „houten kast ", 2 Februari 1874 was ingewijd. Bij dien brand zijn al de in het gebouw zich bevindende boeken en papieren vernietigd, en dus ook de zoogenaamde „officieele bescheiden ", de data bevattend van alle achtereenvolgende veranderingen, die sinds i7 74 in het inwendige van dien schouwburg waren aangebracht. Aangezien nu mij nóch een of andere aaneengeschakelde geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg uit den t a t e r e n tijd bekend was, nóch eenige monographie, waarin dergelijke data waren opgeteekend, was ik, op rijperen leeftijd een en ander nauwkeuriger wenschende te weten te komen, wel genoodzaakt o. a. mijn toevlucht te nemen tot artikelen in enkele tijdschriften en tot de in 1805 en í8o8, te Amsteldam 1) Zie hieromtrent blz. 146. 2) Dit ie amphitheater bevond zich op de plaats, die in den tegen woo rd i g e n- schouwburg front- beneden -loge heet; het voormalige 3e amphitheater heet thans ze amphitheater, terwijl het huidige ie amphitheater destijds ze amphitheater werd genoemd.
141 bij L. A. C. Hesse, verschenen Tooneelkundige Briev e n, in twee deelen. Van laatstgenoemd werk bevat het ie deel de vertaling der door C. F. HAUG in het Hoogduitsch geschreven „Brieven uit Amsteldam over het Nationaal Tooneel en de Nederlandsche Letterkunde ", het ae een Vervolg op bovengenoemde brieven, n i e t door C. F. Haug geschreven en dus ook n i e t vertaald. Werkelijk is het mij gelukt uit bedoelde geschriften en ook door een nasporing op het Gemeentelijk Archief, althans ten
naaste bij, mijn doel te bereiken. Thans weet ik derhalve hetzij in welk, hetzij vóór welk jaar de bedoelde veranderingen hebben plaats gegrepen. En al zal nu stellig de kennis van die data zelve den allermeesten lezers van deze bladzijden onverschillig zijn, toch meen ik dat ettelijke bizonderheden daaromtrent, mij bij het nasnuffelen onder de• oogen gekomen, belangrijk genoeg zijn om hier te worden meegedeeld. In Het Leeskabinet, jaargang 1846, komen vier vervolgstukken 1 ) voor, getiteld De Schouwburgen, door JAN KIJK IN DE WERELD. Onder dezen schuilnaam zijn die stukken geschreven: of door EGBERT VAN DER MARTEN (geb. í8o8), letterkundige van den zooveelsten rang, óf door H. FRIJLINK (geb. z 800) , uitgever van „Het Leeskabinet ", of door b e id en samen. Daarin wordt veel wetenswaardige verteld omtrent de geschiedenis van het tooneel en van de tooneelartisten uit hun en uit vroeger tijd. Zoo o.a.
Wie tegenwoordig de schouwplaats bezoekt, kan zich daarbij ge i 774 voorstellen, wanneer hij in zijne gedachten -makelijdvn slechts de bovenste galerij afbreekt — het balkon rondom den bak wegneemt tot op vier loges na ter weerszijden van het tooneel — van het parterre eene lengte van t 8 voet afzondert voor eene staanplaats — en in plaats van de glazen kroon in het midden, armblakers met waskaarsen tegen de galerijen plaatst om de zaal te verl ichten 2 ) 1) Deze stukken vormen het Toe onderdeel van een serie artikelen: Omzwervingen door Neêrlands Hoofdstad. 2) Dit laatste klopt dus volkomen met wat ik op blz. sap heb verteld.
142
Een weinig later geeft de schrijver de indrukken weer, door hem ontvangen, toen hij, als d r e u m e s, voor het eerst den schouwburg bezocht, natuurijk bij een Gysbreght- voorstelling, en wel met WATTIER in de rol van Badel och. Hij vertelt dan: [Omhoog] zag ik slechts eene opening in het midden, waardoor de koorden liepen, daar de kroon aan hing, met snoeren glazen koralen, die het licht der lampen duizendwerf terug kaatsten, en een helderen glans door de zaal verspreidden. Nadat ik dit alles lang genoeg gezien en bewonderd had, werd mijn oog aangetrokken door den fraaien boog vóór mij, en door de kolossale beelden tusschen de Corinthische zuilen, in wier pedestallen 1 ik door de traliën ook al menschen zag bewegen ... Eensklaps hoorde ik een geschel, en schrikte niet weinig, toen ik de kroon zag bewegen, en meende, dat zij neder zou storten. Tot mijne bevreemding echter zag ik haar statig omhoog rijzen, zonder dat ik de verborgen magt kon ontdekken, dit dit gevaarte naar boven trok, en ook de gordijn werd opgeheven. )
Wanneer we nu de volgende zaken in aanmerking nemen: dat Wattier in 1815 om gezondheidsredenen het tooneel heeft vaarwel gezegd, dat zij den Ben Mei van dat jaar haar afscheidsvoorstelling heeft gegeven, dat Jan Kijk in de Wereld 2 ) die afscheidsvoorstelling heeft bijgewoond, als kostschoolleerling, en eindelijk: dat hij al eenige seizoenen te voren in de Kerstmisvacantie vaak den schouwburg had bezocht, dan kan men daaruit veilig het besluit trekken, dat d e bovenbedoelde veranderingen, — natuurlijk behoudens het veranderde tooneelgordijn en de gas- verlichting, — reeds waren aangebracht in het allereerste begin van de 19de eeuw. En die conclusie klopt dan ook, wat de loges grillées betreft, volkomen met wat, zooals wij (op blz. 147) zullen zien, te lezen staat in het Ze deel der „Tooneelkundige Brieven ". 1) Bij den bouw in 1774 stonden de houten beelden van Thalia en Melpomené op een massief houten voetstuk. 2) In dit geval stellig Frijlinck; de ander was nog veel te jong.
1 43 In een der artikelen van Jan Kijk in de Wereld komt de volgende passage voor:
Eenige jaren later [hij bedoelt: na 1795] had de bronskleurige Vrijheidsmaagd op de gordijn plaats gemaakt voor de beeldtenis van VONDEL en de naam van Nationale Schouwburg was verwisseld met den meer weidschen titel van Koninkl ij ke Schouwburg. Met het laatste gedeelte van dien volzin ben ik het volkomen eens; immers: tijdens de Bataafsche republiek en de daarop volgende regeering van koning Lodewijk heeft werkelijk de Stads - schouwburg respectievelijk bovenvermelde namen gedragen 1) ; maar van hetgeen hij in den aanvang zegt, heb ik nergens iets kunnen vinden. Voor zoover mij bekend is, heeft de „houten kast ", zoolang zij bestaan heeft, dus: tusschen 1774 en 1872, niet meer dan drie gordijnen gehad. Van het eerste komt de beschrijving voor op blz. 133. Het volgende is „bezongen" door BARBAZ 2 ) in „Oogst jaar 1800. Hij spreekt in dat lofdicht van:-mand"vhet „Apollo op zijnen wolkentroon ", van: „Wichtjes met ge dichterlijke geest-bloemtadrn zwev",a:„D knielt aan zijn voeten neer ", van een „bijkorf ", een -slangenstaf", een „hoorn des overvloeds ", een „altaar" en eindelijk van „het wapen van Amsterdam", als zijnde alles op dat gordijn afgebeeld, terwijl onderaan twee alexandrijnen te lezen stonden, namelijk: Der Kunsten God, aan 't Y met geestdrift aangebeên, Kroont hier, in 't heilig koor, verdienste - en deugd - alleen. Dit gordijn, in het seizoen 1800/i, voor het eerst 3 ) gebruikt, t) De naam Koninklij ke Hollandsche Schouwburg is eigenlijk pas 1 2 Januari 1807 bij decreet vastgesteld. — Onder Napoleon werd de schouwburg verpacht. Er werden toen afwisselend Hollandsche en Fransche voorstellingen gegeven. De officieele naam was gedurende die drie jaren Hollandsche Schouwburg, geprivilegieerd voor het departement der Zuider -zee.
2) Abraham Louis Barbaz (í 77o--1833 ) was een veelschrijver van zeer middelmatig talent. Hij vertaalde veel tooneelstukken en schreef zelf ook eenige en bovendien een menigte gelegenheids- en andere gedichten. 3) Het gedicht van Barbaz, getiteld: Aan de Bestuurders van den Stads Schouwburg te Amsteldam op deszelfs fraai geschilderd tooneelgordijn, is reeds in
1800 in druk verschenen.
1 44 was ontworpen door J.
KUYPER
en geschilderd door J.
KAMPHUYZEN.
Het derde gordijn, dat ik zelf zoo vaak heb zien rijzen en dalen, is, voor zoover ik weet, ontworpen en geschilderd door J. ED. DE VRIES; maar ik heb niet kunnen opsporen wanneer het in gebruik is genomen. Het is vrij goed gereproduceerd op de tooneelprogramma's van omstreeks 1 870 1 ) . — Hoofdfiguur is de Stedemaagd, bovenaan in het midden, hoog op wolken van wierookdamp tronend. Aan haar rechterzijde knielt een genius, haar voorhoudend een geopende perkamenten rol, waarop de namen van drie zeer beroemde tooneel-artisten [Andries] SNOEK, [Johanna Cornelia] WATTIER, [gehuwd met Ziesenis], en [Marten] CORVER. Iets lager, meer links strooit een vrouwefiguur bloemen uit een hoorn des overvloeds. Aan weerszijden twee tritsen van engeltjes, deels ook bloemen strooiend, deels allerlei kunstattributen omwindend met bloemfestoenen. Toen ik in Augustus 1864 mijn entrée deed in de Houten K a s t op het Leidsche -plein was dat niet mijn eerste schouwburg- bezoek. Ik was namelijk vóór dien tijd al meermalen in den sedert lang verdwenen Salon des Variétés geweest van B o a s J u d e 1 s, Amstelstraat hoek Paardenstraat 2 ) , en één keer zelfs in het nu nog bestaande, zij het dan ook eenige malen verbouwde, G r a n d-T h é á t r e, eveneens in de Amstelstraat. Ik Was dus, wat betreft het inwendige van een schouwburg, naar mijn meening in de wol geverfd. De eerste indruk, dien die ongezellige zaal op mij maakte, kon mij geenszins bekoren. Immers: ik had voor dien avond niet vooraf een plaats besproken en was derhalve een van de allereersten, die de toeschouwersruimte binnentraden. Al dadelijk stonden die niet onderbroken lange rijen leeren banken zooveel doodscher dan bij B o a s £' J u d e 1 s; dáár werd immers de eentonigheid zoo aardig verbroken door de 1) En dáárnaar is weder gereproduceerd de afbeelding op blz. 205 van de ze reeks mijner Tooneel- herinneringen. 2) Dus: op een gedeelte van het terrein, dat thans door het café De Nieuwe Karseboom wordt ingenomen.
1 45
ronde tafeltjes, hier en daar om de kolommen aangebracht en bestemd om er de glazen punch of bier op neer te zetten, of de koppen thee of koffie, die men voor zijn „75 cents in vertering kreeg 1 En toen ik eenníaal een niet besproken plaatsje had uitgezocht en, overeind staande met den rug naar het tooneel, parmantig mijn oogen naar omhoog opsloeg, langs de ,,verdiepingen", als ik die eens zoo noemen mag, dus: langs wat destijds balcon heette, en loge, en ie gaander ij , en ik eindelijk, om zoo te zeggen: „onder de hanebalken", nog een (2e) gaan gewaar werd, ja, t o e n begreep ik dat ik hier iets o n--derj gewoons zag. De vloer van die Ze gaanderij was dermate dicht bij het overwelfsel van de zaal, dat de menschen er ter nauwernood rechtop konden staan; terwijl bovendien verticale, stevige ijzeren stangen, op betrekkelijk korten afstand van elkaar, aan het buitenwerk der gaanderij waren aangebracht en tevens bevestigd waren aan de soliede balken van de zoldering. Spoedig vatte ik dat op een dergelijke hoogte de bezoekers, als ze er niet ongeveer recht tegenover zaten, zoo goed als niets konden zien van wat er op het tooneel voorviel, ets dus genoopt werden zich voorover te buigen en een der bedoelde stangen vast te grijpen; maar bij den eersten aanblik dacht ik aan een wildebeesten-hok, en wel speciaal aan de omtuining van het olifanten -perk in „Artis". En dat heette de E n g e l e n -bak! -
)
Een kort intermezzo. Als jongen heb ik steeds in de overtuiging geleefd, dat die naam, — evenals de naam het Paradijs in den koninklijken schouwburg te 's-Gravenhage, — eraan gegeven was, omdat de bezoekers van dien goedkoopsten rang nogal rumoerig plachten te zijn en zich niet altijd als „engelen" gedroegen. Den oorsprong van den naam ben ik later te weten gekomen. Hier volgt hij voor degenen, die er belang in stellen. 1 ) De prijs voor alle plaatsen was er in dien tijd dezelfde, n.l. .,75 cents i n v e r t e r i n g".
146 In de middeleeuwen heeft de kerk getracht door de vertooning van zoogenaamde g e e s t e l ij k e tooneelstukken de ruwe zeden van het volk te verzachten 1 ) . Die vertooningen hadden soms plaats in de kerken zelve, maar meestal op de kerkhoven, en het daar opgeslagen tooneel was in drie verdiepingen verdeeld. De benedenste verdieping stelde de h e 1 voor, de middenste de aarde, debovensteden hemel of het paradijs. Ziedaar de uitlegging. .
Bijkans onmiddellijk werd ook mijn aandacht getroffen door
de inderdaad overweldigend schoone lichtkroon. Hoogstwaarschijnlijk zal dat wel dezelfde kroon zijn ge als die, waarvan (zie blz. 141) JAN KIJK IN DE WERELD-west melding maakt; en in dat geval is, bij het aanbrengen van de gasverlichting, behalve enkele noodige wijzigingen, het reusachtige, kostbare kristallen ornament onveranderd gebleven. Zeker evenwel is het, dat de door honderden geslepen prisma's teruggekaatste vleermuisvormige -) glasvlammen, te voorschijn komend uit kaarsen nabootsende porseleinen kokertjes, een aanblik opleverden veel feeërieker dan die kan zijn geweest in den tijd van de olielampen. Wat nu de verlichting met gas betreft, daarmede is men niet vóór den nazomer van 1854 begonnen, zooals onderstaand afschrift, uit het „boek der besluiten van Burgemeester en Wethouders van Amsterdam", bewijst: Dingsdag 22 Augustus 18 54• Wordt in deliberatie gebragt eene missive van de Stedelijke Kom missie voor den Schouwburg, waarbij zij berigt dat van wege de Directie van den Schouwburg bij haar aanzoek is gedaan om de zaal en de koffijkamers van den Schouwburg met gaz te mogen verlichten. De Vergadering, hierin geen bezwaar vindende en uit aanmerking dat van de zijde der Assuradeurs daartegen geen objectiën zijn gemaakt, heeft besloten het gedaan verzoek toe te staan, doch speciaal de Zaal van den Schouwburg benevens de Koffijkamers 1) Zie blz. 135 noot I. 2) Destijds werden algemeen de nu lang vergeten vleermuis- branders gebruikt.
1 47 met uitsluiting van alle andere localen, zullende de vereischte toestellen moeten worden aangebracht onder toezigt van Stads
Publieke Werken. Gelijk men uit het bovenstaande ziet, oordeelden B. en W. destijds dat de tijd nog niet was gekomen om tevens het tooneel en de kleedkamers met gas te verlichten, maar lang kan het stellig niet hebben geduurd voor het ook dáár is toegestaan; immers: in het speelseizoen 1859/6o — dat weet ik stellig, want tóén heb ik voor het eerst een schouwburg bezocht, — was reeds aan kleinere theaters toegestaan gasverlichting aan te brengen o p en a c h t e r het tooneel.
Na het bewonderen van die reuzenkroon zette ik mij neer en was dadelijk vol jongensachtige belangstelling voor het wel vernuftig geconcipiëerde, maar niet juist artistiek uitgevoerde tooneelgordijn 1 Minder trokken de loges grillées mijn aandacht; ze waren wel in het oog vallend geplaatst en dienden als voetstukken voor de mij welbekende beelden van Melpomene en Thalia, maar ik hadookbij Boas Judels en bij VanLier in den manteau d'arlequin dergelijke „kijkgaten ", zooals ik ze ) .
toen noemde, gezien. Buiten kijf is de mode van de getraliede loges uit Parijs naar hier overgewaaid. Ik vermoed, dat ze dáár het eerst in gebruik zijn gekomen, toen men er eindelijk gebroken had met de dwaze gewoonte van toeschouwers op het tooneel toe te laten 2 Hier werden ze in de „Houten Kast" aangebracht even na i 800, misschien wel om den uit Frankrijk gekomen Lodewijk, koning van Holland, ter wille te zijn. De ongenoemde schrijver namelijk van het 2e deel der Tooneel kundige brieven deelt mede dat op den Sen Mei í8o8, ) .
toen Z. M. den (sic!) Koning voor de eerstemaal, na het doen 1) Zie blz. '44. 2) Men zie over deze gewoonte het belangrijk artikel van dr. J. L. WALCH, in het maandschrift Het Tooneel van Augustus 1919, getiteld: .,Toeschouwers op het tooneel".
148 van Hoogstdeszelfs statige intreede binnen Zyne Hoofdstad, het nationaal tooneel bezocht, hem aldaar een buitengewoon feestelijke ontvangst was bereid, en vervolgt dan aldus: ,De toebereidzelen in de gehoorzaal 1 ) zelve waren allerprachtigst, hebbende men 's Konings balkon naast H o o g s t d e s z e 1 f s t r a 1 i e 1 o g e 2 ) , aan de regterzijde des tooneels, van binnen en buiten behangen met blaauw fluweel, het welk met gouden franjes, koorden en kwasten versierd en opgestrikt was. Reeds vroeger had de broeder van Napoleon dien zelfden N a t i o n a 1 e n Schouwburg, zooals hij onder de Bataafsche republiek genoemd werd 3 ) , bezocht. Bovenvermelde anonymus schrijft namelijk: Toen Z. K. H. Prins LOUIS BONAPARTE, thans 4 ) Koning van Holland, op den i o January i 8o6, het spektakel bywoonde, wierd het treurspel Macbeth, volgens de fransche navolging van DUCIS, door BODDAERT in vry goede verzen overgezet, vertoond, ten einde de talenten van mejufvrouw WATTIER, in de rol van Lady Macbeth
aan dien Vorst te doen opmerken. Z. K. H. verscheen eerst onder het spelen van het Eerste Bedryf, waarop men de twee volgende Bedryven oversloeg, en terstond tot het Vierde overging. — Het tooneel der slaapwandeling, het ysselykste dat misschien ooit gezien is, wordt door haar met zoo veel gevoel daargesteld, dat het de harten der aan inwendige rilling treft, en veelligt op aandoen -schouwermtn zenuwen eenen nadeeligen invloed heeft. -lyke Niet ongepast lijkt het me, bepaaldelijk bij deze gelegenheid, ook het volgende te vermelden. In het anno 18o5 uitgegeven ie deel der Tooneelkundige brieven (dus: in de door C. F. HAUL zelf, in het Duitsch, geschrevene) wordt als een der „verouderde vooroordeelen, gewoonten en gebruiken, die nog lang den fynen en juisten smaak. . . in den weg zullen staan" genoemd: 1) Hij bedoelt „schouwburgzaal".
2) 16 spatiëer. 3) Onder zijn regeering werd de naam K o n in k lij k e Schouwburg. 4) Den 26 Mei í 8o6 werd hij gemachtigd de kroon aan te nemen, en t 8 Juni van hetzelfde jaar deed hij zijn intocht in Den Haag.
1 49
dat men alle uitlandsche stukken, zelfs de voortreflyksten, op den Franschen leest schoeit. .. Oorspronkelyk Engelsche stukken, by voorbeeld, van SHAKESPEAR, dragen allen in Holland den Franschen stempel van DudIs en anderen, en zyn vertaalde vertalingen, waaraan kwalyk verstaane broddelingen het merg ontnomen hebben. Zo ontbreekt, om van twintig voorbeelden slechts één te noemen, in SHAKESPEARS Macbeth, het welk slechts door het voortreffelyk spelen der uitmuntende WATTIER 1 ) voldoet, en in het laatste bedryf werklyk betoverend wegsleept, het grootst gedeelte der handelende, zelfs der gewigtigste personaadjen, BANKO, MACDUIFF, de heksen, e. z. v.; en men hoort in de vier eerste bedryven, byna onophoudelyk gesprekken tusschen MACBETH en Lady MACBETH, met alleenspraaken van den eenen of de andere afwisselen, een gewis zeer hinderlyk punt, waaraan men zeker niet denkt, zo lang eene WATTIER op het tooneel schittert, doch het geen men zonder deze groote kunstenares hoogstvervelend, ja, onverdraaglyk vinden zou. Gelukkig voor mij was het stuk van Shakespeare, dat op dien avond werd vertoond, Richard III, n i e t een Ducisverhaspeling; men gebruikte de getrouwe proza-vertaling van A. S. KOK. 2
April—r r October '919.
1 ) Haug vertelt ook dat deze actrice de rol 18o2 in tegenwoordigheid der beroemde Parysche
van Lady Macbeth „ in het jaar tooneelspeelster, madam CONTAT, met zo veel roem uitvoerde. Zeer vleijend, maar gantsch niet gevleid was voor geene (sic!) het zo geheel ware getuigenis van madam CONTAT, dat zy Lady Macbeth nooit zo voortreflyk in Frankryk had zien spelen ".
.........
...........
.......................
.........
...........................................................
HOOFDSTUK X. :..................................................................................................................................................... :.
Op het oogenblik, dat ik deze woorden schrijf 1 ) , behoort de staking der tooneelkunstenaars nagenoeg tot het verledene. „Nagenoeg ", zeg ik; want bij één gezelschap is het conflict nog niet opgelost 2 ) , Ruim twee maanden heeft die staking geduurd. Dat weet ieder. Wat echter n i e t ieder weet, ja, meer nog: wat maar zeer weinigen zich zullen herinneren, is het volgende. Op t w e e dagen na, precies z e s-e n-v e e r t i g jaar sedert den Oen Januari 192o, dus: sedert het begin van deze staking, heeft in de tooneelwereld een feit plaats gegrepen, dat, had het gezond verstand niet gezegevierd, uitgeloopen ware zoo al niet op een s t a k i n g, — dat woord was destijds nog niet zóó in de mode, — dan toch op c o n t r a c t b re u k van een negental Rotterdamsche artisten tegenover hun directie: ALBREGT VAN OLLEFEN. Tóén evenwel liepen niet, zooals nu, de eischen der ontevredenen over een minimum- salaris, en evenmin over séjour- vergoeding of over het medezeggingschap in een (nog niet bestaand) pensioen- fonds. Neen, zij eischten van hun directie iets veel gewichtigers, namelijk dat deze niet, nevens den Rotterdamschen, ook den Amsterdams c h e n schouwburg zou bespelen, waarvan haar, geheel onverwacht voor de artisten, -- want de directie had oorspronkelijk niet meegedongen, — bij raadsbesluit van 24 December 1873 de pacht was gegund. En zoo is het dan gebeurd dat, natuurlijk na voorafgaande 1) Dus: begin Maart 1920. 2) Ik bedoel bij de Kon. Ver. Het Nederlandsch Tooneel: dáár evenwel heerscht al geruimen tijd een ietwat zonderlinge verwarring, die misschien eindigen zal als dr. Royaards er met i Sept. a.s. de lakens gaat uitdeelen. NASCHRIFT. Nu wijlen dr. Royaards is ook niet in staat geweest het topzware schip in een veilige haven binnen te loodsen. De Kon. Ver. H. N. T. heeft in den ouderdom van 44 jaar feitelijk den adem uitgeblazen; zij is echter niet finaal ontbonden en komt nog steeds, als ware zij een soort bovenaardsch wezen, de vroeger aangegane verplichtingen getrouw na.
151
niet officieele besprekingen, 6 Januari 1874, de negen misnoegde artisten s c h r if t e 1 ij k hun directie te kennen hebben gegeven dat zjj (de ondergeteekenden) de gezamenlijke
bespeling der beide schouwburgen niet wenscheljk achtten en zich verbonden geen contracten meer te sluiten, alvorens de directie met al de onderteekenaren had gesproken.
Opdat het nu den lezers van het bovenstaande niet heelemaal groen en geel voor de oogen wordt, wil ik, alvorens het verder verloop van dit conflict te beschrijven, meedeelen hoe het gekomen is, 10, dat de Rotterdamsche directie de pacht heeft gekregen van den Amsterdamschen Stads - schouwburg zonder o o r s p r o n k e 1 ij k zelve te hebben meegedongen, a°. dat de onderhandelingen omtrent die pacht op zoo geheimzinnige wijze m o e s t e n geschieden en dus ruggespraak met haar artisten tot de onmogelijkheden behoorde. Daartoe dien ik echter weder ettelijke jaren terug te gaan. Sinds heel, heel lang placht door de regeering van Amsterdam voor het bespelen van den Stads - schouwburg gratis concessie te worden verleend aan één of meer directeuren. In het voorjaar van 1841 1 ) werd deze concessie zelfs verleend aan een vennootschap van z e v e n heeren 2 ) , allen grootendeels tooneelspelers, met REINIER ENGELMAN '3 ) als hoofd - directeur. Toen deze in 1845 was overleden, werd de vennootschap ontbonden en namen twee van d e zeven directe ur e n, — zóó placht men ze te noemen, — met hun beiden het directeurschap op zich, namelijk de letterkundige MAARTEN WESTERMAN 4 ) en de beroemde decoratieschilder JAN EDUARD DE VRIES.
De laatste werd, na Westerman's dood in 1852, a 11 een directeur. Hij bleef dit tot het eind van het seizoen 1858/9. 1) Dus voor het seizoen 1841/2 en volgende. 2) Namelijk: R. ENGELMAN, P. SNOECK, C. J. ROOBOL, J. ED. DE VRIES, A. P. VOITUS VAN HAMME, M. WESTERMAN en A. PETERS; zie de ie reeks, blz. 177. 3) De vader van wijlen mevrouw ALBREGT. 4) Een van zijn zoons was G. F. Westerman, de eerste directeur van Natura Artis blagistra.
152
Toen moest hij ingevolge een vrijwel onverwacht 1 ) besluit van den Gemeenteraad plaats maken voor de combinatie ROOBOL TJASINK, die drie jaren later uitdijde tot het driemanschap ROOBOL, TJASINK £3 PETERS 2 Die heeren genoten aanvankelijk een ruimen financieelen steun: jaarlijks gaf koning Willem III f io.000 subsidie, de provincie Noord -Holland f 3000, de stad Amsterdam f 9000 en bovendien het recht den schouwburg gratis te bespelen; maar na een jaar of acht bleef alleen 's konings subsidie nog over; provincie en stad hadden de hare ingetrokken. Een schrale compensatie was de vergunning op Zondag-avond te spelen. A r t i s t i e k succes hadden ze slechts in geringe mate, en toen derhalve de sedert i 870 eenig overgebleven directeur, Tjasink, vernam dat de Gemeenteraad den 3 ren Mei 1871 besloten had de „houten kast" te verbouwen en de hem verleende concessie met 10 Mei 1 872 te doen eindigen, was hij daar volstrekt niet rouwig om en ging voortaan stil leven 3 ) . De leden van zijn feitelijk ontbonden gezelschap echter sloegen intusschen de handen ineen; bijna en bloc constitueerden zij zich tot een nieuw gezelschap, dat genoemd werd D e Vereenigde Tooneelisten van den Stads s c h o u w b u r g en onder directie kwam van W. STUMPFF, den bekenden kapelmeester van H e t P a r k, zaliger nagedachtenisse, en van den marqué L. J. VELTMAN. Eerst hebben ze gespeeld in de tent van G r a d e r in de Plantage; maar van i September 1872 af, vier seizoenen lang, in een der theaters van A. v a n L i e r. Zoo stonden de zaken, toen met de verbouwing werd begonnen van de „houten kast ", waarvoor den 28en Augustus 1872 de eerste steen werd gelegd. — Den ien September 1873 zou zij voltooid zijn. ,,Zou. . . zijn", jawel; maar ze was het niet, ondanks de )
1) Men was namelijk misnoegd omdat hij te veel toegaf aan de jaloezie en de heerschzucht van de actrice MIMI BIA, die na den dood van Engelman met hem was hertrouwd. 2) Alle drie waren acteurs. — Roobol en Peters hadden behoord tot de ,.Zeven directeuren". — Tjasink was met twee anderen in het seizoen t858/9 directeur geweest van den Salon des Variétés in de Nes. 3 ) Hij is in 1879 te Haarlem overleden op 7o- jarigen ouderdom.
153 stellige verzekering van de architecten 1 ) , op 8 April van dat jaar den Burgemeester gegeven; i°. October was de schouwburg nog niet klaar en I. November ook niet, echter wél in den loop van December; dus nog vóór Nieuwjaarsdag
van 1874. Maar zie: den 24en December 1873 wist men nog niet welk gezelschap er zou spelen! Voorwaar een allerzonderlingste toestand, die wel uitlegging behoeft! Hier volgt zij. De Gemeenteraad had besloten een kwart millioen ten koste te leggen aan de verbouwing en bepaald dat de stad de rente van dat kapitaal zou trachten terug te krijgen door niet langer het recht den schouwburg te mogen bespelen gratis te ver maar het te verpachten; en daarná werden de voor--len, waarden der verpachting vastgesteld. Den pachter werd o. a. de verplichting opgelegd zijn domicilie te hebben of te nemen in Amsterdam, een tableau de la troupe over te leggen, dat naar genoegen zou zijn van den Gemeenteraad, en een waarborgsom te storten. Er meldden zich maar weinig gegadigden aan. De directie ALBREGT VAN OLLEFEN dong niet mede. Het gezelschap „De Vereenigde Tooneelisten van den Stads - schouwburg ", bovengenoemd, gebelgd omdat hun niet werd toegestaan gratis den schouwburg te bespelen, boden, bij wijze van protest, een jaarlijksche pachtsom van f i. Nadat de pogingen van den hoogsten inschrijver 2 ) , om een Hollandsch tooneelgezelschap aan zich te verbinden, niet waren gelukt en deze zich derhalve had teruggetrokken, bleef de volgende inschrijver als de eenige ernstige candidaat over. Dat was de Vlaming VICTOR DRIESSENS, die, zeer te recht, een uitstekenden naam had als acteur en zijn sporen had verdiend als directeur en als administrateur. Hij had als pachtsom per jaar geboden f 10,000 en een voorstelling ten bate van de armen; als borgtocht was hij bereid o n v e r w ij 1 d f 5000 te storten. Derhalve dienden B. en W. 4 April 1873 de voordracht 1) W. SPRINGER en B. DE GREEP JZN. 2) A. CARPIER, ancien directeur du Théátre Royal de La Haye, etc. etc.
1 54 in: „de exploitatie van den Stads -schouwburg van i September 1873 tot 31 Augustus 1876 aan den heer Driessens op te dragen". Die voordracht kwam 9 April in behandeling, en al dadelijk bleek toen, dat Driessens, op zijn zachtst uitgedrukt, ii c h t v a a r d i g was in zijn verzekeringen en beloften; want, terwijl een missive van hem werd voorgelezen, waarin hij meedeelde dat onze grootste actrice mevr. KLEINE -GARTMAN zich bereid had verklaard tot zijn gezelschap toe te treden, vernamen de raadsleden dat de brief dienaangaande van mevr. Kleine aan Driessens, d.d. 2 April, niets behelsde van hetgeen laatstgenoemde beweerde, wijders dat den vorigen avond — dus: 8 April — een vergadering was gehouden van „De Vereenigde Tooneelisten", waartoe mevr. Kleine behoorde, en dat daarin met a1gemeene stemmen — dus ook met die van mevr. Kleine — was besloten gedurende het seizoen 18 73/4 het Grand-Théátre van A. van Lier te blijven bespelen. Desalniettemin werd het voorstel van B. en W. met 31 tegen 3 stemmen aangenomen!! Den 27en Juni werd het contract tusschen Driessens en de stad door beide partijen onderteekend. Veel te omslachtig zou het zijn al de uitvluchten te beschrijven, die sedert dien datum Driessens te baat heeft genomen ten einde te ontkomen aan de verplichtingen hem door het contract opgelegd; ook de borgtocht werd niet door hem gestort. Genoeg zij het te vermelden, dat het na een maand of vijf tusschen beide partijen tot een civiel proces kwam en dat den i Sen December 18 73 bij rechterlijk vonnis, in gevolge vordering van den Burgemeester, de pacht-overeenkomst werd ontbonden verklaard en Driessens veroordeeld werd tot schadevergoeding. Derhalve: Driessens als pachter af. Wat nu? B. en W. wilden, dat de Raad zich uit de impasse redden zou door hun toe te staan den schouwburg p e r k e e r of p e r w e e k aan één of meer personen ter exploitatie te verpachten; maar in de zitting van 24 December werd deze halve maatregel verworpen en het tweeledig voorstel van het raads-
lid mr. A. S.
VAN NiEROP
1 55 met overweldigende meerderheid
(26 stemmen tegen 2) aangenomen, om I°. Driessens, tegen berusting in het tegen hem gewezen te ontheffen van de betaling van schadevergoevonnis 1 ding en proceskosten; 2 °. aan „Albregt £3 Van 011efen" de exploitatie te verpachten op de voorwaarden, vervat in hun w e i n i g e dagen t e voren ingediend adres. Die voorwaarden waren nl.: een pachtsom van f Io,000 s jaars van i Sept. 1874 tot 31 Aug. 1876 en f4500 voor het nog loopende seizoen, maar. . . met o n t h e f f i n g v a n d e b e p a 1 i n g, dat hun gezelschap moest gevestigd zijn te Amsterdam. Tot het indienen van dat adres had de directie „Albregt Van 011efen" een heimelijke aansporing gekregen; ze moesten het vlug doen en hadden dus geen gelegenheid hun artisten te raadplegen. )
,
Laten we nu het conflict weer opvatten, in het begin van dit hoofdstuk vermeld. Het was allerminst te verwonderen, dat de artisten van het gezelschap „Albregt Z Van 011efen" volstrekt niet ingenomen waren met het gebeurde. Er stond hun, het voortdurend heen en weer reizen daargelaten, een tijd te wachten van heel hard werken; immers: op doubleeren was het gezelschap geenszins ingericht, en bovendien had het zulk een goeden naam gekregen juist door het fijne samenspel, waarvoor een enorme studie noodig was. Toen derhalve hun directie niet naar hun genoegen gereageerd had op hun (op blz. 15 I) vermelde missive van 6 Jan. 1874, ging den 31en van diezelfde maand, dus: t w e e dagen vóór de tegen 2 Februari aangekondigde opening van den hernieuwden Stads - schouwburg, „Een woord aan het kunstminnend publiek van Rotterdam" in zee, door A. J. LE
J. VAN ZUYLEN en J. M. HASPELS onderteekend, die (naar zij beweerden) tevens spraken namens de andere zes GRAS, W.
1)
Hij had namelijk daarvan in hooger beroep kunnen gaan.
Tooneel- herinneringen III i i
156 misnoegden, van wie mevrouw SOPHIE DE VRIES 1 ) en de heer L. B. J. MOOR 2 ) de voornaamste waren 3 ) . In die circulaire werd meegedeeld, dat naar hun oordeel het gezamenlijk bespelen van den Amsterdamschen en Rotterdamschen schouwburg onder dezelfde directie nadeelig was voor de kunst en voor den kunstenaar, en dat de drie onderteekenaren hadden besloten een Rotterdamsch tooneelgezelschap op te richten en in stand te houden, dat i Sept. 1874 zijn voorstellingen zou beginnen. Alleen in geval binnen een week de directeuren van het bespelen van den Amsterdamschen schouwburg afzagen, zouden de ondergeteekenden aan genoemd voornemen geen gevolg geven. Na het verschijnen van de circulaire dreigde de directie de onwillige artisten met een vervolging wegens contractbreuk; en begrijpelijkerwijs was dus in de eerste twee dagen van Februari te Amsterdam de spanning groot, vooral toen de biljetten ter aankondiging van de openingsvoorstelling reeds waren aangeplakt. Men vreesde, dat de artisten hun directe op het laatste oogenblik in den steek zouden laten. Dat deden ze evenwel niet. De weerspannigen, w a a r s c h ij n 1 ij k overgehaald door een of andere stellig te billijken concessie van hun directie, zijn op den openingsavond opgetreden en ook bij de verdere voorstellingen. Slechts de drie onderteekenaren van de circulaire vatten later den strijd weder op; begonnen een proces; verloren het; en hebben daarna het in hun circulaire bedoelde gezelschap opgericht. Den avond van 2 Februari evenwel hebben ook dezen hun plicht gedaan, en meer dan dat; immers: onder de vertooning van Amstels schouwtooneel 4 ) , historische schets in dichtmaat van W. N. PEYPERS, werd door vrienden, of ten minste door één vriend van „De Vereenigde Tooneelisten" (directie 1) Niet te verwarren met haar dochter, de thans nog levende actrice van dien naam. 2) Deze is de eenige nog in leven zijnde van al die negen artisten. 3) De andere ontevredenen waren J. J. SOETER, S. VAN BEEM, CATAU GöTZSCHEPS en ANNA E. FUCHS. 4) Na de pauze werd dien avond Uitgaan vertoond, het aardige, oorspronkelijke stuk van GLANOR (schuilnaam van HUGO BEIJERMAN).
1
STUMPFF i3 VELTMAN)
57
terwijl J. M. Haspels de rijmpjes van Peypers opzei, de kreet „Leve Veltman" aangeheven; maar Jaap Haspels liet zich niet van zijn stuk brengen, en de betooging viel in het water, dank zij der tegenwoordigheid van geest van een der would-be- stakers van zes -en-veertig jaar geleden. 12 Maart 1920. ,
........................................................................................................................................
HOOFDSTUK XI. ...................................................................................................................................................
De baryton RICHARD VAN HELVOIRT PEL heeft den 9en Maart 1920 in den Stads -schouwburg alhier, bij de vertooning door de N a t i o n a 1 e 0 p e r a van LEONCAVALLO'S Pal jas, den „proloog" gezongen in rok en met witte handschoenen. — De proloog werd toen niet gebisseerd. Gesteld eens het volstrekt ondenkbare geval, dat die zeer verdienstelijke artiest mij vooraf had geraadpleegd over zijn bij die gelegenheid te kiezen kleedij, dan zou ik hem het zingen van dien proloog in galacostuum ten sterkste hebben ontraden. Natuurlijk niet omdat hij anders misschien de kans zou loopen dat dat éénig-mooi brok muziek minder enormen indruk zou maken en dus niet gebisseerd werd, — iets onuitstaanbaars tusschen twee haakjes dat wel bisseeren, — maar wel omdat dit heelemaal in strijd zou zijn met de bedoeling van Leoncavallo, die althans van zijn m ij bekende opera's: Pagliacci, La Bohème en Zaza, niet alleen van de muziek de schepper is geweest, maar ook van de woorden. De tooneelaanwijzing immers, vóór den proloog, laat aan duidelijkheid niets te wenschen over; zij luidt: „T o n i o, in costume da Taddeo come nella commedia 1 ) ". Maar ook, al ware deze tooneelaanwijzing er niet geweest, zouden de eerste twee woorden van den gezongen tekst: Si puó? — door den componist bovendien h e r h a a l d, ten einde er deugdelijk de aandacht op te vestigen — voldoende zijn geweest voor elken degelijken regisseur om een zanger te verbieden den proloog in rok of in minder deftige c i v i e 1 e kleedij voor te dragen. Want deze twee woorden beteekenen in het Nederlandsch: Mag het? 2 ) . — Stond de proloog geheel buiten de handeling van het drama, dan zou de woordvoerder 1) In het Nederlandsch: „Tonio, in het costuum van Taddeo, zooals in de komedie ". — 'Taddeo is een bekende, steeds mismaakte persoon uit de Italiaansche volksstukken. — In het te Milaan bij E. Sonzogno in 19o9 uitgegeven libretto staat inderdaad da Taddeo, en niet d i Taddeo. 2) In de Nederlandsche vertolking van de opera wordt, of althans: werd dit . Ik herhaalde Si puó? op monsterachtige wijze vervangen door Ik kan? mag? Waarom niet eenvoudig Het mag? gezet? Dan blijft óók het muzikaal accent behouden!
1
59
niet eerst de vergunning behoeven te vragen om te mogen
beginnen. Deze costuum- kwestie bracht me een curieuze correspondentie te binnen, die ik een groote twaalf jaar te voren gevoerd heb met een zeer intelligente chanteuse van het Fransche operagezelschap in Den Haag. In die briefwisseling is ook ter sprake gekomen de mijns inziens onuitstaanbare gewoonte van Leoncavallo, het publiek in de handeling te betrekken, hetgeen de Franschen noemen: élargir le cercle théátral. Wel weet ik natuurlijk best, dat reeds ARISTOPHANES dat placht te doen en de andere Grieksche blijspeldichters. en (in navolging ?) eveneens de Romeinsche; en dat het ook de gewoonte is bij de volkstheaters in Italië — getuige alleen al de voorstelling zelf in Pagliacci, — en bij de Ueberbrett'l-vertooningen; maar bij een e r n s t i g werk, hetzij tooneelstuk, hetzij opera, acht ik zoodanig iets uit d e n
Booze. Nu heb ik vroeger 1 ) wel eens verteld dat ik in de jaren 1904-191 r van de vertooningen, te Amsterdam door bovengenoemd gezelschap gegeven, een trouw bezoeker ben geweest. Als zoodanig heb ik gemeend mij het recht te mogen aanmatigen af en toe schriftelijk een woordje te wisselen, hetzij met de directie, hetzij met een der artisten, over mise -en- scène, régie, spel enz. enz., niet echter over de muziek en den zang; ik zou, als leek, stellig mijn vingers hebben gebrand. En ik heb o. a. óók zulk een woordje gewisseld na de ver La Bohème, die ro December 1907-tonigvaLecl's heeft plaats gevonden. Laat me nu, om misverstand te voorkomen, eerst even herinneren dat aan den roman van HENRY MURGER, Scènes de la vie de Bohème 2 ) , voor twee opera's het onderwerp is ontleend. die beide La Bohème heeten. Respectievelijk zijn ze in 1896 en 1897 voor het eerst vertoond. Van de oudste is 1) Zie blz. 104 van de tweede reeks. 2) Deze roman, verschenen in 1849, is samengesteld uit vroeger door Murger gepubliceerde schetsen. — In samenwerking met TH. BARRIèRE heeft de schrijver uit dien roman een drama gctrok'.^cn: Vie de Bohème.
16o
PUCCINI de componist en zijn GIACOSA en ILLICA de librettisten, die bij het behandelen van hun stof zich veel meer van den roman hebben losgemaakt dan Leoncavallo zooals ik boven zeide, schreef deze zelf zijn libretto 1 ) . Het zal wel aan de grootere genialiteit van Puccini liggen, dat diens opera verreweg meer bekend is dan die van Leoncavallo; maar ook in het werk van dézen komen schitterende brokken voor, die tintelen van leven, vooral in de tweede acte. Dien ioen December dan werd de rol van Musette vervuld door een zangeres, tevens uitnemend als actrice, Mme ARMéLINY. Zij was voor het seizoen i 907/8 door de directie van de Fransche opera geëngageerd als ie Dugazon en voor de Galli partijen 2), Ik had haar dan ook al meermalen in derge--Marié lijke rollen gehoord, en was er nieuwsgierig naar, hoe zij deze b u i t e n haar emplooi liggende partij er zou afbrengen, te meer omdat in het seizoen 1904/5 Musette door de ie lichte sopraan was gezongen, Mimi daarentegen door de ie dugazon. Ze heeft me uitstekend voldaan; vooral door haar temperament en door de verve en de cránerie, die zij in die rol ten -,
toon spreidde als actrice. Ik heb haar dat geschreven, maar kon toch niet nalaten haar te wijzen op drie momenten, die naar mijn inzien minder gelukkig waren. Het lust me die hier nader uiteen te zetten. Twee ervan waren, zoo docht het mij, stellig de schuld van den regisseur; het derde kwam op haar debet, en dáármede begin ik. In het 3e bedrijf heeft Musette, de „grisette", het besluit 1) Opmerkelijk is dat Puccini de partij van Rodolphe voor t é n o r heeft gecomponeerd, die van Marcel voor b a r y t o n, en Leoncavallo juist omgekeerd. 2) Deze emplooien heeten aldus naar de zangeressen, die er voor het eerst in zijn opgetreden of er bizonder in hebben uitgemund. — Mme DUGAZON-LEFèVRE (17 5 5 —i 8 i 2) , verbonden aan de 0 p é r a C o m i q u e te Parijs, stelde op volmaakte wijs de soubrettes voor en de paysannes, de coquettes en de amoureuses; haar glansrol was Nina in de gelijknamige opera van D LAYRAC; toen zij zwaarlijvig was geworden, ging zij over tot de zoogenaamde moeder - rollen, b.v. Lemaïde in Le Calife de Bagdad van BOïELDIEU, en sedert heet dát emplooi Mère Dugazon, terwijl b.v. Jenny in La dame blanche en Urbain (de Page) in Les Huguenots tot de ie Dugazon- partijen behooren. — Speciaal voor Mme GALLI -MARIé (1840-1905), die aan die zelfde Opéra Comique veel later le Dugazon was, werden, met het oog op het donker timbre van haar stem, de partijen van Mignon en Carmen geschreven: deze behoorcn dus, met andere dergelijke, tot het emplooi van de Galli -Marié.
A. ARMÉLINY[-MOREAU]. Foto van i9o8.
162
genomen van Marcel, haar „amant de coeur" te scheiden. Ze haakt naar een weelderiger leven dan hij haar kan verschaffen op zijn armoedig atelier, onder de hanebalken. Dáár schrijft zij hem dus een afscheidsbrief; maar halverwege houdt ze even op, richt haar blik op het venster en op den koepel van het Hotel des Invalides, schitterend in de zon. Hierdoor geinspireerd, schrijft ze verder, en wel eerst dit: Cet or, brillant sur les sommets splendides Des lointains „Invalider"
M' éblouit, M' attire, Et semble en ce réduit Me dire: Cherche, Musette, un autre destin. en daarná nog een dertigtal andere woorden. Mme Arméliny echter zong de b o v e n-a a n g e h a a 1d e regels wél, kijkend naar hct venster, maar schreef ze niet. En toen ze de v e r d e r e woorden weer wél had geschreven, deed ze den brief in een e n v e 1 o p p e, een anachronisme, wijl de tijd der handeling 1838 is en men destijds zijn brieven placht te sluiten met lak of met ouwels. Een ander anachronisme was dat in het eerste bedrijf sigaretten werden gerookt en Zweedsche lucifers gebruikt. Op dat alles heb ik haar, i i December, schriftelijk opmerkzaam gemaakt, en ook op het volgende. In het ie bedrijf, dat in de bovenzaal speelt van Café Momus, zitten vier bohèmes met Musette en twee andere grisettes, te soupeeren aan een vierkante tafel, waarvan, op t o o n e e 1- manier de naar het publiek gekeerde kant onbezet is gebleven. Op zeker oogenblik wordt Musette, die aan het linkeruiteinde 1 ) van de tafel zit en dus niemand aan haar rechterzijde heeft, door de anderen verzocht .een lied te zingen. Musette stemt toe, staat op en gaat, — wel te verstaan: M m e A r m é 1 i n y gaat zitten op de tafel, aan den niet bezetten kant, dus: met het gelaat naar het publiek en. . . naar den o r k e s t-direct e u r, en dus:... met den rug naar haar dischgenooten. 1)
Gerekend van den toeschouwer.
163 Ik heb haar derhalve toen geschreven dat ik die pose, al was die door de traditie voorgeschreven, minder gelukkig vond, en tevens: hoe zij veel liever, na te zijn opgestaan, onder het zingen tegen een achter haar stoel te plaatsen tafeltje leunen moest, en dan zoowel naar de medespelers kon zien, als naar den orkest - directeur. Den 1 Zen December reeds ontving ik antwoord. Dit luidde, met weglating van een en ander, aldus:
J'adore mon métier, je m'y donne le plus possible et suis heureuse de pouvoir discuter avec des artistes et des hommel de gout. „Vous me reprochez trois choses seulement: eest certainement votre indulgence qui en est cause: car it y aurait sans doute d'autres reproches à me faire. La mise en scène est de Leoncavallo lui -même: dans un diner de bohèmes, je peux me permettre de leur tourner le dos; pour un rien ils me feraient monter sur la table; par politesse ils me demandent à chanter; mais dans le fond, ils s'en moquent et continuent à manger et à boire. Pour la cigarette et les allumettes vous avez raison; peut-être a-t-on ajoutè cet anachronisme (pour les lettrés seulement) pour mieux montrer la frivolité et la légèreté de Musette. Restent enfin les 4 vers: Cet or etc. Et là, je suis dans le vrai. Je n'écris pas ces 4 vers à Marcel. C'est un aparté. J'ai fair de chercher à me tromper moi-même et à chercher une excuse pour partir. C'est ce qui me donne du courage pour finir ma lettre: l'or des Invalides me fait penser à celui que je n'aí pas et que je voudrais avoir. Voilà comment je l'ai compris. Si j'avais écrit à Marcel, j'aurais dit l'or des Invalides, et non cet or. Qu'en dites-vous? J'ai créé Musette au Théátre-des-Arts de Rouen et l'ai toujours joué de la même fa4on: it est très difficile de dire à un régisseur: je ne dois pas faire 4a. Hoe weloverwogen en van hoeveel intelligentie getuigend die brief ook was, ik zou mijzelf niet meer gekend hebben, als ik me erbij had neergelegd. Derhalve dupliceerde ik; ten eerste, wat betreft het op de tafel zitten met den rug naar de anderen, door erop te wijzen, dat ik de mise -en -scène van Léoncavallo afkeurde, wijl hij telkens het publiek in de handeling betrekt; immers: de proloog van Paljas nog daargelaten, staat b.v. in de tooneelaanwijzing
164 van La Bohème (ie bedrijf) dat zekere zanger, van een aanplakbiljet schijnbaar iets aflezend, het opschrift te gelijker tijd door h e t p u b l i e k moet laten lezen en het dus naar het publiek moet toekeeren. — Trouwens zij zelve had door haar levendig spel meermalen blijk gegeven dat zij zich aan zijn tooneelschikking niet altijd stoorde. — En verder beweerde ik dat, hoe schitterend zij ook haar opvatting van de woorden „Cet or" enz. had verdedigd, ik van een ander gevoelen was: er staat namelijk „C e t or" en niet „L'or", omdat de versmaat t w e e lettergrepen vereischt 1 ) , en dat beteekent, als zijnde poëzie, zoo ongeveer: „Cet or que nous avons admiré Si souvent, toi et moi, et que je vols briller en ce moment." — Ten slotte ried ik haar n i e t s te veranderen in haar actie; ht mocht haar anders eens hinderen bij het zingen, en het publiek was toch onverschillig voor dergelijke zaken. Maar zie: op Nieuwjaarsdag van 1908 ontving ik uit Den Haag van haar een kaartje met deze woorden: Mes meilleurs voeux. Mardi ame de La Bohème à Amsterdam. J'espère que vous me ferez 1'honneur d'y assister. Natuurlijk ben ik erheen gegaan; en ... ze had w é 1 veranderd, a 1 1 e s, overeenkomstig mijn gevoelen. Vermakelijk intusschen was het te zien hoe in het ie bedrijf, bij het souper, niet alleen zij, maar ook de medespelenden op het tooneel naar mij loerden ten einde op mijn gelaat de voldoening te lezen. 2 April 1g2o.
1 ) In het (oorspronkelijk) Italiaansche libretto staat werkelijk „L'oro", niet „Quest'oro". NASCHRIFT. Omstreeks t 9 t o heb ik vernomen, dat Mme Arméliny destijds verbonden was aan de Fransche Opera te Constantinopel: daarna heb ik haar uit het oog verloren; maar pas hee 1 onlangs, in het laatst van t 928, ben ik heel toevallig, bij het doorbladeren van oude programma's, tot de ontdekking gekomen. dat ik die consciëntieuze artiste reeds in 1895 op het tooneel had gezien. n.l. den a8en Augustus in den schouwburg der G a 1 e r i e s S t. H u b e r t te Brussel, als Morgiane in de opérette Ali Baba van CHARLES LECOCQ. Destijds echter was ze nog zeer jong en heb ik niet op haar naam gelet.
..................................................................
................................................................................
HOOFDSTUK XII.
Nu dezer dagen in hoofdstad en in hofstad, ja ik mag wel zeggen: in geheel Nederland, het leven in het teeken van LOUIS BOUWMEESTER staat, zijn ook bij mij de herinneringen aan den genialen kunstenaar weer opgedoemd. Het is waar: ten gevolge van mijn hardhoorendheid zijn er bijna twee decenniën verloopen sedert ik hem den laatsten keer heb zien spelen; dat was 19 December 1901, toen hij als Herodes zijn 4o -jarig jubilé heeft gevierd; over de rollen, die na dien tijd door hem zijn gecreëerd, kan ik dus niet schrijven; maar daartegenover staat dat ik reeds als jongen van twaalf jaar in het seizoen 18634 van zijn spel heb genoten, toen hij bij BOAS & JUDELS was geëngageerd in de Amstelstraat. En sinds dien, natuurlijk met kleiner of grooter tusschenpoozen, heb ik hem zien groeien tot wat hij omstreeks i 88o was en nu nog is: verreweg de g e n i a a l s t e van onze tooneelspelers. Het spreekt intusschen vanzelf dat aanvankelijk mijn bewondering voor Bouwmeester's spel samenviel met en onaf mijn belangstelling in het boeiende stuk.-scheidljkwavn Dit is dan ook het geval geweest bij de eerste rol, die ik van hem zag, nl. Steinfort in De Bohemers van Pars, en verder bij De Koerier van Lqon, bij zijn Henriot in Margot de bloemenverkoopster, bij De Gebochelde en al dergelijke melodrama's. Wanneer er echter stukken werden vertoond van ten minste i e t s beter gehalte, waarbij ik niet zoo heftig naar de ontknooping verlangde en waarin h ij de hoofdrol vervulde, zooals Kean en Narciss, dán was wel degelijk z ij n g e n i a a 1 s p e 1 de oorzaak van mijn enthusiasme. Ettelijke malen, bijkans meer dan mijn schraal voorziene jongensbeurs toeliet, ben ik hem in die rollen gaan bewonderen, en telkens kon ik, thuis gekomen, van zenuwachtige opwinding uren lang den slaap niet vatten. Gedurende een periode van dertien jaar echter heb ik hem niet vaak zien optreden. Immers: in i866, het beruchte cholerajaar, en toen bovendien SUZE SABLAIROLLES en P. A. MORIN
166 naar den Stads - schouwburg overgingen 1 ) , spatte het gezel uit elkaar; het werd kort daarop-schapvn„Bo£dJuels" wel opnieuw samengesteld, maar hoofdzakelijk ingericht met het oog op het vertoonen van OFFENBACH'S zangspelen; de artisten, die daarvoor niet geschikt waren, hernieuwden hun contract niet, en zoo geschiedde het dus dat Louis Bouwmeester een min of meer ambulant leven begon te leiden, meestal als directeur, nu hier, in Amsterdam, dan weer in Rotterdam, ten slotte (in 1873) weer hier en wel: samen met de heeren Boas en Judels, de directie voerend over denzelfden „Salon des Variétés" in de Amstelstraat. Ik had mij door mijn vrienden laten wijsmaken dat het zwervers-leven het talent van Bouwmeester niet ten goede was gekomen; en dom heb ik gehandeld door niet met eigen oogen en ooren mij daarvan te gaan overtuigen. Ik had dan stellig bemerkt dat het tegendeel waar was. Zóó is het dus September 1879 geworden, voordat ik weder geregeld zijn artistieke prestaties heb gevolgd. Toen immers was hij door de Vereeniging Het N e d e r 1 a n d s c h T o on e e 1 als eerste acteur aangenomen, om te beginnen voor drie jaren, zóó lang namelijk als de Vereeniging in het GrandThéátre van A. van Lier zou spelen, omdat de Stads-schouw burg haar voor den neus was weggekaapt. — Tusschen twee haakjes: ik beweer dat gedurende die driejarige ballingschap de bloei van de K. V. Het Nederlandsch Tooneel grooter is geweest dan o o i t d a a r n a. Maar dat daargelaten, vele malen heeft zij na die drie jaren het contract met Louis Bouwmeester hernieuwd, en wel: onafgebroken tot het eind van het seizoen 190 1/2. Ook later trouwens, ná ettelijke jaren, deed zij dat opnieuw tot in het vorige speelseizoen; maar wat er toen gebeurd is, ligt allen nog versch in het geheugen. De eerste rol, waarin hij bij H. N. T. 2 is opgetreden, was die van Jasper in Niemand sterft van blijdschap 2 ) , een tooneelspel, dat vroeger vaak elders was vertoond. Jasper is de naam van een ouden, trouwen bediende bij een aanzienlijke familie, -
)
1) Zie blz. 7t. 2) Zóó duid ik nu voortaan de (Koninklijke) Vereeniging „ Het Nederlandsch rooneel" aan. 3 ) La joie fait peur van Mme DE GIRARDIN. — Zie over dit stukje blz. 36.
167 in wier midden een doodgewaande zoon aanstonds zal terug heeft dit zooeven vernomen en bereidt nu de-komen.Jaspr betrekkingen, één voor één, heel voorzichtig voor op het onverwachte geluk. De wijze, waarop Bouwmeester die rol, te voren, naar ik meen, nooit door hem gespeeld, heeft vervuld, was, op de kleur na van den misschien wat al te overdadig gebruikten zakdoek, eenvoudig m e e s t e r t ij k. Ik zal het nooit vergeten. Veel, oneindig veel minder beviel mij daarna zijn Romeo. Hoe had het ook anders gekund! Het was, op zijn zachtst uitgedrukt: een onverklaarbar e daad van den Raad van Beheer van H. N. T. hem die bij uitstek lyrische rol toe te vertrouwen, neen, niet: toe t e vertrouwen, maar o p t e d r i n g e n. — Een acteur, die den Romeo uitbeeldt, heeft bijkans al gewonnen spel, wanneer hij in het bezit is van een buitengemeen slank figuur en van een zoet - klinkend, hoog geluid, als waarmede in de opera helden-tenoren of lyrische dito's, die met groot gemak de hooge c halen, ook al hebben zij hun uiterlijk niet mede, hoofd en hart plegen op hol te brengen van jonge meisjes en bejaarde dames. Bouwmeester, die drommels goed zichzelf kent, wist eigenlijk vooraf dat hij, die twee machtige factoren missend, geen eer met de rol kon behalen, wilde desniettemin het onmogelijke doen, forceerde zijn talent en. . . bleef beneden peil. In eenige volgende stukken, waarin hij nu wijlen mevr. SOPHIE DE VRIES als partner tegenover zich had, toonde hij weer zijn talenten, maar ik raakte toch niet door hem in extase; ik was toen trouwens al wat bedaagder geworden; den ien Januari i 88o echter is voor mij het wonder geschied. Op dien datum gaf, de traditie van het Leidsche -plein voortzettend, H. N. T. in het Grand-Théátre den Gysbreght met Bouwmeester als de Bode. Mijn verwachtingen waren slechts matig gespannen; een zeg -rol, en dat nog wel in verzen, hoe zou die afgaan aan een acteur, die juist in speel - rollen zijn temperament kon botvieren en dus zijn succes had verkregen en, n a a r h e t m jj d a c h t, niet bepaaldelijk uitmuntte door buigzaamheid van zijn geluid. Dat zou echter Bouwmeester me wel anders leeren! Het was gewoonweg een o p e nb a r i n g voor me. Dat schilderen met woorden, tot dusverre
X68 door mij slechts van mevr. KLEINE -GARTMAN gehoord en van enkele buitenlandsche artisten, ... dat schilderen met woorden was verbluffend. Zóó mooi had ik het „bode- verhaal" nog nooit gehoord. Binnen drie weken daarna, op den zoogenaamden COPPéEavond 1 ) , bracht Bouwmeester mij weer in verrukking. Hij droeg toen De Werkstaking voor, een metrische vertaling (door
J. L. WERTHEIM) van Coppée's La grève des forgerons. Daarin stelde hij een beschuldigde voor, die zich tegenover de op het tooneel gezeten magistraten en jury -leden verdedigt wegens een V e r b a a s d echter door den nood gedrongen moord 2 heeft Bouwmeester me door deze prestatie niet, want mijn verwachtingen waren destijds wél hoog - gespannen; ze werden ).—
evenwel allerminst beschaamd. En wat nu? Zal ik voortgaan met al de rollen op te noemen, waarin hij door zijn genialiteit, door zijn temperament, door zijn intuïtie, door zijn rijpe ondervinding als tooneelspeler mij, en zooveel duizenden mét mij, al sidderend genieten deed? Waartoe zou dat dienen? In i 88o stond hij — ik heb het hierboven met andere woorden gezegd — op de middaghoogte van zijn kunnen, en nu, na 40, zegge: v eer t i g jaren staat hij, de zon van ons tooneel, daar nog en denkt voorshands niet aan ten- avond - dalen. Toch zij mij een enkele greep veroorloofd hier en daar. Vooreerst dan zijn Shylock. Met die meesterlijke creatie heeft hij onvergankelijken roem geoogst, niet alleen in ons land, in Indië, in Parijs en in Keulen, meen ik, maar ook in Londen, de stad, waar Shakespeare zijn Merchant of Venice 3 heeft gedicht en waar dus ten minste e n k e 1 e menschen wisten dat overeenkomstig Shakespeare's bedoeling )
1) De dichter Francois Coppée was toen door den Raad van Beheer van H. N. T. uitgenoodigd tot het bijwonen van een voorstelling, waar bijna uitsluitend, deels in het Fransch (door de beide dames DE GROOT), deels in het Nederlandsch (door andere artisten van het gezelschap), kleine stukjes en gedichten van hem zouden worden vertoond of voorgedragen. — Zie blz. 246, 247 van de ie reeks. 2) Het pleidooi van den Graaf de Grancé in VAN RIEMSDIJK'S Pro domo, dat ik nooit heb kunnen bijwonen, moet, dunkt me, eenigszins met dit stukje overeenkomen, althans was de tooneelschikking betreft. 3 ) Met het woord „merchant" bedoelt Shakespeare natuur 1 ij k Antonio en niet, z.a , veel menschen, zelfs would -be tooneelcritici, meenen, den „woekeraar" Shylock.
169 Shylock geenszins behoort te zijn een t r a g i s c h e persoon, maar wel een aan het clown- achtige grenzende komiek. Al waren J o o d s c h e bankiers de geldschieters van het Engelsche hof, Shakespeare behoefde die niet naar de oogen te zien; bovendien: een Jood, die om der wille van de dubbeltjes zijn geloof verzaakt, is zelfs in de oogen van geloofsgenooten niet hooghartig en beklagenswaardig, maar verachteljk en belachelijk 1 ) . — Intusschen is al minstens twee eeuwen lang, ook in Engeland, de Shylock niet komisch gespeeld en volgde dus Bouwmeester hierin op meesterlijke, op geniale wijze de v e r k e e r d e traditie; maar niettemin heb ik indertijd ) de volgende woorden geschreven: Verbeeld je nu eens dat Louis Bouwmeester, — want die heeft meer dan iemand er het talent voor, ik weet het zeker, — het zou aandurven om naast zijn t r a g i s c h e n Shylock, — en, zoo mogelijk, avond om avond, — diezelfde rol ook als k o m i e k te spelen! Het zou, dunkt me, storm loopen! Dien dunk heb ik het eerst gekregen in 1887 door zijn optreden als de landlooper Autolycus in SHAKESPEARE'S Een Winteravondsprookje; en elf jaar later werd die dunk nog bevestigd door zijn Sanche Pance in LANGENDIJK's Don Quichot. Louis Bouwmeester heeft in die beide rollen getoond op unieke wijze de kunst te verstaan onweerstaanbaar op de lachspieren te werken. Derhalve: indien in De Koopman van Venetië — de gerechtsscène even daargelaten — b.v. het tafereel, waar blijkt dat Shylock door het verlies van de met zijn dochter ver diamanten oneindig veel dieper wordt getroffen dan-dwen door de vlucht van die dochter zelve, door hém, Bouwmeester, zóó werd gespeeld, dat hij niet de traanklieren van de toeschouwers prikkelde, maar hun lachspieren, dan zou men eerst recht zien dat dit „blijspel" een harmonisch geheel vormt en niet een uit heterogene bestanddeelen samengestelde lapjes deken. Dat Bouwmeester mij ook in menig ander stuk van Shakespeare van bewondering heeft vervuld, spreekt vanzelf, ook al 1) Zie Ze reeks, blz. 6 vgg. 2) Zie ze reeks, blz. g.
170
vond ik zijn g r i m e, wanneer hij een snoodaard voorstelde, wel eens wat al te schurkachtig en terugstootend, b.v. als Richard III: die wanstaltige koning moet toch voor v r o u w e n ten minste i e t s aantrekkelijks hebben, getuige zijn biologeeren van de door hem weduwe geworden Anna, op het oogenblik dat men zulks het minst zou verwachten, namelijk als ze het lijk van haar man grafwaarts begeleidt. En SOPHOCLES! Hoe is het mogelijk dat een acteur, zoo klein van gestalte, dermate majestueus schijnt, gelijk hij dat als Oedipus heeft gedaan! Hoogstwaarschijnlijk door het onverklaarbaar, aan groote genieën eigen geheim; maar ten deele toch ook doordat hij weet te tooveren met de enorme buigzaamheid van zijn op het allereerste gehoor niet bijster welluidende stem. Dat hem die eigenschap ook te pas komt, wanneer hij niet majestueus behoeft te zijn, heeft hij getoond als Oedipus, bij het onvergetelijk afscheid nemen van zijn dochtertjes, en o.a, ook in een stuk van een geheel ander soort, het op-en-top realistische tooneelspel van HAUPTMANN: Voerman Henschel. Wie dat nooit heeft zien spelen door hem en door zijn zuster, is te beklagen. Ten slotte een wensch: moge hij in staat worden gesteld binnen niet te langen tijd rust te kunnen nemen. Zijn jeugdige kracht sch ij nt onverwoestelijk, maar is het natuurlijk niet.
i6 November
1920.
NASCHRIFT. Toen ik tot het bundelen besloten was van deze 3e reeks, had ik me vast voorgenomen ook van Louis Bouwmeester de laatste levensjaren in een naschrift kortelijk te bespreken; maar onder bet hellezen van dit hoofdstuk gevoelde ik allengs dat ik daartoe niet bij machte zou wezen. Ik heb te veel van hem genoten; ik heb een te groote vereering gehad voor zijn genie; ik mis w a t he m be t r e f t de voor een kroniekschrijver benoodigde koudbloedigheid. En bovendien: bij en kort na zijn overlijden op z8 April 1925 hebben nagenoeg alle kranten en periodieken in Nederland tal van kolommen aan zijn nagedachtenis gewijd. Wie lust heeft, leze daarvan een of meer.
...........................................................................................................................................
HOOFDSTUK XIII. 2.
.........................................................................................................................................
Na het seizoen I 9 I o/ xi heb ik geen publieke vermakelijkheden meer kunnen bezoeken. De programma's der door mij bijgewoonde voorstellingen in den een of anderen schouwburg loopen dus slechts tot het eind van dat seizoen. Men denke daarom evenwel niet dat wat er na dien tijd op het gebied van tooneel of opera gebeurd is mijn belangstelling niet heeft gehad. Het tegendeel is waar. Al kon ik de artisten niet meer hooren, zelfs van de jongeren, die ik nooit op de planken heb gezien, heb ik in kranten en geïllustreerde bladen de prestaties met aandacht gevolgd. En zoo bleef voor mij dan ook het Centraal- Theater in de Amstelstraat met zijn I n t i e m e Kunst niet een onbekende grootheid. — Maar ... telkens wanneer ik daarover een verslagje lees, vooral in den laatsten tijd, denk ik om Ben Akiba's woorden 1 ) : „ Alles schon da gewesen!" „Wanneer ?" vraagt men misschien. Wel o.a.: 3 Augustus 1876. „En waar ?" Te Zwolle. „En hoe?" Op die vraag moet een antwoord volgen van langeren adem. Het zomerseizoen van 1876 liep ten einde, en evenzoo het directeurschap van de firma ALBREGT 4 VAN OLLEFEN. Deze R o t t e r d a m s c h e directeuren hadden — ik heb het in hoofdstuk X verteld — den a4en December i 87 o o k de pacht op zich genomen van den Amster d a m s c h e n Stads - schouwburg; i September 1876 evenwel zouden ze met een zeer groot gedeelte van hun artisten overgaan naar de pas gevormde vereeniging Het N e d e r l a n d s c h T o on e e 1. Welke nu voor die directeuren de drijfveeren zijn geweest om destijds zoo toegeeflijk te zijn tegenover de door hen geëngageerden weet ik niet, maar zeker is het, dat ze in den 1)
In Urië! Acosta van K. GUTZKO \v.
Tooneel- herinneringen III
12
172
zomer van 1876 aan eenige leden van hun gezelschap 1 ) de vergunning hebben verleend op eigen risico een onderneminkje op touw te zetten ten einde wat men noemt: „er nog wat bij te verdienen ". Die artisten zouden namelijk, niet in Amsterdam, Den Haag of Rotterdam, maar in ettelijke provincie-steden tijdens hun zomer -tournée, na afloop van de eigenlijke v o o r s t e 1 1 i n g, een paar tooneelstukjes vertoonen, wat liederen zingen, dansen, kortom: ongeveer dát doen, wat thans verstaan wordt onder intieme kunst, cabaret, amusementskunst, intiem tooneel enz. enz., zij, het dan ook op verf ij nde wijze. En, — natuurlijk moest het kind een naam hebben, — ze betitelden die onderneming met F r a s c a t i, een naam, slechts indirect in verband staande met het beroemde Italiaansche lustoord, het oude Tusculum, waar de aanzienlijke Romeinen des zomers plachten te vertoeven, maar direct afgeleid van een in zekeren zin homogeen etablissement: den s c h o u w b u r g Frascati in de Nes bij den Grimburgwal, hier ter stede, die in het najaar van 1879 van bestemming is veranderd; tabaks hebben toen op het verbouwde terrein hun tenten-handelrs opgeslagen. Deze schouwburg nu, die, althans sinds 1859, allerlei tooneel- gezelschappen 2 ) heeft geherbergd, had wel direct zijn naam ontleend aan . het Italiaansche lustoord. J. EDUARD STUMPFF namelijk, de stichter .van H e t P a r k, zaliger gedachtenisse, was, in elk geval reeds in 1848, eigenaar van het gebouw en had de uitnemende gewoonte te zorgen dat jaarlijks gedurende de beide Kermis-weken 3 ) de zaal in een Wintertuin was herschapen, met een eau-de-cologne- fonteintje in een verborgen laantje. Op het eigenlijke tooneel liet zich bij deze gelegenheden een orkest hooren en ook wel eens een of 1) Het waren d e s tij d s meerendeels ,.mindere goden'' ; de meer voorname artisten deden niet mede. 2) O. a. dat van J. ED.'DF. VRIES, die met bijkans zijn geheelen troep 1 ° . September í86o naar Rotterdam verhuisd is en zoo doende den grond heeft gelegd voor den roep der zoogenaamde .,Rotterdammers ", sinds 1867 onder directie ALBREGT 14 VAN OLLEFEN. S) Den tweeden Maandag in September placht te Amsterdam de (najaars- )kermis te beginnen.
1 73 meer zoogenaamde café- chantant- zangers en zangeressen, die evenwel met hun liedjes den schreef niet overschreden. — Dáár heeft menig Amsterdammer, vooral van den beteren stand, een genoeglijken avond doorgebracht, m e t v r o u w e n d o c h t e r s, met wie hij zich voor nog zooveel niet in een quasi- deftig café- chantant zou hebben gewaagd. .. at pour
cause.
Misschien óók dáárom hebben bovenbedoelde artisten hun onderneming — al had die veel van een café- chantant — n.et dezen naam gegeven; immers: ze moesten het betere publiek niet afschrikken. Maar in ieder geval bestond, of liever b es t a a t er een kenmerkend verschil tusschen een café- chantant aan den eenen kant, en een specialiteiten- of variétés-gezelschap, in welk lokaal dan ook 1 ) , aan den anderen kant, nl. dit: bij dergelijke gezelschappen moet men vooraf entrée-geld betalen, in een café- chantant niet, want dáár betaalt men item-zooveel méér voor de consumptie. Hier zij mij een intermezzo veroorloofd over de twee eenige fatsoenlijke cafés- chantants, die hier, in Amsterdam, niet alleen
omstreeks 1876 geweest zijn, maar ook reeds van vóór 1870 dateeren, en — althans één er van — nog geruimen tijd na 1890 hebben gebloeid. Van die twee had dat van F. VAN HAARLEM ") de oudste brieven. Het was, evenals trouwens het andere en als veel soort etablissementen van minder allooi, gevestigd in de Nes,-gelijk en wel in het perceel, dat vóór de vernummering in 1875 werd aangeduid door A 18 3 ) . Het lokaal was een ware „pijpenla ", die zich van den ingang in de Nes over bijkans de geheele diepte van het perceel uitstrekte. Het tooneel, waarop ouder gewoonte de zangeressen in een halven kring gezeten warerf, bevond zich aan den kant van den 0. Z. Voorburgwal. Daartegenover stonden, achter 1 ) Dus b.v: thans in Flora en het Gen t r a a l-The a t e r (beide in de Amstelstraat) en jaren geleden in D i 1 i g e n t i a, later verbouwd en D e V e re e n i ging genoemd (in de Kalverstraat 122). NASCHRIFT. Thans is er het C o r s o C i n é m a gevestigd. 2) Later opgevolgd door J. F. VAN HAARLEM. 3) Na de vernummering: no. 33.
1
74
elkaar, in twee rijen, een dozijn banken voor vier personen, een smallen doorgang latend, zóó smal zelfs dat, als de kellner aan het bedienen was, de bezoekers hem slechts ternauwernood konden passeeren. Na ettelijke jaren kreeg Van Haarlem een geduchten concurrent in C. MULDER, die vlak bij hem 1 ) , in A 9, woonde en dáár en in het daarnaast gelegen perceel, nadat de muur tusschen de benedenverdiepingen van beide huizen 2 ) was weggebroken, een veel weidscher ingericht café- chantant opende. Dáár traden, nevens de dames, vaak ook heeren op: hetzij komieken, hetzij zangers, die coupletten voordroegen, of wel aria's uit opera's en operetten ten beste gaven. Natuurlijk zaten die niet, zooals de dames, en demi cercle ten toon gesteld; ze kwamen tusschen de coulissen te voorschijn van het vrij ondiep tooneeltje, dat, evenals bij Van Haarlem, een t u i n voorstelde. Mulder, of beter gezegd: zijn factotum 3 ) GERSON, had er uitstekend slag van reclame te maken. — Zoo was eens het gerucht gelanceerd, dat een Engelsche zangeres zou optreden, maar dat die er eigenlijk was ingeloopen. KATE BELLA was de naam van het jonge meisje; ze wist, naar het heette, bij het teekenen van het contract niet beter of ze zou in den e e rs t e n schouwburg van Amsterdam optreden, en toen ze haar vergissing bemerkte, was het te laat. Gelukkig was haar moeder medegekomen, die — dat zeide men ten minste — én in het algemeen een wakend oog op haar hield, én telkens, als Kate optrad; deze zat namelijk niet te midden van de andere dames, en als z ij aan de beurt was, verlieten die het tooneeltje. Deze Kate Bella was wel wat groot van stuk, maar had een lieve stem'), een lief gezicht, een lief figuur, lieve maniertjes; bovendien had zij veel temperament. Haar repertoire was zeer beperkt, maar bestond uit liederen i) Behalve de weinige huizen was er ook nog de Pieter-Jacobsz- straat tusschen. 2) Na de vernummering: no. 13 en i. 3) Deze deelde niet alleen in het buffet de lakens uit, maar ook op het tooneel en in de zaal; immers: waren de bezoekers wat te rumoerig, dan bracht h ij ze tot kalmte. Soms ook, bij onvoltalligheid van den troep, liet hij zijn e c h t g e n o o t e als chanteuse poseeren. 4 ) Hoewel ze, gelijk alle ongeschoolde Engelsche chanteuses, zong alsof ze watten in den neus had.
1 75 van den meest uiteenloopenden aard, en elk lied droeg zij voor, opgaande in het daarbij passend sentiment. Het eerste lied, dat ik van haar hoorde, was het destijds welbekende, hartroerende Driven from home, en toen ze onder het zingen van de eerste twee regels: „No one to pity, no one to bless, No one to help me in my distress" tranen in de oogen kreeg, was ik, en waren veel anderen met mij, naïef genoeg te meenen dat ze op dat moment dacht aan hoe ze er was i n g e l o o p e n. — Het volgende lied, van veel vroolijker aard, heeft ons direct uit dien waan geholpen; en het feit, dat ze het seizoen daarná er is teruggekomen, bewijst wel dat n o o i t sprake is geweest van een e r -i n 1 o o p e n. De beide winters, dat Kate Bella bij Mulder geëngageerd is geweest, liep het er storm. En óók heeft het er stormgeloopen omstreeks i 890, nadat het etablissement al geruimen tijd herdoopt was en den naam V i c t o r i a droeg, maar algemeen d e Vic, of: d e F i k
werd genoemd 1) Destijds immers trad daar op de jong gestorven komiek MICHEL SOLSER, steeds in dezelfde rol, en wel in een soort revue; hij stelde dan een uitgehongerden, onnoozelen hals voor, die zijn uiterste best deed bij een directeur als sujet te worden aangenomen, en uitte telkens met oer - komisch talent de onvergetelijke vraag: een broodje met kaas? Die Solser, een betrekkelijk onontwikkeld man, had voor het d r o o g- komieke genre van moeder - natuur schitterende gaven gekregen. Hij was spontaan, en de wijze, waarop hij zijn gezicht kon vertrekken, was onovertrefbaar. — Ik herhaal: om hem, om hem alleen liep het er storm; ook zeer deftige personen wilden hem hooren; maar na hem was het met den l u i s t e r van „de Fik" gedaan.
En nu weer: het „Frascati" van de artisten van ALBREGT VAN OLLEFEN. 1)
Uit die dagen herinneren velen zich stellig den portier, alias: uitsmijter, MOOS.
176
Het aldus genoemde variétés - gezelschap heeft, z. a. ik zei, o. a. 3 Augustus r 876 te Zwolle een voorstelling gegeven; en wel: in de zoogenaamde concert -zaal van den schouwburg O d é o n. — Omstreeks i i uur in den avond begon zij, direct na afloop van de eigenl ij ke tooneelvertooning in den schouwburg zelf, waarvan de hoofdschotel was: Hamlet, kroonprins van Denemarken, naar het Fransch van DUCIs, door A. J. ZUBLI. Van alle artisten, die in dat treurspel zijn opgetreden, is alleen L. B. J. MooR, de krasse, bijna -84jarige') , nog in het leven, en aan hem dank ik de wetenschap van vele hier te berde gebrachte bizonderheden omtrent dit „Frascati". De entrée -prijs dáárvoor bedroeg f —.49 en, al. was het cTebodene niet first rate, het liep vol. Ook elders dan te Zwolle. Dus: het doel, waarmede de zaak was ondernomen, werd bereikt.
Ten slotte nog een en ander omtrent en naar aanleiding van hetgeen er dien Sen Augustus werd te berde gebracht, en ver ook op de heele tournée van „Frascati". Afwisseling-moedlijk in het programma was natuurlijk onnoodig. Tusschen de onvermijdelijke ouverture en finale van het orkest werden o. a. twee nu lang vergeten blijspelletjes, in één bedrijf, vertoond, waarin, behalve een paar figuranten, optraden ANNA FUCHS en EVELINE KAPPER, JACQUES DE BOER, en de broeders MEYER en SAM VAN BEEM. Laatstgenoemde, die een goede stem had, is in het najaar van 1876 voor de jeugdige tenor- partijen overgegaan naar de operette, die hij tot zijn dood toe getrouw is gebleven. Op reis namelijk met het operette - gezelschap van J a n m a r t, is hij einde Augustus i f1 1 2 plotseling overleden 2 ) . Over Jacques de Boer zie men hoofdstuk V van deze reeks. Anna Fuchs, die men zich misschien nog herinnert als Brecht ie in Sara Burgerhart s is 3 Januari i 916 overleden. Eveline Kapper en Meyer Elias van Beem, beiden kinderen '),
1) NASCHRIFT. Thans is hij ruim 02, en nog altijd flink en bij de pinken. 2) Hij is te Roosendaal begraven, 2 Sept. 1912. 3 ) Nadere bizonderheden omtrent haar vindt men (niet van mijn hand) o. a. in het Algemeen Handelsblad van 2! Mrt. 1914 en van 4 en 6 Jan. 1916.
177 van tooneel- directeuren (tevens acteurs), hebben jarenlang samen lief en leed gedeeld. Ze zijn anno 188o in den echt verbonden. Z ij is 29 April 1849 geboren, hij so Juni 1 838. De door hen beiden gevierde tooneel- jubilea 1 ) zijn dan ook niet alleen talrijk, maar onderscheidden zich steeds door de hartelijkheid, waarmede de oudjes als het ware werden overstelpt 2 ) . Behalve de bovenbedoelde blijspelletjes echter werden ten gehoore gebracht allerlei romances, aria's en zelfs een duet. — Ook deed daaraan mede JANUS HOOFT, de k 1 e e d e r van het gezelschap 3 ) , die wel is waar nooit zingen had geleerd, maar een mooie stem had. Een van de vermakelijkste nummers van het programma was een „Negerdans ", uitgevoerd door BOUZELINE, schuilnaam voor BOEDELS, die destijds t o o n e e 1 k n e c h t was, en in vroeger jaren corps-d e-ballet- danser 4 ) . Maar boven al het andere werd met enthusiasme toegejuicht het gezang, voorgedragen door de mère-noble van het gezelschap 5 ) , mevr. CATAU GoTZ- SCHEPS, in het costuum van een Alsacienne; dat was het destijds zoo bekende, pathetische lied: Adieu d la France, aldus beginnend: Its ont signé la bonte, Its ont livré notre pays; De cet infame compte Notre honneur fut le prix. Its ont vendu l'Alsace, L'Alsace, leur fidèle enfant. „Vil troupeau que l'on chasse, „Courbe -toi devant l'Allemand!" 1) Hij heeft zijn eerste engagement afgesloten in 1858: z ij in 1875. — Natuurlijk waren ze vóór dien tijd vaak in kinder- rollen opgetreden. 2) NASCHRIFT. Hij is 9 Maart 1924 om zoo te zeggen in h e t h a r n a s g estorven, dus: nog steeds geregeld optredend acteur zijnde; z ij heeft 24 Maart 1925 het tooneel vaarwel gezegd. 3) Tevens belast met het bezorgen van de costumes als het gezelschap reisde. — In September 1876 is hij in diezelfde betrekking overgegaan bij „Het Ned. Tooneel". — Eenige jaren geleden is hij gestorven. 4) LEON BOEDELS, voormaals: komiek, nu: bestuurder van F 1 o r a in de Amstelstraat, is zijn zoon. 5 ) Zij had dien avond in Hamlet de rol vervuld van Koningin Geertruida. — Geruimen tijd geleden is zij gestorven, en behalve enkele nog levende tooneel-artisten herinnert zich haar bijkans niemand meer.
178 Of dit lied nu een beetje mooier, of een beetje minder mooi werd voorgedragen, door Mme MARIE SASSE in de zaal van de Opéra te Parijs, of door een dilettant-zangeres in een provinciestadje buiten Frankrijk, deed er niets toe, s t e e d s werden de toeschouwers van medelijden vervuld met de bewoners van Elzas -Lotharingen, die in 1871 „het kind van de rekening" waren geworden; maar. . . de revanche is gekomen en in vervulling is gegaan de hoop, uitgedrukt in het refrein van dat lied: Adieu, adieu, ma belle France! Adieu, adieu! Je t'aimerai toujours. Adieu, adieu, pays de mes amours, Pour de plus heureux. jours (bis) Je garde 1'espérance! ig
December 1g2o.
................................................................
.................................................................................
HOOFDSTUK XIV.
ERNST VON POSSART
f.
IN MEMORIAM. Den 8en April 1921 is de bij uitstek talentvolle tooneelspeler ERNST VON POSSART overleden, bijkans 8o jaren oud 1), Het is niet mijn voornemen hier een biographie van hem te geven of zijn loopbaan als kunstenaar min of meer uitvoerig te beschrijven. Men heeft in het Algemeen Handelsblad van 9 April jl. iets van dien aard kunnen lezen en wie daaromtrent nog meer wenscht te weten, verwijs ik naar een encyclopaedie. Neen, liever dan dát te doen, — ik heb trouwens negen jaar geleden een feuilleton in het Algemeen Handelsblad aan zijn prestaties gewijd 2 ) — wil ik nu het volle licht laten vallen op wat i n m ij n o o g e n zijn twee g l a n s- rollen zijn geweest, nl. Nathan der Weise en Mephistopheles. Dáárom heeft het me dan ook zoo geweldig gespeten dat ik van de laatste gastvoorstellingen door hem te Amsterdam gegeven, 5 en 6 Maart 1912, er geen heb kunnen bijwonen. Toen immers speelde hij juist Nathan der Weise, de eerste rol die ik van hem heb gezien, dertig jaar te Voren, en waarmede hij toen een indruk op me heeft gemaakt, dien ik nooit kan vergeten. En dat die indruk destijds zoo geweldig was, is des te meer opmerkelijk, omdat in dat zelfde tooneel- seizoen de kunstzinnige directeur en eigenaar van het G r a n dT h é á t r e in de Amstelstraat, A. VAN LIER, bij zijn eigen Duitsch tooneelgezelschap een heele serie beroemdheden uit Duitschland achtereenvolgens als gasten heeft laten optreden, en de m a n n e l ij k e gast, die aan Possart voorafging, niemand minder was dan de steeds furore makende LUDWIG BARNAY. Het gaat in iemands hersenen t oc h won d e rl ijk toe! Toen ik Den r sen Mei 1841 werd hij geboren. — Naar ik heb vernomen is zijn familie-naam POPINGER. 2) Overgenomen in de 2e reeks als hoofdstuk I. 1)
i 8
begon dien laatsten naam neer te schrijven, was dat enkel met de bedoeling te doen uitkomen dat Possart me in Nathan der Weise een nog u i t n e m e n d e r tooneelspeler was toegeschenen, en nauwelijks had ik de y van „Barnat'" op het papier gezet, of plotseling schiet me iets te binnen, dat ik lang vergeten was. Al strekt dat „iets" nu niet bepaald om Possart in de hoogte te steken, mag ik het toch niet verzwijgen. Toen ik namelijk een keer of twaalf Possart had zien spelen, werd onwillekeurig een vergelijking door me gemaakt tusschen het spel en de qualiteiten van hem en van Barnay, die vaak in dezelfde p a r a d e- rollen placht op te treden. En .. . het hooge woord moet er nu maar uit: Barnay vond ik in zekere mate geniaal, Possart alleen talentvol, maar dát dan ook in de hoogste mate. Barnay g a f z i c h g eheel, Possart, beheerschte zijn spel volkom e n; en daardoor werd wel is waar wat Barnay presteerde vaak n i e t m o o i en was op Possart's spel, van een aesthetisch standpunt beschouwd, slechts hoogst zelden 1 iets aan te merken, maar aan den anderen kant, boeide Barnay ons steeds door zijn spontaneïteit, terwijl het bestudeerde van Possart's gebaren en trucjes mij — en verscheidenen met mij — allengs begon te hinderen. Even één voorbeeld van zulk een op den duur hinderlijk gebaar en één van een dito truc. In bijna elke door hem gespeelde rol komen een of meer momenten voor, dat men o n t z e t, t i n g moet weergeven. Variatie van gebaar is daarbij ten zeerste gewenscht. Welnu, Possart had er een uitgedacht dat, mits het gesteund werd door de gelaatsuitdrukking, bitonder sprekend was. Schijnbaar achteloos met, de handpalm leunend op den ivoren bal, die den knop vormde van zijn wandelstok, houdt hij zijn blik gericht op zijn partner en op het oogenblik, dat deze het ontzettende woord spreekt, strekken zich de vijf vingers als een waaier strak uit, terwijl niettemin de palm den stok overeind )
houdt. Prachtig, niet waar? Het was alleen jammer dat Possart dat gebaar t e 1 k e n s aanwendde; natuurlijk niet meer dan 1)
Bepaaldelijk als hij in hartstochtelijke tooneelen zijn stem forceerde en begon
te schreeuwen.
I81
ééns in h e t z e 1 f d e stuk, — daarvoor was hij veel te uitgeslapen, — maar wel ééns in i e d e r stuk, waar hij gevoeg een wandelstok kon gebruiken; dus: om zoo te zeggen, in-lijk alle stukken behalve in Faust; een Mephistopheles, met zulk een instrument gewapend, ware te gek geweest! Het onvermijdelijk gevolg was dat, telkens als ik hem zag verschijnen met dien buitenmodelschen stok, passend bij elk costuum en in elken tijd, mijn aandacht werd gespitst op het fameuse momént der o n t z e t t i n g, derhalve het o n v e rw a c h t e van het effect uitbleef en dus het middel f a a 1 d e. Nu de truc. Een van zijn glans- rollen was Rebbe Sichel uit Vriend Fritz. Hij speelde die kalme, volstrekt niet hartstochtelijke rol bepaald superieur en m. i. bijna zoo vlekkeloos als Nathan der Weise, maar hij heeft het te mooi willen doen en er iets b ij b e d a c lI t geheel tegen de bedoeling in van de auteurs. In het beroemde tooneel tusschen Sichel en Suzel, bij de pomp. moet, volgens den tekst, hij haar een dronk water vragen ut de kruik, die zij zoo even heeft gevuld, waarop zij hem uit de kruik laat drinken. Maar zie: bij de vertooningen van het stuk door Possart ging het toe a. v. De kruik was niet vooraf door Suzel gevuld. Sichel vraagt haar om wat. water. Suzel houdt de kruik onder de pomp en doet den zwengel op en neer gaan. Te vergeefs; de pomp weigert. Dan gaat de Rebbe het zelf beproeven, en onder de opmerking, dat het een „widerspenstiger Brunnen" is, — een opmerking steeds door het publiek, als zeer t e r z a k e, met goedkeurend gegrinnik ontvangen. — gaat Possart zelf aan het pompen, en zie: na een paar slagen vloeit, het water. Het wonder is geschied! — Natuurlijk wist Possart heel goed dat dit spel met de weigerende pomp hem een succesje zou bezorgen, inzonderheid bij de menschen, die het stuk kenden en zich nu angstig afvroegen hoe de acteurs er zich uit zouden redden. — Zulk een „Einlage" echter in een stuk te maken is, dunkt me, bizonder erg, en Possart schijnt dat on zijn ouden dag ook te hebben ingezien; ten minste, naar ik heb vernomen, heeft hij het in 1912 nagelaten. Maar nu genoeg, meer dan genoeg over „les défauts de ses
qualités".
I82
Zijn meer dan schitterende hoedanigheden, vooral zijn
zeggings-k r a c h t en welzeggings-k u n s t, uitermate verzorgd, ook wat de articulatie betreft van elk woord op zich zelf, kwamen in de beide door mij zoo bewonderde rollen op hun allervoordeeligst uit. Noch in die van Nathan immers, noch in die van Mephistopheles, komt ook maar één oogenblik voor van fel bewogen zij n, laat staan van l a a i e nden hartstocht; zóó iets op aesthetische wijze weergeven ging boven zijn vermogen. Daarentegen bieden beide rollen gelegenheid te over om naast die zeggingskracht en welzeggingskunst te woekeren met de door hem zich tot den hoogsten graad eigen gemaakte en ten toon gespreide virtuositeit in uiterlijke typeering, dus: in metamorphose, grime, houding, gebaren, mimiek en wat dies meer zij. Het verhaal van de „drie ringen" en, zoo mogelijk nog meer, het fijne tooneel met den „Tempelherr" in het laatste bedrijf, waar Nathan niet zoo zeer te spreken heeft als wel te luisteren, werden door Possart zóó gedaan, dat hij de heele zaal ademloos geboeid hield. En in Faust? De schitterende scènes, vlak na elkaar, eerst als Mephistopheles Faust het contract laat, teekenen en dan zijn verder zijn ... Neen, ik breek beetnemen van den hier af, anders mocht ik wel bijkans a 11 e tooneelen opnoemen, waarin Mephistopheles optreedt. Kortom dus: in die rol heeft Possart verre en verre uitgeblonken boven alle andere acteurs, die ik er ooit in heb zien optreden. Het was om zoo te zeggen: onovertrefbaar.
,,Schuler";
Het staat als een paal boven water dat Possart door zijn spel in d i e twee klassieke stukken indirect een grooten invloed heeft uitgeoefend op de wijze van tooneelspelen hier in Nederland, of liever: op de door dr. ROYAARDS, steeds met beter gevolg, in praktijk gebrachte wijze van spelen en regisseeren in den meest uitgebreiden zin 1 ) . Royaards is dan ook altijd vervuld geweest van eerbied voor Possart en heeft bij diens afscheidsvoorstelling te Amsterdam 1 ) Dus ook in het drillen van zijn medespelenden, vooral op het punt van d i c t i e.
183 hem een prachtigen krans vereerd, met op de linten in gulden letters zijn dankbetuiging voor wat hij geleerd had van den „Meister des Wortes". Ernst von Possart heeft den 28en September 1905 in het „Königliche Hof- and Nationaltheater" van het publiek te München afscheid genomen als tooneelspeler 1)• Het spreekt vanzelf dat hij daar op phenomenale wijze gehuldigd is; men had hem er immers 40 jaren lang aan het werk gezien. Zeven leden van de koninklijke familie bevonden zich in de Hofloge, en verder: grootwaardigheidsbekleeders, hooge oomes enz. enz. navenant. Aan het slot sprak Possart een eenvoudig woord van dank. Met weglating van den slotzin, die een heilwensch bevatte voor den schouwburg en voor allen die er in werkzaam waren en er belang in stelden, luidde het korte speechje, vertaald a. v. Diep geroerd en gelukkig sta ik voor u, overweldigd door de mij gegeven bewijzen van waardeering en toegenegenheid. Ik zal ze mijn heele leven niet vergeten. Geeft mij, als ik van mijn werkkring zal gescheiden zijn, een kleine plaats in uw herinnering. Nogmaals dank, hartelijk dank! Dat de bewoners van München hem nog niet vergeten zijn, zal dezer dagen bij zijn begrafenis wel blijken; maar dat hij in mijn herinnering nog voortleeft en ook zal voortleven, daarvan getuigt, hoop ik, dit hoofdstuk. 13
April
1921.
1 ) Natuurlijk behield hij zich het recht voor zoo nu en dan, daar en elders, als gast op te treden.
HOOFDSTUK XV
1)
DE EERSTE PERIODE VAN OFFENBACH'S OPERETTEN TE AMSTERDAM. Een woord vooraf. Tot het nasporen van de omstandigheden, waaronder destijds JACQUES OFFENBACH te Amsterdam — gelijk trouwens overal elders — een zoo verbazende populariteit mocht verwerven, noopte mij een uiting van den hr. H. K. TEUNE, die onlangs in De Groene Amsterdammer een serie artikelen hezft gepubliceerd onder den titel „Amsterdamsche Schouwburgen in de i ge eeuw ". Bedoelde uiting, voorkomend in het r 7 Juli 3.1. verschenen nummer van dat weekblad, en wel: waar de geschiedenis wordt beschreven van den Salon des V a r i é t é s in de Amstelstraat 2 luidt aldus: Ja, zelfs probeerde men de Operette, die echter, ofschoon de opvoering van „Orpheus in het Schimmenrijk" van Offenbach met Judels als Jupiter en Bouwmeester als Apollo veel succes had, spoedig van het tooneeltje verdween, vooral doordat bij Van Lier de opvoering door monteering en beteren zang het publiek meer voldeed. Uit deze woorden m o e t een oningewijde twee dingen opmaken: i°. dat hoogstens na één seizoen de zoogenaamde Operette, hetzij dan „Orpheus in het Schimmenrijk ", hetzij een andere, in den „Salon des Variétés" afgedaan had; 2 °. dat de rol van Apollo, wijl die door (LOUIS) BOUWMEESTER werd vervuld, een zeer belangrijke was. Geen van beide nu is juist. Laat mij met het tweede punt beginnen. Zóó weinig belangrijk is de rol van Apollo, dat die in het Fransche tekstboekje ten eenen male niet voorkomt en Apollo dus eenvoudig onder de anonymi wordt gerekend, d. w. z. onder de aan den voet der personenlijst vermelde „Dieux et déesses". — Neen, ) ,
1) Zie over dit hoofdstuk het „Voorbericht ". 2) Op den hoek van de Paardenstraat. — Thans wordt het terrein ingenomen door een vleugel van het café „De Nieuwe Karseboom".
X85 de zaak zit aldus: de directie van den „Salon des Variétés" heeft, gelijk ik later hoop te vertellen, voor de vertooning van dat zangspel zich enorme kosten moeten getroosten; die kosten zouden door het huren van er voor hemelingen niet te erbarmelijk uitziende figuranten nog grooter zijn geworden, wanneer niet de eerste acteur, Louis Bouwmeester, zijn mede - artssten een voorbeeld had gegeven van offervaardigheid: hij vervulde namelijk, om zijn directeuren, BOAS £. JUDELS, te gerieven, geheel belangeloos dat onnoozele figuratie-rolletje. Deze vergissing is den hr. Teune slechts half kwalijk te nemen; immers: destijds, te weten in 1865, was hij nog niet geboren. En daaraan zal men dan tevens moeten toeschrijven zijn onbekendheid met het groote succes bij „Boas £3 Judels" ook van de volgende twee zangspelen 1 ) van Offenbach, ten minste zoolang JEANNETTE CORIJN-HEILBRON, als vrouwelijke hoofdrol, er de trekpleister was, dus: tot het eind van het seizoen 1867/8. Ten einde geen begripsverwarring te veroorzaken dien ik allereerst uiteen te zetten welk genre ik bedoel met ,,operette " 2 Het door Mozart uitgedachte woord operetta beteekent natuurlijk „kleine opera"; en in de groote encyclopedie van Larousse vinden we deze definitie: L'opérette est un opéra-comique en miniature, une sorte de réduction dans laquelle les morceaux n'accusent que de minces développements et n'affectent aucune prétention. ) .
Bijgevolg spreekt het als het ware vanzelf dat een operette uit niet meer dan één zoogenaamd „bedrijf" bestaat. Aan al die vereischten beantwoorden o. a. volkomen de talrijke juweeltjes 3 ) van den excentriek - genialen Offenbach, 1) De schoone Helena en Het leven te Pargs. 2) Wel heeft zeer onlangs (Juli 1929) een onzer meest geziene muziek- beoordeelaars a n d e r s geschreven over het ontstaan van dit woord, maat ongetwijfeld was hem tijdelijk ontschoten hoe hieromtrent de vork in den steel zit. 3 ) De meest bekende zijn: Le violoneux, Le soixante-six, Le manage aux lanternes. La chanson de Fortunio (zie blz. 196 v.v.) en Monsieur Choufleury restera chez lui le [24 janvier 1833], waarvan de tusschen haakjes staande woorden gewoonlijk door puntjes worden vervangen, ten einde aan de vertooners vrijheid te laten in de keus van hun kostuum.
186 door dezen, nadat hij vijf jaren (185o—i855) chef d'orchestre was geweest aan het T h é á t r e F r a n c a i s, om zoo te zeggen uit zijn mouw geschud tijdens zijn directeurschap van Les Bouffes parisiens'). Zijn eerste omvangrijke werk daarentegen, Orphée aux in 3 bedrijven (4 tafereelen) , noemde hij „opéra bouffon", en de volgende twee, La belle Hélène (3 bedr.) en
en Iers 2
)
,
La vie parisienne (4 bedr.) „opéra-bouffe".
Op soortgelijke wijze handelen latere componisten; La felle de Madame An got bij voorbeeld, m. i. het beste werk van wordt heel deftig gequalificeerd als „opéra-comique". Al dergelijke zangspelen intusschen, grooter of kleiner, plegen wij, Nederlanders, evenals de Duitschers, nu eenmaal met den naam „operetten" te bestempelen; dat heb ook ik dus
LECOCQ,
gedaan. Langzamerhand zijn insgelijks de Franschen minder behoudend geworden wat die terminologie betreft. Immers: na een reprise van bovengenoemd zangspel „La fille de Madame Angot", te Parijs, schreef zeker iemand, die zich achter het pseudoniem L'affranchi verschool, in Le Figaro van 8 Nov. 1898 3 ) het volgende: ....1'opérette, dont Offenbach fut, sous le second empire, le grand maitre, et pour ainsi dire l'inventeur. La génération actuelle, qui se rend à cette sorte de spectacle comme elle irait à une représentation quelconque, .... ne peut se faire aucune idée de la vogue extraordinaire queut pendant quelques années, ce genre aussi nouveau en ce temps-là que merveilleusement adapté au tempérament et aux gouts du monde un peu gouailleur et ultra-raffiné dont l'année terrible 4 ) a marqué la fin. Encore bien moins les contemporains ont-ils la notion, même approximative, du public trié sur le volet, qui presque tous les soirs, accaparait les meilleures places aux Bouffes, . .. pour y applaudir à outrance Hortense Schneider, la reine de l'opérette. Bij het bezigen van de benaming „operetten" bevind ik mij 1) Eerst, sinds Juli 1855, in het Th é á t r e L a c a ze (op het carré Marigny in de Champs-Elysées) maar eind December van dat zelfde jaar verplaatst naar de Salle Choiseul (passage Choiseul). 2) Première: 21 October 1858. 3) Men zij bij het lezen van die passage indachtig dat zij 3o jaar geleden is neergeschreven. Sedert is er enorm veel gebeurd in de wereld en enorm veel veranderd. 4) Natuurlijk wordt hier het jaar í87o bedoeld.
187 dus in goed gezelschap; maar a 11 e e n. absoluut a 11 e e n sta ik bij het gewagen van „de eerste periode" van Offenbach's operetten. Ik ben mij zeer goed bewust ervan, dat die indeeling in perioden autoritair is; ja, meer nog: indien men mij vraagt wanneer dan volgens mij de t w e e d e periode eindigt, of hoeveel perioden ik aanneem dat er zijn geweest, moet ik het antwoord schuldig blijven, of liever, ik antwoord: „daarmee bemoei ik mij niet; maar zeker is het dat ééne periode, de eerste, afgesloten werd en dus eindigde met de eclips van haar, die volgens mij — ik zeg niet qua stem of zangkunst, maar in artisticiteit, in verve — door geen enkele Hollandsche of Duitsche actrice in dat genre is geëvenaard, laat staan overtroffen, ... met de eclips van Jeannette Corijn-Heilbron, die we allemaal, al was ze, sedert ettelijke maanden reeds, gescheiden van haar man, toch nog altijd noemden „mevrouw Corijn". Jeannette Heilbron dan, wier stem niet bepaald krachtig was, maar wel uiterst bekorend, had, na wat zingen te hebben geleerd, reeds op twintig-jarigen leeftijd, een engagement gekregen aan het T h é á t r e des Variétés te Antwerpen. In Mei 1862 en ook gedurende het volgende speelseizoen maakte zij als „artiste chanteuse comique" deel uit van het de kermissen in Nederland bereizende café- chantant - gezelschap van zekeren HUBERT SAUVLET 1 ) , over wien ik het later nog zal hebben. Aan b e i d e die gezelschappen was, te gelijk met haar als bariton verbonden haar latere eerste echtgenoot 2 ) , de Vlaming DéSIRé CORIJN. Na hun huwelijk gingen beiden bij het begin van het seizoen 1) Hem noemt de hr. Teune (in no. 2566 van ,.De Groene Amsterdammer ") een Franschman. Dat zal wel zoo wezen; althans wat zijn afkomst betreft; maar de heer Teune heeft het mis, wanneer hij, sprekend van den .,Salon des Variétés" in de Nes, meedeelt dat Hubert Sauvlet „er 't eerste jaar" (lees: het seizoen i86/6) „F ran s c he Vaudevilles en zelfs Opera's laat opvoeren ": en óók heeft hij het mis, wanneer hij aldus vervolgt: .,Dan is het in 1866" (lees: het seizoen t 8667) „een D u i t s c h gezelschap dat er optreedt ". Immers: die beid speelseizoenen zijn aldaar door hetzelfde gezelschap van den hr. Sauvlet geenszins andere voorstellingen gegeven dan D u i t s c h e; de advertenties in de kranten wijzen het uit. 2) In 1876 is zij hertrouwd met „h a a t tenor", d. w. z. met LAURENT, fort ténor bij de Fransche opera in Den Haag. Tooneel- herinneringen III 13
188 1863/4 over naar het gezelschap van BOAS £U3 JUDELS in dé Amstelstraat. Zij vervulde er de soubrette- rollen en de tot dat emplooi behoorende travesti- partijen. Dadelijk nu werd zij de lievelinge van het publiek en wel niet alleen door haar innemend uiterlijk, haar gracieusheid en haar snaaksch en guitig spel, maar ook omdat ze, waar dat pas had, de kunst verstond g e v o e 1 i g te zijn, én... zooals de Franschen dat noemen: elle avait le diable au corps. Gevolg: toen in November 1863 de directie haar de titelrol had opgedragen in het ruim een kwart-eeuw oude s p e e 1stuk „De straatjongen van Parijs ", was, om zoo te zeggen, haar fortuin gemaakt. De hier bedoelde rol van Joseph was indertijd in de comédievaudeville Le gamin de Paris 1 ) , van BAYARD en VANDERBURCH, gecreëerd door den volstrekt niet meer jongen acteur BOUFFé, die nochtans door zijn lenigheid en zijn gevoel er zulk een succes mee heeft behaald, dat langen tijd geen ander acteur die rol heeft durven vervullen. Ze werd daarom ook later aan een actrice toevertrouwd. Wat ik dan nu eenmaal noem „de eerste periode van Offenbach's Operetten te Amsterdam" werd ingeluid in de kranten van Zondag 26 en Maandag 27 Januari 2 ) í86z, en wel door de volgende annonce van het G r a n d-T h é á t r e in de Amstelstraat: „In Vorbereitung: Orpheus in der Unterwelt, Komische Oper in 4 Acten von Offenbach". Dat was dus ruim 334 jaar na de première te Parijs. Die première zelf intusschen is geen onverdeeld succes geweest; of, heter gezegd: ze heeft geen goede pers gehad. De critici namelijk hadden de allerkostelijkste persiflages en parodieën op de buitenissigheden van de groote opera 3 ) niet begrepen of namen die kwalijk, en één van die hh., JULES 1) Eerste vertooning: 30 Januari t 83 6 in het T h é á t r e d u G y m n a s e te Parijs. 2) Dat was dus in de kranten, die Zaterdag 25 Januari zijn verschenen. — Men zij ook i n h e t v e r v o l g erop bedacht, dat de dagbladen destijds plachten te worden geantidateerd. 3 ) Van die persiflages en parodieën geef ik op blz. 192-195 en 2o6 voorbeelden.
z 0 x á
z o
U w F ^! E• .G
z
z0 x
w
x Gi R
o
U0 W ó
H
w
z z w ti
190
van het Journal des Débats, verweet Offenbach en den schrijver van het libretto, H. CRéMIEUX 1) , niet meer of minder dan 1 a n g d r a d ig h e i d. — Die beiden gnuifden toen; en Crémieux diende in „Le Figaro" Jules Janin van repliek, openbarend dat zekere allermislijkst zoete tirade, 9 tegels groot, voorkomende in het ae tafereel 2 ) letterlijk was overgenomen uit het ,,Journal des Débats" van io Mei 1858, en wel: uit een feuilleton van. . . J u 1 e s J a n i n! ? Ook Offenbach verweerde zich met zijn gewone scherpzinnigheid. — Al de vinnigheden der critiek hadden bijgevolg een averechtsche uitwerking, — Offenbach bracht bovendien hier en daar coupures aan, — zoodat weldra in dat minieme zaaltje de gemiddelde recette 1900 francs bedroeg. Maar ik dwaal af, en dus: nadat in de Amsterdamsche kranten bovenbedoelde annonce bij tusschenpoozen was herhaald en e i n d e 1 ij k in de krant van 13 Februari 1862 de eerste voorstelling was aangekondigd voor Zaterdag 15 Februari, waarbij nu Orpheus in der Unterwelt „B u r1 e s k e Oper" werd genoemd, verscheen althans in de Amsterdamsche Courant van 14 Februari de volgende, door den directeur A. VAN LIER onderteekende ,,opwekking":
JANIN
Durch Vorführung der Komischen 3 ) Oper Orpheus in der Unterwelt, welche auf allen bedeutenden Bühnen Deutschlandss solch ungewbhnliches Furore gemacht, hoffe ich allen Theaterfreunden Amsterdams einen seltenen Kunstgenuss zu bereiten. Es wurde diese beruhmte Novität mit grossem Kosten -Aufwand ausgestattet and gebe 1) L. HALéV7 was slechts tot de helft van het ze tafereel diens medewerker geweest. 2) Bedoelde tirade, door Pluto op den Olympus opgedreund, nadat hij ter zode heeft gezegd: „Ayons fair de trouver son domicilie agréable ... J'ai justement une vieille tirade que jai lue quelque part'', luidt a. v. „[Ici I'I on respire une odeur de déesse et de nymphe, une suave odeur de myrte er de verveine, de nectar et d'ambroisie. On entend le roucoulement des colombes, les chansons d'Apollon et la lyre de Lesbos! ... Voici les Nymphes! ... voici les Muses! ... Les Gráces ne sont pas loin! ... Vous les verrez danser, calmes et bondissantes, aux douces clartés de la lune d'avril! ... Tous les parfums sont déchainés, et les parfums de la nuit, et les parfums du jour, et les parfums du eiel, et les parfums des Graces, et les parfums des Muses, et les parfums des Nymphes!" — Ongeduldig geworden valt Jupiter hem in de rede met de woorden: „As-tu bientót fini, avec ta parfumerie ?" — Dat deze tirade ontbreekt in de D u i t s c h e, en dus óók in de daaraan ontleende N e d e r l a n d s c h e bewerking, spreekt vrijwel vanzelf. 3 ) Dus weer de v r o e g e r e qualificatie; in de advertenties echter bleef het adjectivum „burleske" gehandhaafd.
'9' ich mich der Erwartung bin, dass das verehrliche Publicum durch lebhafte Theilnahme mich entschädigen werde. Den volgenden avond — dus: den avond vóór de première — werd die „opwekking" herhaald, en ze heeft werkelijk menschen gelokt getuige het begin der recensie in de ,,Amsterdamsche Courant" ') , dat ik hier nog even afschrijf: ;
Werd men in dit speelseizoen soms, ja waarom het te verbloemen, zeer dikwijls onaangenaam gestemd, bij het binnentreden van het Grand-Théátre een zeer klein aantal toeschouwers te vinden, ofschoon de uitstekende verdiensten van het duitsche tooneelgezelschap aanspraak op volle zalen mogen maken, de avond van Zaterdag j.l. leverde het bewijs dat ons publiek tot inkeer is gekomen. Lang vóór den aanvang der voorstelling was het reeds onmogelijk op alle rangen zelfs een staanplaats te krijgen en, naar wij vernemen, moesten velen huiswaarts keeren, om eerst morgen -) avond of later in de gelegenheid gesteld te worden een stuk te zien vertoonen, dat, zooals wij reeds meldden, in de voornaamste steden van Europa furore heeft gemaakt. Van ,.furore maken" gesproken: dat heeft die operette h i e r, d. w, z. in het Grand-Théátre, aanvankelijk nog niet hard gedaan; de voorstellingen werden niet in onafgebroken rij gegeven; de 7e had pas 28 Februari plaats; daarna ging het stuk nog ettelijke keeren met een gast in de rol van Jupiter, nl. met EWALD GROBECKER 3 ) , en toen was het v o o r1 o o p i g uit, want het Grand-Théátre werd van den i en Mei tot ultimo Augustus niet bespeeld en in September, d. w. z. in de kermis - maand, werden er Hollandsche voorstellingen gegeven; maar 14 November 1862 werd Orpheus in der Unterwelt weer opgevat en in het jaar 1863 ging het succes crescendo. Niettemin wilde eenmaal de directie het succes nog f o rc e eren. In Maart 1865 namelijk kwam men op de onzalige gedachte de operette te geven, zooals dat heette: „mit verkehrter Besetzung", d. w. z. dat niet enkel de mannenrollen werden vervuld door vrouwen, maar ook o m g e k e e r d. — Nat) Van Woensdag t9 Februari d.a.v. 2 ) Lees: heden: de ae voorstelling toch had plaats den avond van de v e rh ij n i n g der recensie, die blijkbaar den v o r i g e n dag was g e s c h r e v e n. a) Deze talentvolle ., ir Komiker vom Herz. Hof-theater zu \Viesbaden'' is hier jaren achtereen in zeer verschillende rollen als ..gast" opgetreden. — Ik heb hem herhaaldelijk gezien, en o.a. als Jupiter in Orpheus in der Unterwelt.
192
tuurlijk heeft dat probeersel zijn verdiende loon gekregen: zóó iets is niet alleen mjj te burlesk!
Nu even een stuk of wat aardige parodieën 1) en persiflages, soms van bombast, soms van zonderlinge hebbelijkheden, soms ook van werkelijk geniale passages, voorkomende in de groote opera's, die al een kwart eeuw oud waren, maar in Parijs en in heel Frankrijk, en ook daarbuiten, overal, een enorm succes hadden; inzonderheid dan had Offenbach het gemunt op Guillaume Tell van RosSINI en op Robert le Diable en Les Huguenots van MEYERBEER. Toch hebben die twee componisten hem dit allerminst kwalijk genomen, en niet wijl ze dachten om het spreekwoord: „het zijn de slechtste vruchten niet, waaraan de wespen knagen"; ze zijn, als geniale menschen, met Offenbach steeds de beste vrienden gebleven. Beginnen we met „Robert le Diable". Daarin wil op zeker moment Bertram, feitelijk Robert's vader en zelf d u i v e 1, eenige sinds lang begraven nonnen nopen hem een dienst te bewijzen — een beetje onzin moet men bij den inhoud althans van d e z e groote opera maar voor lief nemen — en roept ze derhalve door een bezwering in het leven terug, een bezwering, waarin o. a. twee malen achtereen door hem recitatiefsgewijze gezongen wordt: Roi des enfers, c'est moi qui vous appelle! Welnu: in ,Orphée aux enfers" laat Offenbach den hemelgod Jupiter precies die zelfde woorden op dezelfde tonen zeggen tegen Pluto den god der onderwereld; alleen is het verschil dat Rot des enfers bij Offenbach bijstelling is van vous en bij Meyerbeer van moi. In het tweede bedrijf van Rossini's „Guillaume Tell" komt een bekend trio voor, van bas, baryton en fort-ténor, waarin Walter en Tell den op een prinses uit het tyrannieke huis van Habsburg verliefden Arnold trachten over te halen h u n partij te kiezen, dus: de partij der vrijheidlievende Zwitsers. 1)
Eéne parodie vermeld ik pas op blz. 2o6.
1
93
Dit trio, hoe welluidend ook van melodie, wordt ten slotte door de vele herhalingen dermate vol valsch pathos, dat Offenbach den aandrang niet kon weerstaan het te parodieeren — en hij heeft het op geniale wijze gedaan — in het 3e bedrijf van La belle Hélène, waar de ziener Calchas en koning Agamemnon beproeven Ménélas 1) , Agamemnon's broeder, te overreden zijn vrouw Hélène met den Trojaanschen prins Paris te laten vertrekken, omdat dit volgens h e n is in het belang van Griekenland. Schering en inslag nu bij het trio uit „Guillaume Tell" zijn de woorden:
Quand 1'Helvétie est un champ de supplices Oà Von moissonne ses enfants, waarmede dan, de melodie imiteerend, in „La belle Hélène", correspondeert:
Lorsque la Grèce est un champ de carnage, Quand on immole les maris. Allervermakelijkst is ook het effect als Calchas en Agamemnon — in navolging van Walter en Tell — op Ménélas doelend zeggen (zingen) : Il chancelle? ....a peine it respire! en Ménélas er dadelijk op laat volgen: J'expire! !' ..... dit enkel v o o r w e n d e n d, hij is nl. heel blij dat hij op zulk een manier zijn zinnelijk vrouwtje kwijt raakt, terwijl daarentegen in „Guillaume .Tell" Arnold dat zelfde „j'expire" op werkelijk wanhopigen toon uitgalmt, als hij verneemt dat zijn vader op bevel van den tyrannieken landvoogd is ter dood gebracht, maar ... v ó ó r d a t Walter en Tell „Il chancelle ..." enz. hebben gezongen; dat maakt de parodie nog grappiger. Wie ooit „Les Huguenots" heeft gehoord, weet dat daarin een drievoudig duel voorkomt, tusschen één katholieken en één protestantschen edelman, elk met twee getuigen, die óók medevechten. Tot tweemaal toe, door een korte woorden1
) Met opzet volg ik hier de F r a n s c h e spelling der eigenamen.
1
94
wisseling gescheiden, stappen die zes edellieden naar den voorgrond en zingen:
En mon bon droit j'ai confia- (h) a- (h) a- (h) ante. J'ai confian, J'ai confian, J'ai confian, J'ai confiance, en wat er verder volgt. Niet EUGèNE SCRIBE, de librettoschrijver heeft die dwaze, ten deele zelfs afgeknapte herhalingen op zijn geweten, maar de componist. Meyerbeer; want, als deze eenmaal een pakkende muzikale phrase in het hoofd had, bekommerde hij zich allerminst om de wetten der prosodie 1) en had hij er letterlijk maling aan of hij de woorden in twee, drie stukken knipte en die stukken, ieder op zichzelf, een paar keeren herhaalde; en daarvan was het natuurlijk gevolg dat het geheel een onverstaanbaar taaltje werd. Deze hebbelijkheid, die Meyerbeer, evenals veel anderen, in al zijn opera's vertoonde, werd door Offenbach herhaaldelijk op de kaak gesteld; maar nooit deed hij dat op kostelijker manier dan in het eerste bedrijf van „La belle Hélène" bij het défilé van de vijf Grieksche vorsten. Immers: eerst stellen zich daar de beide gelijknamige vorsten Ajax voor, met deze woorden: Ces rois remplis de vaillance,
*Plis de vaillance, Plis de vaillance, Ces rois remplis de vaillance, C'est les deux Ajax. Dan volgt Achille, de Myrmidoniër 2 ) , met: Je suis le bouillant Achille, *Bouillant Achille, Bouillant Achille, Je suis le bouillant Achille, Le grand Myrmidon. 1) Dat wil zeggen: het samenvallen van het m u z i k a 1 e accent met het w o o r d-accent. 2) De Myrmidoniërs bewoonden Noord - Oost -Griekenland.
195 Daarna Ménélas met: Je suis mari de la reine, *Ri de la reine, Ri de la reine, Je suis mani de la reine,
Le roi Ménélas. En eindelijk Agamemnon met: Le roi barbu qui s'avance, *Bu qui s'avance, Bu qui s'avance, Le roi barbu qui s'avance, C'est Agamemnon. En het koddigste van het geval is, dat o p h e t g e h o o r de hierboven met een sterretje geteekende regels: totaal verkeerd k u n n e n worden verstaan, nl. I °, rimpels van manhaftigheid, 2 °. als men Achilles kookt, 3 0 rist (of: lach, of: zwezerik) van de koningin, 4 0 doel dat nadert. Edoch hoe geestig en raak Offenbach's persiflages ook waren, wat de prosodie r) betreft, is hij zelf er meer dan eens .
.
...
ingevlogen. Zoo herinner ik me een passage in het honderden keeren vertoonde Mr. Choufleury restera chez lui le 2 ) , opérette in één acte, waarvan de première f4 September 1861 heeft plaats gevonden. De intrige heeft verbazend weinig om het lijf: Mr. Choufleury geeft. een soirée, waarop een groot artiest zich zal doen hooren, die hem op het laatste moment in den steek laat; zijn dochter evenwel weet raad: een jong mensch, behoeftig, maar artistiek — beiden zijn dol op elkaar ondanks papa's tegenstribbelen — vervangt den ander en uit dankbaarheid schenkt papa beiden zijn zegen. Van de door mij bedoelde passage, een solo door de dochter gezongen, als ze a 1 1 e e n op het tooneel is, is het eerste couplet geheel in orde. Het volgende echter, waarvan ik, helaas, slechts twee regels heb onthouden, begint aldus 3 ) : Sous les toits dans une mansarde, ...
Il travaille modestement.
1) Zie noot i op blz. 1 94. 2) Zie noot 2 op blz. 185. 3 ) Ik cursiveer de lettergrepen waarop in de muziek het rhythmisch accent valt.
x96
Dat (muzikale) accent op les en op -ne en op tra- en op -le zou Offenbach zeer zeker hebben gegispt in het werk van
a n d e r e n. Nu zal misschien iemand, die h e e 1 e m a a 1 thuis is in de werken van ALFRED DE MUSSET, of ten minste in zijn comédies, en h a 1 f in de operetten van Offenbach, vermoeden dat La chanson de Fortunio van laatstgenoemde een parodie is van De Musset's Le chandelier, en wel omdat ook daarin een lied voorkomt door zekeren Fortunio voorgedragen. Toch is, al bestaat er eenig verband tusschen beide juweeltjes, van
parodie geen sprake. Immers: wat is het geval? Toen in 1850 Offenbach aan het T h é á t re-Fr a n C a i s kwam als orkest - directeur, was daar sedert 1848 „Le chandelier" op het repertoire, een comédie in 3 bedrijven, die reeds in 1835 gepubliceerd was en door den schrijver zelf dertien jaar later voor het tooneel was pasklaar gemaakt. Men meenc intusschen niet dat in dat stukje een groote of kleine rol wordt gespeeld door een k a n d e 1 a a r; want het woord chandelier is hier in familiaar- overdrachtelijken zin bedoeld en beteekent dus, evenals vaak paravent en paratonnerre, iemand die door een overspelige vrouw en haar minnaar wordt gebezigd als b 1 i k s e m a f1 e i d e r, opdat op hém het vermoeden valt van den argwanenden echtgenoot. Als chandelier nu dient de piepjonge Fortunio, klerk bij een door zijn vrouw bedrogen notaris; maar toevallig is ook deze Fortunio op die jonge vrouw verliefd, evenwel zonder zich te durven declareeren. — Aan een diner, waar behalve man, vrouw en verleider ook Fortunio aanzit, wordt deze genoopt tot de bekentenis dat hij verliefd is, en getart van zijn geliefde den naam te noemen. — De situatie is dus pikant genoeg, en De Musset gaat dan ook van het proza, waarin overigens de comédie is geschreven, alleen voor dit del^cate antwoord van Fortunio over in allercharmantste dichtregelen, die ik me gedrongen voel hier af te schrijven: Si vous croyez que je vais dire Qui j'ose aimer, Je ne saurais pour un empire Vous la nommer. .
197 Nous allons chanter à la ronde,
Si vous voulez, Que je l'adore, et qu'elle est blonde Comme les blés. Je fais ce que sa fantaisie
Veut m'ordonner, Et je puis, s'il lui faut ma vie, La lui donner. Du mal qu' une amour ignorée Nous fait souffrir, J'en porte l'áme déchirée Jusqu'à mourir. Mais j'aime trop pour que je die Qui j'ose aimer, Et je veux mourir pour ma mie, Sans la nommer. Dit lied, gracieus en teer als Saksisch porselein, placht vóórdat Offenbach chef d'orchestre werd, te worden g e z e g d door DELAUNAY, die de rol allertouchantst vervulde. Dat z e g g e n evenwel kon Offenbach niet velen. Gevolg: hij zette zich aan het componeeren; de inspiratie bleef niet uit; en er ontstond een beeldige melodie, eenvoudig en bevallig als het gedicht zelf. Toen de compositie voltooid was en door De Musset niet alleen goedgekeurd, maar ook hoogelijk genrezen, begon Offenbach haar den alles behalve muzikalen Delaunay in te pompen; maar diens b a s-stem bleek zoo stroef, dat Offenbach zijn pogingen opgaf en de compositie in zijn portefeuille bewaarde. Elf jaar daarna, dus: in 1861; kreeg hij aanvechting om haar ten eigen behoeve te gebruiken. Hij nam derhalve zijn gewone libretto- schrijvers in den arm, H. CRéMIEUX en L. HALéVY, en in acht dagen was de opérette kant en klaar, geschreven en gecomponeerd. — De inhoud is deze: Fortunio (bas- partij) een oude notaris 1 ), in zijn jeugd allesbehalve een heilig boontje, is getrouwd met een veel jonger vrouwtje Marie (sopraan) ; een van zijn klerken, de piep-jonge Valen1 ) Offenbach wilde duidelijk laten zien dat hij het vroeger gecomponeerde lied nu gebruikte, en dáárom gaf hij dezen no t a ris den naam van den k 1 e r k uit Le chandelier. Hij bedoelde echter niet denzelfden persoon ermede.
198 tiin (travesti- sopraan) is wanhopig op deze verliefd, maar wint eindelijk haar hart door een lied te zingen, dat zijn mede Paul Friquet (tenorino) hem op listige wijze weet te-kler bezorgen, het lied namelijk dat hun patroon Fortunio als reliquie bewaarde, wijl hij zelf jaren geleden daarmee het hart had gestolen van de vrouw van zin patroon 1 ) ; derhalve wordt Fortunio in zijn eigen net gevangen. Deze operette heeft steeds veel succes gehad; ook hier in het
land 2 ) We moeten íntusschen nu weer terug naar het eerste jaar van de „eerste periode ", dus: naar 1862. — Toen viel er in de tweede helft van Augustus voor de . fijnproevers iets heel extra's te savoureeren. Door bemiddeling van C. LAVERGNE, vroeger directeur van den Vaudeville F r a n c a i s, . Singel 3 ) alhier, was het ROOBOL, TJASINK £4 PETERS, d. w. z. de directie van den „Stads-schouw-burg", gelukt het e i g e n gezelschap der B o u f f e s p a r i s_i e n s voor een aantal voorstellingen t.e engageeren onder leiding van den heer VARNEY 4 ) . Datogezelschap was namelijk dien zomer reizende en had Orphée aux enfers o.a. te Weenen ten gehoore gebracht, te Brussel en te Antwerpen. Er was evenwel één gek ding: volgens artikel 7 van de voorwaarden van gunning moest in den Stads-schouwburg op Maandag, Woensdag en Zaterdag steeds een Hollandsche voorstelling worden gegeven; en nu viel wel de maand Augustus buiten het, eigenlijke speelseizoen en had daarom de directie h.h. Commissarissen van den schouwburg irk 'dit bizo,ndere geval om vrijstelling verzocht van die knellende bepaling, maar h.h. Commissarissen, bang hun vingers te branden, hadden geweigerd. — Ten slotte werd er iets op gevonden: op die drie avonden van de beide weken 5 ) ging aan de Fransche voorstelling een Hollandsch niemendalletje vooraf, waarmede heel 1) Natuurlijk waren de woord e n veranderd. 2) 0. a. in het Duitsch bij het gezelschap van SAUVLET, zie blz. 3) Thans: perceel 532. Deze was tevens de orkest - directeur. 4) 5 ) Der laatste helft van de maand Augustus.
204.
1 99 vroeg ') werd begonnen, terwijl in de advertentie tevens het aanvangs -uur vermeld stond van de F r a n s c h e vertooning. Dat was dus wel een pis aller. De N e d e r l a n d s c h e artisten toch waren door het zwaarwichtige van hun spel sterk in het nadeel. Er werd dan ook over gemopperd, en in de Amsterdamsche Courant van den Z9en Augustus werd zelfs over die kwestie een ingezonden stuk geplaatst van „Eenige tooneelliefhebbers"; maar er viel niets tegen te doen. De e e r s t e vier avonden 2 ) nu werden hoofdzakelijk operetten in één bedrijf 3 ) ten gehoore gebracht van Offenbach zelf en van enkele andere componisten. Het oordeel (in haar nummer van ao Augustus) van de „Amsterdamsche Courant" aangaande de eerste dezer voorstellingen, die i8 Augustus werd gegeven, luidt:
In langen tijd is er voorzeker niet zoo hartelijk gelachen in den grooten Schouwburg als gisteren avond bij de eerste voorstelling van het gezelschap der Bouffes parisiens. Men moet dan ook al in een bijzonder zwaarmoedige of verheven stemming verkeeren, om niet tot vrolijkheid opgewekt te worden door zulk een aaneenschakeling van geestige zetten en koddige tooneelen, verhoogd door de muziek van Offenbach. . die even ligt is als de tekst, even luchtig als de intrige en de moraal .... De muziek is daarbij ook niet ingewikkeld of vermoeijend en men moet ze dus zelf gaan zien en hooren ... om te ondervinden, wat gisteren zoovelen ondervonden, dat men ondanks zichzelven medegesleept wordt in den maalstroom van algemeene vrolijkheid. Voornamelijk is dit evenwel toe te schrijven aan de wijze, waarop de leden van dit gezelschap zich van hunne taak kwijten. De 1 a a t s t e vier avonden 4 ) was het programma op overeenkomstige manier samengesteld; maar op den a 11 e rlaatsten daarvan (3o Augustus) werd als slot n o g e e n s het ie bedrijf 5 ) vertoond van „Orphée aux enfers". V o 11 e d i g was namelijk die opéra bouffon reeds te voren gegeven op drie avonden t') ; en toen was met eenígen ophef aant) Te 7.1; soms zelfs te 7 uur. 18-21 Augustus. 3) De voornaamste van' deze heb ik opgenoemd in noot 3 op blz. 185. 4) 27-3o Augustus. 5) Bestaande uit twee tafereelen. ") i3, z5 en 26 Augustus.
2)
200
gekondigd: „De rollen zullen door dezelfde artisten vervuld worden, die deze gecreëerd hebben ". Dat die aankondiging, wat twee van de hoofdrollen 1 ) betreft, bezijden de waarheid was, konden de bezoekers natuurlijk kwalijk direct controleeren; maar het deed er weinig toe; de plaatsvervangers voldeden best. De „Amsterdamsche Courant" van 26 Augustus schrijft over de vertooning van drie dagen te voren in de hier volgende geestdriftige bewoordingen:
Even als het spel van Orpheus, volgens het mythologisch verhaal op de goden zelfs een onwederstaanbaren invloed uitoefende, sleept Offenbach's muziekale parodie op diezelfde fabel de tegenwoordige menschenkinderen huns ondanks mede. Niet alleen in Frankrijk wordt men de voorstellingen van Orphée aux enfers niet moede, maar zelfs in Duitschland, en wel in plaatsen om den daar algemeen heerschenden degelijken kunstzin bekend, is deze Opéra bouffon voortdurend een zeer winstgevend nommer van de repertoires ... Offenbach's werk bezorgt de (n) schouwburgdirecteurs bijna overal volle zalen. Men heeft het dezen winter gezien, toen het in het Duitsch door het gezelschap van den heer Van Lier werd opgevoerd, en de voorstelling op Zaterdag j.l., door de fransche artisten gegeven, bevestigde zulks opnieuw. Menigeen was dan ook nieuws Orphée eens te zien, onvertaald en onvervalscht, geheel zoo-gierdn als die te Parijs wordt opgevoerd en de rollen door dezelfde artisten vervuld Dat hunne verwachting niet beschaamd is, wat de uit betreft, gelooven wij wel, want men kon het duidelijk zien-voering dat de hoofdvertooners hunne rollen geheel meester waren en het overige personeel gaf vele blijken van goeden wil. Daarmede kunnen, dunkt me, de ondernemers der tournée van „les Bouffes parisiens" tevreden zijn geweest; en de tournée zelf zal hun wel geen windeieren hebben gelegd; er zijn althans in den Stads-schouwburg ettelijke voorstellingen méér gegeven dan oorspronkelijk het plan was. ?
Voor het bekend worden van Offenbach's k l e i n e r e operetten, ofschoon in een Duitsche vertaling, heeft óók, en wel in niet geringe mate, gezorgd het dappere, artistieke troepje 1
) Namelijk: Orphée en Eurydice.
20I
van HUBERT SAUVLET, waarvan ik op blz. 187 reeds even gewaagde.
Die Sauvlet heeft in Mei 1862 — zoover mij althans bekend is, niet éérder — een zoogenaamd „café-chantantgezelschap gevormd, waarvan de kern bestond uit hemzelf, zijn drie zoons en zijn broer, allen heel muzikaal en heel bedreven in het bespelen van allerlei instrumenten 1) . Met zangers en zangeressen 2 ) moest natuurlijk worden gecontracteerd; en in 1863 gelukte het hem aan zijn gezelschap te verbinden PAULINE ZERR, sopraan - zangeres van den schouwburg te Baden-Baden, die wel klein van stuk en broodmager en breedgeschouderd was en bovendien uitpuilende oogen had, maar bizonder mooi zong, ook de moeilijkste coloratuurpassages. Zij is anderhalf jaar later Sauvlet's tweede vrouw geworden 8). (Tusschen twee haakjes: dic Pauline is de aanleiding geweest van de indertijd veel besproken „klap-historie" in den „Salon des Variétés" in de Nes, waarbij MULTATULI wel de mooie rol heeft gespeeld, maar nochtans tot één maand eenzame opsluiting werd veroordeeld, welke straf hij trouwens nooit heeft ondergaan.) Maar ter zake! Met dit gezelschap bereisde Sauvlet in Nederland de kermissen, en te Amsterdam werd in September, destijds de maand van de (n a j a a r s-) kermis 4 ) , het thans geheel verbouwde perceel 5 ) betrokken, Diligentia genaamd, in de Kalverstraat bij de Begijnensteeg. De toegangsprijs bedroeg toen 75 cts. Nadat, nu de kermissen waren afgeloopen, bleef gedurende den winter van 1862.3 het gezelschap -Sauvlet 6 ) in dat zelfde lokaal concerten geven, en al vrij spoedig 7 ) werd er met zeer -
1) Zij hebben de zoogenaamde xylophone (= hout- en stroo-instrument) in ons land geïntroduceerd. 2) B.v. Désiré Corijn en Jeannette Heilbron, zie blz. 187. 3) Op blz. 203 is zij afgebeeld als Marie in „Fortuniós Lied''. 4) De najaars- kermis, zóó genoemd in tegenstelling met de v o o r j a a r s- kermis die te Amsterdam omstreeks Paschen werd gehouden, placht hier in de stad te beginnen den tweeden Maandag in September en duurde r 3 dagen. 5) In dat perceel, thans 122 genummerd, is op dit oogenblik het Corso-cinema gevestigd. 6) Volgens de ietwat snorkende programma's bestond het uit 24 personen. 7 ) In Maart 1863.
202
veel succes een operette vertoond van Offenbach: Die Ver bei der Lanterne'). — De toeloop was echter slechts-lobung matig, en daarom werd in September 1863 de toegangsprijs verlaagd; nochtans niet tot 50 ets., maar (om de belasting) tot 49% ct.!! Dit werd echter, als te bespottelijk, één week later, gereduceerd tot 49 ets. Ook het winterseizoen 1864 1 5, tot einde April, werd, zoo goed en zoo kwaad als het ging, in Diligentia voortgesukkeld; maar in de daarop volgende maand gaf Sauvlet met zijn gezelschap, op uitnoodiging van J. E. DUPORT, den directeur van den Salon des V a r i é t é s in de Nes 2 ) , in dien schouwburg tien dagen lang (i —io Mei) een reeks voorstellingen, die aangekondigd werden als „Soirées lyriques et dramatiques à
la 3 ) Alcasar". Op het tableau de la troupe van dat 0 p e r a- gezelschap" — excusez du peul — stond toen ook al vermeld, als soubrette, GRETCHEN MV LLER, die spoedig een troetelkind is geworden van het publiek, ondanks dat haar later in formeele opera's soms rollen werden opgedragen, die boven haar krachten gingen als. zangeres 4 ). Over dien avond dan van r Mei 1865 schrijft de „Amstérdamsche Courant" in haar nummer van 5 Mei: De eerste der soirées lyriques van den heer Hubert Sauvlet heeft reden tot de grootste tevredenheid gegeven. Afwisselend was het programma, juist de uitvoering en luid bravo getuigde van de sympathie der aanwezigen. Nadat nu, van i r Mei af, weer de kermissen (elders) waren bereisd, werden de „Soirées" in de Nes den Zen September hervat met een gezelschap, inmiddels aangegroeid tot 27 personen. 1) In het oorspronkelijk: Le i»ariage aux lanternes. 2) Deze in i868 gesloopte Salon des Variétés was in 1839 gesticht door Duport's vader, JOSEPH Disport, die in s 842, dus nog geen drie jaren later is overleden. — Men verwarre dezen schouwburg niet met het latere, vlak daarbij in de Nes gestichte Theater Tivoli, dat nu al jaren geleden is veranderd in een lokaal voor tabaks - veilingen. 3) Niet „à l' ", zooals 1 a t e r in de annonces heeft gestaan. — Deze in het F r a n s c h gestelde annonce is wellicht de oorzaak van de verkeerde bewering van den hr. Teune, dat destijds aldaar in d i e taal werd gespeeld (zie noot t op blz. 187). 4) Dit geldt niet voor haar Agatha in Der Freischiitz.
Zr C H
^- O C C
C
w
N
E
á á
>
c
w
w
z x ^dw
^ x a Q
Tooneel-herinneringen III 14
i
204
In haar nummer van 5 September zegt bovengenoemde krant over dien heropeningsavond: De volle zaal. . . . was een voldingend bewijs van de belangstelling, die het publiek in deze onderneming aan den dag legt. Met genoegen melden wij dat die eerste avond in ruime mate succès opleverde. Onder het keurig geheel, waarbij het frisch orkest op den voorgrond staat, hebben zich het meest onderscheiden mej. Gr. Müller en de hr. Carls 1 ) . Die lof wordt herhaald in het nr. van 23 September: Het publiek wordt hier steeds talrijker en geen wonder, de heer Hubert Sauvlet verstaat de groote kunst om den smaak zijner begunstigers te raden en weet door de leden van zijn gezelschap belangstellende bezoekers te lokken.... Het naïve spel van mej. Gretchen Müller is lof waard. Destijds bedroeg de toegangsprijs 50 cts. Hij werd later ook niet verhoogd. Ik ben, als aankomende jongen, in dat zelfde seizoen erheen geweest, en ik heb genoten. Vertoond werden dien avond drie operetten van Offenbach, in één bedrijf: Die Zaubergeige (Le violoneux), No. 66 (Le soixante-six) en Fortunio's Lied (La chanson de Fortunio) . Van deze juweeltjes heeft het laatste het allermeest mijn bewondering gewekt, niet alleen door het geestige libretto 2 en door de charmante muziek, maar ook door de bijna vlekke l oze uitvoering. En ten bewijze, dat mijn waardeering niet uit jeugdig enthusiasme is voortgesproten, volge hier nog een recensie uit de „Amsterdamsche Courant" 3 ) van een ietwat vroegere vertooning, maar met dezelfde bezetting: Een bijzonder genot leverde de avond van Zaterdag 1.1. in dezen Salon op: orkest en zangers wedijverden om aan de lieve operette Fortunio's Lied een harer waardige uitvoering te verschaffen. Het succes was dan ook buitengewoon en de daverende bravoos, waarmede allen werden teruggeroepen, strekken ten bewijze dat de ijverige direkteur met dit toonwerk vele avonden achtereen volle zalen zal lokken. Wij mogen hier niemand afzonderlijk noemen. )
1)
Basso buffo.
2) De verhouding tusschen deze operette en De Musset's Le chaudelier is op blz. 196—r98 besproken. 3 ) In het nr. van 12 October 1865.
205
lntusschen raakte Sauvlet, de directeur, door dat succes ietwat zijn hoofd kwijt en wilde hij te hoog vliegen. Echter kan het óók wezen, dat het in o p e r e t t e n smaak vindend publiek langzamerhand daarvan verzadigd werd. Hoe ook, zóóveel is zeker dat hij in het volgende seizoen f o r m e e 1 e o p e r a's op zijn repertoire heeft genomen. Dáártegen was zijn troepje niet opgewassen. Sedert ging het succes berg- afwaarts, en in het begin van 1868 is zijn gezelschap uit elkaar gespat. Het kernachtig Italiaansch spreekwoord: traduttore-traditore 1 gaat m. i. niet in a 11 e gevallen op; ik zonder namelijk het overbrengen van p r o z a- werken uit, mits de vertaler beide talen volkomen machtig is en ... a r t i s t i e k; maar ik onderschrijf dat spreekwoord ten volle, wanneer iemand, hoe artistiek ook, z i c h v e r g r ij p t — dat is het ware woord — aan een d i c h t -werk van een waarachtig kunstenaar, en óók wanneer het betreft den tekst van eenig zangspel 2 in een andere taal over te brengen. Zelf ben ik ettelijke malen uitgenoodigd geworden de vervaardiging — dat dwaze woord bezig ik met opzet — op mij te nemen der vertaling van een opera- tekst; steeds heb ik geweigerd. Een waarachtig musicus immers zal zich wel wachten te zondigen tegen de prosodie, d. w. z. tegen. het samenvallen van het muzikale accent met het woord -accent; hij zal dus ook nooit door het muzikale accent lettergrepen sterk betonen, die in den door hem te verklanken tekst 3 ) volkomen toonloos zijn. Wanneer nu deze tekst moet worden vertaald, is, al zijn beide talen ook nog zoo verwant, het uitblijven van zonden tegen de prosodie onmogelijk. Misschien zal men mij tegenwerpen dat men zóó streng niet behoeft te oordeelen, als het „operetten" geldt, en dat Offenbach, die, in dat opzicht anderen zoo geestig hekelde, vaak 4 zelf het daarmee zoo nauw niet nam. Dan zeg ik op )
)
)
1) In het Nederlandsch: „Vertaler-verrader ", of vrijer: „wie vertaalt, verraadt'' . 2) Ook van een oratorium. 3) Daargelaten of hij dien zelf heeft geschreven. 4) Men zie blz. i95.
206
m ij n beurt: ook bij operetten komt genoeg kijken; onvertaalbare woordspelingen o. a., of, zooals juist, bij Offenbach, p a r o d i e ë n. Ik zet het iemand b.v. de h i e r v o l g e n d e rake vondst 1 in Benige andere taal, welke dan ook, over te brengen. Offenbach kon, zooals ik op blz. 192 heb aangetoond, het niet laten af en toe RosSINI, den destijds zoo gevierden componist, à faire te nemen. In diens Guillaume Tell drukt, vóór het gevaarlijke schot,. Tell zijn zoon Jemmy in een zoogenaamd cantabile op het hart onbeweeglijk stil te staan. De laatste woorden van dit cantabile, waarvan, om indruk te maken, het tempo zeer langzaam moet worden genomen, zijn: )
Jemmy 2 ), Jemmy, longe à ta mère! Elle n o u s attend tous les deux. En wat gebeurt nu in „Orphée aux enfers"? Geheel aan het slot., als Orphée, eigenlijk tegen zijn zin, maar gedrongen door een symbolisch personage: l'Opinion publique 3 in de onderwereld zijn schijnbaar gestorven, feitelijk evenwel door Pluto geschaakte vrouw Eurydice is komen terugvragen en haar ook terugkrijgt op voorwaarde van niet naar haar om te zien eer ze weer op de bovenwereld zijn, heft „1'Opinion publique" het boven - bedoelde cantabile aan, zingt eerst: Ne regarde pas en arrière! A quinze pas fixe les yeux!, )
en eindigt dan met: Ami, ami, pence à la terre! Elle v o u s attend tous les deux! Deze woordspeling kan men noch vertalen, noch door een andere vervangen van gelijke kracht; en ten gevolge dáárvan vervalt de kostelijke vondst, vervalt ook de geestige pardoie en lijdt het kunstwerk schade. Intusschen:- schade of geen schade, bij werken, voor het 1) Hetzij van hem zelf, hetzij van Crémieux, den schrijver van het libretto. 2) Aanstonds zal men wel merken waarom ik heb laten spatieeren. — Men bedenke dat Jemmy op Fransche manier uitgesproken klinkt als Jammi met klemtoon op de i. 3 ) Optredend in de gedaante van een j o n g e 1 i n g. Het is echter een travesti -rol.
207
t o o n e e 1 geschreven, is vertalen nu eenmaal een noodzakelijk kwaad; dat behoeft geen betoog; en al lukt het enkele malen voor o p e r a-vertooningen zangers te vinden, in staat den tekst in de oorspronkelijke taal ten gehoore te brengen, zoo iets kan alleen geschieden bij wat men noemt, „de g r o o t e opera", waar geen sprake is van eenig parlando. Heel wat water immers moet nog door den Rijn naar zee vloeien, eer we zóóver zijn dat — ik zeg niet: door een stuk of wat, maar — door een ensemble van artisten een gespr oken dialoog ten minste d r a gel ij k kan worden gevoerd in een andere dan hun moedertaal. Gekker wordt het evenwel, wanneer een directie een of ander tooneel -werk laat v e r t a l e n of zoogenaamd v r ij bewerken niet: uit of naar het oorspronkelijke, maar uit of naar een vertaling; en juist dát heeft de directie BOAS £ JUDELS gedaan, b.v. met „Orphée aux enfers". Dat ook zestig jaar geleden b e v o e g d e critici in deze kwestie een dusdanige opinie hadden, kan blijken uit de volkomen onpartijdige en overigens m. i. te recht prijzende beoordeeling der première 1 ) in de Amsterdamsche Courant van 17 Januari 1865: De uitslag der opvoering van Orpheus heeft de verwachting overtroffen. Men zal erkennen dat zulk een onderneming bij zoo weinig ruimte 2 ) een waagstuk was; te grooter is ook de verdienste. Het orkest, zooveel doenlijk versterkt, kweet zich braaf, en den heer Benavente komt alle eer toe voor de oordeelkundige bezetting en voor de wijze waarop hij zich kweet van de reuzentaak om dat moeilijke werk zoo voortreffelijk te doen instudeeren. Bravo ook voor den heer Roos voor zijn soli. De koren waren ferm. De mise-en -scène is boven allen lof verheven; het dekoratief, het changement à vue bij het aanbreken van den dageraad verrassend en fraai. Eigenaardig is de geheel nieuwe dekoratie in de laatste akte, het schimmenrjjk. Dat de heer Judels (Jupiter) onderscheiding verdient, bewijzen het daverend terugroepen na de passende dichtregelen en de krans hem toegeworpen. . . Met zelfvoldoening zal hij voorzeker altoos op dezen benefiet-avond terugzien. . . . De vertaler, de heer Both, heeft 1) Op 52 Januari t865. 2) Het tooneeltje was 8 meter breed en 7 meter diep.
208
zijn moeijelijke taak goed volbragt, maar zou o. i. beter gedaan hebben, naar het oorspronkelijke te w e r k e n. De regisseur, de heer Boas, verdient hulde voor den arbeid en de moeite, door hem aan het monteren van het stuk gewijd.
De directie van den „Salon des Variétés" had er volstrekt geen geheim van gemaakt dat de „bewerking" er eene was uit de tweede hand; immers: op de annonces stond openlijk „Kluchtig zangspel, naar het Hoogduitsch vrij bewerkt door den heer J. BOTH ". Maar dat „Hoogduitsch", of liever: die „Hoogduitsche b e w e r k i n g" van zekeren D. KALISCH had veel, zeer veel gebreken; want niet enkel onvertaalbare parodieën, zooals de boven door mij besprokene, heeft hij weggelaten, maar hij heeft ook — waarom? — g eh e e 1 o n n o o d i g hier en daar veranderingen aangebracht, ten gevolge waarvan soms aardigheden uit het oorspronkelijke moesten wegvallen. Eén voorbeeld slechts. In de operette komt een extra flegmatieke, half suffe persoon voor, dien Pluto in de onderwereld de bewaking heeft toevertrouwd van de door hem geschaakte Eurydice 1), Nog juist bijtijds, vlak vóór de première, is deze, mais-rol door Crémieux in het stuk gevoegd, om te worden vervuld door den uitestekenden acteur BACHE 2 ) , en n a t u u r t ij k gaf hij dien bewaker een E n g e 1 s c h e n voornaam, John 3 de achternaam, Styx, was ontleend aan een der onderaardsche rivieren. „John Styx" nu werd verondersteld vóór zijn dood een hooge personage te zijn geweest, — weshalve hij zich, ten einde zijn leed te vergeten, voortdurend aan Lethe-water 4 bedrinkt, — en wel niet minder dan een k o n i n g, maar. koning van Beotië; immers: de bewoners van dit. land golden onder de Grieken voor n i e t-s n u g g e r. Daarom zegt dan ook op zeker moment Eurydice tegen hem: „Eh bien! ... Il te rente quelque chose de ta patriel" — Van die laatste aardigheid nu heeft de óók niet - snuggere Duitsche bewerker niets ) ;
)
1) De vrouw van Orpheus. Deze kreeg kort na de première, ongevraagd, zijn gage verdubbeld. 3) Kalisch veranderde dien in Hans. 4) Volgens de Grieksche mythologie veroorzaakte het drinken van water uit deze
2)
rivier vergetelheid.
209
gesnapt; anders toch had hij den eersten regel van 's mans lijfdeuntje: „Quand j'étais roi de B é o t i e" niet vervangen door: „Als ich noch Prinz war von A r k a d i e n". De H o 11 a n d s c h e bewerker, Both, heeft dezen regel klakkeloos overgenomen en vertaald door: „Toen ik nog Prins was van Arcadië". En zóó is dan ook in ons land steeds die eerste regel gezongen van dat destijds populair geworden, maar nu al lang vergeten, lijfdeuntje, waarin op revue- achtige manier de topics of the day, voortdurend gewijzigd, plachten te worden be-
handeld. Judels" de rollen van „Orpheus in het Toen bij „Boas Schimmenrijk" werden verdeeld, stond het vooraf vast, dat Eurydice moest worden uitgebeeld door de zoogenaamde prima donna, mevr. A. J. P. ROOS -TERMATE, die immers indertijd o. a. voor het vervullen van de titelrol in De Regimentsdochter 1 ) veel lof had geoogst. Deze h e e f t Eurydice uit maar niet zóó, dat Offenbach met haar uitbeelding-gebld, zou zijn tevreden geweest; want de bedoelde „prima donna" vermocht wel scha 1 k s c h te schijnen, maar niet o n d e ug e n d. En juist dat laatste vermocht op superieure wijze de vroeger door mij genoemde JEANNETTE CORIJN, die zich nu, in „Orpheus in het Schimmenrijk ", moest tevreden stellen met het snaaksche rolletje van Cupido, maar later in „De schoone Helena" en in „Het leven te Parijs" heeft getoond dat ze ook voor Eurydice voldoende stem had en voldoende zangtalent. Meer dan tevreden echter zou Offenbach zijn geweest, indien hij in zijn opéra bouffon DAVID STRELITSKI ") had zien spelen; immers: diens uitbeelding van den suffen Hans Styx was bijna volmaakt. En niet alleen wanneer Streliski een niais moest voorstellen, was hij kwalijk te overtreffen, maar tevens in het emplooi van petit -maître of fat. Dat heeft hij later ge1) La File du régiment, opéra comique van DONIZETTI. 2) Deze achternaam wordt op verschillende manieren gespeld; ook met ie aan het
slot; maar op de programma's stond meestentijds „Strelitski".
2I0
toond als Bobinet in „Het leven te Parijs ", en wel vooral in het 3e bedrijf, waar hij, de modegek, op een geïmproviseerde soirée een vreemdeling wil bedotten en zich aan dezen vertoont als quasi-Zwitsersch admiraal in een hem te nauw geworden maskerade-pak, maar dien vreemdeling dan op eens verbaasd hoort uitgalmen: „Kijk, die rok is op zijn rug gescheurd, erg gescheurd!
Daarop laat de toch wel even onthutste Bobinet dan volgen: Is mijn rok dan op mijn rug gescheurd, erg gescheurd?
En ten slotte vervolgt het koor de melodie met: Ja, uw rok is op uw rug gescheurd, erg gescheurd.
Deze Strelitski nu en Judels (als Jupiter) hebben „Orpheus in het Schimmenrijk" het groote succes bezorgd. Op dit succes volgde betrekkelijk spoedig het even groote succes van „De schoone Helena" 1 ) en dáárop het stellig nog grootere van „Het leven te Parijs" 2 ) , en in d i e twee operetten heeft mevr. Corijn werkelijk uitgeblonken. Alle drie de zangspelen hebben zich gedurende ettelijke seizoenen naast elkaar op het repertoire gehandhaafd. Zelfs werd in 1868, op vier avonden achtereen (3o April-3 Mei) , een zoogenaamde „Buitengewone voorstelling d l'Offenbach" gegeven. Met die zotte, tegen het Fransche taalgebruik indruischende uitdrukking werd bedoeld een spectacle coupé, bestaande uit één enkel bedrijf van elk der drie operetten. — Daarna werd weder „op aanhoudend verlangen" vier avonden achtereen „Het leven te Parijs" in zijn geheel vertoond; en 9 en Io Mei werd tot sluiting van het seizoen o.a. gespeeld een ander één - bedrijvig stukje 3 ) , een paradepaardje van mevr. Coríjn, die toen voor het laatst bij „Boas & Judels" is opgetreden. 1) De première had plaats t z April s866; vreemd genoeg: bijna aan het eind van het tooneelseizoen; reeds na de toe voorstelling moest dus de eerste serie worden afgebroken. 2) Onmiddellijk na de première (zo December 1867) werd nog op zo avonden, zonder onderbreking, dezelfde operette vertoond; de 45e voorstelling had reeds za April 1868 plaats. 3 ) De vrouw in vier gedaanten. — Mevr. Corijn vervulde daarin 4 verschillende rollen.
21
Met háár ecrips — ikheb het blz. 187 verteld — acht ik de eerste periode van Offenbach's operetten te Amsterdam geëindigd. Voor de volledigheid vermeld ik nog dat in die dagen in die zelfde Amstelstraat, om zoo te zeggen n a a s t d e d e u r van „Boas £4 Judels" een geduchte concurrent was, namelijk het G r a n d-T h é á t r e, waar door het Duitsche gezelschap van A. VAN LIER nog steeds 1 ) Offenbach's zangspelen werden gegeven en een keur van jonge, mooie actrices letterlijk van a 11 e toeschouwers de harten stalen. Van dezen vermeld ik hier slechts ééne: MARIE LE SEUR 2 ) , de „Sachsen-Meiningsche Hof-Sängerin", die in Januari 1868 het eerst hier is opgetreden in de titelrol van „Die schone Helena", naast A. JUNKERMAN, „ ier Komiker aus Bremen", als Kalchas. Beiden hebben toen verbazend veel succes gehad 8 ) . Nu, als „toetje ", een curiosum: de Offenbach -rage was in die dagen dermate algemeen, dat de uitgever F. Koksma te Franeker baat, verwachtte van -een uitgebreide, dus: kostbare advertentie in het Algemeen Handelsblad van 24 December 1 867 4 ) , waarbij het verschijnsel werd aangekondigd van eventjes a c h t stukken en stukjes voor piano 5 ) , ontleend aan de verschillende operetten van dien geliefden componist. Epiloog. Van die tóén zoo populaire zangspelen kent in den tegen tijd het uitgaande publiek zelfs den n a a m niet.-wordigen Geen wonder. Het menschdom is te veel veranderd. Vroeger werd men op school onderwezen in de Grieksche en Romeinsche fabelleer; en daardoor was men later in staat den inhoud te savoureeren van „Orphée aux enfers" en van „La belleHélène". Dat is uit. Men is — misschien te recht — te practisch geworden en leert liever de beginselen van chemie en van biologie. 1) Zie blz, r88—x 92. 2) Op de programma's heette zij óók LESSEUR. 3) Zij zijn ook spoedig samen getrouwd. 4) T o e v a 1 1 i g viel dezer dagen mijn oog op die advertentie. Het is dus best mogelijk, dat ze tevens op a n d e r e d a t a daarin heeft gestaan, en ook i n andere kranten. 5 ) Eén marsch en voorts quadrilles, potpourri's en fantaisieën.
2I2 Bovendien: hoe weinig menschen zijn in deze dagen dermate op de hoogte van de muziek der zoogenaamde „groote opera", dat ze, onvoorbereid, b.v. in het 2e bedrijf van „La belle Hélène" het vermakelijke trio hoorende van tenor, bariton en bas 1) merken dat dit een kostelijke parodie is op het trio in het 3e bedrijf van Guillaume Telt! Maar. . . het dient te worden erkend: voor een b 1 ij v e n d succes zijn noodig een breede stijl en een vurige hartstocht; geen van beide was Offenbach's deel; wel was hij geestig, pikant en vol ironie en verstond hij de kunst van parodieeren als geen ander; maar, wijl het geparodieerde uit den aard der zaak aan wansmaak lijdt of aan overdreven pathos, is het vanzelf gedoemd tot de vergetelheid en vervalt daarmee tevens de voortbestaansreden voor de p a r o d i e. Toen in het. seizoen 1914/15 SOL. J. KINSBERGEN in het Panopticum -theater 2 ) Offenbach weer in de mode wilde brengen door het geven van een Offenbach-cuclus heeft hij de fout begaan met „Orpheus in de Onderwereld" te b:ginnen. Het publiek begreep de heerlijke charge niet en no. 2 van den cyclus is nooit gegeven. Misschien ware het anders geloopen, indien hij door eerst Offenbach's k l e i n e r e operetten te doen vertoonen het publiek had o p g e v o e d en het had geleerd smaak te krijgen in de petillante muziek; maar ... de beste stuurlui staan aan wal, en ... napleiten ,
baat niet. Augustus 1926.
1) Zie blz. 192 vlg. 2) Thans het C e n t r a a 1-t h e a t e r; in de Amstelstraat.
.....................................- ----------------------- ---
REGISTER .....
.............................................................................................................................................
Bij namen van p e r s o n e n is de voornaam gevoegd achter den familienaam. Voorvoegsels, z.a. Van, De, Een, zijn gevoegd achter het hoofdwoord, behoudens enkele uitzonderingen, z.a. La en Le bij persoonsnamen. De spelling trouwens der persoonsnamen, die met La of Le of L' beginnen, verschilt, óók op de programma's, herhaaldelijk; nu eens vindt men b.v. La Rondelle en dan weer, aan één woord,
Larondelle.
De volgorde is streng a l p h a b e t i s c h, zoowel van de hoofdwoorden, als van alles wat achter deze is geplaatst; dus staat b.v. Albregt-Engelman vóór Albregt Fi Van 011efen, Vrienden van ons vóór Vriend Fritz, Wereldlik tooneel (Het) vóór Wereld waarin men zich verveelt (Een) . Een „Umlaut" boven een klinker geldt als e, dus staat Muller vóór Mulder; terwijl b.v. tusschen Rossing en Rossini een aantal woorden staan.
Adams, Johanna Christina Elisabeth, zie Majofski-Adams, Johanna Christina Elisabeth. Adams, M., zie Snoek -Adams, M. Adrienne Lecouvreur, 70, 98. Agar, Marie Léonide Charvin genaamd, 38, 40.
Amsterdamsche jongen, Een, 52.
Andriessen, J., 133.
Anicet-Bourgeois, A., 72. Annette en Lubin, 114. Apollo (De vereeniging) 36. Arméliny[-Moreau], Mme A., 16o-164.
153, 155, 171,
Arronge, L', zie L'Arronge. Artis- schouwburg 78. Athalie 46. Auber, Daniel Francois, 26. Augier, Emile, 30, 5 6. Aventurière, L', 30.
Ali Baba 164. Ambigu, Théátre de 1', zie Théátre de l'Ambigu. Amerikaansch of niet 98. Amstels schouwtooneel 156.
Bache (acteur) 208 Bamberg, Eduard, 82. Banville, Th. de, 57. Barbaz, A. L., 143. Barnay, Ludwig, 179, i 80.
Albregt, Johannes Hermanus, 79.
Albregt-Engelman, Wilhelmina, 79, 93, 151.
Albregt
150, I 72.
Van 011efen 83, 93,
151,
214 Barrière, Th., 40, 159.
Bayard, J. F. A., 188. Beem, M. E. van, 176, 177. Beem, S. van, 156, 176. Beem- Kapper, Eveline van, 176, '77.
Bella, Kate, 1 74, 1 75• Belle Hélène, La, 186, 193195
Benavente (musicus) 207. Bernhardt, Maurice, 44 , 46. Bernhardt, Sarah, zie Sarah Bernhardt, Beijerman, Hugo, 156. Bia, Maria Francisca, zie Bia, Mimi. Bia, Mimi, 79, 93 , 1 5 2 . Bibliothecaris, De, 56. Biene, Sophie van, zie PauwelsVan Biene, Sophie. Bingley, W. A., 69. Birch-Pfeiffer, Charlotte, 94• Blankert, Arie, I 54. Bloemenverkoopster van Parijs, De, zie Margot de bloemenverkoopster.
Boas (regisseur) 208. Boas F3 Judels 70-72, 74, 82, 144, 165, ,66, 185, ,88, 207-255. Boas, Judels f3 Van Biene 64. Boddaert [Junior], P., 148. Boedels (de vader) 177. Boedels, Leon, 177. Boer, Jacques de, 56, 80-87, 176. Boer, Jules de, 82, 83. Boer-Van Rijk, Esther de, 79. Bohème, La, (v. Leoncavallo) 158-16o, 162-164. Bohème, La, (v. Puccini) 1 59. Bohemers van Parijs, De, 165. Boïeldieu s 6o.
Borde, De la, zie Delaborde. Both, J., 207-209. Boucher, 29. Bouffé, M., 188. Bouffes parisiens, Les, 186, 198-200.
Bouquetière des Innocents, La, zie Margot de bloemenverkoopster.
Bouret, Frederika Wilhelmina, zie Bouret, Mientje. Bouret, Mientje, 5 0, 57 - 59 , 6,. Bourette, Mientje, zie Bouret, Mientje.
Bourgeois, Anicet-, zie AnicetBourgeois, A. Bourgeois de Pont-Arty, Les, zie Dames en Heeren uit Pont-Arty. Bouwmeester, Doortje, zie Mann- Bouwmeester, Theo. Bouwmeester, Frits, (acteur, de vader) 52, 82. Bouwmeester, Louis, (acteur), 36, 52, 56, 70, 82, 165170, 184, , 85. Bouwmeester, Louise, 82. De Bouwmeester, Bamberg Boer 82, g6. Bouwmeester -Larondelle, Christine, zie . La Rondelle, Chris-
tine R. A. Bredero(o), G. Az., 135, 136. Breedé, B., 76. Breedé Z4 Valois, 76. Bremer, Frederika, 97. Brink, Jan ten, 32. Bruiloft van Kloris en Roosje, De, 6,. Bruin, De, zie Bruyn, De Bruin, Anna Maria de, I 19. Brutus 8.
215
Bruijn, A. F., 76. Bruyn, Jan de, 8. Bruyn-Hilverdin (g) k, H. J. de, 8.
Henriëtte, Bruijn -Sablairolles, zie Sablairolles, Henriëtte. Burgerdijk, L. A. J., 56. Burlage, Joost Hendrik, 90, 91. Buurman Bagnolet 70, 71. Caisso-Sablairolles, Marie, zie Sablairolles, Marie. Calife de Bagdad, Le, ,6o. Candidatuur Van Bommel, De, 50.
Carls (basso buffo) 204. Carmen 16o. Carpier, A., 153. Centraal- Theater (Amstelstraat) 74 ,
1
7 1,
1
73•
Chandelier, Le, 196, 197. Chanson de Fortunio, La 185, 196-198, 204.
Chez l'avocat 36. Chrispijn, Loes, zie Chrispijn, Louise H. M. Chrispijn, L. H., I, 2. Chrispijn, Louise H. M., I, 2, g, 10. Chrispijn Jr., Louis, I - 5 , g. Chrispijn Sr., zie Chrispijn, L. H. Chrispijn-Mulder, Gusta, I, 2, 6, 7, 9, I o. Chrispijn-Van Westerhoven, M., zie Westerhoven, Marie van. Clous, C. Ph. J., 97. Cohen-Chrispijn, Louise, zie Chrispijn, Louise H. M. Colnot £Z Poons 54• Comédíe Française 26, 27, 30, 3 8, 44 , 57, 186, 196..
Contat, Louise, 149.
Coornhert, D. Vz., 136. Coppée, Francois, 32, 36, 42, 43 , 55 , x68.
Coquelin, Benoit Constant, 36. Corver, Marten, 9, 1 39, 1 44. Corijn, Désiré, 187. Corijn-Heilbron, Jeannette, 74, 185, 187-189, 209-211.
Coster, Samuel, 136, 137. Coster's Academie 137. Crémieux, H., 190, 197, 206, 208.
Culp, Julia, 77. Culp-Kiehl, Louise, zie Kiehl, Louise. Cuypers, Julia, 73. Dalayrac, N., ,6o. Damala, Aristide, 48. Damala, Jacques, zie Damala, Aristide. Dame aux Camélias, La, zie Marguerite Gautier. Dame blanche, La, 16o. Dames en Heeren uit PontArcy 52-54, 98. Daudet, Alphonse, 97. Delaborde, Jean Benjamin, 114. Delaunay, L. A., 197. Demi- monde, Le, 70. Dénise 98. Deserteur, De, I15. Deux avares, Les, 114. Diligentia (Kalverstraat) 82, 173, 201, 202.
Doche-De Plumkett, M. C. E., 15.
Dokter Klaus 56, 57, 81, 8487.
Donizetti 209. Don Quichot 93, 169. Drie dagen op Heuvelsum 103. Driekoningenavond 94.
216
Driessens, Victor, 8 3, 1 53 -1 55. Ducis, J. F., 148, 176. Dugazon-Lefèvre, Mme, 16o. Dugué, F., 72. Dumas (fils), A., 15, 31, 52, 56, 70.
Duni, E. R., I15. Duport, Joseph, 202. Duport, J. E., 202. Duveyrier, A. H. J., zie Mélesville. Duyl-Schwartze, Thérèse van, IO2.
Dijk, Ko van, 94.
Ellenberger, Net, 73. Ellenberger, Wilhelmina, zie Ellenberger, Net. Emilia Galotti 69. Engelen-bak, De, 1 45 Engelman, Reinier, 79, 93, 151, 152.
Engelman, Wilhelmina, zie Albregt-Engelman, Wilhelmina. Engelman-Bia, M. F., zie Bia, Mimi. Engers, Henriëtte van, 52. Enoch Arden 40. Etrangére, L', 3 i. Faassen, Pieter Jacobus, zie Faassen, Rosier, (de zoon). Faassen, Rosier (de zoon) 76, 96.
Familie Benoiton, De, 79.
Favart-Du Ronceray, Marie J. B ., I I4. Felix, Rachel, zie Rachel. Felix, Sarah, 21. Ferrier, Paul, 36. Fik, De, zie Victoria (Nes). Fille de Madame Angot, La, 86.
Fille du régiment, La, 209. Filles de marbre, Les, 7o. Flora (Amstelstraat) 173. Florentijnsche zanger, De, 3 7. Fortunio's Lied 204. Fourchambault's, De, 98, 107. Fransche Comedie (Overtoom sche weg) 114. Fransche -laan-schouwburg, zie Plantage-schouwburg (Van Lier) . Fransche Moeders 15. Fransche opera, zie Opera, Fransche. Frascati (Nes) 172, 173. Frascati (Onderneming van 1876) 172, 175, 176.
Freischütz, Der, 202. Frijlink, H., 141, 142. Fuchs, Anna E., 156, 176. Galeries St. Hubert, Schouwburg
der, 164. Galli -Marié, Mme, , 6o.
Gamin de Paris, Le, , 88. Garcia, (E) manuel, 19. Gartman Laurens, i i I . Gebochelde, De, 165. Gedwongen Dokter, De, 18. Geestelijke tooneelstukken 146. Geestelijk tooneel, Het, 13 Geld! 52. Gerson 174. Geveinsde zotheid door liefde, De, 9. Giacosa ,6o. Giovanni, zie Kalff Jr., J. Girardin, Delphine Gay mme Emile de, 36, 69, 166. Glanor 156. ;
Goed humeur, Een,
I.
Goes, F. van der, Io8. Gótz-Scheps, Catau, 156, 177.
217 Gorbin (?) 33, 35• Gorki, M., g8. Grader, De tent van, (Plantage) 152. Grand-Théátre (Amsterdam), 28, 35, 5 2 , 54 , 59 , 86, 96, 154, 166, 167, 179, 188, I9I, 211. Greef Jzn., B. de, x53. Grétry, A. E. M., 114. Grève des forgerons, La, 168. Grevelínk-Hilverdin (g) k, Geertruida, J., 8, 9. Gringo ire 57. Grobecker, Ewald, I 9'. Groot, Jeanne de, 55, ,68. Groot, Joséphine de, 55, 6o, 6,, , 68. Guillaume Tell 192, 193, 206. Guillot de Saix I I. Gysbreght van Remstel 6, 5 7, 59 , 6 3 , 7 2, 8 9 , 91, 93 , 94 , 167. Haarlem, F. van, 1 73. 1 74. Haarlem, J. F. van, 173. Hageman, Felix, 4. Hageman-Stoetz, Francisca, 4. Halévy, L., Igo, 197. Hall, Jacob Nicolaas van, 35 , 37. Halmael Jr., A. van, 6. Hamlet 13, 5. Hamlet kroonprins van Denemarken 176, 177. Hamme, A. P. Voitus van, 151. Harms-Haspels, Marie, zie Haspels, Marie. Hartlooper, Louis, 96. Hartsinck, P., 122. Haspels, Derk, 76, 77, 96. Haspels, J. M., 155, 1 57•
Haspels, Marie, 77. Haspels, Rika, 77. Haspels-Valois, Lina, 77. Haug, C. F., 141, 148. Hauptmann, G., 170. Heílbron, Jeannette Corijn-, zie Corijn-Heilbron, Jeannette. Helvoirt Pel, R. van, 158. Hernani 31, 32, 41. Herodes 165. Heyermans, Herman, 74. Hilverding, A. W., 6, 8. Hilverding, Jacobus, zie Hilverding, A. W. Hilverdingk, 6. Hilverdin (g) k, Geertruida Jacoba, zie Grevelink-Hilverding (g) k, Geertruida J. Hilverdin (g) k, Helena Judith, zie Bruyn-Hilverdingk, H. J. de, Hilverdin (g) k, J. J. M., 8, 9. Hilverdink, 6. Hilverdink, Johannes, 8, 9. Hoedt, J. H., 69. Hoedt £4 Bingley 68, Hofdijk, W. J., 32, 69. Hofstad-Tooneel, zie Rotterdamsch - Hofstad - Tooneel, Vereenigd. Hollandsche Schouwburg (Amsterdam) 78. Hollandsche Schouwburg (departement der Zuiderzee) 1 43. Hooft, Janus, 177. Hooft, P. Cz., 135. Houten kast, De, zie Stadsschouwburg (Amsterdam). Hoven, Van, zie Schoonhoven, C. C. van Huguenots, Les,.16o, 1 9 2-1 94. Hugo, Victor, 27, 31, 32, 41•
218 Ibsen, Henric, 64. Illica 16o. Industrieel van Pont-Avesnes, De, 55, 9 8 , Inkwartiering 57, g8, 102. Inwijding van den Amsterdamschen Schouwburg, De, 6. Jack 97. Jacob Simonszoon de Rijk 6. Jacobson, A. W., 32. Janin, Jules, 190. Jan Kijk in de Wereld 1 4 1-1 43, 1 45• Janmart 176. Janus Tulp 80. Jarret 34. Jean Marie 32, 40, 41 Jelgerhuis Rzn., Johannes, 7, 8, III, I23. Jelgerhuis, Maria, I I I . Jelgerhuís, Rienk, III. Jessurun Lobo, D., zie Lobo, D. Jessurun. Joie fait peur, La, 36, 69, ,66. Joliet 35. Jong, J. de, (acteur) 97. Jong, J. de, (muziek - criticus) 55. Judels, N., 70, 71, 82, 83, 184, 207. Juffrouw Bos 52. Junkermann, A., 21 I. Kalff Jr., J., 13. Kalisch, D., 208. Kamphuyzen, J., 1 44• Kapper, Eveline, zie BeemKapper, Eveline van Kasbloem 6. Kattebelletje, Het, zie Pattes de mouche, Les. Kat van den Tower, De, Io6.
Kean 165. Kelly, Johannes Philip, 78, 79. Kerkhoven, Th. J., 130, 131. Kiehl, August T. C., 78. Kiehl, Guus, zi-e Kiehl, August T. C. Kiehl, H. G., 68, 77, 78. Kiehl, Louise, 74, 77. Kiehl, Mathilde, 78. Kiehl-Sablairolles, Sophie, zie Sablairolles, Sophie. Kinsbergen, Isidore van, 1719. Kinsbergen, Sol. J., 212. Kinsbergen's, De Van, , 8. Kleine, Leonard A., 104, III. Kleine-Gartman, Maria Johanna, 36, 59, 6o, 6 3 , 7 1 , 74 , 9 2 , 93, 103-112, 124, 154, 168. Kleine-Gartman-album I o8, III.
Kleine-Gartman-fonds I I 2. Kleine Schouwburg (Rotterdam) 83. Kohler, Piet, 78, 79. Koerier van Lyon, De, 165. Kok, A. S., 149. Koning Oedipus, zie Oedipus. Koninklijke Holl. Schouwburg (Amsterdam) 1 43. Koninklijke Schouwburg (Amsterdam) 1 43. Koninklijke Zuid -Hollandsche Schouwburg 68, 69, 76, 153. Koopman van Venetië, De, 5o, 5 6 , 57, 168-170. Korlaar, Willem van, (geboren 1827) 76. Korlaar, Willem van, (geboren 18 5 8 ) 75. Korlaar-Sablairolles, Henriëtte
219
van, zie Sablairolles, Henriëtte. Kreeft, A. C., zie Kreeft, Bart. Kreeft, Bart, 78. Kuyper, J., 1 44. Kwakzalvers 50. Laatste eer, De, 74. Laborde, De, zie Delaborde. Lacombe, Marie Anne, zie Lecomte, Mlle. Lafontaine, H., 97. Langendijk, Pieter, 94, 169. Larondelle, zie La Rondelle. La Rondelle (musicus) 82. La Rondelle, Christine R. A., 82.
La Rondelle, Mevr., 82. La Rondelle- Bouwmeester, Louise, zie Bouwmeester, Louise. L'Arronge, Adolf, 8o, 8,. Laurent (tenor) 187. Lavergne, C., 198. Lazaro de veehoeder 93. Leblanc, Léonie, I oo. Lecocq, Charles, • 164, , 86. Lecomte, Mlle, 33 , 35. Le Gras, A. J., 1 55• Lennep, Jacob van, 52, 69. Leoncavallo, R., 158-i6o, 162164.
Lesseur, zie Seur, Le. Lessing 69. Leven te Parijs, Het, 75, 185, 209, 210.
Lier, Abraham van, 28, 31, 32, 35, 4 2, 5 2, 54, 5 6, 9 6 , 1 5 2 , 154, 179, 190, 211. Lier's, De Van, 18. Lobo, D. Jessurun, 74. Lorenzaccio 13. Lorjé, Marie, 5 7.
Maaten, Egbert van der, 141. Tooneel- herinneringen III r
Macbeth 148, 149. Maitre de forges, Le, 5 5 Majofski, De familie, 104. Majofski, Jacoba M., zie Naret Koning -Majofski, Koos je. Majofski, Koosje, zie Naret Koning-Majofski, Koosje. Majofski, Louise, zie StoetzMajofski, Louise. Majofski, Theodorus Johannes, 2-5, 69.
Majofski-Adams, Joh. Chr. E., 2-4.
Mann-Bouwmeester, Théo, 70, 72, 73, 82.
Margot de bloemenverkoopster 7 0, 7 2 , 97 , 165.
Marguerite Gautier 14, 15, 48, 57•
Manage aux lanternes, Le, 185. Marius Manfouty II, 28. Markiezin de Senneterre, De, 73•
Marmeren beelden ijskoude harten, zie Filles de marbre, Les. Martini, J. P. E., 114. Maurik, Justus van, 8o, 8,. Médecin malgré lui, Le, 18. Meer, Noach van der, 129. Mélesville 73. Mephistopheles (in Goethe's Faust) 179, 181, 182. Merchant of Venice, The, x68'7°.
Merken, Lucretia Wilhelmina van, zie Winter-Van Merken, Lucretia Wilhelmina van. Mevrouw Warren's bedrijf 6. Meyerbeer 192, 1 94• Mignon 16o. Moeder en zoon 97.
220 Molière 18.
Monde oti l'on s'ennuie, Le, 55• Monnaie, Théátre de la, zie Tbéátre de la Monnaie. Monsieur Choufleury restera chez lui le... 185, 195. Monsigny, P. A., 115. Moor, L. B. J., 6 4 , 97. 1 5 6, 176.
Morel, J. E., 68. Morin, P. A., 70, 71, 74, III, 124.
Morny, Charles A. L. J. duc de, 25, 26.
Moser, Gustav von, 8o, 83,
104, i5o, 166-168,
171.
Neitz, Gebroeders, I24. Neyts, J. Toussaint, 114. Niemand sterft van blijdschap 36, ,66.
Nierop, A. S. van, i55. Nierstrasz, Mej., 36. Nieuw Nederlandsch Tooneel (Naamlooze vennootschap) 100.
Nina i 6o. Nodier 18. Nora 64. Numan, N., 133. Numero sechs-und-sechzig 204.
102.
Mozart 18 5. Muller, Gretchen, 202-204. Mulder, Augusta Geertruida, zie Chrispíjn-Mulder, Gusta. Mulder, C.; 174. Multatuli 201. Murger, H., 15 9.
Musser, Alfred de, 13, 196, 197.
Mylady Carlisle 107. Mijnssen, Frans, 96. Nachtasyl 98. Narciss 165. Naret Koning -Majofski, Koos je, 69. Nathan der Weise 179, ,8o, 182.
Nationale Opera 158. Nationale Schouwburg (Amsterdam) 1 43. Nederduytsche Academie 13 7. Nederduytsche Schouwburg (Amsterdam) I 1 4. Nederlandsch Tooneel, Het, 36, 5 0 , 5 2, 54 -6 4 , 75, 8o, 83, 86, 93 , 94 , 97, loo, 103,
Obelt, Th., 68. Odéon (Zwolle) 176. Odéon, Théátre de 1', zie Thé -átredl'Oéon. Oedipus 170. Oedipus Koning, zie Oedipus. Offenbach, Jacques, 75, ,66, 184-212.
Ohnet, G., 55, 9 2 . Onthoudt uw dag 90. Oost - Nederlandsche Tooneel, Het, 62. Opéra (Parijs) 178.
Opera, Fransche, (Constantinopel) 164. Opera, Fransche, (Den Haag) 159, ,6o, 187.
Opéra Comique (Parijs) ,6o. Opéra frangais (La Haye), zie Opera, Fransche, (Den Haag) . Orphée aux enfers , 86, , 88, 192, 198-200, 206, 207.
Orpheus in de onderwereld, zie Orpheus in het schimmenrijk. Orpheus in der Unterwelt , 88, 190, 191.
22I
Orpheus in her schimmenrijk 75, 184, 207-210, 212. Othello 56, 92.
Poolman, Henri, 59. Poolman, Tonia, 5 0, 5 2 , 57, 59 -62 .
Otten, zie Chrispijn, L. H.
Possart, Ernst (von), 179-
Pagliacci 158, 1 59. Pailleron, E., 5 5 , 56. Paleis voor Volksvlijt, Het, 65,
Pro domo , 68. Projects de ma Tante, Les, 34. Puccini ,6o. Punt, Jan, 119-121.
183.
93•
Paljas (opera) 158. Panopticum- theater 212. Paradijs, Het, 1 45. Park, Het, 152, 172. Parodi, D. A., 61. Parijsche leven, Het, zie Leven te Parijs, Het. Parijsche zeden of de keerzijde der groote wereld, zie Demimonde, Le. Passant, Le, 32, 36-40. Passé, Carel, 6. Pastoor van Neuvillette, De, 94. Pattes de mouche, Les, 83, 84• Pauwels, Désiré, IOI. Pauwels, Francois, jo,. Pauwels-Van Biene, Sophie, 61, IOI,
IO2.
Peduzzi, A. D., 9. Pel, R. van Helvoirt, zie Hel Pel, R. van. -voirt Perrin, Emile C. V., 30. Peters, Anton, 69-71, 74, 151. Peypers, W. N., 156. Phèdre 3 0, 34, 35. Picéni, Angélique, 76. Pierson, Allard, 3 5 Pieternel 4. Plantage-schouwburg (Van Lier) 54• Plas, Louis K. M. W., 86, 87. Poolman, Antonia Johanna, zie Poolman, Tonia. Poolman, Christine, 5 9, I I o.
Qualyk bewaarde dogter, De, ''5 ,
Question d'argent, La, 52. Raad van Beheer v. „Het Ne 54, 64,-derlanschTo" 102.
Rachel 2I. Racine 3 0, 34• Rederijkers 1 35-137• Regimentsdochter, De, 209. Richard III 149, 170. Richepin, Jean, 15. Riemsdijk, A. W. G. van, , 68. Robert le Diable 192. Roelofsen, Aleida, 64, 77. Roelvink, Herman, I. Rossing, J. H., 3 2, 54, 5 6 , 93, 131.
Rossing-Sablairolles, Anna, zie Sablairolles, Anna. Romeo and Juliet, zie Romeo en Julia. Romeo en Julia 56, 69, 167. Rome vaincue 61. Roobol, C. J., 5'. Roobol £' Tjasink 152. Roobol, Tjasink & Peters 71, ,
90, 152, 198.
Roos (violist) 207. Roos-Termate, Alida Josephina Petronella, 209. Rosenveldt, L. F. J., 82.
222
Rossini 192, 206. Rotterdamsche afdeeling van „Het Nederlandsch Tooneel" 5 6, 97•
Rotterdamsch-Hofstad-Tooneel, Vereenigd, I, 77. Royaards, Willem C., 75, 150, 182.
Ruloffs, B., 6. Rijk, Esther van, zie Boer-Van Rijk, Esther de. Rijnswaerde, K. W. van, 96. Saalborn-De Groot, Jeanne, zie Groot, Jeanne de. Sablairolles, Anna, 5 0 . 5 2, 57, 61-64, 68.
Sablairolles, Arent, 68. Sablairolles, Henriëtte, 68, 75. Sablairolles, Jacques Henri, 62, 68.
Sablairolles, Marie, 74 , 75. Sablairolles, Sophie, 68, 77. Sablairolles, Suzanna Nanette, zie Sablairolles, Suze. Sablairolles, Suze, 62, 66- 77. Sablairolles, Wilhelmina, zie Valois-Sablairolles, Wilhelmina.
Sablairolles, Willem, 62, 68. Saint-Victor, Paul de, 72. Salle Choiseul 186. Salon des Variétés (Amstel straat) 6 4 , 7 0, 7 2, 75 , 8 3, 144, ,66, 184, 185, 208211. Salon des Variétés (Nes) 152, 187, 201, 202. Samethini's, De, 18. Sara Burgerhart 176. Sarah Bernhardt, I I, 48.
Sardou 52, 56, 79, 8o, 83, 84, 98.
Sasse, Marie, 17 8. Sauvlet, Hubert, 187, 198, 201, 202, 204, 205.
Sauvlet-Zerr,
Pauline,
201,
203.
Scènes de la vie de Bohème
159.
Schapenpoot, De, 72. Scheffer, D. H., 94. Schimmel, H. J., 52, io6. Schneider, Hortense, 186. Schone Helena, Die, 21 I. Schönthan, F. von, 80. Schoolmeester of het examen ten platte lande, De, 70. Schoone Helena, De, 185, 209, 210,
Schoonhoven, C. C. van,
89-
94
Schouwburg aan de Keizersgracht (Amsterdam) I13I19,
1
37, 138.
Schouwburg aan den Overtoomschen weg 114.
Schürmann, Jos., II,
28, 29,
33.
Schuld, De, 104. Schulze, Cor, 49 - 53, 57. Schulze, C. J., zie Schulze, Cor. Schwartze, Thérèse, zie Duyl-
Schwartze, Thérèse van. Scribe, Eugène, 1 94• Serge Panine 92, 93. Seur, Marie le, 2 I o. Shakespeare 56, 6 9 , 9 2, 94 , 168-170.
Shaw, G. Bernard, 6. Shylock 56, , 68, 169. Simons, L., I I o, III. Simons -Mees, Josine A., 6. Snoeck, P., ia,. Snoek, Andries, 3 , 1 44. Snoek -Adams, M., 3.
Soeter, J. J.,
156.
223
Soixante-six, Le, 185, 204. Solser, Michel, 175. Sophocles 170. Sorgen, W. G. F. A. van, III. Spelende Gezellen 135.
Spieghel, H. Lz., 136. Spoor, Gerard J., 77. Spoormans, H., g. Springer, W., 15 3 (AmsterStads - schouwburg dam) 6, 52, 66, 69, 71, 72, 86, 90, 94, 96, 102, I13157, 198, 199.
Staking der tooneelkunstenaars
202.
Teunis, zie Nierstrasz, Mej. Theater Tivoli (Nes) 202. Théátre de l'Ambigu 72. Théátre de la Monnaie 27, 75. Théátre de 1'Odéon 30, 38. Théátre-des-Arts (Rouen) 163. Théátre des Variétés (Antwerpen) 187. Théátre du Gymnase 188. Théátre du Vaudeville (Parijs) 53,
100.
Théátre Frangais zie Comédie
(1920) 150. Stiefkind, Het, 97. Stoetz, Christine, 2-6.
Française.
Stoetz, Francisca, zie HagemanStoetz, Francisca. Stoetz, F. N., 4. Stoetz, Louis, zie Westerhoven, Louis van. Stoetz, Marie, zie Westerhoven, Marie van. Stoetz-Majofski, Louise, 3 5. Stokvis, B. J., i o9, 110. Straatjongen van Parijs, De, -
I
zie Haspels, Rika. Teune, H. K., 184, 185, 187,
88.
Streletski (e) zie Streliski. Strelitski, David, 209. Stumpff, J. Eduard, 172. Stumpff, W., 32, 54, 152. Stumpff £4 Veltman 96, 152, 157.
Stijl, Simon, 120, 121. Tartaud, F. H., 78. Tartaud-Kiehl, Mathilde, zie Kiehl, Mathilde. Ten Brink, Jan, 53. Tennyson 40. Ternooy Apèl, M. J., 77. Ternooy Apèl- Haspels, Rika,
Théátre Lacaze 186. Théátre Pathé I I. Théátre Royal de La Haye, zie Koninklijke Zuid- Hollandsche Schouwburg, Thénard, Jenny, 28, 33 35 ,
,
38.
Theuriet, André, 32, Thiboust, L., 70. Thomasvaer 4.
40.
Thuis gebleven 63, 64. Tivoli (Nes) zie Theater Tivoli (Nes) . Tivoli- schouwburg (Rotter-
dam) 75. Tjasink, Johannes, 59, 6o, 96, 152.
Tooneel, N. V. Het, 64, loo. Tooneelschool, De, 50, 52, log. Tooneelvereeniging, De, 64. Tourniaire, E. J. J. Bachigaloupi, 57, 96-102. Tourniaire, Jo(pie), Ioo. Tourniaire, Oscar, 98, loo. Toussaint Neyts, J., zie Neyts, J. Toussaint.
224
Twee gierigaards, De, I 14 Uitgaan 156. Uyldert, Maurits, 6. Valois, Jean Chrétien, 68, 76, 96.
Valois, Lina, zie Haspels -Valois, Lina. Valois-Sablairolles, Wilhelmina,
Vrienden van ons 98. Vriend Fritz 181. Vries, Jan Eduard de, 6 9 , 93 , 144, 151, 172.
Vries, Sophie de, (de moeder) 52, 156, 167.
Vries-Bia, M. F. de, zie Bia, Mimi. Vrouw in vier gedaanten, De, 2I0.
68, 76, 77.
Vanderburch, L. E., , 88. Varney 198. Vaudeville, Théátre du, zie Théátre du Vaudeville. Vaudeville Fran9ais (Amsterdam) 198. Veltman, L. J., 71, 93, III, 152.
Vereenigde Tooneelisten van den Stads-schouwburg, De, 59, 86, 152-156.
Vereeniging, De, (Kalverstraat) 173.
Verlobung bei der Lanterne, Die, 202. Vestaalsche maagd, De, 6,. Vic, De, zie Victoria (Nes). Victoria (Nes) 175. Vie de Bohème 15 9. Vie parisienne, La, 186. Violoneux, Le, 185, 204. Vlaamsche Operisten I14. Voerman Henschel 170. Voitus van Hamme, zie Hamme, Voitus van. Volkstooneel, Het, (Den Haag) 77.
Voltaire 8. Vondel 13 5 Vos, Jan C. de, 57 , 75 , 97 , 104.
Vreugde baart angst 36, 69.
Waller, M. J., 3 5 Wattier (dansmeester) 1 39• Wattier, Johanna Cornelia, 139, 142, 144, 148, 149.
Wattier-Ziesenis, Johanna Cornelia, zie Wattier, Johanna Cornelia. Welbewaakte kind, Het, 59• Wereldlijk tooneel, Het, 1 35. Wereld waarin men zich verveelt, Een, 5 5 , 98. Werkstaking, De, (gedicht) ,68.
Wertheim, Abraham Carel, 35 , 55.
Wertheim, Jacob Léon, 3 2, 55 , 168.
Westerhoven, Louis van, 2, 4, 6.
Westerhoven, Marie van, 2-6. Westerhoven -Stoetz, Christine, zie Stoetz, Christine. Westerman, M., 151. Winteravondsprookje, Een, 169.
Winter-Van Merken, Lucretia Wilhelmina van, 6. Witte, J. E. de, 125, 126, Zangersfeest, Het, 83. Zaubergeige, Die, 204. Zaza (opera) 158.
225
Zerr, Pauline, zie Sauvlet-Zerr, Pauline. Zeven directeuren van den Stadsschouwburg, De, 151. Ziesenis, Antonie, 139. Ziesenis, B. W. H., 1 39• Ziesenis-Wattier, J. C. zie
Wattier, Johanna Cornelia. Zomerschouwburg (Franschelaan) zie Plantage- schouwburg (Van Lier) .
Zubli, A. J., 176. Zuylen, Willem J. van, 83, 155.