Tongentaal (Glossolalie) en
1 Korintiërs 14 door Bruno D. Granger
De charismatische beweging dringt er bij vele christenen op aan om "in tongen te spreken" of, met andere woorden, om glossolalie (tongentaal) te praktiseren. Wat is precies glossolalie en is het wel iets voor christenen? Deze vragen worden hier behandeld. In het bijzonder wordt het meest voorkomende argument (op basis van 1 Cor. 14) met verschillende argumenten weerlegd, maar vooral op basis van een analyse van 1 Cor. 14. Er wordt geconcludeerd dat christenen, net zoals de kerkvaders in de 2e eeuw, tongentaal als een ernstig occulte praktijk zouden moeten afwijzen.
1
Praten in tongen, glossolalie (en orakel, in sommige gevallen): Verschijnsel waarbij een mens geluiden uit zonder ze te begrijpen en zodanig dat deze geluiden geïnspireerd zijn door een geest anders dan de geest van deze mens. Deze geluiden lijken bijvoorbeeld op "beubeubeu beubeubeubeu" of "talaka valatakapa kalamalakadabra". "Glossolalie" is een recent woord dat wordt opgebouwd uit twee wortels van het Grieks, voorkomend in het veertiende hoofdstuk van de Eerste brief aan de Corinthiërs: "glossa" (γλωσσα) wat betekent "taal" of "tong" en "laleo" (λαλεω) wat betekent "praten". Omdat de andere manieren om dit fenomeen te beschrijven minder precies zijn ("orakel") of van een moeilijke stijl ("extatische uitspraak", "onverstaanbare uitspraak"), zullen wij in het vervolg het woord "glossolalie" gebruiken. Mystieke, occulte ervaringen: Spirituele ervaring, ontoegankelijk voor het verstand van degene die het uitoefent. Een ervaring van dit soort overschrijdt de begrip- of verwoordingsmogelijkheden; zij kan niet worden begrepen noch worden beschreven. Zo'n ervaring blijft daarom "verborgen" voor het menselijk verstand. "Mystiek" en "occult" zijn twee woorden stammend uit een wortel betekenend "verborgen" ("Mystiek" stamt uit een Griekse wortel, "occulte" uit een Latijnse). Glossolalie-ervaringen behoren tot deze categorie.
Glossolalie in de heidense religies Het betreft een heel oud fenomeen dat ook nu nog in vele religies voorkomt, in het bijzonder onder die religies waar men contact zoekt met de geestenwereld (tovenarij/sjamanisme, voodoo) ofwel de mystieke eenwording met het "Al" (boeddhisme, shintoïsme). De beroemdste beoefenaar van glossolalie is waarschijnlijk Mohammed, de stichter van de islam, geweest. Het fenomeen gaat vaak gepaard met in-trancezijn. Een andere persoon kan "de interpretatie" ontvangen van de, door de eerste persoon geuite, geluiden. Gezien het belang van de hellenistische wereld (dat wil zeggen: voortgekomen uit het rijk van Alexander de Grote) voor de bestudering van het christendom, zullen wij ons richten op de Griekse taal en cultuur. Drie Griekse wortels kunnen het betreffende fenomeen beschrijven: "mantia" (µαντεια) dat wordt het meest gebruikt voor de glossolalie, "christiria" (χρηστηρια) en "chrao" (χραω). Over glossolalie en de interpretatie ervan, wordt gesproken in het Oude Testament (Deuteronomium 18:10) aangaande religieuze heidense praktijken. De gebruikte woorden in de Griekse versie (genaamd "Septuaginta") van het Oude Testament zijn: •
"mantevomenos" (µαντευοµενος): degene die glossolalie uitoefent (helaas vertaald met "persoon die zich wijdt aan de waarzeggerij" in de bijbelvertaling van Louis Segond);
•
"mantian klidonizomenos" (µαντειαν κληδονιζοµενος): degene die glossolalie interpreteert (helaas vertaald met "die omens trekt" door L. Segond).
Het is interessant om op te merken dat in de bijbelvers (Deut. 18:10) glossolalie op hetzelfde niveau gesteld wordt als de waarzeggerij en de tovenarij (οιωνιζοµενος en φαρµακος) en streng verboden wordt. Het fenomeen was erg bekend in de hellenistische oudheid. Het werd vaak gebruikt om de gedachten van één van de goden of in het Grieks "daimonon" (δαιµονιον, wat uiteindelijk het woord "demon" geworden is) te weten te komen. Men consulteerde de orakels die werden doorgegeven door mediums, in het Grieks "prophitis" (προφητης, later het woord "profeet" geworden.) Een eerste medium ontving het orakel in de vorm van glossolalie en andere mediums ontvingen de interpretatie ervan. De beroemdste mediums uit de oudheid zijn waarschijnlijk de Pythia van Delphi en de Sibillen; deze beoefenden glossolalie en werden vervolgens geïnterpreteerd door talrijke andere mediums, genoemd door de schrijvers uit de oudheid.
2
Glossolalie binnen het christendom Tijdens de tweede helft van de tweede eeuw na Jezus Christus, in Phrygia, het gebied van de stad Laodicea, heeft Montanus, een voormalige heidense priester, een charismatische beweging gesticht, het Montanisme. Veel praktijken van de montanisten (glossolalie, profetie, vasten, stuiptrekkingen, etc.) zijn opnieuw geïntroduceerd door de verschillende charismatische bewegingen in de twintigste eeuw. Net zoals de moderne charismatici hielden de montanisten vast aan de belangrijkste christelijke dogma's, maar weken af van het christendom door hun ervaringen en omdat zij dachten dat de bijzondere openbaring van God niet opgehouden was met de geschriften van de apostelen. De beweging kende een groot succes in Klein-Azië en verspreidde zich zodanig in de hele kerk dat zelfs de christelijke denker Tertullianus zich er tot bekeerde. Deze was ook beïnvloed door de leer van de stoïcijnen. Het stoïcisme, een beweging die te vergelijken is met de "New Age"beweging in onze twintigste eeuw, won veel aan belang in de tweede eeuw door toedoen van keizer Marcus Aurelius. Er was dus een vergelijkbare situatie als in de twintigste eeuw met een charismatische beweging in de kerk en een "New Age"-beweging in het heidendom. De omvang van het Montanisme bracht een reactie teweeg bij christelijke apologeten (Apollinaris,Apollonius, Miltiades, Melito, Hippolytus, etc.). Deze laatsten voerden bijvoorbeeld aan dat echte profeten onfeilbaar zijn, niet in extase raken, geen glossolalie beoefenen en zich niet verrijken; iets wat wel het geval was bij de montanisten (zie de kerkgeschiedenis volgens Eusebius V:16:7-8; V17:1-4; V:17:18-19; V:18:1-11). De bisschoppen moesten het officieel afkeuren, zelfs aangeven als demonisch (Eus. V:19) en de charismatici excommuniceren (Eus. V:16:10) om hun ketterse leer langzaam te laten uitsterven. Men vindt vervolgens sporadisch sporen van glossolalie in de kerkgeschiedenis. Zo ook bij het Jansenisme (een ketterse beweging van katholieken die geloofden in de uitverkiezing, waartoe ook Blaise Pascal behoorde) waarbinnen enkele personen glossolalie en profetie beoefenden, maar afgewezen en beschouwd werden als ketters door de andere jansenisten. Men moet tot de twintigste eeuw wachten om opnieuw een charismatische beweging te vinden, meer dan zeventien eeuwen na het Montanisme. De eerste charismatische golf oftewel "Pinkster-opwekking" aan het begin van deze eeuw heeft in de eerste plaats de leer verspreid dat alléén diegenen waren gered ("gedoopt in de Heilige Geest") die de gave van glossolalie hadden ontvangen. Deze pinksterleer was gebaseerd op een generalisatie van drie gebeurtenissen in het boek Handelingen: het in-vreemde-talen-spreken op wonderbaarlijke wijze ten tijde van Pinksteren, ten tijde van de bekering van de eerste heidenen en ten tijde van de bekering van de discipelen van Johannes de Doper. Vanaf de zestiger-jaren heeft de tweede opwekking, eigenlijk hier pas "charismatisch" genaamd, glossolalie voorgesteld niet als het teken, de bevestiging van de redding, maar als het spirituele kenmerk van de "volheid van de geest", wat de hoogste vorm van christelijke spiritualiteit zou zijn. Deze tweede beweging beriep zich op een interpretatie van het veertiende hoofdstuk van de Eerste brief van Paulus aan de Corinthiërs. Nog andere charismatische golven zijn nadien opgekomen, zonder echter belangrijke veranderingen met betrekking tot glossolalie.
Het belang van dit onderwerp Volgens David Barett (Status of Global Mission, 1993) bedroeg het percentage charismatici temidden van de katholieken en de protestanten (evangelischen inbegrepen) 20% in 1980, 25% in 1993 en zal dat oplopen tot 30% in het jaar 2000. Echter, volgens Patrick Johnstone (Operation World, 1993) bedroeg dit percentage alleen 10% voor 1993. Desalniettemin bedroeg het percentage charismatici tussen de evangelische christenen, volgens Johnstone 30% in 1993 en zal dit stijgen tot 50% in 2000.
3
De traditionele pinkstermensen denken dat diegenen die níet in tongen kunnen spreken de Heilige Geest niet hebben ontvangen (en daarom nog niet gered zijn); de charismatici (tweede opwekking) denken echter dat diegenen die geen glossolalie bedrijven niet vervuld zijn met de Heilige Geest. Tenslotte, volgens de charismatische theologie (leer van het herstel) zal Jezus terugkomen om te regeren over de aarde, zodra allen glossolalie zullen beoefenen. Deze leerstellingen verklaren de aanhoudende bekeringsijver onder de charismatici, hun infiltraties in de kerken en de talrijke kerkscheuringen die zij veroorzaken. Aan de andere kant hebben veel christenen hun intellectuele gaven teveel verwaarloosd en zijn onkundig geworden om de charismatische argumenten te verwerpen. Anderen weten niet van het bestaan van de klassieke apologetiek af en zijn op zoek naar houvast in het geloof in de vorm van bijvoorbeeld spirituele ervaringen. Deze redenen vergemakkelijken de aansluiting bij die beweging die waarschijnlijk de omvang heeft overtroffen van het Montanisme. De omvang van de charismatische beweging en de grote kans om blootgesteld te worden aan de charismatische bekeringsijver maakt de glossolalie tot een belangrijk onderwerp dat iedere christen zou moeten bestuderen. Te meer omdat meerdere gedeelten in het Nieuwe Testament verbieden om zich te verbinden met christenen die occultisme bedrijven en dus lid zijn van dezelfde vergadering of christelijke gemeente. Het was daarom niet zonder reden dat de kerkvaders de charismatici in de tweede eeuw streng veroordeelden en uitsloten. In het einde van de twintigste eeuw zijn glossolalie en andere charismatische praktijken opnieuw erg belangrijke onderwerpen voor de christenen geworden.
Het charismatische argument gebaseerd op de Eerste brief aan de Corinthiërs Het is voornamelijk dit argument dat christenen overtuigt en daarom zullen we ons niet verdiepen in andere charismatische argumenten. Dit argument is gebaseerd op de interpretatie van het veertiende hoofdstuk van de Eerste brief aan de Corinthiërs. Ik stel voor om nu te lezen 1Cor. 14:1-25. Dit zijn de belangrijkste punten in de beargumentering van Charismatische kant: 1.
Er is sprake in dit hoofdstuk van geestelijke uitingen (1Cor. 12:30; 14:1) zonder begrip van de uitgesproken woorden (1Cor.14:2, 14, 15), glossolalie dus.
2. Deze uitingen stichten degene die het uitoefent (1Cor. 14:4) en het is aan te bevelen voor alle christenen (1Cor. 14:5, 18). 3. Concluderend dat glossolalie een gave is van de Heilige Geest, is het goed en wenselijk om te bidden om deze gave te ontvangen en glossolalie te beoefenen.
Waarom kan de conclusie van dit argument niet correct zijn? De conclusie van dit argument kan niet correct zijn vanwege talrijke redenen van Bijbelse, filosofische en psychologische aard. Ik zal alleen kort enkele tegenargumenten noemen: Bijbelse argumenten 1.
De Bijbel leert om God lief te hebben met alle intellectuele vermogens, wat deel uitmaakt van het grootste gebod (Matt. 22:37). Glossolalie is een praktijk waarbij de rede, het verstand uitgeschakeld is en is daarom een zonde tegen het grootste gebod.
2. De Bijbel leert dat de Heilige Geest een geest is van wijsheid en verstand (Jes. 11:2). Hij kan daarom geen occult fenomeen, zoals glossolalie, inspireren. Bovendien hebben alle, door God geïnspireerde, 4
bijbelse personen zich uitgedrukt in begrijpelijke taal, gebruik makend van analogieën (vergelijkingen, gelijkenissen, enz.). 3. De Bijbel verbiedt de glossolalie en zijn interpretatie (Deut. 18:10). Jezus zelf heeft de betekenisloze gebeden van de heidenen veroordeeld (Matt. 6:7-13). 4. De Bijbel leert dat, hoewel bepaalde activiteiten als gebed en bijbelstudie goed zijn voor persoonlijke opbouw en welzijn, integendeel de gaven van de Heilige Geest goed zijn voor de opbouw en het welzijn van anderen (1Cor. 12:7;.1Cor. 14:12, 26; Ef. 4:11-12; 1Pe 4:10; analoog met de leden van een lichaam in 1Cor. 12). Het praktiseren van glossolalie door de charismatici is vooral bedoeld voor de persoonlijke opbouw van degene die het beoefent en niet voor anderen en kan daarom geen gave zijn van de Heilige Geest. Filosofische argumenten 1.
Logica en verstaanbaarheid zijn noodzakelijke grondslagen om de waarheid van het christendom aan te tonen. Als het christendom praktijken zou leren zoals glossolalie, dan zou het deze grondslagen verwerpen en dat zou een fatale tegenstrijdigheid zijn.
2. Het goede en de zin van de taal, van de mondelinge uitdrukkingsvaardigheid, bestaat in het doorgeven van ideeën en betekenis. Zowel degene die in glossolalie spreekt als degenen die het horen, begrijpen niet wat er geuit wordt. Glossolalie is daarom zinloos. 3. Zowel de filosofie als de Bijbel (Ps: 147:5, Jes. 41:28, Rom. 11:33) leren dat God oneindig rationeel is en dat Zijn wil in overeenstemming is met Zijn onveranderlijk karakter (zie ook: Num.23:19; Mal. 3:6; Jak. 1:17). God wil daarom dat mensen rationeel zijn en de glossolalie niet uitoefenen (zie ook: Spr. 10:13). Psychologisch argument Universitaire studies met betrekking tot glossolalie hebben laten zien dat het hierbij niet gaat over een taal maar over een psychologisch (zie boek van John P. Kildahl) en sociolinguïstisch (William J. Samarin) fenomeen. Bovendien hebben veel geloofwaardige en niet-bijgelovige christenen (M. Unger, C. F. Dickason, G. A. Birch, W. Bühne, F. Varak...) gedocumenteerde en verifieerbare gevallen van glossolalie-bedrijvende christenen die door demonen bezeten waren, en dat waargenomen in vele landen.
Waarom is het argument zèlf niet correct? We hebben enkele tegenargumenten gegeven die de onjuistheid van de conclusie van het charismatische argument voor de glossolalie aantonen. Het charismatische argument moet daarom onjuist zijn. (1) Het woord "glossa" slaat niet op Glossolalie, maar op menselijke talen "Glossa" (γλωσσα), het gebruikte woord in dit hoofdstuk van de Brief aan de Corinthiërs om de talen-inkwestie aan te duiden, verwijst óf naar het fysieke spraakorgaan (in onze mond) óf naar talen die toegankelijk zijn voor het menselijk begrip, zoals vreemde talen, maar nooit naar occulte fenomenen, zoals glossolalie. Het fenomeen van de glossolalie was goed bekend en werd vaak uitgeoefend in de hellenistische wereld. De Grieken konden het beschrijven met woorden afstammend uit drie wortels; "mantia" (manteia) werd het meest gebruikt. "Glossa", het woord dat Paulus gebruikt in dit hoofdstuk, werd nooit gebruikt om te verwijzen naar glossolalie. Zelfs Duitse theologen zoals Johannes Behm, die dit hoofdstuk interpreteren als een beschrijving van de praktijk van de glossolalie in de christelijke gemeente, gaven toe dat dit het enigste geval zou zijn
5
waar "glossa" gebruikt werd om glossolalie te beschrijven. Hun enige argument was dat het fenomeen zoals hier beschreven vergelijkbaar leek met dat wat werd gepraktiseerd in de heidense religies. Een interpretatie zoals die van Johannes Behm heeft tot gevolg dat de bedoeling van de, door Paulus gebruikte, woorden ernstig verdraaid wordt en kan niet erg betrouwbaar zijn. Bovendien, waarom zou Paulus zich zo weinig helder uitgedrukt hebben door het woord "glossa" te gebruiken, terwijl hij beschikte over meerdere Griekse woorden met de juiste bedoeling? De charismatici kunnen antwoorden dat Paulus het woord "glossa" heeft gebruikt om onderscheid te maken tussen de door God geïnspireerde glossolalie en de glossolalie die geïnspireerd werd door de in de andere religies vereerde demonen. Dit charismatische antwoord is desalniettemin niet aanvaardbaar, want Paulus heeft niet geaarzeld om het woord "prophitis" (προφητης, dat ons het woord "profeet" gegeven heeft) te gebruiken om te verwijzen naar diegenen die de bijbelse openbaring doorgeven, terwijl "prophitis" verwees naar de mediums van de heidense religies en in het bijzonder naar diegenen die glossolalie bedreven om orakels te uiten. (2) Deze talen konden geleerd woorden door onderwijs Paulus betitelde diegenen die deze talen niet begrepen als "idiotis" (1Cor. 14:16,23,24). "Idiotis" (ιδιωτης, dat het woord "idioot" voortgebracht heeft) verwijst naar een persoon zonder onderwijs, die niet geleerd, gestudeerd heeft (en wordt ook gebruikt in Hand. 4:13 en in 2Cor. 11:6). Het betreft hier dus normale talen die men leert door onderwijs en verstand en geen occulte uiting zoals de glossolalie. (3) Deze talen waren vertaalbaar De woorden die Paulus gebruikt heeft om erop te wijzen dat deze talen vertaald konden worden (1Cor. 14:5,13,26-28; zie ook 1Cor. 12:10,30) zijn afgeleid van de Griekse wortel die het woord "hermeneutiek" heeft voortgebracht. Deze woorden betekenen "vertalen, interpreteren, uitleggen" en impliceren het verstaan ervan door de vertaler of uitlegger (deze woorden worden overigens vaak gebruikt in het Nieuwe Testament met duidelijk in de zin van "vertaling", bijvoorbeeld in Hebr. 7:2). Ik heb geen voorvallen gevonden waarbij deze Griekse woorden worden in de context van het uitleggen van de glossolalie (men gebruikte toen συµβαλλω, σηµαινω of werkwoorden afgeleid van κρινω...). Dit toont nog eens te meer aan dat het hier geen occult fenomeen als glossolalie betreft. (4) Waren deze talen onbegrijpelijk? De theologen die in dit hoofdstuk een heidense praktijkuitoefening zagen, hebben het argument naar voren gebracht dat de Korinthïers hun eigen uitingen niet verstonden (1Ko 14:14-15) en dus daarom glossolalie beoefenden. Ondersteunt een serieuze analyse van de tekst dit argument of maakt het het ongeldig? Paulus zei in de verzen 14,15 en 19 dat de Corinthiërs zonder "verstand" spraken en gebruikte hiervoor het Griekse woord "nous" (νους), wat te maken heeft met het verstand en het tegenovergestelde is van domheid. Het idee van Paulus is dus niet dat de Korinthische sprekers hun eigen uitingen niet verstonden, maar dat ze met domheid, zonder verstand, spraken (de ontkenning van "nous" geeft de domheid te kennen, zoals bijvoorbeeld in het bijvoeglijk naamwoord "anitos" wat men vindt in Lukas 24:25, Rom. 1:14, Gal. 3:1,3, 1Tim. 6:9, Titus 3:3). Dit hier is des te meer frappant dat Paulus het werkwoord "ida" (weten, begrijpen) gebruikt heeft in vers 16, dat is tussen de versen 14, 15 en 19; hij koos dus erg fijntjes zijn woorden op een manier om nuances aan te brengen. Bovendien heeft Paulus de werkwoorden "akouo" (1Cor.14:2) ( , waar het woord "akoestiek" van afgeleid is), "ginosko" (1Cor. 14:7,9) (γινωσκω) en "ida" (1Cor.14:11,16) (οιδα, waar het woord "idee" van afgeleid is) gebruikt. Deze drie werkwoorden zijn geschikt om een gemis aan begrip of aan het kennen van een taal uit te drukken. Paulus zou ze dus gebruikt hebben (in de verzen 14,15 19) als hij bedoelde dat diegene die een van deze talen sprak, niet begreep wat hij zei. Concluderend, de tekst van de verzen 14 & 15 toont aan dat deze talen werden uitgeoefend met domheid, maar niet zonder de eigen uitingen te verstaan, zoals in het geval van glossolalie.
6
(5) Degene die deze talen sprak, begreep wat hij zei Paulus zei (1Cor.14:28) dat diegenen die één van deze talen sprak, sprak tot zichzelf en tot God bij gebrek aan vertaling. Maar hoe kan men tot zichzelf praten zonder de eigen woorden te begrijpen? Bovendien, bepaalde verzen (1Cor.14:16-17;11-12;5-6) tonen duidelijk aan dat deze talen niet tot opbouw konden leiden als ze niet begrepen werden. Nu, Paulus heeft evenzeer ook geleerd dat diegene die één van deze talen sprak, werd opgebouwd (1Cor.14:4). Dus degene die één van deze talen sprak, verstond wat hij zei. Dit punt kan ook bewezen worden met de versen 16 en 17. Paul zegt daar dat iemand geen "amen" kon zeggen op een gebed in een van deze talen zonder die taal te kunnen verstaan, en dat degene die in een van deze talen bad "amen" op zijn eigen gebed kon zeggen. Daaruit volgt dat degene die in een van deze talen bad die taal verstond. Degene die deze talen sprak verstond dus wat hij zei, er is daarom geen sprake van een occulte ervaring zoals
glossolalie in dit hoofdstuk. (6) Het betrof normale talen Paulus zegt in 1Cor.14:18 dat hij meer talen sprak dan alle leden van de kerk van Corinthe bij elkaar. Sommige theologen hebben hierin het bewijs gezien dat Paulus een groot aanhanger van de glossolalie was en het bovenmatig uitoefende. Maar Paulus was buitengewoon druk met zijn missionaire en beroepsactiviteiten (dag en nacht: 1Thess.2:9; 2Thess.3:8), was overstelpt met de zorg voor de gemeenten die hij had gesticht, etc. (2Cor. 12:23-28). Paulus kon niet meer tijd hebben dan elk gemeentelid van de kerk te Corinthe om de glossolalie uit te oefenen; des te minder kon hij het alléén méér uitoefenen dan alle kerkleden bij elkaar. Er kan daarom hier geen sprake zijn van glossolalie. Of zou Paulus meer tijd gehad hebben, omdat hij thuis glossolalie beoefende, terwijl de Corinthiërs het alleen in de kerk beoefenden? Opnieuw, Paulus was zeker te druk om het vaker te beoefenen dan de Corinthiërs. Bovendien is er in het hele Nieuwe Testament geen sprake van zo'n praktijk: waarom zou Paulus veel tijd aan zoiets wijden en dan er nooit melding van maken in zijn brieven? Deze uitleg is daarom niet aanvaardbaar. Zo'n praktijk zou temeer absurd en zelfs zondig zijn, omdat Paulus ook uitdroeg dat deze talen spirituele gaven zijn en dat deze daarom voor de opbouw van anderen gebruikt moeten worden en niet voor persoonlijke opbouw (1Cor.12:7;1Cor.14:12,26; Efez.4:11-12; 1Petr.4:10). Of zou het hier taalwonderen betreffen, zoals in de drie gevallen van op een wonderlijke manier spreken in vreemde talen die genoemd zijn in het boek Handelingen (hfdst. 2;10&19)? Deze taalwonderen maakten het mogelijk een taalbarrière te overbruggen en de christelijke boodschap begrijpelijk te maken voor vreemdelingen. Maar, tegenovergesteld hieraan, de genoemde talen in deze brief aan de Corinthiërs waren juist niet begrijpelijk voor andere personen. Bovendien zijn deze taalwonderen éénmalige fenomenen geweest en geen geestelijke gaven die men ontwikkelt en regelmatig beoefent. En het boek Handelingen, dat verhaalt over de reizen en de wonderen van Paulus, geeft nergens aan dat Paulus zulke wonderen heeft verricht. Te meer, hoe zou Paulus kunnen weten dat hij deze vreemde talen vaker op wonderlijke wijze had gesproken (en dat heeft hij zeker nooit gedaan) dan de leden van de kerk te Corinthe? Deze derde verklaring is daarom ook niet aanvaardbaar. De mogelijkheid die overblijft is dat deze talen normále vreemde talen waren, zoals al eerder beargumenteerd onder punt (2). En deze mogelijkheid is de enige tevredenstellende verklaring. Het is moeilijk om iemand te vinden die in zoveel plaatsen gewoond heeft als Paulus (zie Handelingen) en ook zo begaafd was met talen (Paulus sprak Aramees, Hebreeuws, Grieks en waarschijnlijk ook Latijn, Arabisch, Syrisch en talrijke dialecten uit Klein-Azië en Griekenland). Paulus had zeker de mogelijkheid gehad om meer vreemde talen te leren dan al de leden van de kerk te Corinthe en kon met zekerheid zeggen dat hij meer talen sprak dan zij allen bij elkaar. Kortom, het betreft hier normale talen en niet de glossolalie.
7
(7) Wat is dan de correcte uitleg van de ideeën van Paulus? U zou nu in staat moeten zijn om deze uitleg te vinden. We kunnen nu begrijpen waarom Paulus zegt dat degenen die deze talen spraken, het deden zonder verstand (1Cor. 14:14 en 15). De personen die deze talen niet kenden, konden die niet verstaan zonder vertaling en werden dus niet opgebouwd (1Cor.14:4-6, 12,17). Welnu, tegenovergesteld aan persoonlijke activiteiten, het doel van de gaven van de Heilige Geest is de opbouw van anderen, van de Kerk (1Cor.12:7; 1Cor. 14:12,26; Efez.4:11-12; 1Petr.4:10). Bijgevolg, degenen die hun gaven beoefenen (zij het: onderwijs, pastorale zorg of, zoals in dit geval, het spreken in vreemde talen) zonder dat anderen hierdoor worden opgebouwd, doen het zonder nut en dus zonder verstand, op een domme manier (zie de opmerking hierboven over het Griekse woord "nous"). Mijn vrouw is Nederlandse. Als zij in het Nederlands hardop zou bidden tijdens de dienst in een Franse kerk, dan zou zij opgebouwd worden door haar eigen gebed (1Cor.14:4), maar omdat de Franstaligen haar niet zouden kunnen begrijpen, zou zij alleen tot God spreken (1Cor.14:2) en tot zichzelf (1Cor.14:28); de anderen zouden niet opgebouwd worden (1Cor.14:17) en dit zou dom zijn van haar (1Cor.14:14,15,19). Het geval van mijn vrouw zou een illustratie kunnen zijn van de situatie in de gemeente van Corinthe. Corinthe was in de tijd van Paulus een belangrijke Romeinse kolonie met een internationale haven. Naast de Griekse, lokale bevolking telde de stad talrijke inwoners die uit Italië, Klein-Azië. Israël, etc. kwamen. Het Nieuwe Testament noemt zelfs de aanwezigheid van joodse vreemdelingen in de gemeente van Corinthe, zoals Aquillas, Priscilla en Apollos. Het is heel mogelijk dat joden in deze kerk in het Hebreeuws gebeden hebben en dat toen anderstaligen ook gebeden en gezongen hebben in talen die onbekend waren voor de anderen, zonder dat er vertaling was in het Grieks, de lokale en ook internationale taal van die tijd. Men kan ook begrijpen waarom Paulus heeft gesproken over bidden om zijn eigen woorden te kunnen vertalen (1Cor.14:13). Het is erg moeilijk (1Cor.14:27,28) om de concentratie vast te houden als men tegelijkertijd spreekt en iedere zin vertaalt; vandaar het gebed om goddelijke bijstand (1Cor.14:13). Zo'n gebed vraagt om een actieve gebedshouding en dat komt niet overeen met een toestand van extase, van glossolalie. Bovendien lijken er geen gevallen te zijn waar glossolalisten hun eigen uitingen hebben geïnterpreteerd, terwijl er gevallen bestaan waarin men zijn eigen woorden heeft vertaald. Er blijven nog veel dingen over om te zeggen m.b.t. tot dit veertiende hoofdstuk en vooral de verzen 20-25, maar we moeten ons vanwege de tijd beperken tot datgene wat we tot nu toe bestudeerd hebben.
Conclusie De Bijbel leert dat men God moet liefhebben met heel zijn verstand (Matt.22:37) en zijn intellectuele capaciteiten vernieuwen (Rom.12:2) en ontwikkelen (Efez.4:13, Hebr.5:12, 2Petr.3:16-18). Helaas nemen te weinig christenen de tijd om intellectuele gaven, vermogens die zij bezitten te ontwikkelen en bestuderen niet de filosofie, de geschiedenis, het Grieks, het Hebreeuws... Een gebrek aan kennis en logica kan leiden tot ernstige dwaalleren en zelfs tot het occultisme, zoals in het geval van de glossolalie dat wij bestudeerd hebben. Deze consequenties zijn verschrikkelijk en illustreren de goddelijke boodschap: "Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis." (Hosea 4:6). Dit is des te meer desastreus voor de Gemeente, daar het Nieuwe Testament christenen verbiedt zich te verbinden met christenen die occultisme bedrijven. Nog erger is het dat de glossolalie helaas slechts één van de vele occulte praktijken van de charismatische beweging is. En deze beweging neemt onrustbarende vormen aan, op zijn minst te vergelijken met de charismatische dwaalleer in de tweede eeuw, het Montanisme. De kerken beteugelden deze dwaalleer door haar officieel te verbieden en de charismatici uit te sluiten. Gérard Dagon, voorzitter van de Fédération Evangélique de France heeft onlangs de moed gehad om zich te verzetten tegen de charismatische beweging. Wij kunnen ons hierin verheugen en God loven voor dit voorbeeld van zuiver en rechtzinnig geloof. We kunnen ook bidden en zo handelen dat er een eind komt aan deze dwaalleer die talloze christenen meesleept, verder het occultisme in met elke nieuwe golf. 8
Bibliografie: Selectie van werken voor verdere studie Over de charismatische beweging:
• • • • • •
Bühne,Wolfgang. Spiel mit dem Feuer. Erw. Aufl. Bielefeld, DE: Christliche Literatur-Verbreitung, 1989. Ebershäuser, Rudolf. Die Charismatische Bewegung im Licht der Bibel. Bielefeld, DE: Christliche Literatur-Verbreitung, 1995. Hanegraaff, Hank. Counterfeit Revival. Dallas: Word, 1997. MacArthur, John F. Charismatic Chaos. Grand Rapids: Zondervan, 1992. Moriarty, Michael G. The New Charismatics. Grand Rapids: Zondervan, 1992. Varak, Florent. La foi charismatique. Préverenges, CH: Maison de la Bible, 1994.
Charismatisch of voorstander van de glossolalie:
• • • • • •
Carson, D. A. Showing the Spirit: a Theological Exposition of 1 Corinthians 12-14. Grand Rapids: Baker, 1987. Grudem, Wayne. Systematic Theology; An Introduction to Biblical Doctrine, Grand Rapids: Zondervan, 1994 Rea, John. The Holy Spirit in the Bible. London: Marshall Pickering, 1990. Sherril, John L. They speak with Other Tongues. Old Tappan, NJ: Spire, 1964. Trevett, Christine. Montanism : Gender, Authority and the New Prophecy. Cambridge: Cambridge U., 1996. Williams, J. Rodman. Renewal Theology, Volume 2: Salvation, the Holy Spirit, and Christian Living. Grand Rapids: Zondervan, 1990.
Over de glossolalie:
• • • • • • • • • • • • • • • •
Birch, George A. The Delivrance Ministry. Camp Hill, PA: Horizon House, 1988. Bozano, E. Polyglot Mediumship. London, 1932. Dickason, C. Fred. Demon Possession and the Christian. Wheaton, IL: Crossway, 1987. Eliade, Mircea. Shamanism, Archaic Technigques of Ecstasy. Trans. by W. R. Trask. New York: Bollinger Foundation, 1964. Goodman, Felicitas D. Speaking on Tongues. Chicago: U. of Chicago , 1972. Gromacki, Robert G. The Modern Tongue Movement. Philadelphia: Presbyterian and Reformed, 1967. Kildahl, John P. The Psychology of Speaking in Tongues. New York: Harper and Row, 1972. Koch, Kurt. Occult Bondage and Deliverance. Grand Rapids: Kregel, 1970. Lommel, Andreas. Shamanism. New York: McGraw Hill, 1967. Mackie, Alexander. The Gift of Tongues: A Study in Pathological Aspects of Christianity. New York: G. H. doran, 1921. Pfister, Oskar. Die Psychologische Enträtselung der religiösen Glossolalie und der automatischen Kryptographie. Leipzig: F. Deuticke, 1912. Prince, Raymond (ed.) Trance and Possession States. Montreal: R. M. Bicke Memorial Soc., 1961. Samarin, William J. Tongues of Men and Angels: the Religious Language of Pentacostalism. New York: MacMillan, 1972. Tylor, E. B. Religion in Primitive Culture. 2 vols. New York: Harper & Brothers, 1958. Unger, Merrill F. What Demons can do to Saints. Chicago: Moody, 1983. Warfield, Benjamin B. Counterfeit Miracles. Carlisle, PA: The Banner of Truth Trust, 1918.
Christelijke kritiek op de glossolalie:
• • • • • •
Dillow, Joseph. Speaking on Tongues: Seven Crucial Questions. Grand Rapids: Zondervan, 1975. Edgar, Thomas R. Satisfied by the Promise of the Spirit : Affirming the Fullness of God's Provision for Spiritual Living. Grand Rapids: Kregel, 1996. Hoekema, Anthony A. Tongues and Spirit-Baptism: a Biblical and Theological Evaluation. Grand Rapids: Baker, 1981. Robertson, O. Palmer. The Final Word: A Biblical Response to the Case for Tongues and Prophecy Today . Carslile, PA: The Banner of Truth Trust, 1993. Schwab, Richard. Let the Bible speak about Tongues. Grand Rapids: Kregel, 1983. Smith, Charles R. Tongues in Biblical Perspective. Rev. ed.Winona Lake, IN: BMH, 1973.
Over de oudheid:
• •
Angus, Samuel. The Mystery Religions and Christianity. Edited by T. H. Gaster. New York: Carol Publishing Group, 1966. Bouillet, M. N. Dictionnaire classique de L'antiquité sacrée et profane. 2 vols. Paris: Librairie Classique et Elémentaire, 1828.
9
• • • •
Cary, Max et al (ed.) The Oxford Classical Dictionary. Oxford: Oxford University, 1949.
• • •
Ferguson, Everett. Backgrounds of Early Christianity. Grand Rapids, Mi: Wm B. Eerdmans, 1993.
• •
Grant, Robert M. Greek Apologists of the Second Century. Philadelphia, PA: Westminster, 1988.
• • • • • • • •
Hall. Stuart G. Doctrine and Practice in the Early Church. London: SPCK, 1991.
•
Rupprecht, A., "Corinth". In The Zondervan Pictorial Encyclopedia of the Bible. Edited by Merril C. Tenney. Grand Rapids: Zondervan, 1976. Vol 1, p. 960-964.
• •
Schneider C. S. Kulturgeschichte des Hellenismus. 2 Bde. München: F. Bruckmann, 1967-9.
Chadwick, Henry. Priscillian of Avila: the Occult and the Charismatic in the Early Church. Oxford: Oxford U., 1976. Daniélou, Jean et Marrou, Henri Nouvelle histoire de l'église I: des origines à Grégoire le Grand. Paris: Editions du Seuil, 1963. Eusebius. The Ecclesiastical History. Vol. 1.: Books I to V. With an introduction and an English translation by Kirrsopp Lake. Cambridge: Harvard University Press, 1926. Ferguson, John. The Religions of the Roman Empire. Ithaca, NY: Cornell U., 1970. Grant, Robert M. "Five Apologists and Marcus Aurelius". In Studies in Early Christianity. Vol. 8: The Early Church and GraecoRoman Thought. Edited by Everett Ferguson. New York, Garland, 1993. Pp. 47-63. Grant, Robert M. Augustus to Constantine: the Thrust of the Christian Movement into the Roman World. New York: Harper & Row, 1970. Kahrstedt, Ulrich. Geschichte des griechisch-römischen Altertums. 2e Aufl. München: F. Bruckmann, 1951. Kahrstedt, Ulrich. Kulturgeschichte der Römischer Kaiserzeit. München: F. Bruckmann, 1958. Lamer, Hans. (ed.) Wörterbuch der Antike. Leipzig: Alfred Kröner, 1933. De Labriolle, Pierre C. La crise montaniste. Paris: E. Leroux, 1913. MacMullen, Ramsay. Paganism in the Roman Empire. New Haven: Yale University, 1981. Pauly A., Wissona G. (ed.). Real-Encyclopädie des classischen Altertumswissenschaft. 84 Bde. 1894-1980. Reitzenstein, Richard. Hellenistic Mystery Religions: Their Basic Ideas and Significance. Trans. by John E. Steely. Pittsburgh: Pikwick, 1978.
Sontheimer, Walther & Ziegler, Konrat. ( ed.) Der Kleine Pauli: Lexicon der Antike. 5 Bde. München: Deutscher Taschenbuch Verlag, 1979.
•
Winter, Bruce W. and Harrop J. H. "Corinth. " In Baker Encyclopedia of Bible Places. Edited by John J. Bimson. Grand Rapids: Baker, 1995. p. 92-93.
•
Winter, Bruce. W. Philo and Paul among the Sophists. Cambridge: Cambridge University, 1997.
Lexica:
• • •
Bailly M. A. Dictionnaire grec-français. 2nde ed. Paris: Hachette. 1896.
•
Bauer Walter; Aland Kurt; Aland Barbara. Griechisch-Deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der übrigen urchristlichen Literatur. Berlin: de Gruyter, 1988.
•
Behm, Johannes. "Glwssa". In Theological Dictionary of the New Testament. Ed. G. Kittel and G. Friedrich, trans. by G. W. Bromiley. Grand Rapids: Eerdmans, 1964. Vol.1, pp.719-727.
•
Dautzenberg, G. "Glwssa". In Exegetical dictionary of the New Testament. Ed. H. Balz, Horst and G. Schneider Gerhard. Grand Rapids: Eerdmans, 1990. Vol. 1, pp. 251-255.
• • • • • • • • • •
Kittel, G.; Friedrich, G. Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament. 10 Bde. Stuttgart: Kohlhammer, 1933-1970.
Balz, Horst et Schneider Gerhard (ed.) Exegetical Dictionary of the New Testament. 3 vols. Grand Rapids: Eerdmans, 1990-1993. Bauer, Walter; Arndt, William F.; Gingrich, F. Wilbur and Danker Frederick W. A Greek-English Lexicon of the New Testament and Other Early Christian Literature. 2nd ed. Chicago: University of Chicago Press, 1979.
Lampe, G. W. H. A Patristic Greek Lexicon. Oxford: Oxford University Press, 1968. Liddel, Henry G.; Scott Robert; Jones Henry S. (ed.) A Greek-English Lexicon. 9th ed. Oxford: Oxford University Press, 1940. Low J. P., Nida E. A. Greek-English Lexicon Based on Semantic Domains. 2 vol. New York: United Bible Societies, 1990. Ozaneaux G. Nouveau dictionnaire français-grec. 2nde ed. Paris: Hachette: 1849. Pape W., Deutsch Griechisches Handwörterbuch, 1905. Pape, W. Griechisch-Deutsches Handwörterbuch. 2 Bde. Brauschweig: Friedrich Bieweg und Sohn Verlag, 1849. Schmidt J. H. H. Synomik der Griechischen Sprachen 4 Bde. 1967-9. Sophocles E. A. Greek Lexicon of the Roman and Byzantine Period. New York: Scribner's, 1887. Woodhouse, Sidney C. English-Greek Dictionary. London: Routledge, 1910.
Grondteksten:
•
Aland, Kurt; Aland Baraba; Nestlê Eberhard; Nestlé, Erwin. Novum Testamentatum Graece. 26. Aufl. Stuttgart: Deutsche Bibelgesellschaft Stuttgart, 1979.
10
• • • • • • • • •
Aland, Kurt et al. (ed.). The Greek New Testament. 4th ed. Big Fork, Montana: Hermeneutika Software,1994. Brenton, Lancelot C. L., Sir. The Septuagint with Apogrypha: Greek and English. London: Samule Bagster & sons, 1851. Ancient Greek Texts. In The Perseus Project. Edited by Gregory R. Crane. http://www.perseus.tufts.edu. Februari, 1998. Friberg, Timothy and Barbara. Analytical Greek New Testament. Big Fork, Montana: Hermeneutika Software,1994. Friberg, Timothy and Barbara. Analytical Lexicon to the Greek New Testament. Big Fork, Montana: Hermeneutika Software,1994. Kraft, Robert. ed.. LXX Greek Morphology & Lemma Database. Big Fork, Montana: Hermeneutika Software,1994. Rahlfs, Alfred. LXX Septuaginta. Stuttgart: Deutsche Bibelgesellschaft, 1935. Schrivener, F. H. A.; Beza, Theodore; DiVietro, Kirk D. Textus Receptus. Big Fork, Montana: Hermeneutika Software,1992. The New Testament in Hebrew and Dutch. London: Trinitarian Bible Society.
Filologie:
• • • • • • • •
Atkinson, B. F. C. The Greek Language. Cambridge: Faber & Faber Ltd, 1931. Boiseq E. Dictionaire étymologique de la langue greque. 1923. Bornemann, Eduard and Risch, Ernst. Griechische Grammatik. Frankfurt a. M.: M Diesterweg, 1973. Chantraine, D. Dictionnaire étymologique de la langue grecque. Paris, 1968. Debrunner, Albert; Scherer, Anton. Geschichte des griechischen Sprache. 2 Bde. Berlin: Walter de Gruyter & Co, 1969. Frisk, H. Griechisches etymologisches Wörterbuch. 3 Bde. Heidelberg, 1960 - 1970. Palmer, Leonard R. The Greek Language.Cambridge: Faber and Faber Ltd, 1980. Thomson, George. The Greek Language. Cambridge: W. Heffer and Sons Ltd, 1972.
Deze Bijbelstudie wordt u als onderwijs gratis ter beschikking gesteld door:
Immanuël, Gemeente van het Levende Woord Karper 5, 2954 BP Alblasserdam Tel 078 6990097, Fax 078 6990098, Mob 0629 065138 Email:
[email protected] Web: http://www.immanuel-gemeente.nl Wees van harte welkom op iedere Sabbatmorgen en ervaar dat de vreugde van de HEER onze kracht is.
Plaats van samenkomst: “De Havenkerk”, Ieplaan 9, 2951 CB Alblasserdam, om 10.30 uur
11