Toetsen ten behoeve van inschrijving in het Register beëdigde tolken en vertalers Wie een hbo‐tolk‐ of vertaaldiploma — waarmee men tot het register toegelaten wordt — net behaald heeft, beschikt over een startcompetentie, op grond waarvan hij zelfstandig als verta‐ ler of tolk moet kunnen opereren. Maar hij blijft een beginnend tolk of vertaler. Wie zijn rijbe‐ wijs net heeft gehaald is gerechtigd om zelfstandig aan het verkeer deel te nemen, maar hij heeft nog veel te leren en zal behoedzaam moeten rijden. Zo ook voor de net gediplomeerde vertaler en tolk, ook híj heeft nog veel te leren maar kan reeds aan de vertaalmarkt deelnemen. Nu is het rijvaardigheidsexamen een toets ter afsluiting van een praktijkopleiding. De hierna voorgestelde Btv‐toetsen zijn niet bedoeld ter afronding van een opleiding, maar wel als een graadmeter voor wat een tolk of vertaler in de praktijk werkelijk kan. Toch is de metafoor van het rijbewijs toepasselijk, omdat het zo goed uitdrukt waar het om gaat. Het gaat er immers om dat de bestuurder met vertrouwen aan het verkeer deelneemt, vertrouwen in zichzelf, maar ook uitgesproken door een onafhankelijke beoordelaar ter geruststelling van andere weggebruikers. Zo ook de Btv‐toetsen: zij spreken het vertrouwen uit dat de tolk of vertaler diensten kan leveren waarop de afnemer niet alleen kan vertrouwen, maar ook weet dat de kwaliteit beoordeeld is. 1. Achtergrond Op grond van artikel 3 van de Wet beëdigde tolken en vertalers, artikel 8, lid 1 sub b van het Besluit beëdigde tolken en vertalers van 11 december 2008 en het advies van het Kwaliteitsin‐ stituut beëdigde tolken en vertalers van 9 februari 2009, heeft het Bureau beëdigde tolken en vertalers (Bbtv) van de Raad voor Rechtsbijstand beleid vastgesteld voor inschrijving in het Re‐ gister beëdigde tolken en vertalers (Rbtv)1: 'Artikel 1: Een tolk of vertaler wordt ingeschreven in het Register beëdigde tolken en vertalers (Rbtv) indien zij/hij naast de formele vereisten van de Wet beëdigde tolken en vertalers en het Besluit beëdigde tolken en vertalers, verklaart zich te houden aan de door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stellen/vastgestelde Gedragscode voor tolken en vertalers in het kader van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Artikel 2: Indien een tolk of vertaler niet beschikt over een diploma van tolk‐ of vertaal‐ opleiding op minimaal bachelorniveau, kan zij/hij worden ingeschreven in het Rbtv na overlegging van een getuigschrift waaruit blijkt dat de tolk of vertaler in de betreffende talencombinatie, c.q. vertaalrichting en vaardigheid een tolk‐ of vertaaltoets heeft af‐ gelegd, die voldoet aan het door de Raad voor Rechtsbijstand vast te stel‐ len/vastgestelde kader voor toetsen.' 1
Besluit inschrijving Rbtv op basis van de bovengenoemde artikelen en advies kwaliteitsinstituut. Het be‐ sluit is op 10 april 2009 in werking getreden. Gepubliceerd in de Staatscourant en te vinden op de internetsite van Bureau BTV.
1
Door het Bbtv is in de vergadering van het Platform Sector Tolken en Vertalers in Nederland van 30 januari 2009 gevraagd een werkgroep in te stellen om voorstellen te doen voor beleid met betrekking tot de tolk‐ en vertaaltoets zoals hierboven in artikel 2 vermeld. Na een eerste inventarisatie is de werkgroep gevraagd om het advies verder uit te werken. De toetsen hebben als doel vast te stellen of tolken c.q. vertalers beschikken over competen‐ ties die overeenkomen met in de wet genoemde vereisten en competenties, met name: taalvaardigheid in de bron‐ en de doeltaal; kennis van de cultuur van het land of gebied van de bron‐ en doeltaal; tolk‐ of vertaalvaardigheid; tolk‐ of vertaalattitude; integriteit. Aan de hand van de uitslag van deze toets(en) kan het Bbtv besluiten om vertalers en tolken die niet aan de wettelijke eisen kunnen voldoen, alsnog in te schrijven2. Het gaat daarbij vooral om diegenen die in Nederland niet aan het vereiste opleidingsniveau kunnen voldoen omdat voor (een van) hun werktalen geen (geaccrediteerde) hbo‐opleiding of wo‐opleiding aangebo‐ den wordt. De wettelijke vereiste van integriteit wordt geborgd door het overleggen van een verklaring omtrent het gedrag en het ondertekenen c.q. onderschrijven van de door de Raad voor Rechtsbijstand vastgestelde gedragscode. De begrippen tolk‐ en vertaalattitude zijn niet eenvoudig uit te leggen. Waar het bij tolkattitu‐ de op te vatten is als tolkhouding en daardoor inzichtelijk te maken is (zie verder bij Toets Tol‐ ken), bestaat er niet zoiets als 'vertaalhouding'. Het maakt immers niet uit op welke manier een vertaler zijn werk aanpakt, zolang het resultaat maar bruikbaar is. Een aspect van vertaal‐ houding is dat een vertaler zijn beperkingen moet kennen: hij neemt geen vertalingen aan waarvoor hij de inhoudelijke kennis mist. Dat heeft eerder met beroepsethiek te maken en is niet meetbaar in een toets. Het wordt evenwel geregeld door het onderschrijven van de ge‐ dragscode. In dit document worden de voorwaarden en inrichting van twee toetsen uitgewerkt, een voor vertalen en een voor tolken.
2
Het behalen van de toets is slechts één van de eisen voor inschrijving; zo moet ook een geldige Verklaring omtrent het gedrag worden overgelegd. Het behalen van de toets wil niet automatisch zeggen dat de kandidaat ingeschreven wordt in het Rbtv.
2
2. Uitgangspunten 2.1. Competenties Tolken en vertalen zijn twee beroepen die uit een samenstel van competenties bestaan. Deze competenties worden in de Wbtv genoemd en zijn: ‐ taalvaardigheid in de bron‐ en de doeltaal; ‐ kennis van de cultuur van het land of de regio van de bron‐ en doeltaal; ‐ tolk‐ of vertaalvaardigheid; ‐ tolk‐ of vertaalattitude; ‐ integriteit. In dit stuk wordt voor de verdere uitwerking gebruik gemaakt van de beroepsprofielen die door de verschillende hbo‐tolk‐ en vertaalopleidingen gehanteerd worden. De toetsen sluiten aan op de onderdelen taalvaardigheid, tolk‐ of vertaalcompetentie en kennis van de cultuur (maatschappijkennis). De technische competentie en de zakelijke en ondernemingsgerichte competentie zoals onder andere beschreven in het 'Landelijk profiel van eindcompetenties ver‐ talen hbo‐opleidingen Vertalen en Tolken Nederland' worden bij de Btv‐toets buiten beschou‐ wing gelaten omdat ze meer te maken hebben met het ondernemerschap dan met de tolk‐ of vertaalvaardigheid. Wat getoetst wordt is de concrete en praktische tolk‐ of vertaalvaardigheid. De Btv‐toets dient uitsluitend om toegelaten te kunnen worden tot het register en is geenszins een vervanger voor een complete hbo‐opleiding. Om die reden worden niet alle competenties uit het Lande‐ lijk profiel in aanmerking genomen. Wie de Btv‐toets heeft gehaald wordt geacht een niveau te bezitten dat, qua tolk‐ of vertaalvaardigheid, tenminste gelijk is aan dat van houders van een hbo‐tolk‐ of vertaaldiploma. 2.2.
Integrale toetsing
Doordat de kandidaat via deze toets(en) de mogelijkheid heeft om ingeschreven te worden in het Rbtv en, op grond daarvan, beëdigd te worden, is een eerste uitgangspunt van de werk‐ groep dat deze toets dan ook rekening dient te houden met de in de Wet BTV genoemde com‐ petenties van een tolk of vertaler (zie hierboven). Voor vier van de vijf in de wet genoemde componenten (taalvaardigheid in bron‐ en doeltaal, kennis van de cultuur van het land of gebied van bron‐ en doeltaal, tolk‐ of vertaalattitude, integriteit) is het niet nuttig deze in de toets afzonderlijk te meten noch in een afzonderlijke toets te meten, omdat een meting van losse elementen niet voldoende zegt over de eindvaar‐ digheid waarover een vertaler of tolk dient te beschikken. Vertaal‐ of tolkvaardigheid zijn niet het automatische resultaat van een optelling van taalvaardigheid in twee talen en cultuurken‐ nis van twee taalgebieden – hoewel deze vaardigheden en kennis uiteraard tot de standaard‐ bagage van een vertaler of tolk dienen te behoren. Zo is tolkvaardigheid een holistische com‐ 3
petentie die taalvaardigheid, attitude en andere elementen (zoals presentatie, alerte aanwe‐ zigheid en stemgebruik) omvat. Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor vertaalvaardigheid. De werkgroep heeft dan ook besloten de term 'taal‐ en cultuurtoetsen' die in het Besluit beë‐ digde tolken en vertalers gebruikt wordt, te interpreteren als 'tolk‐ en vertaalvaardigheidstoet‐ sen', temeer omdat het volgens hetzelfde Besluit gaat om een toets 'waarmee tolken en verta‐ lers kunnen aantonen dat ze beschikken over de desbetreffende wettelijke competenties.' De door de werkgroep voorgestelde toetsen zijn 'integrale' toetsen die de eindcompetenties van de kandidaat als tolk of vertaler meten, waarbij weliswaar het presteren op deelcompetenties (taalvaardigheid, cultuurkennis, attitude) deel uitmaakt van de totale beoordeling.3 2.3.
Praktijkgericht
Een tweede uitgangspunt is dat de toetsen zoveel mogelijk praktijkgericht zijn en als zodanig herkenbaar zijn voor een beroepsbeoefenaar. Uiteraard is het onder toetscondities niet moge‐ lijk de tijdsduur van een reële tolkopdracht na te bootsen en evenmin is het mogelijk bij een vertaaltoets de opdrachtgever van de vertaling persoonlijk te raadplegen. Niettemin moet er‐ naar gestreefd worden om de werkelijkheid zoveel mogelijk te benaderen. De werkgroep heeft er niet voor gekozen om de kandidaat aan een toets over beroepsmatige aspecten (zoals acquisitie en cliëntcontacten, bedrijfsvoering en fiscale aspecten) te onder‐ werpen, maar laat deze aspecten van de beroepsuitoefening liever over aan de markt. De werkgroep meent dat de toets zich moet beperken tot de vertaling of vertolking. 2.4. Gelijke zwaarte van toetsen Een derde uitgangspunt is dat de toetsinstantie toeziet op de gelijkwaardigheid van de toet‐ sen, dwars door alle verschillen in talen en beoordelaars heen, door nauwkeurig na te gaan of de toetsen van gelijke lengte, duur, niveau en moeilijkheidsgraad zijn en op dezelfde manier beoordeeld worden. Hiermee samenhangend is dat voor de toetsing uitgegaan wordt van tolken en vertalers die niet uitsluitend op bepaalde gebieden gespecialiseerd zijn. Het gaat om zogenoemde 'alge‐ meen vertalers en tolken' die kennis hebben van een breed scala aan onderwerpen waarvoor geen specialistische kennis nodig is. Dit vloeit voort uit het gebruik van het Rbtv dat maakt dat beëdigde tolken en vertalers breder inzetbaar zijn dan alleen bij de verplichte afnemers en uit de inschrijvingseisen, waardoor een pas afgestudeerde, beginnende tolk of vertaler ingeschre‐ ven kan worden. In onderwijstermen uitgedrukt, moet het niveau en de aard van de toets overeenkomen met het eindniveau van een bacheloropleiding vertalen of tolken in het hbo. Van beginnend tolken en vertalers mag verwacht worden dat zij onderwerpen aankunnen die niet‐specialistisch zijn, maar bijvoorbeeld wel binnen de brede werkingssfeer van justitie ,in de medisch‐sociale of economische sfeer liggen. Dit sluit aan bij de competenties in de beroeps‐ 3
Zie ook het document 'Beoordelingskader inschrijvingen Register en Uitwijklijst' van Roelof van Deemter (Universiteit Leiden).
4
profielen zoals die door de geaccrediteerde hbo‐opleidingen gehanteerd worden. Door deze competenties als uitgangspunt te nemen, wordt gewaarborgd dat het niveau van de toetsen op hbo‐niveau4 ligt. In de praktijk worden dergelijke vertalers en tolken ook wel als 'algemeen vertaler of tolk' aangeduid. Het toetsmateriaal voor zowel vertalen als tolken (thema's van de teksten, toespraken of gesprekken) is daarom wel gevarieerd, maar niet specifiek specialis‐ tisch. De toetsen worden niet met cijfers gewaardeerd. Het gaat immers niet om onderwijstoetsen maar louter om een middel om te verifiëren of een kandidaat voldoet aan de wettelijke eisen om in het register te worden ingeschreven. De kandidaat voldoet of voldoet niet aan de eisen. Een 'beetje' voldoen kan niet, 'bijna voldoen' is niet voldoen en 'meer dan voldoen' is hier niet relevant. De toetsen worden dan ook uitsluitend gewaardeerd met het predicaat 'geslaagd' of 'niet geslaagd'. Het gaat er niet om of een kandidaat briljant is dan wel middelmatig, maar en‐ kel om de vraag of een opdrachtgever hem kan vertrouwen als beëdigde tolk of vertaler. Het predicaat 'niet geslaagd' houdt in dat de prestatie van de kandidaat op een ontoereikend ni‐ veau ligt en dat het risico aanzienlijk is dat inzet in de praktijk afbreuk zal doen aan de gerecht‐ vaardigde belangen van de opdrachtgever c.q. van de doelgroep voor wie de vertaling is be‐ stemd. Voor de toetsen worden door de overkoepelende toetscommissie protocollen gemaakt die in een handboek uitgeschreven zijn. Deze protocollen gelden voor de subcommissies (de beoor‐ delaars) als leidraad en zijn een middel om toetsen vergelijkbaar te maken. De toetsen kennen de uitslag geslaagd/niet geslaagd. Er is geen herkansing van onderdelen mogelijk. De werkgroep stelt verder voor afgewezen kandidaten niet toe te laten binnen 12 maanden opnieuw een toets af te leggen. 2.5. Organisatie Het vijfde uitgangspunt is dat er voldoende aandacht besteed wordt aan een efficiënte organi‐ satie van de toetsen. Vooral de tolktoetsen zijn erg arbeidsintensief. Wil de kwaliteit ervan ge‐ waarborgd blijven ten opzichte van efficiënte uitvoering, dan gaat het erom de (tolk)toets dus‐ danig op te zetten dat de investering in tijd en mankracht binnen de perken wordt gehouden, zodat de kosten verantwoord blijven ten opzichte van het rendement.
4
De bedoelde opleidingen (HWN, ITV Hogeschool, LOI en Vertaalacademie) zijn alle vier geaccrediteerd door de Nederlands‐Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De NVAO werkt in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en heeft onder andere als doel het niveau van de hbo‐ en wo‐opleidingen in Nederland te beoordelen.
5
3. Opzet toetsen 3.1. Toets Tolken 3.1.1. Inleiding De Btv‐toets Tolken is ontwikkeld voor tolken die niet over een hbo‐tolkdiploma beschikken en ook niet op een andere manier kunnen aantonen over de in de Wbtv aangegeven vereiste competenties te beschikken. Zij moeten alsnog via een toets aan kunnen tonen aan de wette‐ lijke eisen te voldoen. Aangezien een tolkdiploma op minimaal hbo‐niveau toegang verleent tot het register ligt het voor de hand dat de Btv‐toets op een niveau komt te liggen dat verge‐ lijkbaar is met dat van het eindexamen tolken van Nederlandse hbo‐tolk‐ en vertaalopleidin‐ gen. Bij de Btv‐toets ligt de nadruk op de concrete en praktische tolkvaardigheid, waarmee de tolken kunnen aantonen dat ze een tolkvaardigheidsniveau hebben dat tenminste gelijk is aan de houders van een hbo‐tolkdiploma. De competenties die bij die opleidingen worden getoetst zijn: de tolkcompetentie en, als afgeleide c.q. onderdeel daarvan een linguïstische competen‐ tie, een culturele competentie en de competentie om een professionele tolkattitude of tolk‐ houding te kunnen ontwikkelen. ‐ De tolkcompetentie veronderstelt dat een tolk de communicatie mogelijk maakt tussen taalgebruikers die elkaars taal niet beheersen. Een tolk brengt de boodschap duidelijk en zonder haperen over, met behoud van de oorspronkelijke betekenis, toon, bedoeling en stijl van de spreker. Een tolk moet informatie snel kunnen opnemen en verwerken, moet zich goed kunnen concentreren, analyseren en snel en kalm kunnen reageren. Het gaat om het vermogen om een boodschap van de ene in de andere taal mondeling, duidelijk en zo getrouw mogelijk, met behoud van nuances en rekening houdend met mogelijke cultuur‐ verschillen over te brengen, zodat gesprekspartners die elkaars taal niet verstaan, goed met elkaar kunnen communiceren. ‐ De linguïstische competentie betreft het goed begrijpen van de brontaaluiting en het cor‐ rect en nauwkeurig overbrengen daarvan in de doeltaal, met inachtneming van de gram‐ maticale, lexicale, terminologische en culturele conventies. ‐ De culturele competentie impliceert het onderkennen van de cultuurbepaalde eigenheid van de brontaal en het vermogen die eigenheid op equivalente wijze om te zetten in de doeltaal, met inachtneming van onder andere realia, regionale en diachrone diversiteit. ‐ De tolkattitude of tolkhouding houdt in dat de tolk zich integer en onpartijdig opstelt, be‐ leefd reageert en naar de te vertolken personen vertrouwen uitstraalt. Oogcontact is hier‐ bij essentieel. De tolk bemoeit zich niet inhoudelijk met het gesprek, tenzij dit nodig is om de communicatie te vergemakkelijken dan wel mogelijk te maken. 3.1.2. Inhoud van de toets Vooropgesteld zijnde dat de toets toegang dient te verlenen tot inschrijving in het register, dus als 'algemeen tolk' zonder bijzondere specialisaties, moet het toetsmateriaal ook van algeme‐ 6
ne aard zijn. De toets concentreert zich vooral op vaardigheden, niet zozeer op terminologie. Van een tolk wil je weten hoe hij of zij opereert. Op terminologie valt per opdracht goed voor te bereiden, maar houding en attitude zijn veel eerder persoonlijkheidskenmerken die mede gevormd worden door langdurigere opleiding en ervaring. Met andere woorden: wie algemene teksten kan tolken, kan eigenlijk al heel veel en bezit in potentie de vaardigheid om zich te specialiseren in een of meer bepaalde gebieden. De tolkcompetenties kunnen het best worden getoetst in drie onderdelen die in de praktijk het meest voorkomen: consecutief tolken, gesprekstolken en een vertaling à vue (zichtvertaling). Consecutief tolken: 6 minuten Dit onderdeel bestaat uit twee componenten, een vertolking van taal A naar taal B en een ver‐ tolking van taal B naar taal A, per vertaalrichting 3 minuten. De kandidaat krijgt enkele minuten voor de toets een korte beschrijving van de situatie te le‐ zen. De betogen zijn algemeen van aard en afkomstig uit de praktijk. De kandidaat mag tijdens het spreken aantekeningen maken en zijn aantekeningen gebruiken tijdens het tolken. Met consecutief tolken wordt naast de taalvaardigheid en cultuurkennis (het vermogen om culture‐ le aspecten van de A‐taal voor de context passend om te zetten in de B‐taal), de tolkvaardig‐ heid getoetst (oogcontact, analytisch vermogen, concentratievermogen en geheugen). De subcommissieleden zorgen voor hun eigen toetsmateriaal conform de hierna te noemen eisen. Wanneer een van de talen meerdere keren op een dag getoetst wordt, kan het materi‐ aal centraal worden aangeleverd en op dezelfde dag voor meerdere kandidaten gebruikt wor‐ den. De inhoud en de strekking van de betogen zijn algemeen en gericht op de praktijk van een tolk die niet gespecialiseerd is. Het bevat geen gespecialiseerde terminologie. Gesprekstolken: 30 minuten Een gesprek tussen twee personen van maximaal 30 minuten (inclusief de vertolking) waarbij een evenredige verdeling tussen beide talen gemaakt wordt en waarbij steeds niet langer dan 2 minuten achter elkaar gesproken wordt, waarna de tolk zijn werk doet. Het gesprekstolken toetst het vermogen van de kandidaat om een gesprek tussen twee personen die elkaars taal niet begrijpen, vlot en voor de gesprekspartners begrijpelijk te laten verlopen. Het gesprek is gebaseerd op de praktijk waarin de tolk werkt (bijvoorbeeld zakenpartners, buitenlandse advi‐ seurs, ambtenaren, zorgaanbieders, advocaten en dergelijke, steeds als algemene gesprekken zonder gespecialiseerde terminologie, bijvoorbeeld een eerste gesprek bij een advocaat om het probleem uit te leggen). De kandidaat krijgt enkele minuten voor de toets een beschrijving van de situatie en het onderwerp. Hij mag daarbij aantekeningen maken. Het gesprek wordt gevoerd door twee leden van de beoordelingscommissie, die elk een van beide talen voor zijn rekening neemt. De scenario’s voor de toetsen gesprekstolken worden aan de beoordelaars aangeleverd samen met een beschrijving van de tolksituatie. De rollenspelleden (beoordelaars) passen het scena‐ rio aan de cultuur van de betreffende taalgebieden aan (namen, plaatsen, instellingen enzo‐ voort) en studeren hun rol in. Rollen worden niet volledig uitgeschreven, hierdoor verdwijnt 7
het oogcontact en wordt het gesprek onnatuurlijk. De subcommissie moet er verder op toe‐ zien dat de verschillende scenario's van de opgaven gelijkwaardig (niet per se hetzelfde) zijn, zodat het niveau voor alle kandidaten gewaarborgd is. Vertaling à vue: 10 minuten De vertaling à vue toetst het vermogen van de kandidaat om een geschreven tekst snel in zich op te nemen en dan zo getrouw mogelijk en zonder haperen mondeling en in een normaal tempo, te vertalen. Dit onderdeel bestaat eveneens uit twee componenten, van taal A naar taal B en vice versa. De te vertalen teksten beslaan 350 tot 500 woorden (circa één A4). De kandidaat krijgt uitleg over het doel van de tekst, de context waarin hij gebruikt wordt, en voor wie hij is bestemd. Vervolgens krijgt de kandidaat enkele minuten om de tekst van te voren door te lezen. De vertaling mag niet veel langer duren dan dat het voorlezen van de oorspron‐ kelijke tekst zou duren. De teksten voor de vertaling à vue, alsmede de beschrijving van de vertaalsituatie worden uit‐ gezocht c.q. geleverd door de subcommissie. Er wordt tevens een vertaling meegeleverd voor de evaluatie. Wanneer een van de talen meerdere keren op een dag getoetst wordt, kan de tekst centraal worden aangeleverd en op dezelfde dag voor meerdere kandidaten gebruikt worden. De inhoud en de strekking van de tekst zijn algemeen en gericht op de praktijk van een tolk die niet gespecialiseerd is. Het bevat geen gespecialiseerde terminologie. De teksten zijn afkomstig uit de praktijk en hebben geen hoog specialistisch gehalte, zodat ie‐ mand met tolkervaring, een hbo‐werk‐ denkniveau en voldoende kennis van beide talen en de culturen van beide taalgebieden geen onoverkomelijke problemen met de inhoud heeft. De teksten zijn geprint en als het om een fragment uit een groter geheel gaat wordt dit duidelijk aangegeven. De teksten zijn vooraf getest om vast te stellen dat deze door de kandidaat rede‐ lijkerwijs binnen 5 minuten te vertalen zijn. 3.1.3. Eisen waaraan de opgaven moeten voldoen De vertolkingen zijn praktijksituaties en de kandidaat krijgt steeds vooraf enige informatie over de inhoud van de opdracht en de context waarin de vertolking plaatsvindt. Er wordt gewerkt met taaluitingen die een tolk niet voor problemen mogen stellen die in normale omstandighe‐ den niet zijn op te lossen. De taaluitingen zijn naturel, wat betekent dat versprekingen, kleine haperingen, zinnen die soms niet helemaal afgemaakt worden, toegestaan zijn, voor zover zij geen onoverkomelijke interpretatieproblemen opleveren. Kortom: gesproken taaluitingen zo‐ als die in de dagelijkse praktijk voorkomen. Het is immers de taak van de tolk om er een cohe‐ rente vertolking van te maken. Het kan best voorkomen dat de tolk tijdens zijn vertolking een enkele keer om verduidelijking of herhaling vraagt, iets wat ook in de praktijk voorkomt. De opgaven bevatten voldoende cultuurbepaalde elementen om de culturele competentie van de kandidaten op een valide wijze te kunnen toetsen. Van kandidaten wordt namelijk ver‐ wacht dat zij van verschillende aspecten van de wereld van beide taalgebieden (brontaal en
8
doeltaal), inclusief met name landsgebonden realia, een uitgebreide kennis en inzicht hebben en dat à la minute kunnen toepassen in een vertolking. De toets wordt op video vastgelegd. Voor plaatsing van de kandidaat ten opzichte van de commissieleden en verdere afnameprocedures, een beoordelingsformulier en de overige prak‐ tische aspecten wordt gebruikt gemaakt van een standaardbeschrijving. Om de gelijkwaardigheid van de toetsen voor de verschillende talen zoveel mogelijk te waar‐ borgen wordt gezocht naar opgaven van gelijkwaardige moeilijkheidsgraad. Het is de taak van de voorzitter van de subcommissie om ervoor te zorgen dat de opgaven inderdaad gelijkwaar‐ dig zijn qua moeilijkheidsgraad en inhoud; hij kan hiervoor bijvoorbeeld zinvol gebruik maken van proefvertolkingen, opgaven die binnen de subcommissie getest zijn met gebruikmaking van praktiserende tolken. 3.1.4. Eisen waaraan de vertolkingen moeten voldoen De prestaties van de kandidaten worden getoetst op basis van getrouwheid, stemgebruik, tolkhouding en taalvaardigheid. Bij de vertaling à vue wordt de tolkhouding niet getoetst. De volgende facetten worden beoordeeld, waarbij leidend is in hoeverre de vertolking geen af‐ breuk doet aan de belangen van de gebruiker van de vertolking: ‐
‐
‐
‐
Getrouwheid: er wordt bepaald of de oorspronkelijke boodschap juist en volledig is over‐ gebracht. De oorspronkelijke informatie wordt weergegeven zonder weglatingen of onte‐ rechte toevoegingen of foute uitlatingen (zoals het tegengestelde beweren ). De kandidaat toont aan dat hij de inhoud heeft begrepen. Feiten worden juist en volledig weergegeven. Stemgebruik: de tolk is goed verstaanbaar, past zijn toon, taalregister en intonatie aan de situatie aan, is beleefd en onpartijdig, heeft mogelijk een accent dat voor geen van de ge‐ sprekspartners storend is. Tolkhouding: de tolk komt professioneel over, geeft de cliënt vertrouwen, vraagt niet te vaak om herhalingen en weet cultuurverschillen goed op te lossen. Valt de spreker niet in de rede en gaat niet in discussie met de cliënt. Geeft geen eigen commentaar. Heeft goede communicatieve vaardigheden en komt overtuigend over. Is inventief in het vinden van een oplossing bij een vertaalprobleem. Past zich aan de situatie aan (maakt voldoende rapport met de sprekers). Taalvaardigheid en taalgebruik: de tolk heeft een correcte en nauwkeurige woordkeuze en terminologiegebruik, past de grammatica op een correcte wijze toe en heeft een cor‐ recte uitspraak.
De kandidaat moet op alle facetten voldoende scoren om voor de toets te slagen. Naast de beoordeling voldoende of onvoldoende per facet wordt er een motivering gegeven. De moti‐ vering is een validering van de beoordeling, waarbij zo precies mogelijk aangegeven wordt waarom er een voldoende of onvoldoende is gegeven. Het geeft inzicht in de waarnemingen en het oordeel en is een middel voor intersubjectieve evaluatie. De motivering wordt overi‐ gens niet ter hand gesteld aan de kandidaat, maar is louter bedoeld om achteraf na te kunnen gaan of een kandidaat terecht geslaagd of afgewezen is. 9
3.1.5. Eisen waaraan de beoordelaars moeten voldoen Wie de tolkvaardigheid van een kandidaat op een valide wijze wil kunnen beoordelen, moet in staat zijn te verifiëren of de hiervoor genoemde kerncompetenties voldoende beheerst wor‐ den. Dat veronderstelt dat de beoordelaars zelf ervaren tolken zijn die native speakers zijn van een van beide werktalen. Per talencombinatie wordt er een commissie gevormd bestaande uit twee beoordelaars met tolkervaring in beide werktalen (waarbij voor iedere taal één native speaker is vertegenwoor‐ digd) en een voorzitter met ervaring met het maken, afnemen en beoordelen van toetsen. De voorzitter heeft bij voorkeur zelf een tolkopleiding in de te toetsen talencombinatie doorlopen. De subcommissies selecteren teksten en gespreksonderwerpen, ontwerpen en nemen de toet‐ sen af, beoordelen de kandidaten en stellen een evaluatie van de toetsing samen voor de toetscommissie. 3.2. Toets Vertalen 3.2.1. Inleiding Btv‐toetsen worden ontwikkeld om vertalers die niet over een diploma van een vertaaloplei‐ ding op minimaal hbo‐niveau (kunnen) beschikken de mogelijkheid te bieden alsnog aan te tonen dat ze aan de wettelijke eisen voldoen om in het register te worden ingeschreven. Aan‐ gezien een vertaaldiploma op minimaal hbo‐niveau toegang verleent tot het register ligt het voor de hand dat de Btv‐toets op een niveau komt te liggen dat vergelijkbaar is met dat van het eindexamen vertalen van Nederlandse hbo‐vertaalopleidingen. De competenties die bij die opleidingen worden getoetst zijn: de vertaalcompetentie en, als afgeleide c.q. onderdeel daar‐ van, een linguïstische en tekstuele competentie en een culturele competentie. ‐ De vertaalcompetentie veronderstelt het vermogen om teksten van uiteenlopende soort, moeilijkheidsgraad en mate van specialisatie nauwkeurig en consistent te vertalen, con‐ form de cultuurbepaalde eigenheid van de tekst in bron‐ en doeltaal en rekening houdend met de eisen van de opdrachtgever. Het gaat in feite om het vermogen om de drie fasen van het vertaalproces te beheersen: 1) het begrijpen van de brontekst, 2) het deverbalise‐ ren van de daarin verwoorde boodschap en 3) het herformuleren van die boodschap in de doeltaal. Vertaalcompetentie impliceert dan ook het vermogen om problemen te onder‐ kennen en vervolgens op verantwoorde wijze op te lossen, gebruik makend van geschikte vertaal‐ en zoekstrategieën, adequate vertaaltechnieken en passend taalregister. ‐ De linguïstische en tekstuele competentie houdt het vermogen in om allereerst de te ver‐ talen tekst inhoudelijk te begrijpen, en vervolgens de doeltaal correct te gebruiken, wat 10
‐
onder meer een consistente toepassing van de tekstuele conventies van de doeltaal ver‐ onderstelt. De culturele competentie impliceert het onderkennen van de cultuurbepaalde eigenheid van teksten in de brontaal en het vermogen die eigenheid op equivalente wijze om te zet‐ ten in de doeltaal, met inachtneming van met name realia, regionale en diachrone diversi‐ teit.
Deze drie competenties kunnen het best worden getoetst, zoals hieronder betoogd wordt, door het laten vertalen van gevarieerde teksten van algemene aard (dat wil zeggen die niet uit een specifiek specialistisch domein afkomstig zijn). 3.2.2. Inhoud van de toets Vooropgesteld zijnde dat de toets toegang dient te verlenen tot inschrijving in het register, dus als 'algemeen vertaler' zonder bijzondere specialisaties, moet de inhoud van de toets ook van algemene aard zijn. Het is overigens in de vertaalpraktijk gebleken dat het vertalen van 'alge‐ mene' teksten de kernvaardigheid is om allerlei soorten min of meer gespecialiseerde teksten te kunnen (leren) vertalen. Met andere woorden: wie algemene teksten kan vertalen, kan ei‐ genlijk al heel veel. Of: wie algemene teksten kan vertalen bezit in potentie de vaardigheid om zich te specialiseren in een of meer bepaalde gebieden. En zonder deze algemene vertaalvaar‐ digheid is geen specialisatie mogelijk. De vertaaltoets bestaat voor alle talen en vertaalrichtingen uit twee te vertalen teksten. In‐ schrijving in het Rbtv wordt per vertaalrichting gedaan en niet meer automatisch voor beide richtingen zoals in het verleden bij beëdiging het geval was. De zwaarte is daarom per vertaal‐ richting gelijk. Er wordt een afzonderlijke toets afgelegd voor iedere vertaalrichting waarvoor inschrijving in het Rbtv gevraagd wordt. De teksten zijn van algemene, maatschappelijk informatieve, niet‐specialistische aard. De twee teksten verschillen van inhoud en karakter en zijn zoveel mogelijk van totaal verschillende aard, de ene meer beschouwend, de andere meer wervend, de ene meer theoretisch, de an‐ dere meer praktisch, enz. zodat kandidaten blijk moeten geven van hun vermogen om met verscheidene onderwerpen, materies, taalregisters, e.d. om te gaan. Op die manier kunnen de drie genoemde competenties optimaal worden beoordeeld. Vanwege het kunnen opereren op de markt is er gekozen voor een toets bestaande uit het vertalen van twee teksten van in totaal ca. 600 woorden, waarvoor kandidaten drie uur de tijd krijgen, wat neerkomt op 200 woorden per uur. Dit is het minimum wat een vertaler moet kunnen produceren (de gangbare norm voor beroepsvertalers is een gemiddelde van 1.500 à 2.000 woorden per dag). Met een dergelijke tweeledige vertaalopgave worden alle in de wet genoemde vereisten en vaardigheden getoetst: de taalvaardigheid in de bron‐ en doeltaal op grond van de linguïsti‐ 11
sche en tekstuele competentie, de kennis van beide culturen op grond van de culturele com‐ petentie, de vertaalvaardigheid op grond van de vertaalcompetentie. 3.2.3. Eisen waaraan de opgaven moeten voldoen De toets bestaat uit twee teksten. De opgaven worden zodanig gekozen dat zij verschillend van genre zijn, elk een andere dominante tekstfunctie moeten hebben en de kennisdomeinen ook anders zijn. Om zoveel mogelijk de praktijk te benaderen krijgt elke te vertalen tekst een korte inleiding waarin aangegeven staat wat de doelgroep en het gebruiksdoel van de vertaling zijn. Hierin staan aanwijzingen die de kandidaten in staat stellen om weloverwogen keuzen te ma‐ ken tussen bijvoorbeeld officieel taalgebruik en publieksvoorlichtingstaal, tussen hoogdravend schrijven en gebruik van alledaagse taal, enzovoort. Er worden zoveel mogelijk 'niet‐defecte' teksten gekozen. Dat wil zeggen dat de teksten een vertaler niet voor problemen mogen stellen die slechts op te lossen zijn door ruggespraak te houden met de auteur van de tekst of met een collega, door overleg te voeren met de op‐ drachtgever of door andere soortgelijke 'externe' interventies. De opgave functioneert als zelf‐ standige tekst met al zijn taalkundige, grammaticale en inhoudelijke deficiënties, kortom het moet een tekst zijn zoals die echt in de praktijk voorkomt. Met andere woorden: taalfouten, kromme zinnen, onlogische verbanden en dergelijke blijven staan, zolang deze geen onover‐ komelijke interpretatieproblemen opleveren. Het is juist de taak van de vertaler om een cohe‐ rente vertaling te vervaardigen onafhankelijk van de formele en inhoudelijke kwaliteit van de brontekst. Interpretatiemoeilijkheden daarentegen mogen best voorkomen, mits ze met nor‐ maal analytisch vermogen eenduidig zijn op te lossen. Wat absoluut vermeden moet worden, is dubbelzinnigheid, noodzaak om te gokken over de interpretatie, inhoudelijke onduidelijk‐ heid waar je zonder externe hulp niet uitkomt. Dit zijn situaties die uiteraard wel degelijk voor‐ komen in de vertaalpraktijk maar het zou onverantwoord zijn om kandidaten, die in de stress van een examensituatie verkeren, hiermee op te zadelen. De opgaven bevatten voldoende cultuurbepaalde elementen om de culturele competentie van de kandidaten op een valide wijze te kunnen toetsen. Van kandidaten wordt namelijk ver‐ wacht dat zij van verschillende aspecten van de wereld van beide taalgebieden (brontaal en doeltaal), inclusief met name landsgebonden realia, een uitgebreide kennis en inzicht hebben. Is er bijvoorbeeld sprake in een Nederlandse tekst van het NIPO of van een kraamverzorgster, dan moet de vertaler in staat zijn om die typisch Nederlandse begrippen in de doeltaal toe te lichten. Om de gelijkwaardigheid van de toetsen voor de verschillende talen zoveel mogelijk te waar‐ borgen wordt gezocht naar opgaven van gelijkwaardige moeilijkheidsgraad. Het is de taak van de voorzitters van de subcommissies om te zorgen dat de opgaven inderdaad gelijkwaardig zijn qua moeilijkheidsgraad en inhoud, ook over de talenparen heen; zij kunnen hiervoor bijvoor‐ beeld zinvol gebruik maken van proefvertalingen, opgaven die binnen de subcommissie getest zijn met gebruikmaking van praktiserende vertalers. 12
3.2.4. Eisen waaraan de vertalingen moeten voldoen De kandidaten moeten er blijk van geven dat ze in staat zijn een correcte, consistente en voor‐ al op de in de inleiding van de opgaven omschreven doelgroep(en) gerichte vertaling te produ‐ ceren. Dit is in lijn met de in de vertaalwereld internationaal heersende opvattingen dat verta‐ lingen gericht moeten zijn op de lezer/gebruiker; de lezer moet het gevoel hebben dat hij een tekst leest die oorspronkelijk in zijn taal is geschreven. De vertaling moet de boodschap van de brontekst overbrengen, zodat het gebruiksdoel van de tekst gelijk blijft. Op grond van de Wet BTV vindt inschrijving in het Register plaats per vertaalrichting in plaats van per vreemde taal. Wie beide richtingen beheerst moet dat per richting kunnen aantonen. Conform de op 22 november 1976 door de UNESCO afgekondigde 'Aanbeveling van Nairobi', die regels bevat om de wettelijke bescherming van vertalers te verwezenlijken en de kwaliteit van vertalingen beoogt te verbeteren, dienen 'vertalers, voor zover mogelijk, te vertalen in hun moedertaal dan wel in een taal die zij beheersen als was het hun moedertaal' (art. 14, sub d). Inmiddels is het zogenaamde moedertaalprincipe internationaal algemeen aanvaard, ook al wordt het in de praktijk niet altijd toegepast. Het ligt dan ook voor de hand dat, omwille van de door de Wet BTV beoogde kwaliteit, de taalvaardigheid in de Btv‐toetsen voor alle vertaalrich‐ tingen wordt beoordeeld op A‐taalniveau, wat neerkomt op niveau C1/C2 van het Europees referentiekader. Ervan uitgaande dat het vertaalproces er in wezen een is van interculturele communicatie staat bij de beoordeling van de vertalingen de communicatieve functionaliteit ervan, dat wil zeggen de bruikbaarheid en de doelmatigheid van de door de kandidaten geproduceerde teksten in de vertalerpraktijk, steeds centraal. De vertalingen worden beoordeeld als zelfstan‐ dige producten die zonder reserves bruikbaar moeten zijn. De vertalingen dienen aan de eis te voldoen dat de betekenisinhoud van de brontekst in de doeltaal juist, consistent en volledig is weergegeven. Dat houdt in dat de vertaling in principe met een laatste correctie voor publicatie geschikt gemaakt zou kunnen worden zonder dat het nodig is de brontekst te raadplegen. De vertaling mag geen storende grammaticale en lexicale fouten bevatten die het gebruik van de tekst in de weg staan, ze moet vlot leesbaar zijn en, wat stilistische keuzen betreft, optimaal toegesneden zijn op de beoogde lezers. Dit houdt in dat zowel tekstvorm als tekstinhoud zijn gekozen volgens de voor de betreffende teksttype in de doeltaal gangbare normen. In de beoordeling kan dit tot uiting komen door twee fasen te doorlopen: het vertaalproduct als autonome tekst en een contrastieve vergelijking. Een voorbeeld ter illustratie: de beoorde‐ ling van een vertaling in een vreemde taal van een Nederlandse tekst over integratie van al‐ lochtonen waarbij door de vertaler systematisch wordt gesproken van 'naturalisatie van bui‐ tenlanders' kan best in de eerste fase positief zijn indien de vertaling vlot, taalkundig correct en inhoudelijk consistent is. Bij de tweede, contrastieve vergelijking zal echter aan het licht komen dat de kandidaat de boodschap van de tekst niet begrepen heeft en een vertaling heeft geproduceerd die lijdt aan een ernstig gebrek aan equivalentie, waardoor het eindproduct zijn doel mist en dus onbruikbaar is. 13
3.2.5. Eisen waaraan de beoordelaars moeten voldoen Wie de vertaalvaardigheid van een kandidaat op een valide wijze wil kunnen beoordelen, moet in staat zijn te verifiëren of de drie bovengenoemde kerncompetenties voldoende beheerst worden. Dat veronderstelt dat de beoordelaars zelf ervaren vertalers zijn, dat zij native spea‐ kers zijn van de doeltaal en dat ze uiteraard een zeer grote (near native) passieve kennis heb‐ ben van de brontaal (zoals dat verondersteld moet worden van beroepsbeoefenaars van het vertaalambacht). Per vertaalrichting wordt er een commissie gevormd bestaande uit drie inhoudelijke beoorde‐ laars (native speakers doeltaal) en een 'externe' voorzitter, zijnde een van de drie beoordelaars van de commissie voor de omgekeerde vertaalrichting (native speaker brontaal). Op die ma‐ nier kunnen zes mensen twee commissies vormen voor vertaalrichting taal A naar taal B en vertaalrichting taal B naar taal A. Omwille van een zo groot mogelijke objectiviteit wordt de voorkeur gegeven aan drie inhoudelijke beoordelaars (native speakers doeltaal) en een voor‐ zitter. In de praktijk zal dit echter niet voor alle vertaalrichtingen makkelijk te verwezenlijken zijn vanwege de schaarste aan potentieel geschikte beoordelaars. In dat geval kan wellicht vol‐ staan worden met twee in plaats van drie inhoudelijk beoordelaars.
14
4. Organisatie Er komt een eindverantwoordelijke voor de inhoudelijke uitvoering van de toetsen. Dit wordt ondergebracht bij een organisatie die kennis van en ervaring met het afnemen van toetsen heeft. Deze organisatie stelt een verantwoordelijke toetscommissie in met als doel subcom‐ missies per taal of tolkrichting in te richten. De toetscommissie is verder verantwoordelijk voor de opzet, organisatie en eindresultaat van de toetsen, inclusief evaluatie van de subcommis‐ sies. De Wbtv vermeldt dat de toetsorganisatie een 'geaccrediteerde' organisatie zou moeten zijn. Dit zou erop kunnen duiden dat er aan gedacht wordt de toetsen bij een onderwijsaanbieder onder te brengen. Er zijn drie belangrijke motieven waarom dit niet wenselijk is: ‐ uit oogpunt van efficiency zal het hoogstwaarschijnlijk moeilijk te realiseren zijn. Het af‐ nemen van toetsen is weliswaar iets waar de onderwijsaanbieders ervaring mee hebben, maar de infrastructuur zal problematisch kunnen zijn. Het gaat bij deze toetsen – zeker in het eerste jaar – om een groot aantal toetsen, met een enorme diversiteit in talen, waar‐ door het soms veel zoekwerk zal kosten om geschikte beoordelaars te vinden. De opleidin‐ gen bieden slechts een of enkele talen aan, waardoor het nodige netwerk ontbreekt; ‐ belangrijker is echter dat de toetsen verder niets met een onderwijsorganisatie te maken hebben; het behalen van de toets is immers geen equivalent van een opleiding. Ook om die reden is het beter om de toetsen niet direct bij een opleider onder te brengen, zodat aan de kandidaat een duidelijk signaal gegeven wordt dat het volgen van een opleiding in feite onontbeerlijk is; ‐ tot slot bieden de opleidingen zelf modules en cursussen voor bijscholing aan. De onaf‐ hankelijkheid van de toetsen zou door belangenverstrengeling onder druk kunnen komen te staan. Het voert voor dit document te ver om gedetailleerd aan te geven hoe de toetsen fysiek geor‐ ganiseerd worden. De werkgroep geeft de volgende aanbevelingen die verder uitgewerkt moe‐ ten worden en die gebruikt kunnen worden bij het zoeken naar een geschikte, onafhankelijke partner voor de uitvoering van de toetsen. 4.1. Subcommissies Voor beide toetsen worden separate subcommissies die de toetsen afnemen ingesteld. Deze twee per vertaalrichting c.q. talencombinatie samen te stellen subcommissies zijn onder an‐ dere belast met het voorbereiden, selecteren van de toetsmaterialen, afnemen (waaronder procesbewaking) en beoordelen van de toetsen. Enkele aandachtspunten: ‐ functie‐eisen en ‐profielen; ‐ precieze taakomschrijving; ‐ financiële regeling; ‐ bepaling aantal toetsmomenten per jaar; ‐ peiling behoefte aan vertaalrichtingen respectievelijk talencombinaties (ook zonder Neder‐ lands) ‐ doorlichting bestanden opleidingen en beroepsorganisaties op geschikte beoordelaars 15
‐ doorlichting bestanden Kernteam op geschikte beoordelaars. 4.2. Opzet toetsen en training subbcommissieleden (beoordelaars) De beoordelaars worden geselecteerd door de toetscommissie. Enkele aandachtspunten: ‐ documenteren werkprocessen (opstellen protocollen en gedragscode); ‐ beschrijving concrete toetsopzet inclusief beoordelingssysteem; ‐ archivering, inrichting opgavenbank en interne verslaglegging ten behoeve van kwaliteits‐ controle; ‐ opzet instructie en trainingsprogramma voor de beoordelaars (en bijvoorbeeld jaarlijkse studiedag); ‐ er vinden enkele proeftoetsingen plaats voordat het systeem van start gaat. 4.3. Toetsafname Hierbij gaat het om de materiële omstandigheden: ‐ communicatie: informatie voor kandidaten ter voorbereiding op de toets, digitale nieuws‐ brief, website met FAQ's; ‐ afnamecondities (locatie en setting, afnameprocedure, materialen, video‐opname bij tolk‐ toetsen/computerinfrastructuur bij vertaaltoetsen, procesbewaking, draaiboek, beoorde‐ lingsprocedure, beoordelings‐/scoreformulieren, rapportage); ‐ de beoordelingsprocedure: informatie over de uitslag, inzagemogelijkheden, klachten‐ en bezwaarprocedures; ‐ kantoorruimte, (e‐mail)adres, telecomfaciliteiten, apparatuur; ‐ kandidatendatabase, archivering dossiers. 4.4. Beoordelingssysteem Enkele inhoudelijke aandachtspunten: ‐ er moet een coherent beoordelingssysteem opgezet worden; ‐ In elk geval gaat het om een integrale toets, dat wil zeggen dat een kandidaat alleen voor de toets slaagt wanneer alle onderdelen met een voldoende zijn beoordeeld; ‐ duidelijke aanwijzingen voor de door de beoordelaars te volgen procedure op grond van een consistent beoordelingssysteem. 4.5. Kwaliteitsbeleid De werkgroep stelt voor dat er eerst een pilot gehouden wordt met een aantal urgente talen (bijvoorbeeld drie), zodat daarmee ervaring opgedaan kan worden met betrekking tot het toetsmateriaal, de afname en afnamecondities, en voorbereiding van kandidaten en beoorde‐ laars. Het gaat dan om een relatief snel te houden pilot (bijvoorbeeld vroeg in het voorjaar van 2010), waarna een evaluatie volgt. 16
De werkgroep adviseert verder een permanente commissie kwaliteitsbeleid toetsen in te stel‐ len, die deze eerste evaluatie uitvoert en daarna met de voorzitter van de toetscommissie de voortgang bewaakt. Deze commissie opereert op afstand zoals bijvoorbeeld een raad van toe‐ zicht zou doen. De leden van de werkgroep zijn bereid om in eerste instantie invulling te geven aan deze commissie, vanuit hun expertise en vanuit hun belangstelling om dit project tot een goed einde te brengen. December 2009 ‐ ‐ ‐ ‐ ‐ ‐
Sjokean Oosterbaan, directeur ITV Hogeschool voor Tolken en Vertalen Utrecht (voorzitter werkgroep) Gerda Boven, opleidingscoördinator Vertaalacademie Maastricht, Hogeschool Zuyd Jean Buyse, bestuurslid Toelating & Kwaliteit van het Nederlands Genootschap van Tolken en Vertalers – NGTV Lineke Hofdijk, vertegenwoordiger ATVO, Algemeen directeur Congrestolken Mustapha Loukili, vicevoorzitter vereniging SIGV Gerechtstolken en Juridisch vertalers, en bestuurslid ATVO Willem Jan Gasille, adjunct‐directeur ITV Hogeschool, secretaris Platform Sector Tolken en Vertalen in Nederland (opsteller eindrapportage van deze werkgroep)
17
Geraadpleegde bronnen Beleidsstukken Aanbeveling van Nairobi, Unesco, 22 november 1976 Body of Knowledge & Skills sector HEO, Domein Communications, versie 23 juni 2008 Opgesteld door de HBO‐raad, Den Haag De wettelijke competenties en hun onderlinge relaties, 3 december 2008 Opgesteld door Roelof van Deemter in opdracht van Bureau btv Gedragscode voor tolken en vertalers in het kader van de Wbtv, 22 september 2009 Opgesteld door de Raad voor Rechtsbijstand Landelijk profiel van eindcompetenties vertalen hbo‐opleidingen Vertalen en Tolken Neder‐ land, 16‐10‐2009 Opgesteld door het Overleg Vertaalopleidingen Nederland Publicaties ANGELELLI, Claudia en Jacobson, Holly, Testing and Assessment of Translation and Interpreta‐ tion Studies, John Benjamins Publishing Company, Amsterdam , Philadelphia, 2009 DURIEUX, Christine, Apprendre à traduire, prérequis et tests, Uitg. La Maison du Dictionnaire, Parijs, 1995 Dr. Christine Plassard is docent Vertalen aan de ESIT (École Supérieure d’Interprètes et de Traducteurs) van de universiteit Paris 3. Haar onderzoeksactiviteiten richten zich op vertaalkunde en vertaalpedagogiek. GILE, Daniel, Basic concepts and models for interpreter and translator training, John Benjamins Publishing Company, Amsterdam , Philadelphia, 1995 KAHANE, Eduard, Thoughts on Quality of Interpretation, artikel in 'AIIC Communicate', mei 2000 LADMIRAL, Jean‐René, Traduire, théorèmes pour la traduction, Uitg. Petite Bibliothèque Payot, Parijs, 2002 (3e uitgave) Jean‐René Ladmiral is filosoof, taalkundige en vertaler. Hij doceert vertaalkunde aan de universiteit Paris X. LEDERER, Marianne, La traduction aujourd’hui, le modèle interprétatif, Uitg. Hachette, Parijs, 1994. Marianne Lederer is docente en later directeur van de ESIT (universiteit Paris III) ge‐ weest. MOUNIN Georges, Les problèmes théoriques de la traduction, Uitg. Gallimard, Parijs, 1963 18
Georges Mounin was hoogleraar semiologie aan de universiteit van Aix‐en‐Provence. Dit boek wordt gezien als één van de bouwstenen van de vertaalwetenschap. PLASSARD, Freddie, Lire pour traduire, Uitg. Presses Sorbonne Nouvelle, Parijs, 2007 Dr. Freddie Plassard is gepromoveerd in de Vertaalwetenschap; zij is vertaalster en do‐ ceert aan de Sorbonne nouvelle – Paris 3. VAN DE POEL, Chris, en SEGERS, Winnibert, Vertalingen objectief evalueren, Uitg. Acco, Leu‐ ven/ Voorburg, 2007 Chris Van de Poel is docent Vertalen aan de Lessius Hogeschool Antwerpen. Winnibert Segers is docent vertaalwetenschap aan de Lessius Hogeschool Antwerpen en aan de Universiteit van Angers (F).
19