MARC
CONSTANOT
Toerisme: de impact op mens en ruimte
N
iets heeft de kuststrook zo ingrijpend van uitzicht veranderd als het toerisme. Zowel het natuurlijk areaal als de plaatselijke bevolking werden er door aangegrepen en beïnvloed. Het toeristisch leven zelf onderging in de loop van de negentiende en twintigste eeuw veel wijzigingen en evolueerde van een eerder marginaal gebeuren tot een belangrijk onderdeel in het ontspanningspatroon. Het doel van dit artikel is de wijzigingen in het toeristisch patroon gekoppeld aan de evoluties in de omgeving (zowel bevolking als natuur) te schetsen. De eerste toeristische passen werden gezet door de Engelsen in de stad Oostende. Dat was geen toeval, want die plaats was bij hen al gekend als uitvalsbasis voor de toeristisch-culturele rondrit door Europa,' grand tour', geheten en later als tussenstop op de weg naar Waterloo. Zij kenden in eigen land reeds de traditie van het zeebaden en brachten ze mee naar het continent. In het begin importeerden zij zelfs de eerste badcabines; de vergunning verleend aan William Hesketh in 1784 om op het Oostendse strand een tentje te plaatsen om verfrissingen aan de badgasten aan te bieden, wordt algemeen beschouwd als de officiële start van de badplaats Oostende. Voor heel wat andere aspecten uit ons toerisme zijn we eveneens schatplichtig aan de Engelsen. We denken bv. aan de paardenrennen, maar ook het inzetten van ezeltjes op en rond het strand, oorspronkelijk een middel tot verplaatsen, later gewoon een attractie, is geïmporteerd uit Groot-Brittannië. Behalve in Oostende hebben de Engelsen zich ook geëngageerd in Blankenberge waar een Engelse groep onder leiding van ene William Smith het 'Grand hótel des Bains et des Families' realiseerde en waar ook het symbool bij uitstek van de Engelse invloed, namelijk de Pier werd gebouwd. Ook het idee van een elektrische kusttram kwam vanuit dat land: het was immers een Engels onderdaan, kolonel North, die in 1895 de eerste concessie ter 48 1 176
••I. IIA8T 8F
Aandeel uit 1893 voor de naamloze vennootschap die aan de basis lag van de pier in Blankenberge, het symbool bij uitstek van de schatplichtigheid van ons toerisme aan de Britten. Middelkerke, Kustmuseum
Een Engelse spotprent omstreeks de eeuwwisseling met een Engelsman die duide/ ijk op het slechte pad was geraakt bij de 'Lady of Ostend'. De Engelsen importeerden bij ons het verschijnsel toerisme en bleven er steevast gebruikers van. Middelkerke, Kustmuseum
zake kon bekomen. Dit idee van een vlot openbaar vervoermiddellangsheen de zee had duidelijk de verdere verspreiding van het idee toerisme op het oog. Door de Engelse inbreng werden dus de plaatsen Oostende en Blankenberge tot toeristisch leven gebracht en de ontwikkeling ging daar zo snel dat bepaalde toeristen het er te druk vonden, zodat er werd uitgeweken naar Heist. De stichting van deze badplaats is evenwel niet meer te danken aan de Engelsen maar het is een plaatselijk persoon, namelijk ene Baervoets die de eer voor zich opeiste. Wellicht heeft die zich gebaseerd op het Engelse voorbeeld in Oostende en in Blankenberge. De Engelsen hebben de eerste toeristische passen bij ons gezet, maar daarna lieten ze zich niet meer in met de organisatie en gedroegen zich gewoon als consument.
TOERISME: DE IMPACT OP MENS EN RUIMTE
Oostende, Blankenberge en Heist hadden in aanvang dat gemeen dat ze alle drie de visserij als hoofdactiviteit hadden. De toeristen kwamen dus terecht in een vreemde omgeving waar ze met nieuwsgierigheid naar keken. Het werd een moeizame kennismaking tussen de vissersbevolking met hun soms typische kledij, hun vreemde manieren, hun raar taaltje en hun eenvoudige levenswijze in een gesloten maatschappij. Uiteraard waren de meeste toeristen er zich van bewust dat de nabijheid van een vissershaven het grote voordeel had dat men dagverse vis en garnalen op het bord kreeg in de restaurants en vis eten was nu éénmaal een attractie van het verblijf aan zee. Men aanvaardde dan ook de aanwezigheid van die vissersbevolking. Men stopte aanvankelijk die vissers niet weg, maar men bekeek die groep als het ware zoals de kolonialen de inlanders bekeken; met een mengeling van goedbedoelde belangstelling gekoppeld aan een neerbuigende houding. Men liet zich wel fotograferen bij die vreemden en de vissers werden soms als onderdeel op de toeristische affiche geplaatst. Twee promotieaffiches voor Blankenberge, namelijk die uit 1896 van de hand van Henri Meunier en
I
een anonieme van 1900 bewijzen overduidelijk dat vissers aanvankelijk nog in de buurt werden getolereerd en zelfs als onderdeel van het toeristisch kader werden beschouwd. In 1910 werd in een promotiefolder van de Belgische spoorwegen met de titel 'Ostende et le Littoral Belge' nog over de vissers van Blankenberge als volgt geschreven: 'Les pêcheurs ont conservé leurs anciennes habitudes et leurs pittoresques costumes, sur eux, la mode n'a pas de prise; ils sont aujourd'hui tels qu' ils étaient il y a des siècles et plus d'un tauriste s'amuse à croquer leurs allures, physionomies et costumes' Ook Edgard Auguin zal in 1898 met tekst en tekening de visserspopulatie schetsen in het eerste deel van zijn vierdelig werk met de veelzeggende titel 'Les Plages Belges'. Dat was bedoeld voor de toeristen en van de vissers wordt eigenlijk vooral het vreemde en het buitensporige drankgebruik sterk in de verf gezet. Iets later zullen vooral de kustvisserij met de boten op het strand en de paardenvissers als vreemde en boeiende elementen worden beschouwd. Zo beeldde men met veel zwier een paardenvisser af op het aandeel uit 1893 dat uitgegeven werd om de N.V. te spijzen die de verdere ontwikkeling van Nieuwpoort-Bad zou stimuleren. Naar de Eerste Wereldoorlog toe werd de goede verstandhouding op het strand tussen beide gebruikers van de zee wel verstoord en werd de vissersmaatschappij meer en meer gemarginaliseerd. Het mooiste voorbeeld daarvan is Oostende waar er oorspronkelijk een vismijn in het centrum van de stad was die later werd verschoven naar de rand van de stad de zg. Vuurtorenwijk of St.-Antoniusparochie om plaats te ruimen voor toeristische bezigheden in de binnenstad. Het samengaan van toerisme en visserij kon niet meer, omdat de toeristische functie een hoge vlucht nam en doordat de vissersbevolking na de opstand in 1887 niet meer als betrouwbaar werd beschouwd. Eigenaardig genoeg richtten die mensen op de Vuurtorenwijk een kleine badplaats op met eigen badcabines. Dit was een bewijs dat men de gebruiken van de toeristen in de grote stad imiteerde en die voor zichzelf ter beschikking stelde maar tevens dat de plaatselijke bevolking zich niet mengde onder de rijke toeristen. Aanvankelijk deelde het toerisme de aandacht voor de zee met de vissersmaatschappij, want in de aanvangsjaren van het toerisme kwam men immers maar naar de kust voor de al of niet vermeende goede invloed van het zeewater op de gezondheid en het dagelijks baden in zee behoorde dan
ook tot het klassiek onderdeel van de dagindeling van de toerist. Dat baden verliep in de oudere badplaatsen volgens een vastgelegd ritueel: men nam plaats in een genummerde badkar met paardentractie en trok het badpak aan terwijl het paard met de badkar een klein eindje in zee stapte. Als het paard halt hield, nam de bader een verfrissende duik in het zilte nat, waarna men opnieuw in de eigen badkar stapte om naar het strand terug te keren. Tijdens dat laatste tochtje werden de eigen klederen opnieuw aangetrokken. Het was uitermate belangrijk om het nummer van de badkar te onthouden, omdat men anders zijn eigen klederen niet terug vond . Dit gebruik betekende de tewerkstelling van tal van mensen; de badvrouw die de badpakken waste, de veldwachter die toezicht hield, de bediende die ticketten verkocht, de redders op klompen die de veiligheid op het strand garandeerden en de paardenmenners die de badkar heen en terug voerden. Deze taken werden vooral uitgevoerd door oudere vissers of familie ervan. Deze omslachtige organisatie had tot doel om een zedig strand te garanderen, maar kon toch niet verhinderen dat hiermee heel wat gluurders werden aangetrokken die vooral interesse betoonden voor het vrouwelijk schoon. Het licht erotische aspect gaf ook aanleiding tot de uitgave van spotprenten waarvan die van de Franse karikaturist Cham wellicht tot de oudste behoren. We hebben hier een uitgesproken voorbeeld van invloed van de zuiderburen op-ons toerisme. Nadien werd ook door Belgen op dergelijke wijze de draak gestoken met de toeristen en de prenten van Daniels-Dubar behoorden tot de meest verkochte. Deelden toeristen en vissers de interesse voor de zee, toch bleven het elk op hun beurt gesloten gemeenschappen die weinig overnamen van elkaars gebruiken. Enkel het aspect zeewijding dat in oorsprong een gebeurtenis was waarmee behouden thuisvaart werd gevraagd voor de vissers, werd door de toeristische sector overgenomen en omgebogen tot de 'opener' van het toeristisch seizoen. Het ontluikende toerisme ontleende weinig plaatselijke gebruiken en dat betekende meteen dat het zijn invulling elders moest zoeken; dat gebeurde via tal van internationale invloeden waarvan de reeds geschetste Engelse uitgangspunt waren. Daarnaast werd de hotelsector lange tijd voornamelijk beheerst door de Fransen; de gebruiken, de taal en het bijhorende vakjargon werden vandaar geïmporteerd. Neem vooreerst het woord 'table d'höte'; lange tijd was het de gewoonte dat alle hotelgasten gezamenlijk aan één tafel en op een vast tijdstip de maaltijden gebruikten. Dit
woord en woorden zoals 'plongeur'(afwasser), 'sommelier' (wijnkelner) ... wijzen duidelijk op een Franse oorsprong. Ook de tewerkstelling in de grote hotels was een internationale aangelegenheid; -men stelde hotelbrigades samen die afwisselend werkten in binnenlandse en buitenlandse hotels dit naargelang het toeristische seizoen. Enkel de lagere functies zoals de afwassers en de poetsvrouwen waren voorbehouden aan plaatselijke mensen. Tussen ons land en Noord-Frankrijk
Het begin van het toerisme in Bredene omstreeks 1910. Er waren reeds heel wat elementen aanwezig die een succesvolle toeristische toekomst aankondigden. Er was aansluiting op de kusttram, er was een eerste hotel, er waren diverse vakantiewoningen en reeds toeristen . Het ontbreken van een wandelpromenade langsheen de zee zal evenwel de ontwikkeling van het mondaine toerisme afremmen wat dan ruimte liet voor de opkomst van het kampeertoerisme en het sociaal toerisme. Brugge, Provinciale Bibliotheek en Cultuurarchief
bestonden er in de Belle Epoque uitgesproken toeristische verbanden. Er was vooreerst een duidelijke uitwisseling van de toeristische souvenirs; zo had men in Frankrijk in de streek van L'Isle-Adam een productie van vissersbeeldjes bedoeld als kustsouvenir. Deze beeldjes werden ook aan onze kust verspreid, soms waren zelfs de namen van onze badplaatsen erop geschilderd. Anderzijds werd er ook strandspeelgoed, dat hier gemaakt werd, aldaar verspreid. Het is een vaststelling dat heel wat Noord-Franse toeristen hun vakantie aan onze kust doorbrachten. Zo telde men in Middelkerke op de belastingsrol der gemeentebelasting op de bebouwde en onbebouwde eigendommen voor het dienstjaar 1898 maar liefst 28 belastingplichtigen op 310 die in het Noorden van Frankrijk gedomicilieerd waren, dus bijna 1 eigenaar op 10. Ook in andere badplaatsen zoals De Panne, Oostende, Blankenberge, Wenduine en Westende valt dat aandeel duidelijk op. Het is dan ook logisch dat bepaalde NoordFranse ondernemers zich hier voor de toeristische uitbouw hebben ingezet. Het voorbeeld van de Franse aannemer Bonzei in De Panne en tal van Franse winkeliers in
T OERISME: DE IMPACT OP MENS EN RUIMTE
177
I 49
Westende-Bad zijn daarvan de sprekendste bewijzen. Duitse invloeden konden evenmin ontbreken, omdat dat land een belangrijk aandeel had in de toeristische bevolking en heel wat van hun landgenoten engageerden zich ten volle in de toeristische sector als hotelier, als winkelier en dies meer. Vooral Blankenberge kreeg na het vertrek van de Engelsen een groot aandeel van Duitse toeristen over de vloer, zodat Duits daar bijna tot officiële toeristische voertaal werd gepromoveerd. De Duitsers waren daar ook heel bedrijvig, zelfs tot en met de gezondheidssector want men kreeg er Duitse apotheken. Dat Blankenberge stilaan uitgroeide tot de geliefdste badplaats voor die groep toeristen, wordt het best bewezen door de uitgave tussen 1895 en 1900 aldaar van de seizoenskrant 'Die Nordsee' met als ondertitel ' 'Deutsche Fremden- und Bade-Zeitung für die Belgische Küste'. Zelfs vanuit Italië onderging ons toerisme bepaalde invloeden; zo moet de oorsprong van het roomijs wellicht in dat land te situeren zijn. Bepaalde Italianen zochten ook een tewerkstelling in ons land. Bij de hotelbrigades waren er heel wat van Italiaanse nationaliteit en daarnaast kenden we rondtrekkende orgelspelers meestal aangeduid met de naam 'Carolientje'. Ook eerder exotische invloeden lieten zich gelden, zo is het vuurwerk van Oosterse oorsprong, net zoals de bloemenstoet, de zg. corso fleuri. Ook het verschijnsel van de vliegers, ook soms zelfs draken genoemd, werd vanuit het Oosten geïmporteerd. Na het vertrek van de Engelsen als organisator van het toeristisch gebeuren werd dit vacuüm voornamelijk opgevuld door Brusselaars die op hun beurt tal van eigen elementen meebrachten om de ontspanningskalender te stofferen. Heel wat winkels volgden vanuit de hoofdstad als het ware hun klanten naar zee en openden er zomerfilialen. Het was bijgevolg een bont gezelschap dat aan de Vlaamse kust verbleef en de toeristen stelden er in hoge mate prijs op om te weten wie er allemaal in hun buurt verbleef. Men verbleef immers voor lange tijd aan zee binnen dezelfde badplaats en men nam de tijd om een druk sociaalleven op te bouwen met mensen van dezelfde status. Het begon reeds in de hotels, men gebruikte immers gezamenlijk de maaltijden, dit onder het alziend oog van de hotelbaas. Doordat men lang in dezelfde logiesinrichting verbleef, had men dus volop de gelegenheid om sociale contacten te leggen en te verdiepen. Daarbij bleef het evenwel niet. Ook buiten de muren van het hotel werd kennis gemaakt met de andere toeristen. De zee-
so I
178
dijken in de respectievelijke badplaatsen waren de ontmoetingsplaats bij uitstek: men wandelde om gezien te worden en om te zien. Het was evenwel niet doenbaar om alle collega's-toeristen op deze wijze te volgen en daarom werd gestart met de publicatie van zg. 'Liste des Etrangers' waarvan de Oostendse versie die gestart is omstreeks 1851, wellicht de oudste is en die in 1853 nagevolgd werd door een Blankenbergse tegenhanger. In dergelijke lijst werden alle toeristen vermeld samen met de logiesinrichting waar ze verbleven. Zo wist men duidelijk in welk gezelschap men verkeerde, werd de samenhorigheid versterkt en werd er een uitgesproken onderscheid gemaakt met de plaatselijke bevolking. Deze lijsten groeiden stilaan tot echte seizoenskrantjes waarbij eveneens het ontspanningsaanbod werd vermeld en ze werden zo als het ware een soort clubblad voor de happy few. Het was in de belle époque een duidelijk internationaal gezelschap dat jaarlijks rendez-vous gaf in de Belgische badplaatsen. Zo had je in Oostende in 1862 toeristen uit o.m. Minsk, St.- Petersburg, Rome en Turijn, Hongarije, Dublin, Kopenhagen ... Men kan zich de vraag stellen welke zakenafspraken en politieke akkoorden er niet in de marge werden afgesloten. Het internationaal gezelschap reisde naar deze Belgische badplaatsen met de trein. De spoorwegen hebben een belangrijke rol gespeeld in de verspreiding van het fenomeen toerisme en dat eigenlijk op dubbel vlak. Vooreerst door het vervoer van de toerist en hun bagage, maar daarnaast behoorden die spoorwegmaatschappijen zowel in ons land als in Groot-Brittannië en in Frankrijk tot de eersten om affiches en brochures ter promotie van het toerisme uit te geven. Was de trein aanvankelijk voorbehouden aan de rijken, later wordt dat het vervoermiddel bij uitstek voor de minder gefortuneerde toeristen. Met de 'train des plaisirs' en met de radiotreinen zullen ook de minder kapitaalkrachtigen zich een reis naar zee kunnen veroorloven. Beïnvloedde het toerisme in aanvang het leven in de bestaande plaatsen Oostende, Blankenberge en Heist, het bleef daarbij niet. Ondanks alle veranderingen bleef men niet tevreden in de gevestigde toeristische oorden in de oudere steden. Men wou zuivere toeristische oorden creëren los van alle mogelijke bebouwing om die compromisloos te kunnen uitbouwen tot echte vakantiedorpen. Het verschijnsel zal zich stilaan verspreiden over de kuststrook en op enkele uitzonderingen na bijna elke open ruimte tussen de bestaande dorpen inpalmen. Het
TOER I SME: DE IMPACT OP MENS EN RUIMTE
was voor de ondernemers een duidelijke uitdaging om vakantieoorden te concipiëren waarin de toerist alles aangeboden werd en met een duidelijke afkeer ten opzichte van de nabijgelegen volkse woonkern. Zoals men in de oudere badplaatsen wat neerkeek op de vissers, onthield men zich nu van contactname met de kleine boertjes uit de kuststreek. Zelfs voor de eredienst wou men niet naar de dorpskern gaan, maar men bouwde binnen de badplaats een typische zomerkerk en liet die
Attest van een I uchtdoop van op het strand. Hiermee werden de toeristen vertrouwd gemaakt met een nieuw vervoermiddel. Aalst, verz. Van Onsem
bedienen door vreemde priesters met vakantie of door kloosterorden. De badplaatsen Westende, Duinbergen en De Haan zijn de duidelijkste voorbeelden van een dergelijke uitbouw. Er werd in die nieuwe toeristische plaatsen ook een comfortniveau bereikt dat heel wat hoger was dan dat van de nabije gemeenten wat het contrast nog versterkte. Ook de plaatselijke gemeentebesturen werden zoveel mogelijk buitenspel gezet, want de verdere uitbouw van de badplaatsen gebeurde meestal door speciaal daartoe opgerichte naamloze vennootschappen en die duldden weinig plaatselijke inbreng. Grote uitzondering op dat vlak was Wenduine waar zich geen N .V. engageerde, zodat het gemeentebestuur noodgedwongen zelf diende in te staan voor de toeristische uitbouw, zij het wel met behoorlijke staatssteun. Mevrouw Terlinck, telg van een Veurnse brouwersfamilie die zowel in De Panne als in Koksijde hotelletjes opende, was daarnaast een zeldzaam bewijs van plaatselijke ondernemers die naar internationaal voorbeeld een initiatief in de
toeristische sector namen. Maar doorgaans bekeek de plaatselijke bevolking overal meewarig de nieuw toegekomen toeristen die bouwden op plaatsen volop in de wind en in duinengrond alwaar men zelfs geen 'patatten' kon telen en bleven verder gewoon aan de zijlijn toekijken! Het aanéénrijgen van de kuststrook tot een gordel van badplaatsen werd gestimuleerd door diverse factoren. Vooreerst had men de koninklijke belangstelling voor de kust; koning Leopold II verbleef immers vaak in Oostende en stimuleerde van daaruit bewust de toeristische ontplooiing van de kust. Daarnaast had je, en dat uit eerder onvermoede hoek, de kunstenaars die massaal belangstelling opbrachten voor de kuststreek. Dat was ondermeer het geval in Knokke en in Oostduinkerke. De kunstenaars hadden vooral veel belangstelling voor het natuurschoon en zochten ongerepte stukjes op. Door hun aanwezigheid en door hun werk maakten ze er de anderen echter op attent dat het er aangenaam verblijven was en in hun kielzog begon, eigenlijk ongewild, de toeristische ontplooiing. Die toeristische uitbouw kwam het natuurlijk uitzicht niet ten goede
1
Treffend bewijs van de belangstelling van kunstenaars voor de kust is de affiche van Flori Van Acker uit 1897 waar een schilderende dame het belangrijkste onderdeel uitmaakt. Typisch bij deze affiche is ook dat de paardenvisser op de achtergrond het onderwerp van het schilderij (in wording) zal worden . De bereikbaarheid van de badplaatsen werd gestimuleerd door de verhoogde mobiliteit waarvan de elektrische kusttram, in aansluiting m et de trein, de belangrijkste factor werd . Na de eeu wwiseling deed ook qe auto stilaan zijn intrede, aanvankelijk eerder als curiosum en speelgoed voor de rijken met de jaarlijkse autowedstrijden in Oostende en elders als duidelijke uitingen d aarvan, maar later ook om er effectief verplaatsingen en ontdekkingen langsheen de kust mee te doen. Deze Koninklijke Baan, (what's in a name?) m et het parallellopend kusttramspoornet vormde de belangrijkste verbindingsweg langsheen de kust en moest zo de toeristische ontplooiing mogelijk te maken. De voltooiing van deze dubbele toeristische slagader zal evenwel pas gebeuren na de Eerste Wereldoorlog. Niet iedereen was echter opgetogen met een dergelijke evolutie die het natuurschoon aantastte en figuren zoals de Brusselse hoogleraar Jean Massart en de Antwerpse folklorist Amand d e Lattin ageerden respectievelijk in het Frans en in het N ederlands voor een beter respect voor de duinen. Ondanks het feit dat het vooraanstaande personen waren, bleven het
evenwel achterhoedegevechten; het was als het ware roepen in de woestijn, want omwille van het toeristisch economisch belang werden heel wat duinen afgegraven en volgebouwd met een rijke verscheidenheid aan toeristische gebouwen. Na 1900 voldeed de zee op zich minder en minder als lokmiddel en om tegemoet te komen aan de nieuwe eisen van de toeristen werden er dan ook tal van bijkomende mondaine ontspanningsmogelijkheden uitgebouwd. Het meest tot de verbeelding sprekend waren de kustcasino's met de speelzalen en de renbaan van Oostende waar er eveneens kon worden gegokt. Sport nam aanvankelijk ook een belangrijk deel van de ontspanningstijd in beslag. Het aanleggen van velodrooms in Oostende en Blankenberge, golfterreinen in De Haan en in Lombardsijde en vrijwel overal tennispleinen kaderden hierin. Op de stranden van Middelkerke en van De Panne verschenen door toedoen van de familie Dumont de eerste zeilwagens waarmee de zelden aflatende zeewind tot een toeristische attractie werd omgebogen. Iedere badplaats stelde daarenboven ieder jaar een gevarieerde ontspanningskalender samen om het de toeristen zo goed mogelijk naar hun zin te maken. Bijgevolg mag men stellen dat de zee als attractiepool stilaan vervangen werd door mondaine ontspanning en dat de originele reden van gezondheid meer en meer enkel als alibi overbleef. Alles in de badplaats werd in het teken geplaatst van het vrolijke, het feestelijke en daarom werden de klassieke toeristische villa' s zo gebouwd dat ze zowel de status van de eigenaar als het speelse uitstraalden. De mooie taferelen in faience op het klassieke inspringend terras waren daarvan de duidelijkste uitingen. Bij de vormgeving werden aanvankelijk ook weinig elementen uit de plaatselijke architectuur genomen; dure en streekvreemde materialen zoals arduin, leien en ingevoerde niet streekeigen bakstenen dienden meteen ook om het onderscheid m et de plaatselijke bewoning te onderstrepen. Dat was zeker niet naar de zin van de strijders voor de duinen; die vonden de originele bebouwing veel beter, zoals de Lattin opmerkte:
'Beschouw eene hoeve of een visschershuisje, 't is gelijk in welke streek of omgeving. Nooit schenden ze het landschap.' De vakantiewoningen vielen ook duidelijk op, omdat ze groot waren en dat kwam, omdat m en er een grote huishouding op na hield. De dienstboden, die ieder zichzelf respecterend huisgezin dat op vakantie was m et zich meebracht, werden in de kelder- en op de zolderverdieping weggestopt. De kelderverdieping was daarbij
dikwijls maar te bereiken via een bijkomende ingang om zo weinig mogelijk het leuke zorgeloze leventje te storen. Dat er heel wat dienstboden waren, werd bewezen in Middelkerke in 1905 toen die groep een enquête stuurde naar het gemeentebestuur om bepaalde faciliteiten, zoals een vroeger uur, voor het nemen van een zeebad af te dwingen. De achterliggende reden was evenwel dat de werkgevers van deze dienstboden het niet apprecieerden dat dergelijke mensen zich zouden
De Koninklijke Baan en de kusttramlijn vormden samen de toeristische slagader bij uitstek en doorbraken het traditionele patroon van lang in dezelfde plaats verblijvende toeristen. Hier wordt het beton gegoten voor de autoweg wat eventjes hinderlijk was voor de kusttram. Middelkerke, verz. Ronny Van Troostenberghe
baden in zee op een ogenblik dat zij daar ook waren . Men streefde opnieuw een duidelijke scheiding na tussen de standen, zelfs op het strand. Tevens wordt hiermee opnieuw bewezen dat de lagere sociale klassen reeds bepaalde gebruiken navolgden, maar dat ze hun vrijetijdsactiviteiten niet op hetzelfde moment mochten plannen als de rijke toeristen . Dat die laatste groep zich duidelijk distantieerde van de minder gegoeden, werd ook duidelijk bewezen, d oordat men de kinderhomes niet toeliet in de eigenlijke badplaats; ze werden gebouwd aan de buitenrand. Het waren twee redenen die hiertoe aan de basis lagen: vooreerst was men niet gelukkig met die groepen kinderen die op het strand zouden spelen en daarnaast was m en ook bang dat de ziekten bij die lagere klassen aanwezig waren, zouden kunnen overslaan. Vandaar dat de gegoeden w el betaalden voor de zieke kinderen om die een verblijf aan zee aan te bieden, m aar dat ze d ie niet in hun buurt wilden zien vertoeven. Het leuke toeristische leven, voor sommigen althans, zal in 1914 abrupt worden afgebroken. Verstoorde de Eerste wereldoorlog het toeristische feest, het was dezelfde oorlog die zal zorgen dat het toerisme op-
TO ERISM E: D E IMPACT OP M E N S E N RU I MTE
179
I51
nieuw opstartte. Het waren in eerste instantie vooral de Engelsen die met een mengeling van trots en verdriet de slagvelden en de oorlogskerkhoven kwamen bezoeken. Hun uitvalsbasis hiervoor was respectievelijk Oostende of Brugge en door die massale terugkeer van de Engelsen werden langs de reiswegen de eerste toeristische initiatieven genomen. Zo kreeg men her en der van die voorlopige horecauitbatingen, in der haast samengestelde barakken waar drank en spijs aan de fronttoeristen werden
Een kampeerterrein in Middelkerke omstreeks 1960; duidelijk een ongedwongen en zorgeloze sfeer. Oostende, verz. Marc Constandt
verschaft. Deze initiatieven werden door de plaatselijke bevolking genomen die hiermee resoluut koos voor een actievere en meer winstgevende rol in het toeristisch gebeuren. De Engelsen lagen wel aan de basis van een belangrijk nieuw gegeven bij de aanvang van het Interbellum; namelijk de introductie van de commerciële strandspelen voor kinderen. De kwaliteitskrant Daily Mail organiseerde in Oostende de eerste editie voor kinderen van de fronttoeristen. De spelletjes op zich bestonden reeds, maar de reclamejongens hadden ontdekt dat als ze die op een gestructeerde wijze aanboden ze meteen aan consumentenbeïnvloeding konden doen. Het Interbellum betekende een duidelijke doorbraak van de commerciële werking van tal van grote firma's aan zee die op die wijze hun klanten volgden tot aan zee. De blijvende herinnering aan de oorlog had tot gevolg dat er her en der musea werden opgericht, zoals in Knokke, Zeebrugge en Middelkerke. Het fronttoerisme waarbij op georganiseerde basis de frontlijn werd bezocht stimuleerde het autocartoerisme. Gestart met de primitiefste middelen, werden stilaan autobussen gebouwd die die naam waardig waren. De Duitsers, de grote verliezers van de oorlog, waren jarenlang niet meer welkom aan de Belgische kust. Zo werd die groep in 1926 nog steeds geweigerd op het strand van Middelkerke bij de organisatie van strandspelen. Het protest van het plaatselijk gemeentebestuur haalde niets 52 1
180
uit. Het aldus ontberen van een belangrijke groep toeristen was een bijkomende hinderpaal om het toeristisch leven op kruissnelheid te krijgen. De Fransen die voorheen reeds een belangrijk aandeel in de uitbating van de horeca voor hun rekening namen, versterkten hun positie en domineerden nog meer dan ooit deze sector. Mooiste voorbeeld in dat verband is de figuur van Jean Demoulière. Zijn vader was voor de Eerste Wereldoorlog begonnen met een klein hotelletje in Oostende en hij breidde dat uit met een uitbating in Westende en één in De Panne. De evolutie die zich voor de oorlog had aangediend, waarbij het passief verblijven aan zee stilaan werd ingeruild voor een actievere houding, zette zich door en het strandgebeuren werd helemaal gemoderniseerd. Zo werd in Westende-Bad resoluut gekozen voor de uitbouw van een sportief imago en de 'Culture Physique' of het sporten op het strand was daarvan een belangrijk onderdeel. Dat gebruik werd eveneens overgenomen uit Frankrijk waar dat toen reeds geruime tijd bestond. Deze nieuwigheid die weldra zowel voor kinderen als volwassenen werd georganiseerd, kreeg spoedig navolging in tal van badplaatsen langsheen de kust. Westende gedroeg zich in het Interbellum duidelijk als koploper in de vernieuwing van het toeristisch gebeuren; zo werd aldaar het zonnebaden geïntroduceerd waarmee gebroken werd met de aloude traditie van een witte huid als symbool van de luxe en een getaande huid als uiting van een actieve buitenwerker. Was het parasolletje het toeristisch symbool bij uitstek van het belle époque-toerisme, nu werd dat resoluut vervangen door zonnebrandolie als nieuw statussymbool. Het zonnebaden werd overgenomen uit Duitsland waarmee nog eens werd bewezen dat toerisme een cocktail van internationale invloeden was. Een lossere houding op het strand betekende ook het verdwijnen van het hoger geschetste systeem van rollende bad wagens. Die werden ondermeer in Oostende en Knokke vervangen door vaste badinstalla ties. De tussenoorlogse periode betekende ook een ware triomftocht voor de mobiliteit. Eén van de nieuwigheden op dat vlak waren de kustrijwielen. Dat waren aanvankelijk gewoon twee fietsen die aan elkaar werden gezet, maar na een tijd werden echte kustrijwielen gemaakt die waarschijnlijk een Belgische uitvinding zijn waarvoor in eerste instantie de firma Handria verantwoordelijk was. Kustrijwielen werden in de eerste jaren van het bestaan ervan echt gebruikt om verplaatsin-
TOERISME: DE IMPACT OP MENS EN RUIMTE
gen tussen de badplaatsen te realiseren. Na enige tijd kon dit niet meer, omdat de auto ten volle doorbrak als toeristisch vervoermiddel bij uitstek en dat had grote gevolgen aan zee. Vooreerst waren er problemen in de badplaatsen zelf, want die waren helemaal niet voorzien op die komst. De enge straten die daarbij nog meestal in een golvende lijn werden aangelegd, waren helemaal niet berekend op dat toenemende verkeer. Ook de zeedijk, die met haar rechte lijn een gedroomde autoweg was, groeide uit tot een probleemgebied want er rezen conflicten tussen de voetgangers en de auto's die veel te snel reden. Vooral voor het leven van de spelende - en daardoor dikwijls roekeloze - kinderen werd gevreesd. De auto vroeg en kreeg onderdak bij de vakantiewoning en ook voor de architecten was het niet evident om een dergelijke bergruimte te integreren in de voorlopig nog speelse en traditionele architectuur. Meestal opteerde men voor de bouw van een vrijstaande garage aan de achterzijde van de vakantiewoning en als het even kon, was die gelegen aan een aanpalende straat. Bij die garages werd dikwijls een appartement voor de chauffeur voorzien. Het nadeel van een dergelijke oplossing was dat bepaalde straten op die wijze het verzorgde uitzicht verloren en als het ware uitgroeiden tot een troosteloze huizenrij. Benzinepompen, reclame voor benzinemerken en verkoopgarages waren de volgende aanslag op het tot voorheen sereen straatbeeld. Betekende de auto vooreerst een duidelijke wijziging op het vlak van het uitzicht van de badplaats, het bracht ook een duidelijke mentaliteitswijziging van het toeristisch gedrag met zich mee. Vooral na de voltooiing van de Koninklijke Baan werd het mogelijk om zich vlot te verplaatsen tussen de badplaatsen. Voorheen bleef men lange tijd in dezelfde plaats en bouwde er een druk sociaalleven op. Na de doorbraak van de auto, die kort nadien werd gevolgd door de autobus (die zijn succes voor een groot deel te danken had aan het fronttoerisme) werd gekozen voor kortere en eerder anonieme verblijven. Het systeem van de seizoenskrantjes met de lijst van de nieuw aangekomen toeristen kwam dan ook stilaan te vervallen. In het Interbellum waren het aanvankelijk opnieuw voornamelijk de rijken die zich vakantie konden permitteren en weer kreeg men het verschijnsel dat gewone dorpsbewoners een eigen strand maakten waar ze rustig de gebruiken vanuit de 'grote plage' konden toepassen. Het mooiste voorbeeld is het St.-Lameinsstrand bij Westende-Bad waar de gewone toerist welkom was en dit in tegenstelling
tot de badplaats Westende. Om de vergelijking helemaal vol te maken kwam aldaar Het Nieuwsblad Nederlandstalige fortenbouwwedstrijden organiseren dit in tegenstelling tot de Franstalige van ondermeer Le Soir in de badplaats zelf. Grote hotels kreeg men niet in Westende-Dorp, maar dat tekort werd verholpen door het verhuren van kamers aan de toeristen door de dorpelingen. Die waren zelfs zo enthousiast dat ze een alternatieve vereniging ter bevordering van hun eigen
Baadsters aan de Vlaamse kust omstreeks 1920
Brugge, privéverzameling
belangen onder de naam Westende-Vooruit oprichtten, dit in navolging van het Franstalige ondernemingssyndicaat dat in Westende-Bad de dienst uitmaakte. De navolging was hiermee volledig. Met de wet van juli 1936 waarmee aan iedereen een week betaalde vakantie werd aangeboden, werd evenwel de evolutie bekrachtigd dat ook de gewone man zich een verblijfje aan zee kon veroorloven. Het werd een duidelijke sociale verworvenheid zonder afhankelijk te zijn van de goodwill van de werkgever. De dienstboden kwamen nu als het ware uit de kelders en eisten hun toeristische rechten op. De komst van de nieuwe toeristen en de gewijzigde gebruiken van de mondaine toeristen hadden duidelijk hun weerslag op de grote Palace hotels die geconcipieerd waren voor rijke klanten met een langdurig verblijf. Meer en meer kwamen die uitbatingen dan ook in de problemen, omdat ze zich niet vlot konden aanpassen. Het Interbellum is ook de periode van de beginnende taalstrijd aan zee. De toeristen gebruikten meestal het Frans als voertaal en doordat heel wat badplaatsen als het ware door de toeristen zelf gerund werden, werd het als een evidentie beschouwd om alle communicatie in die badplaats in die taal te laten verlopen. Franstalige straatnaamborden, dito omzendbrieven van de maatschappijen voor nutsvoorzieningen, tot en met Franstalige missen werden als vanzelfsprekend beschouwd. Onder druk van groepen rond Grammens, de komst van nieuwe toeristen
en door de steun van de West-Vlaamse gouverneur Henri Baels werd stilaan het Nederlands de normale toeristische voertaal. Het doorbreken van een veralgemeend toerisme met de daaraan gekoppelde vernederlandsing had ook een soort vlucht van de elitaire toeristen naar Het Zoute tot gevolg. Die plaats werd een bastion van het elitaire en Franstalig toerisme. De andere, voorheen ook elitair georienteerde badplaatsen, kwamen hierdoor wel enigszins in de problemen, omdat ze zich niet meteen konden aanpassen aan de wensen van de nieuwe generatie toeristen. Grote uitzondering op dat vlak was Bredene. Die plaats had zich door het ontbreken van een zeedijk nooit echt kunnen profileren als een mondaine badplaats. Nu werd die gemeente wel de bakermat van het kampeertoerisme. Deze vorm van logies was reeds voor de Eerste Wereldoorlog bescheiden gestart maar in het Interbellum werd dit een duidelijk democratisch logiesalternatief. De campings betekenden meestal het toeristisch engagement van de plaatselijke bevolking die hierdoor ook een toeristisch graantje wou meepikken en daartoe weiden en akkers een nieuwe lucratieve bestemming gaf. In deze periode zal de plaatselijke bevolking zich meer en meer zelf engageren in de toeristische nijverheid en zich niet meer tevreden stellen met op de zijlijn toe te kijken. Bredene kreeg in het Interbellum tal van schoolkolonies ondermeer het 'Werk der Gezonde lucht van de Stad Gent' en inrichtingen voor Sociaal Toerisme zoals 'Rustoord Ons Volk' en dat, samen met het aanbod van goedkope pensionnetjes en hotels, zorgde ervoor dat die badplaats zich duidelijk profileerde als het vakantieoord bij uitstek voor de gewone man Ook in de nog rustige zone van Koksijde-Oostduinkerke kwamen er zich tal van inrichtingen voor sociaal toerisme vestigen. Zoals men in de belle époque de auto als nieuwigheid en als speeltje verwelkomde, was het nu de beurt aan het vliegtuig, dit na een succesvolle 'stage' tijdens Wereldoorlog I. Aan de kust werden er in Oostende en in Knokke zelfs heuse luchthavens voor aangelegd. Daarnaast werden er op diverse stranden luchtdopen aangeboden die men soms met de naam 'vols de vulgarisation' bedacht en waarna de deelnemers een echt attest aangeboden kregen. Er werd hiermee duidelijk ingespeeld op de overdreven zucht naar steeds maar nieuwe vormen van ontspanning voor de toeristen. Het Interbellum valt duidelijk te beschouwen als een overgangsperiode; na een aanvankelijk herstel van de vooroorlogse
toeristische tradities werd in de tweede helft gekozen voor modernisering. Het mooiste symbool daarvan is dat aanvankelijk nog villa's in de klassieke vooroorlogse stijl zelfs met dienstbodenverblijven werden opgetrokken, maar dat in de tweede helft gebouwen in een nieuwe stijl tot en met voorlopers van onze appartementsgebouwen hun intrede deden. Grappig is ook dat het toerisme dat het landelijke element aan zee had verdrongen, plots elementen uit die Vlaamse bouwkunst integreerde in
De badplaatsen maakten er steeds een erezaak van om de veiligheid van de baders te garanderen. Op het strand van De Panne was het niet anders en de redders sleepten vol overgave bij de aanvang van het toeristisch seizoen de reddingsboot op zijn plaats. Gent,AMSAB
de villabouw met typerende voorbeelden ervan in Westende en in Knokke-Zoute. De Tweede Wereldoorlog betekende opnieuw een abrupt einde aan het toeristische feest en de gewone toerist werd nogmaals vervangen door ongewenste militairen. Omwille van het militaire karakter van de kustzone werd de gewone man de toegang tot de stranden ontzegd. Na het ontberen van het toerisme als onderdeel van het ontspanningspatroon gedurende een viertal jaren was het begrijpelijk dat de toeristen stonden te popelen om terug te keren naar de Belgische kust. In tegenstelling tot de reactie na de Eerste Wereldoorlog toen de oorlogsherinneringen werden gekoesterd, werd nu zo vlug mogelijk de spons geveegd over het oorlogsverleden. De resten van de Atlantikwal, de mijnenvelden, de prikkeldraadversperringen, de wrakken van de oorlogsvoertuigen en de puinen werden in snel tempo opgeruimd. Het enige wat nog jarenlang op de kusten aan de oorlog zal herinneren zijn de amfibieboten die na de landing op Normandië massaal te koop werden aangeboden. De plaatselijke ondernemers hadden hiervoor een passende nieuwe bestemming; namelijk het ondernemen van kleine tochtjes op zee met toeristen. Dergelijke boten hadden immers geen haven nodig en kon-
TOERISME: DE IMPACT OP MENS EN RUIMTE
181
1
s3
den bijgevolg vrij sde~el ingezet worden. Voor al de overige oorlogsherinneringen kon de opruiming niet snel genoeg gebeuren. Tal van klassieke toeristische gebouwen zoals hotels en villa's werden onder het mom van ' het niet meer herstelbaar te zijn' gesloopt en vervangen door zielloze hoogbouw. Ironisch genoeg werd dikwijls de naam van de gesloopte constructie herbruikt voor het flatgebouw. Vooral na de jaren zestig stond er helemaal geen rem meer op de ongebreidelde toeristische uitbreidingsdrang. Vooreerst werden in hoog tempo heel wat bestaande constructies vervangen door meestal zielloze appartementsblokken. Daarnaast werden de duinenpartijen steeds kleiner, met de omstreden Westhoekverkaveling van de duinen in De Panne en de would-be verkaveling in Westende St.Laureins als sprekendste voorbeelden. Het toerisme bleef zich dus gedragen als een steeds meer en meer uitdeinende olievlek en maakte dat de badplaatsen meer en meer naar elkaar aan het toegroeien waren. Om deze evolutie te onderlijnen werd de Koninklijke Baan waar het kon in de jaren zestig ontdubbeld en dat gebeurde uiteraard opnieuw ten nadele van de natuur en eerder pittoreske uitzicht van de badplaatsen .. Ondermeer door die vlotte verbindingsweg kon de nieuwe toerist zich na de oorlog duidelijk ontpoppen tot de onrustigste en vlot verplaatsende die men maar kon denken en de eendagstoeristen onder hen kregen zelfs smalend de naam 'frigo-box toerist'. De druk op de duinen werd nog in de hand gewerkt door het kampeertoerisme, sommige kampeerterreinen ondermeer in Raversijde en in Lombardsijde kwamen zich zonder enige schroom in waardevol duinengebied vestigen. ,. Men vergat evenwel dat de natuur " in feite de aanvankelijke reden was waarom men naar zee kwam ... Het duinendecreet betekende een voorlopige stop op het ongebreidelde verkavelen van duinen maar kwam eigenlijk wat te laat, zeker als men bedenkt dat Jean Massart en anderen daar reeds voor de Eerste Wereldoorlog voor hadden gepleit. Hiermee dreigde het kusttoerisme meer en meer het slachtoffer te worden van zijn eigen succes, de toeristen vluchtten immers de verstedelijkte milieus en kwamen er aan zee eigenlijk opnieuw in terecht. Enigszins te beschouwen als reactie op de hoogbouw zijn de bungalowparken met De Haan en Oostduinkerke als treffendste voorbeelden. Eigenlijk is dat een teruggrijpen naar het aloude idee van een badplaats waar binnen de grenzen zowat alles te krijgen is, zodat er de noodzaak 1
541
182
zich niet stelt om tot bij de plaatselijke handelaar en dorpeling te gaan. Reeds van in de belle époque waren de zuilen actief geweest in het toerisme. Zo had iedere zuil zijn kinderhomes waar de minderbedeelden konden genieten van vakantie. Vanaf de jaren zestig verdwenen één na één alle schoolkolonies. Als alternatief werden er nu zeeklassen georganiseerd waar kortere verblijven in schoolverband geschieden. Ook het sociaal toerisme voor volwassenen was over zijn hoogtepunt heen en tal van dergelijke instellingen werden op hun beurt vervangen door hoogbouw. Bepaalde instellingen zoals Zon en Zee in Westende en de Floreal in Blankenberge bleven evenwel bestaan en bieden hun gasten een service aan die dikwijls in niets meer te onderscheiden valt van de klassieke hotels. Trouwens ook deze laatste vorm van logies zal zich nooit meer herstellen van de crisis van de jaren dertig en zal steeds meer en meer terrein verliezen ten opzichte van het zg. flattoerisme. De Palace hotels kwamen definitief in de problemen en sommige zoals het Westend'Palace konden het bestaan nog wat rekken door met democratische prijzen groepen aan te trekken maar deze tijd was wel definitief voorbij ... Enkele uitzonderingen niet te nagesproken kon de taalstrijd als afgesloten beschouwd worden, de macht van de plaatselijke promotiemaatschappijen werd immers definitief gebroken en overgenomen door de plaatselijke gemeentebesturen en die waren verplicht om de taalwetten te respecteren. De overheid werd zich duidelijk bewust van het feit dat toerisme meer en meer een harde business was geworden en zowel op provinciaal als federaal niveau wordt bewust gestreefd naar een duidelijke professionalisering. De naoorlogse periode is dus duidelijk te beschouwen als een voorzetting van de evoluties die zich reeds voorheen hadden aangediend. Dat is een bewijs te meer dat het Interbellum te beschouwen is als een scharnierperiode.
Besluit De toeristische geschiedenis van onze Vlaamse kust is duidelijk een internationaal, onrustig en agressief getint verhaal. Gestart door de Engelsen kwamen nadien tal van nationaliteiten bij ons op vakantie en heel wat internationale invloeden lieten zich dan ook gelden. Het baden in zee, het zonnebaden, sport aan zee, de organisatie en bemanning van het hotelwezen zijn allemaal voorbeelden daarvan. Het is ook een sector die steeds in beweging is en onrustig te noemen is, om-
TOERISME: DE IMPACT OP MENS EN RUIMTE
dat er steeds wijzigingen in de gebruiken en de klanten te bespeuren zijn. De lang in dezelfde plaats verblijvende toerist met beperkte desiderata werd definitief afgelost door een veeleisende en voor korte tijd verblijvende toerist. Kortom de evolutie van de rijke toerist tot de frigobox-toerist Ook de gebruiken zijn helemaal gewijzigd: zowel de taal, de houding tegenover de zon, de strandkledij als de houding op het strand zijn helemaal anders dan bij de aanvang van het toeristisch verhaal. Het verhaal is agressief te noemen, omdat men vooreerst zonder de minste schroom alle mogelijke duinengebieden heeft ingepalmd. Nadien bleven ook de allereerste toeristische gebouwen niet buiten schot want men wou steeds hoger bouwen en de vroegere constructies werden zonder veel schroom gesloopt. Ook de plaatselijke vissers- en boerenbevolking werd meer en meer gemarginaliseerd en verdrongen ten voordele van een nieuwe en rijke klanten. Men kan dus niet anders dan concluderen dat de toeristische uitbouw van onze kust weinig oordeelkundig is gebeurd en dat een gestructureerde en planmatige aanleg meer verantwoord was geweest. SUMMIERE BIBLIOGRAFIE
Te Kust en te Kuur: Badplaatsen en Kuuroorden in België 16de-zoste eeuw, Brussel, 1987. E. Auguin, Ploges Belges Tl: Les Pêcheurs Flamands, Parijs, 1898. M.L.Bernarden R. Florizoone, Affiches van de Belgische kust, 1890-1950, Brugge, 1992. M. Constandt, De internationale badplaats: de geschiedenis van Westende-Bad van 1919-1944, Middelkerke, 1999· M. Constandt, Gelovigen in badpak: Katholieken en kusttoerisme 1860-1966, in Docendo Discimus, Liber Amicorum R. Van Eenoo, Gent, 1999, pp. 737•765. M. Constandt, Een eeuw vakantie: 100 jaar toerisme in West-Vlaanderen, Tielt, 1986. M. Constandt, Kinderen maken de kust: geschiedenis van de
jeugdige toerist aan de Vlaamse kust, Middelkerke, 1997· M. Constandt, Figuranten in het toeristisch gebeuren:
van orgelspelers en dienstboden te Middelkerke, in Graningate, 1996, 63, pp. 3-12. A. de Lattin, Voor de duinen onzer Vlaamse/t e zeekust, Antwerpen, 1912. P. Florizoone, James Ensor: De Baden van Oostende, Brussel, 1996. F. Stockrnans, Mossart Jean, in Biografie Nationale, XXXVIII, kol. 561-568. J. Verrneersch, De toeristische pers te Blankenberge voor de Eerste Wereldoorlog, in Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis van Brugge, 1994, pp.111-166. ONUITGEGEVEN BRONNEN
Kurliste: Listedes Etrangers, 27 aout 1862. (Verz. Kustrnuseurn, Middelkerke).
Ostende et Ie Littoral Beige, Chemins de Fer de l'Etat Beige, Edition 1910. (Verz. Kustrnuseurn, Middelkerke).
Rol der gemeentebelasting op de bebouwde en onbebouwde eigendommen voor het dienstjaar 1898Middelkerke, (G.A.M.).