Toepassing van de eisen voor verwarmen H.Marcus IAC J.C. Aerts, ISSO
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.1-1: Ontwerp ruimtetemperaturen Minimale temperatuur onder ontwerpcondities
Bouw Besluit
Verwarmde ruimten
Verblijfsgebied of verblijfsruimte
Woonkamer
20 °C
Keuken
20 °C
Slaapkamer
20 °C
Verkeersruimten
Gang, hal, trap
15 °C
Onbenoemde ruimte
Zolder open verbinding verkeersruimt.
15 °C
Toiletruimte
Toilet
15 °C
Badruimte
Badruimte
22 °C
De voor de verwarmde ruimten vermelde temperaturen moeten onder ontwerpcondities gelijktijdig kunnen worden gehaald bij de minimaal vereiste ventilatie hoeveelheid en gesloten ramen en deuren. Bevriezing van waterleidingen in vertrekken De minimale temperatuur in vertrekken met waterleidingen
Minimale temperatuur onder ontwerpcondities
5 °C
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.2-1: Warmteverliesberekening - De
berekening van de benodigde vermogens dient te worden uitgevoerd volgens ISSO-publicatie 51. In te voeren gegevens (vraagspecificatie)
Berekening
Resultaat: - Vermogen verwarmd vertrek; - Temperatuur onverwarmd vertrek.
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.2-1: Warmteverliesberekening (vervolg) - Eisen invoergegevens (vraagspecificatie ) - Als nachtverlaging wordt toegepast geldt: > Opwarmtoeslag in de verwarmde vertrekken baseren op regeling per vertrek > Specifieke opwarmtoeslag baseren op 8 uur nachtverlaging en opwarmtijd 2 uur > Minimale specifieke opwarmtoeslag 2,5 W/m2 (ook bij adaptieve regeling) - Aanwezigheid buren zekerheidsklasse A toepassen (rijtje 10 °C en gestapeld 15 °C) - Voor infiltratie uitgaan qv10-waarde Rc- en U-waarden volgens EPC - berekening - Ventilatie eisen volgens het Bouw Besluit - Mechanische ventilatie met alleen WTW is maximale inblaastemperatuur 16 °C
- Eisen bij de berekening - Ook voor niet verwarmde ruimten temperatuur uitrekenen onder de ontwerpcondities - Voor L of Z-vormige ruimten met buiten gevels geldt: > Opdelen in deelruimten groter dan 20 m2 > Warmteverlies voor deze deelruimten apart berekenen > Per deelruimte vermogen opstellen groter of gelijk aan vermogen warmteverlies > Bovengenoemde eisen gelden niet voor luchtverwarming met centrale in blaas
1. Programmafase
3. Uitwerkingsfase
2. Ontwerpfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.2-1: Warmteverliesberekening (vervolg)
Voorbeeld Indicatie vermogensbehoeften Tussenwoning: Rc=3 (m2.K)/W; Rcdak= 4 (m2.K)/W; HR++ glas Nachtverlaging en radiatoren Verwarmde vertrekken
Ventilatiesysteem C
Ventilatiesys. D WTW
θi °C
φt W
φt W
φv W
φo W
φtot W
Woonkamer
20
1181 802
244 2227
1181
211
99
1491
keuken
20
574
54
162 790
574
46
110
730
Hal,trap, overl
15
0
210
257 467
0
22
175
197
Slaapk 1
20
544
498
179 1221
544
129
80
753
Slaapk 2
20
468
435
161 1064
468
118
73
659
Slaapk 3
20
403
267
118 788
403
76
58
537
badkamer
22
511
118
100 729
511
151
10
672
φv W
φo W
φtot W
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.3-1: Regeling
1. De temperatuur in een woning dient centraal vanuit een referentievertrek of per vertrek automatisch te worden geregeld. 2. Een centrale regeling is niet toegestaan indien: - Verwacht mag worden dat de geregelde temperatuur in de verblijfsruimte welke bedoeld is als woonkamer, niet representatief is voor alle ruimten; - Verwacht mag worden dat er vertrekken zijn in de woning die verder afkoelen gedurende de nachtverlaging dan het geregelde vertrek; - Zowel vloerverwarming als radiatoren/convectoren zijn geplaatst; - Uitsluitend vloer en/of wandverwarming is toegepast.
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.4: Temperatuurniveaus cv-water
Afgiftesysteem
Maximale cv temperatuur
Radiatoren of convectoren
80 °C
Vloer-wandverwarming
40 °C
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.5: Wamteafgiftesystemen 1. Elke radiator, convector, vloer- en wandverwarmings groep dient te zijn voorzien van een aan- en afvoerafsluiter, waarvan er tenminste een inregelbaar is.
IRA IRA
2. radiatoren en convectoren dienen te zijn voorzien van een aftap- en ontluchtings mogelijkheid aftap
3. Indien de ontluchtingsvoorzieningen op de radiator/convector niet voldoende zijn om de gehele installatie te ontluchten, dan dienen aanvullende voorzieningen te worden getroffen
ontluchting
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.5: Wamteafgiftesystemen (vervolg met voorbeeld)
Onderblok met afsluit en inregelvoorziening
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.6: Radiatoren 1. Vermogen radiatoren bepaald volgens NEN-EN 442. 2. Vermogen radiatoren groter of gelijk aan warmtebehoefte vertrek. 3. Bij niet genormeerde opstelling vermogen corrigeren met ISSO 66. 4. Een grotere afkoeling van de aanvoerwatertemperatuur bij individuele en collectieve installaties dan 5% tijdens transport van de opwekker naar de gebruiker wordt gezien als niet genormeerd. Dus vermogen radiator corrigeren i.v.m. lagere gemiddelde watertemperatuur of grotere volumestroom berekenen. 5. Vermogen radiatoren in deelruimten groter of gelijk aan warmtebehoefte van de deelruimte. 6. Radiatoren niet onder afzuigpunt plaatsen. 7. Bij natuurlijke ventilatie dmv roosters in ramen radiatoren zoveel mogelijk onder de ramen plaatsen.
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.6: Radiatoren (vervolg met voorbeeld)
Voorbeeld correctie voor vensterbank en/of temperatuur
φn W
φW
75 °C
60 °C
65 °C
40 °C
Genormeerde opstelling NEN-EN 442
praktijk opstelling
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.6: Radiatoren (vervolg met voorbeelden)
6. Radiatoren niet onder afzuigpunt plaatsen.
7. Bij natuurlijke ventilatie dmv roosters in ramen radiatoren zoveel mogelijk onder de ramen plaatsen.
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.6: Radiatoren (vervolg afkoelingseis tijdens transport) - kunstofbuis in een dekvloer voor radiatorverwarming; - Niet collectieve installatie, afkoeling maximaal 5% aanvangstemp. - Buitendiameters 16 mm * 2 mm. Isolatiedikte s= 0 mm , 4mm en 10mm.
Temperatuur cv water °C
80 2000 W en ∆θ=20 K s= 10 mm
76 75
2000 W en ∆θ=20 K s= 4 mm
70 2000 W en ∆θ=20
K s= 0mm
65 60
0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Lengte buis in meter
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.6: Radiatoren (vervolg met voorbeeld afkoelingseis) 1500 W
80 °C Afmetingen: b * h = 1,2 m *0,5 m
60 °C Type PCP
1500 W
T.g.v.afkoeling 70 °C
Afmetingen: b * h = 1,7 m *0,5 m
50 °C Type PCP
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.8: Vloer- wandverwarming 1. Het ontwerp afgifte vermogen moet groter of gelijk zijn aan de warmtebehoefte van het vertrek. 2. Minimale dekking boven de buizen: - Vloerverwarming 2 cm - Wandverwarming 1 cm 3. maximale toegelaten vloer- en wandtemperatuur: - Vloerverwarming: verblijfsruimte 29 °C badkamer 31° C - Wandverwarming: Verblijfsruimte 32 °C badkamer 32 ° C 4. Combineren (doorlussen) van groepen mag alleen voor toilet en verkeersruimte met de volgende combinaties: - woonkamer – verkeersruimte- toilet - badkamer- verkeersruimte
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.8: Vloer- wandverwarming (vervolg) 5. De verkopende partij informeert de koper over de toe te passen vloer- en wandbedekking in de koop aannemingsovereenkomst en verkoopdocumentatie. 6. Indien de isolatie onder de constructievloer is aangebracht, is geen grotere dekking op de slangen dan 3 cm toegestaan. 7. Bij toepassing van isolatie direct onder de slangen is een maximale dekking van 5,5 cm toegestaan 8. Mengregeling hydraulisch neutraal uitvoeren
< 3 cm draagvloer
Max. 5,5 cm draagvloer
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.8: Vloer- wandverwarming (vervolg)
6. Minimale dekking 2 cm en maximale dekking 3 cm
8. Hydraulisch neutrale mengunit als een geheel verkrijgbaar.
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.9-1: Buizen 1. Kunstof buizen dienen zuurstof diffusiedicht te zijn. θ<= 40 °C 2. Ingestorte leidingen (met uitzondering van systemen met een maximum watertemperatuur van 40 °C ) dienen geïsoleerd te θ> 40 °C worden (ribbenbuis wordt gezien als ~ 4mm isolatie).
3. De oppervlakte temperatuur van een vloer in een verblijfsruimte (zonder vloerbedekking) mag tengevolge van de ingestorte leidingen, gemiddeld over de gehele vloer gemeten, niet hoger worden dan 30 °C en plaatselijk niet hoger dan 40 °C
Ribbenbuis bij transport draagvloer
Isolatie of ribbenbuis draagvloer
θ <= 40 °C
θgem <= 30 °C
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
Specificatieblad 1.9-1: Buizen (vervolg)
Mantelbuis (ribbenbuis) toegepast bij aanvoer en retour radiatoren
5. Beheerfase
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.10: Leidingberekening 1. Van elke installatie met water als ∆p< 20 kPa medium dient een drukverliesberekening te worden gemaakt. 2. Het drukverlies van een individuele installatie mag niet hoger zijn dan 20 kPa. 3. De toegestane maximale snelheden in buizen: - Aansluitleidingen 0,5 m/s - Overige leidingen 1,2 m/s
< 1,2 m/s < 0,5 m/s
< 0,5 m/s
< 0,5 m/s
1. Programmafase
3. Uitwerkingsfase
2. Ontwerpfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.10: Leidingberekening (vervolg drukverlies buizen)
Drukverlies in Pa/m φ W 500 1000
1500
water binnendiameter
∆θ qv 12 14 16 18 K ltr/min mm mm mm mm 20 8 4 2 10 0,73 20
0,37
4
2
1
1
10
1,47
67
32
17
10
20
0,37
20
8
4
2
10
2,21
136
65
34
20
20
1,11
41
20
10
6
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
Specificatieblad 1.11-1: Waterzijdig inregelen 1. Elke installatie dient bij oplevering waterzijdig ingeregeld te zijn. 2. Inregelen is uitsluitend mogelijk met een z.g. inregelstaat die vervaardigd is aan de hand van de berekende warmteverliezen en de leidingberekening (voorinstelmethode) 5. Tussen elke individuele opwekker en het afgiftesysteem, dient een inregelafsluiter met meetvoorziening voor de volumestroom geplaatst te zijn.
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.11-1: Waterzijdig inregelen tijdens realisatie Op basis van de inregelstaat uitvoeren inregelen 3. Op basis van metingen van aanvoer- en retourwater van alle warmtegebruikers en warmteopwekker dient de inregeling gecontroleerd en eventueel nageregeld te worden. Bij identieke woningen in een projectmatige bouw geldt: - 1 tot 10 woningen alle woningen controleren - 10 tot 25 woningen tenminste 40 % controleren*) - 25 tot 50 woningen tenminste 30 % controleren*) - 50 tot 100 woningen tenminste 20 % controleren - meer dan 100 woningen tenminste 10 % controleren *) Hierbij geldt altijd een minimum van 10 woningen
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.11-1: Waterzijdig inregelen tijdens realisatie (vervolg)
Waterzijdig inregelen met voorinstelmethode
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.12: Warmteopwekkingsinstallatie 1. Het vermogen van de opwekkingsinstallatie dient minimaal gelijk te zijn aan het aansluitvermogen berekend volgens ISSO-publicatie 51. 2. Indien de warmteopwekker ook het vermogen moet leveren voor warm tapwater geldt: - Bij gelijktijdige warmtelevering moet het vermogen minimaal gelijk zijn aan de aansluitwaarde plus het vermogen dat nodig is voor het bereiden van warmtapwater; - Bij niet gelijktijdige warmtelevering moet het vermogen minimaal gelijk zijn aan het grootste van beide vermogens. 3. Bij warmtelevering is de garantieverstrekker niet aansprakelijk voor gebreken aan de door derden geleverde apparatuur (warmteleveringsunit)
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.12: Warmteopwekkers (ketels) 1. Een cv ketel dient minimaal over het gaskeur HR107 te beschikken.
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.12: Warmteopwekkers (ketels vervolg met voorbeeld)
eis: Voor een nieuwbouwwoning met één badkamer en geen eisen voor gelijktijdigheid tappunten geldt vermogen combiketel = CW4
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.12: Warmteopwekkers (warmtepompen) 2. Een warmtepomp dient te beschikken over het kwaliteitskeur warmtepompen.
3. Het vermogen van een warmtepomp (individuele installaties) dient minimaal gelijk te zijn aan het aansluitvermogen volgens ISSO 51.
4. Bij toepassing van een bivalent systeem ad φ φwp ad φbenodigd β = φ (warmtepomp in combinatie met een benodigd wp φwp elektrische bijstook) dient de β-factor groter te zijn dan 0,5.
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.12: Warmteopwekkers (warmtepompen vervolg) 5. Gezien het feit dat over het algemeen LTV-installaties en met name vloer-en/of wandverwarming worden aangesloten op warmtepompen is het toepassen van een buffervat verplicht. Indien een warmtepomp correct kan functioneren zonder buffervat en met regeling per vertrek is dit toegestaan.
6. Bij een storing mag het elektrisch element niet automatisch de functie van de warmtepomp overnemen.
ad wp
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.12: Warmteopwekkers (warmtepompen vervolg)
Onder het trapgat of in de kast
Op zolder
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 4.1-1: Installatiegeluid
De verwarmingsinstallatie in de woning mag in een verblijfsruimte niet meer geluidsdruk produceren dan LI;A=30 dB(A).
Richtlijn voor plaatsen geluidbron: - Geluidvermogen >50 dB(A), dan opstelling in garage of buiten de woning. - Geluidvermogen >40 en < 50 dB(A), dan opstelling in een omkasting met voldoende geluidsisolatie.
1. Programmafase
2. Ontwerpfase
3. Uitwerkingsfase
4. Realisatiefase
5. Beheerfase
Specificatieblad 1.14: Documentatie 1. Bij oplevering van elke woning dient de volgende documentatie geleverd te worden: 1. Gebruikershandleiding 2. Benodigd vermogen per vertrek 3. Geïnstalleerd vermogen per vertrek 4. Afmetingen verwarmingselementen 5. Inregelstaat De genoemde onder 2 en 5 mogen zowel in tabelvorm als op een installatietekening te worden aangeleverd.
Bedankt voor uw aandacht