ISEMWV.
•-:aio.M E 1
TOELICHTING OP DE rAATwfc V- -'
. ia
^ ^ ^ • • ^ ^ - B ^ ' n Y t ^ T ^ - n .MET DE ZOHERGROND-
.i.RSTANDEN TIJDENS DROGE I
?E JAREN IN DE GEBIEDEN WAAR AL
OF NIET VERANDERING IN DE PRODUKTIEWAARDE IS TE VERWACHTEN NA HET DROOGVALLEN VAN OOSTELIJK FLEVOLAND (Serie
II)
( K a a r t e n met g r o n d w a t e r s t a n d e n p e r g e b i e d ) door I r . W . H . S i e b e n en T.Kok.
1 . INHOUD. Deze map b e v a t :
1 . 1 . De 10 k a a r t b l a d e n , genummerd l a t/m 9 (schaal l i 1 0 . 0 0 0 ) . 1.2. Een v e r k l a r i n g van de symbolen van de vereenvoudigde bodemkaart van h e t randgebied van O o s t e l i j k Flevoland. 1«3» De t o e l i c h t i n g . 2 . TOELICHTING. 2.1. Gebieden waarvan de zomergrondwaterstanden zijn vermeld. De 10 kaartbladen zijn verdeeld in genummerde gebieden; de nummers zijn met cirkels omgeven. De begrenzingen der gebieden zijr bepaald doon 2.1.1. bodemgesteldheid; 2.1.2. grondwaterstand v66r het droogvallen van Oostelijk Flevoland; 2.1.3. verwaohte daling van de grondwaterstand. Deze eigenschappen zijn binnen e*e"n gebied gelijkwaardig. Het zijn de gebieden, waar^ia het droogvallen van Oostelijk Flevoland een verandering in het produktievermogen kan worden verwacht. 2.2. Bodemgesteldheid. De bodemgesteldheid van de genummerde gebieden is door symbolen aangegeven. Een verklaring hiervan is toegevoegd. 2.3« Zomergrondwaterstanden tijdens droge en natte jaren. In elk gebied staan, behalve het gebiedsnummer, ook nog twee getallen onder elkaar. Het onderste getal is de gemiddelde zomergrondwaterstand in cm beneden maaiveld in de periode van 15 juni
t/m 23 augustus tijdens droge jaren en het bovenste getal de zomergrondwaterstand in dezelfde periode tijdens natte jaren. Als in een gebied de gemiddelde waterstand in ee"n grondwaterstandsbuis is gemeten, dan is deze gemiddelde stand gedurende de genoemde zomerperiode aangegeven. Deze stand is gelijk aan die op
2. de kaarten, behorende tot Serie I. Bij aanwezigheid van twee of meer buizen in een gebied werden de gemiddelde waterstanden in deze buizen van de periode 15 juni t/m 23 augustus gemiddeld. Niet in elk gebied stond echter een grondwaterstandsbuis. Indien dit niet het geval was, werd de stand aangehouden die gemeten was in een buis, geplaatst in een gebied met een overeenkomstig bodemprofiel. Deze buis diende vanzelfsprekend in de omgeving van het betreffende gebied te staan. Werd de afstand tot de dichtstbijstaande buis te groot geoordeeld, dan is de gemiddelde grondwaterstand van alle buizen in eenzelfde bodemtype van hetzelfde kaartblad aangehouden. De per gebied genoteerde grondwaterstanden zijn tenslotte aan een kritische beschouwing onderworpen, die hoofdzakelijk steunde op de plaatselijke terreinkennis.
Kampen, voorjaar 1957•
VERKLARING VAN DE SIHBOLEN VAN DE VERESNVOUDIGDE BODEflKAART VAN VELU>/^-Rj-fcNDGEBIED.
ZANDGRONDEN ( z ) :
Zo 1,2,3,4 of 5 40 d
Zandontginningsgronden met een zwak humeuze laag van 40 om dikte op het oorspronkelijke arme dekzand met een grondwaterafzetting op 1:0-10 cm; 2:10-50 cm; 3»50-80 cm; A-80-120 5:dieper dan 120 cm beneden maaiveld.
Zp 1,2,3,4 of 5
Humeuze zandgronden met een humeuze bovenlaag van 32 cm dikte op het oorspronkelijke humusarme dekzand met een grondwaterafzetting op resp.: 1:0-10 cm; 2:10-50 cm; 3:50-80 cm;*4«80-120 cm en 5:dieper dan 120 cm beneden maaiveld.
Zv 1 of 2
kZ d
33
80
32
bovenhumusresp.: cm en
Venige zandgronden met een sterk humeuze bovenlaag van 33 om dikte op het oorspronkelijke humusarme dekzand met een grondwaterafzetting van resp.: 1:0-10 cm en 2:10-50 cm beneden maaiveld. Slibhoudende zandgronden met een slibhoudende boven laag van 80 cm dikte op het oorspronkelijke humusarme dekzand beneden maaiveld.
VBENGRONDEN (V) Vz: zeggeveen, Vm: mosveen en Vr: rietveen. Zeggeveen met zandige bovengrond van $6 cm dikte op het oorspronkelijke humusarme dekzand beneden maaiveld.
kV 35 t 6 9
Veen met slibhoudende bovengrond van 35 cm dikte op zeggeveen, liggend op dekzand op 69 cm diepte beneden maaive]d.
ZUIDSRZEEAFZETTINGEN (F):
r?J6
•r"
Klei op veen met een venige kleilaag van 36 cm dikte op zeggeveen, liggend op dekzand op 75 c m diepte beneden maaiveld.
PK z 120 d
Klei op veen met een kleilaag van 60 cm dikte op zeggeveen, liggend op dekzand op 120 cm diepte beneden maaiveld.
FF 65 z 130 d
Zavelgronden met een zavellaag van 65 cm dikte op zeggeveen, liggend op dekzand op 130 cm diepte beneden maaiveld.
m
53
z_ d
180
Fijnzandige overslaggrond, met op 53 cm beneden maaiveld zeggeveen, liggend op dekzand op 180 cm beneden maaiveld.
Fo
Grofzandige overslaggronden.
Fs
Grindrijke zavelige strandwal.
FsG
Grofzandige zavelige strandwal.
FsK
Grindhoudende jonge zavel en klei.
Fj-60
Fijnzandige, sterk gelaagde jonge afzettingen tot 60 cm beneden maaiveld.
Fg
Grofzandige, sterk gelaagde jonge afzettingen.
In het gebied van de bladen 1 en l a komt in de ondergrond plaatselijk fijnzand (fZ) en grofzand (gZ) voor.