Damplein 2010
Inhoudsopgave
Toelichting
5
Hoofdstuk1 Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Ligging en begrenzing plangebied 1.3 Geldende bestemmingsplannen 1.4 Opbouw van het plan
5 5 5 6 6
Hoofdstuk2 Beleidskader 2.1 Inleiding: van WRO naar Wro 2.2 Rijksbeleid 2.3 Provinciaal en regionaal beleid 2.4 Gemeentelijk beleid
9 9 9 12 15
Hoofdstuk3 Bestaande situatie 3.1 Inleiding 3.2 Ruimtelijke analyse 3.3 Functionele analyse
19 19 19 23
Hoofdstuk4 Visie 4.1 Inleiding 4.2 Visie op plangebied 4.3 Verkeerskundige aspecten
25 25 25 30
Hoofdstuk5 Milieu-aspecten 5.1 Inleiding 5.2 Bedrijven en milieuzonering 5.3 Bodem 5.4 Milieuzonering horeca 5.5 Luchtkwaliteit 5.6 Geluid 5.7 Flora en Fauna 5.8 Externe Veiligheid 5.9 Duurzaam bouwen
35 35 35 35 36 36 38 42 43 45
Hoofdstuk6 Water 6.1 Inleiding 6.2 Masterplan / Bestemmingsplan Damcentrum 6.3 Waterbeleid 6.4 Meer waterberging en een robuuster watersysteem 6.5 Afkoppeling en riolering 6.6 Waterkeringen 6.7 Natuurvriendelijke oevers 6.8 Riool- en baggerbeheer
47 47 47 47 48 49 49 49 50
Hoofdstuk7 Cultuurhistorie 7.1 Molenbiotoop 7.2 Beschermd stads- en dorpsgezicht 7.3 Archeologie
51 51 51 52
Hoofdstuk8 Juridische vormgeving 8.1 Systematiek van het bestemmingsplan 8.2 Inleidende regels 8.3 Bestemmingsregels
57 57 57 57
2
8.4 8.5
Algemene regels, overgangs- en slotregels Toepassing en handhaving van het bestemmingsplan
59 59
Hoofdstuk9 Uitvoerbaarheid 9.1 Economische uitvoerbaarheid 9.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
61 61 63
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2
67 68 69
Overzicht Waterbeleidsdocumenten Besluit hogere waarden (2005)
Regels
75
Hoofdstuk1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
77 77 84
Hoofdstuk2 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7
Bestemmingsregels Centrum Verkeer - Verblijfsgebied Waarde - Archeologie Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht Waterstaat - Waterkering
87 87 91 93 94 96
Hoofdstuk3 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 12 Artikel 13 Artikel 14 Artikel 15
Algemene regels Anti-dubbeltelregel Algemene bouwregels Algemene gebruiksregels Algemene aanduidingsregels Algemene ontheffingsregels Algemene wijzigingsregels Algemene procedureregels Overige regels
97 97 98 99 100 101 102 103 104
Hoofdstuk4 Artikel 16 Artikel 17
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
107 107 108
Bijlagen Bijlage 1 Bijlage 2
Staat van Horeca-activiteiten Staat van bedrijfsactiviteiten
109 110 113
3
4
Toelichting Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding
Op 6 april 2004 heeft de gemeenteraad van Leidschendam-Voorburg het "Masterplan Damcentrum" vastgesteld, dat beschrijft hoe het historisch centrum van Leidschendam zich voor de toekomst ruimtelijk en functioneel zou moeten ontwikkelen. Dit masterplan is vervolgens vertaald naar het bestemmingsplan "Damcentrum", dat op 6 juni 2005 door de raad is vastgesteld en vervolgens op 17 januari 2006 door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland is goedgekeurd. Op 6 juni 2007 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het goedkeuringsbesluit van GS vernietigd, voor zover dit betrekking heeft op de bestemming 'Uit te werken gebied voor centrumdoeleinden (UC)' en alsnog aan dit plandeel (Damplein en Sluiskant) goedkeuring onthouden. De op dit zelfde plandeel gelegde dubbelbestemmingen 'Waardevol dorpsgezicht', 'Archeologisch waardevol gebied' en 'Primair waterkeringsdoeleinden' alsmede de aanduidingen 'Aanwijzing ex artikel 13 WRO' en 'Molenbiotoop' zijn door de Afdeling in stand gelaten. Door de uitspraak van de Raad van State is voor het Damplein en omgeving uit algemeen oogpunt van goede ruimtelijke ordening geen sprake meer van een adequate en actuele bestemmingsregeling. Dit feit eeft op zich voldoende aanleiding tot het vaststellen van een nieuwe bestemmingsregeling voor het Damplein en de Sluiskant. Om te kunnen starten met de uitvoering van de gewenste herinrichting van het Damplein e.o. heeft het college van burgemeester en wethouders op 31 mei 2007 vrijstelling op grond van artikel 19 lid 1 WRO alsmede bouwvergunning verleend voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage, commerciële units en wooneenheden. In grote lijnen komt het vergunde bouwplan overeen met het bouwplan zoals dat ook was voorzien resp. mogelijk gemaakt in de uitwerkingsregels van de bestemming UC. Deze vrijstelling annex bouwvergunning is intussen onherroepelijk geworden als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 14 juli 2010 (nr. 200807269). Met het voorliggende bestemmingsplan "Damplein 2010" worden in de eerste plaats de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State over het bestemmingsplan "Damcentrum" hersteld. Daarnaast wordt met dit plan de -onherroepelijke- vrijstelling annex bouwvergunning voor de herinrichting van het plangebied vertaald naar een passende en actuele bestemmingsregeling die ook voor de beheersfase geschikt is. Tenslotte worden een paar kleine geconstateerde onvolkomenheden in het oorspronkelijke plan gecorrigeerd, zoals de toevoeging van een regeling voor balkons e.d. die overhangen boven de openbare ruimte.
1.2
Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied wordt ruwweg begrensd door de Damstraat, de Sluiskant en het Damplein. In afbeelding 1 is het plangebied van het bestemmingsplan "Damplein 2010" aangegeven.
5
Afbeelding 1: plangebied Damplein 2010
1.3
Geldende bestemmingsplannen
Voor het plangebied gelden momenteel twee afzonderlijke bestemmingsplannen, te weten: 1. "Damcentrum" (gedeeltelijk), vastgesteld op 6 juni 2005 en goedgekeurd op 17 januari 2006; 2. "Damlaan 1983" (gedeeltelijk), vastgesteld 6 juni 1983 en goedgekeurd 10 juli 1984.
1.4
Opbouw van het plan
Dit bestemmingsplan bestaat uit: de toelichting; de regels; de verbeelding. 1.4.1
Toelichting
Na een korte inleiding in dit eerste hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 het beleidskader van het rijk, de provincie, de regio en de gemeente behandeld. Hoofdstuk 3 bevat de analyse van de bestaande situatie in het plangebied. In hoofdstuk 4 wordt het toekomstbeeld voor het plangebied geschetst. Hoofdstuk 5 resp. 6 geven de onderzoeksresultaten weer op het gebied van de milieu-aspecten en het water. Hoofdstuk 7 gaat in op de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden, zoals bijvoorbeeld archeologie. In hoofdstuk 8 is beschreven hoe in het bestemmingsplan benoemde keuzes juridisch worden vertaald naar de regels en de verbeelding. Tenslotte gaat hoofdstuk 9 in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
6
1.4.2
Regels en verbeelding
De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindend deel van het bestemmingsplan. Zij geven de bouwmogelijkheden en de gebruiksmogelijkheden van de gronden en opstallen in het plangebied weer. De regels en de verbeelding zijn opgesteld volgens de geldende standaarden voor digitaal vergelijkbare en uitwisselbare bestemmingsplannen, die zijn vastgelegd in o.a. IMRO2008 en SVBP2008.
7
8
Hoofdstuk 2
Beleidskader
2.1
Inleiding: van WRO naar Wro
2.1.1
Beleid en normstelling
Met ingang van 1 juli 2008 is de 'nieuwe' Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De Wro introduceert op het gebied van het ruimtelijke ordeningsrecht een scheiding tussen beleid en normstelling. Het ruimtelijk beleid wordt op diverse niveau's met name vastgelegd in structuurvisies, die primair het vaststellende bestuursorgaan zelf binden. Deze structuurvisies hebben dan ook vooral een intern structurerende functie. De ruimtelijke normstelling vindt plaats in een bestemmingsplan (dan wel een rijks- of provinciaal inpassingsplan) en in algemene regels ten aanzien van bestemmingsplannen. In tegenstelling tot een structuurvisie hebben bestemmingsplannen wel een jegens een ieder geldende juridisch bindende werking. Op grond van de invoerings- en overgangswetgeving van de Wro zijn de op de WRO gebaseerde planologische kernbeslissingen, streekplannen en regionale structuurplannen gelijkgesteld met een structuurvisie als bedoeld in de nieuwe wet. 2.1.2
Concrete beleidsbeslissingen en de Wro
In streekplannen en regionale structuurplannen op grond van de WRO kunnen zogenoemde concrete beleidsbeslissen zijn opgenomen: beleidsmatige beslissingen die bij de vaststelling van ruimtelijke plannen, besluiten e.d. door lagere overheden in acht moeten worden genomen. De Wro kent de concrete beleidsbeslissing als figuur echter niet. De invoeringswetgeving van de Wro bepaalt dat deze concrete beleidsbeslissingen hun rechtskracht behouden gedurende de looptijd van het plan, waarin zij zijn opgenomen. Een streekplan en een regionaal structuurplan hebben een geldigheidsduur van tien jaar. Gedurende deze periode na vaststelling van de desbetreffende plannen blijven daarin opgenomen concrete beleidsbeslissingen ook onder het regime van de Wro van kracht. Bij de vaststelling van bestemmingsplannen, óók na 1 juli 2008, dient met de betreffende concrete beleidsbeslissingen rekening te worden gehouden. 2.1.3
Algemene regels
Bij algemene maatregel van bestuur (amvb) kan de rijksoverheid regels stellen over de inhoud van bestemmingsplannen, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken. Gemeenten zullen zich bij het vaststellen van bestemmingsplannen aan deze regels moeten houden. Ook de provincie heeft in de Wro de bevoegdheid gekregen bij verordening regels te stellen omtrent de inhoud van onder meer bestemmingsplannen. Via dit instrument kan ook de provincie in algemene zin aan gemeenten dwingend voorschrijven aan welke inhoudelijke eisen hun bestemmingsplannen moeten voldoen.
2.2
Rijksbeleid
2.2.1
Nota Ruimte
Op 23 april 2004 heeft het kabinet de Nota Ruimte vastgesteld. In deze nota wordt ruimte voor ontwikkeling voorgesteld en wordt uitgegaan van het motto 'decentraal wat kan en centraal wat moet'. Voor heel Nederland is een beperkt aantal generieke regels gehanteerd onder de noemer 'basiskwaliteit' wat zorgt voor een ondergrens op het gebied van veiligheid, milieu, verstedelijking, groen en water. De Nota zorgt daarnaast dat water, als integraal sectorbeleid een stevig element vormt in de ruimtelijke planvorming. Verder kiest het Rijk voor bundeling van economie, infrastructuur en verstedelijking als ruimtelijke strategie. Het plangebied valt binnen de Nota Ruimte als zogenoemd bundelingsgebied binnen het nationale stedelijke netwerk Randstad Holland, waarvan het Rijk de internationale concurrentiepositie wil verstevigen.
9
De eerdere planvorming, die is vastgelegd resp. beschreven in het bestemmingsplan "Damcentrum" alsmede in de goede ruimtelijke onderbouwing van de voor het bouwplan Damplein / Sluiskant verleende vrijstelling op grond van artikel 19 lid 1 WRO, is getoetst aan de Nota Ruimte. De voorgestane herontwikkeling van het centrum van Leidschendam past binnen de uitgangspunten en doelstellingen van de Nota. 2.2.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte)
2.2.2.1 Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid Op 6 juni 2008 heeft de Minister van VROM de "Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid" aan de Tweede Kamer gepresenteerd. Hierin heeft het kabinet een overzicht gepresenteerd van alle nationale ruimtelijke belangen die zijn benoemd in de vigerende planologische kernbeslissingen (pkb's). Per nationaal belang is daarbij aangegeven hoe het Rijk dat belang wil verwezenlijken. Eén middel om tot die verwezenlijking te komen is de in de Wro opgenomen bevoegdheid om, indien nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) regels te stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Deze vorm van normstelling is feitelijk nieuw in vergelijking met de oude WRO, maar sluit wel aan op de vroegere pkb's met concrete beleidsbeslissingen en beslissingen van wezenlijk belang. Het kabinet heeft in de Realisatieparagraaf vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de behoefte bestaat de bevoegdheid om algemene regels te stellen in te zetten. Daarbij gaat het -voor zover hier relevant- om negen onderwerpen die zijn ontleend aan de Nota Ruimte. In alle gevallen betreft het zaken die in bestaande 'oude' beleidsdocumenten duidelijk kaderstellend zijn geformuleerd. De realisatieparagraaf benoemt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden en dus doorwerking op lokaal niveau vergen. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. 2.2.2.2 AMvB Ruimte De hiervoor bedoelde kaderstellende uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en gemeenten wordt gevraagd om met de inhoud daarvan rekening te houden bij de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming zoals bij de vaststelling van een bestemmingsplan. Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening', beter bekend als de AMvB Ruimte, bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken van het Rijk. Omdat een deel van de beleidskaders nog in ontwikkeling is en nieuw ruimtelijk rijksbeleid in voorbereiding is, wordt de AMvB Ruimte in beginsel gefaseerd vastgesteld. De eerste fase bevat de in de Nota Ruimte opgenomen beleidskaders ten aanzien van: a. b. c. d.
de bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten; de rijksbufferzones; de ecologische hoofdstructuur; de nationale landschappen (inclusief de werelderfgoedgebieden Stelling van Amsterdam en Beemster); e. het kustfundament; f. de grote rivieren; g. het regionaal watersysteem; h. het basisrecreatietoervaartnet.
10
2.2.2.3 Relatie AMvB Ruimte - bestemmingsplan Damplein 2010 Voor de in het voorliggende bestemmingsplan voorziene ontwikkelingen is met name Hoofdstuk 2 van de AMvB Ruimte van belang, dat regels stelt ten aanzien van de bundeling van verstedelijking en locatiebeleid economische activiteiten. In algemene zin ondersteunt ruimtelijke bundeling de steden in hun functie van economische en culturele motor en zorgt het voor een bepaalde ruimtelijke basiskwaliteit. Gebundelde vormen van verstedelijking en economische activiteiten kunnen eenvoudiger worden ontsloten en ondersteunen een optimale benutting van de infrastructuur. Bundeling maakt het mogelijk functies bij elkaar te brengen, waardoor het draagvlak voor voorzieningen wordt ondersteund en arbeid, zorgtaken en ontspanning beter te combineren zijn. Bundeling beperkt de noodzaak om open ruimte te gebruiken voor bebouwing waardoor de waardevolle afwisseling tussen stand en land behouden blijft. Het Rijk streeft naar een zo optimaal mogelijk gebruik van het bestaand bebouwd gebied. Afhankelijk van regionale mogelijkheden vindt uitbreiding van de woningvoorraad en het aantal arbeidsplaatsen plaats binnen bestaand bebouwd gebied. Daarbij ligt de nadruk op optimaal ruimtegebruik, niet om maximalisering daarvan. Bouwen binnen bestaand gebied mag immers, net als bundeling, niet ten koste van wettelijke regels of van ruimtelijke kwaliteitsdoelen. Wonen en werken dienen steeds in samenhang en evenwichtig te worden bezien. De herontwikkeling van het Damcentrum voorziet in een ruimtelijke kwaliteitsimpuls die de verschillende functies van het centrumgebied bundelt en versterkt binnen het bestaand bebouwd gebied. Ruimtegebruik wordt geoptimaliseerd, evenals de samenhang en balans tussen de verschillende woon-, economische- en overige functies. De in het voorliggende bestemmingsplan voorziene herinrichting van het Damplein en de Sluiskant past dan ook binnen de kaders die de AMvB Ruimte (na in werking treden daarvan) stelt. 2.2.3
Structuurvisie Randstad 2040
In de in september 2008 verschenen structuurvisie 'Randstad 2040' zet het kabinet de koers uit om de Randstad integraal te ontwikkelen tot een duurzame en concurrerende topregio in 2040. Lopende en nieuwe ontwikkelingen en opgaven vragen om een visionair en samenhangend antwoord. Klimaatverandering, internationale arbeidsmigratie, bereikbaarheidsproblemen, vergrijzing van de bevolking en toenemende internationale concurrentie brengen kansen en risico's met zich mee voor de toekomstige concurrentiepositie van de Randstad. De steden van de Randstad ontwikkelen zich in een economisch krachtenveld van verdere internationalisering. De unieke ligging in de delta, de diversiteit en onderlinge nabijheid van steden en landschappen zijn kwaliteiten die de Randstad onderscheiden van andere Europese stedelijke regio's. Het kabinet wil keuze's maken vanuit vier leidende principes voor de lange termijn. Deze leidende principes zijn: leven in een veilige, klimaatbestendige en groenblauwe delta; kwaliteit maken door een sterkere wisselwerking tussen groen, blauw en rood; wat internationaal sterk is sterker maken; krachtige duurzame steden en regionale bereikbaarheid. Voor de regio Haaglanden is op hoofdlijnen de koers uitgezet om ruimte te creëren voor groene woon- en werkmilieus. Daarmee kan de diversiteit in woon- en werkmilieu's worden vergroot en de aantrekkelijkheid van de regio voor (internationale) kenniswerkers worden versterkt.
11
2.3
Provinciaal en regionaal beleid
2.3.1
Streekplan Zuid-Holland West
Op 19 februari 2003 hebben de Provinciale Staten van Zuid-Holland het Streekplan Zuid-Holland West vastgesteld. Met dit streekplan - dat een planhorizon tot 2015 heeft en sterk leunt op het gedachtegoed van de eerste drie PKB delen van de Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening Extra - wil de provincie de ontwikkeling van de Randstad tot groene Deltametropool ondersteunen. In het streekplan is ervoor gekozen het stedelijk ruimtebeslag met behulp van rode bebouwingscontouren te sturen. Deze zogeheten rode contouren zijn getrokken rond bestaand stedelijk gebied. Binnen de rode contouren wordt vooralsnog tot 2015 ruimte geboden voor wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen. Nieuwe woningbouw en bedrijfsvestiging dienen plaats te vinden binnen het stedelijke gebied en in de nabijheid van haltes van het openbaar vervoerssysteem. Het verder concentreren van wonen en werken heeft namelijk een gunstig effect op het draagvlak voor stedelijke voorzieningen en op het terugdringen van automobiliteit ten gunste van langzaam verkeer en openbaar vervoer. Binnen de rode contouren wordt per saldo uitgegaan van behoud van functies.
Afbeelding 2: plankaart streekplan Zuid-Holland West Zoals opgemerkt onder 2.1 behouden de concrete beleidsbeslissingen uit het streekplan hun werking tot en met 2013: het streekplan Zuid-Holland West is immers vastgesteld op 19 februari 2003. In dat opzicht blijft het Streekplan ook in formele zin voor het voorliggende bestemmingsplan een relevant onderdeel van het beleidskader, waaraan getoetst dient te worden. Op de plankaart van dit streekplan is het plangebied aangegeven als 'Stads en dorpsgebied' welke gelegen is binnen een 'Bebouwingscontour'. Bij de aanduiding 'Stads- en dorpsgebied' gaat het om een aaneengesloten bebouwd gebied met als hoofdfunctie wonen, waarin ook gebiedsdelen voorkomen met kantoren, winkels, horeca en andere stedelijke voorzieningen. De herontwikkeling van het centrumgebied van Leidschendam sluit aan bij de geformuleerde kaders uit het streekplan.
12
2.3.2
Provinciale Structuurvisie
2.3.2.1 Inleiding Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland de Provinciale Structuurvisie vastgesteld. In de "Visie op Zuid-Holland" beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met de daarbij behorende uitvoeringsstrategie. De nieuwe integrale structuuctuurvisie komt in de plaats van de vier streekplannen en de provinciale "Nota Regels voor Ruimte". Het ontwerp van de Structuurvisie is in samenspraak met gemeenten, regio's en maatschappelijke organisaties tot stand gekomen. Tot halverwege januari 2010 zijn ongeveer 500 inspraakreacties ontvangen van gemeenten, regio's, uitvoeringsinstanties, maatschappelijke organisaties en particulieren. De ingekomen reacties zijn in februari en maart besproken in ambtelijke en bestuurlijke tafels. In april 2010 hebben Gedeputeerde Staten het definitieve ontwerp van de Structuurvisie en de Nota van beantwoording en wijziging vastgesteld. Provinciale Staten hebben in mei hoorzittingen gehouden, daarnaast heeft in mei en juni de Statencommissie Ruimte en Wonen de structuurvisie besproken. Zoals opgemerkt heeft dit proces uiteindelijk geresulteerd in vaststelling van de Structuurvisie door Provinciale Staten op 2 juli 2010. 2.3.2.2 Provinciaal belang Met de invoering van de Wro is de rol van de provincie aanzienlijk veranderd. Zij fungeert niet langer als toezichthouder in het proces van de ruimtelijke ordening, maar speelt een veel actievere rol. De provincie kan zelf ruimtelijke projecten ontwikkelen en uitvoeren. Rode draad van de Wro is dat elke overheidslaag de instrumenten krijgt om het eigen ruimtelijk beleid te verwezenlijken. De Wro zorgt voor een duidelijke afbakening van de bevoegdheden van de verschillende overheden. Overheden moeten voor nieuwe ontwikkelingen hun doelstellingen duidelijk formuleren en aangeven hoe zij deze willen realiseren. De provinciale belangen van Zuid-Holland hangen samen met de trends en ontwikkelingen. De provincie geeft daarmee vervolgens sturing aan de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van de provincie. Relevant voor het provinciaal belang en de inzet van ruimtelijke sturings- en overige instrumenten is het bestuurlijke uitgangspunt 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. Dit betekent dat de provincie alleen projecten zélf oppakt, wanneer zij daarbij een toegevoegde waarde heeft. Dit betreft vraagstukken op regionale schaal, waarvoor de provincie beleid ontwikkelt. De ruimtelijke samenhang tussen provinciale vraagstukken staat hierin centraal. Gemeenten krijgen vrijheid om binnen de gestelde kaders de ruimte voor burgers en bedrijven optimaal in te richten. De ambitie van de provincie is om het aantal regels en procedures te verminderen. 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet' is daarom ook uitgangspunt van de Provinciale Verordening Ruimte, waarin dus alleen die zaken zijn geregeld die provinciaal móeten. Voor uitvoering van de structuurvisie heeft de provincie vier rollen, namelijk: ordenen; ontwikkelen; onderzoeken; agenderen. In de Nota Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 12 november 2008) zijn de uitgangspunten voor de provinciale ruimtelijke belangen beschreven. Dit resulteert in de volgende in de Provinciale Structuurvisie gedefinieerde provinciale belangen: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
behouden en aantrekken van bedrijvigheid en werkgelegenheid; verbeteren van de waterveiligheid; robuust en veerkrachtig watersysteem; duurzame energievoorziening; versterken stedelijk netwerk; optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters; verbeteren interne en externe bereikbaarheid; voldoende aanbod in verschillende woonmilieus;
13
9. 10. 11. 12. 13. 14.
voorzien in een gezonde leefomgeving; ontwikkelen en behouden van vitale en waardevolle landschappen; behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur; verbetering belevingswaarde en vermindering verrommeling; realiseren van een complete ecologische hoofdstructuur; versterken recreatieve functie en groenstructuur.
2.3.2.3 Integrale ruimtelijke hoofdopgaven De Provinciale Structuurvisie beschrijft hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de Structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor moet in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik komen. De provincie onderscheidt daarbij een vijftal hoofdopgaven: een aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel; een duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie; een divers en samenhangend stedelijk netwerk; een vitaal, divers en aantrekkelijk landschap; stad en land verbonden. Ook de provinciale instrumenten op het gebied van de ruimtelijke ordening komen in de Structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma's en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen (zoals op rijksniveau ook verwoord in de Nota Ruimte): "lokaal wat kan, provinciaal wat moet". 2.3.2.4 Provinciale Structuurvisie en Bestemmingsplan Damplein 2010 De opgaven en doelstellingen, die de provincie in de Structuurvisie formuleert voor bestaande stedelijke gebieden zoals het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan, zijn niet wezenlijk anders dan de doelstellingen zoals die waren vastgelegd in het streekplan Zuid-Holland West. De al in gang gezette herontwikkeling van het plangebied past daarom binnen de in de Structuurvisie beschreven integrale ruimtelijke hoofdopgaven en is in overeenstemming met de relevante specifiek benoemde provinciale belangen en draagt met name bij aan de beschreven doelstellingen op het gebied van: het behouden en aantrekken van werkgelegenheid en bedrijvigheid; het versterken van het stedelijk netwerk; het optimaal benutten van bestaande ruimte voor economische clusters; het realiseren van voldoende aanbod in verschillende woonmilieus. 2.3.3
Verordening Ruimte
2.3.3.1 Inleiding Evenals het Rijk dat kan bij of krachtens een AMvB heeft de provincie op grond van artikel 4.1 van de Wro de bevoegdheid om, indien provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, bij of krachtens provinciale verordening regels te stellen omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben aan deze bevoegdheid uitvoering gegeven met de vaststelling, op 2 juli 2010, van de Verordening Ruimte. In deze verordening heeft de provincie regels gesteld over de inhoud van bestemmingsplannen resp. de inhoud van de toelichting van bestemmingsplannen. In de bij de PSV behorende uitvoeringsstrategie is aangegeven hoe de provincie zich de inzet van de verschillende instrumenten uit de Wro voorstelt. Voor een aantal belangen is geconstateerd dat doorwerking en borging het beste via een provinciale verordening kan plaatsvinden. Daarbij gaat het met name om generieke zaken (relevant voor alle of een bepaalde groep van gemeenten) en die in eerste instantie een werend of beperkend karakter hebben. De verordening regelt echter slechts een beperkt aantal onderwerpen. Bij het opstellen van
14
ruimtelijke plannen moet daarom ook rekening worden gehouden met andere provinciale beleidsdocumenten, zoals het integrale ruimtelijk beleid uit de PSV en de daarbij behorende uitvoeringsagenda zelf. 2.3.3.2 Provinciale Verordening Ruimte en Bestemmingsplan Damplein 2010 In de verordening is een aantal bepalingen opgenomen waaraan de ontwikkelingen, die het voorliggende bestemmingsplan mogelijk maakt, moeten worden getoetst. Het gaat daarbij concreet om: Artikel 7 (Kantoren): het voorliggende bestemmingsplan wijst geen bestemmingen aan die nieuwe bebouwing voor kantoren mogelijk maakt; Artikel 9 (Detailhandel): het voorliggende bestemmingsplan wijst alleen binnen de bestaande winkelconcentratie van het centrum van Leidschendam bestemmingen aan die nieuwe detailhandel mogelijk maken; Artikel 10 (Primaire en regionale waterkeringen): de in het plangebied aanwezige waterkeringen zijn als zodanig bestemd; Artikel 13 (Molenbiotoop): voor de gronden binnen het plangebied, die zijn gelegen binnen een molenbiotoop van een traditionele windmolen, is voorzien in een bestemmingsregeling die met de verordening in overeenstemming is; Het voorliggende bestemmingsplan is, gezien het vorenstaande, in overeenstemming met de Verordening Ruimte. 2.3.4
Regionaal Structuurplan Haaglanden
Op 16 april 2008 heeft het Algemeen Bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP) vastgesteld. Voor de negen betrokken gemeenten vormt het RSP het integrale beleidskader voor het afzonderlijke gemeentelijke beleid en bestemmingsplannen. Het RSP bevat richtinggevende en kaderstellende uitspraken die bepalend zullen zijn voor de inhoudelijke betrokkenheid van het Stadsgewest bij de voorbereiding en toetsing van gemeentelijke visies en bestemmingsplannen en bij bovenregionaal beleid. Onder het regime van de Wro is niet langer sprake van enige formele bevoegdheid van regionale bestuursorganen op het gebied van de ruimtelijke ordening. Dat betekent echter niet dat het RSP zijn betekenis heeft verloren. Op grond van het in de Invoeringswet Wro geregelde overgangsrecht blijft op een regionaal structuurplan, dat in ontwerp ter inzage is gelegd vóór 1 juli 2008, het recht van toepassing zoals dat goldt vóór de invoering van de Wro totdat de termijn van gelding van dat plan is verstreken. Het actuele RSP behoudt op grond van het overgangsrecht zijn rechtsgevolgen tot 2018. Tot dat moment dient bij de vaststelling van een bestemmingsplan een concrete beleidsbeslissing uit het RSP nog steeds in acht te worden genomen. Het RSP onderschrijft het concentreren van wonen en werken binnen het stedelijk gebied. Dit heeft een gunstig effect op het draagvlak van stedelijke voorzieningen en het terugdringen van de automobiliteit ten gunste van langzaam verkeer. Voor het plangebied 'Damplein 2010' beschrijft het RSP geen specifieke beleidsuitgangspunten die van belang zijn voor de doorwerking in het voorliggende bestemmingsplan.
2.4
Gemeentelijk beleid
2.4.1
Structuurvisie Ruimte voor Wensen
2.4.1.1 Inleiding Het gemeentelijke ruimtelijke beleid is geformuleerd in de structuurvisie Ruimte voor Wensen, vastgesteld door de gemeenteraad in december 2006. Centraal uitgangspunt is het realiseren van een groene woongemeente met een evenwichtige bevolkingsopbouw. Door vraag en aanbod van het wonen beter op elkaar af te stemmen, verbetert de woonkwaliteit. In het plangebied "Damcentrum 2010" moet deze woonkwaliteit ook verder worden ingevuld.
15
In de structuurvisie komen de verschillende ruimtelijke disciplines bij elkaar. Op dit niveau bepaalt de gemeente waar de meerwaarde van ruimtelijke kwaliteit kan worden behaald. Het uitgangspunt hierbij is het benoemen van de identiteitsdragers, die onder meer zijn terug te vinden in de gemeentelijke Welstandsnota.
Afbeelding 3: structuurvisie Ruimte voor Wensen 2.4.1.2 Betekenis structuurvisie voor het plangebied Het centrum van Leidschendam is één van de belangrijkste winkelcentra van de gemeente Leidschendam-Voorburg. Het heeft de potentie zich te ontwikkelen tot een kwaliteitscentrum. Voor een gezonde economische structuur is het van belang de karakteristieken en sterke punten van het centrum te behouden. De vernieuwing van het centrumgebied, die mede op basis van het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, laat duidelijk zien dat een samenhang tussen winkels, bevolkingssamenstelling en de kwaliteit van de leefomgeving van groot belang is. De kracht van het Leidschendamse centrum wordt bepaald door de kleinschaligheid, de historische uitstraling, de openbare ruimte, de horeca, de mix van publieksfuncties en niet te vergeten de ligging aan de Vliet. Daarnaast is de oude kern van Leidschendam een recreatieve trekpleister. De cultuurhistorische kenmerken en monumentale kwaliteiten moeten worden gekoesterd en uitgebuit. Hiertoe biedt onder andere de relatie met de Vliet de nodige mogelijkheden. De Vliet is lokaal en regionaal bijzonder belangrijk als doorgaande recreatieve verbinding voor langzaam verkeer en recreatievaart. Voor de recreatievaart is de Vliet zelfs een hoofdvaarroute richting Amsterdam en Rotterdam via respectievelijk Leiden en Delft. Ook is er een directe aansluiting met Den Haag. De Vliet loopt door het oude centrum van Leidschendam naar het buitengebied. Ze loopt langs buitenplaatsen, verbindt onderlinge stadsdelen en vormt een belangrijke verbinding tussen Leidschendam-Voorburg en het Groene Hart. Het voorliggende bestemmingsplan draagt mede bij aan het behouden en versterken van deze kwaliteiten en sluit ook daarmee naadloos aan bij de structuurvisie. 2.4.2
Groenstructuurplan
Op 3 februari 2010 heeft de gemeenteraad het nieuwe Groenstructuurplan van de gemeente Leidschendam-Voorburg, getiteld "Buitengewoon groen", vastgesteld. Het Groenstructuurplan geeft op hoofdlijnen aan welk groen van belang is op gemeentelijk niveau en waar het groen versterkt kan worden. Het garandeert het groene karakter van de gemeente in de toekomst, door de hoofdgroenstructuur duidelijk te benoemen, verbindingen te maken en de ligging aan het buitengebied te versterken.
16
Het Groenstructuurplan beschrijft geen specifieke groene structuren / waarden voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan, noch worden in het Groenstructuurplan voor het plangebied specifieke ambities geformuleerd. De ontwikkelingen, waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet, worden dan ook door het Groenstructuurplan niet belemmerd. 2.4.3
Dakterrassenbeleid
Veel inwoners van de gemeente willen het woongenot optimaliseren door het vergroten van het woonoppervlak. Dit kan bijvoorbeeld door toevoeging van een dakterras. De gemeente staat open voor het verbeteren van het woongenot, maar daar zitten wel grenzen aan vast. Het behoud van de ruimtelijke kwaliteit en de leefomgeving is namelijk van groot belang. Op 8 juli 2008 is de nota "Het dak op! - Beleidsnotitie met sneltoetscriteria voor dakterrassen" door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De beleidsnotitie bevat concrete toetscritera waaraan aanvragen voor dakterrassen worden getoetst. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een dakterras spelen het waarborgen van de beeldkwaliteit van de openbare ruimte en het veiligstellen van de privacy van de buren een belangrijke rol. Voor een aantal gebieden is vanwege het specifieke straatbeeld en de waardevolle architectuur het dakterrassenbeleid niet van toepassing. Dit geldt voor de gebieden die in de welstandsnota zijn aangeduid als "Historisch" (gebieden 01 t/m 05) liggend in de kernen Voorburg, Leidschendam en Stompwijk. Tevens zijn monumenten uitgezonderd van de sneltoetscriteria voor dakterassen, evenals aanvragen voor dakterrassen op niet-woonfuncties. Hoewel een klein deel van het plangebied door de Minister is aangewezen als beschermd gebied in de zin van de Monumentenwet 1988, is voor wat betreft de bebouwing sprake van een geheel nieuw tot stand te brengen situatie. Al vanaf de vroegste planvorming is daarbij voorzien in het direct realiseren van een aantal dakterrassen in de nieuwe gebouwencomplexen, die daarom bij recht in het voorliggende bestemmingsplan zijn toegelaten. Het dakterrassenbeleid is hier dan ook slechts van toepassing wanneer in de beheersfase van het bestemmingsplan de wens zou bestaan extra dakterrassen e.d. aan te brengen. In de nota worden algemene regels gegeven voor het bouwen van een dakterras waaraan elke aanvraag moet voldoen. Bijvoorbeeld de eis dat het dakterras van binnenuit ontsloten dient te zijn en dat de daglichttoetreding van de omringende panden niet wordt verminderd. Daarnaast zijn voor elk type dakterras (op een plat dak, aan een kaplaag, op een uitbouw) specifieke eisen gesteld. Elke aanvraag zal aan de sneltoetscriteria worden getoetst. In het bestemmingsplan is binnen de centrumbestemming een ontheffingsbevoegdheid opgenomen (zie artikel 3.3.2) voor het plaatsen een vloerafscheiding op een aan- of uitbouw, een vloerafscheiding aan een kaplaag of een vloerafscheiding of dakopbouw op een plat dak ten behoeve van het realiseren van een dakterras. Indien men gebruik wil maken van de mogelijkheid om met een ontheffing een dakterras te bouwen, zal een dergelijk verzoek getoetst moeten worden aan het dakterrassenbeleid. Voldoet een aanvraag aan de sneltoetscriteria voor dakterrassen, dan kan de ontheffing worden verleend. 2.4.4
Prostitutiebeleid
Met ingang van 1 oktober 2000 is het algemeen bordeelverbod uit het Wetboek van Strafrecht geschrapt en vervangen door een vergunningstelsel op lokaal (gemeentelijk) niveau, met als doelstellingen: het reguleren van vrijwillige prostitutie; het tegengaan van onvrijwillige prostitutie; het bestrijden van misstanden in de prostitutiebranche. Op 6 juni 2006 is het prostitutiebeleid van de gemeente Leidschendam-Voorburg vastgesteld, dat onder meer voorziet in de introductie van een vergunningenstelsel voor seksinrichtingen. Het beleid heeft twee hoofduitgangspunten: bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat; verbetering van de positie van de prostiuées. De uitgangspunten en doelstellingen van het prostitutiebeleid zijn vertaald naar de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Leidschendam-Voorburg. Hierin is een vergunningenstelsel
17
opgenomen voor de vestiging van seksinrichtingen en escortbedrijven, worden voorschriften verbonden aan de vergunning en gedragseisen gesteld aan de exploitant en beheerder. Het bestemmingsplan levert als ruimtelijk instrument mede een bijdrage aan het verwezenlijken van het prostitutiebeleid. In de gebruiksregels van het plan is daartoe een verbod opgenomen voor gebruik van gronden en/of bouwwerken voor een seksinrichting. In concrete gevallen kan van dit verbod ontheffing worden verleend, waarbij het gemeentelijk prostitutiebeleid als beoordelingskader fungeert. In het plangebied van het bestemmingsplan "Damplein 2010" komen geen seksinrichtingen voor. 2.4.5
Welstandsbeleid
2.4.5.1 Inleiding Vanaf 1 juli 2004 is het toetsen van bouwplannen aan 'redelijke eisen van welstand' alleen nog mogelijk op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde welstandsnota: de gemeentelijke Welstandsnota Leidschendam-Voorburg, vastgesteld door de raad op 14 juni 2004. In deze nota wordt aangegeven op welke welstandsgerelateerde aspecten gelet wordt bij hen beoordelen van aanvragen om bouwvergunning. De redelijke eisen van welstand zijn daarbij geobjectiveerd door de gemeente onder te verdelen in een aantal gebiedstypen. Elk gebiedstype kent eigen welstandseisen voor zowel bouwwerken op zichzelf als in relatie tot de omgeving, waarop wordt beoordeeld. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan valt onder het gebiedstype 'Historisch'. 2.4.5.2 Welstandsaspecten voor het bouwwerk op zichzelf Bebouwing in historisch gebied mag zich duidelijk onderscheiden van naastliggende panden mits dat gepaard gaat met een overtuigende individuele kwaliteit. Ingetogenheid is daarbij nodig, de omgeving moet niet overstemd worden. De volume-opbouw respecteert het veelal aanwezig onderscheid van voorhuis, achterhuis, nevenbebouwing, e.d. De detailering moet uitgesproken zorgvuldig zijn, de materiaalkeuze hoogwaardig en van duurzame kwaliteit. Kleur en textuur ondersteunen het fijnkorrelige karakter. 2.4.5.3 Welstandsaspecten in relatie tot de omgeving In het tamelijk gave dorpsbeeld rondom de sluis zullen bouwplannen welstandshalve getoetst worden op hun ingetogen bijdrage aan het historische karakter. Aan de Veursestraatweg en Damlaan is minder sprake van een visuele eenheid. Plannen zullen daar meer beoordeeld worden op hun eigen visuele kwaliteit en hun bijdrage aan het herstellen van samenhang in het weefsel.
18
Hoofdstuk 3 3.1
Bestaande situatie
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied op basis van de bestaande situatie. Aan bod komen de ruimtelijke hoofdstructuur en de aanwezigheid van verschillende functies in het plangebied of in de directe nabijheid daarvan.
3.2
Ruimtelijke analyse
3.2.1
Ontstaansgeschiedenis
Het ontstaan van Leidschendam-Voorburg gaat terug tot de Romeinse tijd. In prehistorische tijden ontwikkelde zich in de laguna achter de strandwallen een uitgerekt veengebied. Het veen verdikte zich tot koepelvormige volumes en waterde vooral af via radiale stroompjes. Ook tussen de (latere) Oude Rijn in het noorden en de Oude Maas in het zuiden lag zo'n veenkoepel. In het midden van de eerste eeuw trachtten de Romeinen de Oude Rijn in het noorden en de Oude Maas in het zuiden met elkaar te verbinden door het graven van een vaarweg, de naar veldheer Corbulo genoemde Corbulogracht. Deze gracht, waarvoor mede gebruik werd gemaakt van twee bestaande getijdenkreken, doorsneed het veenkussen, maar ergens halverwege bleef een waterscheiding bestaan en ontstond een overslagpunt en handelsnederzetting: Forum Hadriani. Relicten hiervan zijn teruggevonden in het huidige Voorburg. Na het vertrek van de Romeinen verviel de vaarweg. De waterscheiding bleef bestaan en deze zou op den duur de basis vormen voor de tot heden intact gebleven landscheiding tussen de hoogheemraadschappen van Rijnland en Delfland. Deze landscheiding was er al in het jaar 1246, in de vorm van een dijk. Deze dijk werd begin veertiende eeuw afgedamd in de Vliet, onder meer vanwege het peilverschil tussen de boezemwateren van de waterschappen Rijnland en Delfland. Doorgaand scheepvaartverkeer was daardoor niet meer mogelijk. Op het punt waar de Vliet en de landscheidingsdijk elkaar kruisen (in het huidige sluiscomplex en omgeving) is Leidschendam ontstaan. De nederzetting Leidschendam ontwikkelde zich op beide oevers van de Vliet tot een kern van ambachts- en koopmanswoningen en herbergen. Later breidde de bebouwing zich uit in zuidelijke richting, aan de Venestraat, en werd aan de zuidzijde van de Vliet veel gebouwd. Ook langs het jaagpad (nu de Delftsekade), dat werd gebruikt voor de trekschuiten, ontstond bebouwing. Rond 1850 besloten Provinciale Staten van Zuid-Holland de toenmalige sluis uit de zeventiende eeuw te vervangen door een nieuwe sluis en twee sluisbruggen. Deze zijn n 1887 gebouwd en tot op heden in gebruik. De eerste ambachts- en koopmanswoningen van Leidschendam werden zoals gezegd gebouwd rond de dam in de Vliet, op de kruising met de dijk die de landscheiding vormde tussen de beheersgebieden van de hoogheemraadschappen van Rijnland en Delfland. De kenmerkende pleinruimte tussen de beide kerken ontstond bij de bouw van de huidige sluis in 1887, toen een deel van de voormalige sluiskom werd gedempt. Het stratenpatroon in Leidschendam en omgeving loopt evenwijdig aan de kust. Op de hoger gelegen strandwallen lopen lange wegen, met loodrecht daarop dwarsverbindingen die door de drassige gebieden kronkelen.Eén van die dwarsverbindingen is de route over de Landscheidingsdijk, tegenwoordig de Damlaan, Damstraat en Venestraat. Lange tijd was dit een belangrijke route door de oude kern van Leidschendam. De historisch gegroeide structuur van de Venestraat, sluis, Damstraat en Damlaan is tussen 1950 en 1980 verstoord door een aantal belangrijke ingrepen. Deze ingrepen zijn van grote invloed op de wijze waarop het gebied nu wordt ervaren en gewaardeerd. De eerste verstoring is de verkeersdoorbraak in de jaren vijftig. Omdat de Damstraat te smal was voor het groeiend autoverkeer, is een doorgang gemaakt naar de westelijke sluisbrug. Daartoe zijn panden aan de
19
sluis gesloopt en is de Damhoudersstraat aangelegd. Vanaf de nieuwe doorbraak werd het verkeer vanaf de sluis diagonaal naar de Damlaan gevoerd via het Damplein. waarvoor achtertuinen van de woningen aan de Damstraat en Sluiskant moesten wijken. Het Damplein heeft een veel grotere maat en schaal dan de pleinruimte rond de sluis. waardoor beide pleinen weinig met elkaar te maken lijken te hebben. Door deze ingreep is het sluisgebied geïsoleerd komen te liggen van het gebied ten noorden van het Damplein. Een tweede beeldbepalende ingreep is een grote hoeveelheid portiekflats, die na de doorbraak van de Damlaan in dat gebied zijn gebouwd. De flatgebouwen staan met hun langsgevels langs de straat en niet (zoals destijds gebruikelijk) in een eigen stedenbouwkundige structuur. Hierdoor zijn grootschalige straatwanden ontstaan, direct naast het kleinschalig historisch centrum. Deze nieuwe structuur verstoort de oude, terwijl onderlinge samenhang ontbreekt. De flats hebben niet alleen het Damplein grootschalig gemaakt, ook andere straten zoals de Rijnlandstraat, Plaspoelkade, Zaagmolenstraat en Plaspoelstraat zijn door de maat van de toegevoegde bebouwing nooit echt mooie woonstraten geworden. 3.2.2
Stedenbouwkundige opzet
Structuurlijnen bepalen in belangrijke mate de ruimtelijke structuur van een gebied. Een belangrijke structuurlijn is de Vliet. De Vliet en de landscheiding hebben grotendeels de vorm van de oude nederzetting Leidschendam bepaald. De route over de landscheiding (huidige Damlaan, Damstraat en Venestraat) is een tweede belangrijke structuurlijn. Door afbraak van bebouwing aan de Damstraat is in de route een 'gat' ontstaan, het Damplein. Hierdoor is de oude dorpskern in twee delen gesplitst: de Damlaan / het Damplein en het Sluisgebied. het sluiscomplex ligt op het snijpunt van deze twee historische structuurlijnen. Inmiddels is er een 'nieuwe' doorgaande route door het centrum ontstaan, via de Damlaan, het Damplein en de Damhoudersstraat. Dit is een drukke doorgaande weg met hoofdzakelijk een ontsluitingsfunctie. De route heeft vanwege de grote verkeersdrukte een negatieve invloed op de beleving van het oude centrum. Aan de zuid-oostzijde van de Vliet loopt het oorspronkelijke jaagpad. Kenmerkend voor deze structuurlijn is de bebouwing die in een strakke lijn het jaagpad volgt. De route volgt nog altijd onafgebroken de zuidoever van de Vliet. Structuurlijnen met een cultuurhistorische waarde van een andere orde zijn de Kerkstraat en de Sluiskant. Deze straten hebben van oudsher geen doorgaande functie, maar functioneerden als ontsluiting van woningen en van de kerk. Ten noorden van het centrum van Leidschendam loopt de van oudsher aanwezige noord-zuid verbindingsweg over de strandwallen, de huidige Veursestraatweg, Koningin Julianaweg en Voorburgseweg. Parallel hieraan loopt de Oude Trambaan, waarlangs vroeger de (stoom)tram reed. De voormalige trambaan is nauwelijks meer te herkennen in het huidige straatprofiel. 3.2.3
Bebouwingsstructuur
De bebouwing van Leidschendam ontwikkelde zich aanvankelijk in twee richtingen: enerzijds langs de Vliet en anderzijds langs de landscheiding tussen Rijnland en Delfland. Centrum van deze nederzetting was de dam, waar zowel over land als over water veel verkeer passeerde, met de bijbehorende bedrijvigheid. In de zeventiende - en achttiende eeuw waren de gevelwanden van deze bebouwing vrijwel geheel gesloten. De bebouwing bestond hoofdzakelijk uit één of twee bouwlagen met kap. De historische bebouwing in het centrum van Leidschendam kenmerkt zich door een verscheidenheid aan bouwstijlen, materialen en vormen. Verschillende puien en gevels zijn in de loop der jaren sterk gemoderniseerd. Langs de Delftsekade zijn rond 1980 veel historische panden gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw. De historische bebouwing aan de Damstraat is grotendeels afgebroken, zodat in de oude kern van Leidschendam een open ruimte ontstond die de naam Damplein kreeg. De 'nieuwe' bebouwing aan dit plein heeft een heel ander karakter dan de oude dorpskern en is grootschaliger. Aan de Damlaan is een aantal grootschalige gebouwen gerealiseerd, zoals het postkantoor, die de fijnmazige structuur van de oude winkelpanden verstoren. Diverse (oude) pandjes gaan verborgen achter reclame en luifelconstructies die tegen de gevels hangen. Ook aan de Sluiskant en het Sluisplein is historische bebouwing verloren gegaan bij de doorbraak (Damlaan en Damhoudersstraat), die
20
het toenemende (auto)verkeer in 1955 meer ruimte moest geven. Bebouwing die bijzonder in het oog springt kan worden aangemerkt als landmark. Deze bebouwing speelt een belangrijke rol in de oriëntatie van een bezoeker. Belangrijke landmarks in de oude kern van Leidschendam zijn de H.H. Petrus & Pauluskerk en de Nederlands Hervormde kerk. Deze beide kerken hebben een centrerende werking op het sluisgebied, waardoor het geheel (ondanks de vele openingen in de wanden) een gesloten indruk maakt. Ook de ophaalbruggen, de molen en het gemaal kunnen als landmark worden aangemerkt. Zichtlijnen zijn open visuele relaties en hangen vaak samen met het zicht op landmarks. De hiervoor genoemde landmarks hebben in het sluisgebied een duidelijke zichtrelatie. De kerken vertegenwoordigen ieder een ander geloof. Dit maakt de zichtrelatie extra bijzonder. Andere belangrijke zichtlijnen op de landmarks zijn: het zicht op de Nederlands Hervormde kerk vanaf het Damplein; het zicht op de Nederlands Hervormde kerk vanaf de Venestraat. De kerk is halverwege de Venestraat al tussen de bebouwing door te zien. Dit bevordert de oriëntatie. Een uitzicht dat minder samenhangt met de landmarks is het weidse uitzicht vanaf de sluisbruggen over de Vliet. Vanaf de westelijke sluisbrug is het zelfs mogelijk de kerk van Voorburg te zien. Leidschendam heeft een uniek stadshart op een kruising van water- en landwegen. Door de geschiedenis heen hebben de twee kanten van de Vliet zich ontwikkeld tot een organische pleinvorm. Het gebied vormt het beeldmerk van Leidschendam en heeft inmiddels een officieel beschermde status door de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht. De sluisomgeving, het historische hart, is ruimtelijk versnipperd en voldoet niet meer aan de huidige eisen. Het parkeren, het openbaar groen, de inrichting om de sluis en vooral de grote stroom auto's door het gebied zorgen er voor dat de openbare ruimte rond de sluis eigenlijk geen plein meer vormt. Ook de voorzieningen die nu in het gebied zijn gevestigd bieden niet wat men bij een stadshart voor ogen heeft. De Damlaan, eens een kwalitatief-ruimtelijk hoogwaardige dorpswinkelstraat, heeft als winkelgebied in het recente verleden duidelijk aan kwaliteit ingeboet. Aan weerszijden van de Damlaan zin de openbare ruimten versnipperd. Groen en straten zijn niet duidelijk afgebakend. Verschillende soorten gebouwen staan onsamenhangend naast elkaar. Voor- en achterkanten van bebouwing komen naast elkaar voor. Onduidelijk is ook de wijze waarop deze gebieden ontsloten zijn. De Rijnlandstraat, Delflandstraat en Landscheidingsstraat krijgen hierdoor het karakter van een achterafgebied. Auto's, op verschillende wijzen geparkeerd, overheersen het straatbeeld. 3.2.4
Verkeersstructuur
Door het centrumgebied loopt de verkeersader Damlaan - Damplein - Damhoudersstraat. Deze verbindt de nieuwstraat ten zuiden van het plangebied met de Oude Trambaan en de Voorburgseweg en is zowel van belang voor de ontsluiting van het centrumgebied zelf als voor de overige delen van Leidschendam. De opening van de 'Noordelijke Randweg Haagse Regio (NoRaH)' in november 2003 heeft er toe geleid dat de hoeveelheid verkeer over de Damlaan, het Damplein en de Damhoudersstraat verminderd is. Uitgezonderd de Oude Trambaan en de Nieuwstraat zijn alle wegen binnen het centrumgebied gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/h. De inrichting hiervan wordt zoveel mogelijk bepaald volgens de landelijke normen als vervat in het beleid 'Duurzaam Veilig'. Dit betekent dat de maximale snelheid logisch volgt uit de inrichting en dat het autoverkeer als het ware "te gast" is. Maatregelen om dit effect te bewerkstelligen zijn onder mee snelheidsremmende en/of attentieverhogende maatregelen, zoals smallere rijbanen, korte rechte weggedeelten, kleurveranderingen in de wegverharding en snelheidsremmende voorzieningen bij kruispunten en oversteekplaatsen. De Oude Trambaan en de Nieuwstraat zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen waar een maximumsnelheid van 50 km/h geldt.
21
Het centrum van Leidschendam is bereikbaar met het openbaar vervoer in de vorm van een ontsluitende buslijn die goed in het gebied is ingepast. Het station Leidschendam-Voorburg (RandstadRail) bevindt zich eveneens in de nabijheid van het centrumgebied. Daarnaast bevindt zich op de Oude Trambaan een goede overstapmogelijkheid op aansluitende buslijnen richting Den Haag, Voorburg, Voorschoten en Leiden. De bereikbaarheid van het centrumgebied per openbaar vervoer kan daarmee redelijk tot goed worden genoemd. 3.2.5
Groenstructuur
De openbare ruimte in het centrum van Leidschendam is vrij stenig met relatief smalle straatprofielen, waardoor er weinig ruimte resteert voor groen. In het oude centrum is geen uitgesproken boomstructuur aanwezig. De laanbeplanting aan de Damlaan vertoont bijvoorbeeld weinig samenhang met het groen op het Damplein. De beplanting in het sluisgebied heeft twee aspecten. Deels is zij belangrijk voor het groene karakter van het gebied en biedt zij beschutting voor de verblijfsrecreatie. Anderzijds heeft de beplanting deels een storende werking voor het beleven van de totale ruimte en het zicht op de sluis. De kleine haven heeft een groen karakter door de aanwezige bomen en struiken. Deze ontnemen echter ten dele het vrije zicht op het haventje vanaf de Sluiskant en de Delftsekade. Verder is halverwege de Venestraat een plantsoentje aanwezig dat in verbinding staat met het achterliggende parkje. 3.2.6
Waterstructuur
3.2.6.1 Algemeen Het centrumgebied van Leidschendam wordt doorsneden door de Landscheiding. Deze loopt via de Damlaan, de Damstraat, het noordelijke sluishoofd en de Venestraat. De Vliet is een boezemwatergang waarop het overtollige water uit de lager gelegend polders wordt geloosd. Via de gemalen in Katwijk, Den Haag en het Westland wordt dit overtollige water naar zee afgevoerd. Tijdens droge perioden wordt water uit de Vliet in de polderwatergangen gelaten. De Vliet heeft in het Rijnlandse gebied een waterpeil van NAP -0,60 m. en in het Delflandse gebied van NAP -0,40 m. De sluis, in het verlengde van de Damlaan, dient ter overbrugging van dit peilverschil. Historisch gezien betrof het hele centrumgebied vroeger poldergebied (de Klein Plaspoelpolder in het Delflandse - en de Rietvinkpolder in het Rijnlandse deel), met op de plaats van de huidige waterlopen -maar ook daartussen- diverse poldersloten. Bij de ophogingen bij de ontwikkeling van de kern Leidschendam zijn de meeste poldersloten gedempt, zijn de overgebleven waterlopen in verbinding gebracht met de Vliet en is het gebied in waterstaatkundige zin grotendeels boezemland geworden. Door de zandophopingen zijn zettingen ontstaan van het onderliggende veen. Door de afwezigheid van een ontwateringsstelsel (er ligt geen open water ter hoogte van de Damlaan) is vervolgens rond het Damplein een probleem van wateroverlast ontstaan (zie knelpunten). In de huidige situatie ligt alleen nog in het Rijnlandse beheersgebied polderwater, behorend tot de Rietvinkpolder. Via duikers en watergangen wordt overtollig water in noordelijke richting afgevoerd naar het gemaal aan de Voordesingel (direct ten noorden het centrumgebied) alwaar het wordt uitgeslagen op de Vliet. Ter plaatse van het zuidoostelijke uiteinde van de watergang langs de Schoorlaan bevindt zich een inlaatpunt. Hier kan water vanuit de Vliet worden binnengelaten. Het zomer- en winterpeil in de Rietvinkpolder bedraagt NAP -1,20 m. Direct langs het water van de Vliet staat een gemaal van Delfland. Met dit gemaal kan ten tijde van watertekorten water vanuit het beheersgebied van Rijnland worden opgepompt en afgevoerd naar de boezem van Delfland.
22
3.2.6.2 Waterkeringen Langs de Vliet en langs het boezemwater aan de Plaspoelkade liggen boezemwaterkeringen ter bescherming van het achterliggende lager gelegen gebied. Het kruinpeil van boezemkade in het Delflandse deel dient minimaal NAP +0,20 meter te zijn. Het kruinpeil van de landscheiding behoort minimaal 0,60 meter boven het hoogst aangelegen waterpeil te zijn. Het kruinpeil van boezemkaden in het Rijnlandse deel dient minimaal op NAP te liggen. 3.2.6.3 Knelpunten waterhuishouding In het Delflandse beheersgebied is onvoldoende open water aanwezig. Tijdens extreme neerslagsituaties heeft het centrumgebied regelmatig te kampen met wateroverlast en wordt overtollig water geloosd op de Rietvinkpolder in plaats van op het Delflandse watersysteem: dit is een ongewenste situatie die bij de herstructurering van het centrum van Leidschendam zal worden opgelost. De ontwateringsdiepte is rondom het Damplein slechts 30 cm. Dit knelpunt is veroorzaakt door de demping van polderwater en de afvoer van het gebied naar de riolering. De riolering is hierdoor overbelast met overstorten en overstromingen als gevolg. Gecombineerd met bodemdaling, te hoge grondwaterstanden en de eisen van afkoppelen moet er in de nieuwe situatie weer nieuw polderwater worden gerealiseerd. De kruin van de Sluiskant is te laag en dient verhoogd te worden naar NAP +0,2 m. In de Rietvinkpolder is de huidige oppervlakte aan polderwater klein waardoor de waterbergingseisen aandacht behoeven. De watergangen liggen verspreid door het gebied, onderling verbonden door middel van lange duikers wat een ongunstige invloed heeft op de doorstroming en de waterkwaliteit. Tevens is de rioleringssituatie gecompliceerd en onoverzichtelijk. In het poldergebied van Rijnland is de ontwateringsdiepte te gering (ca. 0,5 m. onder maaiveld rondom de Zaagmolenstraat). Van een aantal te handhaven gebouwen is het vloerpeil lager dan het gewenste maaiveldniveau. In zowel het Delflandse deel als het deel van Rijnland wordt het hemelwater grotendeels niet geloosd op de Vliet of het polderwater, maar afgevoerd via de riolering. Dit is een niet-duurzame situatie: ten eerste wordt schoon water vuil waarna het weer gezuiverd moet worden, het leidt tot verlaging van het zuiveringsrendement van de rioolwaterzuiveringsinstallatie door de verdunning en het leidt tot riooloverstorten bij veel neerslag.
3.3
Functionele analyse
Het Damcentrum, dat van oudsher het hart van Leidschendam vormt, biedt plaats aan diverse centrumgerelateerde functies zoals detailhandel, horeca, (sociaal-maatschappelijke) voorzieningen, wonen en bedrijvigheid. De in de huidige situatie voorkomende functies worden hierna kort belicht. NB: in deze paragraaf wordt als bestaande situatie de 'nulsituatie' beschreven, zoals die was ten tijde van de planvorming voor het "Masterplan Damcentrum" en het onherroepelijk worden van het oorspronkelijke bestemmingsplan "Damcentrum". Op het tijdstip waarop het voorliggende plan in procedure wordt gebracht is het plangebied Damplein / Sluiskant feitelijk een bouwterrein, waarop het vergunde bouwplan wordt gerealiseerd. 3.3.1
Wonen
In het Damcentrum is een gevarieerd aanbod aan woningen te vinden. Aan de historisch gegroeide assen zijn met name bovenwoningen boven winkelpanden te vinden. Ten zuidwesten van de Damlaan staan appartementengebouwen uit de zestiger jaren, bestaande uit vier woonlagen. Hier en daar worden deze appartementengebouwen afgewisseld met rijen grondgebonden woningen. Ten noordoosten van de Damlaan is het beeld vergelijkbaar met het zuidwesten. Ook hier bestaat de woonfunctie vooral uit appartementengebouwen in vier lagen. Waar mogelijk wordt de bestaande woonfunctie versterkt en uitgebreid. Het centrum van Leidschendam moet een gewild woonmilieu worden voor verschillende doelgroepen met een expliciete voorkeur voor stedelijk wonen, in verschillende prijssegmenten en zowel koop- als huurwoningen. Het is geschikt voor ouderen, maar ook voor jongeren (boven winkels en horeca),
23
samenwoners en gezinnen. Voor starters dient er in het centrumgebied aanbod te zijn aan wat kleinere woningen. Een goede mix van woningtypes sluit niet alleen beter aan op de woningbehoefte, maar verbetert ook de doorstromingsmogelijkheden binnen de wijk. Dat maakt het mogelijk dat een ieders woningbehoefte zoveel mogelijk binnen de wijk kan worden verwezenlijkt, ook indien deze wijzigt door leeftijd of verandering van financiële mogelijkheden. Dit alles pleit voor een grotere verscheidenheid in prijsklassen en woningcategorieën binnen het gebied. Alle woningen moeten goed toegankelijk zijn, flexibel en toekomstgericht, zodat met zo lang mogelijk zelfstandig in de eigen woning kan blijven wonen: het ideaal van de levensloopbestendige woning. Daarnaast wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk woningen te laten voldoen aan de eisen volgens Woonkeur: gedetailleerde richtlijnen voor de veiligheid en toegankelijkheid van woningen, woongebouwen en de woonomgeving. 3.3.2
Detailhandel en horeca
De detailhandel in het centrumgebied is met name geconcentreerd aan de Damlaan en rond het Damplein en het sluiscomplex. Daarbij gaat het met name om lokaal georiënteerde winkels. Het bestaande detailhandelsbestand in het Damcentrum heeft vooral een buurtfunctie. De ambitie, zoals ook beschreven in het Masterplan, is om het historische centrumgebied in de toekomst als wijkwinkelcentrum een specifieke rol te laten spelen in de winkelstructuur van Leidschendam, als aanvulling op het grootschalige winkelcentrum Leidsenhage. Het comfort en de ambiance die nodig zijn om het historische centrum deze aanvullende functie te laten vervullen, ontbreken echter. Daarom moet het Damcentrum, naast de gebruikelijke dagelijkse detailhandelsvoorzieningen, ook ruimte gaan bieden aan hoogwaardige winkel- en horecavoorzieningen. De herontwikkeling van het centrumgebied, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan mede de juridisch-planologische basis vormt, is er (mede) op gericht deze ambitie te verwezenlijken. De horeca is vooral gesitueerd aan de Damlaan en rond het sluiscomplex. Daarbij gaat het met name om cafetaria's en restaurants. 3.3.3
Kantoren en bedrijvigheid
In het historische centrum van Leidschendam zijn (anders dan detailhandel, dienstverlening, horeca en dergelijke) niet of nauwelijks bedrijven gevestigd. Aan de overzijde van de Vliet, aan de Leidsekade ligt een jachtwerf. Verder is in de Venestraat en aan de Leidschekade sprake van enige kleinschalige bedrijvigheid: in het plangebied van dit bestemmingsplan zelf zijn geen bedrijven aanwezig. 3.3.4
Voorzieningen
In het centrum van Leidschendam bevinden zich twee kerken: de H.H. Petrus & Pauluskerk aan de Sluiskant en de Nederlands Hervormde kerk aan de Delftsekade. Aan de Rijnlandstraat bevindt zich de basisschool De Zonnewijzer, aan de Zaagmolenstraat het woonzorgcentrum Vliethoven. Tenslotte is in het centrumgebied nog prominent aanwezig het gemaal "Mr.dr. T.F.J.A. Dolk". Geen van deze voorzieningen bevindt zich binnen het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan, wel grenzen zij er direct dan wel indirect aan. Culturele voorzieningen kunnen de aantrekkelijkheid en levendigheid van het centrumgebied vergroten en kunnen aanleiding geven het centrum in de avonduren te bezoeken. De enige jaren geleden gerealiseerde vestiging van theater Camuz in het oude kerkje aan de Damlaan sluit hierbij aan. Ook (mogelijke) ontwikkelingen als een theatercafé, bioscoop, filmhuis, sportschool e.d. kunnen bijdragen aan het vergroten van de levendigheid van het centrumgebied.
24
Hoofdstuk 4 4.1
Visie
Inleiding
Dit hoofdstuk gaat in op de ruimtelijke en functionele aspecten die van belang zijn voor de visie op het plangebied. Samen met hoofdstuk 3 vormt dit hoofdstuk de kern van de plantoelichting. De visie bepaalt de vorm en inhoud van de juridische regeling (bestemmingsregels) van dit bestemmingsplan.
4.2
Visie op plangebied
4.2.1
Masterplan Damcentrum
In het Masterplan Damcentrum, zoals dat op 6 juli 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld, is bij de uitwerking per deelgebied voor het Damplein de volgende ontwikkelvisie opgenomen: Met de sloop van het Montelgebouw krijgt het Damplein een andere oriëntatie. Vanaf de sluis leiden straten en fiets- en voetgangerspaden op een vanzelfsprekende manier naar het Damplein en omgeving. De grootste breedte zal ongeveer 30 tot 40 m zijn, de lengte is ruim 80 m. Het nieuwe Damplein biedt aansluiting op de aanliggende straten en binnenterreinen die erop uitkomen. Door de bebouwing krijgt de Damlaan weer een logische verbinding met de sluis via de Damstraat. Op de begane grond van de nieuwe bebouwing op het plein komen voornamelijk winkels. Door deze winkels zowel functioneel als ruimtelijk te betrekken bij de reeds aanwezige winkels aan de rand van het plein en de nieuw te bouwen winkelruimtes aan het Molenpad, ontstaat een plezierig aaneengesloten winkelgebied met een interessante branchering van winkels voor de dagelijkse boodschappen. Deze relatie wordt verder versterkt doordat de nieuwe winkels op het Damplein aan twee zijden een winkelfront krijgen. Boven de winkels komen woningen. De appartementen op de verdiepingen krijgen hun entree op de begane grond in het winkelgebied. Op enkele plaatsen aan het plan zijn stadshuizen voorzien, zodat een goede afwisseling van wonen, werken en winkelen ontstaat. Onder het plein wordt een parkeergarage gebouwd met ongeveer 225 openbare plaatsen plus ongeveer 75 plaatsen voor de bewoners van de bovengelegen woningen. Het laden en lossen voor de winkels gebeurt aan de randen van het Damplein. Op het plein zelf is geen ruimte voor auto's en voor laden en lossen. Hierdoor ontstaat er een aantrekkelijk voetgangersgebied voor bewoners en winkelend publiek. Op de bestaande appartementencomplexen aan het Damplein is stedenbouwkundig ruimte voor extra woningen. De in het voorliggende bestemmingsplan voorziene herontwikkeling van het Damplein is in lijn met de stedenbouwkundige uitgangspunten zoals die voor dit deel van het centrumgebied in het Masterplan zijn geformuleerd. 4.2.2
Integrale gebiedsvisie
Het Damcentrum is het historische centrum van Leidschendam. Het gebied rondom het sluiscomplex is aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988. Uit deze aanwijzing blijkt de cultuurhistorische waarde van het gebied. Deze cultuurhistorische waarde, die overigens ook aanwezig is in delen van het Damcentrum die niet tot het beschermd dorpsgezicht behoren, vormt tevens het uitgangspunt voor de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit die in het centrumgebied in gang is gezet. Deze met een ingrijpende herontwikkeling en herinrichtig gepaard gaande kwaliteitsslag is gericht op het tot stand brengen van een beter woon- en leefmilieu en een opwaardering van de centrumfunctie van het gebied. Uitgangspunt is het behoud van de (historische) ruimtelijke structuur. Deze wordt gekenmerkt
25
door het historische stratenpatroon met als belangrijkste lijnen de route over de landscheiding en de (routes langes) de Vliet. Het sluiscomplex vormt hierbij het brandpunt waar deze lijnen elkaar kruisen. De historische bebouwing is zeer divers, maar de herkenbaarheid van de individuele panden vormt hierbij een steeds terugkerend element. Bestaande zichtlijnen, die met name over het water van de Vliet liggen, dienen te worden gehandhaafd. Het zwaartepunt van het centrum wordt gevormd door het Damplein. Dit gebied markeert de kruising van de landscheiding en de Vliet, waar ooit de ontwikkeling van Leidschendam is begonnen. Het Damplein zal worden heringericht met woon-/winkelpanden die de oude structuur van de bebouwing zoveel mogelijk volgen. Aan de Sluiskant ligt het accent op horeca: hier wordt de totstandkoming van een aantrekkelijk verblijfsgebied met terrassen e.d. nagestreefd. De Damlaan met zijn historische panden vormt het aanloopgebied waar specialistische detailhandel en wonen gemengd worden. De Venestraat, met zijn gemengde kleinschalige bebouwing behoudt ook in de nieuwe situatie zijn gemengde karakter met het accent op detailhandel en culturele functies. Voor het gehele centrumgebied geldt het uitgangspunt dat wonen boven winkels en andere voorzieningen wordt gestimuleerd. Ook in het woongebied zijn kwalitatief-ruimtelijke ingrepen voorzien. De 'moderne' bebouwing uit de tweede helft van de twintigste eeuw wordt op een aantal locaties vervangen door meer bij het stedenbouwkundig karakter van de de historische kern aansluitende nieuwe woonbebouwing. Als algemeen uitgangspunt voor de te realiseren nieuwbouw wordt een kleinschalige parcellering aangehouden. Geen eentonige gevelwanden maar individueel herkenbare panden met afwisselende hoogte, breedte en kapvorm. Deze afwisselende vormgeving weerspiegelt tevens de verschillende woningtypen voor de verschillende doelgroepen die binnen het centrumgebied gehuisvest zullen worden. Op een aantal markante plaatsen zal de bebouwing een hoogteaccent krijgen. De oriëntatie op het water zal worden versterkt, enerzijds door meer aandacht voor de Vliet en zijn kades, anderzijds door nieuw water in het centrumgebied te realiseren. De inrichting van het centrumgebied zal afwisselend en herkenbaar zijn met duidelijk afgebakende straten, pleinen en doorsteken. De inrichting als verblijfsgebied wordt mede mogelijk gemaakt door de openstelling van de NoRaH, die de verkeersdruk op het centrumgebied aanzienlijk heeft verminderd. 4.2.3
Herinrichting van / nieuwbouw op het Damplein
Een gedeelte van het Damplein was in de bestaande situatie in gebruik als parkeerterrein. Van het pand aan de Damstraat 1 / Sluiskant 21 wordt de gevel behouden. De rest van de bebouwing is gesloopt. Aan de Sluiskant zullen als onderdeel van de herinrichting weer drie panden worden herbouwd, namelijk het pand Sluiskant 22 (maar dan uitgevoerd met een poort / onderdoorgang), een voormalig postkantoor en een voormalig chaletpand.
26
Afbeelding 4: bestaande situatie Damplein De nieuwbouw op resp. herinrichting van het Damplein voorziet in het realiseren van het volgende programma: een ondergrondse parkeergarage; commerciële units in de vorm van ca. 588 m² ten behoeve horeca- en 1.859 m² ten behoeve van overige commerciële functies in de vorm van detailhandel en/of aan de detailhandel gerelateerde dienstverlening; 66 appartementen en 2 maisonettes; De commerciële ruimten zijn voorzien aan het Damplein, met uitzondering van de horecafuncties die in de units aan de Sluiskant geconcentreerd zullen worden. De in eerdere plannen voorziene nieuwe (ondergrondse) supermarkt zal niet worden gerealiseerd.
27
Afbeelding 5: impressie toekomstige inrichting plangebied De herinrichting van het plangebied, waarvoor het voorliggende plan de juridisch-planologische basis vormt, is een uitwerking van de stedenbouwkundige randvoorwaarden die voor dit deel van het centrumgebied zijn vastgesteld. De basis voor deze uitwerking is de verdeling van het plangebied in twee deellocaties, te weten de Sluiskant en het Damplein. 4.2.3.1 De Sluiskant De façade aan de Sluiskant is opgebouwd uit zes panden, waarvan twee bestaande te weten Sluiskant 21/Damstraat 1 en de woning zonder nummer tussen Sluiskant 20 en 21 (gedeeltelijk) zo mogelijk worden behouden. De vier panden met de huisnummers 16, 17, 19 en 20 worden vervangen. Behoud van het gevelbeeld is mogelijk door ofwel renovatie/restauratie, ofwel door de gevels te behouden en de rest te slopen ofwel door herbouw na sloop. Voor het pand Damstraat 1/Sluiskant 21 geldt als uitgangspunt dat ook in geval van sloop/herbouw de gevel blijft staan of in delen wordt opgeslagen en later wordt geïntegreerd in de nieuwbouw. De nieuwbouw binnen het als beschermd gezicht aangewezen gebied zal harmoniëren met de overige panden in de gevels rond de sluis, zowel in vorm of hoogte als in materialisatie. Daarom is ervoor gekozen panden te reconstrueren die ooit bij deze locatie hebben gestaan. Twee panden die zijn gesloopt voor de verkeersdoorgang over het Damplein worden herbouwd op de plaats van de ijssalon en de 'Doeland'. Daartoe zijn met behulp van beschikbaar archiefmateriaal door een restauratie-architect reconstructietekeningen gemaakt op basis waarvan de betreffende panden in een zo oorspronkelijk mogelijke hoofdvorm kunnen worden teruggebouwd. De begane grondverdieping van elk van deze panden verschilt van die van het buurpand. Ook bij een samenvoeging van begane grondlagen is dit eenvoudig te realiseren. Dit gebeurt wel zo min mogelijk. De architectuur en de variatie geeft goed inhoud aan de ambities van de stedenbouwkundige uitgangspunten: fijnmazigheid van bebouwing en historische gelaagdheid. De terug te bouwen panden waren breed. Daardoor resteert er ruimte voor één hoekpand naast de Damlaan. Dit pand is een verdieping hoger dan de andere panden en krijgt, om de doorgang van de Damlaan te versmallen, een erker op de eerste verdieping. Het pand heeft drie bouwlagen plus een kap. Het pand krijgt overigens een duidelijke entree aan de sluis. Dit pand krijgt een klassiek eigentijds karakter om de continuïteit van de geschiedenis afleesbaar te maken. Er ontstaat daardoor een wand van panden uit verschillende tijden: 18e eeuw;
28
begin 19e eeuw; laat 19e eeuw; 20e eeuw; 21e eeuw. De doorgang van de sluis naar het Damplein heeft op een vanzelfsprekende wijze een plek gekregen in het pand Sluiskant 20. De gekozen oplossing doet recht aan enerzijds de eis om zoveel mogelijk de façade aan de sluis visueel in stand te houden en anderzijds een doorgang van voldoende breedte naar het Damplein te creëren. Door een slimme ontsluitingsstructuur kunnen er voldoende sprongen in verdiepingshoogten tussen de panden worden gerealiseerd, waardoor het historische beeld zoveel als mogelijk intact wordt gelaten. Het moderne hoekpand gaat duidelijk 'de hoek om' en krijgt vervolgens in het tweede deel van de Damlaan een andere gevelritmiek. De bouwhoogten voldoen aan de in de stedenbouwkundige uitgangspunten genoemde lagenopbouw. Vier panden bestaan uit twee bouwlagen plus een kap, één pand bestaat uit één bouwlaag plus een kap en een poort (naar het Damplein) en één pand is opgebouwd uit drie bouwlagen plus een kap. 4.2.3.2 Het Damplein Op het Damplein komen achter de panden aan de Sluiskant zes nieuwe bouwvolumes. In totaal bestaan deze uit circa veertien panden. De bouwvolumes zijn opgebouwd uit verschillende panden met een eigen architectonisch handschrift. Ten opzichte van de stedenbouwkundige uitgangspunten heeft er een wijziging plaatsgevonden in de pandenvariatie en de architecten bij het blok “D” in de Damlaan direct achter het hoekpand. In plaats van één architect is dit volume opgedeeld onder twee architecten met twee contrasterende handschriften. Wel is de schaal van een van de panden vergroot wat weer is ondervangen door de gevel een duidelijk ritmiek te geven door middel van erkers en door brekingen in de daklijn. De hierboven genoemde wijzigingen hebben geleid tot een betere relatie plattegrond versus gevel, zonder de stedenbouwkundige intenties te ondermijnen: fijnmazigheid en variatie zijn gewaarborgd. De pandsgewijze opbouw is op een goede wijze vertaald: architectuurvariatie, variatie in verdiepingshoogten en dakvormen. De panden staan stevig op de grond, de onderpuien zijn in samenhang met de architectuur erboven, reclame uitingen en luifels hebben een per pand geëigende oplossing gekregen. Daardoor laat de pandsgewijsheid zich ook op maaiveldniveau aflezen. De panden zijn van binnenuit vormgegeven. Uit de woningplattegronden in combinatie met de ontsluiting volgt een logische gevelindeling. Behalve de entree's worden de verkeersruimten -daar waar mogelijk- weggedetailleerd. Als de panden in een bouwblok los van elkaar worden ontsloten, worden verschillende verdiepingshoogten gemaakt waardoor het padsgewijze karakter wordt onderstreept. Waar mogelijk wordt per trappenhuis de eerste verdiepingsvloer op een afwijkende hoogte ten opzichte van de andere panden uitgevoerd. Bovenliggende verdiepingen kunnen wel een gelijke hoogte hebben. De entree tot de tweelaagse parkeergarage onder het Damplein is geïntegreerd in de architectuur van het Art Nouveau pand en werpt daardoor geen schaduw van infrastructuur en auto's op het voetgangersgebied. In de parkeergarage is rekening gehouden met een boombak van voldoende omvang om een grote boom op het plein te planten. De bergingen van de woningen zijn geplaatst in de parkeergarage waardoor de begane grondverdieping goed benut kan worden voor winkels.
29
4.3
Verkeerskundige aspecten
4.3.1
Parkeren
De parkeerbehoefte voor het gehele centrumgebied van Leidschendam is ingeschat aan de hand van landelijke kencijfers, gecombineerd met de feitelijke situatie in het centrum van Leidschendam. Deze parkeerbehoefte is vertaald naar een integrale parkeerbalans voor het gehele centrumgebied, die deel uitmaakt van het oorspronkelijke bestemmingsplan "Damcentrum". Het plan voor de herinrichting van het Damplein en de Sluiskant behelst de realisatie van de volgende functies: 588 m2 Bvo horeca; 1.859 m2 Bvo commerciële ruimten voor detailhandel en/of aan detailhandel gerelateerde dienstverlening; 68 woningen in de vorm van 66 appartementen en 2 maisonnettes. Voor de betreffende functies worden voor het bepalen van de parkeerbehoefte de volgende (in de regels van dit bestemmingsplan vastgelegde) parkeernormen gehanteerd: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
2,0 parkeerplaatsen per grondgebonden woning; 1,5 parkeerplaatsen per gestapelde woning; 1,0 parkeerplaatsen per woning in de sociale sector; 3,5 parkeerplaatsen per 100 m2 Bvo supermarkt; 3,0 parkeerplaatsen per 100 m2 Bvo overige detailhandelsvestigingen; 3,0 parkeerplaatsen per 100 m2 Bvo sociaal-culturele voorzieningen; 5,0 parkeerplaatsen per 100 m2 Bvo horeca.
In totaliteit wordt in de nieuwe situatie in centrumgebied van Leidschendam 713 m² Bvo detailhandelsfunctie/supermarkt minder gerealiseerd dan het aantal m² dat aan de oorspronkelijke parkeerbalans voor het gehele centrumgebied ten grondslag heeft gelegen. Reden hiervoor is de beslissing om de eerder onder het Damplein geprojecteerde ondergrondse supermarkt niet te realiseren. Een afname van het aantal te realiseren m² Bvo betekent ook een afname van het aantal benodige parkeerplaatsen. Er is daarom een update gemaakt van de parkeerbalans voor het gehele centrum, waarbij de afname van 713 m² Bvo supermarkt is uitgesplitst in een afname van 300 m² Bvo supermarkt en 413 m² Bvo overige detailhandel. Deze splitsing laat de juridisch-planologische mogelijkheid open om elders in het centrumgebied in plaats van overige detailhandel alsnog een supermarkt te realiseren. Met deze aanpassing is de totale vraag in het centrum naar parkeerplaatsen in de maatgevende periode (zaterdagmiddag) gedaald van 685 plaatsen naar 662 plaatsen, een daling van de parkeerbehoefte van 23 plaatsen. Op basis van de 'oude' totale parkeerbalans zouden in totaal 225 openbare parkeerplaatsen alsmede 1 privéparkeerplaats per woning gerealiseerd moeten worden. De openbare plaatsen zullen gedurende de verschillende momenten van de week gebruikt worden door bewoners, werknemers en bezoekers van het centrum van Leidschendam. Zij hebben dus niet alleen een functie voor de in het voorliggende bestemmingsplan voorziene ontwikkeling, maar ook voor de omliggende delen van het centrumgebied. Ten gevolge van de reductie van het aantal m² Bvo detailhandel in het plangebied kan gezien de parkeernormen het aantal openbare parkeerplaatsen met 23 worden verminderd. Ten behoeve van de herinrichting van het Damplein resp. de Sluiskant, die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, dienen aldus per saldo ten minste 202 openbare parkeerplaatsen en 70 privéparkeerplaatsen te worden gerealiseerd om voor het plangebied tot een sluitende parkeerbalans te komen. Het bouwplan voor het Damplein resp. de Sluiskant voorziet in de aanleg van 208 openbare - en 70 privéparkeerplaatsen, dus in totaal 278 plaatsen. Daarnaast zijn 11 plaatsen op maaiveld voorzien aan het Damplein / de Damstraat, zodat in totaal 289 plaatsen worden gerealiseerd. Cijfermatig kan het één en ander als volgt inzichtelijk worden gemaakt:
30
Aantal parkeerplaatsen ten behoeve van het Damplein in de oude situatie: Straat
Aantal pp.
Damplein
60
Damstraat
12
Sluiskant (tussen de twee bruggen)
5
Plaspoelstraat (deel blauwe zone)
13
TOTAAL:
90
Aantal parkeerplaatsen ten behoeve van het Damplein in de nieuwe situatie: Straat
Aantal pp.
Privéparkeerplaatsen garage Damplein
70
Openbare parkeerplaatsen garage Damplein
208
Damplein / Damstraat maaiveld
11
TOTAAL:
289
Uitbreiding aantal parkeerplaatsen t.o.v. de oude situatie: 199. Sloop huidige bebouwing: 100 m2
Horeca
1.900 m2
Overige detailhandel Woningen
5 (gestapeld)
Toevoeging nieuwe functies: 588 m2
Horeca
1.859 m2
Overige detailhandel Woningen
68 (gestapeld)
Extra woning Damstraat
1 (grondgebonden)
Netto sloop of uitbreiding: + 488 m2
Horeca
- 41 m2
Overige detailhandel Woningen
+ 63 (gestapeld)
Woningen
+1 (grondgebonden)
Parkeerbehoefte uitbreiding: Functie
M2
Aantal woningen
Grondgebonden woning Gestapelde woning Overige detailhandel Horeca Totaal
Norm pp Behoefte pp
+1
2
+2
+63
1,5
+95
-41
3
-1
+488
5
+24 +120
Conclusie: uitbreiding aantal parkeerplaatsen: 199; Toename vraag naar parkeerplaatsen: 120;
31
Overschot: 79 plaatsen. Omdat niet is gerekend met uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen, is de daadwerkelijke toename van de parkeervraag lager dan de berekende toename. De parkeergelegenheid onder het Damplein (de nieuwe parkeergarage) is bedoeld om te voorzien in de parkeerbehoefte van een groter gebied. Wellicht ten overvloede kan nog worden opgemerkt dat de parkeerplaatsen die in de uitgangssituatie (dus voor de herinrichting van het plangebied) op het Damplein aanwezig waren, te weten circa 90, ruimschoots worden gecompenseerd in de te realiseren tweelaagse parkeergarage, ook na verrekening van de extra parkeerplaatsen die nodig zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte die voortvloeit uit de toevoeging van extra detailhandels- en woonfuncties zoals in het plangebied geprojecteerd. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid voor zowel de herinrichting van het Damplein en de Sluiskant zelf, maar draagt ook bij in het opvangen van de parkeerbehoefte als gevolg van de overige in het centrumgebied van Leidschendam geplande ontwikkelingen. 4.3.2
Ontsluiting parkeergarage Damplein
Onder het Damplein is de aanleg van een nieuwe tweelaagse parkeerkelder voorzien. Deze parkeergarage wordt voor het autoverkeer ontsloten via een in-/uitgang aan de noordwestzijde van het Damplein. Tussen de toerit naar de garage en de slagboom in de garage is opstelruimte voor het autoverkeer voorzien, zodat het ontstaan van een wachtrij op de omliggende wegen wordt vermeden. Voetgangers kunnen de garage binnenkomen en verlaten door middel van meerdere trappenhuizen en met liften. De hoofdentree voor voetgangers, waar de ook de liften zich bevinden, is gesitueerd aan de zijde van de Damstraat. In de garage komen bij deze hoofdentree opstelplaatsen voor winkelwagentjes en invalidenparkeerplaatsen. 4.3.3
Bevoorrading / laden en lossen
4.3.3.1 Inleiding In het verband van de herinrichting van het Damplein en de Sluiskant doet zich de vraag voor hoe de toekomstige commerciële en overige voorzieningen kunnen worden bevoorraad. De mogelijkheden voor het bevoorraden worden beperkt door de wens om de openbare ruimte op het heringerichte Damplein autovrij te houden, de onwenselijkheid om langs de relatief drukke verkeersroute van de Damlaan naar de brug over de Vliet bevoorradingsvoorzieningen te realiseren en de activiteiten aan de noordkant van het Damplein die op bepaalde tijden beperkend kunnen werken op het gebruik van de openbare ruimte aan die kant. Anderzijds is bevoorrading van de centrumvoorzieningen een belangrijke voorwaarde voor het kunnen functioneren van die voorzieningen, waarvoor ook de noodzakelijke basisvoorzieningen voor een goede bevoorrading gecreëerd moeten worden. Grontmij Parkconsult heeft een verkenning van uitgangspunten, knelpunten en oplossingsmogelijkheden uitgevoerd. In het rapport "Adviesrapport Bevoorrading Leidschendam-Centrum" (Grontmij, I&M-1019712-SS/jj, 22 april 2010) wordt hiervan verslag gedaan en worden conclusies en aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot laad- en losvoorzieningen op en rond het Damplein. 4.3.3.2 Aanbevelingen laad- en losvoorzieningen Op basis van de uitgevoerde verkenning komt Grontmij Parkconsult tot de volgende aanbevelingen (samengevat): 1. handhaving van bestaande laad- en losstroken aan de Damlaan; 2. handhaving van de bestaande servicestraat achter de winkelgalerij aan het Damplein; 3. aanleg van een laad- en losstrook voor de bestaande winkelgalerij aan het Damplein (lange kant); 4. géén aanleg van de geplande laad- en losstrook aan de Plaspoelstraat;
32
5. aanleg van een laad- en losstrook aan de Damstraat, ter plaatse van de geplande parkeerplaats voor gehandicapten; 6. handhaving van de bestaande laad- en losvoorziening van de supermarkt; 7. treffen van een voorziening (opstelplaats) voor een geldauto naast de toegang tot de parkeergarage (ingang plein) ten behoeve van een mogelijk te plaatsen geldautomaat; 8. bevoorrading van de horeca via het openbaar gebied Sluiskant; 9. bevoorrading van de horeca via het openbaar gebied Sluisplein; 10. handhaving van de tijdelijke laad- en losplaats aan de Leidschekade. 4.3.3.3 Conclusie De in het rapport beschreven aanbevelingen zullen worden verwerkt in het definitieve inrichtingsplan voor de openbare ruimte. Zowel hierover, als over de voor bevoorrading te hanteren tijdsvensters, zal nog separate besluitvorming plaatsvinden. Deze aspecten kunnen niet in het bestemmingsplan worden geregeld. Met de in het rapport beschreven maatregelen is een ruimtelijk evenwichtige organisatie van de bevoorrading van de centrumvoorzieningen te realiseren, die recht doet aan de wens om in het vernieuwde centrum van Leidschendam een aantrekkelijke verblijfsomgeving te creëeren waarin de aanwezige voorzieningen goed kunnen worden bevoorraad. 4.3.4
Verkeersontsluiting en bereikbaarheid
4.3.4.1 Uitgangspunten toekomstige situatie Voor de verkeerssituatie zoals die er na de herontwikkeling van het centrumgebied uit moet komen te zien is een aantal uitgangspunten geformuleerd. Kern daarvan is om van het centrum van Leidschendam een aantrekkelijk en kwalitatief hoogwaardig verblijfsgebied te maken, waarin de auto 'te gast' is en het voor bezoekers prettig winkelen, recreëren, e.d. is. De openstelling van de N14 in november 2003 draagt in belangrijke mate bij aan het realiseren van deze doelstelling. Verkeer van en naar de A4, dat voorheen door het centrum van Leidschendam reed, kan sinds eind 2003 gebruik maken van de route door de N14. Verkeerstechnisch blijft het uitgangspunt, dat de verkeersintensiteit in het centrum een zodanig niveau moet hebben, dat er een veilige en leefbare situatie ontstaat. Het centrumgebied moet in de nieuwe situatie primair goed bereikbaar zijn voor langzaam verkeer. Met de auto moet een goede bereikbaarheid voor bestemmingsverkeer gewaarborgd zijn, terwijl doorgaand autoverkeer moet worden beperkt. Ook de bereikbaarheid door middel van het openbaar vervoer moet geoptimaliseerd worden door middel van een ontsluitende lijn die goed in het gebied wordt ingepast. Daarnaast dient een goede overstapmogelijkheid voorhanden te zijn op verbindende lijnen ter hoogte van de Oude Trambaan. 4.3.4.2 Verkeerseffecten van het plan In het ten behoeve van dit plan opgestelde aanvullende onderzoeksrapport naar de milieueffecten van het plan (rapport "Milieueffecten bestemmingsplannen Leidschendam-Centrum" (Goudappel-Coffeng, nr. LSC005/Kmc/0010, van februari 2010)) zijn ook de verkeerseffecten beschreven. Het voorliggende bestemmingsplan maar ook de overige ruimtelijke plannen voor het Leidschendam-Centrum maken een aantal ontwikkelingen mogelijk die een extra verkeersaantrekkende werking hebben. In het onderzoek is de situatie in 2020 zónder ruimtelijke ontwikkelingen vergeleken met de situatie in 2020 mét de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. Als gevolg van deze ontwikkelingen zal de verkeersdruk binnen het centrumgebied naar verwachting toenemen. Daarnaast is sprake van een toename van verkeer op de ontsluitingswegen rond het centrumgebied. De toename van de verkeersintensiteiten is relatief beperkt, namelijk niet meer dan circa 10-15%. Binnen het plangebied van het voorliggende plan zelf verdient het gebruik en de inrichting van het Damplein aandacht, aangezien dit het drukste wegvak is binnen het centrumgebied, het een belangrijke positie inneemt bij het realiseren van de uitgangspunten van de herontwikkeling en ook hier sprake is van een verwachte toename van de verkeersintensiteiten als gevolg van het plan met circa 10-15%. Bij ongewijzigd beleid zal dit er naar verwachting toe leiden dat een
33
asfaltverharding in plaats van traditionele straatklinkers toegepast zal moeten worden om een aanvaardbaar akoestisch klimaat te kunnen waarborgen. 4.3.4.3 Relatie met een Duurzaam Veilige wegencategorisering Beleidsmatig wordt op rijks-, provinciaal - en gemeentelijk niveau gestreefd naar een Duurzaam Veilige inrichting van de wegenstructuur. Eén van de belangrijkste principes van Duurzaam Veilig is het categoriseren van wegen en de afstemming van functie, vorm en gebruik. De wegen binnen het plangebied zijn erftoegangswegen met een maximale snelheid van 30 km/uur. Een belangrijk kenmerk van erftoegangswegen is de menging van verkeers- en verblijfsfuncties. Voor fietsers zijn geen aparte voorzieningen aanwezig en automobilisten moeten door de inrichting van deze wegen het idee krijgen dat zij hier te gast zijn: dit sluit aan bij de kernuitgangspunten voor de herontwikkeling van het centrum. De weginrichting moet automobilisten ook stimuleren tot het aanpassen van hun snelheid. Het belangrijkste knelpunt in het kader van Duurzaam Veilig blijft ook in de toekomstige situatie de in de bestaande toestand al aanzienlijke verkeersstroom op het Damplein. Op deze locatie is nog relatief veel doorgaand verkeer aanwezig, waardoor de maximale intensiteit voor een 30 km/uur weg erg hoog is. Wanneer de intensiteit niet gereduceerd wordt, komt het gebruik van de weg niet goed overeen met de functie en vorm van de weg. Afhankelijk van de ernst van deze discrepantie kunnen op termijn alsnog maatregelen worden genomen om de verkeersintensiteit terug te dringen.
34
Hoofdstuk 5 5.1
Milieu-aspecten
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de milieuaspecten die voor het voorliggende bestemmingsplan relevant zijn alsmede op de milieutechnische consequenties die de in het plan voorziene ontwikkelingen zowel in als buiten het plangebied kunnen hebben.
5.2
Bedrijven en milieuzonering
Om milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten te voorkomen worden grenzen gesteld aan de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten. In de bestemmingsregels wordt bepaald welke bedrijfsactiviteiten worden toegelaten. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van de categorie-indeling op basis van de VNG-brochure " Bedrijven en milieuzonering". In deze brochure worden richtafstanden gegeven die gezien de bedrijfsmatige functies ten opzichte van gevoelige bestemmingen in acht moeten worden genomen. Noch in het plangebied zelf, noch in de direct aangrenzende gebieden is sprake van de aanwezigheid van bedrijven met een zodanige milieu-relevantie, dat dit invloed kan hebben op de in het voorliggende plan voorziene ontwikkelingen. In het bestemmingsplan hoeven dan ook geen specifieke regelingen te worden opgenomen die milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten moeten voorkomen.
5.3
Bodem
Sinds 1997 zijn in het plangebied diverse bodemonderzoeken uitgevoerd met het oog op de voorgenomen herinrichting van het gebied. Op grond van de voorhanden zijnde bodemonderzoeksrapporten en de zintuiglijke waarnemingen bestaat er geen aanleiding om te veronderstellen dat in de bodem van het plangebied ernstig verhoogde gehalten aan zware metalen en/of PAK aanwezig zijn. Mocht tijdens de uitvoering van de (graaf)werkzaamheden onverhoopt toch een verontreiniging worden aangetroffen, dan wordt deze conform de daarvoor geldende wettelijke bepalingen gesaneerd. Onder het -inmiddels gesloopte- Montel-gebouw is op 13 november 2007 tijdens de uitvoering van archeologisch onderzoek een olieverontreiniging aangetroffen. Deze verontreiniging is op 14 november 2007 verwijderd. Begin november 2007 zijn door de firma RAAP archeologische proefsleuven gegraven ter plaatse van het Damplein. Uit deze graafwerkwerkheden is gebleken dat de bovenste laag van ca. 2 meter sterk puinhoudend is ten gevolge van oude bebouwing. Ter plaatse van de te bouwen parkeerkelder zal alle grond tot een diepte van ca. 6 meter worden afgegraven, dus inclusief de puinhoudende toplaag en mogelijke andere verontreinigingen. Dat betekent dat de kelder op schone grond zal worden gerealiseerd. Voor de overige deels buiten de contour van de parkeerkelder geprojecteerde bouwplannen bestaat niet de verwachting dat de bodem van betreffende locaties verontreinigd is, anders dan met immobiele verontreinigingen analoog aan de reeds aangetroffen ophooglaag. Ook hiervoor geldt dat, mochten toch verontreinigingen worden aangetroffen, deze conform de daarvoor geldende wettelijke bepalingen zullen worden verwijderd of geïsoleerd. Uit een asbestonderzoek, uitgevoerd door de firma Search, is gebleken dat het aanwezige gehalte aan asbest beneden de wettelijk bepaalde interventiewaarde ligt en dat derhalve op voorhand geen saneringsnoodzaak bestaat. Vanwege de aangetroffen puinlagen is echter niet ondenkbaar dat plaatselijk toch in de bodem van het plangebied asbest aanwezig is. Mocht dit het geval blijken te zijn, dan zal aanwezig asbest conform de daarvoor geldende wettelijke bepalingen worden verwijderd.
35
5.4
Milieuzonering horeca
In de herinrichting van het plangebied is de realisatie van een aantal horecavestigingen voorzien. Ook in geval van horeca wordt er naar gestreefd de milieubelasting voor woningen als gevolg van de horeca-activiteiten zoveel mogelijk te beperken, door middel van het stellen van eisen aan de toelaatbaarheid van de betreffende activiteiten. De horecafunctie die is voorzien aan de Sluiskant behoeft bij nader inzien, ten opzichte van de regeling die was voorzien in het bestemmingsplan "Damcentrum" (en die deel uitmaakt van de gronden waarvan de bestemmingsregeling door de Raad van State is vernietigd), een nadere begrenzing. Er is immers sprake van het realiseren van horecavoorzieningen onder woningen, wat eisen stelt aan de ruimtelijke scheiding van beide functies. Voor bestaande horecabedrijven onder woningen zijn deze eisen minder stringent dan in situaties waarin sprake is van nieuwbouw van de betreffende functies. In de situatie waarin het voorliggende bestemmingsplan voorziet mogen onder de woningen aan de Sluiskant slechts horecabedrijven worden gevestigd die behoren tot maximaal Categorie 1 van de bij dit plan behorende Staat van Horeca-activiteiten.
5.5
Luchtkwaliteit
5.5.1
Beoordelingskader
5.5.1.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit Op 11 juni 2008 is de richtlijn betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, ook wel de Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit genoemd, gepubliceerd en daarmee in werking getreden. De richtlijn is een samenvoeging van de Kaderrichtlijn Lucht (1996), de daaruit voortvloeiende 1e, 2e en 3e Dochterrichtlijnen en een beschikking van de Europese Raad uit 1997. Voor 11 juni 2010 dient de richtlijn in alle Europese lidstaten te zijn omgezet in nationale wetgeving. Deze richtlijn leidt tot meer armslag voor Nederland door een mate van flexibiliteit bij de invoering van de richtlijn. Er wordt in de richtlijn wel vastgehouden aan strenge grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof die Nederland niet zal kunnen halen, maar er is de mogelijkheid voor uitstel ('derogatie'). Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie aan Nederland laten weten in te stemmen met het derogatieverzoek. Dit betekent dat op 1 januari 2015 moet worden voldaan aan de normen voor stikstofdioxide. Uitzondering hierop is de regio Heerlen / Kerkrade. Hier moet reeds op 1 januari 2013 worden voldaan aan de norm. Voor fijn stof geldt dat op 1 januari 2011 moet worden voldaan aan de normen. De regeling om de derogatie in de Nederlandse wetgeving te implementeren is op 1 augustus 2009 van kracht geworden. Voor het voorliggende bestemmingsplan is deze vigerende wetgeving als uitgangspunt gehanteerd. 5.5.1.2 Normen In de Wet luchtkwaliteit zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide (NO2), stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen, lood, ozon, arseen, cadmium en nikkel, welke zijn weergegeven in tabel 3. Zoals aangegeven gelden de normen voor NO2 vanaf 2015 en voor PM10 vanaf 2011. Deze normen zijn ook opgenomen in bijlage 2 bij de Wet millieubeheer.
Stof
NO2
36
Type norm
Concentratie (µg/m3) jaargemiddelde uurgemiddelde
Max. aantal overschrijdingen per jaar 40 200
18
PM10 Benzeen
jaargemiddelde 24-uursgemiddelde
40 50
jaargemiddelde
5
SO2
24-uursgemiddelde uurgemiddelde
CO2
8-uurgemiddelde
Lood
jaargemiddelde
0,5
Ozon
8-uurgemiddelde (richtwaarde)
120
35
125 350
3 24
10.000
Arseen
jaargemiddelde
6*10-³
Cadmium
jaargemiddelde
5*10-³
Nikkel
jaargemiddelde
20*10-³
75 dagen (3 jaar)
Tabel 3: Grenswaarden Wet luchtkwaliteit
5.5.1.3 Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is de kern van de wetgeving. Het NSL bevat zowel alle ruimtelijke ontwikkelingen die 'in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als een bundeling van alle maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Deze maatregelen, zowel op rijks- als lokaalniveau, moeten leiden tot een verbetering van de luchtkwaliteit die zodanig is dat de 'in betekenende mate'-ontwikkelingen alsnog doorgang kunnen vinden. De voorgenomen ontwikkelingen binnen het centrumgebied van Leidschendam zijn niet opgenomen in het NSL. Voor de beoordeling van het aspect luchtkwaliteit kan daarop dan ook niet worden aangesloten. 5.5.1.4 Besluit niet in betekenende mate bijdragen Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' aan een verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. In het "Besluit niet in betekenende mate bijdragen" is vastgelegd dat een ruimtelijke ontwikkeling die minder dan 3% bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2) 'niet in betekenende mate' is. Dit komt overeen met een maximale toename van 1,2 µg/m³ voor de concentraties fijn stof en stikstofdioxide. In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" zijn concrete situaties opgenomen die 'niet in betekenende mate' zijn. Blijft de ruimtelijke ontwikkeling binnen de in deze regeling opgenomen grenzen, dan is het project per definitie 'niet in betekenende mate' en hoeft er geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden. Als de 3%-grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan kan verdere toetsing aan de grenswaarden achterwege blijven. 5.5.1.5 Aannemelijk maken NIBM Voor de in het centrumgebied van Leidschendam voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen is een analyse uitgevoerd of al dan niet sprake is van een overschrijding van de 3%-grens. In de 'Handreiking niet in betekenende mate' wordt een drietal mogelijkheden genoemd om aannemelijk te maken dat voldaan wordt aan het begrip 'niet in betekenende mate': lage achtergrondconcentraties en een klein geschat effect van het project; gebruik maken van vergelijkbare situaties; berekening conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit. Ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan is onderzoek verricht naar het aspect
37
luchtkwaliteit, waarbij het uitgangspunt is geweest om door middel van het uitvoeren van een berekening conform de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (RBL 2007) aannemelijk te maken dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt. Volgens de Handreiking is het voldoende om de luchtkwaliteit in beeld te brengen op het meest kritische punt. Berekeningen zijn gemaakt voor de relevante jaren: 2010: het jaar van vaststellling van het bestemmingsplan; 2020: 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan. 5.5.2
Resultaten onderzoek luchtkwaliteit
De resultaten voor de verschillende onderzoeksjaren zijn opgenomen in het rapport "Milieueffecten bestemmingsplannen Leidschendam-Centrum" (Goudappel-Coffeng, nr. LSC005/Kmc/0010, van februari 2010). Daarbij is een vergelijking gemaakt tussen de autonome situatie (zonder de voorgenomen ruimtelijke ingrepen) en de plansituatie met de voorziene ontwikkelingen. Zoals eerder aangegeven mag het verschil niet hoger zijn dan 1,2 µg/m³ om een beroep te kunnen doen op de kwalificatie 'niet in betekenende mate'. Uit de berekeningen blijkt dat de maximale planbijdrage met betrekking tot stikstofdioxide 0,8 µg/m³ bedraagt. Voor fijn stof bedraagt de maximale planbijdrage 0,2 µg/m³. Op grond van deze berekeningsresultaten blijkt dat voor de gehanteerde onderzoeksjaren wordt voldaan aan het begrip 'niet in betekenende mate': de maximale planbijdrage bedraagt namelijk minder dan 1,2 µg/m³. Daarnaast blijkt dat de normen van de jaargemiddelde concentratie NO2, jaargemiddelde concentratie PM10 en de 24-uursgemiddelde concentratie voor PM10 op de onderzoekslocaties niet worden overschreden. Overige stoffen Naast stikstofdioxide komen als gevolg van het aanwezige gemotoriseerd verkeer nog andere stoffen voor. De concentraties van deze stoffen (koolmonoxide, zwaveldioxide, nikkel, arseen, cadmium, ozon, lood en benzeen) zijn eveneens berekend. Uit de berekeningen blijkt dat voor geen van deze stoffen sprake is van overschrijding van de grenswaarden. 5.5.3
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan worden vastgesteld dat de in dit plan opgenomen ruimtelijke ingrepen / ontwikkelingen doorgang kunnen vinden op grond van het bepaalde in artikel 5.16 lid 1 onder c. van de Wet milieubeheer. Het plan draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit.
5.6
Geluid
5.6.1
Beoordelingskader
5.6.1.1 De Wet geluidhinder De akoestische situatie ten gevolge van het wegverkeerslawaai is beschreven aan de van van de in de Wet geluidhinder vastgestelde criteria. De voor het akoestisch onderzoek ten behoeve van dit plan relevante criteria zijn in deze paragraaf beschreven. Bij het akoestisch onderzoek is een viertal situaties beschouwd, te weten: nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, bestaande gezoneerde wegen; nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs 30 km/u wegen; effecten van het plan op bestaande geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied; effecten van het plan buiten het plangebied.
38
5.6.1.2 Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, bestaande gezoneerde wegen In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Uitzonderingen hierop zijn wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/u en woonerven. De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied. In tabel 4 is een overzicht gegeven van de geldende breedtes van geluidszones per type weg. Aantal rijstroken
wegligging binnen stedelijk wegligging buiten stedelijk gebied gebied
2
200 m.
250 m.
3 of 4
350 m.
400 m.
n.v.t.
600 m.
5 of meer Tabel 4: overzicht breedte geluidszones per wegtype
Voor de formele toetsing aan de Wet geluidhinder zijn de volgende gezoneerde geluidsbronnen (wegen) in aanmerking genomen: Rijksweg A4; Nieuwstraat; Voorburgseweg; Oude Trambaan; J.S. Bachlaan; Damhouderstraat (ten zuiden van Sluisplein). De Rijksweg A4 heeft een geluidszonde van 600 m. aan weerszijden van de weg. De overige wegen hebben een geluidszone van 200 m. Een impressie van de geluidszones van de belangrijkste wegen is opgenomen in het rapport "Milieueffecten bestemmingsplannen Leidschendam-Centrum" (Goudappel-Coffeng, nr. LSC005/Kmc/0010, van februari 2010). In het kader van de Wet geluidhinder dient bij dit onderzoek te worden uitgegaan van de situatie "nieuwe woning/geluidsgevoelige bestemming, bestaande weg". De grenswaarde voor nieuw te realiseren woningen is 48 dB met als maximale ontheffingswaarde 53 dB langs wegen die liggen buiten het stedelijke gebied en 63 dB langs wegen die liggen in het stedelijk gebied. Voor de Rijksweg A4 dient dus te worden uitgegaan van 53 dB. Voor de overige wegen is de grenswaarde van 63 dB gehanteerd. Wanneer sprake is van vervangende nieuwbouw kunnen conform artikel 83 van de Wet geluidhinder eventueel hogere waarden worden toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan, onder de voorwaarde dat het om stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële redenen niet mogelijk is om door het treffen van maatregelen te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, een hogere waarde toestaan door middel van een besluit tot vaststelling van een hogere grenswaarde. Uit onderzoek moet blijken welke geluidsbeperkende maatregelen nodig zijn om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Bij de keuze voor het vaststellen van een hogere grenswaarde moet worden beargumenteerd waarom deze maatregelen niet (kunnen) worden toegepast. 5.6.1.3 Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs 30 km/u wegen Alle wegen binnen het plangebied betreffen 30 km/u wegen. In het kader van de Wet geluidhinder hebben deze wegen geen geluidszone. Wel hebben deze wegen effect op de geluidssituatie van de nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zeker in relatie tot de relatief hoge verkeersintensiteiten op de hoofdroutes door het centrumgebied van Leidschendam. Wettelijk gezien zijn er geen grenswaarden bepaald waaraan ten gevolge van 30 km/u wegen moet worden voldaan. Op basis van de jurisprudentie ter zake zient echter in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Daarnaast dient ook bij 30 km/u wegen conform het Bouwbesluit te worden voldaan aan de maximale binnenwaarde.
39
5.6.1.4 Gemeentelijk geluidsbeleid De gemeente Leidschendam-Voorburg hanteert voor nieuwe bebouwing een maximaal wenselijke geluidsbelasting van 63 dB voor woningen langs 30 km/u wegen. Bij de beschouwing dient de correctie te worden toegepast conform artikel 110g van de Wet geluidhinder (-5 dB). Deze maximaal wenselijke geluidsbelasting van 63 dB is gebaseerd op de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor gezoneerde wegen in binnenstedelijke situaties. Bij de gecumuleerde geluidsbelastingen geldt een maximaal aanvaardbaar geluidsniveau van 65 dB. 5.6.1.5 Geluid binnen de bestemming In het Bouwbesluit zijn eisen gesteld ten aanzien van de maximaal toegestane geluidsniveaus binnen woningen. De (geluidsbelaste) gevels van woningen moeten voldoende geluidsisolerend werken om aan deze eisen te kunnen voldoen. In het Bouwbesluit is gesteld dat de karakteristieke geluidswering van nieuwe woningen minimaal 20 dB moet bedragen. Als maximale binnenwaarde voor verblijfsgebieden in woningen geldt 33 dB. De gevelbelasting (geluidsbelasting buiten op de gevel) en de karakteristieke gevelwering (geluidsisolatie van de gevel) bepalen samen de binnenwaarde. Voor de bepaling van de binnenwaarde moet de gevelbelasting dus altijd bekend zijn. Bij wegverkeerslawaai dient daarbij te worden uitgegaan van de gecumuleerde geluidsbelasting (de belasting ten gevolge van alle wegen tesamen zonder correctie conform artikel 110g Wgh). 5.6.2
Effecten van het plan op bestaande woningen binnen het plangebied
De effecten van het plan -voor zover ten aanzien van het Damplein relevant- zijn ook inzichtelijk gemaakt voor bestaande bebouwing binnen het plangebied. Hierbij is gekeken naar de autonome situatie (zonder de effecten van het plan) voor het toekomstjaar 2020 en de plansituatie voor het toekomstjaar 2020. Wettelijk gezien bestaat er geen verplichting tot compensatie van eventuele geluidstoenames. Wel is er in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzicht nodig in de geluidseffecten zodat het bevoegd gezag een afweging kan maken in hoeverre maatregelen noodzakelijk dan wel wenselijk zijn. Bij de beoordeling van de effecten van het plan is daarom onderzocht in hoeverre sprake is van een geluidstoename van 2 dB of meer. 5.6.3
Effecten van het plan buiten het plangebied
Ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen kan er langs wegen in de omgeving van het plangebied sprake zijn van een toenemende geluidsbelasting door een hogere verkeersdruk. In de Wet geluidhinder is sprake van gevolgen elders wanneer de geluidsbelasting toeneemt met 2 dB of meer in de plansituatie ten opzichte van de toekomstige situatie zonder de in het plan voorziene ontwikkelingen. De Wgh stelt dat indien er mogelijke gevolgen elders zullen optreden, deze in het onderzoek dienen te worden betrokken. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient in dat geval door het bevoegd gezag een afweging te worden gemaakt of de toepassing van geluidsreducerende maatregelen mogelijk is. 5.6.4
Eerder vastgestelde hogere grenswaarden
Bij besluit van 21 april 2005 zijn door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hogere waarden vastgesteld voor de woningen die in het toen in voorbereiding zijnde bestemmingsplan waren voorzien. Het besluit van GS is als bijlage opgenomen bij deze toelichting (Bijlage 2). Een overzicht van de vastgestelde hogere waarden is opgenomen in Tabel 5: Bestemming / Omschrijving
Aantal
Woningen Woningen
40
Geluidsbron
Hogere grenswaarde in dB(A)
140
Oude Trambaan
58
85
Rijksweg A4
52
Tabel 5: Overzicht eerder vastgestelde hogere grenswaarden In het kader van de (op 1 januari 2007) gewijzigde Wet geluidhinder is de eenheid van geluidsbelastingen veranderd. In plaats van op basis van een maatgevende periode van het etmaal (dag of nacht) wordt nu een berekening van de geluidsbelasting bepaald als gemiddelde over de dag-, avond- en nachtperiode (de Lden). De eerder vastgestelde hogere grenswaarden in dB(A) en de berekende waarden in dit akoestisch onderzoek in dB dienen op correcte wijze met elkaar te worden vergeleken. Om het verschil in beide eenheden inzichtelijk te maken is het akoestisch model ook doorgerekend voor de maatgevende periode van het etmaal (dag of nacht). Op basis van deze omrekening dienen de eerder vastgestelde hogere grenswaarden van de Rijksweg A4 naar beneden te worden bijgesteld met 1,6 dB. Voor de Oude Trambaan dient de geluidsbelasting naar boven bijgesteld te worden met 0,3 dB. De omrekening is weergegeven in tabel 6. Hogere waarde vastgesteld Geluidsbelasting Laeq ten gevolge van wegvak (dB(A))
Geluidsbelasting Lden (dB)
Oude Trambaan
58,00
58,30
Rijksweg A4
52,00
50,40
Tabel 6: omrekening vastgestelde hogere grenswaarden voor woningen binnen het plangebied 5.6.5
Resultaten akoestisch onderzoek
De volledige resultaten voor de verschillende onderzoeksjaren en -locaties zijn opgenomen in het rapport "Milieueffecten bestemmingsplannen Leidschendam-Centrum" (Goudappel-Coffeng, nr. LSC005/Kmc/0010, van februari 2010). Voor een viertal situaties zijn de geluidseffecten van het plan inzichtelijk gemaakt, te weten: nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, bestaande gezoneerde wegen; nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs 30 km/u wegen; effecten van het plan op bestaande geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied; effecten van het plan buiten het plangebied. Samengevat zijn de resultaten voor deze vier situaties als volgt weer te geven: 5.6.5.1 Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, bestaande gezoneerde wegen Voor een deel van de nieuwe bebouwing treden overschrijdingen op ten gevolge van de bestaande gezoneerde wegen. Er is sprake van overschrijdingen ten gevolge van de Rijksweg A4, de Oude Trambaan en de J.S. Bachlaan. Voor geen van de locaties wordt de maximale ontheffingswaarde overschreden. Voor de Rijksweg A4 en de Oude Trambaan zijn in het verleden hogere waarden vastgesteld. Deze hogere waarden worden niet overschreden. 5.6.5.2 Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen langs 30 km/u wegen Wettelijk gezien zijn 30 km/u wegen niet gezoneerd. Om een afweging te maken in het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidssituatie echter wel inzichtelijk gemaakt. Binnen het plangebied is op een enkele locatie sprake van een relatief hoge geluidsbelasting. De geluidsbelasting overschrijdt echter nergens het maximaal aanvaardbare geluidsniveau conform het beleid van de gemeente Leidschendam-Voorburg. 5.6.5.3 Effecten van het plan op bestaande geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied Binnen het plangebied zijn de geluidseffecten op de bestaande bebouwing beperkt. Voor de bestaande bebouwing is voor geen van de locaties sprake van een geluidstoename van 2 dB of meer.
41
5.6.5.4 Effecten van het plan buiten het plangebied Als gevolg van de in het plan voorziene ontwikkelingen is langs de wegen buiten het plan geen sprake van zogenaamde 'gevolgen elders'. Langs geen van de betrokken wegen is sprake van een geluidstoename van 2 dB of meer. 5.6.6
Conclusie
Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan worden vastgesteld dat de in dit plan voorziene ruimtelijke ingrepen / ontwikkelingen niet in hun uitvoering worden belemmerd door aspecten op het gebied van verkeersgerelateerde geluidhinder.
5.7
Flora en Fauna
5.7.1
Plangebied in de omgeving
Het plangebied omvat het Damplein en de Sluiskant in het centrum van Leidschendam. Voor zover binnen het plangebied sprake was van bestaande bebouwing betrof het daarbij bebouwing van niet-recente datum, die inmiddels volledig is gesloopt. De omgeving van het plangebied bestaat vrijwel geheel uit bebouwd en grotendeels eveneens her in te richten gebied. 5.7.2
Beoogde resp. uitgevoerde ontwikkelingen
In het plangebied kunnen de voorgenomen en deels al uitgevoerde of in uitvoering zijnde ontwikkelingen worden samengevat door de volgende werkzaamheden: sloop bestaande bebouwing; grondwerkzaamheden; realisatie van een parkeergarage; nieuwbouw van bebouwing met gemengde functies (o.a. commercieel, wonen, e.d.); herinrichting van de openbare ruimte. 5.7.3
Effecten als gevolg van het bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan is het meest actuele besluit dat fysieke ingrepen in het plangebied mogelijk maakt die een aantasting beschermde dier- of plantensoorten en/of hun habitats kan veroorzaken. In het kader van het bestemmingsplan moet daarom inzichtelijk worden gemaakt in hoeverre het plan effecten kan hebben op het gebied van Flora en Fauna, of ontheffingen benodigd zijn op grond van het bepaalde in de Flora- en Faunawet en zo ja: of deze naar verwachting ook verleend zullen kunnen worden. Het slopen van bestaande bebouwing leidt in beginsel tot aantasting / extra verstoring van de volgende soorten: broedvogels: struweelvogels zoals merel, zanglijster, houtduif, roodborst, winterkoning, heggenmus en zwartkop; vogels van bebouwing zoals huismus, spreeuw, witte kwikstaart en kauw; vogels van oevers zoals meerkoet, wilde eend en/of waterhoen; zoogdieren: gewone dwergvleermuis, laatvlieger, egel, gewone bosspitsmuis, mol en bosmuis. In de omgeving van het plangebied is voldoende alternatief leefgebied voorhanden. Hierdoor is van een significante aantasting van de gunstige staat van instandhouding van te beschermen soorten geen sprake. De sloop van de bestaande bebouwing heeft daarom zonder belemmeringen kunnen plaatsvinden De grondwerkzaamheden hebben geen (verdere) aantasting of verstoring veroorzaakt van broedvogels en/of zoogdieren, aangezien deze tijdens de eerder uitgevoerde sloopwerken reeds zijn verstoord. Vleermuizen zijn extra te beschermen soorten, die niet mogen worden verstoord of aangetast. De werkzaamheden met betrekking tot vleermuizen betreffen sloopwerkzaamheden. De betrokken soorten kunnen verblijfplaatsen hebben in te slopen bebouwing. De betreffende panden zijn reeds gesloopt. In deze panden zijn geen vleermuizen aangetroffen. Er is dan ook geen reden om aan te nemen dat zich in het plangebied nog verblijfplaatsen van vleermuizen
42
zouden bevinden. Desalniettemin wordt de eventuele aanwezigheid van vleermuizen gemonitored. Mocht de aanwezigheid van vleermuizen alsnog blijken, dan zal alsnog een ontheffing worden aangevraagd op grond van de Flora- en Faunawet.
5.8
Externe Veiligheid
5.8.1
Inleiding
Het begrip 'Externe veiligheid' heeft betrekking op de risico's die mensen lopen ten gevolge van mogelijke ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Externe veiligheid heeft nadrukkelijk geen betrekking op de veiligheid van personen die werkzaam zijn binnen het betreffende bedrijf of de betreffende transportverbinding. Regeling van die veiligheidsaspecten geschiedt via de Arbo-wetgeving e.d. Omdat de gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen ingrijpend kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's op het gebied van de externe veiligheid vastgelegd in een aantal regelingen, zoals: het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI), Stb. 2004, nr. 250; de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen, Stcrt. 04-08-2004, nr. 147; de Circulaire Zonering langs hogedruk-aardgastransportleidingen uit 1984; etc. Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal, namelijk het Plaatsgebonden Risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Hoewel beide begrippen enige onderlinge samenhang vertonen, zijn er belangrijke verschillen. Het PR vormt een wettelijke norm voor bestaande en nieuwe situaties. Dit is met een risicocontour (een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt) ruimtelijk weer te geven. Het GR is niet in ruimtelijke contouren te vertalen, maar wordt weergegeven in een grafiek. Hierin wordt inzichtelijk gemaakt hoe groot de kans is dat groepen met een bepaalde omvang slachtoffer worden van een ongeval met gevaarlijke stoffen. 5.8.2
Plaatsgebonden risico
Het PR is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgelegd. Voor nieuwe situaties is de maximaal toelaatbare overlijdenskans van een persoon bepaald op 1:1.000.000 (10-6/jaar). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare bestemmingen tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden. Voor beperkt kwetsbare bestemmingen geldt de 10-6 contour als richtlijn. Dit betekent dat bij voorkeur geen nieuwe beperkt kwetsbare bestemmingen binnen deze contour worden opgericht, maar dat een gemotiveerde afwijking van dat uitgangspunt is toegestaan. 5.8.3
Groepsrisico
Het GR is de cumulatieve kans per jaar dat ten minste een aantal mensen het slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR is niet ruimtelijk weer te geven met contouren, maar wordt uitgedrukt in een grafiek waarin het aantal slachtoffers wordt uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen, de zogenaamde fN-curve. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt meestal begrensd door de 1%-lethaliteitsgrens (tenzij anders bepaald) oftewel door de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen.
43
5.8.4
Plangebied Damplein 2010
In het BEVI en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is de verplichting tot verantwoording van het GR opgenomen. Deze verplichting houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord, waarbij moet worden aangegeven of het GR in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. 5.8.4.1 Integrale veiligheid Voor het plangebied is een integrale veiligheidsanalyse opgesteld, met als uitgangspunt het Masterplan. Hierin is voor de voorgenomen ontwikkelingen aandacht besteed aan: de inrichting van het openbaar gebied op aspecten als toegankelijkheid, goede doorzichten, openbaar karakter binnenterreinen en -hoven, verlichting; de verkeerssituatie op aspecten als reguleren van het bevoorradingsverkeer, inrichting van 30 km./h.-zones, kruisingen op plateau's; de woningen op de aspecten Politiekeurmerk Veilig Wonen en Politiekeurmerk Nieuwbouw; brandweer en veiligheid op aspecten als doorgang naar de binnenhoven, bereikbaarheid van de kerk, gedeeltelijk open rolluiken voor de winkels; externe veiligheid op aspecten als vervoer over de Vliet, het uitgaansprofiel van de Damlaan en omgeving. 5.8.4.2 Inrichtingen Binnen het plangebied zijn geen inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de externe veiligheid ter plaatse. 5.8.4.3 Vervoer van gevaarlijke stoffen over verkeers- en spoorwegen Ten zuiden van het plangebied is de rijksweg A4 gelegen. De 10-6 risicocontour van het plaatsgebonden risico ligt niet buiten de asfaltstroken van de A4. Het groepsrisico langs de A4 wordt ter plaatsen van het plangebied niet overschreden. De spoorlijn tussen Leiden en Den Haag ligt op een zodanig grote afstand van het plangebied, dat van enige voor de externe veiligheid relevante invloed geen sprake is. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over rails en over de weg heeft geen gevolgen voor de ruimtelijke ontwikkelingen die door middel van het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. 5.8.4.4 Vervoer van gevaarlijke stoffen over vaarwegen Over de Vliet / Zuidvliet vindt incidenteel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. De Vliet is echter niet aangeduid als vaarweg waarmee specifiek rekening gehouden moet worden op het gebied van de externe veiligheid. De Vliet / Zuidvliet is van lokale - dan wel regionale betekenis. Het algemene beeld is dat deze vaarweg voornamelijk een toeristische functie heeft en minder een goederentransportfunctie vervult. In de omgeving van hoofdvaarwegen en vaarwegen met een aanzienlijke goederentransportfunctie en/of hoge verkeersintensiteit (zoals bijvoorbeeld het Amsterdam-Rijnkanaal, de Beneden-Merwede en de Lek) zal al snel rekening gehouden moeten worden met mogelijk transport van gevaarlijke stoffen en daarmee van ten minste enige betekenis van de vaarweg voor de externe veiligheid in ruimtelijke plannen waar het gaat om het PR en/of GR. Gezien de aard van de Vliet / Zuidvliet en de zeer beperkte omvang en intensiteit van het vervoer van gevaarlijke stoffen over deze vaarweg is de aanname gerechtvaardigd dat dit aspect geen gevolgen heeft voor de ruimtelijke ontwikkelingen die door middel van het voorliggende bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. 5.8.4.5 Kabels en leidingen Zoals onderstaande afbeelding 6 weergeeft lopen er door het plangebied van dit bestemmingsplan geen hoofdgastransportleidingen. Daarnaast zijn er geen andere leidingen (electriciteit e.d.) die speciale bescherming behoeven in het bestemmingsplan.
44
Afbeelding 6: ligging aardgastransportleidingen Wel loopt over het plangebied een straalverbinding van het Ministerie van Defensie. Ter plaatse van deze straalverbinding en binnen een zone van 100 meter aan weerszijden daarvan geldt een beperking van de maximaal toegelaten bouwhoogte tot ten hoogste 53 meter.
5.9
Duurzaam bouwen
De ambities en afspraken op het gebied van duurzaam bouwen zijn vastgelegd in de beleidsnota duurzaam bouwen van de gemeente. Hierin zijn de ambities en doelstellingen op rijks- , provinciaal- en regioniveau vertaald naar het gemeentelijk werkveld. Bouwinitiatieven moeten voldoen aan deze ambities en doelstellingen. Buiten de bestaande normen vanuit het bouwbesluit richt het duurzaam bouwen beleid zich op een hoger ambitieniveau. Gezien de aanscherping van het duurzaam bouwen beleid een dynamisch traject is dienen bouwinitiatieven getoetst te worden aan het op dat moment geldend beleid. In de nota Duurzaam bouwen (2004-2009) zijn drie onderdelen als eis opgenomen. Deze maatregelen zijn van regionaal belang of tot op heden nog niet in de nationale pakketten opgenomen. De drie verplichte maatregelen zijn: 1. Indien hout wordt toegepast, pas dan duurzaam geproduceerd hout toe. Dit is met name hout met het FSC-keurmerk (Forest Stewardship Council). 2. Vermijd consequent het gebruik van zink, lood en koper voor zover blootgesteld aan de buitenlucht en gebruik geen koper voor waterleidingen.
45
3. Beperk zoveel mogelijk het gebruik van PVC in alle bouwdelen. Indien gebruik wordt gemaakt van PVC, gebruik dan gerecycled PVC en PVC waarvoor een retoursysteem bestaat. Deze beleidslijn blijft, om echter Duurzaam Bouwen meer tastbaar te maken werken wij met het instrument GPR-gebouw. GPR-gebouw is het hulpmiddel voor het maken van duurzaamheidkeuzen bij nieuwbouw en renovatie van woningen, utilitaire gebouwen én scholen. GPR-gebouw is een praktische en gebruiksvriendelijke online applicatie om plankwaliteit en milieubelasting van een project is samenhang te optimaliseren. De prestaties worden uitgedrukt in rapportcijfers. Hierbij behaal je een 6 als je bouwt volgens het Bouwbesluit. Het steven naar een maximale duurzaamheid wordt vertaald in een score van 10. Welke score behaald dient te worden is vooralsnog afhankelijk van het project. Het streven is minimaal 7 en zo mogelijk 8. In het kader van het klimaatbeleid wordt gestreefd naar het opnemen van collectieve duurzame energieopties in het bestemmingsplan en bouwplan. Een energievisie geeft de mogelijkheden aan wat voor duurzame energiemogelijkheden er zijn binnen Leidschendam-Voorburg. Een eerste aanzet hiertoe is de nota Klimaatlandschap Leidschendam-Voorburg. Dit onderzoek zal nader worden aangevuld met een duurzame energiescan waarbij ook de bedrijventerreinen en andere mogelijkheden worden meegenomen (windmolens, regionaal warmtenet etc.).
46
Hoofdstuk 6 6.1
Water
Inleiding
De waterparagraaf is een vast onderdeel van het bestemmingsplan en is in samenspraak met de waterbeheerders tot stand gekomen. In dit hoofdstuk komen alle relevante wateraspecten aan bod die van belang zijn in het plangebied. Het plangebied van het bestemmingsplan "Damplein 2010" bestrijkt een gebied van in totaal circa 1,4 ha. Het plangebied wordt ruwweg begrensd door de Damstraat, de Sluiskant en het Damplein. Het centrumgebied van Leidschendam wordt doorsneden door de Landscheiding, die loopt via de Damlaan, de Damstraat, het noordelijke sluishoofd en de Venestraat. Deze Landscheiding is de juridische en waterstaatkundige grens tussen de beheersgebieden van de Hoogheemraadschappen van Rijnland en Delfland. In het Delflandse gebied, ten zuiden van de landscheiding, is het Hoogheemraadschap van Delfland als waterbeheerder verantwoordelijk voor de waterkwaliteit en -kwantiteit alsmede voor het beheer van de aanwezige waterkeringen. In het Rijnlandse gebied, ten noorden van de landscheiding, wordt deze rol vervuld door het Hoogheemraadschap van Rijnland. De gemeente Leidschendam-Voorburg is verantwoordelijk voor het beheer van de riolering in het plangebied.
6.2
Masterplan / Bestemmingsplan Damcentrum
Het Masterplan voor de herinrichting van het centrum van Leidschendam, waarin ook de nieuwe inrichting van het watersysteem is opgenomen, is na uitgebreid overleg met de Hoogheemraadschappen van Rijnland en Delfland tot stand gekomen. Het Masterplan bevat een eigen waterparagraaf. De waterparagraaf uit het Masterplan vormt, samen met de in samenspraak met de waterbeheerders uitgevoerde watertoets, de basis voor de waterparagraaf die onderdeel vormt van het bestemmingsplan "Damcentrum" uit 2005, waarin de afspraken zijn vastgelegd die in het kader van het Masterplan en het technisch waterplan zijn gemaakt tussen de gemeente, de waterbeheerders en overige bij de herinrichting van het centrumgebied betrokken partijen. Voor het realiseren van de ontwikkelingen in het centrumgebied van Leidschendam, waarvan het plangebied van dit plan deel uitmaakt, is een waterplan opgesteld waarin onder andere de waterhuishouding, de gewenste waterkwaliteit, de riolering, het grondwater en de bergingsmogelijkheden voor oppervlaktewater in technische zin zijn uitgewerkt. De resultaten van dit nauw met de waterbeheerders afgestemde waterplan zijn in het bestemmingsplan "Damcentrum", waarvan dit plan een herziening is, vastgelegd. De eerder bepaalde waterhuishoudkundige uitgangspunten en op basis daarvan gemaakte afspraken zijn ook ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan nog valide. De overlegreactie van het Hoogheemraadschap van Delfland bevestigt dit nog eens expliciet (zie: par. 9.2.1.2).
6.3
Waterbeleid
In tal van beleidsdocumenten wordt aandacht besteed aan het belang van 'water'. In bijlage 1 is een lijst met relevante waterbeleidsdocumenten opgenomen. Centraal uitgangspunt in voornoemd beleid is dat water meer ruimte gegeven moet worden om te voorkomen dat de waterproblematiek in tijd of ruimte wordt afgewenteld. Er worden daarvoor twee drietrapsstrategieën als uitgangspunten aangegeven: 1. Ten aanzien van waterkwantiteit: Vasthouden - Bergen - Afvoeren; 2. Ten aanzien van waterkwaliteit: Schoonhouden - Scheiden - Zuiveren. Daarnaast zijn aspecten als beperken van bodemdaling en het vergroten van de ecologische potenties van het water inclusief de oeverzones van belang. Deze strategieën vertalen zich voor het stedelijk gebied in aandachtspunten als: meer ruimte voor water en een relatie tussen het
47
stedelijk water en het water in het omliggende gebied, vergroting van het waterbergend vermogen met name in de stadsranden, verbetering van de waterkwaliteit, vergroting van de belevingswaarde van water, en kansen voor natuur en recreatie in en rondom stedelijk water. Voor wat betreft het Hoogheemraadschap van Delfland zijn de beleidsmatige uitgangspunten voor duurzaam stedelijk waterbeheer, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering (nattere winters, drogere zomers en intensievere buien) het minimaliseren van wateroverlast en -tekort door een meer zelfvoorzienend watersysteem, het verbeteren van de waterkwaliteit, het afkoppelen van verhard oppervlak, het toepassen van duurzame bouwmaterialen en het versterken van natuurontwikkeling door onder meer (waar mogelijk) de aanleg van natuurvriendelijke oevers. Delfland streeft naar de toepassing van water als sturend element in de ruimtelijke ordening en hecht veel waarde aan een robuust watersysteem. Daartoe wordt onder meer voor nieuw in te richten stedelijke gebieden een waterbergend vermogen verlangd van 325 m³ per hectare. Ten aanzien van de waterkwaliteit in de boezemwateren kent Delfland een ambitieniveau dat voldoet aan de normstelling uit het rijksbeleid. Voor wat betreft het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn de beleidsspeerpunten voor duurzaam stedelijk waterbeheer: het realiseren van een veilig watersysteem met goed functionerende waterkeringen; het voorkomen van de afwenteling van knelpunten; het realiseren van meer zelfvoorzienende watersystemen (geen wateroverlast en -tekorten); het realiseren van robuust en biologisch gezond water; het versterken van de relatie met ruimtelijke planvorming, onder meer door te participeren in stedelijke waterplannen. Ten aanzien van het benodige wateroppervlak stelt Rijnland als eis dat te dempen watergangen volledig moeten worden gecompenseerd en dat in nieuw in te richten gebieden 15% van de toegenomen oppervlakte aan verhard oppervlak (daken, wegen en dergelijke) en/of toename van gedraineerd oppervlak als open boezemwater moet worden ingericht.
6.4
Meer waterberging en een robuuster watersysteem
In het Rijnlandse gebied wordt langs de Schoorlaan een ruime polderwaterstructuur aangelegd waardoor het oppervlak aan polderwater dan wel de bergingscapaciteit toeneemt met circa 3% naar in totaal circa 7%. Compenserende maatregelen mogen alleen in de vorm van open water worden gerealiseerd. De nieuwe polderwatergangen krijgen zoveel mogelijke een open verbinding met de poldergangen in de aangrenzende Rietvinkpolder. De nieuwe waterstructuur is robuuster en overzichtelijker ten opzichte van de huidige situatie. Voorts is het van belang dat bij de aanleg van de nieuwe waterstructuur de waterkering tussen het boezemland ten noorden van de Landscheidingstraat en de Rietvinkpolder ten zuiden van deze straat in stand blijft. De dubbelbestemming 'Waterstaat-waterkering' is mede hierom in het plan opgenomen. Een deel van de nieuw te realiseren watergangen in het centrumgebied ligt binnen de zone van de waterkering. Van belang is dan ook om te beoordelen of het graven van de uiteinden van deze watergangen de stabiliteit van de waterkering niet aantast. In het Delflandse beheersgebied komt langs de Plaspoelkade extra oppervlaktewater met boezempeil. Voorts is in het Delflandse gebied polderwater nodig met een oppervlakte van circa 3.000 m². Dit is nodig om tot een duurzaam watersysteem te komen en daarmee aanzienlijke ophogingen in het Dampleingebied te voorkomen. Het relatief schone deel van de neerslag van het Damplein en omgeving wordt via een duiker onder de boezemwatergang geloosd op dit nieuwe polderwater. Dit sluit aan bij de ten aanzien van de waterkwantiteit gehanteerde beleidsmatige trits (zie: Waterbeleid). Qua waterhuishouding behoort het centrumgebied daardoor in de nieuwe situatie weer tot het poldersysteem. Tussen het boezemwater en het nieuwe polderwater dient een boezemkade te worden gerealiseerd van voldoende afmeting. De realisatie van de berging mag geen ook geen negatieve invloed hebben op de stabiliteit van de bestaande boezemkaden. Voor de herinrichting van het Damplein / Sluiskant wordt uitgegaan van een minimale drooglegging van 0,80 meter. Dit houdt in dat er kruipruimteloos moet worden gebouwd. De
48
noodzakelijke drooglegging wordt zoveel mogelijk gerealiseerd door middel van het aanbrengen van drainage. Vanwege de beperkte draagkracht van de ondergrond en de te handhaven bebouwing worden ophogingen in het plangebied zo min mogelijk toegepast. Bij de realisatie van de nieuwe bebouwing zal voorzichtig worden omgegaan met nieuwe ophogingen in verband met het gevaar van zettingen van de ondergrond.
6.5
Afkoppeling en riolering
Gestreefd wordt naar het maximaal afkoppelen van de schone verharde oppervlakte en deels vasthouden van het water in het verharde gebied. Zowel in het Rijnlandse als in het Delflandse beheersgebied worden de 'schone' verharde oppervlakte zo min mogelijk op de riolering aangesloten. Voor het afkoppelen wordt de 'Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken' van de Werkgroep Riolering West-Nederland toegepast. Door bijvoorbeeld het toepassen van gras- en sedumdaken kan water in het plangebied beter worden vastgehouden. Een aanzienlijk deel van de bestaande riolering in het plangebied wordt vervangen. Deels is het rioleringsstelsel vanwege de ouderdom, onderhoudstoestand e.d. aan vervanging toe, deels is vervanging noodzakelijk in verband met de voor de herinrichting van het centrum uit te voeren bouwwerkzaamheden. Voor de nieuwe riolering wordt uitgegaan van de eerder genoemde beslisboom. Het rioleringsplan voor het plangebied is opgesteld in overleg met de waterbeheerders.
6.6
Waterkeringen
De waterkerende functie van de landscheiding wordt bij de herinrichting van het centrumgebied verplaatst naar de Damlaan, de Tuinderijstraat, de Plaspoelkade, de Sluiskant, de Damstraat en ter weerszijden van de insteeksloot van de Plaspoelkade. De minimale hoogte van deze waterkering bedraagt NAP +0,20 meter. De benodigde ophogingen blijven beperkt tot ongeveer 0,30 meter. Het kruinpeil van de landscheiding dient minimaal 0,60 meter boven het hoogst aangelegen peil te zijn. De waterkering aan de zuidzijde van de Rietvinkpolder loopt formeel vanaf de Damstraat richting de gebouwen tussen de Houtwerf en de Vliet, waarna deze richting het oosten weer aan de Vlietoever is gesitueerd. De waterkering is in het bestemmingsplan als zodanig bestemd door middel van de dubbelbestemming 'Waterstaat-waterkering' (zie: artikel 7 van de regels). Het bouwplan voor Damplein / Sluiskant is deels gesitueerd binnen gronden met de betreffende dubbelbestemming. In het kader van de procedure met betrekking tot de bij besluit van 31 mei 2007 voor dit bouwplan verleende vrijstelling (ex artikel 19 lid 1 WRO) van het bestemmingsplan "Damcentrum" is over het bouwplan advies gevraagd aan de Hoogheemraadschappen van Delfland resp. Rijnland. Op 23 mei 2006 resp. 2 juni 2006 hebben de waterbeheerders ten aanzien van het bouwplan positief geadviseerd. Vervolgens is op 26 april 2007 door het Hoogheemraadschap van Delfland ten behoeve van de realisatie van het bouwplan voor het Damplein / de Sluiskant en de daarmee samenhangende ruimtelijke en feitelijke ingrepen een vergunning (reg.nr.: 623200/06811725) verleend op basis van de keur.
6.7
Natuurvriendelijke oevers
De inrichting en het onderhoud van watergangen hebben grote invloed op de biologische waterkwaliteit, dat wil zeggen de aanwezigheid van vissen, macrofauna en waterplanten. Rijnland streeft naar biologisch gezond water dat voldoet aan de eisen die er vanuit de toegekende functie aan gesteld worden. Aantasting van het aquatisch ecosysteem moet worden vermeden. Een natuurvriendelijke inrichting van de oevers en het benadrukken van de netwerkfunctie van het water dragen bij aan de ecologische en landschappelijke infrastructuur. Rijnland streeft daarom ook naar de realisatie van een natuurvriendelijke oeverinrichting langs waterlopen, met als doel de algemene kwaliteit van het watersysteem te verbeteren. Als basis hiervoor dient de "Handreiking natuurvriendelijke oevers".
49
6.8
Riool- en baggerbeheer
Het riool- en baggerbeheer heeft een belangrijke invloed op de waterkwaliteit. Het baggerplan is sinds 2003 operationeel, waardoor is voorzien in regelmatig baggeren. Het Gemeentelijk Rioleringsplan 2009-2013 is eind 2008 vastgesteld en is een gedeeltelijk verbreed GRP.
50
Hoofdstuk 7 7.1
Cultuurhistorie
Molenbiotoop
In de provincie Zuid-Holland is een groot aantal cultuurhistorische waarden aanwezig, die zijn beschreven in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. Het behoud van de cultuurhistorische hoofdstructuur is van provinciaal belang. Het beschermen of versterken van de molenbiotoop van traditionele windmolens is een daarvan afgeleid deelbelang. Om hieraan uitvoering te geven bepaalt artikel 13 van de provinciale Verordening Ruimte dat bestemmingsplannen voor gronden, gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, de vrije windvang van en het zicht op de molen voldoende moeten garanderen. Daartoe moeten in de betreffende bestemmingsplannen regels worden opgenomen, die voldoen aan de in de Verordening beschreven voorwaarden. Deze voorwaarden hebben betrekking op de maximaal toelaatbare hoogte van (nieuwe) bebouwing en beplanting in relatie tot de afstand van de desbetreffende bebouwing en/of beplanting tot de molen. Molenbiotoop heeft een omvang van 400 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen. In de Verordening is verder nog onderscheid gemaakt tussen windmolens die zijn gelegen binnen de bebouwingscontour van het stedelijk gebied en windmolens die daarbuiten zijn gelegen. Net ten noorden van het plangebied bevindt zich de traditionele windmolen "De Salamander". De molenbiotoop van deze molen bedraagt 400 meter, zij is afgestemd op een binnenstedelijke (want gelegen binnen de bebouwingscontour) situatie, waarvoor de zgn. 1/30-regel van toepassing is: binnen een afstand van 100 meter tot de molen mogen geen bouwwerken worden opgericht dan hoger zijn dan de hoogte van de onderste wiek van de molen. Binnen een afstand tussen 100 en 400 meter tot de molen mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 1/30 van de afstand tot de molen. Bij "de Salamander" bedraagt de hoogte van het peil tot aan de onderstaande wiek 9,50 meter. Binnen een afstand van 100 meter mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 9,50 meter. Op 400 meter afstand is de toegelaten bouwhoogte gemaximeerd op 22,80 meter. Uit het molenbestand van de Vereniging 'De Hollandsche Molen' blijkt dat de molen in de bestaande situatie al een bedenkelijke molenbiotoop kent. De molen is voor een groot deel (rondom 270 graden) ingebouwd, de bestaande bebouwing is dermate hoog dat de windvang reeds ernstig wordt belemmerd. Het bouwplan voor Damplein / Sluiskant valt gedeeltelijk binnen de 100-400 meter-zone. De grens van het bouwplan bevindt zich op circa 360 meter afstand van de molen. Alle bebouwing, inclusief de voorziene stedenbouwkundige accenten, binnen het bouwplan voldoet aan de bepalingen van de molenbiotoop.
7.2
Beschermd stads- en dorpsgezicht
Bij besluit van de minister van 15 december 2006 is het gebied rond de sluis in Leidschendam aangewezen als beschermd dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt deels binnen dit beschermd gezicht, zodat het bouwplan voor Damplein / Sluiskant moet worden getoetst aan de hand van de cultuurhistorische waarden, die de aanwijzing beoogt te beschermen. Het bouwplan is ter beoordeling voorgelegd aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (thans: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). Bij de betreffende dienst bestaan blijkens een schriftelijke reactie van 31 mei 2006 (reg.nr.: RW-2006-1100) tegen het bouwplan geen bezwaren, de belangen van het beschermd dorpsgezicht worden met dit bouwplan voldoende gerespecteerd c.q. gewaarborgd. Ook in het kader van de voorbereiding van het voorliggende bestemmingsplan is met de
51
Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE) wederom vooroverleg gevoerd: zie 9.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Dit heeft niet geresulteerd in een specifieke inhoudelijke reactie van de kant van de RCEt.
7.3
Archeologie
7.3.1
Verdrag van Malta
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is om te komen tot een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van het thema 'archeologie' in ruimtelijke ordeningsprocessen. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Het onderzoek naar de archeologische waarden dient in een zo vroeg mogelijk stadium plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening kan worden gehouden.Het Verdrag van Malta richt zich daarnaast ook op de toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg werd zeker bij grote projecten - al jaren ‘in de geest van Malta’ gewerkt. Zo maakten Rijk, provincie en veel gemeenten reeds geruime tijd gebruik van bijvoorbeeld de mogelijkheden uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Het doel hierbij is een integrale aanpak van archeologie binnen de ruimtelijke ordening. 7.3.2
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet 1988, die op 1 september 2007 met de invoering van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten uit het Verdrag van Malta in de nationale Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. De belangrijkste eisen, die zijn vastgelegd in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg, zijn de volgende: Archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem behouden en beschermd te worden; De verantwoordelijkheid voor het archeologische erfgoed ligt bij de gemeenten, die (binnen de kaders gesteld in de wetgeving) dienen te beschikken over een gemeentelijke beleidsnota omtrent archeologie en een archeologische beleidskaart; Gemeenten kunnen archeologische randvoorwaarden verbinden aan bouw-, aanleg- en sloopvergunningen en ontheffingsbesluiten. Het juridische instrument daartoe is het bestemmingsplan, waarin de archeologische monumentenzorg wordt geregeld en waarin het gemeentelijke archeologiebeleid wordt vertaald naar concrete eisen aan archeologisch onderzoek en aan de eventuele inpassing van archeologische waarden in planontwikkeling en -uitvoering. Het is op grond van het bestemmingsplan ook mogelijk een vergunning of ontheffing te weigeren indien het belang van de archeologische monumentenzorg zich tegen verlening daarvan verzet; De initiatiefnemer van de bodemverstorende activiteit is financieel en operationeel verantwoordelijk voor het door de gemeente verplicht gestelde archeologische onderzoek en de eventuele inpassing van archeologische waarden in de planontwikkeling en -uitvoering (het principe: "de verstoorder betaalt"); Elk archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) door een daartoe gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf.
52
7.3.3
Gemeentelijk archeologiebeleid: de Nota "Het bodemarchief ontrafelt"
Overeenkomstig de nieuwe wetgeving hebben de gemeente Leidschendam-Voorburg, Voorschoten en Wassenaar, samenwerkend in het 'Pact van Duivenvoorde', een gezamenlijk archeologiebeleid ontwikkeld dat is vastgelegd in de Nota "Het bodemarchief ontrafelt" en op de beleidskaart archeologie (november 2008). Deze Nota is in 2009 vastgesteld. In de Nota wordt een globaal overzicht gegeven van het archeologisch erfgoed van de pactgemeenten. Ook zijn daarin de beleidsregels ten aanzien van de omgang met het archeologisch bodemarchief geformuleerd. De archeologische beleidskaart toont de globale archeologische verwachting per (type) gebied met de daarbij behorende beleidsregels. Op de kaart wordt vermeld welke eventuele beperkende maatregelen van toepassing zijn en welk archeologisch onderzoek bij bodemverstorende activiteiten verplicht is gesteld. 7.3.4
Plangebied "Damplein 2010"
Op grond van de archeologische beleidskaart geldt voor het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan "Damplein 2010" een hoge archeologische verwachting voor de periode Neolithicum t/m Nieuwe Tijd. Dit betreft terreintype 6 op de archeologische beleidskaart, klei op veen op zand. 7.3.5
Randvoorwaarden archeologie
Voor gebieden met een hoge verwachting voor de periode Neolithicum t/m Nieuwe Tijd is in de archeologische beleidsnota van de gemeente Leidschendam-Voorburg bepaald dat elke bodemverstorende activiteit met een oppervlakte, groter dan 30 m² en tot een diepte van meer dan 30 cm. beneden maaiveld voorafgegaan moet worden door archeologisch onderzoek. Dit archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd conform de bepalingen in de Monumentenwet 1988, het gemeentelijk beleid en de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, waarbij de volgende cyclus moet worden doorlopen: Stap 1: Bureauonderzoek, eventueel aangevuld met een verkennend booronderzoek. Op basis van de resultaten van het bureau- en/of booronderzoek beslist het bevoegd gezag (i.c. de gemeente Leidschendam-Voorburg) door middel van een selectiebesluit of archeologisch vervolgonderzoek noodzakelijk is. Stap 2: Inventariserend veldonderzoek door middel van karterend en waarderend booronderzoek, proefsleuven of een archeologische begeleiding. Hiertoe dient een Programma van Eisen te worden opgesteld, dat ter goedkeuring aan het bevoegd gezag moet worden voorgelegd. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek beslist het bevoegd gezag door middel van een selectiebesluit of vervolgonderzoek noodzakelijk is en/of eventueel maatregelen genomen moeten worden tot behoud van archeologische waarden. Stap 3: Archeologische begeleiding of opgraving. Hiertoe wordt een Programma van Eisen opgesteld, dat ter goedkeuring aan het bevoegd gezag moet worden voorgelegd. ook de rapportage van de begeleiding of opgraving dient door het bevoegd gezag te worden goedgekeurd. De kosten van de onder Stap 1 t/m 3 genoemde onderzoeken komen rechtstreeks voor rekening van de initiatiefnemer. Als alle hierboven omschreven stappen (voor zover van toepassing) zijn doorlopen de rapportages van de archeologische onderzoeken zijn goedgekeurd door het bevoegd gezag, heeft de initiatiefnemer aan zijn verplichtingen voldaan en is het archeologisch onderzoek in principe afgerond. Indien er desondanks bij de uitvoering van de werkzaamheden vervolgens alsnog onverwacht archeologische vondsten worden gedaan, is de initiatiefnemer op grond van artikel 53 en 54 van
53
de Monumentenwet 1988 verplicht deze te melden bij het bevoegd gezag en gelegenheid te bieden voor het uitvoeren van verder archeologisch onderzoek. De kosten van dit archeologisch onderzoek komen in een dergelijk voorkomend geval voor rekening van het bevoegd gezag. 7.3.6
Archeologische waarden plangebied
De kans dat de bodem van het centrumgebied nog archeologische resten verborgen houdt is bijzonder groot. Het gebied ligt in het oudste gedeelte van Leidschendam. De Vliet is omstreeks 1281 gegraven, de landscheidingsdijk dateert van rond 1246. Deze dijk loopt globaal onder het wegdek van de Damlaan en onder het postkantoor. Naar verwachting is de plaats rond sluis en dam vanaf 1300 bewoond. Uit verschillende archeologische opgravingen in de omgeving van het huidige Damcentrum is bekend dat de Romeinse gracht van Corbulo en waarschijnlijk ook een Romeinse weg dwars door het gebied hebben gelopen. De Archeologische Monumentenkaart van de provincie Zuid-Holland vermeldt over het zuidelijk gedeelte van het Damcentrum (het gebied ten zuiden van het Molenpad en Plaspoelstraat 17): "Stadskern of dorpskern met hoge archeologische verwachting". Op de kaarten, behorend bij de "Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland" staat het gehele Damcentrum aangeduid als terrein met een zeer grote kans op archeologische sporen. Wegens de aanzienlijke kans dat historisch of archeologisch materiaal uit de prehistorie, Romeinse tijd of middeleeuwen nog intact in de bodem aanwezig zijn, is door het buro RAAP al in 2004 een archeologisch inventariserend bodemonderzoek verricht. Op basis van de archeologische verwachtingen en de resultaten van de grondboringen wordt in het onderzoeksrapport van RAAP geconcludeerd dat het plangebied ondanks verstoringen in de bodem toch een redelijke tot hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Vooral rond het sluiscomplex bestaat een hoge verwachtingskans op resten van historische bebouwing. In het archeologisch adviesdocument van 1 juni 2005 (RAAP, 5621LDAM6 010758) wordt nader geadviseerd over hoe aan de archeologische onderzoeksverplichting invulling kan worden gegeven. Wordt eenmaal vastgesteld dat de bodem van een bouwlocatie archeologische resten bevat, dan zijn verschillende scenario's mogelijk. Het kan zijn dat eerst een opgraving moet worden uitgevoerd. Archeologische resten kunnen worden gevisualiseerd in nieuwbouwplannen: zo kan de ligging van de Gracht van Corbulo worden aangegeven in de bestrating of in de gevels van nieuwe woningen. Noch bij de tot nu toe uitgevoerde onderzoeken, noch tijdens de uitvoering van de verschillende voorbereidende -, bouw- en grondwerkzaamheden zijn zodanige archeologische resten aangetroffen dat dit de realisatie van de in het voorliggende bestemmingsplan voorziene bouwplannen voor het Damplein of de Sluiskant belemmert. 7.3.7
Bescherming archeologische resten
Op de verbeelding van het bestemmingsplan zijn bepaalde locaties weergegeven waarvan verwacht kan worden dat er archeologische resten aanwezig zijn en waarvoor bij een bodemverstoring in beginsel een archeologisch bodemonderzoek noodzakelijk is. Deze locaties zijn op de verbeelding aangegeven met de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie". Voor gebieden waarvan bekend is deze verstoord verstoord zijn of waarvan al in kaart is gebracht welke archeologische waarden in de grond aanwezig zijn, hebben geen extra bescherming in het bestemmingsplan gekregen en zijn uitgezonderd van de archeologische dubbelbestemming. Voor gronden die zijn aangeduid met een archeologische dubbelbestemming geldt dat er eerst bekeken moet worden of sprake is van een uitzonderingsgeval. Dit betreft dan voornamelijk ingrepen die zo kleinschalig zijn dat bodemonderzoek en een vergunning achterwege kunnen blijven. Dat is het geval indien er sprake is van de volgende gevallen: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30 m²;
54
c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm komt te liggen en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. Indien een bouwactiviteit en/of werkzaamheden niet voldoen aan bovenstaande voorwaarden is onderzoek naar de mogelijke archeologsische waarden verplicht. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek, kan het college aan de bouwvergunning dan wel aanlegvergunning voorschriften verbinden gericht op: 1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. het begeleiden van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties, zoals opgenomen in de monumentenverordening. In artikel 5 van de bestemmingsregels is de bescherming van archeologische resten juridisch gewaarborgd.
55
56
Hoofdstuk 8 8.1
Juridische vormgeving
Systematiek van het bestemmingsplan
Het bestemmingsplan 'Damplein 2010' is een ontwikkelingsgericht plan, dat bedoeld is om een specifieke ruimtelijke ontwikkeling in juridisch-planologisch opzicht mogelijk te maken. Het bestemmingsplan is in juridische zin op dusdanige wijze vormgegeven, dat de herontwikkeling van het plangebied daarin op basis van de eerder verleende vrijstelling op grond van artikel 19 lid 1 WRO resp. de eerder verleende bouwvergunningen, zo effectief mogelijk is vertaald en wordt gefaciliteerd. Het bestemmingsplan fungeert als toetsingskader voor bouwplannen in het plangebied en vormt een bindend kader voor het gebruik van gronden en opstallen in dat gebied. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de juridisch-technische opbouw van het bestemmingsplan 'Damplein 2010'. Het hoofdstuk is te beschouwen als een leeswijzer voor de regels en de verbeelding. Deze eerste paragraaf geeft de vorm van het bestemmingsplan weer. De twee daarop volgende paragrafen gaan meer gedetailleerd in op de verschillende bestemmingen en overige regelingen zoals die zijn vastgelegd op de verbeelding en in de regels. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het plan. De voorliggende toelichting heeft geen zelfstandige juridisch bindende status, maar kan gebruikt worden bij het uitleggen en toepassen van de regels en/of de verbeelding. Op de bij het bestemmingsplan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.1916.bpdmpl-0100 zijn alle noodzakelijke dan wel op grond van het Bro verplichten gegevens ingetekend. Op het renvooi (verklaring van de bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding) is te zien dat onderscheid wordt gemaakt tussen bestemmingen en aanduidingen. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Alle gronden in het plangebied hebben een bestemming, die op de kaart zichtbaar wordt gemaakt door middel van een kleur, al dan niet in combinatie met letters om de bestemming aan te duiden. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze de gronden mogen worden gebruikt en al dan niet bebouwd. Daarbij wordt ook weer terugverwezen naar de aanduidingen op de verbeelding. De kaart en de regels zijn opgesteld en ingericht met inachtneming van de verschillende wettelijk voorgeschreven standaarden, zoals de 'Regeling standaarden ruimtelijke ordening', IMRO-2008, SVBP-2008, etc. De regels van het bestemmingsplan zijn onderverdeeld in: Inleidende regels; Bestemmingsregels; Algemene regels; Overgangs- en slotregels.
8.2
Inleidende regels
Om misverstanden over de toepassing en interpretatie van het bestemmingsplan te voorkomen worden in de begripsbepalingen (Artikel 1) de verschillende in het plan voorkomende begrippen nader toegelicht, ook om de eenduidigheid te bevorderen. Bij de Wijze van meten (Artikel 2) wordt aangegeven hoe voor de toepassing van dit plan bepaalde maten dienen te worden gemeten.
8.3
Bestemmingsregels
De regels behorende bij de verschillende in het plan voorkomende bestemmingen zijn opgebouwd volgens een vast stramien, voorgeschreven in de SVBP-2008. Elk bestemmingsartikel is opgebouwd volgens een vaste indeling, te weten: bestemmingsomschrijving; bouwregels;
57
nadere eisen; ontheffing van de bouwregels; specifieke gebruiksregels; ontheffing van de gebruiksregels; aanlegvergunning; één en ander uiteraard voor zover van toepassing. In het voorliggende bestemmingsplan 'Damplein 2010' komen de volgende bestemmingen voor: Centrum De bestemming 'Centrum' voorziet in een menging van woon-, commerciële -, sociaal-culturele / sport-educatieve en horeca-functies. Daarbij zijn de woonfuncties gesitueerd op de verdiepingen en de overige functies op de begane grond. Verkeer - verblijfsgebied Niet tot de hoofdverkeersstructuur behorende wegen en overige delen van de openbare ruimte in het plangebied zijn ondergebracht binnen de bestemming 'Verkeer - verblijfsgebied'. Deze gronden zijn primair gericht op de verblijfs- en minder op de verkeersfunctie, ze zijn niet bedoeld voor doorgaand verkeer. Daarnaast zijn de betreffende gronden bedoeld voor het bouwen van trappen, ingangspartijen en daarmee vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van de bebouwing binnen de aangrenzende bestemming 'Centrum', alsmede voor overhangende balkons, luifels, e.d. aan eveneens binnen de aangrenzende bestemming 'Centrum' gesitueerde gebouwen. Waarde - Archeologie Het gehele plangebied maakt deel uit van gronden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Ter bescherming van deze waarden is een dubbelbestemming opgenomen, die in geval van een belangenafweging voorrang heeft boven de overige eveneens op de betreffende gronden van toepassing zijnde bestemming(en). De beschermende werking van deze bestemmingsregeling volgt uit: de bepaling dat ten behoeve van de overige van toepassing zijnde bestemming slechts onder voorwaarden mag worden gebouwd; de koppeling naar het in het plan opgenomen aanlegvergunningenstelsel voor de uitvoering van overige werken en werkzaamheden. Waarde - Beschermd Stads- en dorpsgezicht Het gebied rond het sluiscomplex in het centrum van Leidschendam is door de minister aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Deze aanwijzing, die tot doel heeft te waarborgen dat in de toekomst met dit gebied wordt omgegaan op een wijze die recht doet aan de karakteristieke kenmerken die bepalend zijn voor de cultuurhistorische waarde van het gebied en de wijze waarop die door de eeuwen heen tot stand zijn gekomen. Een klein deel van het plangebied ligt binnen het beschermd dorpsgezicht, aan de betreffende gronden is daarom deze dubbelbestemming toegekend, die in geval van een belangenafweging voorrang heeft boven de overige eveneens op de betreffende gronden van toepassing zijnde bestemming(en). Daarmee wordt voldaan aan de verplichting op grond van de Monumentenwet om ten behoeve van een als beschermd stads- of dorpsgezicht aangewezen gebied een passende en beschermende bestemmingsregeling vast te stellen. Waterstaat - Waterkering Met deze bestemming wordt de bescherming van de in het plangebied aanwezige waterkeringen geregeld. Het betreft hier een dubbelbestemming, die in geval van een belangenafweging voorrang heeft boven de overige eveneens op de betreffende gronden van toepassing zijnde bestemming(en). Op gronden met deze dubbelbestemming mag slechts worden gebouwd voor zover de waterstaatkundige belangen zich daartegen niet verzetten en na verkregen advies van de beheerder van de betreffende waterkering.
58
8.4
Algemene regels, overgangs- en slotregels
In het bestemmingsplan zijn een aantal algemene regels opgenomen. Het betreft hier een aantal algemene bouw- en gebruiksregels en een aantal algemene flexibiliteitsbepalingen (algemene ontheffingsregels en algemene wijzigingsregels). Daarnaast is een aanlegvergunningenstelsel opgenomen, met name ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in het gebied. Tenslotte zijn de wettelijk verplichte bepalingen ten aanzien van het overgangsrecht opgenomen in het bestemmingsplan.
8.5
Toepassing en handhaving van het bestemmingsplan
Het ontwikkelen van beleid en de vertaling daarvan in een bestemmingsplan heeft geen zin, indien na de vaststelling van het bestemmingsplan geen handhaving plaatsvindt. Daarom is het belangrijk om reeds ten tijde van het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te besteden aan de handhaafbaarheid van de voorgeschreven regels. De wettelijke basis hiervoor is gelegd in artikel 125 van de Gemeentewet, in samenhang met de afdelingen 5.3 en 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vier factoren zijn van wezenlijk belang voor een goed handhavingsbeleid: 1. Voldoende kenbaarheid van het plan. Een goed handhavingsbeleid begint bij de kenbaarheid van het bestemmingsplan bij degenen die het moeten naleven. Het bestemmingsplan is immers aan eenieder kenbaar gemaakt zodat wordt aangenomen dat belanghebbenden in het plangebied op de hoogte (kunnen) zijn van de regels. 2. Voldoende draagvlak voor beleid en regeling in het plan. De inhoud van het plan kan slechts gehandhaafd worden indien het beleid en de regeling in grote kring ondersteund wordt door de gebruikers van het plangebied. Uiteraard kan niet iedereen zich vinden in elk onderdeel van het plan. Een algemene positieve benadering van het bestemmingsplan is echter wel wenselijk. 3. Realistische en inzichtelijke regeling. Een juridische regeling dient realistisch en inzichtelijk te zijn; dat wil zeggen niet onnodig beperkend of inflexibel. Bovendien moeten de bepalingen goed controleerbaar zijn. De regels moeten derhalve niet meer regelen dan noodzakelijk is. 4. Actief handhavingsbeleid. Het sluitstuk van een goed handhavingsbeleid is voldoende controle van de feitelijke situatie in het plangebied. Daarnaast moeten adequate maatregelen worden getroffen indien de regels worden overtreden. Indien dit wordt nagelaten, ontstaat een grote mate van rechtsonzekerheid. De afdeling die belast is met handhaving heeft jaarlijkse handhavingsplannen en een handhavingsprogramma voor meerdere jaren. Daarin zijn prioriteiten gesteld ten aanzien van de te handhaven zaken. In het algemeen geldt op grond van vaststaande jurisprudentie een beginselplicht tot handhaving. Dat neemt natuurlijk niet weg dat per geval moet worden onderzocht of handhaving (nog) mogelijk of proportioneel is. Een uitzondering is bijvoorbeeld concreet zicht op legalisatie van de overtreding. Bij handhaving van de regels wordt onder meer aandacht besteed aan de normen met betrekking tot brandveiligheid en constructieve veiligheid, monumentenstatus, toezicht op de naleving en uitvoering van bouwvergunningen en de handhaving op milieu-overtredingen.
59
60
Hoofdstuk 9 9.1
Uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in een (op basis van een onherroepelijke volledige bouwvergunning annex vrijstelling al in uitvoering zijnde) herontwikkeling en herinrichting van het plangebied. De ruimtelijke inrichting van het plangebied voorziet in het realiseren van een nieuwe situatie, waaraan aanzienlijke kosten verbonden (kunnen) zijn op het gebied van grondexploitatie, planschaderisico's, enzovoorts. De economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet op grond van het het Bro onderzocht worden respectievelijk aannemelijk worden gemaakt, dat wil zeggen dat aannemelijk moet worden gemaakt dat de door de gemeente te maken kosten moeten zijn gedekt respectievelijk op bij de uitvoering van het plan betrokken partijen kunnen worden verhaald. Ook de kosten van de overige betrokken partijen moeten van een deugdelijke dekking zijn voorzien. 9.1.1
Exploitatieopzet
Voor de uitvoering van de herontwikkeling van het centrum van Leidschendam is een tweetal grondexploitaties opgesteld. Op basis van de samenwerking in een PPS-constructie tussen de gemeente Leidschendam-Voorburg en de private partijen Schouten & De Jong Projectontwikkeling B.V. en Bouwfonds Ontwikkeling B.V. is een gezamenlijke grondexploitatie ("de PPS-grondexploitatie") opgesteld, waarin zowel de private partijen gezamenlijk als de gemeente elk voor vijftig procent participeren. Deze PPS-grondexploitatie heeft een startdatum per 1 januari 2003 en wordt periodiek geactualiseerd. De dekking van de noodzakelijke investeringen, verwervingskosten, plan(schade)kosten en overige kosten komt in hoofdzaak uit de grondopbrengsten van de participerende partijen, bijdragen aan de grondexploitatie en kwaliteit door partijen, bijdragen en subsidies van de gemeente. Daarnaast is door de gemeente Leidschendam-Voorburg ten behoeve van de herinrichting van het centrumgebied een eigen gemeentelijke grondexploitatie opgesteld waarin de kosten en opbrengsten van een aantal deelplannen, die niet in samenwerking met de genoemde private partijen worden ontwikkeld, zijn opgenomen. In deze gemeentelijke grondexploitatie worden ook de kosten en opbrengsten verantwoord die conform de met de private partijen gemaakte afspraken door de gemeente zelf worden gedragen. Deze gemeentelijke grondexploitatie heeft een startdatum per 1 januari 2004, zij loopt door tot en met 31 december 2013. 9.1.2
Planschade
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1 e.v. Wro kennen burgemeester en wethouders aan een belanghebbende, die als gevolg van een bepaling van een bepaling van een bestemmingsplan of een andere in de wet genoemde wijziging van het planologisch regime schade lijdt in de vorm van een inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak, op aanvraag een tegemoetkoming in die schade toe. Voor het project Leidschendam Centrum is in de PPS-grondexploitatie resp. de overeenkomst op grond waarvan partijen samenwerking in de VOF Leidschendam-Centrum een regeling opgenomen ten aanzien van het verhaal van planschadevergoedingen als gevolg van het bestemmingsplan, vrijstellings- en ontheffingsbesluiten, etc. Op grond van deze regeling neemt de VOF eventuele door de gemeente uit te keren tegemoetkomingen in planschade voor haar rekening.
61
9.1.3
Bouwplan Damplein / Sluiskant
Het bouwplan voor de locatie Damplein / Sluiskant, waarvoor het voorliggende bestemmingsplan de juridisch-planologische basis vormt, maakt onderdeel uit van de PPS-grondexploitatie en past daarin. Wel wordt in het uit te voeren programma een kleiner aantal vierkante meters ten behoeve van commerciële functies gerealiseerd dan in het eerdere bestemmingsplan "Damcentrum" maximaal mogelijk was gemaakt, zodat de grondopbrengst lager wordt dan op grond van het eerdere bestemmingsplan mogelijk was. Volgens het contract tussen de betrokken partijen heeft deze aanpassing van de planvorming geen gevolgen voor de grondprijs, daarom vormt deze bijstelling van het commerciële programma geen belemmering voor de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan. Wel is als gevolg van de economische crisis een nieuwe (in deze tijd marktconforme) grondprijs bepaald die lager ligt dan oorspronkelijk contractueel is vastgelegd. Dit heeft gevolgen voor de PPS-grondexploitatie, maar deze tegenvaller wordt binnen de grondexploitatie opgevangen door toekomstige ontwikkelingen en voorzieningen die door partijen zijn getroffen. Ook deze tegenvaller vormt daarom geen belemmering voor de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Ten aanzien van het bouwplan moet verder worden opgemerkt dat tussen partijen de definitieve overeenkomsten met betrekking tot de realisatie van de nieuwe inrichting van het gebied zijn gesloten. Verder is de daadwerkelijke uitvoering van de bouw- en overige werkzaamheden op het Damplein resp. aan de Sluiskant op basis van de (inmiddels onherroepelijke) verleende vrijstelling en bouwvergunning in juli 2009 gestart. De werkzaamheden zijn dusdanig ver gevorderd, dat alleen al door de feitelijke stand van zaken redelijkerwijs geen twijfel meer kan bestaan over de economische uitvoerbaarheid van het voorliggende plan. Daarnaast is voor het beoordelen van de haalbaarheid van het plan het volgende van belang. De economische crisis heeft er toe geleid dat voor de te herontwikkelen gronden in het plangebied van het voorliggende plan een aangepaste grondprijs is vastgesteld. De VOF loopt over de grondprijs voor het Damplein en de Sluiskant als gevolg van deze prijsaanpassing geen risico meer. Verder is een overeenkomst gesloten tussen de vastgoedontwikkelaars en een derde private (beleggings)partij, die er toe leidt dat 70% van de eventueel niet verkochte woningen in het plan na verwezenlijking bij deze derde partij zullen worden ondergebracht en door deze worden verhuurd. De overige 30% van de eventueel niet verkochte woningen blijven voor risico van de vastgoedontwikkelaars. De extra opbrengsten van woningen in het plan, die wel worden verkocht, zullen alsnog naar de grondexploitatie van de VOF toevloeien. Ook deze constructie rechtvaardigt de conclusie, dat hier sprake is van een plan waarvan de economische uitvoerbaarheid voldoende is aangetoond. 9.1.4
Grondexploitatiewet
Op grond van artikel 6.12 Wro is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro is voorgenomen. Met deze wettelijke regeling heeft de wetgever beoogd een transparante en rechtvaardige regeling vast te leggen, op grond waarvan door de gemeente gemaakte grondexploitatiekosten op de particuliere grondeigenaren binnen het te exploiteren gebied verhaald kunnen worden. Het bouwplan waarop het voorliggende bestemmingsplan betrekking heeft, behoort tot de in het Bro genoemde categorieën. De gemeenteraad kan (bij het besluit tot vaststellen van een bestemmingsplan) besluiten van deze verplichting af te zien indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het bestemmingsplan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Het bouwplan voor het Damplein / de Sluiskant, waarop dit bestemmingsplan betrekking heeft, is onderdeel van de PPS-Grondexploitatie en onderworpen aan de werking van de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en private partijen. Het verhaal van de grondexploitatiekosten is daarmee anderszins verzekerd, zodat kan worden afgezien van het
62
vaststellen van een exploitatieplan.
9.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het opstellen van een bestemmingsplan dient zorgvuldig te gebeuren. In dat kader blijft het van belang dat er vooroverleg met betrokken instanties, burgers en maatschappelijke organisaties plaatsvindt, zodat in een vroeg stadium knelpunten, belangen en verbeterpunten kunnen worden gesignaleerd. De verplichting tot het voeren van vooroverleg vloeit voort uit de artikelen 3.1.1 en 3.1.6 sub e van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in samenhang met het in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gecodificeerde zorgvuldigheidsbeginsel. Op grond hiervan zijn wij verplicht bij de voorbereiding van een bestemmingsplan de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen. Het bestemmingsplan wordt niet aan inspraak onderworpen op grond van de 'Inspraakverordening gemeente Leidschendam-Voorburg 2006'. Door het volgen van de procedure als bedoeld in artikel 3:4 Awb (uniforme openbare voorbereidingsprocedure) wordt een ieder immers al in voldoende mate actief betrokken bij de voorbereiding van het bestemmingsplan. Het eerst inspraak verlenen voegt daaraan niets toe en is dubbelop. Naast de wettelijke verplichting om de mogelijkheid te bieden om door eenieder zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan in te dienen, heeft er tevens vooroverleg met betrokken instanties plaatsgevonden. Hieronder is beschreven op welke wijze dit vooroverleg heeft plaatsgevonden en welke reacties zijn gegeven. 9.2.1
Vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro
Een aantal instanties is gevraagd om aan te geven welke belangen verankerd zouden moeten worden in het ontwerpbestemmingsplannen, rekening houdend met de specifieke ruimtelijke kenmerken van het centrumgebied van Leidschendam. Daarbij is nadrukkelijk gevraagd de reactie te motiveren en tevens te beschrijven op welke wijze dat specieke belang in het bestemmingsplan verwerkt zou moeten worden. 9.2.1.1 Aangeschreven instanties De volgende instanties zijn aangeschreven in het kader van artikel 3.1.1 Bro: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
Provincie Zuid-Holland; VROM-inspectie; Hoogheemraadschap van Delfland; Hoogheemraadschap van Rijnland; Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed; Stadsgewest Haaglanden; Rijkswaterstaat Zuid-Holland;
9.2.1.2 ontvangen overlegreacties Namens de verschillende rijksdiensten (2, 5 en 7) is een gecoördineerde rijksreactie ontvangen van de VROM-Inspectie, regio Zuid-West. Het voorliggende bestemmingsplan geeft de betrokken rijksdiensten, gelet op de nationale belangen die zijn beschreven in de 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid', geen aanleiding tot het maken van opmerkingen. Van het Hoogheemraadschap van Delfland (3) is de reactie ontvangen dat, wanneer de op grond van het nu voorliggende nieuwe bestemmingsplan te realiseren bebouwing resp. functies niet wezenlijk afwijken van de herinrichting van het plangebied zoals vastgesteld in het eerdere bestemmingsplan "Damcentrum, de informatie uit de waterparagraaf van dit bestemmingsplan overgenomen kan worden in de waterparagraaf van het voorliggende nieuwe bestemmingsplan. Van het Stadsgewest Haaglanden (6) is de reactie ontvangen dat aandacht dient te worden besteed aan de inpassing van regionale fietspaden, bestaande of geplande OV-verbindingen, het woningbouwprogramma in relatie tot de regionale woonvisie, de mogelijkheden voor hogere woondichtheden en het detailhandelsprogramma voor het gebied in relatie tot de regionale afspraken daarover. Verder is aangegeven dat, indien in het plangebied wordt voorzien in een
63
toename van de winkelvloeroppervlakte van meer dan 1.000 m² Bvo, dit voornemen dient te worden voorgelegd aan de Werkgroep Detailhandel van het Stadsgewest. Tenslotte is opgemerkt dat, indien sprake zal zijn van uitbreiding van kantoren, deze uitbreiding dient te passen binnen de afspraken van de regionale kantorenstrategie Haaglanden. Binnen de daartoe gestelde termijn zijn geen reacties ontvangen van de Provincie Zuid-Holland (1) en het Hoogheemraadschap van Rijnland (4). 9.2.1.3 Reactie gemeente op ingekomen overlegreactie VROM-Inspectie De van de VROM-Inspectie ontvangen gecoördineerde rijksreactie wordt voor kennisgeving aangenomen, een inhoudelijke beantwoording daarvan kan gelet op de strekking van de reactie achterwege blijven. 9.2.1.4 Reactie gemeente op ingekomen overlegreactie HHR Delfland Voor wat betreft de reactie van het Hoogheemraadschap van Delfland kan worden opgemerkt dat het bouwplan voor het Damplein, zoals dat in het voorliggende bestemmingsplan qua functies en bebouwing juridisch-planologisch wordt vastgelegd, niet wezenlijk afwijkt van het bouwplan zoals dat onder het bestemmingsplan "Damcentrum" voor dit deel van het plangebied was voorzien. De suggestie van de waterbeheerder, om de informatie uit de waterparagraaf van het eerdere bestemmingsplan "Damcentrum" te gebruiken, is overgenomen. 9.2.1.5 Reactie gemeente op ingekomen overlegreactie Haaglanden De inpassing van regionale fietspaden in het plangebied zelf is niet aan de orde, het Damplein leent zich vanwege ligging, ontsluiting, omvang, e.d. niet voor inpassing van een dergelijke voorziening. Wel wordt het gehele Damcentrum ingericht als 30 km/h-gebied en wordt een fijnmazig netwerk van fietsroutes gerealiseerd om snelle, directe verbindingen binnen het gebied tot stand te brengen. Ter hoogte van de Oude Trambaan wordt vervolgens aangesloten op de regionale fietsroute van en naar Voorschoten. Aan deze door het stadsgewest gesignaleerde opgave wordt dan ook in plan voldaan. Op de bereikbaarheid van het plangebied in relatie tot bestaande en/of geplande OV-verbindingen wordt in het voorliggende plan (zie par. 3.2.4 van deze toelichting) concreet ingegaan. Voor wat betreft de relatie tussen het voorliggende bestemmingsplan en de Woonvisie Haaglanden 2000-2015 is van belang dat de toetsing van de voor het Damplein e.o. voorziene herontwikkeling aan de regionale woonvisie al bij de voorbereiding van het bestemmingsplan "Damcentrum" heeft plaatsgevonden. Geconcludeerd is dat de voor het centrumgebied van Leidschendam voorziene herontwikkeling voldoet aan de ambities op het gebied van woonkwaliteit, woondichtheid, etc. zoals die in de regionale woonvisie zijn geformuleerd.Het woningbouwprogramma zoals dat nu in het voorliggende plan is voorzien is identiek aan het programma uit het eerder vastgestelde bestemmingsplan. Ook ten aanzien van het voorliggende plan is dus de conclusie gerechtvaardigd dat de mogelijk gemaakte ontwikkeling in overeenstemming is met de regionale woonvisie. Voor wat betreft de in het voorliggende plan voorziene ontwikkeling van de omvang van de winkelvloeropppervlakte ten behoeve van detailhandelsfuncties is kan worden geconcludeerd dat de herontwikkeling, die in het plangebied zal plaatsvinden, niet leidt tot een toename van boven de 1.000 m². Een nadere consultatie van de Werkgroep Detailhandel van het Stadsgewest kan daarom achterwege blijven. Het bestemmingsplan voorziet voorts niet in een toevoeging van kantoorfuncties binnen het plangebied, zodat een nadere beoordeling aan de hand van de afspraken van de regionale kantorenstrategie Haaglanden niet relevant is. Resumerend kan worden vastgesteld dat in het voorliggende bestemmingsplan "Damplein 2010" voldoende aandacht wordt besteed aan de thema's zoals die door het Stadsgewest Haaglanden in de overlegreactie zijn benoemd.
64
9.2.2
Inspraak / Zienswijzen
9.2.2.1 Verantwoordingsplicht Bro Het Bro verplicht er toe om in de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van een bestemmingsplan zijn betrokken. Zoals opgemerkt is ten aanzien van het voorliggende bestemmingsplan geen inspraakgelegenheid 'oude stijl' geboden. Wel is voorafgaand aan de formele bestemmingsplanprocedure de kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 Bro gedaan, waarbij kenbaar is gemaakt dat op dat moment nog geen stukken ter inzage werden gelegd, dat nog geen gelegenheid werd geboden om zienswijzen naar voren te brengen omtrent het voornemen tot herziening van het bestemmingsplan en dat geen onafhankelijke instanties in de gelegenheid werden gesteld advies uit te brengen over dat voornemen. 9.2.2.2 Zienswijzenprocedure De formele procedure voor de vaststelling door de gemeenteraad van een nieuw bestemmingsplan begint met het voor een ieder ter inzage leggen van het ontwerp-bestemmingsplan met bijbehorende stukken. Overeenkomstig het bepaalde artikel 3.8 Wro resp. Afdeling 3.4 Awb wordt het ontwerp voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zijn zienswijze over het ontwerp naar voren brengen bij de gemeenteraad, naar keuze schriftelijk of mondeling. Het ontwerp van het voorliggende bestemmingsplan "Damplein 2010" heeft ter inzage gelegen van [PM] tot en met [PM]. Gedurende deze periode zijn [PM] zienswijzen ontvangen. De ingediende zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in een afzonderlijke, als bijlage van dit bestemmingsplan deel uitmakende zienswijzennota. Op onderdelen hebben de ingediende zienswijzen geleid tot aanpassing van de verbeelding, regels en toelichting. Daarnaast zijn -ondergeschikte- onderdelen van het voorliggende bestemmingsplan na de terinzagelegging van het ontwerp nog ambtshalve aangepast en/of gecorrigeerd. De doorgevoerde wijzigingen, zowel ambtshalve als naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen, zijn beschreven in de zienswijzennota.
65
66
Bijlagen
67
Bijlage 1 Overzicht Waterbeleidsdocumenten Vierde Nota Waterhuishouding, Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1999. Waterbeleid in de 21e eeuw, Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw, 2000. Beleidsnota Water, provincie Zuid-Holland 2005. Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010, provincie Zuid-Holland. Deelstroomgebiedsvisie Midden-Holland, ontwerp, 2003. Grondwaterbeheersplan 2007-2013, provincie Zuid-Holland. Waterschapswet, Wet op de Waterhuishouding, Grondwaterwet. Peilbesluit Rietvinkpolder, Waterschap De Oude Rijnstromen, 1995 Waterbeheerplan 2006-2009 van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Keur en Beleidsregels 2006, Hoogheemraadschap van Rijnland Voorbereiding peilbesluit boezem, deelonderzoek stedelijk gebied, Hoogheemraadschap van Rijnland, 2000 Waterplan Leidschendam-Voorburg 2007-2015: "Water verbindt en geeft kleur aan je stad", oktober 2007. Waterplan Damcentrum, Arcadis 25-02-2005. Waterplan Damcentrum aanvullende rapportage, Arcadis, 05-07-2005.
68
Bijlage 2 Besluit hogere waarden (2005)
69
70
73
74
Regels
75
76
Hoofdstuk 1 Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan:
het bestemmingsplan Damplein 2010 van de gemeente Leidschendam-Voorburg; 1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1916.bpdmpl-0100 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen); 1.3
aan huis verbonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen door een bewoner van die desbetreffende woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie; 1.4
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.5
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.6
achtergevel
de van de weg en/of water afgekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevels, niet zijnde de voor- of zijgevel; 1.7
ambachtelijk bedrijf
een bedrijf waarin geheel of overwegend door middel van handwerk goederen worden vervaardigd, bewerkt, hersteld en/of geïnstalleerd, waaronder mede begrepen het verkopen en/of leveren –als ondergeschikte activiteit- van goederen die verband houden met het ambacht; 1.8
antennedrager
antennemast of andere constructie, bedoeld voor de bevestiging van een antenne; 1.9
antenne-installatie
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie; 1.10
archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden; 1.11
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
77
1.12
bedrijf
een onderneming, waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, herstellen, installeren en/of verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet-zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel van goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen; 1.13
begane grond
de onderste bouwlaag van een gebouw; 1.14
bestaand
bestaand op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan; 1.15
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak; 1.16
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; 1.17
bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.18
bouwgrens
de grens van een bouwvlak; 1.19
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, souterrain en bergzolder; 1.20
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan; 1.21
bouwperceelgrens
de grens van een bouwperceel; 1.22
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waarop ingevolge de regels bepaalde bouwwerken zijn toegelaten; 1.23
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.24
café
een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteiten het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide kleine etenswaren;
78
1.25
cafetaria/snackbar
een horecabedrijf dat tot doel heeft het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bedoelde etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken; 1.26
cultuurhistorischewaarde
de aan een gebied en/of bouwwerk toegekende waarde in verband met ouderdom of gaafheid, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied; 1.27
daghorecabedrijf
een horecabedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het overdag verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals theehuisjes, ijssalons, croissanterieën, dagcafé's en -restaurants en naar aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven; 1.28
dak
iedere bovenbeëindiging van een gebouw of -indien en voor zover daarbij sprake is van een bovenbeëindiging van enige relevante omvang- een bouwwerk; 1.29
dakkapel
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de goot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van deze constructie in het dakvlak is geplaatst; 1.30
dakopbouw
een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie deels boven de oorspronkelijke nok uitkomt en de onderzijde(n) van de constructie in één of meer dakvlakken van het dak zijn geplaatst; 1.31
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit en met uitzondering van verbruik ter plaatse; 1.32
detailhandel in volumineuze goederen
een detailhandelsbedrijf te onderscheiden in de volgende categorieën: detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke goederen; detailhandel in volumineuzen goederen, zoals auto's, keukens, badkamers, boten, motoren, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen en daarmee rechtstreeks samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen; tuincentra; bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven, inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en -stoffering; 1.33
dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling
een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van commerciële, economische of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder mede zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en daarmee naar hun aard gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, echter met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf en een seksinrichting;
79
1.34
dienstverlening
het aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële, economische en/of maatschappelijke diensten aan derden; 1.35
dienstverlening met baliefunctie
het aanbieden, verkopen en/of leveren van commerciële, economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waarbij sprake is van een aanmerkelijke publieksfunctie; 1.36
discotheek/bar-dancing
een horecabedrijf dat primair gericht is op het ten gehore (laten) brengen van overwegend versterkte muziek en het aan bezoekers bieden van gelegenheid om te dansen, waarbij secundair het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse een wezenlijk onderdeel vormt van de bedrijfsmatige activiteiten; 1.37
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.38
gestapelde woning
een woning waarboven en/of waaronder een andere woning is gebouwd of andere woningen zijn gebouwd, dan wel waaronder voorzieningen ten behoeve van bijvoorbeeld detailhandel of dienstverlening zijn gebouwd; 1.39
geluidsbelasting
a. vanwege een industrieterrein: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder; b. vanwege een spoorweg: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer of op een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder; c. vanwege het wegverkeer: de etmaalwaarde van het equivalente geluidniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van weggedeelten, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder; 1.40
geluidsgevoelige functie
bewoning of andere geluidsgevoelige functies binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder; 1.41
geluidsgevoelig gebouw
gebouw welke dient ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder; 1.42
hogere grenswaarde
een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld binnen zones rond industrieterreinen, wegen en spoorwegen op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
80
1.43
hoofdgebouw
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmeting en/of functie dan wel gelet op de bestemming als het belangrijkste gebouw valt aan te merken; 1.44
hoofdmassa van een gebouw
de massa van een gebouw, met uitzondering van aan- en/of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen; 1.45
horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van voedsel en/of dranken, overwegend voor gebruik ter plaatse, en/of het exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies, één en ander gepaard gaande met dienstverlening en al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie); 1.46
kantoor(ruimte)
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebruikt voor het verrichten van administratieve werkzaamheden, zakelijke en niet-zakelijke dienstverlening en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van overheidsinstellingen, semi-overheidsinstellingen, het bankwezen en naar aard daarmee gelijk te stellen instellingen; 1.47
kap
een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een bouwwerk; 1.48
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig is dat de activiteit ter plaatse (in de woning en/of de daarbij behorende bijgebouwen) kan worden uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie; 1.49
maatschappelijke voorzieningen
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en daaraan ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van niet-commerciële dienstverlening, alsmede ondergeschikte vormen van detailhandel en/of horeca ten dienste van deze voorzieningen; 1.50
milieuplanologische effecten
planologisch relevante effecten op het milieu ten aanzien van de luchtkwaliteit, externe veiligheid, bodem, flora en fauna, geluid en water. 1.51
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals onder meer transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie en daarmee gelijk te stellen voorzieningen; 1.52
onderbouw
een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven peil is gelegen; 1.53
ondersteunende horeca
een horecavoorziening binnen een bestemming waarvan de functie een andere dan horeca is, maar waar men ten behoeve van de hoofdfunctie en ondergeschikt daaraan strikt functiegebonden ondersteunende horeca mag uitoefenen;
81
1.54
opslag
het bedrijfsmatig bewaren van goederen; 1.55
peil
Voor het peil gelden de navolgende regels tenzij in de bestemmingsregels anders is bepaald: a. indien het bouwwerk in of op de grond wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld ter plaatse van het bouwwerk, zulks gezien in relatie met de hoogte van de omliggende terreinen; b. indien het bouwwerk in of op het water wordt gebouwd wordt het peil gemeten vanaf het waterpeil ter plaatse van het bouwwerk; 1.56
praktijkruimte:
een (werk)ruimte bedoeld voor de uitoefening van medische, paramedische of daarmee gelijk te stellen beroepen of werkzaamheden; 1.57
seksinrichting
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval begrepen: een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.58
speeltoestel
een inrichting, bedoeld voor vermaak of ontspanning waarbij uitsluitend van zwaartekracht of van fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt; 1.59
staat van horeca-activiteiten
de staat van horeca-activiteiten die van deze regels deel uitmaakt; 1.60
verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan "Damplein 2010", bestaande uit de kaart NL.IMRO.1916.bpdmpl-0100; 1.61
voorgevel
de naar de weg en/of water gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of water gekeerde gevel, de meest beeldbepalende gevel van dat gebouw, tenzij op de kaart anders is aangegeven; 1.62
vloerafscheiding
een bouwtechnische voorziening, zoals een balkon- of terrashekwerk of borstwering, die wordt aangebracht om (val)ongelukken te voorkomen; 1.63
voorgevelrooilijn
een denkbeeldige lijn in het verlengde van de voorgevel die in de richting van de openbare weg en/of water niet door bebouwing mag worden overschreden; 1.64
voorkeursgrenswaarde
de maximale waarde voor de geluidbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit grenswaarden binnen zones rond industrieterreinen, het Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen en/of het Besluit geluidhinder spoorwegen (zoals deze luiden ten tijde van de vaststelling van dit plan);
82
1.65
winkel
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat een ruimte omvat, die door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel; 1.66
woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijke huishouding; 1.67
woongebouw
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden; 1.68
zijgevel
de zijdelingse gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één van de weg of water afgekeerde gevel, niet zijnde de voor- of achtergevel;
83
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
afstanden:
de kortste afstand tussen bouwwerken onderling alsmede van bouwwerken tot de perceelsgrens, gemeten vanaf elk deel van het bouwwerk; 2.2
bebouwingspercentage
een percentage, dat de grootte van het deel van een bestemmingsvlak, bouwvlak respectievelijk (gedeelte van een) bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd; ondergronds bouwen wordt hier niet meegerekend; 2.3
bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf of dienstverlenende instelling, met inbegrip van de daartoe behorende opslag- en administratieruimten, gemeten tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hartvan de scheidingsmuren; 2.4
bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen, (vloer)afscheidingen en trapopgangen ten behoeve van dakterrassen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 2.5
breedte, lengte en diepte van een bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren; 2.6
brutovloeroppervlak:
a. algemeen: binnen de gevels van het bouwwerk inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften en toiletten, waarbij de oppervlaktes van de diverse verdiepingen bij elkaar opgeteld moeten worden; b. detailhandel ondersteunende horeca: het voor publiek toegankelijke gedeelte binnen de gevels van het pand waarin de detailhandel is gevestigd inclusief de ruimte achter de kassa, maar exclusief opslagruimten en personeelsruimten; 2.7
dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 2.8
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 2.9
hoogte van een windmolen:
vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windmolen; 2.10
hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan het middelpunt van de (wieken)as van de windturbine; 2.11
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
84
2.12
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen:
bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,75 meter bedraagt; 2.13
oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2.14
Verkoopvloeroppervlak
De voor het publiek toegankelijke ruimte waar goederen zijn tentoongesteld en/of uitgestald ten behoeve van verkoop. 2.15
winkelvloeroppervlak
De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel.
85
86
Hoofdstuk 2 Artikel 3
Bestemmingsregels
Centrum
3.1
Bestemmingsomschrijving
3.1.1
Algemeen
De op de verbeelding voor 'Centrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen vanaf de 1e verdieping, eventueel in samenhang daarmee voor de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; b. detailhandel, met uitzondering van de detailhandel in volumineuze goederen, de verkoop van motorbrandstoffen en de opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk; c. detailhandel-ondersteunende horeca; d. dienstverlening; e. sociaal-culturele voorzieningen; f. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "horeca": tevens horeca tot ten hoogste categorie 1 van de Staat van Horeca-activiteiten; met de daarbij behorende: g. h. i. j. k.
groenvoorzieningen; nutsvoorzieningen; in- en/of toegangen op de begane grond ten behoeve van het wonen op de verdiepingen; inpandige bergingen; onderdoorgangen, stegen en daarmee vergelijkbare ontsluitings- en/of verbindingsvoorzieningen; l. ontsluitingswegen; m. parkeervoorzieningen, waaronder een ondergrondse parkeergarage van ten hoogste twee lagen; n. terrassen; o. waterpartijen en -lopen; 3.1.2
Functies op begane grond
Detailhandel, dienstverlening, sociaal-culturele voorzieningen, detailhandel ondersteunende horeca en horeca zijn uitsluitend toegestaan op de begane grondlaag; 3.1.3
Detailhandel ondersteunende horeca
Detailhandel ondersteunende horeca mag ten hoogste 30% van het bruto vloeroppervlak van de desbetreffende detailhandelsvestiging beslaan, met een maximum van 34,99 m². 3.1.4
Aan huis verbonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
Onder de uitoefening van aan huis verbonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten in samenhang met het wonen wordt verstaan het gebruik van gedeelten van woningen ten behoeve van aan huis verbonden beroepen en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten behorende tot ten hoogste categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, voorzover: a. het vloeroppervlak ten behoeve van aan huis verbonden beroepen en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten niet groter is dan 30 % van het vloeroppervlak tot een maximum van 40 m² van de woning, inclusief aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen; b. ten behoeve van het aan huis verbonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien; c. het aan huis verbonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en niet gepaard gaan met horeca en/of detailhandel, uitgezonderd beperkte verkoop die ondergeschikt is aan de uitoefening van het betrokken aan huis verbonden beroep en/of de kleinschalige bedrijfsmatige activiteit; d. het aan huis verbonden beroep en/of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit een ruimtelijke
87
uitstraling heeft in overeenstemming met de woonfunctie. 3.1.5
Parkeernormen
Bij het oprichten van bouwwerken op en/of het gebruik van de gronden met deze bestemming moeten de volgende parkeernormen in acht worden genomen: a. voor grondgebonden woningen moeten ten minste 2,0 parkeerplaatsen op eigen terrein per woning worden gerealiseerd; b. voor gestapelde woningen moeten ten minste 1,5 parkeerplaatsen per woning worden gerealiseerd, waarvan ten minste 1,0 plaatsen op eigen terrein; c. voor supermarkten moeten ten minste 3,5 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak worden gerealiseerd; d. voor overige detailhandelsvestigingen moeten ten minste 3,0 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak worden gerealiseerd; e. voor sociaal-culturele voorzieningen moeten ten minste 3,0 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak worden gerealiseerd; f. voor horeca moeten ten minste 5,0 parkeerplaatsen per 100 m² bedrijfsvloeroppervlak worden gerealiseerd. 3.1.6
Dubbelbestemming
Voor zover de in artikel 3.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemmingen Waarde - Archeologie, Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht en Waterstaat - Waterkering, zijn de gronden ter plaatse mede bestemd voor de nader aangegeven bestemmingen en geldt daarbij tevens het bepaalde in de artikelen 5, 6 en 7. 3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. hoofdgebouwen; b. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen; c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde 3.2.2
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de navolgende regels: a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken worden gebouwd, met dien verstande dat balkons en luifels ten behoeve van hoofdgebouwen buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd respectievelijk opgericht; b. samenvoeging van hoofdgebouwen is niet toegestaan; c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven; 3.2.3
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen buiten het bouwvlak worden opgericht; b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan aangegeven in artikel 9.1. 3.2.4
Bebouwingspercentage
a. het bouwvlak mag met maximaal het op de verbeelding aangegeven bebouwingspercentage worden bebouwd; b. indien op de verbeelding geen percentage is opgenomen mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd; c. indien op de verbeelding een bebouwingspercentage is opgenomen buiten het bouwvlak mag dat niet worden overschreden.
88
3.3
Ontheffing van de bouwregels
3.3.1
Bouwen buiten bouwvlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van een hoofdgebouw mits: a. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer van gevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde dan wel de daarvoor verkregen hogere grenswaarde; b. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer zal bedragen dan is toegestaan in het betreffende bouw- respectievelijke bestemmingsvlak. 3.3.2
Dakterras
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen voor het plaatsen van een vloerafscheiding op een aan- of uitbouw, een vloerafscheiding aan een kaplaag of een vloerafscheiding of dakopbouw op een plat dak ten behoeve van het realiseren van een dakterras. 3.4
Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik strijdig met deze bestemming wordt (met uitzondering van gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'horeca') in ieder geval gerekend: a. het uitoefenen of laten uitoefenen van horeca-activiteiten van een zodanige aard en/of omvang dat deze niet kunnen worden aangemerkt als zijnde ondersteunende horeca: hiervan is in elk geval sprake indien de horeca-activiteiten een oppervlakte beslaan van meer dan 30% van het bruto vloeroppervlak van het pand, dan wel meer bedraagt dan 34,99 m²; b. het uitoefenen of laten uitoefenen van horeca-activiteiten die niet zijn gerelateerd aan de aard van de ter plaatse bestaande hoofdbestemming; c. het uitoefenen of laten uitoefenen van horeca-activiteiten op andere openingstijden dan die van de hoofdbestemming; d. het uitoefenen of laten uitoefenen van horeca-activiteiten door een ander dan degene die ter plaatse de hoofdbestemming uitoefent. 3.5
Ontheffing van de gebruiksregels
3.5.1
Bedrijven en horeca
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 3.1.1 teneinde: a. typen bedrijven en/of horeca toe te laten die voorkomen in één categorie hoger dan algemeen toelaatbaar, indien en voor zover het betrokken bedrijf of de betrokken horecavestiging naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm alsmede getoetst aan de aangegeven maatgevende milieuaspecten) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten respectievelijk de Staat van Horeca-activiteiten; b. typen bedrijven en/of horeca toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten respectievelijk de Staat van Horeca-activiteiten voorkomen, indien en voor zover het betrokken (horeca)bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de algemeen toelaatbare categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten respectievelijk de Staat van Horeca-activiteiten. 3.5.2
Afwijkende functies op de verdieping(en)
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 3.1.2 ten behoeve van het gebruik van de verdieping(en) overeenkomstig het gebruik van de begane grond met uitzondering van gebruik ten behoeve ondersteunende horeca, mits: a. hierdoor de primaire (woon)functie van het gebied niet onevenredig wordt aangetast; b. wordt aangetoond dat de feitelijke situatie van het betreffende pand gebruik van de begane grond overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.1 uitsluit; c. het verlenen van de ontheffing geen nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het
89
verkeer en/of op de parkeerdruk ter plaatse. 3.6
Aanlegvergunning
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 15.1 van toepassing.
90
Artikel 4
Verkeer - Verblijfsgebied
4.1
Bestemmingsomschrijving
4.1.1
Algemeen
De op de verbeelding voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
buuurtonsluitingswegen; parkeervoorzieningen; voet- en fietspaden; overhangende balkons, luifels en daarmee vergelijkbare bouwwerken resp. voorzieningen ten behoeve van aangrenzende gronden en/of bebouwing met de bestemming 'Centrum', als bedoeld in artikel 3; e. overhangende reclameuitingen, die zijn bevestigd aan de gevels van aangrenzende bebouwing met de bestemming 'Centrum', als bedoeld in artikel 3; met de daarbij behorende: f. g. h. i. j. k. l. m. n. o. p. q.
bermen; geluidwerende voorzieningen; groenvoorzieningen; nutsvoorzieningen; speeltoestellen; ter plaatse van de aanduiding (br) oeververbindingen en duikers. terrassen. voorzieningen voor het openbaar vervoer; voorzieningen ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer; (ondergrondse) inzamelplaatsen voor (gescheiden) afval; voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding; waterpartijen en -lopen;
4.1.2
Terrassen
Terrassen ten behoeve van een horecabestemming, detailhandel ondersteunende horeca en standplaatsen voor kleine etenswaren, zoals ijs en snacks of daarmee vergelijkbare goederen, gelden als bijbehorende voorzieningen binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied', voor zover zij voor vergunningverlening op basis van de Algemeen Plaatselijke Verordening in aanmerking komen. 4.1.3
Dubbelbestemming
Voor zover de in artikel 4.1.1genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemmingen Waarde - Archeologie, Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht en/of Waterstaat Waterkering, zijn de gronden ter plaatse mede bestemd voor de nader aangegeven bestemmingen en geldt daarbij tevens het bepaalde in de artikelen 5, 6 en 7. 4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
Op dan wel boven deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen en bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer en de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer; b. bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen; c. overhangende balkons, luifels en daarmee vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van aangrenzende gronden en/of bebouwing met de bestemming Centrum; d. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 4.2.2
Hoogtes en oppervlaktes
Voor het bouwen als bedoeld in artikel 4.2.1 gelden de volgende regels:
91
a. de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer en de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 6 m² bedragen; b. de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van het openbaar vervoer en de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer dan 3 meter bedragen; c. de bouwhoogte van gebouwde nutsvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 meter; d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming mag niet meer bedragen dan aangegeven in artikel 9.1. 4.3
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de plaats en afmeting van de bouwwerken als bedoeld in lid 4.2.2 indien en voorzover geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: a. b. c. d. e. 4.4
een samenhangend straatbeeld; de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied; de verkeers- en/of sociale veiligheid; de aansluiting op structurele groenelementen en waterelementen; de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Aanlegvergunning
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 15.1 van toepassing.
92
Artikel 5
Waarde - Archeologie
5.1
Bestemmingsomschrijving
5.1.1
Algemeen
De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden. 5.1.2
Dubbelbestemming
Voor zover de in artikel 5.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor de bestemming 'Waterstaat - Waterkering', zijn de gronden ter plaatse secundair bestemd voor de nader aangegeven bestemming en geldt daarbij het bepaalde in artikel 7. 5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemeen
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming, zoals in artikel 5.1.1 bedoeld, uitsluitend voor archeologisch onderzoek bestemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 meter. 5.2.2
Samenvallende bestemmingen
Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende regels - uitsluitend worden gebouwd, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en: a. de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd van archeologisch onderzoek, zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van het college van Burgemeester en Wethouders in voldoende mate is vastgesteld; b. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder a bedoeld, door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de bouwvergunning voorschriften te verbinden, gericht op: 1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 2. het doen van opgravingen; 3. begeleiding van de bouwactiviteiten door een archeologische deskundige die voldoet aan de bij de vergunning te stellen kwalificaties, zoals opgenomen in de monumentenverordening. 5.2.3
Uitzondering
Het bepaalde in artikel 5.2.2 onder a en b is niet van toepassing, indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30 m²; c. een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden niet dieper dan 30 cm komt te liggen en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst. 5.3
Aanlegvergunning
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 15.1 van toepassing.
93
Artikel 6 6.1
Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en/of de versterking van de aanwezige historisch-ruimtelijke en/of cultuurhistorische waarden. 6.2
Bouwregels
Op de gronden met deze bestemming gelden de volgende regels: a. de uitwendige hoofdvorm van bestaande bouwwerken - bepaald door de goothoogte, de bouwhoogte, de kapvorm, de dakhelling, de voorgevelbreedte, de gevelindeling, de bestaande bouwmassa en de bestaande uiterlijke verschijningsvorm - dient gehandhaafd te worden; b. de voorgevel van hoofdgebouwen dient in de bestemmingsgrens en/of bouwgrens, die grenst aan het openbaar gebied of aan de weg, te worden gebouwd; c. de voorgevelbreedte van hoofdgebouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan de perceelsbreedte; d. de goothoogte van hoofdgebouwen dient tenminste 75% van de aangegeven goothoogte te bedragen; e. per pand dient sprake te zijn van wisselende goot- en bouwhoogten; f. het is verboden hoofdgebouwen samen te voegen. 6.3
Ontheffing van de bouwregels
6.3.1
Uitwendige hoofdvorm
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2 sub a, indien: a. het bouwwerk ten gevolge van een calamiteit geheel of gedeeltelijk teniet is gegaan; b. handhaving van de uitwendige hoofdvorm van het bestaande bouwwerk in redelijkheid niet kan worden gevergd en de onevenredig nadelige gevolgen niet door middel van financiële tegemoetkomingen en/of anderszins door de eigenaar en/of gebruiker kunnen worden opgeheven. 6.3.2
Samenvoeging hoofdgebouwen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2, sub f., indien het betrokken bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan en mede sterkt tot behoud en/of versterking van de aanwezige historische ruimtelijke - en/of cultuurhistorische waarden van het beschermd stads- en dorpsgezicht. 6.3.3
Verstoorde gebieden
Burgemeester er wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in artikel 6.2 mits bij verbouw of vervanging van reeds bestaande beeldverstorende panden en bij nieuwbouw in verstoorde gebieden de aanwezige historisch-ruimtelijke en/of cultuurhistorische waarden behouden en/of versterkt worden. 6.3.4
Advies gemeentelijke monumentencommissie
Alvorens een ontheffing als bedoeld in de artikelen 6.3.1, 6.3.2 en 6.3.3 te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de gemeentelijke monumentencommissie, waarbij in ieder geval de volgende aspecten dienen te worden beoordeeld: a. de vraag of het bouwplan geen onevenredige afbreuk doet aan en/of mede strekt tot behoud en/of versterking van het uitwendige karakter van het bouwwerk; b. de vraag of het bouwplan leidt of kan leiden tot aantasting van de aanwezige historisch-ruimtelijke - en/of cultuurhistorische waarden; c. de vraag of het bouwplan op enige andere wijze leidt of kan leiden tot aantasting van het beschermd stads- en dorpsgezicht.
94
6.4
Specifieke gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel ten gevolge waarvan de aanwezige ruimtelijk-historische - en/of cultuurhistorische waarden onevenredig worden aangetast. 6.5
Aanlegvergunning
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 15.1 van toepassing.
95
Artikel 7
Waterstaat - Waterkering
7.1
Bestemmingsomschrijving
7.1.1
Primaire bestemming
a. De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn primair bestemd voor de waterkering, met de daarbijbehorende bouwwerken. 7.1.2
Secundaire bestemming
a. Secundair zijn deze gronden bestemd voor de doeleinden die op de kaart zijn aangegeven. 7.2
Bouwregels
7.2.1
Bouwen ten behoeve van de primaire bestemming
Op deze gronden mogen ten dienste van de in artikel 7.1.1 genoemde primaire bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een maximale hoogte van 5 meter, gemeten vanaf het peil. 7.2.2
Bouwen ten behoeve van de secundaire bestemmingen
Op deze gronden mogen ten dienste van de in artikel 7.1.2 bedoelde secundaire bestemmingen uitsluitend de op grond van de bij deze secundaire bestemmingen behorende bouwregels toelaatbare bouwwerken worden gebouwd, voor zover de waterstaatkundige belangen dit toestaan en slechts nadat hierover schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering. 7.3
Aanlegvergunning
Met betrekking tot de gronden met deze bestemming is het bepaalde in artikel 15.1 van toepassing.
96
Hoofdstuk 3 Artikel 8
Algemene regels
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
97
Artikel 9 9.1
Algemene bouwregels
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
De toelaatbare bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag - tenzij in de regels anders is bepaald - ten hoogste bedragen: Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Maximale bouwhoogte
erf- en perceelafscheidingen op ten minste 1 meter achter de voorgevelrooilijn
2 meter
overige erf- en perceelafscheidingen
1 meter
vlaggenmasten
6 meter
lantaarnpalen
6 meter
lichtmasten
9 meter
lichtmasten ten behoeve van sport
15 meter
ballenvangers ten behoeve van sport
9 meter
vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet 15 meter zijnde schotelantennes en zonder techniekkast vrijstaande antenne-installaties, niet zijnde schotelantennes ten behoeve van mobiele telecommunicatie
5 meter
antenne-installaties die op bouwwerken worden geplaatst, niet zijnde schotelantennes
5 meter
schotelantennes
3 meter
straatmeubilair
3 meter
tuinmeubilair
2 meter
speeltoestellen
5 meter
overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
3 meter
9.2
Bestaande maten
9.2.1
Afwijkende hogere maten
De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die meer bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven én niet in strijd zijn met het voorheen geldend plan, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden. 9.2.2
Afwijkende lagere maten
De bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen die minder bedragen dan in Hoofdstuk 2 is voorgeschreven én niet in strijd zijn met het voorheen geldend plan, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. 9.2.3
Herbouw
In geval van herbouw is het bepaalde in lid 9.2.1 en 9.2.2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
98
Artikel 10
Algemene gebruiksregels
Tot gebruik, strijdig met dit plan, wordt in ieder geval gerekend: a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag en/of stalling van (motor)voertuigen, vaartuigen, caravans en/of overige zaken, anders dan ten dienste van de bestemming en mits de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten; b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, anders dan ten dienste van de bestemming en mits de regels van de betreffende bestemming zich tegen dit gebruik niet verzetten; c. het gebruiken of laten gebruiken van onbebouwde gronden voor buitenopslag; d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor de opslag van vuurwerk; e. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
99
Artikel 11 11.1
Algemene aanduidingsregels
Vrijwaringszone - straalpad
Voor zover gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die zijn toegestaan op grond van de regels van dit plan, zijn gelegen binnen het op de verbeelding als zodanig aangeduide straalpad, mag de hoogte van de betreffende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de op de verbeelding aangegeven maximale hoogte. 11.2
Vrijwaringszone - molenbiotoop
11.2.1 Algemeen Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' zijn de gronden primair bestemd voor het beschermen van de functie, de vrije windvang daaronder mede begrepen, van de in de nabijheid van het plangebied aanwezige molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element. 11.2.2 Verhouding vrijwaringszone - bestemming Daar waar een bestemming samenvalt met de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' geldt primair het bepaalde ten aanzien van de aanduiding. De regels van de onderliggende bestemming zijn uitsluitend van toepassing voor zover deze niet strijdig zijn met het bepaalde ten aanzien van de aanduiding. 11.2.3 Bouwregels Om de vrije windvang van en het zicht op de molen te waarborgen gelden, tenzij de vrije windvang van en het zicht op de molen in de bestaande situatie al is beperkt, ten aanzien van het bouwen op de gronden die zijn aangeduid als 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' de volgende bepalingen: a. binnen een afstand van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aangebracht waarvan de hoogte meer bedraagt dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen; b. binnen een afstand tussen 100 en 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aangebracht waarvan de hoogte meer bedraagt dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen. 11.2.4 Ontheffing van de bouwregels a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13.1.3 voor het bouwen van gebouwen, met inachtneming van het bepaalde in de bij de bestemming behorende regels; b. Alvorens te beslissen over het verlenen van een ontheffing als bedoeld onder a. winnen burgemeester en wethouders advies in bij een onafhankelijk deskundige.
100
Artikel 12
Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders zijn, indien en voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden alsmede de elders in dit plan beschreven ruimtelijke -, cultuurhistorische -, landschappelijke - en natuurwaarden, bevoegd ontheffing te verlenen van: a. de bestemmingsregels en toe te staan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven; b. de bestemmingsregels en toe te staan dat bouwgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; c. de bouwregels in Hoofdstuk 2 met ten hoogste 10% indien zulks in verband met de realisering van de bestemming of ingekomen bouwaanvragen noodzakelijk is; deze ontheffing mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder verleende ontheffing; uitgangspunt voor de ontheffing is de normstelling als opgenomen in de bouwregels van Hoofdstuk 2; d. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van kunstobjecten, zend-, ontvangen sirenemasten tot ten hoogste 40,00 meter.
101
Artikel 13
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de situering en/of begrenzing van op de verbeelding aangegeven bouwvlakken en/of bestemmingsvlakken wordt gewijzigd indien: a. de oppervlakte van elk bouwvlak en/of bestemmingsvlak met niet meer dan 10% wordt vergroot dan wel verkleind; b. de geluidbelasting vanwege het wegverkeer, railverkeer en/of industrielawaai op de gevel van geluidgevoelige objecten respectievelijk op de grens van geluidgevoelige terreinen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een daartoe verkregen hogere grenswaarde; c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. ter plaatse voorkomende dan wel aan de betreffende gronden eigen cultuurhistorische-, landschappelijke-, botanische-, of ecologische waarden; 2. het straat- en bebouwingsbeeld; 3. de woonsituatie; 4. de milieusituatie; 5. de verkeersveiligheid; 6. de sociale veiligheid; 7. de aansluiting aan structurele groen- en/of waterelementen; 8. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
102
Artikel 14 14.1
Algemene procedureregels
Procedureregels ontheffing
Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van ontheffing van het bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a en c van de Wet ruimtelijke ordening is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. 14.2
Samenloop bouwvergunning en ontheffing
Ingeval ontheffing wordt verleend naar aanleiding van of in combinatie met een aanvraag om bouwvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan, is op de bouwvergunningprocedure afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht eveneens van toepassing.
103
Artikel 15 15.1
Overige regels
Aanlegvergunningen
15.1.1 Algemeen Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) op en/of in de in onderstaande tabel aangeduide gronden de daarbij aangegeven andere werken en werkzaamheden uit te voeren, met uitzondering van het bepaalde in artikel 15.1.2: Bestemming / nadere aanduiding
Andere werken en werkzaamheden 1 1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
Centrum
O O O O
X O O O O
X
O
Verkeer - Verblijfsgebied
X O O
X
X O
X O O
X
O
Waarde - Archeologie
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Waarde - Beschermd Stads- en Dorpsgezicht
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Waterstaat - Waterkering
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
Verklaring: X = aanlegvergunningplichtig O = niet-aanlegvergunningplichtig
¹Andere werken en werkzaamheden: 1. 2. 3. 4.
5.
6. 7. 8.
9. 10. 11.
het aanleggen en verharden van wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen; het verlagen van de bodem en het afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden; het aanleggen en dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterpartijen; het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg hebben of kunnen hebben, met uitzondering van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek afzetten van hakhout; diepploegen, d.w.z. het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd (0,4 m. of meer diep); werken of werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren; het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder tevens begrepen het telen en kweken van bomen, heesters (inclusief fruitbomen en boomgaarden), alsmede het beplanten met c.q. de teelt van maïs; het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering; het onttrekken van grondwater, anders dan ten behoeve van de veedrenking; het uitvoeren van heiwerken of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
15.1.2 Uitzondering Het in lid 15.1.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die: a. b. c. d.
104
het normale beheer en/of onderhoud betreffen; reeds in uitvoering zijn op het tijdstip waarop dit plan rechtskracht verkrijgt; reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een daarvoor verleende (aanleg)vergunning; betrekking hebben op het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van in- en/of uitritten, tot een oppervlakte van ten hoogste 10 m²;
e. betrekking hebben op de aanleg van natuurvriendelijke oevers. 15.1.3 Voorwaarden De aanlegvergunning wordt slechts verleend indien en voor zover: a. de werken en werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft, noodzakelijk zijn voor een doelmatig gebruik van de gronden overeenkomstig hun bestemming; b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein; c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de waterhuishoudkundige situatie met betrekking tot de waterkwaliteit en -kwantiteit; d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de historisch-ruimtelijke, cultuurhistorischeen/of archeologische waarden van het terrein. 15.1.4 Advies Alvorens omtrent een aanvraag om aanlegvergunning te beslissen winnen burgemeester en wethouders indien nodig advies in bij de met betrekking tot het betreffende terrein meest aangewezen instantie(s). 15.1.5 Aanvulling vergunningplicht archeologie In aanvulling op het bepaalde in artikel 15.1.1 is het verboden om op of in gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende andere werken en/of werkzaamheden uit te voeren: a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm., waartoe onder meer worden gerekend: 1. afgraven; 2. woelen; 3. mengen; 4. ontginnen. b. het aanleggen van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; c. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen. 15.1.6 Aanvulling uitzondering archeologie In aanvulling op het bepaalde in 15.1.2 is het in 15.1.1 resp. 15.1.5 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die: a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarbij het bepaalde in artikel 5.2.2 onder a. en b. in acht is genomen; b. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 30 m²; c. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. 15.1.7 Aanvulling voorwaarden archeologie: geen archeologische waarden De aanlegvergunning wordt verleend indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek aantoont dat in de betrokken gronden geen archeologische waarden aanwezig zijn. 15.1.8 Aanvulling voorwaarden archeologie: wel archeologische waarden De aanlegvergunning wordt voorts verleend indien de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd van archeologisch onderzoek zoals gesteld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie, waarin de archeologische waarde van de betrokken gronden naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, mits: a. de betrokken archeologische waarden, gelet op het archeologisch rapport, door de desbetreffende werken en/of werkzaamheden niet worden geschaad, of; b. mogelijke schade aan de archeologische waarden kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning voorschriften te verbinden, gericht op: het treffen van maatregelen waardoor de aanwezige archeologische resten ter plaatse in de bodem kunnen worden behouden;
105
het doen van opgravingen; het begeleiden van de werken en/of werkzaamheden door een archeologisch deskundige die voldoet aan de bij de aanlegvergunning te bepalen kwalificaties.
106
Hoofdstuk 4 Artikel 16 16.1
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Bouwwerken
16.1.1 Algemeen Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan. 16.1.2 Ontheffing Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 16.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 16.1.1 met maximaal 10%. 16.1.3 Uitzonderingen Artikel 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 16.2
Gebruik
16.2.1 Algemeen Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 16.2.2 Verandering gebruik Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 16.2.3 Voorwaarde Indien het gebruik, bedoeld in artikel 16.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 16.2.4 Uitzondering Artikel 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 16.2.5 Hardheidsclausule Voor zover de toepassing van het bepaalde in artikel 16.2.1 tot en met De 16.2.4 leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens één of meer natuurlijke personen, kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
107
Artikel 17
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Damplein 2010.
108
Bijlagen
109
Bijlage 1 Staat van Horeca-activiteiten Categorie 1: “Lichte horeca” Bedrijven die in beginsel alleen overdag en ’s avonds behoeven te zijn geopend. Deze bedrijven zijn met name gericht op de verstrekking van etenswaren en/of maaltijden. Door hun aard en omvang veroorzaken de horecabedrijven in deze categorie slechts in relatief beperkte mate hinder voor omwonenden. Binnen categorie 1 worden de volgende subcategorieën onderscheiden: Subcategorie 1a: aan detailhandel verwante horeca Horecabedrijven van relatief beperkte omvang die zich met name richten op het winkelend publiek en openingstijden hanteren die aansluiten op de openingstijden van de detailhandelsbedrijven in de nabijheid waarvan zij zijn gevestigd en die bestaan uit het verstrekken van in hoofdzaak kleinere maaltijden, broodjes, ijs, gebak, koffie, thee en overige dranken met uitzondering van alcoholische dranken. Tot deze categorie behoren onder andere: broodjeszaken; croissanterie; koffiebars; lunchrooms; ijssalons; tearooms Subcategorie 1b: overige aan de detailhandel verwante lichte horeca Horecabedrijven van relatief beperkte omvang die zich in mindere mate richten op het winkelend publiek en als regel ruimere openingstijden hanteren dan detailhandel ondersteunende horecabedrijven. Tot deze categorie behoren onder andere: Automatieken; Snackbars; Cafetaria's; Subcategorie 1c: overige lichte horeca zonder of met slechts beperkte verkeersaantrekkende werking: Horecabedrijven waarbij –zowel qua doelgroep als openingstijden- niet of slechts in zeer beperkte mate sprake is van enige relatie tot detailhandel, welke echter niet of slechts in zeer beperkte mate een verkeersaantrekkende werking hebben. Tot deze categorie behoren onder andere: bistro's; restaurants zonder bezorg- en/of afhaalservice; hotels met ten hoogste 10 bedden. Subcategorie 1d: overige lichte horeca met een relatief grote verkeersaantrekkende werking: Horecabedrijven welke door hun aard, omvang en bedrijfsvoering een relatief grote verkeersaantrekkende werking hebben. Tot deze categorie behoren onder andere: horecabedrijven genoemd onder 1a, 1b en 1c met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m², restaurants met een bezorg- en/of afhaalservice; hotels met meer dan 10 bedden; naar aard, omvang en bedrijfsvoering hiermee gelijk te stellen horecabedrijven. Subcategorie 1e: Instellingen gericht op maatschappelijke, educatieve, sociale, medische, levensbeschouwelijke of godsdienstige, sportieve of recreatieve doeleinden en bijzondere woonvormen zoals bejaarden- of verpleeghuizen; Horecabedrijven welke in hun exploitatie ondersteunend zijn aan de hoofdactiviteit. De horeca-activiteiten zijn met name gericht op de deelnemers of bezoekers van de hoofdactiviteit en hebben weinig tot geen zelfstandige aantrekkingskracht.
110
Categorie 2: “Middelzware horeca” Horecabedrijven die ten minste de gehele avond en delen van de nacht geopend zijn en die daardoor hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken. Tot deze categorie behoren: cafés; bars; biljartcentra, bowlingcentra en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen horecabedrijven; proeflokalen; shoarma- en/of grillrooms; bedrijven gericht op zalenverhuur (zonder regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen). Categorie 3: “Zware horeca” Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook ’s nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen. Subcategorie 3a: Reguliere zware horeca; Horecabedrijven van relatief grote omvang die met name gericht zijn op het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse in combinatie met een vermaaksfunctie. Tot deze categorie behoren: dancings; discotheken; nachtclubs; Subcategorie 3b: Zeer zware horeca; Horecabedrijven van grote omvang die met name zijn gericht op een vermaaksfunctie, zoals het ten gehore brengen van muziek ten behoeve van dansen, in combinatie met het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse, die door hun aard en omvang zeer grote aantallen bezoekers trekken c.q. een zeer grote verkeersaantrekkende werking hebben. Tot deze categorie behoren: partycentra en overige bedrijven gericht op zalenverhuur (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen daarbij inbegrepen); horecabedrijven genoemd onder categorie 3a, met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 250 m².
111
112
Bijlage 2 Staat van bedrijfsactiviteiten
113
114
5
0112 0112 0121
6 7
0122 0122 0122 0123 0124 0124 0124 0124 0124 0125 0125 0125 0125 0125 0125 0125 014
0 1 2 0 1 2 3 4 0 1 2 3 4 5 6 0
014
1
014
2
014
3
014 0142 02
4
02 020 05 05 0501.1 0501.2 0502
-
0
0502 0502
1 2
10
30
C
10
30
2
1 G
1
B
L
10 10 10 30
10 10 10 10
30 30 30 30
C C C C
10 10 10 10
30 30 30 30
2 2 2 2
1 1 1 1
G G G G
1 1 1 1
B B B B
L L L
100
10
30
C
10
100
3.2
1 G
1
B
30 30 100
10 10 30
30 30 30
C C C
10 10 0
30 30 100
2 2 3.2
1 G 1 G 1 G
1
B
50 50 200
30 30 30
30 30 50
C C C
0 0 0
50 50 200
3.1 3.1 4.1
1 G 1 G 1 G
1 1 1
200 200 200 100
30 30 50 30
50 50 50 50
C C C C
0 0 0 0
200 200 200 100
D
4.1 4.1 4.1 3.2
1 1 1 1
G G G G
1 1 1 1
200 100 30 100 10 30
30 30 0 0 0 10
30 30 50 30 30 30
C C C C C C
0 0 10 10 10 0
200 100 50 100 30 30
D
4.1 3.2 3.1 3.2 2 2
1 1 1 1 1 1
G G G G G G
1 1 1 1 1 1
30
10
50
10
50
D
3.1
2 G
1
30
10
30
10
30
2
1 G
1
30
10
50
10
50
3.1
2 G
1
30 30
10 10
30 30
10 0
30 30
2 2
1 G 1 G
1 1
10
10
50
0
50
3.1
1 G
1
100 50
0 0
100 50
C C
50 10
100 50
3.2 3.1
2 G 1 G
2 1
100 50
30 0
50 50
C C
0 0
100 50
3.2 3.1
1 G 1 G
1 1
C
D D
VERKEER
10
CATEGORIE
LUCHT
0112
BODEM
0 1 2 3 4
VISUEEL
0111, 0113 0112 0112 0112 0112 0112
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. DE LANDBOUW Akkerbouw en fruitteelt (bedrijfsgebouwen) Tuinbouw: - bedrijfsgebouwen - kassen zonder verwarming - kassen met gasverwarming - champignonkwekerijen (algemeen) - champignonkwekerijen met mestfermentatie - bloembollendroog- en prepareerbedrijven - witlofkwekerijen (algemeen) Fokken en houden van rundvee Fokken en houden van overige graasdieren: - paardenfokkerijen - overige graasdieren Fokken en houden van varkens Fokken en houden van pluimvee: - legkippen - opfokkippen en mestkuikens - eenden en ganzen - overig pluimvee Fokken en houden van overige dieren: - nertsen en vossen - konijnen - huisdieren - maden, wormen e.d. - bijen - overige dieren Dienstverlening t.b.v. de landbouw: - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m² - algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m² - plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m² KI-stations
GROOTSTE AFSTAND
-
GEVAAR
01
INDICES
AFSTANDEN IN METERS GELUID
nummer
OMSCHRIJVING
STOF
SBI CODE
ACTIVITEITEN
GEUR
LIJST 1.
1
-
-
BOSBOUW EN DIENSTVERLENING T.B.V. BOSBOUW Bosbouwbedrijven VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN Zeevisserijbedrijven Binnenvisserijbedrijven Vis- en schaaldierkwekerijen - oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven - visteeltbedrijven
R
111 14
3 -
14 1421 1421 1421 144
0 1 2
145 15
-
15 151 151 151
0 1 2
151
3
151
4
151
5
151 151
6 7
151 152 152 152 152 152 152 152 1531 1531
8 0 1 2 3 4 5 6 0 1
1531 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533 1532, 1533
2 0 1 2 3 4 5
1541
0
WINNING VAN ZAND, GRIND, KLEI, ZOUT, E.D. Steen-, grit- en krijtmalerijen (open lucht): - algemeen - steenbrekerijen Zoutwinningbedrijven Mergel- en overige delfstoffenwinningbedrijven VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN Slachterijen en overige vleesverwerking: - slachterijen en pluimveeslachterijen - vetsmelterijen - bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m² - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m² - vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m² - loonslachterijen - vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaarmaaltijden met p.o. < 2.000 m² Visverwerkingsbedrijven: - drogen - conserveren - roken - verwerken anderszins: p.o.> 1000 m² - verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m² - verwerken anderszins: p.o. <= 300 m² Aardappelprodukten fabrieken: - vervaardiging van aardappelproducten - vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m² Groente- en fruitconservenfabrieken: - jam - groente algemeen - met koolsoorten - met drogerijen - met uienconservering (zoutinleggerij) Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
100
C
100
0
200
C
200
30
0
500
C
50
0
700
C
10 10 50
100 200 10
200 700 100
10
200
100 700
100
3.2
2 G
2
R
200
4.1
1 G
2
B
L
200
R
500
5.1
1 G
1
B
Z
200
R
700
5.2
1 G
1
B
Z C
10 10 30
200 700 100
4.1 5.2 3.2
2 G 2 G 2 G
1 2 1
B
500
C
50
500
5.1
3 G
3
0 0
100 100
C C
50 30
R
100 700
3.2 5.2
2 G 2 G
1 2
300
0
100
C
50
R
300
4.2
2 G
2
100
0
100
C
50
R
100
3.2
2 G
2
50
0
50
C
30
50
3.1
1 G
1
30 50
0 0
50 50
10 10
50 50
3.1 3.1
1 G 1 G
1 1
50
0
50
10
50
3.1
2 G
1
700 200 300 300 100 50
100 0 0 10 10 10
200 100 50 50 50 30
C C C C
30 30 0 30 30 10
700 200 300 300 100 50
5.2 4.1 4.2 4.2 3.2 3.1
2 2 1 2 1 1
G G G G G G
2 2 2 2 1 1
300
30
200
C
50
R
300
4.2
2 G
2
50
10
50
50
R
50
3.1
1 G
1
50 50 100 300 300
10 10 10 10 10
100 100 100 200 100
100 100 100 300 300
3.2 3.2 3.2 4.2 4.2
1 2 2 2 2
1 2 2 2 2
C C C C C
10 10 10 30 10
D
D
D
VISUEEL
VERKEER
10
CATEGORIE
LUCHT
2
50
BODEM
111
AARDOLIE- EN AARDGASWINNING Aardolie- en aardgaswinning: - aardoliewinputten - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: < 10.000.000 N m3/d - aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: >= 10.000.000 N m3/d
50
GROOTSTE AFSTAND
0 1
TURFWINNING Turfwinningbedrijven
GEVAAR
-
GELUID
10 103 11 11 111 111
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
G G G G G
1551
2
1551
3
1551 1551 1552 1552 1561 1561 1561 1561 1562 1562 1562 1571 1571
4 5 1 2 0 1 2
1571
2
1571
3
1571 1571 1571 1572
4 5 6
1581 1581 1581 1582 1583 1583 1583
0 1 2
1584
0
1584
1
1584
2
1584
3
1584
4
0 1 2 0 1
0 1 2
100 300
C C
Z
30 50
R R
200 300
4.1 4.2
3 G 3 G
2 3
B B
10 10
100 300
C C
Z
100 200
R R
200 300
4.1 4.2
3 G 3 G
2 3
B B
10 10
200 300
C C
Z
30 50
R R
200 300
4.1 4.2
3 G 3 G
2 3
B
100
500
C
Z
50
R
500
5.1
3 G
2
30
500
C
Z
50
R
500
5.1
3 G
2
0
100
C
50
R
100
3.2
2 G
1
0 50 0 0
300 300 100 30
C C C
Z
50 50 50 0
R R R
300 300 100 30
4.2 4.2 3.2 2
3 3 2 1
G G G G
2 2 2 1
100 50 100
300 200 200
C C C
Z
100 50 50
R R
300 200 200
4.2 4.1 4.1
2 G 2 G 2 G
2 2 2
50 100
200 300
C C
30 50
R R
4.1 4.2
1 G 2 G
2 3
30
200
C
50
100
100
C
30
100
200
C
30
200 50 100 100
300 200 300 200
C C C C
50 30 50 30
10 30 10
30 100 100
C C C
100 200
300 700
C C
50
Z
Z Z
R
R
10 30 30
CATEGORIE D
200 300 700
D
5.2
3 G
3
700
D
5.2
3 G
3
300
4.2
2 G
2
700 200 300 200
5.2 4.1 4.2 4.1
3 3 3 2
G G G G
3 3 3 2
30 100 100
2 3.2 3.2
1 G 2 G 2 G
1 2 2
100 200
R R
500 1000
5.1 5.3
2 G 3 G
2 3
100
50
R
500
5.1
2 G
3
30
50
30
100
3.2
2 G
2
10
30
10
30
2
1 G
1
30
50
30
300
4.2
2 G
2
Z
R
B B
LUCHT
30 50
VERKEER
- p.c. < 250.000 t/j 200 - p.c. >= 250.000 t/j 300 Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten: - p.c. < 250.000 t/j 200 - p.c. >= 250.000 t/j 300 Margarinefabrieken: - p.c. < 250.000 t/j 100 - p.c. >= 250.000 t/j 200 Zuivelprodukten fabrieken: - gedroogde produkten, p.c. >= 1,5 t/u 200 - geconcentreerde produkten, verdamp. cap. >=20 t/u 200 - melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j 50 - melkprodukten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j 100 - overige zuivelprodukten fabrieken 50 Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m² 50 - consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m² 10 Meelfabrieken: - p.c. >= 500 t/u 200 - p.c. < 500 t/u 100 Grutterswarenfabrieken 50 Zetmeelfabrieken: - p.c. < 10 t/u 200 - p.c. >= 10 t/u 300 Veevoerfabrieken: - destructiebedrijven 700 - beender-, veren-, vis-, en vleesmeelfabriek 700 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water 300 - drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. >= 10 t/u water 700 - mengvoeder, p.c. < 100 t/u 200 - mengvoeder, p.c. >= 100 t/u 300 Vervaardiging van voer voor huisdieren 200 Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen: - v.c. < 2500 kg meel/week 30 - v.c. >= 2500 kg meel/week 100 Banket, biscuit- en koekfabrieken 100 Suikerfabrieken: - v.c. < 2.500 t/j 500 - v.c. >= 2.500 t/j 1000 Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk: - Cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m² 500 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² 100 - cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m² 30 - Suikerwerkfabrieken met suiker branden 300
GROOTSTE AFSTAND
BODEM
0 1 2 0 1 2 0 1
VISUEEL
1542 1542 1542 1543 1543 1543 1551 1551
GELUID
1 2
STOF
1541 1541
INDICES
AFSTANDEN IN METERS GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GEVAAR
SBI CODE
1584 1585 1586 1586 1586
6 0 1 2
1587 1589 1589.1 1589.2 1589.2 1589.2 1589.2 1591 1592 1592 1592 1593 t/m 1595 1596 1597 1598 16 16 160 17 17 171 172 172 172 173 174, 175 1751 176, 177 18 18 181
0 1 2
0 1 2
0 1 2
19 191
-
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL Bewerken en spinnen van textielvezels Weven van textiel: - aantal weefgetouwen < 50 - aantal weefgetouwen >= 50 Textielveredelingsbedrijven Vervaardiging van textielwaren Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
500 100
30 10
200 30
200
30
200 200
3.2
2 G
2
10 10
30 50
2 3.1
1 G 2 G
1 2
10 10
500 100
5.1 3.2
2 G 2 G
1 1
50
10
200
4.1
2 G
1
30 50
50 50
30 50
4.1 4.1
2 G 2 G
2 2
100 300 200 300
10 50 50 30
50 50 50 200
10 50 30 30
100 300 200 300
3.2 4.2 4.1 4.2
2 2 2 2
G G G G
2 2 2 2
200 300 10 300 300 10
30 50 0 30 50 0
200 300 30 100 100 100
C C C C C
200 300 30 300 300 100
4.1 4.2 2 4.2 4.2 3.2
1 2 1 2 2 3
G G G G G G
2 3 1 2 2 2
200
30
50
C
30
200
4.1
2 G
1
10
50
100
30
100
3.2
2 G
1
10 10 50 10 100
10 30 0 0 30
100 300 50 50 200
0 50 10 10 10
100 300 50 50 200
3.2 4.2 3.1 3.1 4.1
2 3 2 1 2
G G G G G
1 2 2 1 2
0
10
50
10
50
3.1
1 G
2
30
0
50
0
50
3.1
1 G
1
10
10
30
10
30
2
2 G
2
50
10
10
10
50
3.1
1 G
300
30
100
10
300
4.2
50 50
10 10
30 50
10 10
50 50
3.1 3.1
C
C
30 50 0 50 30 50
Z
R
R
R R R R
200 200
D
D
LUCHT
30 10
100
BODEM
10 30
VISUEEL
30 50
R
VERKEER
30
CATEGORIE
50
GROOTSTE AFSTAND
30
B
B B
L
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT Vervaardiging kleding van leer Vervaardiging van kleding en toebehoren (excl. van leer) Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
1
B
L
2 G
2
B
L
2 G 2 G
2 1
-
192 193 20
VERWERKING VAN TABAK Tabakverwerkende industrie
100
-
182 183 19
- Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m² - suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m² Deegwarenfabrieken Koffiebranderijen en theepakkerijen: - koffiebranderijen - theepakkerijen Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden Vervaardiging van overige voedingsmiddelen Bakkerijgrondstoffenfabrieken Soep- en soeparomafabrieken: - zonder poederdrogen - met poederdrogen Bakmeel- en puddingpoederfabrieken Destilleerderijen en likeurstokerijen Vervaardiging van ethylalcohol door gisting: - p.c. < 5.000 t/j - p.c. >= 5.000 t/j Vervaardiging van wijn, cider e.d. Bierbrouwerijen Mouterijen Mineraalwater- en frisdrankfabrieken
GEVAAR
5
GELUID
1584
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
-
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING) Lederfabrieken Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel) Schoenenfabrieken
D
0
203, 204, 205 205 21
1
21 2111 2112 2112 2112 2112 212 2121.2 2121.2 2121.2 22
22 221 2221 2222 2222.6 2223 2223 2224 2225 223 23
30 30 30
50 50 100
0
30
0 10
VISUEEL
200 10 100
R
VERKEER
50
CATEGORIE
100
GROOTSTE AFSTAND
50
100
3.2
2 G
2
10 10 10
200 50 100
4.1 3.1 3.2
2 G 2 G 3 G
2 1 2
100
0
100
3.2
2 G
2
30 10
50 30
0 0
50 30
3.1 2
1 G 1 G
1 1
200
100
200
C
50 100 200 30
30 50 100 30
50 200 300 100
C C C C
30 50
30 30
100 200
C C
0 30
0 0
10 100
C
30 10 0 30 30 30 0
0 0 0 0 0 0 0
100 30 10 30 10 30 10
LUCHT
203, 204, 205
0
BODEM
0 1 2
GEVAAR
-
GELUID
20 2010.1 2010.2 2010.2 2010.2 202
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. Houtzagerijen Houtconserveringsbedrijven: - met creosootolie - met zoutoplossingen Fineer- en plaatmaterialenfabrieken Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2 Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
B B B
L
B
L
-
0 1 2 3 0 1 2 -
-
A B
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN Vervaardiging van pulp Papier- en kartonfabrieken: - p.c. < 3 t/u - p.c. 3 - 15 t/u - p.c. >= 15 t/u Papier- en kartonwarenfabrieken Golfkartonfabrieken: - p.c. < 3 t/u - p.c. >= 3 t/u UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA Uitgeverijen (kantoren) Drukkerijen van dagbladen Drukkerijen (vlak- en rotatiediepdrukkerijen) Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen Grafische afwerking Binderijen Grafische reproduktie en zetten Overige grafische aktiviteiten Reproduktiebedrijven opgenomen media
Z Z
Z
50
R
200
4.1
3 G
2
30 50 100 30
R R R R
50 200 300 100
3.1 4.1 4.2 3.2
1 2 3 2
G G G G
2 2 2 2
30 30
R R
100 200
3.2 4.1
2 G 2 G
2 2
0 10
10 100
1 3.2
1 P 3 G
1 2
10 0 0 0 10 10 0
100 30 10 30 30 30 10
3.2 2 1 2 2 2 1
3 1 1 2 2 2 1
G P G G G G G
2 1 1 1 1 1 1
B B
2 3 2 2 2
G G G G G
3 3 2 2 2
B B B B B B
D
B B
-
23 231 2320.1 2320.2 2320.2 2320.2
-
A B C
233 24
-
24 2411
0
2411
1
AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT/KWEEKSTOFFEN Cokesfabrieken Aardolieraffinaderijen Smeeroliën- en vettenfabrieken Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie Aardolieproduktenfabrieken n.e.g. Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTEN Vervaardiging van industriële gassen: - luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 t/d lucht
1000 1500 50 300 300
700 1000 100 1500 0 100 0 100 0 200
10
10
100
10
0
700
C C
Z Z
100 1500 30 50 50
R R R R R
1500
C
Z
100
R
1000 1500 100 300 300
D
5.3 6 3.2 4.2 4.2
1500
D
6
1 G
2
5.2
3 G
3
700
L L L L L
500 500 200
C C C
100 300 200
R R R
500 500 200
1 2 A0
30 50
300 500
C C
300 700
R R
2414.1 2414.1 2414.1 2414.1 2414.1
A1 A2 B0 B1 B2
10 30
200 500
C C
300 700
0 0
200 300
C C
2414.2 2414.2 2414.2 2415 2416 242 242 242 243 2441 2441 2441 2442 2442 2442
0 1 2
0 0 300 30
200 300 500 300
C C C C
0 1 2
50 10 30
100 30 200
0 1 2 0 1 2
10 10
200 300
10 10
50 30
2451 2452
100 30
200 50
2461 2462 2462 2462 2464
0 1 2
10
2466
A
2466
B
247 25
-
25 2511 2512 2512 2512 2513 252 252 252
0 1 2 0 1 2
VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF Rubberbandenfabrieken Loopvlakvernieuwingsbedrijven: - vloeropp. < 100 m2 - vloeropp. >= 100 m2 Rubber-artikelenfabrieken Kunststofverwerkende bedrijven: - zonder fenolharsen - met fenolharsen
CATEGORIE
LUCHT
2413 2413 2414.1
BODEM
0
VISUEEL
0 0 0
VERKEER
GELUID
2 3
GROOTSTE AFSTAND
STOF
- overige gassenfabrieken, niet explosief 100 - overige gassenfabrieken, explosief 100 Kleur- en verfstoffenfabrieken 200 Anorg. chemische grondstoffenfabrieken: - niet vallend onder "post-Sevesorichtlijn" 100 - vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 300 Organ. chemische grondstoffenfabrieken: - niet vallend onder "post-Sevesorichtlijn" 300 - vallend onder "post-Seveso-richtlijn" 1000 Methanolfabrieken: - p.c. < 100.000 t/j 100 - p.c. >= 100.000 t/j 200 Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.): - p.c. < 50.000 t/j 300 - p.c. >= 50.000 t/j 500 Kunstmeststoffenfabrieken 500 Kunstharsenfabrieken e.d. 700 Landbouwchemicaliënfabrieken: - fabricage 300 - formulering en afvullen 100 Verf, lak en vernisfabrieken 300 Farmaceutische grondstoffenfabrieken: - p.c. < 1.000 t/j 200 - p.c. >= 1.000 t/j 300 Farmaceutische produktenfabrieken: - formulering en afvullen geneesmiddelen 50 - verbandmiddelenfabrieken 10 Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken 300 Parfumerie- en cosmeticafabrieken 300 Kruit-, vuurwerk-, en springstoffenfabrieken 30 Lijm- en plakmiddelenfabrieken: - zonder dierlijke grondstoffen 100 - met dierlijke grondstoffen 500 Fotochemische produktenfabrieken 50 Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken 50 Overige chemische produktenfabrieken n.e.g. 200 Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken 300
nummer 2411 2411 2412 2413
INDICES
AFSTANDEN IN METERS GEUR
OMSCHRIJVING
GEVAAR
SBI CODE
D
5.1 5.1 4.1
3 G 3 G 3 G
3 3 3
B
L L L
300 700
D D
4.2 5.2
2 G 3 G
3 3
B B
L L
R R
300 1000
D D
4.2 5.3
2 G 2 G
3 2
B B
L L
100 200
R R
200 300
4.1 4.2
2 G 3 G
2 3
B B
100 200 500 500
R R R R
300 500 500 700
4.2 5.1 5.1 5.2
2 3 3 3
G G G G
2 3 3 3
B B B B
L L L L
C C C
1000 500 300
R R R
1000 500 300
5.3 5.1 4.2
3 G 2 G 3 G
3 2 2
B B B
L
C C
300 500
R R
300 500
4.2 5.1
1 G 2 G
2 2
B B
L L
50 10
R
50 30
3.1 2
2 G 2 G
1 1
B
L
100 50
R R
300 300
4.2 4.2
3 G 2 G
2 2
B
50
1000
V
1000
5.3
1 G
2
B
10 30 10
100 100 100
50 50 50
R
100 500 100
3.2 5.1 3.2
3 G 3 G 3 G
2 2 2
B B B
10
50
50
R
50
3.1
3 G
2
B
30
100
C
200
R
200
4.1
2 G
2
B
L
30
300
C
200
R
300
4.2
3 G
3
B
L
300
50
300
C
100
R
300
4.2
2 G
2
B
50 200 100
10 50 10
30 100 50
30 50 50
R R
50 200 100
3.1 4.1 3.2
1 G 2 G 1 G
1 2 2
B
200 300
50 50
100 100
100 200
R R
200 300
4.1 4.2
2 G 2 G
2 2
C C
Z
Z
D D
D
D
B
L
L L
L
0 1 2 3 4
262, 263
1
262, 263
2
264 264 2651 2651 2651 2652 2652 2652 2653 2653 2653 2661.1 2661.1
A B 0 1 2 0 1 2 0 1 2 0 1
2661.1
2
2661.1 2661.2 2661.2 2661.2 2662 2663, 2664 2663, 2664 2663, 2664
3 0 1 2
2665, 2666 2665, 2666 2665, 2666 267
0 1 2 0
267
1
267
2
267
3
267 2681
4
0
0 1 2
30
50
30 30 300 500 10
30 100 100 200 30
100 300 100 300 50
10
10
30
30
50
30 50
200 200
10 30
300 500 500 1000
30 50
200 500
30 50
2 G
1
100 300 300 500 50
3.2 4.2 4.2 5.1 3.1
1 2 1 2 1
G G G G G
1 2 1 2 1
L L L L
10
30
2
1 G
1
L
100
30
100
3.2
2 G
2
L
200 200
30 100
200 200
4.1 4.1
2 G 2 G
2 2
L
R
Z
30 50
R R
500 1000
5.1 5.3
2 G 3 G
2 3
200 300
Z
30 50
R R
200 500
4.1 5.1
2 G 3 G
2 3
200 500
200 300
Z
30 50
R R
200 500
4.1 5.1
2 G 3 G
2 3
B
10
100
200
30
200
4.1
2 G
2
B
10
100
300
30
300
4.2
2 G
2
B
30
200
700
Z
30
700
5.2
3 G
3
B
10 30 50
50 200 50
100 300 100
Z
30 30 30
100 300 100
3.2 4.2 3.2
2 G 3 G 2 G
2 3 2
10 30
50 200
100 300
Z
100 50
R R
100 300
3.2 4.2
3 G 3 G
2 3
10 30
50 200
100 300
Z
50 200
R R
100 300
3.2 4.2
2 G 3 G
2 2
10
30
100
0
100
3.2
1 G
2
10
30
50
0
50
3.1
1 G
1
10
100
300
10
300
4.2
1 G
2
30 10
200 30
700 50
10 10
700 50
5.2 3.1
2 G 1 G
3 2
C
Z
C
Z
C C
Z
30 50 30 50 10
R R
D
D
B
B
VISUEEL
LUCHT
3.1
BODEM
50
VERKEER
30
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
26 261 261 261 261 261 2615 262, 263
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN Glasfabrieken: - glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j - glas en glasprodukten, p.c. >= 5.000 t/j - glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j - glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 t/j Glasbewerkingsbedrijven Aardewerkfabrieken: - vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW - vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW Baksteen en baksteenelementenfabrieken Dakpannenfabrieken Cementfabrieken: - p.c. < 100.000 t/j - p.c. >= 100.000 t/j Kalkfabrieken: - p.c. < 100.000 t/j - p.c. >= 100.000 t/j Gipsfabrieken: - p.c. < 100.000 t/j - p.c. >= 100.000 t/j Betonwarenfabrieken: - zonder persen, triltafels en bekistingtrille - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d - met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 t/d Kalkzandsteenfabrieken: - p.c. < 100.000 t/j - p.c. >= 100.000 t/j Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken Betonmortelcentrales: - p.c. < 100 t/u - p.c. >= 100 t/u Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips: - p.c. < 100 t/d - p.c. >= 100 t/d Natuursteenbewerkingsbedrijven: - zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m² - zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m² - met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 t/j - met breken, zeven of drogen, v.c. >= 100.000 t/j Slijp- en polijstmiddelen fabrieken
50
GEVAAR
3 -
GELUID
252 26
- productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
2822, 2830 284 284 284 2851
A0 Bitumineuze materialenfabrieken: A1 - p.c. < 100 t/u 300 100 100 A2 - p.c. >= 100 t/u 500 200 200 Isolatiematerialenfabrieken (excl. B0 glaswol): B1 - steenwol, p.c. >= 5.000 t/j 100 200 300 B2 - overige isolatiematerialen 200 100 100 C Minerale produktenfabrieken n.e.g. 50 50 100 D0 Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur 100 50 200 D1 - asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur 200 100 300 - VERVAARDIGING VAN METALEN 0 Ruwijzer- en staalfabrieken: 1 - p.c. < 1.000 t/j 700 500 700 2 - p.c. >= 1.000 t/j 1500 1000 1500 0 IJzeren- en stalenbuizenfabrieken: 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 500 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 1000 Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en 0 profielzetterijen: 1 - p.o. < 2.000 m2 30 30 300 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 50 700 A0 Non-ferro-metaalfabrieken: A1 - p.c. < 1.000 t/j 100 100 300 A2 - p.c. >= 1.000 t/j 200 300 700 Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen B0 e.d.: B1 - p.o. < 2.000 m2 50 50 500 B2 - p.o. >= 2.000 m2 200 100 1000 0 IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen: 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 2 - p.c. >= 4.000 t/j 200 100 500 0 Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen: 1 - p.c. < 4.000 t/j 100 50 300 2 - p.c. >= 4.000 t/j 200 100 500 VERVAARD. VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. - MACH./TRANSPORTMIDD.) 0 Constructiewerkplaatsen: 1 - gesloten gebouw 30 30 100 1a - gesloten gebouw, p.o. < 200 m2 30 30 50 2 - in open lucht, p.o. < 2.000 m2 30 50 200 3 - in open lucht, p.o. >= 2.000 m2 50 200 300 0 Tank- en reservoirbouwbedrijven: 1 - p.o. < 2.000 m2 30 50 300 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 100 500 Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels 30 30 200 Stamp-, pers-, dieptrek- en A forceerbedrijven 10 30 200 Smederijen, lasinrichtingen, B bankwerkerijen e.d. 50 30 100 Smederijen, lasinrichtingen, B1 bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2 30 30 50 0 Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
4.2 5.1
3 G 3 G
2 3
B B
L L
Z
30 50 50 30 50
300 200 100 200 300
4.2 4.1 3.2 4.1 4.2
2 2 2 3 3
G G G G G
2 2 2 2 2
B B
L L
Z
200 300
R R
700 1500
5.2 6
2 G 3 G
2 3
B B
L
Z
30 50
R
500 1000
5.1 5.3
2 G 3 G
2 2
B B
Z
30 50
R
300 700
4.2 5.2
2 G 3 G
2 3
B
Z
30 50
R R
300 700
4.2 5.2
1 G 2 G
2 3
B B
Z
50 100
R R
500 1000
5.1 5.3
2 G 3 G
2 3
B B
C C
Z
30 50
R R
300 500
4.2 5.1
1 G 2 G
2 3
B B
L
C C
Z
30 50
R R
300 500
4.2 5.1
1 G 2 G
2 3
B B
L
100 50 200 300
3.2 3.1 4.1 4.2
2 1 2 3
G G G G
2 1 2 3
B
Z
30 10 30 30
Z
30 50
300 500
4.2 5.1
2 G 3 G
2 3
B B
30
200
4.1
2 G
2
B
30
200
4.1
1 G
2
B
30
100
D
3.2
2 G
2
B
10
50
D
3.1
1 G
2
B
C C
C
Z
R R
D
VERKEER
300 500
Z
CATEGORIE
30 50
GELUID
LUCHT
28 281 281 281 281 281 2821 2821 2821
BODEM
274 274 274 2751, 2752 2751, 2752 2751, 2752 2753, 2754 2753, 2754 2753, 2754 28
VISUEEL
273 273 273 274 274 274
GROOTSTE AFSTAND
2682 2682 2682 2682 2682 2682 27 27 271 271 271 272 272 272
GEVAAR
2682 2682 2682
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
B B
100 200 100 100 100 100 100
2851 2851 2851 2851
50 10 10 50
100 100 100 100
30 30 30 50
2851 2852
30 30
100 100
50 30
100 100
2852
30
50
10
50
287 287 287 287
50 100 30
200 500 100
30 30 30
287 29
30
50
29 29 29 29
30 30
100 200
29
30
300
30 30 30 31
10
31 311 312 313 314 315 316 3162 32
32 321 t/m 323 3210
33
-
LUCHT
GROOTSTE AFSTAND
50 30 50 50 30 50 50
BODEM
GEVAAR
100 200 100 100 100 100 100
VISUEEL
GELUID
50 200 50 30 50 50 50
1 10 11 12 2 3 4
VERKEER
STOF
- algemeen 50 - stralen 30 - metaalharden 30 - lakspuiten en moffelen 100 - scoperen (opspuiten van zink) 50 - thermisch verzinken 100 - thermisch vertinnen 100 - mechanische oppervlaktebehandeling 5 (slijpen, polijsten) 30 6 - anodiseren, eloxeren 50 7 - chemische oppervlaktebehandeling 50 8 - emailleren 100 - galvaniseren (vernikkelen, verchromen, 9 verzinken, verkoperen ed) 30 1 Overige metaalbewerkende industrie 10 Overige metaalbewerkende industrie, 2 inpandig, p.o. <200m2 10 Grofsmederijen, anker- en A0 kettingfabrieken: A1 - p.o. < 2.000 m2 30 A2 - p.o. >= 2.000 m2 50 B Overige metaalwarenfabrieken n.e.g. 30 Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; B inpandig, p.o. <200 m2 30 VERVAARDIGING VAN MACHINES EN - APPARATEN 0 Machine- en apparatenfabrieken: 1 - p.o. < 2.000 m2 30 2 - p.o. >= 2.000 m2 50 - met proefdraaien verbrandingsmotoren 3 >= 1 MW 50 VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN - COMPUTERS A Kantoormachines- en computerfabrieken 30 VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN - BENODIGDH. Elektromotoren- en generatorenfabrieken 200 Schakel- en installatiemateriaalfabrieken 200 Elektrische draad- en kabelfabrieken 100 Accumulatoren- en batterijenfabrieken 100 Lampenfabrieken 200 Elektrotechnische industrie n.e.g. 30 Koolelektrodenfabrieken 1500 VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO, TELECOM-APPARATEN EN - BENODIGDH. Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. 30 Fabrieken voor gedrukte bedrading 50
nummer 2851 2851 2851 2851 2851 2851 2851
INDICES
AFSTANDEN IN METERS GEUR
OMSCHRIJVING
CATEGORIE
SBI CODE
3.2 4.1 3.2 3.2 3.2 3.2 3.2
2 2 1 2 2 2 2
G G G G G G G
2 2 2 2 2 2 2
B B B B B B B
L L
3.2 3.2 3.2 3.2
2 2 2 1
G G G G
2 2 2 1
B B B B
D
3.2 3.2
2 G 1 G
2 2
B B
D
3.1
1 G
2
B
200 500 100
4.1 5.1 3.2
2 G 3 G 2 G
2 3 2
B B B
10
50
3.1
1 G
2
B
30 30
100 200
D D
3.2 4.1
2 G 3 G
1 2
B B
30
300
D
4.2
3 G
2
B
30
10
30
2
1 G
1
30 30 10 30 10 200 30 100 30 30 10 30 300 1000
50 50 100 50 300 10 200
200 200 200 100 300 30 1500
4.1 4.1 4.1 3.2 4.2 2 6
1 1 2 2 2 1 2
G G G G G G G
2 2 2 2 2 1 3
B B
3.1 3.1
2 G 1 G
1 2
B B
0 10
50 50
Z
Z
C
Z
30 30
R R
R
R R R
D D D D
100 100 100 100
50 50
D
D
L L L L
L
B B
L L L L L
B
L
30
0
30
0
30
34 341 341 341 3420.1 3420.2 343 35
VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS Autofabrieken en assemblagebedrijven - p.o. < 10.000 m2 - p.o. >= 10.000 m2 Carrosseriefabrieken Aanhangwagen- en opleggerfabrieken Auto-onderdelenfabrieken
0 1 2
100 200 100 30 30
10 30 10 10 10
200 300 200 200 100
30 100 50
30 50 100
50 100 200
100 100
100 200
500 700
50
30
100
50
30
300
0 1 2 3
351 3511 352 352
4
352 353 353 353 354 355 36
2 0 1 2
36 361 361 362 363 364 365 3661.1
1 2
40
Z
30 50 30 30 30
R R R R
1 G
1
4.1 4.2 4.1 4.1 3.2
3 3 2 2 2
G G G G G
2 2 2 2 2
B B B B
50 100 200
3.1 3.2 4.1
2 G 2 G 2 G
1 1 2
B B B
500 700
5.1 5.2
2 G 2 G
3 3
B B
100
3.2
2 G
2
B
200 300 200 200 100
D
-
35 351 351 351 351
3661.2 37 37 371 372 372 372 372 372
C
2
0 1
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS) Scheepsbouw- en reparatiebedrijven: - houten schepen - kunststof schepen - metalen schepen < 25 m - metalen schepen >= 25m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW Scheepssloperijen Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen: - algemeen - met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven: - zonder proefdraaien motoren - met proefdraaien motoren Rijwiel- en motorrijwielfabrieken Transportmiddelenindustrie n.e.g.
50 100 30 30
10 50 30 C
Z
50 100
R
R
30 Z
30 200 30 1000 10 100 30 100
Z
30
R
300
4.2
2 G
2
B
30 100 30 30
R R
200 1000 100 100
4.1 5.3 3.2 3.2
2 2 2 2
G G G G
2 2 2 2
B B B B
3.2 1 2 2 3.1 3.1 2
2 1 1 2 2 2 1
G P G G G G P
2 1 1 2 2 2 1
B
3.1
2 G
2
D
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G. Meubelfabrieken Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2 Fabricage van munten, sieraden e.d. Muziekinstrumentenfabrieken Sportartikelenfabrieken Speelgoedartikelenfabrieken Sociale werkvoorziening Vervaardiging van overige goederen n.e.g.
50 0 30 30 30 30 0
50 10 10 10 10 10 30
100 10 10 30 50 50 30
30 0 10 10 30 30 0
100 10 30 30 50 50 30
D
30
10
50
30
50
D
30
100
500
30
500
5.1
2 G
3
B
30 30 300 200
100 200 50 200
300 700 100 300
10 10 50 50
300 700 300 300
4.2 5.2 4.2 4.2
2 3 2 3
2 3 2 2
B
B
-
VOORBEREIDING TOT RECYCLING Metaal- en autoschredders A0 Puinbrekerijen en -malerijen: A1 - v.c. < 100.000 t/j A2 - v.c. >= 100.000 t/j B Rubberregeneratiebedrijven C Afvalscheidingsinstallaties -
Z
C
R
G G G G
LUCHT
GROOTSTE AFSTAND
A -
BODEM
GEVAAR
33 34
VISUEEL
GELUID
-
VERKEER
STOF
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d.
nummer 33
INDICES
AFSTANDEN IN METERS GEUR
OMSCHRIJVING
CATEGORIE
SBI CODE
L
A1
40
A2
40 40
A3 A4
40
A5
40
B0
40
B1
40
B2
40 40 40 40 40 40 40
C0 C1 C2 C3 C4 C5 D0
40
D1
40
D2
40
D3
40 40
D4 D5
40 40 40 40 40 40 40 41 41 41 41
E0 E1 E2 F0 F1 F2 F3 - WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER A0 Waterwinning-/ bereiding- bedrijven: A1 - met chloorgas - bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of A2 straling Waterdistributiebedrijven met B0 pompvermogen: B1 - < 1 MW B2 - 1 - 15 MW B3 - >= 15 MW
41 41 41 41 41 45
-
700
700
C
Z
200
700
5.2
2 G
3
B
L
100
100
500
C
Z
100
500
5.1
2 G
3
B
L
100 10
100 10
500 500
C C
Z
100 1500
R
5.1 6
1 G 1 P
3 3
30
30
500
C
Z
100
R
500
5.1
1 G
2
100
50
100
30
R
100
3.2
2 G
1
L
50
50
100
30
R
100
3.2
2 G
1
L
0 0 0 0 0
0 0 0 0 0
30 50 100 300 500
C C C C C
10 30 50 50 50
30 50 100 300 500
2 3.1 3.2 4.2 5.1
1 1 1 1 1
P P P P P
1 1 2 2 2
0
0
300
C
100
300
4.2
1 P
1
0
0
500
C
200
500
5.1
1 P
2
0
0
10
C
10
10
1
1 P
1
0 0
0 0
30 50
C C
10 50
30 50
2 3.1
1 P 1 P
1 1
30 10
10 0
100 30
C C
50 10
100 30
3.2 2
1 P 1 P
2 1
0 0 0
0 0 0
100 200 300
C C C
30 50 50
100 200 300
3.2 4.1 4.2
1 P 1 P 1 P
2 2 3
50
0
50
C
1000
5.3
1 G
2
10
0
50
C
30
50
3.1
1 G
2
0 0 0
0 0 0
30 100 300
C C C
10 10 10
30 100 300
2 3.2 4.2
1 P 1 P 1 P
1 1 2
Z Z
R
R
R
500 1500
1000
D
D
VERKEER
100
CATEGORIE
LUCHT
40
BODEM
A0
VISUEEL
40
GROOTSTE AFSTAND
-
GEVAAR
40
GELUID
PRODUKTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER Elektriciteitsproduktiebedrijven (electrisch vermogen >= 50 MWe) - kolengestookt (incl. meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth - oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth - gasgestookt (incl. bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth,in - kerncentrales met koeltorens - warmte-kracht-installaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe: - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie - vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen: - < 10 MVA - 10 - 100 MVA - 100 - 200 MVA - 200 - 1000 MVA - >= 1000 MVA Gasdistributiebedrijven: - gascompressorstations vermogen < 100 MW - gascompressorstations vermogen >= 100 MW - gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A - gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C - gasontvang- en -verdeelstations, cat. D Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt: - stadsverwarming - blokverwarming windmolens: - wiekdiameter 20 m - wiekdiameter 30 m - wiekdiameter 50 m
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
B B B B B
L
1
45
2
45 50
3 -
50 501, 502, 504 502 5020.4 5020.4 5020.4 5020.5 503, 504 505 505 505 505 51
-
A B C
0 1 2 3 -
51 511
-
5121
0
5121 5122 5123 5124
1
5125, 5131 5132, 5133 5134 5135 5136 5137 5138, 5139 514 5148.7
0
5148.7
1
5148.7
2
5148.7
3
5148.7
4
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven Groothandel in vrachtauto's (incl. import) Autoplaatwerkerijen Autobeklederijen Autospuitinrichtingen Autowasserijen Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires Benzineservisestations: - met LPG > 1000 m3/jr - met LPG < 1000 m3/jr - zonder LPG GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Handelsbemiddeling (kantoren) Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders Grth in akkerbouwprodukten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer Grth in bloemen en planten Grth in levende dieren Grth in huiden, vellen en leder Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen Grth in vlees, vleeswaren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën Grth in dranken Grth in tabaksprodukten Grth in suiker, chocolade en suikerwerk Grth in koffie, thee, cacao en specerijen Grth in overige voedings- en genotmiddelen Grth in overige consumentenartikelen Grth in vuurwerk en munitie: - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton - consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton - professioneel vuurwerk, netto expl. massa per bewaarplaats < 750 kg (en > 25 kg theatervuurwerk) - professioneel vuurwerk, netto expl. massa per bewaarplaats 750 kg tot 6 ton
100
10
100
3.2
2 G
2
B
10
30
50
10
50
3.1
2 G
1
B
10
30
50
10
50
3.1
2 G
1
B
0
10
30
10
30
2
1 G
1
B
10 10 10 0 50 10
0 10 30 0 30 0
30 100 100 10 30 30
10 10 10 10 30 0
30 100 100 10 50 30
2 3.2 3.2 1 3.1 2
2 2 1 1 1 3
P G G G G P
1 1 1 1 1 1
B
0
0
30
10
30
2
1 P
1
30 30 30
0 0 0
30 30 30
200 50 10
200 50 30
4.1 3.1 2
3 P 3 P 3 P
1 1 1
0
0
10
0
10
1
1 P
1
30
30
50
30
R
50
3.1
2 G
2
100 10 50 50
100 10 10 0
300 30 100 30
50 0 0 0
R
300 30 100 50
4.2 2 3.2 3.1
2 2 2 2
G G G G
2 1 1 1
30
10
30
50
R
50
3.1
2 G
1
10 0 10 10 30
0 0 0 10 10
30 30 30 30 30
50 0 0 0 0
R
50 30 30 30 30
3.1 2 2 2 2
2 2 2 2 2
G G G G G
1 1 1 1 1
10 10
10 10
30 30
10 10
30 30
2 2
2 G 2 G
1 1
10
0
30
10
V
30
2
2 G
1
10
0
30
50
V
50
3.1
2 G
1
10
0
30
500
V
500
5.1
2 G
1
10
0
30
1000
V
1000
5.3
2 G
1
Z C
R
R R
B
B B B
LUCHT
30
VERKEER
10
CATEGORIE
BODEM
45
VISUEEL
0
GROOTSTE AFSTAND
45
BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m² - bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m² Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m² - aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²
GEVAAR
-
GELUID
45
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
L
0 1 2 3
5151.3 5152.1 5152.1 5152.1 5152.2 /.3 5153 5153 5153 5153.4 5153.4 5153.4
0 1 2 0 1 2 4 5 6
5154 5154 5154 5155.1 5155.2 5156 5157 5157
0 1 2
5157.2/3
0
5157.2/3 5162 5162 5162
1 0 1 2
517 52
-
52 52 5211/2,5246/9
0 1
A
5222, 5223 5224 5231, 5232 5246/9 5249 5261 527 55
-
DETAILHANDEL EN REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Detailhandel voor zover n.e.g. Supermarkten, warenhuizen Detailhandel vlees, wild, gevogelte, met roken, koken, bakken Detailhandel brood en banket met bakken voor eigen winkel Apotheken en drogisterijen Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten Detailhandel in vuurwerk tot 10 ton verpakt Postorderbedrijven Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen)
0
10 50
50 500
50 500
50 100 50
0 0 0
50 50 50
200 500 300
100
0
30
50
30 50 0
300 500 10
300 700 100
0 0
10 10
0 0
2
2 G
1
30 100
50 500
3.1 5.1
2 P 3 G
2 3
4.1 5.1 4.2
2 G 2 G 2 G
2 2 2
B B
100
3.2
2 G
2
B
10 10 10
300 700 100
4.2 5.2 3.2
3 G 3 G 2 G
3 3 2
B B
50 30
10 10
50 30
3.1 2
2 G 1 G
2 1
30 10
100 30
0 0
100 30
3.2 2
2 G 1 G
2 1
0 0 50 30 10 10 10
0 0 10 30 10 30 10
50 30 30 30 30 100 50
10 0 100 30 10 30 10
50 30 100 30 30 100 50
3.1 2 3.2 2 2 3.2 3.1
2 1 2 1 2 2 2
G G G G G G G
2 1 2 1 2 2 2
10
30
100
10
100
3.2
2 G
2
B
10
10
50
10
50
3.1
2 G
2
B
0 0
10 10
100 50
10 0
100 50
3.2 3.1
2 G 2 G
2 1
0
0
30
0
30
2
2 G
1
0 0
0 0
10 10
0 10
10 10
1 1
1 P 2 P
1 1
10
0
10
10
10
1
1 P
1
10 0 0
10 0 0
10 0 30
10 10 10
10 10 30
1 1 2
1 P 1 P 3 P
1 1 1
0 0
0 0
10 50
10 0
10 50
1 3.1
1 P 2 G
1 1
0
0
10
10
10
1
1 P
1
Z
Z
C
R R R
R R
V
200 500 300
D D D
D
D
VISUEEL
BODEM
30
VERKEER
30
CATEGORIE
30
LUCHT
0
GROOTSTE AFSTAND
5151.2 5151.2 5151.2 5151.2
- munitie Grth in vaste brandstoffen: - klein, lokaal verzorgingsgebied - kolenterminal, opslag opp. >= 2.000 m2 Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen: - vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3 - vloeistoffen, o.c. >= 100.000 m3 - tot vloeistof verdichte gassen Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen) Grth in metaalertsen: - opslag opp. < 2.000 m2 - opslag opp. >= 2.000 m2 Grth in metalen en -halffabrikaten Grth in hout en bouwmaterialen: - algemeen: b.o. > 2000 m² - algemeen: b.o. <= 2000 m² zand en grind: - algemeen: b.o. > 200 m² - algemeen: b.o. <= 200 m² Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur: - algemeen: b.o. > 2.000 m² - algemeen: b.o. < = 2.000 m² Grth in chemische produkten Grth in kunstmeststoffen Grth in overige intermediaire goederen Autosloperijen: b.o. > 1000 m² - autosloperijen: b.o. <= 1000 m² Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m² - overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m² Grth in machines en apparaten: - machines voor de bouwnijverheid - overige Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.
GEVAAR
5 0 1 2
GELUID
5148.7 5151.1 5151.1 5151.1
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
B
B
B B
L L
552
553 554 554 5551 5552 60 60 601 601
1 2
0 1
601 6021.1 6022 6023
2
6024
0
6024
1
603 61, 62
-
61, 62 61, 62 63
A -
63 6311.1 6311.1 6311.1 6311.1 6311.1 6311.1 6311.1 6311.1 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2 6311.2
VERVOER OVER LAND Spoorwegen: - stations - rangeerterreinen, overslagstations (zonder rangeerheuvel) Bus-, tram- en metrostations en -remises Taxibedrijven Touringcarbedrijven Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m² - Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m² Pomp- en compressorstations van pijpleidingen VERVOER OVER WATER / DOOR DE LUCHT Vervoersbedrijven (uitsluitend kantoren)
DIENSTVERLENING T.B.V. HET VERVOER Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. 0 zeeschepen: 1 - containers 2 - stukgoederen - ertsen, mineralen e.d., opslagopp. >= 3 2.000 m2 4 - granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u 5 - steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2 6 - olie, LPG, e.d. 7 - tankercleaning Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. 0 binnenvaart: 1 - containers 10 - tankercleaning 2 - stukgoederen - ertsen, mineralen, e.d., opslagopp. < 3 2.000 m² - ersten, mineralen, e.d., opslagopp. >= 4 2.000 m² 5 - granen of meelsoorten , v.c. < 500 t/u 6 - granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u 7 - steenkool, opslagopp. < 2.000 m2 8 - steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2
0
30
0
50
10 0 0 10 10
0 0 0 0 0
0
1
2 P
1
C
30
50
3.1
2 P
1
10 10 30 10 30
C C C C C
10 10 10 10 10
10 10 30 10 30
1 1 2 1 2
2 2 2 1 1
1 1 1 1 1
0
100
C
50
R
100
D
3.2
3 P
2
30 0 0 10
30 10 0 0
300 100 30 100
C C C C
300 0 0 0
R
300 100 30 100
D D
4.2 3.2 2 3.2
3 2 2 2
G P P G
2 2 1 1
0
0
100
C
30
100
3.2
3 G
1
0
0
50
C
30
50
3.1
2 G
1
0
0
30
C
10
30
2
1 P
1
0
0
10
0
10
1
2 P
1
0 0
10 30
500 300
C C
5.1 4.2
3 G 3 G
3 3
700 1000 500 500 700 700 0 100 10 100
C C C C C
R R
1000 500 700 1000 300
5.3 5.1 5.2 5.3 4.2
3 3 3 2 1
G G G G G
3 3 3 3 2
R R R
300 300 100
4.2 4.2 3.2
2 G 1 G 2 G
2 2 2
B B
300
4.2
2 G
2
B
700 300 500 300 500
5.2 4.2 5.1 4.2 5.1
3 2 3 2 3
3 2 3 2 3
B
D D
D
VISUEEL P P P P G/P
BODEM
10
VERKEER
10
CATEGORIE
10
LUCHT
10
GROOTSTE AFSTAND
5511, 5512
LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d. Café's, bars Discotheken, muziekcafé's Kantines Cateringbedrijven
GEVAAR
-
GELUID
55
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
B
-
50 100 50 300 300
100 100 Z Z Z
50 100 100 1000 200
0 300 0
10 10 10
300 100 100
50 200 50
30
200
300
30
50 50 100 50 50
500 300 500 300 500
700 200 300 300 500
Z Z Z
50 50 100 50 100
R R
R
R R
500 300
D
D
G G G G G
B B B B B
B B
L
6322, 6323 6323 6323 633 634 64 64 641 642 642
A B0
642 642 642 65, 66, 67
B1 B2 B3 -
65, 66, 67 65, 66, 67 70
A -
70
-
70 71
A -
71 711
A B
-
-
712 713 714 72
-
72
-
72 72 73 73
A B -
731 732 74
-
74
-
74 747 7481.3
A
10
0
100
C
30
0 200 0 0 0
0 10 50 1500 50 500 0 10 0 10
C
0 500 50 0 0
R R
700 50 30
D
100
R
10 1500 500 10 10
D
D
VERKEER
700 50 0
CATEGORIE
C C
GROOTSTE AFSTAND
50 50 30
GEVAAR
0 10 0
LUCHT
2
100 30 10
BODEM
6321
1
- olie, LPG, e.d. Veem- en pakhuisbedrijven, koelhuizen Autoparkeerterreinen, parkeergarages Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties) Overige dienstverlening t.b.v. vervoer (kantoren) Luchthavens Helikopterlandplaatsen Reisorganisaties Expediteurs, cargadoors (kantoren)
VISUEEL
9
GELUID
6311.2 6312 6321
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
5.2 3.1 2
2 G 2 G 3 P
3 2 1
B
L
3.2
2 G
1
1 6 5.1 1 1
2 3 1 1 1
P P P P P
1 3 2 1 1
POST EN TELECOMMUNICATIE Post- en koeriersdiensten Telecommunicatiebedrijven zendinstallaties: - LG en MG, zendervermogen < 100 kW (bij groter vermogen: onderzoek!) - FM en TV - GSM en UMTS-steunzenders
0 0
0 0
30 10
C C
0 0
30 10
2 1
2 P 1 P
1 1
0 0 0
0 0 0
0 0 0
C C C
100 10 10
100 10 10
3.2 1 1
1 P 1 P 1 P
2 2 2
FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen
0
0
10
C
0
10
1
1 P
1
VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED Verhuur van en handel in onroerend goed
0
0
10
0
10
1
1 P
1
10
0
30
10
30
2
2 P
1
10
0
50
10
50
D
3.1
2 G
1
10
0
50
10
50
D
3.1
2 G
1
10
10
30
10
30
D
2
2 G
2
0 0
0 0
10 30
0 0
10 30
1 2
1 P 1 P
1 1
30
10
30
30
30
2
1 P
1
0
0
10
0
10
1
1 P
1
0 50 10
0 10 0
10 30 30
0 30 10
10 50 30
1 3.1 2
2 P 1 P 2 G
1 1 1
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN Personenautoverhuurbedrijven Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's) Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g. COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d. Switchhouses SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk Maatschappij- en geesteswetenschappelijk onderzoek OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING Overige zakelijke dienstverlening: kantoren Reinigingsbedrijven voor gebouwen Foto- en filmontwikkelcentrales
C
C
R
D D
L
B
B
B B
L
75 75 7522 7525 80 80
0 30 0
10 200 50
0
0
10
8512, 8513 8514, 8515 853 853 90 90
A
-
-
1 2 -
9001 9001 9001 9001 9001 9002.1 9002.1 9002.1 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2
A0 A1 A2 A3 B A B C A0 A1 A2 A3
9002.2 9002.2
A4 A5
9002.2
A6
9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2 9002.2
A7 B C0 C1 C2 C3 C4 C5
91 91
200 10
4.1 1
3 G 2 P
2 1
1 4.1 3.1
2 P 3 G 1 G
1 1 1
2
1 P
1
2
2 P
1
-
801, 802 803, 804 85 85 8511
R
LUCHT
0 30 0
50 0
BODEM
OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN Openbaar bestuur (kantoren e.d.) Defensie-inrichtingen Brandweerkazernes
C
VISUEEL
200 10
VERKEER
30 0
CATEGORIE
GELUID
50 0
GROOTSTE AFSTAND
STOF
Veilingen voor landbouw- en visserijprodukten Veilingen voor huisraad, kunst e.d.
nummer 7484.3 7484.4 75
INDICES
AFSTANDEN IN METERS GEUR
OMSCHRIJVING
GEVAAR
SBI CODE
-
ONDERWIJS Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG Ziekenhuizen Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven Consultatiebureaus Verpleeghuizen Kinderopvang MILIEUDIENSTVERLENING RWZI's en gierverwerkingsinricht., met afdekking voorbezinktanks: - < 100.000 i.e. - 100.000 - 300.000 i.e. - >= 300.000 i.e. rioolgemalen Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d. Gemeentewerven (afval-inzameldepots) Vuiloverslagstations Afvalverwerkingsbedrijven: - mestverwerking/korrelfabrieken - kabelbranderijen - verwerking radio-actief afval - pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen) - oplosmiddelterugwinning - afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW - verwerking fotochemisch en galvanoafval Vuilstortplaatsen Composteerbedrijven: - niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr - niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jr - belucht v.c. < 20.000 ton/jr - belucht v.c. > 20.000 ton/jr - GFT in gesloten gebouw
DIVERSE ORGANISATIES
0 100 0
10 200 50
30
0
30
0
30
10
30
10
0
30
10
30
2
3 P
2
0 0 10 0
0 0 0 0
10 10 30 30
0 0 0 0
10 10 30 30
1 1 2 2
2 1 1 2
P P P P
1 1 1 1
200 300 500 30 50 30 200
10 10 10 0 30 30 200
100 200 300 10 50 50 300
C C C C
10 10 10 0 10 30 30
200 300 500 30 50 50 300
4.1 4.2 5.1 2 3.1 3.1 4.2
2 2 3 1 2 2 3
G G G P G G G
1 1 2 1 1 1 3
500 100 0
10 50 10
100 30 200
C
500 100 1500
5.1 3.2 6
3 G 1 G 1 G
3 1 1
50 100
10 0
30 10
300
200
300
10 300
10 200
30 300
30 10
300 700 100 200 200
100 300 100 200 50
50 100 100 100 100
10 30 10 30 100
C C
C
C
Z Z
10 10 1500
C
10 30 C
R
Z
R
50 R
R
D
D
B
B B
B
L
50 100
D
3.1 3.2
1 G 1 G
2 2
B
L L
300
D
4.2
3 G
3
B
L
30 300
2 4.2
1 G 3 G
1 3
B B
L
300 700 100 200 200
4.2 5.2 3.2 4.1 4.1
2 2 2 3 3
2 2 2 2 1
B B B B B
G G G G G
L
9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9262 9271 9272.1
0 10 0 0 0 10
10 30 0 0 0 0 50 0 0 0 0 0
10 0
30 30
30 300 30 30 10 50
C
0 10 0 0 0 0
30 300 30 30 10 100
0 0 0 0 0 0 30 0 0 0 0
50 200 50 30 100 300 30 50 50 10 30
C
C
10 10 0 0 50 50 0 0 0 0 50
0
200
C
C C
C C C C C C
P P P P
1 1 1 1
2 G 3 P
1 1
2 4.2 2 2 1 3.2
3 3 2 2 2 3
P P P P P P
1 3 1 1 1 1
50 200 50 30 100 300 50 50 50 10 50
3.1 4.1 3.1 2 3.2 4.2 3.1 3.1 3.1 1 3.1
3 3 2 2 2 3 2 2 2 2 2
P P P P P P P P P P P
1 1 1 1 1 2 1 2 2 1 2
10
200
4.1
2 P
1
200
1000
5.3
1 P
1
30 10 300 1500 1500 1500 200
30 10 300 1500 1500 1500 200
2 1 4.2 6 6 6 4.1
1 1 2 1 2 2 1
P P P P P P P
1 1 1 1 1 1 1
R R
R
D
2 2
D
1 2 2 1
10
0 1000
0 0 0 0 10 10 0
0 30 0 10 0 200 0 500 0 1500 0 1500 0 10
10
0
300
500
500
5.1
2 P
1
10
0 1000
1500
1500
6
2 P
1
30
500
5.1
2 P
1
B
30
1000
5.3
2 P
1
B
50
700
5.2
3 P
1
B
50 0 30 0 0
1500 30 50 30 30
6 2 3.1 2 2
3 2 3 3 2
1 1 1 1 1
B
C
50
30
500
C
50
50 1000
C
100 100 0 10 10 0
50
Z
700
100 1500 0 30 10 50 0 30 0 30
Z C C C C
P P P P P
LUCHT
0 30 0 0 0 100
C C
C
1 2 2 3.1
BODEM
30 30
10 30 30 50
VISUEEL
0 0
0 0 0 0
VERKEER
0 0
10 30 30 50
CATEGORIE
0 0 0 0
GROOTSTE AFSTAND
CULTUUR, SPORT EN RECREATIE Studio's (film, TV, radio, geluid) Bioscopen Theaters, schouwburgen, concertgebouwen, evenementenhallen Recreatiecentra, vaste kermis e.d. Muziek- en balletscholen Dansscholen Bibliotheken, musea, ateliers, e.d. Dierentuinen 0 Zwembaden: 1 - overdekt 2 - niet overdekt A Sporthallen B Bowlingcentra C Overdekte kunstijsbanen D Stadions en open-lucht-ijsbanen E Maneges F Tennisbanen (met verlichting) G Veldsportcomplex (met verlichting) H Golfbanen I Kunstskibanen 0 Schietinrichtingen: 1 - binnenbanen: geweer- en pistoolbanen - buitenbanen met voorzieningen: 10 pistoolbanen - buitenbanen met voorzieningen: 11 boogbanen 2 - binnenbanen: boogbanen 3 - vrije buitenbanen: kleiduiven 4 - vrije buitenbanen: schietbomen 5 - vrije buitenbanen: geweerbanen 6 - vrije buitenbanen: pistoolbanen 7 - vrije buitenbanen: boogbanen - buitenbanen met voorzieningen: 8 schietbomen - buitenbanen met voorzieningen: 9 geweerbanen Skelter- en kartbanen, < 8 uur/week in B gebruik Skelter- en kartbanen, >=8 uur/week in C gebruik Autocircuits, motorcrossterreinen e.d., < D 8 uur/week in gebruik Autocircuits, motorcrossterreinen e.d., E >=8 uur/week in gebruik F Sportscholen, gymnastiekzalen G Jachthavens met diverse voorzieningen Casino's Amusementshallen
0 0 0 0
GEVAAR
9232 9233 9234 9234.1 9251, 9252 9253.1 9261.1 9261.1 9261.1 9261.2 9261.2 9261.2 9261.2 9261.2 9261.2 9261.2 9261.2 9261.2 9262 9262
A B -
Bedrijfs- en werknemersorganisaties (kantoren) Kerkgebouwen e.d. Buurt- en clubhuizen Hondendressuurterreinen
GELUID
9111 9131 9133.1 9133.1 92 92 921, 922 9213
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
L
B
9302 9303 9303 9303 9303
0 1 2 3
9304 9305 9305
A B
0 0 0 0 0
50 50 30 30 10
0
0
10
0 0 100
0 0 10
10 10 30
10 30 0
0 0 0
30 100 10
4.2
1 P
1
30 30 30 0 0
50 50 30 30 10
3.1 3.1 2 2 1
2 2 2 1 1
G G G G P
1 1 1 1 1
0
10
1
1 P
1
0 0 10
10 10 100
1 1 3.2
2 P 2 P 2 P
1 1 2
0 0 0
30 100 10
2 3.2 1
1 P 1 P 1 P
1 1 1
C
C C C
R
D
VISUEEL
VERKEER
300
CATEGORIE
100
LUCHT
30 30 30 0 0
300
BODEM
0
GROOTSTE AFSTAND
A B
OVERIGE DIENSTVERLENING Wasserijen en strijkinrichtingen Tapijtreinigingsbedrijven Chemische wasserijen en ververijen Wasverzendinrichtingen Wasserettes, wassalons Kappersbedrijven en schoonheidsinstituten Begrafenisondernemingen: - uitvaartcentra - begraafplaatsen - crematoria Fitnesscentra, badhuizen en saunabaden Dierenasiels en -pensions Persoonlijke dienstverlening n.e.g.
10
GEVAAR
Modelvliegtuig-velden A B
GELUID
9272.2 93 93 9301.1 9301.1 9301.2 9301.3 9301.3
INDICES
AFSTANDEN IN METERS STOF
nummer
OMSCHRIJVING
GEUR
SBI CODE
B
L L
L
LIJST 2. OPSLAGEN EN INSTALLATIES
5
2
5 6
3 0
6
1
6
2
6
3
6 7
4 0
7
1
7 8 9 10 10 10 10
2
11 12 13 14
0 1 2 3
- beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau - grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau) ontplofbare stoffen en munitie: ontplofbare stoffen <= 50 kg NEM (netto explosieve massa) ontplofbare stoffen > 50 kg en < 6000 kg NEM (netto explosieve massa) - < 250.000 patronen en < 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 - >= 250.000 patronen en >= 25 kg NEM (netto explosieve massa) overig gevarensubklasse 1.4 professioneel vuurwerk: - hoeveelheid netto explosieve massa < 750 kg (en > 25 kg theatervuurwerk) - hoeveelheid netto explosieve massa > 750 kg en < 6000 kg kunstmest, niet explosief kuilvoer gier / drijfmest (gesloten opslag): - oppervlakte < 350 m2 - oppervlakte 350 - 750 m2 - oppervlakte >= 750 m2
0
INSTALLATIES gasflessenvulinstallaties (butaan, propaan) laadschoppen, shovels, bulldozers laboratoria:
30 50 100 300 50 200 50
10 10 30 10 30
-
-
10 50 100 10 50
10 30
-
-
10 50
30
-
-
700
-
-
-
10
-
-
-
30
-
-
-
500
-
-
-
-
-
-
30 50 100 300 50 200 50 10 50 100 30 50
-
2 3 2
1 3.1 3.2 2 3.1
-
10 50
1 3.1
- - -
-
700
5.2
- -
-
10
1
- -
-
R
30
2
- -
-
R
500
5.1
- -
-
500
500
5.1
- -
-
-
1000
1000
5.3
- -
-
-
-
10
10
1
- -
-
-
-
-
30
30
2
- -
-
-
-
-
500
V
500
5.1
- -
-
50
50 10
-
1000 30 0
V
1000 50 50
5.3 3.1 3.1
- - - -
1
50 100 200
-
-
-
50 100 200
3.1 3.2 4.1
- - - -
1
10 30
0 30
30 50
100 10
100 50
3.2 3.1
2 P 1 G
1 1
R R
R
R
D D
VISUEEL
2 3.1 3.2 4.2 3.1 4.1 3.1
R R R R R
3 3
BODEM
-
VERKEER
0 1
-
CATEGORIE
5 5
Gevaarlijke stoffen (incl. bestrijdingsmiddelen) in emballage of in gasflessen: - kleine hoeveelheden < 10 ton
-
INDICES GROOTSTE AFSTAND
3
GEVAAR
4
0 1 2 3 4 5 0
GELUID
1 2
0 1 2 3 4 5 6
STOF
4 4
OPSLAGEN butaan, propaan, LPG (in tanks): - bovengronds, < 2 m3 - bovengronds, 2 - 8 m3 - bovengronds, 8 - 80 m3 - bovengr., 80 - 250 m3 - ondergronds, < 80 m3 - ondergr., 80 - 250 m3 niet reactieve gassen (incl. zuurstof), gekoeld brandbare vloeistoffen (in tanks): - ondergronds, K1/K2/K3-klasse - bovengronds, K1/K2-kl.: < 10 m3 - bovengronds, K1/K2-kl.: 10 - 1000 m3 - bovengronds, K3-klasse: < 10 m3 - bovengronds, K3-klasse: 10 - 1000 m3 Overige gevaarlijke stoffen in tanks: - bovengronds < 10 m3 en onder drempelwaarde BRZO - overige opslagen onder drempelwaarde BRZO - opslagen in hoeveelheden boven drempelwaarde BRZO
0 1 1 1 1 1 1 1 2 3 3 3 3 3 3 4
AFSTANDEN IN METERS GEUR
OMSCHRIJVING subnr.
Nr.
B B B B B
B B B
36 37
0 1 2 3 0 1 2 3 4 5 6 7 8
10 10 0 0 0 10 50
30 30 10 30 50 30 50
10 100 10
0 50 0
50 50 30
50 10 0 0 50 0
30 10 10 0 10 0
50 50 30 10 50 30
0 0 0 10 30 30 30 30 50 30 50 0 10 0 30 200 0
C C C
2 2 1 2 3.1 2 3.1
1 1 1 1 1 1 1
P P P P P G G
1 1 1 1 1 1 1
3.1 3.2 2
1 P 1 G 1 G
1 2 1
10 30 10
50 100 30
C
30 0 0 10 30 0
50 50 30 10 50 30
3.1 3.1 2 1 3.1 2
1 1 1 1 1 1
P G G P G G
1 1 1 1 1 1
C C C
30 50 50
100 200 300
3.2 4.1 4.2
1 P 1 P 1 P
2 2 3
30 50 200 30 50 200 100 300 50 30 10 30
C C C C C C C C
10 30 50 10 30 50 30 50 30 10 10 10
30 50 200 30 50 200 100 300 50 30 10 30
2 3.1 4.1 2 3.1 4.1 3.2 4.2 3.1 2 1 2
1 1 1 1 1 1 1 2 1 1 1 2
P P P G G G G G P P P G
1 1 2 1 1 2 1 2 1 1 1 1
10 100 0 0
C C
10 1500
200 1500
4.1 6
1 G 1 P
1 3
0 100 0 200 0 300 0 0 0 0 10 30 100 300 0 10 0 0
C C
R
D
C
C
Z
Z Z
D D
D D
D D
BODEM
30 30 10 10 50 30 50
VISUEEL
0 0 0 0 0 0 0
VERKEER
30 10 10 30 0 0 0
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
23 24 25 26 28 29 30 31 31 31 31 32 32 32 32 32 32 32 32 32 33 34 35
GEVAAR
20 21 22
- chemisch / biochemisch - medisch en hoger onderwijs luchtbehandelingsinst. t.b.v. detailhandel keukeninrichtingen koelinstallaties freon ca. 300 kW koelinstallaties ammoniak < 400 kg koelinstallaties ammoniak > 400 kg total energy installaties (gasmotoren) ca. 100 kW afvalverbrandingsinstallatie, kleinschalig noodaggregaten t.b.v. elektriciteitsopwekking verfspuitinstallaties en moffel- en emailleerovens vorkheftrucks met verbrandingsmotor vorkheftrucks, elektrisch transformatoren < 1 MVA vatenspoelinstallaties hydrofoorinstallaties windmolens: - wiekdiameter 20 m - wiekdiameter 30 m - wiekdiameter 50 m stookinstallaties>900kW thermisch vermogen: - gas, < 2,5 MW - gas, 2,5 - 75 MW - gas, >= 75 MW - olie, < 2,5 MW - olie, 2,5 - 75 MW - olie, >= 75 MW - kolen, 2,5 - 75 MW - kolen, >= 75 MW stoomwerktuigen luchtcompressoren liftinstallaties motorbrandstofpompen zonder LPG afvalwaterbehandelingsinstallaties < 100.000 i.e. radarinstallaties
GELUID
1 2
INDICES
STOF
14 14 15 16 17 18 19
AFSTANDEN IN METERS GEUR
OMSCHRIJVING subnr.
Nr.
B
B
B