Toelichting De plantoelichting geeft een toelichting op het bestemmingsplan, maar maakt geen deel uit van het plan. De plantoelichting bevat achtereenvolgens de volgende hoofdstukken: Hoofdstuk 1 Inleiding Hoofdstuk 2 Huidige situatie Hoofdstuk 3 Beleidskader Hoofdstuk 4 Planbeschrijving Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten Hoofdstuk 6 Waterparagraaf Hoofdstuk 7 Juridisch bestuurlijke aspecten Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt de aanleiding voor de bestemmingsplanherziening en de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven. Dit wordt geïllustreerd door middel van het opnemen van een kaartfragment, waaruit de ligging van het plangebied blijkt. Verder wordt een opsomming van de vigerende bestemmingsplannen gegeven, die met het nieuwe bestemmingsplan worden herzien.
1.1
Aanleiding voor het plan
Vier varkenshouders zijn voornemens om gezamenlijk een nieuwe vleesvarkenshouderij op te richten aan de Laarstraat in Vethuizen. De vier initiatiefnemers hebben momenteel allen een zelfstandige varkenshouderij. Het betreffen in hoofdzaak fokzeugenhouderijen, waarvan de geboren biggen op een leeftijd van circa 10 weken worden overgebracht naar een ander bedrijf. Daar groeien de varkens verder tot het moment van slacht, waarna de varkens worden afgeleverd voor de slacht. In 2005 is het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers vastgesteld en goedgekeurd door de minister. Het reconstructieplan biedt de mogelijkheid om in bepaalde gebieden nieuwe veehouderijen op te richten. Dit betreft ook het gebied aan de Laarstraat. Aangezien door initiatiefnemers een nieuwe vleesvarkenshouderij wordt nagestreefd, is de vaststelling en goedkeuring van het reconstructieplan de directe aanleiding voor dit initiatief.
1.2
Doel van het plan
De wens van de afzonderlijke initiatiefnemers is om het bedrijf uit te breiden met een vleesvarkensstal. In een gezamenlijke studiegroep voor fokzeughouders is het idee ontstaan om gezamenlijk een nieuw bedrijf op te richten. Op deze wijze kan een bedrijf worden opgericht, met een voor Nederlandse begrippen, bovengemiddelde omvang. Dergelijke bedrijven zijn in staat om scherpe afspraken te maken met leveranciers en afnemers. Daarnaast kan met een grotere omvang beduidend goedkoper worden gebouwd. Met een dergelijke bedrijfsvoering kan de concurrentie op de wereldmarkt worden aangegaan. Met de situering van een gezamenlijk bedrijf op één van de vier bestaande locaties zouden er op die locatie twee bedrijven komen. Dit is echter in strijd met de bepalingen uit het vigerende bestemmingsplan: binnen elk bouwperceel mag maar één bedrijf zijn gevestigd. Tevens is het om veterinaire redenen niet wenselijk om twee bedrijven direct bij elkaar te situeren. Daarnaast is het wenselijk om het gezamenlijk bedrijf op neutraal terrein te vestigen om belangenverstrengeling te voorkomen. De initiatiefnemers hebben het voornemen om het nieuwe varkenshouderijbedrijf met 6.000 vleesvarkens te vestigen op een perceel aan de Laarstraat. Het betreft dus een nieuwvestiging: een nieuw agrarisch intensief bedrijf op de locatie.
1.3
Ligging en begrenzing van het plangebied
Het perceel aan de Laarstraat is kadastraal bekend gemeente Gendringen, sectie M, nummer 2457. De afstand van het perceel tot de Laarstraat is circa 250 meter. Aan beide zijden van het plangebied liggen natuurgebieden. Het natuurgebied ten zuidwesten is een bosgebiedje en het natuurgebied ten noordoosten is een bosgebiedje met watergat.
Afbeelding 1.1 Ligging plangebied
1.4
Vigerende bestemmingsplannen
Op dit moment is de bestemming van het betreffende perceel geregeld in het bestemmingsplan "Buitengebied 2000, herziening 2002" van de voormalige gemeente Gendringen. In dit bestemmingsplan heeft het betreffende perceel de bestemming "Agrarisch gebied". Het betreft landbouwgronden, bebouwing is op het perceel niet toegestaan. Het vigerende bestemmingsplan kent een wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van een nieuw agrarisch bouwperceel. Van deze bevoegdheid is echter geen gebruik gemaakt, omdat er nadere bouwvoorschriften zijn gesteld aan de varkenshouderij.
1.5
Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie van het plangebied beschreven door middel van een ruimtelijke en functionele beschrijving. Het beleidskader is opgenomen in hoofdstuk 3. Relevant rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid is in dit hoofdstuk belicht. In hoofdstuk 4 worden de planuitgangspunten uiteen gezet. In hoofdstuk 5 worden de omgevingsaspecten behandeld: de milieuaspecten, cultuurhistorie en archeologie, flora en fauna en vervolgens verkeer en parkeren. De waterhuishouding van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 6. De juridisch bestuurlijke aspecten in hoofdstuk 7 zijn opgesplitst in de planmethode en de opzet van de regels. In hoofdstuk 8 wordt tenslotte ingegaan op de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2
Huidige situatie
In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de huidige ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied.
2.1
Ruimtelijke en functionele beschrijving
Het plangebied ligt in een agrarisch cultuurlandschap. Het landschap kenmerkt zich door een vrij rechtlijnig landschapspatroon waarin meerdere, van elkaar geïsoleerde kleine bosgebiedjes (soms in combinatie met een watergat) liggen. Langs enkele wegen zijn bomenrijen geplant. Het gebied wordt gedomineerd door de agrarische functie. De gronden zijn voornamelijk in gebruik als grasland of maïsland. De bebouwing is onregelmatig gesitueerd. Het plangebied is momenteel in gebruik als maïsland. Bebouwing is niet aanwezig op het perceel.
Afbeelding 2.1 Luchtfoto van (de omgeving van) het plangebied
Hoofdstuk 3
Beleidskader
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal-, regionaal en gemeentelijk beleid dat van toepassing is op het plangebied.
3.1
Rijksbeleid
3.1.1
Nota Ruimte
In de Nota Ruimte “Ruimte voor Ontwikkeling” (Ministerie van VROM, 2006) zijn op rijksniveau de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2020 vastgelegd. De nota heeft vier hoofddoelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. In de Nota Ruimte is gekozen voor een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid. Het accent verschuift daarmee van het stellen van beperkingen naar het stimuleren van ontwikkelingen. Het rijk wil daarmee meer overlaten aan lagere overheden (centraal wat moet en decentraal wat kan). In het bestemmingsplan "Varkenshouderij Laarstraat" wordt ruimte geboden voor een nieuwe vleesvarkenshouderij. De Nota Ruimte verwijst met betrekking tot intensieve veehouderijen naar de Reconstructiewet Concentratiegebieden. In de Achterhoek is deze uitgewerkt in het Reconstructieplan Achterhoek en Liemers. Dit plan is nader beschreven in het onderdeel 'Provinciaal beleid'.
3.2
Provinciaal beleid
3.2.1
Structuurvisie Gelderland
Het Streekplan Gelderland 2005, kansen voor de regio's, is vastgesteld door Provinciale Staten van Gelderland op 29 juni 2005. Met de inwerkingtreding van de Wet Ruimtelijke Ordening per 1 juli 2008 heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. De provincie hanteert voor het ruimtelijk beleid de volgende uitgangspunten: regionale inzet; versterking ruimtelijke kwaliteit (water en ruimtegebruik, bundeling infrastructuur en ruimtegebruik, bundeling stedelijke functies – stedelijke netwerken). In de structuurvisie is het beleid in de provincie Gelderland uitgewerkt per regio. In de Achterhoek is het ontwikkelingsperspectief er een van groeien op eigen kracht, regionaal maatwerk en het benutten van de historische en karakteristieke verweving van functies en de economische diversiteit (symbiose landbouw en nijverheid: verbrede plattelandsontwikkeling). In de structuurvisie wordt ten aanzien van intensieve veehouderijen verwezen naar de reconstructieplannen. Hierin staat het provinciaal beleid over intensieve veehouderijen verwoordt. Voor de locatie Laarstraat te Vethuizen geldt het reconstructieplan Achterhoek en Liemers. 3.2.2 Reconstructieplan Achterhoek en Liemers In het reconstructieplan Achterhoek en Liemers ligt de locatie van de voorgenomen ontwikkeling in het landbouwontwikkelingsgebied.
Afbeelding 3.1 Uitsnede reconstructieplan Achterhoek-Liemers
In het landbouwontwikkelingsgebied wordt prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van de intensieve veehouderij. Uitbreiding, hervestiging en nieuwvestiging wordt aldaar mogelijk geacht. Bouwblokken kunnen in het ontwikkelingsgebied uitgroeien tot in principe 1,5 ha. Een groter bouwblok is mogelijk, maar dit staat in eerste instantie ter beoordeling van de gemeente. Voor het toekennen van een bouwblok groter dan 1,5 ha geldt als randvoorwaarde dat er ruimte gereserveerd moet worden voor een goede landschappelijke inpassing. De initiatiefnemers zijn voornemens om op de locatie een vleesvarkenshouderij te ontwikkelen waarvoor een bouwperceel benodigd is van 1,5 ha. De ontwikkeling verhoudt zich hiermee goed met het provinciaal beleid.
3.3
Gemeentelijk beleid
3.3.1
OWN 2020
De toekomstplannen van de gemeente Oude IJsselstreek zijn vastgelegd in het ontwikkelingsprogramma “Op weg naar 2020” (OWN 2020). Belangrijke thema's hierin zijn leefbaarheid, ruimtelijke ontwikkeling, economische ontwikkeling, recreatie en toerisme en plattelandsontwikkeling. Binnen dit programma zijn acties ingezet om Oude IJsselstreek als een vitale plattelandsgemeente op de kaart te zetten, waarin het prettig wonen, werken en recreëren is. In de visie zijn de volgende uitgangspunten voor de gemeente opgesteld: het in stand houden van goede voorzieningen op het gebied van welzijn, wonen en werken; het, samen met andere partijen, ontwikkelen van sociaal-maatschappelijke servicesteunpunten, waar inwoners terecht kunnen voor allerlei zaken, zoals een consultatiebureau, een zorgloket en de stadsbank Oost-Nederland; het stimuleren van de economische bedrijvigheid en een impuls geven aan recreatie en toerisme; het uitvoeren van de plannen voor de natuurclusters Engbergen in Gendringen en 't Venne/ Zwarte Veen bij Varsseveld en het realiseren van de verschillende Ecologische Verbindingszones in de gemeente; aansluiting zoeken op de as Montferland – Haaksbergen en Isselburg – Doesburg en inzetten op het verstevigen van de recreatief-toeristische infrastructuur; het locale bedrijfsleven krijgt een plek in Varsseveld en Ulft; het vervullen van een faciliterende en voorwaardenscheppende rol voor de landbouw; uitvoering geven aan een gedifferentieerd woningbouwprogramma dat ruimte geeft aan groei van het aantal woningen. In de Strategische ruimtelijke en maatschappelijke visie Oude IJsselstreek, op weg naar 2020 is het motto “kansen benutten en ontwikkelingen stimuleren, een kansrijke en leefbare samenleving voor iedereen”. Het ontwikkelen van een varkenshouderij aan de Laarstraat past binnen de uitgangspunten van de gemeente om ruimte te bieden aan de landbouw.
3.3.2
Gebiedsvisie LOG Azewijn
De gemeenten Oude IJsselstreek en Montferland hebben voor het Landbouwontwikkelingsgebied Azewijnsebroek een visie opgesteld. Deze visie is op 30 oktober 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente Oude IJsselstreek. Het LOG Azewijnsebroek is op basis van het reconstructieplan Achterhoek - Liemers aangewezen als een gebied waar nieuwe intensieve veehouderijen zich kunnen vestigen en aan bestaande intensieve veehouderijen de ruimte geboden wordt om uit te breiden. De visie geeft aan waar en op welke wijze dit het beste plaats kan vinden. De visie geeft aan hoe nieuwe en bestaande intensieve veehouderijbedrijven met het oog op de ruimtelijke en landschappelijke verscheidenheid in het gebied, het beste kunnen worden ingepast. De visie geeft hiervoor spelregels. Er wordt daarbij rekening gehouden met de landschappelijke waarden, wensen van de burgers en belanghebbende organisaties (natuur, milieu, landbouw, landschap en recreatie), maar ook met uitgangspunten als hervestiging vóór nieuwvestiging, infrastructuur, landschappelijke inpassing en milieuaspecten. De plannen voor de varkenshouderij waren al in ontwikkeling voordat de gebiedsvisie LOG Azewijn is vastgesteld. Deze plannen zijn derhalve niet volledig getoetst aan de uitgangspunten van de visie. Het plangebied is in de visie aangewezen als een gebied waar nieuwe intensieve veehouderijen zich kunnen vestigen. Daarnaast krijgt de te realiseren intensieve veehouderij door middel van het bijbehorende landschapsplan een passende plaats in het omliggende landschap. De ontwikkeling van de varkenshouderij aan de Laarstraat sluit in deze opzichten aan bij de visie van de gemeenten.
Hoofdstuk 4
Planbeschrijving
In dit hoofdstuk komen de uitgangspunten met betrekking tot de gewenste ruimtelijke en functionele structuur aan de orde.
4.1
Planuitgangspunten
Gestreefd wordt naar een nieuwe varkenshouderij aan de Laarstraat. De initiatiefnemers zijn voornemens om op de locatie 6.000 vleesvarkens te gaan houden. Op het perceel zullen twee stallen, een bedrijfswoning, een werktuigenberging, meerdere voersilo’s voor opslag van krachtvoer en een mestsilo worden gerealiseerd (zie afbeelding). Het gewenste bouwperceel heeft een oppervlakte van 1 1,5 ha. Voor de ontwikkeling is een milieu-effect rapportage (MER) opgesteld met een voorkeursalternatief en een meest milieuvriendelijk alternatief (MMA). Bij de voorgenomen ontwikkeling is gekozen voor het MMA. Bij het MMA wordt de ventilatielucht door een combiwasser geleid. Hiermee wordt een vergaande reductie van de ammoniakemissie, geuremissie en (fijn) stof emissie bewerkstelligd.
afbeelding 4.1 Toekomstige situatie bouwperceel
afbeelding 4.2 Zijaanzicht bedrijfsgebouw 1
LTO Noord Advies, Milieu-effectrapportage Vleesvarkenshouderij Laarstraat, september 2007
4.2
Ruimtelijk
In het plangebied wordt een bijdrage geleverd aan het herstel van het netwerk van landschapselementen (de ecologische infrastructuur in het gebied). Daarbij wordt natte natuur ontwikkeld. Hierdoor verbetert de landschappelijke aantrekkelijkheid van het gebied. Landschap Voor het plangebied heeft Stichting Staring Advies een landschapsplan opgesteld waarin aangetoond 2 is op welke wijze het bedrijf landschappelijk wordt ingepast in het gebied . Het plangebied ligt in een agrarisch cultuurlandschap. Het landschapstype op de locatie betreft het rivierenlandschap. Het rivierenlandschap kenmerkt zich door een vrij rechtlijnig landschapspatroon waarin meerdere, van elkaar geïsoleerde kleine bosgebiedjes (soms in combinatie met een watergat) liggen. Langs enkele wegen zijn rijenbeplanting van populieren aanwezig. Het plangebied ligt in het zoekgebied voor natte natuur. De agrarische functie domineert in het gebied. De gronden zijn voornamelijk in gebruik als grasland of maïsland. De voorkomende bebouwing is onregelmatig gesitueerd met wisselende afstanden vanaf de openbare weg. Het gaat vooral om (voormalige) agrarische bedrijven en burgerwoningen. Door de situering van het te ontwikkelen bedrijf op enige afstand vanaf de openbare weg Laarstraat wordt het gebiedskenmerk versterkt. De toegangsweg vanaf de Laarstraat zal worden ingericht als laan. Langs één zijde van deze laan worden bomen geplant. Vooraan bij de toegangsweg zal een klein bosje worden aangeplant. Dergelijke houtopstanden zijn veel voorkomend in de omgeving. Langs de noordzijde van de bedrijfsgebouwen zullen enkele boomgroepen worden aangeplant. Deze boomgroepen onttrekken de bedrijfsgebouwen vanaf de Laarstraat gezien niet geheel aan het zicht. Door aanplant van de boomgroepen komen de bedrijfsgebouwen minder grootschalig over. Langs een deel van de buitengrens van het plangebied, ter hoogte van de woning, wordt een haag aangeplant. Ten westen van de woning is een hoogstamboomgaard voorzien. Dit zijn kenmerken die vroeger veel voorkwamen in deze omgeving. Aan de oost- en zuidzijde wordt langs een bestaande watergang een moeraszone gerealiseerd met daarnaast een houtsingel. De houtsingel wordt deels beplant en de rest wordt overgelaten aan spontane ontwikkeling van flora en fauna. De houtsingel en de naastgelegen watergang vormen een eenheid waarbij een duidelijke gradiënt aanwezig is van droog/vochtig (west) naar nat (oost). Voor de afvoer van regenwater wordt naast het westelijk gelegen bosgebiedje een ondiepe laagte gerealiseerd. De laagte wordt aangelegd met een overloop naar een poel in het zuidwesten van het plangebied. De poel wordt geschikt gemaakt als voortplantingswater voor diverse soorten amfibieën en libellen. De poel is zodanig ontworpen dat deze in zeer droge zomers (bijna) droog valt waardoor voorkomen wordt dat zich hier permanent vis vestigt. Door de aanwezigheid van vissen kunnen poelen ongeschikt raken voor kritische amfibieën- en libellensoorten. De locatie van de poel bevindt zich op het laagste en daarmee natste deel van de beschikbare grond. Rondom de poel komt een schrale vochtige oeverzone, waarmee een geleidelijke overgang van poel naar omringend landschap ontstaat. Door de rijke teeltlaag te verwijderen, ontstaat een schraal vochtig graslandje dat rijk is aan planten en daaraan gerelateerde dieren.
2
Stichting Staring Advies, Landschapsplan varkenshouderij Laarstraat te Vethuizen, juni 2007
Door de uitvoering van het landschapsplan wordt een bijdrage geleverd aan: herstel van het netwerk van landschapselementen (de ecologische infrastructuur in het gebied); ontwikkeling (natte) natuur; landschappelijke aantrekkelijkheid van het gebied; inpassing van de bedrijfsgebouwen in het landschap.
afbeelding 4.3 Landschapsplan varkenshouderij
4.3
Functioneel
Om de vestiging van een varkenshouderij op de betreffende locatie mogelijk te maken is uitgegaan van de volgende uitgangspunten: Er is aangetoond dat het te vestigen bedrijf naar omvang en activiteiten aan ten minste één volwaardige arbeidskracht een volledige dagtaak biedt. Een norm om de volwaardigheid van het bedrijf te bepalen is Nederlandse Grootte-Eenheid (NGE). Voor vleesvarkens hanteert het Landbouw Economisch Instituut (LEI) een norm van 0,044 NGE per dier (jaar 2007). Derhalve is sprake van een omvang van 264 NGE. Gemiddeld blijkt één volwaardige arbeidskracht op een bedrijf met hokdieren 86 NGE rond te zetten (norm LEI). Met 264 NGE resulteert dit dus in 3,07 VAK. Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een meer dan volwaardig bedrijf. Er is aangetoond dat de te bouwen woning duurzaam als bedrijfswoning noodzakelijk is. In de bedrijfswoning zal een bedrijfsleider gaan wonen. Het bedrijf wordt zelfstandig gerund en is een volwaardig en doelmatig agrarisch bedrijf met voldoende bedrijfseconomisch perspectief. Derhalve is de noodzaak aanwezig voor realisatie van een bedrijfswoning. De te realiseren bedrijfswoning wordt alleen gebouwd, indien vaststaat dat binnen hetzelfde bouwperceel een of meer andere gebouwen ten behoeve van het betreffende agrarisch bedrijf zijn gebouwd. Binnen het bouwperceel worden de bedrijfswoning en de diverse bedrijfsgebouwen opgericht.
De landschaps- en natuurwaarden in aangrenzende gebieden worden niet onevenredig aangetast. Het betreffende perceel is in gebruik als agrarisch gebied en heeft geen bijzondere beschermingswaardige landschaps- of natuurwaarden. Van aantasting van enige landschaps- en natuurwaarden is dan ook geen sprake. Grenzend aan het perceel liggen twee natuurgebieden in het noordoosten en zuidwesten. Deze gebieden genieten echter geen bescherming ten aanzien van ammoniakemissie. Daarnaast liggen ze niet binnen de ecologische hoofdstructuur. In de nabije omgeving van het bedrijf zijn geen gebieden beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet of Natura 2000. De omgeving is niet bekend als uniek leefgebied voor beschermde soorten flora en fauna.
Hoofdstuk 5
Omgevingsaspecten
In dit hoofdstuk worden de relevante omgevingsaspecten aan de orde gesteld. Met betrekking tot milieu komen hierbij aan de orde: bodem, luchtkwaliteitseisen, geluid, externe veiligheid en overige hinder en risico's. Daarnaast wordt een beschrijving gegeven van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden. Tenslotte wordt ingegaan op aspecten van verkeer en parkeren.
5.1
Milieu
Er bestaat een duidelijke relatie tussen milieubeleid en ruimtelijke ordening. De laatste decennia groeien de beleidsvelden naar elkaar toe. De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkelingsmogelijkheden van ruimtelijke functies. Bij de besluitvorming over het al dan niet toelaten van een bepaalde ruimtelijke ontwikkeling dient onderzocht te worden welke milieu-aspecten daarbij een rol kunnen spelen. Het is daarnaast van belang om milieubelastende functies (zoals bepaalde bedrijfsactiviteiten) ruimtelijk te scheiden ten opzichte van milieugevoelige functies zoals wonen. Andersom moet in de ruimtelijke ordening nadrukkelijk rekening gehouden worden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu. Milieubelastende situaties moeten voorkomen worden. 5.1.1 Bodem 3
Door Econsultancy b.v. is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd voor het plangebied . Op basis van het vooronderzoek is geconcludeerd dat het plangebied onderzocht dient te worden volgens de strategie “grootschalig onverdacht”. De volgende conclusies volgen uit het rapport: De onderzoekslocatie kan op grond van het vooronderzoek ten aanzien van de parameter asbest als onverdacht worden beschouwd. In het opgeboorde materiaal zijn zintuiglijk geen verontreinigingen waargenomen, ook geen asbestverdachte materialen. In de bovengrond en ondergrond zijn geen verontreinigingen boven de streefwaarde geconstateerd. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met naftaleen. Voor deze marginale overschrijding van de streefwaarde heeft Econsultancy b.v. geen verklaring. De vooraf gestelde hypothese dat het plangebied als “onverdacht” kan worden beschouwd, wordt op basis van het onderzoek niet geheel bevestigd. Gelet op de aard en mate van verontreiniging levert dit echter geen milieuhygiënische belemmeringen op en bestaat er dus geen reden voor een nader onderzoek. Indien werkzaamheden plaatsvinden, waarbij grond vrijkomt, kan de grond niet zonder meer worden afgevoerd of elders worden toegepast. De regels van het Bouwstoffenbesluit zijn hierop mogelijk van toepassing. Er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouw op de onderzoekslocatie. 5.1.2 Geluid 4
Het bureau Know How Acoustics heeft akoestisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied . De omgeving van het voorgenomen bedrijf kan worden gekarakteriseerd als een landelijk gebied met agrarische activiteiten. De afstand van de grens van de inrichting tot de dichtstbijzijnde woning van derden bedraagt meer dan 200 m. De streefwaarden voor de langtijdgemiddelde geluidsniveaus (LAr,LT) op de gevels van de woningen van derden in een landelijke omgeving zijn in de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk 40, 35 en 30 dB(A). Uit het onderzoek is geconcludeerd dat onder representatieve bedrijfsomstandigheden aan de streefwaarden voor de geluidsniveaus wordt voldaan. Bij het voorkeursalternatief bedragen de geluidsniveaus op de woningen van derden in de dag-, avond- en nachtperiode respectievelijk 29, 27 en 25 dB(A). Bij het meest milieuvriendelijke alternatief is dit respectievelijk 28, 24 en 23 dB(A). Incidenteel, op maximaal 12 dagen per jaar, worden tot 10 dB(A) hogere niveaus toegestaan. In het plangebied zijn incidenteel op maximaal 12 dagen per jaar, de geprognosticeerde langtijdgemiddelde geluidsniveaus bij de woningen van derden in de dag-, avond- en nachtperiode niet hoger dan respectievelijk 32, 34 en 34 dB(A). Bij de voorgenomen ontwikkeling wordt ruimschoots voldaan aan de streefwaarden voor incidentele bedrijfssituaties. 3 4
Econsultancy b.v., Verkennend bodemonderzoek Laarstraat (ong.) te Etten, gemeente Oude IJsselstreek, 2 augustus 2006 Know How Acoustics raadgevend ingenieursbureau, Varkensgroep Gendringen, 14 mei 2007
Met betrekking tot de maximale geluidsniveaus (geluidspieken, LAmax) geldt dat er naar gestreefd moet worden dat deze niet meer dan 10 dB(A) boven de langtijdgemiddelde geluidsniveaus uitkomen. Indien hieraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan, kunnen hogere maximale geluidsniveaus worden toegestaan. Als grenswaarde voor de dag-, avond- en nachtperiode geldt in principe respectievelijk 70, 65 en 60 dB(A). Uit het onderzoek blijkt dat op de gevels van de woningen van derden, de streefwaarden voor de maximale geluidsniveaus in de avond- en nachtperiode met respectievelijk ten hoogste 3 en 8 dB(A) wordt overschreden. De overschrijdingen worden veroorzaakt door vrachtwagenbewegingen. De hoogste geluidspieken ontstaan door bewegingen op de toegangsweg. De geluidspieken van de vrachtwagens zijn inherent aan deze activiteiten en kunnen redelijkerwijs niet worden vermeden. De geluidspieken blijven onder de grenswaarden, respectievelijk 65 en 60 dB(A) in de avond- en nachtperiode. De gemeente kan daarom overwegen om deze geluidspieken toe te staan. Dit wordt bekeken in het kader van de milieuvergunning. Om het milieu zoveel mogelijk te beschermen, moeten op grond van de Wet milieubeheer ten minste de voor het geplande bedrijf in aanmerking komende beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. Het geluid van diverse technieken en activiteiten is continu van karakter. Het geluid van het bedrijf heeft bij de woningen van derden geen duidelijk tonaal of impulsachtig karakter. Ook aan verkeersbewegingen van en naar het geplande bedrijf worden eisen gesteld. Het gaat hierbij om de voertuigbewegingen buiten de inrichting op de openbare weg. De voorkeursgrenswaarde voor de geluidsbelasting (Lden) op de gevels van de woningen van derden bedraagt voor de verkeersaantrekkende werking 48 dB. Uit het onderzoek blijkt dat deze geluidsbelasting onder representatieve omstandigheden niet meer dan 43 dB bedraagt. Er wordt voldaan aan de voorkeurswaarde. De voorgenomen ontwikkeling kan binnen de normering die op de omgeving van toepassing is, worden gerealiseerd. Bij de woningen van derden zal door de bewoners geen onacceptabele mate van geluidshinder worden ondervonden. 5.1.3 Lucht 5
Door Avensa is onderzoek verricht naar de luchtkwaliteit na realisatie van het bedrijf . Geconcludeerd is dat in het plangebied en de omgeving in het heden en in de toekomst geen overschrijdingen plaatsvinden van de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Tevens vinden er geen overschrijdingen plaats van het aantal malen dat de 24-uurgemiddelde grenswaarde voor PM10 mag worden overschreden. Hiermee wordt voldaan aan het Besluit luchtkwaliteit 2005. Het onderzoek is uitgevoerd in augustus 2006. Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Dit is feitelijk een wijziging van titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Deze titel van de Wet milieubeheer geeft de wijze waarop de luchtkwaliteit gerapporteerd dient te worden. Bijlage 2 van de Wet milieubeheer bevat de wettelijke grens- en richtwaarden voor de luchtkwaliteit in Nederland. De grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer geven kwaliteitsniveaus aan voor de buitenlucht. Daarbij zijn alle locaties van belang, met uitzondering van de arbeidsplaats die is uitgezonderd op grond van de Arbeidsomstandighedenwet (artikel 5.6, tweede lid). In de onderzochte situatie is er geen sprake van overschrijding van de normen uit het Besluit luchtkwaliteit 2005. Er is ten aanzien van het Besluit luchtkwaliteit 2005 dan ook geen knelpunt voor de bestemming. De grenswaarden zijn in de Wet milieubeheer niet gewijzigd ten opzichte van het Besluit luchtkwaliteit 2005. Zodoende vormt de luchtkwaliteit ook onder het huidige wettelijke regime geen knelpunt voor de voorgenomen ontwikkeling. Om de fijnstofsituatie bij agrarische bedrijven te kunnen toetsen, heeft het ministerie van VROM een op het Nieuw Nationaal Model gebaseerd rekenprogramma ontwikkeld: Implementatie Standaardrekenmethode Luchtkwaliteit 3a (ISL3a versie 2.0). Met dit rekenprogramma is getoetst in hoeverre het bedrijf aan de Laarstraat voldoet aan de grenswaarden voor fijnstof. De inrichting voldoet aan de grenswaarden.
5
Avensa, Rapport inzake de luchtkwaliteit ter plaatse van varkenshouderij Laarstraat te Vethuizen, 8 augustus 2006
5.1.4
Geur en ammoniak
In onderstaande tabel is de gewenste bedrijfsomvang weergegeven. Tevens is de daarbij ontstane ammoniakemissie en geuremissie bepaald. Diercategorie Rav-code
Aantal dieren
Ammoniak emissie
Geur emissie
Kg NH3/plaats Totaalkg NH3 Ou E/sec/dier Totaal ou E/s Vleesvarkens
D 3.2.15.3.2
6.000
0,53
3180,0
5,8
34.800
Huisvesting Het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (Besluit huisvesting) is op 1 april 2008 in werking getreden. Het besluit bevat voorschriften met betrekking tot de maximale emissiewaarden van ammoniak uit dierenverblijven die behoren tot een veehouderij; de ammoniakemissie per dierplaats mag niet hoger zijn dan deze maximale emissiewaarde. Hieruit volgt de maximale emissiewaarde voor vleesvarkens van 1,4 kilogram. Nieuwbouw dient direct hieraan te voldoen, voor bestaande stallen gelden overgangstermijnen. In onderhavige situatie is er sprake van nieuwbouw. Volgens het besluit mag de emissie per dierplaats dus niet hoger zijn dan 1,4 kilogram. Bij het gekozen stalsysteem is sprake van een toegepast emissiearm stalsysteem. Hierbij worden luchtwassers (combiwasser) toegepast. De combiwasser bestaat uit drie achter elkaar geplaatste filterwanden. De eerste filterwand betreft een waterwasser. De lucht stroomt door een kolom met vulmateriaal waarover continu water wordt gesproeid. De tweede filterwand is een chemische wasser. Het vulmateriaal in deze kolom wordt continu besproeid met aangezuurde spoelvloeistof. De derde filterwand betreft een biofilter bestaande uit wortelhout, welke vochtig wordt gehouden met water. Met het totale systeem worden de emissies van ammoniak, geur, en (fijn)stof in een vergaand stadium gereduceerd. Met het gekozen stalsysteem bedraagt de ammoniakemissie per dierplaats 0,53 kilogram, hierom wordt voldaan aan het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij. Ammoniakemissie Gezien het feit dat er meer dan 2.000 plaatsen voor vleesvarkens zijn gewenst, valt het bedrijf onder de werkingssfeer van de zogenaamde IPPC-richtlijn. De IPPC-toets (omgevingstoets) is geïmplementeerd in de Wet ammoniak en veehouderij. Hieruit volgt dat oprichting van een nieuwe veehouderij in of nabij (250 meter) een zeer kwetsbaar gebied niet is toegestaan. De Wet ammoniak en veehouderij stelt dat vanwege de technische kenmerken en de geografische ligging van de installatie (intensieve veehouderij) of vanwege de plaatselijke milieuomstandigheden voldaan moet worden aan de best beschikbare technieken (BBT). Om duidelijkheid te verschaffen hoe de omgevingstoets moet plaatsvinden heeft de rijksoverheid een IPPC-beleidslijn geformuleerd. Aan de hand van deze beleidslijn kan het bevoegd gezag bepalen of en in welke mate vanwege onder meer de lokale milieuomstandigheden strengere emissie-eisen in de milieuvergunning moeten worden opgenomen dan de eisen die uit toepassing van BBT voortvloeien. Indien de afstanden naar de zeer kwetsbare gebieden groot genoeg zijn en er voldaan wordt aan de Wet ammoniak en veehouderij, zijn er geen grote nadelige gevolgen voor de omgeving. Aangezien het eerste zeer kwetsbaar gebied op een afstand van circa 2.919 meter ligt (zie afbeelding 5.1), is oprichting van een intensieve veehouderij ten aanzien van de ammoniakemissie op dit aspect mogelijk.
afbeelding 5.1 Uitsnede provinciale kaart met kwetsbare gebieden Hiermee komt de depositie neer op circa 4,39 mol (berekening met AAgro-stacks). Door het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) wordt constant onderzoek gedaan naar de depositie in Nederland. Deze wordt bepaald per blok van 5 bij 5 kilometer. De stikstofdepositie ter hoogte van het betreffende kwetsbare gebied is voor het jaar 2003 bepaald op 2.670 mol per ha. Volgens het RIVM hebben bossen een kritische stikstofdepositie die ligt tussen de 700 en 1.400 mol. Welke waarde dient te worden aangehouden is onder meer afhankelijk van bodemtype, hydrologie, bostype en beheer. In ieder geval blijkt dat de totale depositie (2.670 mol) in de omgeving de kritische depositie overschrijdt. Met een toename van 4,39 mol kan echter niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een belangrijke toename van de verontreiniging. De toename van de depositie aan de Laarstraat is namelijk minder dan 1 procent van de kritische stikstofdepositie. Tevens dient genoemd te worden dat de laatste jaren vele agrarische bedrijven zijn gestopt. Dit resulteert in een afname van de totale achtergronddepositie. Vooral dient te worden opgemerkt dat de locatie binnen een zogenaamd landbouwontwikkelingsgebied ligt. Bij de toekenning van dit predicaat is uitgebreid gekeken naar de omgeving. Toename van onder meer depositie wordt hier mogelijk geacht. Hieruit blijkt dat het plan realiseerbaar is ten aanzien van het aspect ammoniak. Directe ammoniakschade Naast indirecte schade door vermesting en verzuring van natuurgebieden, kan ammoniakdepositie op bepaalde gewassen leiden tot directe ammoniakschade. Uit onderzoek van het AB-DLO (thans ‘Plan Research International’) te Wageningen is gebleken dat met name kasgewassen, fruitteelt en coniferen als gevoelig voor directe ammoniakschade kunnen worden aangemerkt. Andere gewasgroepen lopen een verwaarloosbare kans op schade. Directe ammoniakschade doet zich alleen op zeer korte afstand van een emissiepunt voor. Tot gevoelige soorten moet een afstand van 50 meter worden aangehouden. Bij minder gevoelige soorten is een afstand van 25 meter voldoende om schade als gevolg van ammoniakemissie te vermijden. Binnen aangegeven afstanden bevinden zich geen gevoelige gewasgroepen. Derhalve kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van ammoniakschade voor de genoemde gewassen.
Geuremissie Om te beoordelen of de geuremissie vanuit de toekomstige varkenshouderij aanvaardbaar is, dient aansluiting te worden gezocht bij de Wet geurhinder en veehouderij. Een vergunning voor een veehouderij wordt geweigerd indien de geurbelasting van die veehouderij op een geurgevoelig object, gelegen: a. binnen een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht; b. binnen een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht; c. buiten een concentratiegebied, binnen de bebouwde kom meer bedraagt dan 2,0 odour units per kubieke meter lucht; d. buiten een concentratiegebied, buiten de bebouwde kom meer bedraagt dan 8,0 odour units per kubieke meter lucht. Verder geldt dat in afwijking van het bovenstaande, de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij: a. ten minste 100 meter bedraagt indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en b. ten minste 50 meter bedraagt indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. De waarden van geurgevoelige locaties bij het meest milieuvriendelijk alternatief zijn weergegeven in de volgende tabel (geurnorm en geurbelasting in odour units). Geurgevoelige locaties
Geurnorm
Geurbelasting
Laarstraat 2
14,00
0,98
Laarstraat 3 *
14,00
2,16
Laarstraat 6 *
14,00
3,14
Laarstraat 8 *
14,00
3,65
Gerwardstraat 4
14,00
1,15
Ziekerweg 1
14,00
0,50
Ziekerweg 2
14,00
0,54
Ziekerweg 3 *
14,00
0,75
Zeddamseweg 10
14,00
0,85
Zeddamseweg 15
14,00
0,60
Zeddamseweg 17 *
14,00
2,01
Zeddamseweg 27A
14,00
1,62
Warmseweg 20
14,00
2,25
Warmseweg 22
14,00
1,97
Bebouwde kom (Etten)
3,00
0,58
* Dit is een woning behorende bij een andere veehouderij. Hier geldt geen geurnorm. Er wordt volstaan met een vaste afstand van minimaal 50 m. Uit de tabel blijkt dat er geen overbelasting is op de dichtstbijzijnde geurgevoelige objecten en dat voldaan kan worden aan de vaste afstanden.
5.1.5
Externe veiligheid
Bij externe veiligheid betreft het risico's die omwonenden lopen door vliegverkeer en door de productie, het gebruik, de opslag en het transport. De gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen (chemische fabrieken en LPG-tankstations) en de mobiele bronnen (tankwagens). In de nabijheid van het plangebied is geen sprake van de bovengenoemde activiteiten. In de nabijheid is geen stationaire bron aanwezig. Ook loopt over de Laarstraat geen route voor mobiele bronnen. Aan de normen voor de externe veiligheid wordt derhalve voldaan. Het gebruik zelf betreft geen risicovolle activiteit. De ontwikkeling heeft derhalve geen gevolgen voor de externe veiligheid. Geconcludeerd kan worden dat er ten opzichte van de aanwezige geurgevoelige objecten geen ontoelaatbare situatie ontstaat.
5.2
Cultuurhistorie en archeologie
Door Becker en Van de Graaf is een Inventariserend Veldonderzoek (IVO) verricht naar het 6 voorkomen van archeologische waarden in het plangebied . In het kader van het IVO zijn een bureauonderzoek en een verkennend veldonderzoek uitgevoerd. Uit het rapport volgen de volgende conclusies: De locatie ligt in een geul van een meanderende rivier die verland is en opgevuld met veen en klei. De bodem in het plangebied is waarschijnlijk ongestoord. Het grootste deel van het plangebied zal, gezien de ligging, niet gunstig zijn geweest voor bewoning. Zowel de restgeul als de zuidelijke terrasafzettingen zijn namelijk laaggelegen en daardoor relatief nat. Mogelijk zijn wel sporen of structuren aanwezig die te maken hebben met het gebruik van de geul. De kans op het aantreffen van dergelijke structuren middels booronderzoek is uiterst gering. Het is echter mogelijk dat met diepe grondwerkzaamheden eventuele sporen of structuren worden aangetroffen. Het noordelijkste deel van het plangebied kent een relatief droge situatie en is wel een mogelijke locatie voor bewoning. Geadviseerd wordt om in dit noordelijkste deel aanvullend onderzoek uit te voeren. Gezien de kleine schaal van de geplande verstoringen kan dit aanvullend onderzoek het best bestaan uit archeologisch begeleiden van de graafwerkzaamheden. Hiervoor moet een programma van eisen worden opgesteld. Het programma van eisen dient te worden goedgekeurd door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oude IJsselstreek. Zolang het programma van eisen nog niet is goedgekeurd, kan niet worden begonnen met bodemverstorende activiteiten.
5.3
Flora en fauna
De Flora- en faunawet heeft tot doel in het wild levende planten en dieren te beschermen met het oog op de instandhouding van soorten. Om de instandhouding van de wettelijk beschermde soorten te waarborgen, moeten negatieve effecten op die instandhouding worden verboden. In de Flora- en faunawet zijn verbodsbepalingen opgenomen. Daarnaast geldt bij elk project een zorgplicht. Binnen een straal van 10 km van het plangebied zijn in Nederland geen gebieden gelegen die bescherming genieten in het kader van de Vogel- en/of Habitatrichtlijn. Op ruim 4,5 km vanaf het plangebied ligt Natuurmonument de Zumpe. Aangezien de afstand tot dit natuurgebied redelijk groot is, is het niet aannemelijk dat dit natuurgebied wordt beïnvloed door het gewenste bedrijf.
6
Becker en Van de Graaf, Inventariserend veldonderzoek verkennende fase Laarstraat, Etten, juli 2006
7
Door Econsultancy b.v. is onderzoek verricht naar het voorkomen van soorten flora en fauna . De volgende conclusies zijn getrokken: De ecologische waarde van het plangebied is gering. Het plangebied biedt geen onderkomen voor beschermde soorten. Ten aanzien van de omgeving is er wel een meerwaarde. De aangrenzende natuurgebiedjes maken deel uit van een netwerk voor foeragerende vleermuizen en worden gebruikt door broedvogels en zoogdieren. De vleermuizen maken gebruik van het plangebied als vliegroute en als foerageergebied. Gelet op de geschiktheid van de directe omgeving voor vleermuissoorten, waardoor er voldoende alternatieve vliegroutes en foerageergebieden zijn, kan gesteld worden dat de negatieve effecten die optreden niet leiden tot overtredingen van verbodsartikelen, zoals bedoeld in de Flora- en faunawet. De afname van het areaal dat gebruikt wordt als foerageergebied voor vleermuizen wordt met bouwplannen gecompenseerd, doordat er een nieuw foerageergebied wordt gecreëerd als gevolg van een toename van terreindelen met luwte. In het plangebied zelf wordt de kans op aanwezigheid van broedvogels niet groot geacht. Indien tijdens de bouwwerkzaamheden onverhoopt broedgevallen worden geconstateerd moeten de werkzaamheden worden uitgesteld. De afstand tot eventueel broedende vogels in het aangrenzende natuurgebied is groot genoeg om verstoring tijdens bouwwerkzaamheden te voorkomen. In het gebied zijn geen negatieve effecten te verwachten van overwinterende ganzen. Voor overige soortgroepen zijn eveneens geen mogelijke overtredingen van verbodsbepalingen in het kader van de Flora- en faunawet aan de orde. Op basis van het ecologisch onderzoek vormt ecologie geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.4
Verkeer en parkeren
De regelmatig voorkomende verkeersbewegingen die plaatsvinden van en naar het agrarisch bedrijf zijn in onderstaande tabel weergegeven: Soort vervoer
Frequentie en duur
Tijdstip
Aanvoer krachtvoer
3 keer per week / 45 minuten per keer
Overdag (7.00 – 19.00 uur)
Aanvoer biggen
1 keer per week / 45 minuten per keer
Overdag (7.00 – 19.00 uur)
Afvoer vleesvarkens
1 keer per week / 3 uur / 2 vrachtwagens Overdag (7.00 – 19.00 uur)
Afvoer mest
3 keer per week / 30 minuten per keer
Variabel
Afvoer kadavers
1 keer per week / 5 minuten
Overdag (7.00 – 19.00 uur)
De weergegeven vrachtverkeersbewegingen vinden verdeeld over de week plaats. Vanwege de beschikking over opslagcapaciteit voor mest in het noorden van het land, wordt ook de organische mest regelmatig afgevoerd. Van echte pieken is dus geen sprake. Naast de vrachtverkeersbewegingen is er dagelijks sprake van enkele vervoersbewegingen van personenauto's. De Laarstraat is voor het (vracht)verkeer goed berijdbaar en bereikbaar. Het relatief geringe aantal extra verkeersbewegingen resulteert niet in een waarneembare verslechtering voor de omgeving. Er zal worden gezorgd voor een goede aansluiting met de Laarstraat, zodat onveilige situaties worden voorkomen. Al het verkeer zal vanuit oostelijke richting komen vanaf de Warmseweg. De Warmseweg komt na 1 km uit op de provinciale weg N335. Vanaf daar gaat het verkeer op in een groter geheel. Alle wegen zijn kwalitatief in een goede staat.
Hoofdstuk 6 6.1
Waterparagraaf
Inleiding
Het waterbeleid van Rijk en provincie is gericht op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Het voorkomen van afwenteling door het hanteren van de drietrapsstrategie "Vasthouden-Bergen-Afvoeren" staat hierbij centraal. Voor de waterkwaliteit is het uitgangspunt “stand still - step forward”. Watersysteembenadering en integraal waterbeheer dienen als handvaten voor het benutten van de natuurlijke veerkracht van een watersysteem. In het ”Waterbeheersplan 2007-2010” heeft het waterschap Rijn en IJssel deze beleidsdoelstellingen uitgewerkt en vormgegeven voor zijn waterbeheer. Het waterschap streeft naar schoon water, levend water en functioneel water. Het watersysteem dient optimaal afgestemd te zijn op de ruimtelijke functies van een gebied. Aandachtspunten zijn het verbeteren van waterkwaliteit (terugdringen van oppervlaktewatervervuiling) en het voorkomen van wateroverlast. In zowel landelijk- als stedelijk gebied kunnen ruimtelijke ontwikkelingen een positief maar ook een negatief effect hebben op het watersysteem. In deze waterparagraaf worden de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling per waterthema afgewogen.
6.2
Beschrijving watersysteem
6.2.1
Riool
Het vrijkomende bedrijfsafvalwater betreft reinigingswater voor stallen, installaties en veetransportwagens. Al het bedrijfsafvalwater wordt opgevangen of afgevoerd naar de kelder in de varkensstallen en wordt beschouwd als organische mest. De mestregelgeving is hierop van toepassing. Het afvalwater van huishoudelijke aard zal worden afgevoerd middels het gemeentelijk rioleringssysteem welke in de nabijheid ligt. De capaciteit is zodanig dat de afvoer van één extra huishouden geen probleem is. 6.2.2 Oppervlaktewater Beschrijving In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Het dichtstbijzijnde stromende water is de Vethuizensche Wetering, welke op ongeveer 400 meter ten westen van het plangebied stroomt. Dit water gaat naar het noorden toe over in het Waalsche Water. Dit is een zijtak van de Oude IJssel. Het Waalsche Water is een langzaam stromende midden- en benedenloop op zand. Het moerasgedeelte bevat stilstaand voedselrijk open water. Het moerasje kan via twee duikertjes in de wetering ontwateren. Langs het oosten van het plangebied loopt de Roode Wetering. Relatie met plangebied Water benodigd op het gewenste bedrijf (drinkwater/reinigingswater) zal worden onttrokken uit de bodem. De benodigde hoeveelheid wordt geschat op circa 12.600 m³ per jaar. Aangezien de relatief geringe onttrekking geleidelijk zal plaatsvinden op grote diepte (en dus niet vanuit het bovenste watervoerende pakket), zal deze onttrekking de grondwaterstand niet beïnvloeden. Het initiatief zal dus niet resulteren in verdroging van omliggende gronden. Er bevinden zich geen slecht doorlaatbare grondlagen in de eerste meters van de ondergrond. Het voorkomen van schijngrondwaterstanden is daarom niet aannemelijk. Van veelvuldig wateroverlast is geen sprake. Het regenwater van daken en het erf kan ter plekke de bodem infiltreren via een laagte met overloop naar een poel. Aanpassingen van waterlopen is niet noodzakelijk. Vanuit de inrichting is er geen sprake van lozing in bodem of oppervlaktewater. Enkel regenwater infiltreert in de bodem. Dit water is echter niet vervuild.
6.3
Tabel waterthema's
Thema HOOFDTHEMA’S Veiligheid
Toetsvraag
Relevant
1. Ligt in of nabij het plangebied een primaire of regionale waterkering? 2. Ligt in of nabij het plangebied een kade? 1. Is er toename van het afvalwater (DWA)? 2. Ligt in het plangebied een persleiding van WRIJ? 3. Ligt in of nabij het plangebied een RWZI van het waterschap? 1. Is er sprake van toename van het verhard oppervlak? 2. Zijn er kansen voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak? 3. In of nabij het plangebied bevinden zich natte en laag gelegen gebieden, beekdalen, overstromingsvlaktes? 1. Is in het plangebied sprake van slecht doorlatende lagen in de ondergrond? 2. Bevindt het plangebied zich in de invloedzone van de Rijn of IJssel? 3. Is in het plangebied sprake van kwel? 4. Beoogt het plan dempen van slootjes of andere wateren? 1. Wordt vanuit het plangebied water op oppervlaktewater geloosd? 2. Ligt in of nabij het plangebied een HEN of SED water? 3. Ligt het plangebied geheel of gedeeltelijk in een Strategisch actiegebied? 1. Ligt het plangebied in de beschermingszone van een drinkwateronttrekking?
Nee Nee Ja Nee Nee Ja Nee
1. In of nabij het plangebied bevinden zich overstorten uit het gemengde of verbeterde gescheiden stelsel? 2. Bevinden zich, of komen er functies, in of nabij het plangebied die milieuhygiënische of verdrinkingsrisico’s met zich meebrengen (zwemmen, spelen, tuinen aan water)? Verdroging 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? Natte natuur 1. Bevindt het plangebied zich in of nabij een natte EVZ? 2. Bevindt het plangebied zich in of nabij beschermingszones voor natte natuur? Inrichting en beheer 1. Bevinden zich in of nabij het plangebied wateren die in eigendom of beheer zijn bij het waterschap? 2. Heeft het plan herinrichting van watergangen tot doel? AANDACHTSTHEMA’S Recreatie 1. Bevinden zich in het plangebied watergangen en/of gronden in beheer van het waterschap waar actief recreatief medegebruik mogelijk wordt? Cultuurhistorie 1. Zijn er cultuurhistorische waterobjecten in het plangebied aanwezig?
Nee
Riolering en Afvalwaterketen Wateroverlast (oppervlaktewater)
Grondwateroverlast
Oppervlaktewaterkwaliteit Grondwaterkwaliteit Volksgezondheid
Nee Nee Nee Nee Nee Ja Nee Nee Nee
Nee Nee Nee Ja Ja Nee
Nee Nee
Riolering en afvalwaterketen Het afvalwater neemt toe door de ontwikkelingen in dit plan. Het afvalwater wordt afgevoerd naar het rioolstelsel van de gemeente Montferland. Regenwater wordt niet afgevoerd via het riool. Het rioolsysteem is hierop ontworpen. Wateroverlast (oppervlaktewater) 2 Door de ontwikkelingen in het plangebied neemt het verhard oppervlak toe met 11.000 m . Om wateroverlast, kwantitatief en kwalitatief, nu en in de toekomst te voorkomen, wordt het regenwater niet afgevoerd naar het rioolstelsel, maar behandeld volgens de trits vasthouden – bergen – afvoeren. Voor de afvoer van het hemelwater is in het plan ruimte gereserveerd voor een ondiepe laagte (wadi) met zeer flauwe taluds. In het zuidwesten van het plangebied komt een poel. Via een overloop kan bij hevige regenval het hemelwater in de poel overlopen. Oppervlaktewaterkwaliteit Vanuit het plangebied wordt hemelwater via een wadi en een poel geloosd op het oppervlaktewatersysteem. Het plan maakt geen functies mogelijk die tot extra belasting van de waterkwaliteit leiden. Natte natuur Het plangebied ligt in het zoekgebied voor natte natuur. De beoogde ontwikkelingen hebben geen negatieve invloed op de waterkwantiteit en waterkwaliteit in relatie tot de natte natuurgebieden.
Inrichting en beheer Nabij het plangebied bevinden zich de volgende oppervlaktewateren: de Vethuizensche Wetering, welke naar het noorden toe overgaat in het Waalsche Water en de Roode Wetering. Deze wateren zijn in beheer bij het waterschap Rijn en IJssel.
6.4
Vertaling in het bestemmingsplan
In het plangebied komt geen oppervlaktewater of andere watergangen voor. De bestemming 'Water' is dan ook niet specifiek opgenomen in het bestemmingsplan. In het plan zijn geen ontwikkelingen voorzien die gevolgen hebben voor de waterhuishouding. Op het aspect water wordt derhalve niet verder ingegaan.
Hoofdstuk 7
Juridisch bestuurlijke aspecten
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen.
7.1
Planmethode
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de systematiek van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening, welke van kracht zijn per 1 juli 2008. Voor de bestemmingen en regels is, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de ministeriële regeling standaarden ruimtelijke ordening per 1 januari 2010 gebruik gemaakt van de RO Standaarden 2008. De RO Standaarden 2008 zijn onder andere verankerd in de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008). De SVBP regelt de standaardisering en uniformering van bestemmingen en regels. In het kader van de Wro is dit bestemmingsplan ook digitaal opgesteld. In paragraaf 7.2 wordt inhoudelijk ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen binnen voorliggend bestemmingsplan.
7.2
Opzet van de regels
In deze paragraaf wordt ingegaan op de opzet van de regels bij het bestemmingsplan. De afzonderlijke bestemmingen worden hier besproken, waarbij wordt aangegeven hoe bestaand gemeentelijk beleid in het plan is verwerkt en op welke wijze nieuwe ontwikkelingen in het plan zijn opgenomen. Hoofdstuk 1: Inleidende regels De artikelen in dit hoofdstuk hebben betrekking op de toepassing van de bestemmingsplanregels. In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen en artikel 2 geeft de wijze van meten aan. De bepalingen gelden voor alle bestemmingen. Hoofdstuk 2: Bestemmingsbepalingen Binnen dit plangebied komt één bestemming voor. Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, aan de in het plan begrepen gronden zijn toegekend. Agrarisch: Deze bestemming omvat het gehele plangebied. Binnen deze bestemming is een bouwvlak aangegeven waarbinnen de bebouwing voor het agrarisch bedrijf mag worden opgericht. De bouwregels zijn toegespitst op de situatie van initiatiefnemers. Er is specifiek voor gekozen om de omvang van de stallen te beperken tot één bouwlaag en er is een maximum aan staloppervlakte gegeven, zodat er niet meer dan 6.000 varkens in gehouden kunnen worden. Wel is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een ontheffing van de bouwregels de staloppervlakte uit te breiden indien dit wenselijk is uit oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid (dus niet om meer varkens te kunnen houden). Hoofdstuk 3: Algemene regels In de algemene bepalingen staat een anti-dubbeltelregel en algemene gebruiksregels. Deze bepalingen gelden voor het gehele bestemmingsplan. Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotbepalingen In deze paragraaf is tot slot het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Hoofdstuk 8
Economische uitvoerbaarheid
In dit hoofdstuk wordt de economische uitvoerbaarheid beschreven. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Het bestemmingsplan maakt geen zaken mogelijk waaraan kosten zijn verbonden voor de gemeente. De riolering wordt aangesloten op het systeem van de gemeente Montferland. De toegangsweg naar de varkenshouderij loopt over het grondgebied van de gemeente Montferland, zodat ook hiervoor aan de zijde van de gemeente Oude IJsselstreek geen kosten worden gemaakt. Er worden enkel kosten gemaakt voor het opstellen van het bestemmingsplan. Deze worden doorberekend via de leges. Nu er geen kostenverhaal hoeft plaats te vinden (en dit dus anderszins verzekerd is) hoeft er geen exploitatieplan opgesteld te worden.
Bijlage 1: Vooroverleg Het ontwerpbestemmingsplan is voorgelegd aan de gemeente Montferland, het Waterschap Rijn en IJssel, de provincie Gelderland en de VROM-inspectie. De gemeente Montferland heeft expliciet aangegeven geen opmerkingen te hebben met betrekking tot het plan. Het Waterschap Rijn en IJssel heeft het volgende opgemerkt: • In het ontwerpbestemmingsplan ontbreekt een korte beschrijving van het watersysteem. In hoofdstuk 6 is in paragraaf 6.2.2 van het bestemmingsplan een beschrijving toegevoegd van de in en nabij het plangebied gelegen watergangen en het oppervlaktewater. • In de watertabel zijn enkele thema’s aangegeven als niet relevant, welke volgens het waterschap wel van belang zijn voor het bestemmingsplan. In de watertabel van het bestemmingsplan zijn de volgende thema’s aangemerkt als relevant: riolering en afvalwaterketen, wateroverlast (oppervlaktewater), oppervlaktewaterkwaliteit, natte natuur, inrichting en beheer. Bij elk van deze thema’s is een korte toelichting toegevoegd.
Bijlage 2: Beoordeling van de zienswijzen Beoordeling van de zienswijzen die zijn ingebracht tegen het ontwerpbestemmingsplan “Varkenshouderij Laarstraat”. Het ontwerpbestemmingsplan “Varkenshouderij Laarstraat” heeft van 26 november 2009 tot 7 januari 2010 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn kon door iedereen een zienswijze worden ingediend. Van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze is door de volgende personen gebruik gemaakt: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9.
H.J. Schat (Wijnwaarden 36, 7061 BW Terborg); B. Visscher (Warmseweg 22, 7075 EL Etten); A.K.M. van Hoof (Postbus 638, 6700 AP Wageningen); H. Visscher (Warmseweg 22-24, 7075 EL Etten), M. Bosman (Hoge Veldweg 2, 7046 AC Vethuizen) en M. Bongers (Laarstraat 3, 7046 AC Vethuizen); E. Visscher – Endeveld: voorzitter Behoud Kemnade en Waalse Water (Warmseweg 22-24, 7075 EL Etten); M.J.M. Kock en R. Becking namens Stichting MOOIJ Land (Rafelderseweg 10, 7075 DV Etten); J.G.M. Bongers, M.H.M. Bongers en M.W.G. Bongers - Braam (Laarstraat 3, 7046 AC Vethuizen); B. Weijers (Laarstraat 4, 7046 AD Vethuizen); R. Alsema (Neerveldseweg 1, 7077 AL Netterden).
Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de namens betrokkenen naar voren gebrachte zienswijzen. De zienswijzen zijn in hun geheel beoordeeld. Indien bepaalde onderdelen van de zienswijzen niet specifiek zijn genoemd wil dit niet zeggen dat deze niet in de beoordeling zijn betrokken. De reactie van de gemeente is cursief weergegeven.
1.
De zienswijze van H.J. Schat:
1.1 Mooi landschap Het mooie Achterhoekse landschap wordt bedorven door de bouw van een aantal varkensfabrieken. Reactie van de gemeente: Ten behoeve van het bestemmingsplan is een landschapsplan opgesteld. Hierin wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de landschappelijke en natuurlijke inpassing van de varkenshouderij. Door betrokkene worden geen argumenten aangedragen die tot de conclusie zouden moeten leiden dat het landschapsplan niet zorgt voor een passende plaatsing van de varkenshouderij aan de Laarstraat in het landschap.
2.
De zienswijze van B. Visscher:
2.1 Politiek De maatschappij verandert. Een overheid moet hier haar beleid op aanpassen. Landbouwontwikkeling betekent niet dat we steeds groter moeten denken. Reactie van de gemeente: Dit argument wordt voor kennisgeving aangenomen. Er wordt geen motivering gegeven die aanleiding geeft om het bestemmingsplan niet vast te stellen. 2.2 Volksgezondheid De gemeente is verantwoordelijk voor de zorg voor gezondheid en welzijn. Zolang er Q-koorts heerst, is het onacceptabel de vestiging van een intensieve veehouderij toe te staan. Zolang het onderzoek naar de gevolgen van neerdalend fijnstof, afkomstig van veehouderijen, niet aantoont dat er geen gevaar voor de volksgezondheid is, is het onverantwoord een intensief veebedrijf toe te staan.
Reactie van de gemeente: Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de intensieve veehouderij die door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt een zodanig risico voor de gezondheid op kan leveren dat om die reden het bestemmingsplan niet moet worden vastgesteld. Niet valt in te zien wat de relatie is van de varkenshouderij met Q-koorts. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen hieronder wordt overwogen onder 3.6. 2.3 Kleine agrarische bedrijven Door de vestiging van een intensieve veehouderij wordt de grondprijs in het gebied verhoogt. Dit vormt een bedreiging voor de economische rendabiliteit van kleine agrarische bedrijven. Reactie van de gemeente: Deze stelling van betrokkene kan niet worden gevolgd. Niet is vast komen te staan dat de vestiging van een varkenshouderij zal leiden tot stijging van de grondprijs in de omgeving. Voor degenen die van mening zijn schade te ondervinden van een planologische maatregel staat de mogelijkheid open tot het indienen van een aanvraag om een tegemoetkoming in zogenaamde planschade. Op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening kan een tegemoetkoming worden gevraagd in het geval van inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak. Hierbij wordt in aanmerking genomen of de schade niet redelijkerwijs voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en of de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd. 2.4 Recreatie en toerisme De vestiging van de veehouderij vormt een bedreiging voor de aanwezige recreatieve bedrijven. Ook door aantasting van de gezondheid van de recreanten. Hierdoor gaat de recreatie achteruit. Reactie van de gemeente: De varkenshouderij aan de Laarstraat is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied (LOG). Concentratie van intensieve veehouderijen in het landbouwontwikkelingsgebied heeft juist een positief effect op de recreatie. Het landbouwontwikkelingsgebied is namelijk zo gesitueerd dat (grens)conflicten met natuur, recreatie en wonen zoveel mogelijk worden voorkomen. Zo kunnen de verschillende sectoren zich toekomstgericht ontwikkelen. Door betrokkene is niet aangetoond dat de vestiging van de varkenshouderij een negatieve invloed heeft op het toerisme en de recreatie in de omgeving. 2.5 Landschap Door de varkenshouderij wordt het landschappelijke karakter van de streek aangetast. De varkenshouderij is niet inpasbaar in het landschap. Het landschapsplan is gemaakt door de opdrachtgevers. Er is geen sprake van een onafhankelijk advies. Het landschap wordt niet gekenmerkt door een rechtlijnig landschapspatroon. Reactie van de gemeente: In de toelichting op het bestemmingsplan is ingegaan op de inpasbaarheid van de varkenshouderij in het landschap. Hiertoe is een landschapsplan opgesteld. Het landschapsplan is door de gemeente beoordeeld en akkoord bevonden. Het landschapsplan spreekt van een vrij rechtlijnig landschapspatroon, als onderdeel van het rivierenlandschap. Gedoeld wordt op de rijenbeplanting van populieren. Het uiteindelijke bouwplan van de varkenshouderij zal voor advies worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit. Deze commissie zal ook toetsen of het bouwplan past in zijn omgeving. Het perceel heeft een agrarische bestemming, zonder bijzondere bescherming van landschappelijke waarden, zoals in het buitengebied wel voorkomt. Er is derhalve geen sprake van aantasting van bijzondere landschappelijke waarden. Door betrokkenen is niet nader onderbouwd waarom de varkenshouderij niet inpasbaar is in het landschap. Dit argument vormt derhalve geen aanleiding om af te zien van vaststelling van het bestemmingsplan.
2.6 Duurzaamheid Verdergaande schaalvergroting is in strijd met waarden betreffende duurzaamheid en CO2-uitstoot. Reactie van de gemeente: Binnen de milieuwetgeving wordt schaalvergroting bij de beoordeling van de milieuvergunning getoetst aan diverse eisen en normen. Deze eisen en normen hebben betrekking op onder andere geluid, geur, ammoniak, depositie, lucht, gezondheid, bodem, afval en gevaarlijke stoffen. De verleende milieuvergunning voor de varkenshouderij is getoetst door de Raad van State. De ingestelde beroepen tegen de vergunning zijn ongegrond verklaard en de milieuvergunning is in stand gelaten. De aspecten duurzaamheid en CO2-uitstoot, als deze al een weigeringsgrond zouden kunnen vormen, hebben niet geleid tot het vernietigen van de milieuvergunning. Niet valt in te zien dat deze aspecten wel zouden moeten leiden tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan. 2.7 EVZ De EVZ kan door de plannen niet behoorlijk gerealiseerd worden. Reactie van de gemeente: Het plangebied, en dus het perceel waarop de varkenshouderij gerealiseerd kan worden, ligt op een grote afstand van de EVZ. Niet valt in te zien hoe het bestemmingsplan van invloed zou kunnen zijn op de realisatie van de EVZ. 2.8 Aantasting natuur De aanwezige ecologie wordt bedreigd. De natuur in het gebied zal door de veehouderij worden verzuurd. Het beoogde bedrijf tast de biodiversiteit aan. Het bos is een natuurgebied. Dit staat niet als zodanig op de plankaart aangegeven. Reactie van de gemeente: Voor de realisatie van de varkenshouderij is een milieueffectrapportage (MER) opgesteld. In het MER is aandacht besteed aan de bestaande milieusituatie en aan de gevolgen van de plannen voor het milieu. Hierbij is ook gekeken naar het landschap en de levende natuur. De Commissie voor de milieueffectrapportage heeft in haar advies geconstateerd dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is. In het MER staat goede en bruikbare informatie om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven in de besluitvorming. De omgevingsaspecten bieden geen aanleiding om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Dit wordt ondersteund door de Raad van State in haar uitspraak van 2 december 2009 met betrekking tot de milieuvergunning voor de varkenshouderij (200902211/1/M2: r.o. 2.6.7). Door betrokkene is niet aangetoond dat de natuuraspecten onvoldoende in acht zouden zijn genomen. Met betrekking tot de opmerking over de plankaart, kan worden opgemerkt dat binnen het plangebied geen bos aanwezig is. 2.9 Dierenwelzijn Zoveel dieren in een kleine ruimte is onethisch. Reactie van de gemeente: Binnen de veehouderij wordt steeds meer aandacht geschonken aan dierenwelzijn. Daarom is in het bestemmingsplan ook een ontheffing opgenomen om meer staloppervlakte te realiseren uit oogpunt van dierenwelzijn en veterinaire gezondheid. Regels ter bescherming van het welzijn van varkens zijn 2 opgenomen in het Varkensbesluit. Binnen de Europese Unie geldt een minimale maat van 0,65 m per 2 varken. In Nederland hanteren we strengere normen: in 2013 staat een eis van 1,00 m per varken. 2 Op dit moment wordt een norm gehanteerd van 0,8 m per varken bij nieuwbouw. De plannen van de varkenshouderij aan de Laarstraat voldoen aan deze normen. Er is derhalve rekening gehouden met de welzijnseisen uit het Varkensbesluit.
2.10 Bijlagen De bijlagen zijn van onvoldoende kwaliteit en niet geschikt om een bestemmingsplan op te baseren. Reactie van de gemeente: Deze stelling van betrokkene is niet nader gemotiveerd. Er wordt derhalve geen aanleiding in gezien om het bestemmingsplan niet vast te stellen. 2.11 Sociale aspecten De sociale aspecten zijn nog niet onderzocht. Hierdoor mag geen begin worden gemaakt met de uitvoering. Nog geen 2% van de bevolking staat achter de plannen. Reactie van de gemeente: Door middel van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan en de mogelijkheid voor een ieder om een zienswijze in te dienen worden de burgers betrokken bij de besluitvorming. Vervolgens vindt een belangenafweging plaats. In dit geval zijn door betrokkenen geen zwaarwegende belangen aangedragen die reden geven om het bestemmingsplan niet vast te stellen. Het belang van de initiatiefnemers om een varkenshouderij te realiseren aan de Laarstraat wordt hierbij doorslaggevend geacht. Bij de realisatie van de varkenshouderij worden de belangen van omwonenden beschermd door de eisen en voorschiften voortvloeiend uit de verleende milieuvergunning. 2.12 Gebiedsvisie De Reconstructiewet verplicht de gemeente een goed plan te maken voordat nieuwvestiging wordt toegestaan. Het gebiedsplan is niet op duurzaamheid gericht. Er moet een nieuwe gebiedsvisie worden opgesteld waarbij bewoners en ondernemers betrokken moeten worden. Reactie van de gemeente: De gebiedsvisie LOG Azewijn is door de gemeenteraad vastgesteld. Het initiatief voor de vestiging van een varkenshouderij aan de Laarstraat dateert van voor de vaststelling van deze gebiedsvisie, waardoor de visie in deze niet relevant is. Zoals hiervoor al is gesteld worden burgers door de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bij de planvorming betrokken. Ook bij het opstellen van de gebiedsvisie heeft deze mogelijkheid open gestaan. Op de argumenten met betrekking tot de gebiedsvisie wordt hier derhalve niet verder ingegaan.
3.
De zienswijze van A.K.M. van Hoof
3.1 Bevoegdheid Het college is niet bevoegd in deze procedure, maar de gemeenteraad. Reactie van de gemeente: De zienswijze van betrokkene is gericht aan het college van burgemeester en wethouders. In de publicatie is duidelijk vermeld dat zienswijzen kunnen worden ingediend bij de Raad. De Raad beslist ook over vaststelling van het bestemmingsplan. 3.2 Inzage Er is niet voldaan aan de inzagevereisten. Tijdens de inzagetermijn is de toelichting aangepast. Reactie van de gemeente: Het klopt dat abusievelijk op de website van de gemeente een eerdere conceptversie van de toelichting op het bestemmingsplan heeft gestaan. Dit verzuim is zo snel mogelijk hersteld. Bij de Publieksbalie heeft de gehele termijn van terinzagelegging de juiste versie ter inzage gelegen. Niet valt in te zien dat betrokkenen niet in de gelegenheid zijn geweest te reageren op het bestemmingsplan. Gelet op het feit dat betrokkene ook de juiste versie heeft gezien (en hierop heeft gereageerd) mag worden aangenomen dat betrokkene voldoende in de gelegenheid is geweest hierop te reageren. Bovendien is hierbij van doorslaggevende betekenis dat de toelichting, zoals het woord al zegt, een toelichting geeft op het bestemmingsplan, maar geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.
3.3 Bouwblok Er is niet onderbouwd waarom initiatiefnemers een bouwperceel nodig hebben van 1,5 ha. Een volwaardig bedrijf kan volstaan met 1/3 van het aangevraagde. Reactie van de gemeente: In het kader van het dierenwelzijn zijn op termijn wellicht grotere stallen nodig. Deze kunnen worden mogelijk gemaakt door middel van een ontheffing van het bestemmingsplan. Hiervoor zal dus ook meer grondoppervlak noodzakelijk zijn. 3.4 Landschap Er is sprake van een waardevol open landschap. Het oprichten van een grootschalige varkenshouderij is niet in overeenstemming met het beschermen van het open karakter van het landschap. De grootschaligheid van de bedrijfsvoering past niet in het karakter van het landschap. Het bedrijf wordt geplaatst op een korte afstand van het waardevolle bosje ten zuidwesten van het perceel. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.5. 3.5 Gebiedsvisie LOG Azewijn Het bestemmingsplan is niet volledig getoetst aan deze gebiedsvisie. De ontwikkeling van de varkenshouderij sluit niet aan op de gebiedsvisie. De onderhavige percelen vallen buiten de zoekzones zoals genoemd in de gebiedsvisie. Er is ook geen sprake van een zorgvuldige inpassing, gelet op de massale weerstand van de bewoners van het gebied. Er wordt een te korte afstand aangehouden tot woningen. Er wordt niet voldaan aan de vereisten van de gebiedsvisie. Reactie van de gemeente: De gebiedsvisie LOG Azewijn is op de onderhavige plannen niet van toepassing. Het verzoek tot het realiseren van een varkenshouderij aan de Laarstraat is geruime tijd (2006) voor het vaststellen van de gebiedsvisie ingediend. Het verzoek is beoordeeld op het toen geldende beleid. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.12. 3.6 Gezondheid Intensieve veehouderijen vormen een gevaar voor de volksgezondheid en de diergezondheid. De GGD adviseert een afstand van minimaal 1 tot 2 km tussen intensieve veehouderijen. Hier wordt in dit geval niet aan voldaan. Reactie van de gemeente: Betrokkene heeft niet aannemelijk gemaakt dat de intensieve veehouderij die door het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt een zodanig risico voor de gezondheid op kan leveren dat om die reden het bestemmingsplan niet moet worden vastgesteld. In haar uitspraak van 2 december 2009 (200902211/1/M2) met betrekking tot de milieuvergunning voor de varkenshouderij aan de Laarstraat heeft de Raad van State over het rapport van de GGD geoordeeld dat hieruit niet volgt waarom gevreesd moet worden voor een risico op besmetting. De aanbeveling ziet bovendien op de afstand tussen verschillende veehouderijen en op besmettingsrisico’s van die veehouderijen onderling. 3.7 Milieuaspecten Het grondwater is licht verontreinigd met naftaleen. Nader onderzoek is noodzakelijk. De conclusies ten aanzien van ammoniakemissie zijn ondeugdelijk. Er dient ook rekening gehouden te worden met de achtergronddepositie. Er is geen sprake van afname van deze depositie. Er is wel degelijk sprake van een belangrijke toename van de verontreiniging. De afgifte van de milieuvergunning is niet voldoende reden om hier aan voorbij te gaan. In het kader van de ruimtelijke ordening moet de toename van de verontreiniging niet worden toegestaan. Bovendien wordt er wat betreft de directe ammoniakschade ten onrechte voorbij gegaan aan de directe fysiologische ammoniakschade die veroorzaakt zal worden op de naastgelegen bossen. Dergelijke schade blijft niet beperkt tot agrarische gewassen.
Reactie van de gemeente: Uit onderzoek is gebleken dat het grondwater zeer licht verontreinigd is met naftaleen. De overschrijding van de streefwaarde is marginaal, hetgeen betekent dat nadelige effecten verwaarloosbaar worden geacht. Voor de overschrijding van de streefwaarde is geen verklaring gevonden. Gelet op de aard en de mate van verontreiniging bestaat er echter geen reden voor een nader onderzoek. Er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen voor de realisatie van een varkenshouderij op deze locatie. Het grondwater zal worden gebruikt voor schoonmaakwerkzaamheden, voor de luchtwasser en voor drinkwater. De grondwateronttrekking voor het bedrijf zal van grote diepte plaats vinden. Hier kan het water anders van kwaliteit zijn. In de praktijk zal het grondwater dat wordt gebruikt voor de bedrijfsvoering worden onderzocht. Mocht dan blijken dat het grondwater ongeschikt is, dan zal er gebruik gemaakt moeten worden van een nieuwe bron of van leidingwater. De afgifte van de milieuvergunning en het in stand laten hiervan door de Raad van State wil onder meer zeggen dat het bevoegd gezag de vergunning heeft verleend op goede gronden. Er heeft een correcte afweging plaats gevonden en wetgeving is op de juiste aspecten getoetst. In deze toets nam het aspect ammoniak (waaronder depositie, belangrijke toename en directe ammoniakschade) een belangrijke plaats in. Uit de uitgevoerde quickscan Flora en Fauna blijkt dat er geen negatieve effecten zijn te verwachten. In haar uitspraak van 2 december 2009 (200902211/1/M2) heeft de Raad van State bovendien geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat onvoldoende rekening is gehouden met de in de omgeving van de veehouderij gelegen niet zeer kwetsbare bosgebieden. 3.8 Verkeersveiligheid Verwezen wordt naar het kopje Wegbermen en verkeersveiligheid in de inspraakreactie MER. Reactie van de gemeente: Zoals hiervoor al eerder opgemerkt heeft de Raad van State in haar uitspraak van 2 december 2009 met betrekking tot de milieuvergunning van de varkenshouderij aan de Laarstraat reeds overwogen dat geen grond bestaat voor het oordeel dat de MER niet voldoet aan de in de wet gestelde eisen. Ook de verkeeraspecten zijn meegenomen in de MER. Er kan dus van worden uitgegaan dat de realisatie van de varkenshouderij geen negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid. Hierbij wordt in overweging genomen dat de vestiging van een nieuw bedrijf niet leidt tot een significante toename van het aantal verkeersbewegingen op het onderliggende wegennet. Uit onderzoek blijk dat het om een toename gaat van gemiddeld 10 vrachtverkeersbewegingen per week. Naast de vrachtverkeersbewegingen zal er dagelijks sprake zijn van enkel vervoersbewegingen van personenauto’s. Het wegennet kan dit eenvoudig opvangen. De Laarstraat is voor het (vracht)verkeer goed bereikbaar en berijdbaar. Het relatief geringe aantal verkeersbewegingen zal niet resulteren in een waarneembare verslechtering voor de omgeving.
4.
De zienswijze van H. Visscher, M. Bosman en M. Bongers
4.1 Inzage Tijdens de inzageperiode hebben twee verschillende exemplaren ter inzage gelegen. Dit is een onjuiste handelwijze. Reactie van de gemeente: Voor de gemeentelijke reactie wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.2. 4.2 Gezondheid Bedrijven met verschillende diersoorten dienen 1,5 tot 2 km van elkaar te liggen. Het bedrijf zal op een afstand van ongeveer 550 meter tot een kippenbedrijf gerealiseerd worden. Dit brengt gevaren met zich mee voor de volksgezondheid. Daarom is de vestiging van twee schuren van elk 3.000 varkens ook niet gewenst. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 3.6.
4.3 Natuur Het bosgebied pal naast het plangebied is op zand gelegen en derhalve kwetsbaar voor ammoniakverzuring. Bij de bosjes in de onmiddellijke nabijheid is geen scan uitgevoerd naar beschermde soorten flora en fauna. Te verwachten valt dat het aantal soorten fauna zal afnemen. Dat is onaanvaardbaar. Reactie van de gemeente: In haar uitspraak van 2 december 2009 heeft de Raad van State geoordeeld dat het college, door toepassing van de Wet ammoniak en veehouderij, waarbij aansluiting is gezocht bij de Beleidslijn (IPPC omgevingstoets ammoniak en veehouderij), voldoende gemotiveerd heeft dat toepassing is gegeven aan de omgevingstoets. Hieruit volgt dat er voldoende rekening is gehouden met de bosgebieden in de omgeving van het plangebied. In de Quickscan Flora en Fauna is een beschrijving gegeven van de planlocatie en zijn omgeving. Daarbij worden tevens de aangrenzende natuurgebieden genoemd. In de conclusie is verwoord dat de ecologische waarde van de onderzoekslocatie gering is, maar dat de omgeving een meerwaarde heeft. Door aanleg van beplanting kan het broedgebied enigszins worden uitgebreid. Het is mogelijk om bouwwerkzaamheden te plannen buiten het broedseizoen. Indien bouwwerkzaamheden eventueel broedende vogels zullen storen, kan hiertegen worden opgetreden. Uit deze quickscan komt de conclusie naar voren dat er geen negatieve effecten te verwachten zijn op de aanwezige natuur. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.8. 4.4 Draagvlak De Stichting MOOIJ Land heeft onderzoek gedaan naar de mening van omwonenden ten aanzien van de vestiging van de intensieve veehouderij. Minder dan 3% wil intensieve veehouderijen in dit gebied. Het ontbreken van draagvlak wordt niet genoemd als omgevingsaspect. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.11. 4.5 Campings In de nabijheid van het perceel zijn twee campings gelegen. Deze zijn niet meegenomen als omgevingsaspect. Reactie van de gemeente: In de toelichting van het bestemmingsplan zijn alle relevante omgevingsaspecten benoemd. De campings zijn hierin niet als zodanig apart opgenomen. Opgemerkt moet worden dat onder de omgevingsaspecten de milieuaspecten vallen. Hierbij heeft een toetsing plaatsgevonden van de verschillende aspecten op de omwonenden, inclusief recreatie-inrichtingen. Niet is komen vast te staan dat de vestiging van de varkenshouderij aan de Laarstraat een negatieve invloed zal hebben op de in de omgeving aanwezige campings. De belangen van omwonende zijn meegewogen in de toets bij de milieuvergunning en vastgelegd in voorschriften. 4.6 Beplanting Bij een bouwblok van minder dan 1,5 ha zou geen beplanting te hoeven worden aangelegd. Dit is in strijd met de grond waarop de milieuvergunning is afgegeven. Reactie van de gemeente: Het is onduidelijk waar betrokkene hierop doelt. Uit het landschapsplan is op te maken dat bewust gekozen wordt voor beplanting die aansluit op de omgeving, zodat de varkenshouderij een passende plaats krijgt in het landschap.
4.7 Recreatie en toerisme De nieuwvestiging is in strijd met OWN 2020. Een onderdeel hiervan is het stimuleren van toerisme en recreatie. Dat gebeurt niet door de vestiging van een varkensstal. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.4. 4.8 Motie LOG De gemeenteraad heeft een motie aangenomen met betrekking tot de Gebiedsvisie LOG. Deze wordt niet genoemd in het ontwerpbestemmingsplan. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.12. 4.9 Omgevingsaspecten Het is nog niet duidelijk welke waarden in de praktijk gehaald zullen worden met betrekking tot ammoniakemissie, geuremissie en (fijn)stofemissie. Er kan dus (nog) niet gesproken worden van een vergaande reductie. Bij de omgevingsaspecten wordt niet gesproken over de mensen die er wonen en werken. Hun belangen moeten ook worden meegewogen. Er is niet beschreven wat de effecten van de in de bodem aangetroffen naftaleen kunnen zijn op de omgeving. De te verwachten geluidspieken kunnen niet worden toegestaan, vanwege het feit dat er twee campings in de buurt zijn. In hoeverre wordt er rekening gehouden met het cumulatieve effect van fijnstof, gelet op het feit dat er in de onmiddellijke nabijheid een intensief kippenbedrijf en een intensief varkensbedrijf bevinden? De mogelijke te plaatsen hoogspanning zal de fijnstof elektrificeren waardoor de deeltjes longkanker bij mensen kunnen veroorzaken. De conclusie dat de laatste jaren veel agrarische bedrijven zijn gestopt waardoor de totale achtergronddepositie afneemt is onjuist. Er zijn wel minder bedrijven, maar bestaande bedrijven zijn aanmerkelijk uitgebreid. Reactie van de gemeente: De door betrokkene genoemde omgevingsaspecten zijn alle getoetst in de procedure van de milieuvergunning van de varkenshouderij. De aspecten ammoniak, geur, fijn, stof, geluid en achtergronddepositie hebben niet geleid tot het weigeren van deze vergunning. Deze aspecten worden onder andere getoetst op de woningen in de omgeving van de planlocatie. Door het stellen van voorschriften in de milieuvergunning moet onacceptabele hinder worden voorkomen. Indien de vergunninghouder zich niet houdt aan de gestelde voorschriften (bijvoorbeeld de geluidsnormen) dan zal handhaving van de voorschriften worden afgedwongen. Daarnaast moet er op grond van artikel 7.39 van de Wet milieubeheer één jaar na oprichting van de varkenshouderij een evaluatie plaatsvinden naar de gevolgen van de inrichting. Indien dit noodzakelijk is kunnen naar aanleiding van deze evaluatie nadere maatregelen genomen worden. Op deze manier blijft gewaarborgd dat aan alle omgevingsaspecten wordt voldaan. Met betrekking tot het aantal bedrijven in relatie tot de totale achtergronddepositie kan het volgende worden opgemerkt. Generiek en aanvullend zonebeleid, de eis om te voldoen aan maximale emissiewaarden en het feit dat er met varkensrechten wordt gewerkt (aankoop betekent dat er ergens anders varkens weg gaan) zal er voor zorgen dat de totale ammoniakdepositie afneemt. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 3.7.
4.10 Landschap Het landschap wordt niet aantrekkelijker door de plaatsing van een varkensstal. Het zal niet mogelijk zijn de oprit naar het bedrijf als een laan te vormen, aangezien deze te smal is hiervoor. Er is niet beschreven hoe de moeraszone beplant zal worden. Reactie van de gemeente: De toegangsweg wordt ingericht als een laan, met aan één zijde een bomenrij. Hierdoor blijft genoeg ruimte over voor het verkeer. De beplanting van de moeraszone zal worden beoordeeld bij de aanvraag bouwvergunning. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.5. 4.11 Volwaardig bedrijf Het is niet duidelijk over welke hokdieren gesproken wordt. Er kan getwijfeld worden of het hier een volwaardig bedrijf betreft. Het verband tussen economische zelfstandigheid en perspectief en noodzaak is niet duidelijk weergegeven. Reactie van de gemeente: De volwaardigheid van het bedrijf is getoetst op de wijze als beschreven in het bestemmingsplan. Door betrokkene is niet gemotiveerd waarom geconcludeerd zou moeten worden dat deze toetsing niet goed is uitgevoerd. 4.12 Vervoersbewegingen In voorgaande procedures is aangegeven dat in de nachtperiode slechts incidenteel vervoersbewegingen zullen plaatsvinden. Hier wordt echter gesteld dat de varkens om 5.00 uur al geladen mogen worden: dit is tijdens de nachtperiode. Dit is in strijd met het eerder gestelde. De Laarstraat en de Warmseweg zijn beide niet geschikt voor groot vrachtverkeer. Dit leidt tot gevaarlijke situaties en een verslechtering van de kwaliteit van de wegen en de bermen. Reactie van de gemeente: In de toelichting van het bestemmingsplan is ingegaan op aspecten van verkeer en parkeren. Het schema dat is opgenomen in paragraaf 5.4 is overgenomen uit het milieueffectrapport (MER). In het MER staat niet de genoemde tijd van 05.00 uur, maar de dagperiode van 07.00 – 19.00 uur. Dit is abusievelijk verkeerd overgenomen in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan. In het definitieve bestemmingsplan is dit aangepast. Dit heeft verder geen consequenties. Bepalend is wat is opgenomen in de milieuvergunning die is verleend. Hierin is geregeld dat de afvoer van vleesvarkens enkel mag plaatsvinden in de dagperiode. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 3.8. 4.13 Water Er wordt niet uitgelegd wat wordt bedoeld met grote diepte wat betreft de wateronttrekking. Ook is het effect van die onttrekking van grondwater niet onderbouwd. In het gebied zijn wel natte en laaggelegen gebieden aanwezig. Ook is er wel sprake van kwel in het plangebied. Deze zaken zijn niet goed weergegeven in het bestemmingsplan. Reactie van de gemeente: Het ontwerpbestemmingsplan is ook voorgelegd aan het Waterschap Rijn en IJssel. Aan de hand van hun reactie zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd in het bestemmingsplan: - In paragraaf 6.2.2 is een beschrijving opgenomen van het oppervlaktewater rondom het plangebied. - In de watertabel wordt bij het thema Oppervlaktekwaliteit de eerste vraag met JA beantwoord. - In de watertabel wordt bij het thema Natte natuur de tweede vraag met JA beantwoord. - In de watertabel wordt bij het thema Inrichting en beheer de eerste vraag met JA beantwoord. - Per relevant thema wordt vervolgens onder de tabel een korte toelichting gegeven. Het waterschap heeft haar goedkeuring gegeven aan de aangepaste waterparagraaf en geen verdere zienswijzen ingediend tegen het ontwerpbestemmingsplan. De argumenten van betrokkene geven derhalve geen aanleiding om aan te nemen dat de gegevens in de waterparagraaf niet goed zijn weergegeven in het bestemmingsplan.
5.
De zienswijze van E. Visscher – Endeveld
5.1 Vrijheid raad In het ontwerpbestemmingsplan wordt gesteld dat het plan regelt dat er een varkenshouderij kan worden opgericht aan de Laarstraat. Dit kan echter alleen als het bestemmingsplan wordt goedgekeurd. De raad heeft hierin de vrijheid. Reactie van de gemeente: In een ontwerpbestemmingsplan wordt de tekst weergegeven zoals de gemeente die wenst weer te geven in het definitieve bestemmingsplan. Door zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kan het zo zijn dat in deze tekst toch wijzigingen komen. In het kader van duidelijkheid wordt er echter naar gestreefd het definitieve bestemmingsplan niet te veel af te laten wijken van het ontwerp. De raad neemt in haar besluit tot vaststellen van het bestemmingsplan alle zienswijzen in aanmerking en maakt vervolgens een belangenafweging. Op deze manier maakt de raad gebruik van haar beleidsvrijheid. 5.2 Economisch gunstige situatie Nu het aantal varkens is beperkt tot 6.000 varkens is er geen sprake van een economisch gunstige situatie. Reactie van de gemeente: Het bestemmingsplan is tot stand gekomen mede door overleg met de initiatiefnemers van de varkenshouderij. Het aantal varkens is door hen aangegeven. Aangenomen mag worden dat met dit aantal dieren het bedrijf een goed toekomstperspectief heeft. 5.3 Bijlagen De bijlagen zijn bestemmingsplan.
van
onvoldoende
kwaliteit
en
ongeschikt
als
onderbouwing
voor
het
Reactie van de gemeente: Deze stelling van betrokkene is niet nader gemotiveerd. Er wordt derhalve geen aanleiding in gezien om het bestemmingsplan niet vast te stellen. 5.4 Gebiedsvisie LOG Het aangegeven landbouwontwikkelingsgebied is een zoekgebied. Het is niet de bedoeling dat zomaar overal bedrijven kunnen komen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de sociale aspecten. Door de raad is hiertoe een motie aangenomen bij de inrichtingsvisie voor het gebied. Het onderzoek naar de sociale aspecten heeft nog niet plaatsgevonden. Het is dus niet mogelijk de locatie te toetsen op geschiktheid volgens de raad. Het plan voldoet niet aan het criterium van hervestiging voor nieuwvestiging. Er is niet gekeken naar mogelijkheden om in bestaande panden te gaan ontwikkelen. Reactie van de gemeente: De initiatiefnemers van de varkenshouderij hebben wel degelijk gezocht naar een geschikte bestaande locatie. Hieruit is gebleken dat het niet mogelijk was een geschikt bestaand bedrijf te verwerven in deze omgeving. Het was wel mogelijk om losse agrarische grond aan te kopen. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.12. 5.5 Bereikbaarheid De locatie Laarstraat voldoet niet aan het criteria bereikbaarheid uit de gebiedsvisie. De wegen van en naar de varkenshouderij zijn wegen die volgens het bestemmingsplan niet in intensiteit mogen toenemen. De wegen in de omgeving zijn niet geschikt voor aan- en afvoer. De grote hoeveelheid verkeersbewegingen maken dat de veiligheid vermindert. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 3.8.
5.6 Landschap De varkenshouderij is niet passend in het landschap. Het landschapsplan is gemaakt door de opdrachtgevers. Er is dus geen sprake van een onafhankelijk advies. De openheid van het landschap wordt aangetast door de oprichting van een nieuw bedrijf. Er is geen sprake van een rechtlijnig landschapspatroon. Er is geen plek voor bomen langs de oprit. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.5 en 4.10. 5.7 Gezondheid Voortschrijdend inzicht leert dat veel dieren bij elkaar het gevaar vergroten voor het ontstaan van dierziekten die ook schadelijk zijn voor de mens. Het is onethisch om dieren in zo grote getale bij elkaar te houden. Er is onvoldoende aandacht voor de gevolgen voor de volksgezondheid. Het naftaleen vormt een gevaar voor de dieren en de mensen. Hier moet nader onderzoek naar worden gedaan. Ook naar het inademen van ammoniak. Dit is schadelijk voor de longen. Reactie van de gemeente: Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.9, 3.6 en 3.7. 5.8 Andere ondernemers De realisatie van de varkenshouderij is storend voor andere ondernemers in de nabijheid. Er wordt geen rekening gehouden met de belangen van plaatselijk aanwezige ondernemers. Naast de agrarische functie is er een tweede belangrijke functie in het gebied, namelijk recreatie. Door de beoogde komst van de stal is een dalend aantal gasten te zien. Ook de kansen van de bestaande agrariërs verminderen aanzienlijk. Reactie van de gemeente: De belangen van plaatselijk aanwezige ondernemers zijn in aanmerking genomen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan. Door betrokkene is niet aangetoond dat de realisatie van de varkenshouderij negatieve effecten heeft op de plaatselijk aanwezige ondernemers. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.3 en 2.4. 5.9 Natuur De natuur naast de locatie wordt aangetast. Er zal biodiversiteit verloren gaan. Bij de verleende milieuvergunning is geen melding gemaakt van de aanwezige natuurgebieden. Het is in het kader van afstemming nodig hier alsnog wel rekening mee te houden. Het ecologisch onderzoek is onvoldoende. Er is geen plan tegen verdroging aangegeven. Het bosje van Beelaarts is een oud moerasbos en moet beschermd worden. Het bos ligt op zandgrond en is verzuringgevoelig. Het bos is een natuurgebied, maar dit is niet op de plankaart aangegeven. Ook de natuur buiten Natura2000gebieden moet beschermd worden. Reactie van de gemeente: Het bosje van “Beelaerts van Blokland” is onderzocht tijdens de MER en wordt niet als gevoelige natuur aangemerkt. Uit de bodemkaarten blijkt dat dit bos op klei is gelegen en dus niet voor verzuring gevoelig kan zijn. In de procedure van de milieuvergunning is rekening gehouden met de als voor verzuring gevoelig aangewezen gebieden binnen de EHS. De aanwezige natuurgebieden in de omgeving van het plangebied vallen hier niet onder. Door generiek beleid en aanvullend zonebeleid zal er een verlaging van de depositie plaats vinden, waar alle natuurgebieden van profiteren. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.8.
5.10 Draagvlak De raad kan in een democratisch land geen beslissing nemen waar nog geen 2% van de bevolking achter staat. Bij het vestigen van een nieuw bedrijf moet worden voldaan aan criteria die zijn vastgesteld met instemming van burgers. Alle belanghebbenden wensen dit bedrijf niet. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.11. 5.11 Duurzame landbouw Ervan uitgaan dat ontwikkeling schaalvergroting en industrialisering van de veehouderij moet zijn is een grove fout. De gemeente kan megastallen weigeren. De gemeente heeft nog niet onder woorden gebracht wat moet worden verstaan onder duurzame landbouw. Hierdoor voldoet zij niet aan de eisen van de Reconstructiewet. Reactie van de gemeente: Het Reconstructieplan van de provincie Gelderland kent een aantal inhoudelijke opgaven. Eén van die opgaven is dat er ontwikkelingsruimte moet komen voor de intensieve veehouderij. Een ruimtelijke ambitie met duurzaamheid als uitgangspunt. Met de uitvoering van de reconstructie wil men namelijk landbouw, wonen, werken en recreatie zoveel mogelijk in evenwicht brengen. Hiervoor zijn enkele hoofdpunten benoemd in het reconstructieplan, waarvan het versterken van de intensieve veehouderij in en naar de landbouwontwikkelingsgebieden er één is. Schaalvergroting en specialisatie in de landbouw zet door. Het aantal agrarische bedrijven neemt al jaren af en zal ook blijven afnemen. De intensieve veehouderij krijgt steeds meer grenzen opgelegd. In de landbouwontwikkelingsgebieden krijgen intensieve veehouderijen nog de kans en de ruimte om zich te ontwikkelen, mits voldaan wordt aan de strenge regelgeving. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.6. 5.12 OWN 2020 Het ontwikkelen van een varkenshouderij draagt niet bij aan de uitgangspunten van OWN 2020. De leefbare samenleving verdwijnt door deze nieuwvestiging. Reactie van de gemeente: In de toetsing van de milieuvergunning en bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn alle omgevingsaspecten in aanmerking genomen. Hieruit is niet naar voren gekomen dat er een onleefbare situatie zou ontstaan door de realisatie van de varkenshouderij. Door betrokkene wordt niet nader onderbouwd hoe de varkenshouderij zou leiden tot het verdwijnen van een leefbare samenleving. Dit argument vormt derhalve geen aanleiding om het bestemmingsplan niet vast te stellen. 5.13 MER De MER is opgesteld door LTO-advies. Het kan geen onafhankelijke MER zijn. De eerder aangereikte punten moeten worden toegepast. Reactie van de gemeente: In de wetgeving (Wet milieubeheer en Besluit MER) wordt bepaald op welk moment een MER moet worden opgesteld, door wie, wat de eisen zijn aan een MER, welke onderwerpen hierin moeten worden behandeld en welke procedure gevolgd moet worden. Bij de totstandkoming van de MER voor de varkenshouderij aan de Laarstraat is voldaan aan de wettelijke eisen. Een onafhankelijke Commissie heeft de MER beoordeeld. Op de MER is uitgebreid ingegaan door de Raad van State in haar uitspraak van 2 december 2009 (200902211/1/M2). De Raad van State heeft het volgende overwogen: 2.5.2 In het MER is aandacht besteed aan zowel de bestaande milieusituatie als aan de gevolgen voor het milieu. Daarbij is het voorkeursalternatief en het meest milieuvriendelijk alternatief bezien. De aspecten ammoniak, geur, fijn stof, bodem en water, geluid, verkeer, landschap, archeologie, levende natuur, calamiteiten en brand zijn daarbij meegenomen. Verder heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage (hierna: de Commissie) in haar advies geconstateerd dat de essentiële informatie in het MER aanwezig is. Het MER geeft volgens de Commissie informatie over de belangrijkste milieuparameters voor dit initiatief. Voor de milieuaspecten zijn de effecten van de referentiesituatie, het voorkeursalternatief en het meest milieuvriendelijke alternatief overzichtelijk in kaart gebracht.
Daarmee is in het MER goede en bruikbare informatie beschikbaar gekomen om het milieubelang een volwaardige plaats te kunnen geven in de besluitvorming, aldus de Commissie. 2.5.3 Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het MER in zoverre niet voldoet aan de in artikel 7.10, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Wet Milieubeheer gestelde eisen. Dat naast het voorkeursalternatief slechts het meest milieuvriendelijke alternatief is onderzocht maakt evenmin dat het MER niet voldoet aan de eisen van voornoemd artikel. Daarbij neemt de Afdeling in overweging dat de Commissie weliswaar een kanttekening heeft geplaatst bij de keuze om in het MER slechts het voorkeursalternatief en het meest milieuvriendelijk alternatief uit te werken, maar dat zij dit niet als een essentiële tekortkoming van het MER heeft gezien.
5.14 Bedrijfswoning Er is niet aangegeven binnen hoeveel tijd de bedrijfswoning moet worden gerealiseerd. De bestemming moet worden gewijzigd inclusief de woning. De woning moet direct met de rest worden gebouwd. Reactie van de gemeente: Niet valt in te zien wat het belang van betrokkene is dat de bedrijfswoning gerealiseerd moet worden tegelijkertijd met de varkenshouderij. Het bestemmingsplan biedt bouwmogelijkheden voor de woning, geen verplichting tot bouwen. 5.14 Omgevingsaspecten De geluidbelasting, de luchtkwaliteit, de ammoniak, de fijnstof en de geur moeten permanent worden gemeten. Wanneer men niet aan de normen voldoet moet het bedrijf worden stilgelegd. De praktijk is anders dan de rekenmodellen. De omliggende bedrijven hebben schade door de ammoniak. In een gebied met ammoniakdepositie is regenwater wel vervuild. Het is onverstandig alle bedrijfswater van het bedrijf te zien als mest. Het onttrekken van het oude grondwater moet worden verboden. Er wordt nergens gesproken over lichtvervuiling. Reactie van de gemeente: In de milieuwetgeving is het uitgangspunt dat voorschriften moeten worden nageleefd. Deze voorschriften worden dan ook periodiek gecontroleerd. Indien de gestelde voorschriften worden overtreden zal het bevoegd gezag hiertegen handhavend optreden. Permanent meten is voor tal van voorschriften niet noodzakelijk en wordt ook niet verplicht gesteld in de milieuwetgeving. Bij luchtwassers zijn wel permanent diverse meters aanwezig waarop controlepunten kunnen worden afgelezen. Voor geluid geldt dat één jaar na de oprichting van de varkenshouderij een zogenaamde nameting moet plaats vinden. Ook vindt er één jaar na de realisatie een evaluatie plaats naar de gevolgen van de varkenshouderij voor het milieu. De omgevingsaspecten zijn reeds getoetst bij de procedure van de milieuvergunning en hiermee is akkoord gegaan. Door betrokkenen zijn geen argumenten aangedragen die reden geven om te twijfelen aan de juistheid van deze conclusie. Wat betreft de genoemde lichtvervuiling moet worden opgemerkt dat bij deze varkenshouderij geen of nauwelijks sprake zal zijn van lichtuitstraling, zodat van zogenaamde lichtvervuiling niet gesproken kan worden. Voor het overige wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 3.7. 5.15 Water In de watertabel staan een aantal fouten. Er is wel sprake van natte en laaggelegen gebieden. Er is wel sprake van kwel. Het gebied ligt vlakbij een strategisch actiegebied. Er is een zwemplas in de nabijheid. Er is wel sprake van verdroging. Ook is er sprake van natte natuur. Er wordt geen rekening gehouden met het water. Er moeten voorwaarden worden gesteld aan de kwaliteit van het water uit de luchtwassers.
Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 4.13. 5.16 Regels Het verzoek is ingediend in 2006, dus de toen geldende regels moeten worden gehanteerd. Het is niet duidelijk wat artikel 1 en 2 is. In deze documenten zijn de regels niet opgenomen. Reactie van de gemeente: Deze aanname van betrokkene is onjuist. Sinds 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Het bestemmingsplan is na deze datum in procedure gebracht en zal dus moeten voldoen aan de in deze wet gestelde eisen. Overigens moet worden opgemerkt dat bij het opstellen van de regels van het bestemmingsplan “Varkenshouderij Laarstraat” zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij het bestemmingsplan “Buitengebied 2000, herziening 2002”. De regels van het bestemmingsplan hebben ook tijdens de inzageperiode ter inzage gelegen en zijn eveneens gepubliceerd op de website van de gemeente. 5.17 Exploitatie Bij het exploitatieplan moet een totale economische kosten bate analyse zitten, waaronder te verhalen schade, verhoogde kosten onderhoud wegen etc. Alle bijkomende kosten moeten worden opgenomen in een exploitatieplan. Reactie van de gemeente: In artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening wordt beschreven wat er in een exploitatieplan moet staan. Onderdeel hiervan is een exploitatieopzet, waarin de kosten en opbrengsten zijn opgenomen. De wet geeft een limitatieve lijst van welke kosten het exploitatieplan moet bevatten. De door betrokkene aangegeven bijkomende kosten worden hier niet in genoemd en hoeven dus niet opgenomen te worden in een exploitatieplan. Bovendien is in hoofdstuk 8 van de toelichting uitgelegd dat in dit geval geen exploitatieplan hoeft te worden opgesteld, omdat er voor de gemeente geen kosten zijn verbonden aan het bestemmingsplan.
6.
De zienswijze van M.J.M. Kock en R. Becking namens Stichting MOOIJ Land
6.1 Publicatie Er is een nieuwe versie gepubliceerd op de website van de gemeente. De wijzigingen en aanvullingen zijn van betekenis voor een juiste beoordeling. Reactie van de gemeente: Voor de gemeentelijke reactie wordt verwezen naar hetgeen hiervoor is overwogen onder 3.2.
7. De zienswijze van J.G.M. Bongers, M.H.M. Bongers en M.W.G. Bongers – Braam Deze zienswijze komt nagenoeg overeen met de zienswijze die is ingediend door H. Visscher, M. Bosman en M. Bongers. Voor de gemeentelijke reactie op de zienswijze van J.G.M. Bongers, M.H.M. Bongers en M.W.G. Bongers – Braam wordt dan ook verwezen naar hetgeen is gesteld onder punt 4.
8.
De zienswijze van B. Weijers
8.1 OWN 2020 Er moet rekening gehouden worden met de leefbaarheid, zoals verwoord in de toekomstplannen van de gemeente. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 5.12.
8.2 Landschap De varkenshouderij aan de Laarstraat past niet in het groene landschap. Er is sprake van grote bedrijfsgebouwen. Het groene hart van Vethuizen wordt aangetast. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 2.5. 8.3 Transport Het transport ten behoeve van de varkenshouderij zal problemen opleveren. Mensen zullen er last van hebben en de uitritten van de mensen worden stuk gereden. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 3.8.
9.
De zienswijze van R. Alsema
9.1 Gezondheid Aan de opgestelde MER ontbreekt een duidelijke inventarisatie naar de gevolgen van een dergelijke megastal op de openbare gezondheidszorg. In het rapport wordt wel gekeken naar de emissie van fijnstof, maar er wordt niet gerefereerd aan fijnstof filters en de grootte van de poriën van de filters in relatie tot het voorkomen van aerogene transmissie van diverse micro-organismen. Er wordt aangegeven dat bij de verplaatsing van de dieren naar de veewagen een verwaarloosbare fijnstof emissie plaatsvindt, maar het is onduidelijk op welke onderzoeken deze conclusie wordt gedaan. De gezondheidsrisico’s zijn onvoldoende geanalyseerd. Reactie van de gemeente: Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen is overwogen onder 3.6 en 5.13. Conclusie: De door betrokkenen ingediende zienswijzen vormen geen reden om het bestemmingsplan te wijzigen of niet vast te stellen. De belangen van betrokkenen wegen niet op tegen de belangen van initiatiefnemers en de gemeente om het bestemmingsplan vast te stellen waardoor het mogelijk is een varkenshouderij te realiseren.