TOEKOMSTVERKENNING THUISZORG Hoe wonen wij in 2020 en wat betekent dat voor thuiszorg?
Auteur: Jeroen Singelenberg
Rotterdam, september 2009
Dit is een publicatie uit het SEV-programma: Keer de verloedering! U kunt SEV-publicaties vinden op www.sev.nl, of bestellen bij: SEV Postbus 1878 3000 BW Rotterdam telefoon 010 - 282 50 50
[email protected] De SEV ontwikkelt innovatieve oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken op het gebied van wonen. Wij zijn onafhankelijk, maar kunnen niet zonder initiatiefrijke netwerkpartners. Samen met hen beproeven we ideeën voor innovaties in de praktijk.
2
Toekomstverkenning thuiszorg
INHOUDSOPGAVE
inhoudsopgave................................................................................................................................................... 3 1.
De nieuwe ouderen ................................................................................................................................. 5
2.
Kwetsbare ouderen en anderen .............................................................................................................. 9
3.
Woningvoorraad opgeplust: de geschikt- heidspiramide....................................................................... 11
4.
Woonservicecomplexen en woonzorg- complexen ............................................................................... 15
5.
Ontwikkeling van woonservicegebieden ............................................................................................... 17
6.
Synthese: consequenties voor toekomstige thuiszorg ......................................................................... 21
7.
Slotopmerkingen over stelsels en structuren........................................................................................ 25
Bronnen ........................................................................................................................................................... 27 Colofon ............................................................................................................................................................ 28
3
4
Toekomstverkenning thuiszorg
1. DE NIEUWE OUDEREN
Aanstormende babyboomers Sinds ongeveer 25 jaar worstelen we met de vraag: wat moeten we bouwen voor senioren? Tot die tijd lag het allemaal vrij simpel: er was een norm voor bejaardenwoningen, verzorgings- en verpleegplaatsen en voor wie zelf kon betalen was er nog de serviceflat. Sindsdien zijn er belangrijke verschuivingen opgetreden: •
Veel ouderen hebben het nu zelf voor het zeggen, zij laten zich niet meer ‘’inplaatsen’’.
•
De seniorenleeftijd is verlaagd van 65 jaar naar 55 jaar; de meeste mensen werken niet meer na hun zestigste, ook al is het thans weer beleid om tot 65 door te werken.
•
Vervolgens willen veel vitale en goed opgeleide ouderen helemaal niet meer tot de senioren gerekend worden; zij noemen zich liever medioren (ca. 55-75 jaar).
•
Het is juist deze leeftijdsgroep die op de golf van de babyboomgeneratie (geboren 1947-1967) in de komende decennia kwantitatief het beeld zal bepalen.
•
De meerderheid van de nieuwe ouderen is eigen woningbezitter met eigen vermogen; het eigen woningbezit onder de babyboomgeneratie bedraagt thans 57% (bronnen: 1,2).
•
Veel mensen wonen nu relatief goed aan het eind van hun wooncarrière en piekeren er niet over om anticiperend te gaan verhuizen; een kamer teveel, een trap in de woning: helemaal geen probleem; slechts 6% geeft aan anticiperend te willen verhuizen (2).
•
Naast het appartement met ruim balkon of terras is ook de patiobungalow een steeds meer favoriet woningtype – met alle vertrekken gelijkvloers en een patio in plaats van een tuin.
•
De woonomgeving is veel belangrijker geworden: als de buurt achteruit gaat, dán willen mensen verhuizen.
•
Zorg is in theorie overal beschikbaar, alleen weet je niet of dat in de praktijk ook zo werkt als jij straks aan de beurt bent.
Kortom: de aanstormende grote generatie babyboomouderen heeft het dik voor elkaar (althans de meerderheid), maar heeft toch een licht gevoel van onbehagen over de verdere toekomst. Waar zijn straks al die thuiszorgers om voor ons te zorgen? En die mantelzorg door de volgende generatie, werkt dat straks nog steeds? Is mijn huis technisch wel geschikt om het straks zo lang mogelijk hier uit te zingen? Als ik straks ineens toch weg moet vanwege mijn gezondheid, kan ik mijn huis dan goed verkopen? Want er komt toch immers een kleinere generatie achter mij aan, en wij zijn met zo velen. De seniorenparadox Als de voorkeuren van babyboomers (2) geconfronteerd worden met het staande overheidsbeleid, dan wordt een aantal paradoxen zichtbaar: De eerste paradox is de doorstroomparadox. De overheid ziet het liefst dat ouderen op zekere leeftijd verhuizen naar een meer passende (nultreden) woning. Twee voordelen: ouderen komen te wonen in een gelijkvloerse, onderhoudsarme woning waar ze het tot op hoge leeftijd zelfstandig uit kunnen houden en er komen gezinswoningen vrij voor de volgende generatie.
5
Maar ouderen voelen er weinig voor om én kleiner én duurder te gaan wonen (wat meestal het geval is) en keuren het aanbod ook nog af omdat het niet om de hoek in dezelfde buurt ligt waar ze inmiddels geworteld zijn. Old and hard to please.
De tweede paradox zou je de eigendomsparadox kunnen noemen. Veel ouderen willen, als ze dan willen verhuizen, het liefst een huurwoning: zorgeloos en flexibel. Ze hebben immers ook geen spaarmotief voor de toekomst meer. Maar de overheid blijft het eigen woningbezit stimuleren en is niet erg ingericht op mensen die willen teruggaan van koop naar huur. Er zijn ook weinig prikkels bedacht om het ontsparen te stimuleren, d.w.z. het inzetten van het opgebouwde vermogen ter financiering van de eigen oude dag – inclusief sparen voor goede particuliere thuiszorg. Het nalaten van geld aan de volgende generatie wordt daarentegen nog steeds aangemoedigd. De derde paradox is er een om iets langer bij stil te staan en is kernachtig verwoord door Koot en Bie met de leuze Samen voor ons Eigen. Iedereen praat over een trend richting senioren communities, projectontwikkelaars komen opgewonden terug van reizen naar Amerikaanse Sun Cities, maar de doelgroep zelf blijft in ons land onverbeterlijk individualist. Onze steden zijn niet onveilig genoeg om te willen vluchten, de grote groep vitale senioren is nog niet ongerust genoeg over de thuiszorgloze toekomst, kortom: het gevoel van urgentie ontbreekt. Jaarlijks vertrekt een beperkt aantal ouderen (in de orde van 7.000) naar de Spaanse costa’s of een zuid Franse boerderette, waarvan een onbekend deel overigens na enige tijd toch weer terugkeert. Niet te vergelijken met de Amerikaanse exodus van bemiddelde ouderen naar Florida en Arizona. Sinds kort hebben we met voortgaand marktonderzoek nog een vierde paradox ontdekt: senioren willen niet met senioren wonen. Andere senioren worden namelijk oud en ziek en zeurderig, maar wij zelf niet. Dus willen we graag met mensen van alle leeftijden wonen, behalve met jongeren, die zijn om begrijpelijke redenen minder populair. Maar wat zijn de voordelen voor gezinnen met jonge kinderen of mensen van middelbare leeftijd om met senioren te wonen? Natuurlijk vragen senioren zich af wat zij aan anderen te bieden hebben (kinderopvang, toezicht), maar in de praktijk moet blijken hoever zij hierin willen gaan. Een trend naar meer gemeenschappelijke vormen van wonen? In het experimentenprogramma van de SEV proberen we sinds 2005 een aantal voorlopers en loodsbootjes boven tafel te krijgen van wat een nieuwe trend van postindividualisme zou kunnen worden. Er zijn thans 10 experimenten geregistreerd onder de titel senioren communities. Niche of trend? De postindividualist is als de dood voor sociale controle, maar ziet wel de noodzaak om bepaalde praktische zaken gezamenlijk te regelen, waaronder het inkopen van zorg en het binnen zekere grenzen bieden van burenhulp. Woongemeenschappen van ouderen In Nederland zijn sinds 1989 ruim 250 woongemeenschappen van ouderen ontstaan (3). Met een gemiddelde omvang van 25 woningen huisvesten zij samen ruim 6.000 ouderen. Een woongemeenschap kenmerkt zich door: •
Een verenigingsvorm, die gemeenschappelijke activiteiten en burencontacten organiseert.
•
Gemeenschappelijke ruimte en eventueel gemeenschappelijke tuin in beheer bij de woonvereniging.
6
Toekomstverkenning thuiszorg
•
Coöptatierecht bij verhuur (soms ook bij verkoop) van woningen, waarbij lidmaatschap van de woonvereniging een voorwaarde is.
Recent onderzoek van het Verwey Jonker Instituut (3) heeft aangetoond dat leden van woongemeenschap bereid zijn om gemiddeld een paar uur per week te besteden aan gemeenschappelijke activiteiten en aan burenhulp. Burenhulp houdt in dat je iemand helpt met praktische en huishoudelijke zaken, maar niet met persoonlijke verzorging. Mantelzorg wordt in het algemeen niet verleend binnen woongemeenschappen, dat is een zaak voor familieleden of partners. Woongemeenschappen geven aan dat bij familie van bewoners maar ook bij professionals zoals thuiszorg en indicatieorganen overdreven verwachtingen bestaan wat betreft het zorgen voor elkaar binnen een woongemeenschap. Zij pleiten ervoor, de grenzen tussen burenhulp en mantelzorg duidelijk af te bakenen. De woongemeenschappen beweging blijft zich vernieuwen. Steeds meer nieuwe woongemeenschappen kennen een mix van huur- en koopwoningen; oorspronkelijk waren het exclusief sociale huurwoningen. Er ontstaan woongemeenschappen met verschillende identiteit: ecologisch, antroposofisch, Hindoestaans, Chinees. Naar Duits voorbeeld ontstaan er ook al enkele woongemeenschappen op basis van Meergeneratiewonen. Hierbij wordt gestreefd naar een vitale mix van senioren, medioren en jongere gezinnen. Burenhulp en gezelligheid worden hier gestimuleerd en ondersteund door een parttime activiteitenbegeleidster. Men biedt elkaar gemiddeld 2 uur per week hulp. De eerste woongemeenschappen op boerderijen zijn gesignaleerd. En er zijn inmiddels als zeven woongemeenschappen in de bestaande woningvoorraad, meest in flatgebouwen. Dit zeer flexibele concept, bekend als gestippeld wonen, heeft als voordeel: snelle realisering, lage woonlasten en je hoeft niet te verhuizen (4). Gestippeld wonen houdt in dat een aantal bewoners in een flatgebouw een woonvereniging vormt, één woning inricht als gemeenschappelijke ruimte en met de verhuurder en gemeente een coöptatierecht afspreekt voor (een deel van) de vrijkomende woningen. De leden hoeven niet aaneengesloten te wonen, maar wonen ‘’gestippeld’’ over het gebouw. Een van deze woonverenigingen, in Rijswijk, heeft onlangs de stap gezet om als vereniging voor de leden comfort and care diensten te gaan inkopen. Het pakket omvat o.a. thuiszorg en adviezen bij woningaanpassingen. Wonen rond een vrijetijdsthema Een verwante trend is de ontwikkeling van woonprojecten van senioren/medioren op basis van collectief of mede-opdrachtgeverschap. Hierbij gaat het primair om gemeenschappelijk bouwen en in beperkte mate ook om gemeenschappelijk gebruik van vrijetijds voorzieningen. Voorbeelden zijn: wonen rond een plantenkas/orangerie, rond een manege, rond een jachthaven, rond een vrijetijdscentrum. Of bouw van een groep patiobungalows met gemeenschappelijke alarmering (burenbelsysteem). Deze initiatieven komen nog moeizaam van de grond en hebben een doorlooptijd van initiatief tot oplevering van gemiddeld negen jaar. Het vormen van een kopersgroep, het vinden van een locatie en van een bouwpartner kost tijd. Echt iets voor volhouders, voor wie het ontwikkelen van een project al een vorm van vrijetijdsbesteding is! Hoewel zorg niet voorkomt in het vocabulaire van deze vitale ouderen is het natuurlijk wel zo dat deze leeftijdshomogene projecten ook een draagvlak opleveren voor toekomstige gezamenlijke inkoop van thuiszorg. Maar nu willen initiatiefnemers het daar nog niet over hebben. Wat dat betreft zijn de 30 extracare villages in Engeland (5) een stap verder: ook hier ligt in de publiciteit het accent op
7
abseilen en bungyjumpen voor ouderen, maar er is wel degelijk een hometeam aanwezig voor de ca. 1/3 deel van de bewoners met een zorgindicatie. Om de zorg niet te laten domineren hanteert men hier de formule: 250 woningen, waarvan 1/3 bestemd voor ouderen met zorgindicatie en 2/3 voor vitale ouderen. Dat is wel een andere verhouding dan in Nederlandse woonzorgcomplexen! Senioren communities: onder welke voorwaarden? Een poging tot trendwatching op basis van de genoemde voorlopers: •
Mensen zoeken elkaar op, op basis van een praktisch vrijetijdsthema of een identiteitsthema waarachter zij een overeenkomstige leefstijl vermoeden.
•
Men is bereid tot een paar uur per week burenhulp of gemeenschapsdienst, maar niet tot mantelzorg die verder strekt dan de eigen familie.
•
Ook los van noodsituaties worden verwachtingen ten opzichte van elkaar laag geprofileerd en minimaal geformuleerd.
•
Het klinkt allemaal wat kil en onaardig, maar ga eens bij uzelf na in hoeverre u straks bereid bent om langdurige zorg te leveren of tijd te steken in beheertaken?
•
Onder deze voorwaarden zijn bepaalde leefstijlgroepen wel bereid om pragmatische communities te vormen, want samen sta je sterker op de markt en heb je de koopkracht om een leuk stuk grond of een markant gebouw te verwerven.
•
Daarmee ontstaat tevens een basis voor toekomstige gezamenlijke inkoop van thuiszorg.
Senioren communities versus woonservicegebieden Het is uiteraard nog niet te zeggen welk deel van de babyboomgeneratie zal opteren voor gezamenlijke vormen van wonen. Ongetwijfeld zal een meerderheid vooralsnog helemaal niet willen verhuizen, zoals woonwensenonderzoek constant aantoont. Voor deze groepen geldt dat algemene wijkvoorzieningen en de mogelijkheid van diensten en zorg aan huis de kritische factor zullen zijn bij het zo lang mogelijk zelfstandig wonen. Daarnaast zullen tal van kleine aanpassingen aan de woning de verlenging van het zelfstandig wonen - liefst tot aan het levenseinde - moeten faciliteren. Op dit punt zullen we terugkomen bij het onderwerp woonservicegebieden.
8
Toekomstverkenning thuiszorg
2. KWETSBARE OUDEREN EN ANDEREN
Arme en rijke ouderen Moge de opmars van de nieuwe, vitale oudere de algemene trend zijn voor het land en voor de komende decennia, de actuele situatie is dat er ook nog steeds veel ouderen zijn die juist wel aan het traditionele beeld van ‘’bejaarden’’ beantwoorden. Zeker in de grote stad vinden we pockets van armoede en hulpbehoevendheid. De autochtone groep ‘’arme ouderen’’ in de steden slinkt langzaam door natuurlijk verloop, maar vraagt de komende jaren niettemin nog veel aandacht. Een nieuwe, allochtone groep arme ouderen kondigt zich aan. Tropische en subtropische ouderen Tot nu toe is het aantal ouderen uit de migrantengemeenschappen nog relatief klein, maar dat gaat de komende vijftien jaar in rap tempo veranderen. Wat dit gaat betekenen kan in het volgende beeld worden samengevat. Allochtone ouderen schuiven op de plaats die momenteel wordt ingenomen door de traditionele klanten van de ouderenzorg en het ouderenwerk: ouderen met een laag inkomen een lage opleiding en een relatief slechte gezondheid. Zij wonen thans vaak in fysiek ongeschikte etagewoningen woningen zonder lift. Nieuwbouwwoningen worden onbetaalbaar gevonden door met name de Turkse en Marokkaanse bevolkingsgroepen. Daarom zullen zij eerder aangewezen zijn op onze traditionele bejaardenvoorzieningen. Zij bevolken straks bij uitstek de traditionele misschien wat karige maar wel betaalbare voorzieningen: het verzorgingshuis, de aanleunwoning, de bejaardensoos. Voor de ouderenzorg en de thuiszorg betekent dit dat straks niet alleen de cliënt maar ook het personeel in toenemende mate afkomstig is uit deze landen. Dit is ook belangrijk in verband met de gewenste bejegening. Wat bekend is over preferenties van etnische ouderen komt deels uit het Europese buitenland en klinkt erg logisch. Wonen moet in de eerste plaats betaalbaar zijn, men stelt minder hoge eisen. Nabijheid van familie is minstens zo belangrijk als voor autochtone Nederlanders, maar de hogere mate van mantelzorg die aan de immigranten wordt toegeschreven blijkt in de tweede generatie al niet meer te werken (6). En verder hoeft men heus geen ander soort woningen en ander soort zorg, maar wel een ander soort welzijn. Oudere allochtonen gaan terug naar hun roots: ze hoeven niet zo nodig meer te integreren. Vooral de eigen keuken is erg belangrijk, naast de godsdienst. Zorgbehoevende en dementerende ouderen De traditionele verzorgingshuispopulatie is al vanaf eind jaren ’80 aan het krimpen en het einde van deze ontwikkeling is nog niet in zicht. In conservatieve regio’s zoals de Veluwe is het verzorgingshuis nog onverminderd populair, maar de verblijfsindicaties worden eenvoudigweg steeds spaarzamer afgegeven. Een aantal verzorgingshuizen biedt al huisvesting aan niet-verblijfsgeïndiceerden die zelf hun huur betalen (inleunwonen); maar de kamertjes zijn klein en de huren relatief hoog, dus de vervanging door moderne woonzorgcomplexen is een kwestie van tijd. Verder worden steeds meer verzorgingshuizen geheel of gedeeltelijk omgezet in verpleeghuizen. De verpleeghuispopulatie neemt niet af, maar eerder toe. Dit is het gevolg van het toenemend aantal demente
9
ouderen. Onderzoek heeft uitgewezen (7) dat de overlevingsperiode vanaf het eerste optreden van dementie verder toeneemt tot gemiddeld zeven jaar. Van deze periode zal een toenemend deel eerste nog thuis worden doorgebracht alvorens de partner of de familie de witte vlag hijsen en verpleeghuisopname volgt. De toename van het aantal levensjaren met dementie heeft dus twee gevolgen: •
Toenemende druk op de thuiszorg en de mantelzorg, met als zichtbaar gevolg de plaatsing van mantelzorgwoningen bij de woning van de mantelzorger: dit zijn verplaatsbare woonunits bestaande uit een aanpasbare slaapkamer en zorggeschikte badkamer.
•
Blijvende druk op de verpleeghuiscapaciteit, die vooral beantwoord zal worden door bouw van kleinschalig groepswonen in woonwijken en dorpen en niet door bouw van nieuwe grootschalige verpleeghuizen.
In het STAGG scenario (8) is het proces van substitutie van traditionele intramurale capaciteit in verzorgingsen verpleeghuizen door nieuwe stijl capaciteit in woonzorgcomplexen en kleinschalig groepswonen te optimistisch ingeschat. De kwestie van de afschrijving van bestaande gebouwen, het vinden van bouwlocaties, de wil van zorginstellingen om te extramuraliseren: het zijn allemaal factoren die tijd nodig hebben. In de tweede plaats blijkt ‘’kleinschalig in de wijk’’ niet zo gemakkelijk tot stand te brengen als de voorlopers en grondleggers in de jaren ’80 dachten. Voor rendabele 24 uurs zorg zijn toch al gauw 4 groepen van 6 cliënten nodig. Scheiding van wonen en zorg blijkt bij groepswonen van demente ouderen ook niet altijd even praktisch te zijn. In feite ontstaan dus kleine verpleeghuisdependances van 24-30 kamers, geclusterd in woongroepen van zes. Gehandicapten en psychiatrische cliënten De gehandicaptenzorg is voorgegaan in deze ontwikkeling. Daar is al een groter deel van de instituten vervangen door kleinschalig wonen in de wijk en zijn de projecten ook kleinschaliger. Vooral de particuliere wooninitiatieven (ouderinitiatieven) op basis van persoonsgebonden budgetten munten uit in kleinschaligheid: 5 à 6 bewoners per huis. De invoering van het nieuwe stelsel van zorgfinanciering op basis van zorgzwaartepakketten oefent hier echter ook een opwaartse druk uit op de projectgrootte. Hetzelfde beeld geldt in meer of mindere mate voor projecten voor chronische cliënten uit de Geestelijke Gezondheidszorg. Een typische woonwijk van 10.000 inwoners telt volgens het voorzichtige scenario Andante (9) in 2015 reeds 110 zorggeschikte woningen waarvan 20 à 24 wooneenheden met 24 uurs zorg en toezicht. In 2020 kan dit aantal, gezien ontwikkelingen in bijvoorbeeld Denemarken, zijn opgelopen naar 155 zorggeschikte woningen waarvan 50 met 24 uurs toezicht. Dit betekent 8 à 9 groepswoningen waarvan 6 voor demente ouderen en 2-3 voor gehandicapten en GGZ. Daaromheen allerlei vormen van meer zelfstandig wonen met geregelde zorg op afroep en een glijdende overgang naar gewoon wonen met meer of minder intensieve zorg aan huis.
10
Toekomstverkenning thuiszorg
3. WONINGVOORRAAD OPGEPLUST: DE GESCHIKTHEIDSPIRAMIDE Eisenpakketten voor ‘’geschikte’’ woningen Sinds de laatste twintig jaar is in Nederland het besef doorgebroken dat het antwoord op de vergrijzing niet meer is het bijbouwen van categoriale ouderenwoningen maar het voor geschikt maken van de algemene woningvoorraad voor ouderen – feitelijk geschikt voor alle leeftijden. Hieruit zijn de volgende begrippen voortgekomen: •
Aanpasbaar bouwen = woningen zodanig bouwen dat ze eenvoudig en tegen lage kosten kunnen worden aangepast voor mensen met een handicap. Met de opname van de acht voornaamste eisen voor aanpasbaar bouwen in het Bouwbesluit in 1998 is aanpasbaar bouwen verplicht geworden voor alle nieuwbouw in Nederland. Gemeenten moeten toezien op de uitvoering van deze eisen: brede deuren, lage drempels, reserveringen voor liften, keerruimte voor rolstoelen.
•
Levensloopbestendig of ouderengeschikt bouwen: dit eisenpakket gaat iets verder dan aanpasbaar bouwen en is door de ouderenbonden en gehandicaptenorganisaties vastgelegd in het kwaliteitslabel Woonkeur. De eisen hebben betrekking op functionele badkamers en keukens, laag bedienbare ramen, ruime en toegankelijke balkons e.d. Omdat deze eisen een paar procent meerkosten met zich meebrengen wordt Woonkeur niet universeel toegepast in de nieuwbouw, maar met name woningcorporaties passen wel belangrijke delen van het eisenpakket standaard toe, vooral bij appartementenbouw.
•
Zorggeschikt bouwen: een recent eisenpakket van het kenniscentrum wonen-zorg van Aedes en Actiz, voorafgegaan door een soortgelijk pakket van Humanitas Rotterdam. Dit programma houdt rekening met het verlenen van intensieve thuiszorg en eist met name ruimere slaap- en badkamers. Wordt toegepast in woonzorgcomplexen en andere categoriale woonvormen.
•
Opplussen: alle genoemde eisenpakketten gelden voor de nieuwbouw. Voor de bestaande voorraad zijn concessies gedaan met name wat betreft rolstoeltoegankelijkheid. Het oppluspakket van de SEV uit 1998 neemt de rollatorgebruiker als maatstaf. Het gaat vooral om maatregelen als het wegnemen van niveauverschillen en drempels, aanbrengen van handgrepen, lichtere deurdrangers en handige seniorensloten op deuren. Een kostbaar element is het achteraf aanbrengen van liften bij bestaande flatgebouwen. Sommige woningcorporaties hebben opplussen tot maatstaf verheven voor hun bezit, andere beperken zich tot bepaalde typen flats of tot bezit in woonzorgzones. In de particuliere woningvoorraad wordt nog erg weinig opgeplust.
Evenwicht bevolking/woningvoorraad: piramidemodel De verschillende niveaus van maatregelen kunnen worden uitgebeeld in de vorm van een piramidemodel, waarbij de brede basis wordt gevormd door de niet-opgepluste woningvoorraad en de smalle top door de zorggeschikte woningen. De verschillende niveaus links op de piramide corresponderen met de functionele eisenpakketten, in sommige gemeenten aangeduid door het toekennen van geschiktheidspunten of sterren aan woningen; rechts op de piramide staan de corresponderende doelgroepen uit de bevolking. Beleidsdoel is om de piramide zoveel mogelijk symmetrisch te maken – en te houden in de toekomst:
11
Figuur 1 De geschiktheidspiramide Nederlandse woningvoorraad
Mate van
Label of
beperking en
ijkpunt
zorgbehoefte
Intramuraal
Beschermd Wonen
Zware beperking en
Woonkeur Pluspakket
Verzorgd Wonen
intensieve zorg
Zorg
Levensloopgeschikt
RolstoelNultreden
gebruiker
Eengezinswoningen potentieel geschikt
Rollatorgebruiker
Bestaande woningvoorraad in basis geschikt(er) te maken
Woonkeur Nieuwbouw
Woonkeur Bestaande Bouw Plus
Bestaande woningvoorraad in basis niet geschik(ter) te maken
Bron: Laagland'advies
•
Rechts de aanbodzijde: bij de indeling worden louter functionele criteria gebruikt, waarbij de klassegrenzen worden gevormd door ‘’functionele drempelcriteria’’ zoals: 1.
*****Zorggeschikt: de woning is integraal toegankelijk, bewoonbaar en bezoekbaar voor mensen die binnen en buiten een rolstoel gebruiken (volledig barrièrevrij) én zorggeschikt (functioneel geschikt om zorg in te verlenen).
2.
****Rolstoelgeschikt: de woning is toegankelijk en bezoekbaar per rolstoel, maar niet geschikt voor mensen die ook binnen een rolstoel gebruiken en intensieve zorg nodig hebben
3.
***Rollatorgeschikt: de woning is zonder treden toegankelijk en bezoekbaar, maar er is niet genoeg ruimte voor rolstoelgebruik, dus alleen rollatorgeschikt; kleine niveauverschillen (mits begeleid met handgreep) zijn toegestaan.
4.
**Levensloopbestendig: de woning is zonder treden bezoekbaar en intern voorzien van een luie trap die geschikt is voor een traplift; ’s nachts is het niet nodig om de trap te gebruiken (badkamer en slaapkamer op zelfde verdieping); de ramen zijn laag bedienbaar, de badkamer biedt voldoende ruimte.
5.
* Aanpasbaar: de woning is zodanig aanpasbaar dat tegen relatief geringe kosten (5000 à 10.000) niveau 4 gerealiseerd kan worden.
12
Toekomstverkenning thuiszorg
6.
Niet aanpasbaar: slechts tegen hoge kosten kan deze woning levensloopbestendig gemaakt worden.
•
Links de vraagzijde: een indeling die functioneel correspondeert met die aan de aanbodzijde: 1.
*****Ernstig lichamelijk of meervoudig beperkt: gebruikt rolstoel binnen en buiten de woning, is dagelijks afhankelijk van intensieve zorg in de woning.
2.
****Matig lichamelijk beperkt: gebruikt buitenshuis een rolstoel, kan binnenshuis geen trappen lopen, afhankelijk van zorg op afspraak.
3.
***Enigszins lichamelijk beperkt: gering uithoudingsvermogen, moet regelmatig steun kunnen vinden, afhankelijk van huishoudelijke hulp, gebruikt (soms) rollator of anders een stok of kruk.
4.
**Potentieel lichamelijk beperkt: ouderen (75 plus) met een verhoogde kans op lichamelijke beperkingen binnen afzienbare tijd.
5.
*Senioren in den brede: voor de brede populatie 55 plus is het verstandig om een woningvoorraad te hebben die tegen niet al te hoge kosten kan worden aangepast.
6.
Jonge gezonde mensen: voor mensen onder 55 jaar zonder lichamelijke beperkingen is het bewonen van een niet-aanpasbare woning niet bezwaarlijk, hoewel ook zij altijd een zeker risico lopen.
Herwaardering van het eengezinshuis Tot enkele jaren geleden rekenden de meeste woningcorporaties al hun eengezinshuizen met interne trap tot de niet aanpasbare woningvoorraad. Alleen nultreden woningen telden mee als aanpasbaar of potentieel geschikt voor ouderen. Het Zeeuwse onderzoek naar de aanpasbaarheid van eengezinshuizen (10) heeft uitgewezen dat veel eengezinshuizen naar alle tevredenheid bewoond worden door mensen met lichtere functiebeperkingen en dat veel eengezinshuizen, mits niet al te krap gedimensioneerd, goed kunnen worden opgeplust tot het niveau met een of twee sterren. Volkshuisvesters zijn dus genuanceerder gaan denken over eengezinshuizen. Particulier bezit doorgelicht In het particulier bezit, in de minder verstedelijkte gemeenten het merendeel van de woningvoorraad, is een analyse volgens het piramidemodel nog vrijwel nergens uitgevoerd, laat staan dat eigenaren maatregelen nemen om hun woningen op te plussen naar een hogere geschiktheidsklasse. Het gaat hier vooral om eengezinshuizen. Er zijn wel instrumenten ontwikkeld om eigenaren voor te lichten over de aanpasbaarheid van hun woning. Zo voorspelt de doorzonscan op basis van volume en bouwjaar van de woning de kans deze functioneel kan worden aangepast tot op het niveau levensloopbestendig. Eigenaren kunnen op basis van indicaties van het investeringsniveau besluiten of zij willen aanpassen of verhuizen. Belangrijkste preventieve maatregelen: een ‘’luie’’ trap, een voldoende ruime badkamer en een toilet op elke etage. Specifiek kunnen dan later bij gebleken noodzaak worden aangebracht: een traplift, een douchezitje, verhoogde WC, beugels en steunen.
13
Woonruimteverdeling en sterrensystemen Het instrument van de geschiktheidspiramide en de indeling in klassen met 1 tot 5 sterren geeft aan beleidmakers bij gemeente en woningcorporaties zicht op de bouwopgave en de opplusopgave, maar ook op de verdeelopgave. In de toekomst zal, zeker in de sociale huursector, doelmatiger moeten worden omgegaan met de schaarse voorraad woningen met een of meer sterren. Het sterrensysteem wordt nu al in meerdere gemeenten toegepast om woningen te labelen bij de verhuur en voorrang te kunnen geven aan de doelgroepen die aangewezen zijn op geschikte woningen. Ook bij advertenties voor koopwoningen zullen in de toekomst geschiktheidssterren worden vermeld. Deze beleidontwikkeling zal zich het eerste voordoen in aangewezen woonzorgzones of woonservicewijken.
14
Toekomstverkenning thuiszorg
4. WOONSERVICECOMPLEXEN EN WOONZORGCOMPLEXEN Wozoco als opvolger van het verzorgingshuis De laatste twintig jaar worden er in Nederland woonzorgcomplexen gebouwd in plaats van de traditionele verzorgingshuizen. Het belangrijkste verschil is de scheiding van wonen en zorg: in woonzorgcomplexen huur je een zelfstandige woning en kun je daarnaast een beroep doen op een complexgewijs zorgarrangement en servicepakket. Aan de buitenkant zie je al het verschil: in het woonzorgcomplex, gebouwd volgens volkshuisvestingsnormen, hebben alle woningen een balkon, in verzorgingshuizen, gebouwd volgens de normen van het College Bouw Zorgvoorzieningen, hebben ze dat niet. In verzorgingshuizen bestaat ongeveer de helft van het vloeroppervlak uit algemene ruimten, in het woonzorgcomplex slechts 10% gemiddeld. In de eerste periode (1987-1998) zijn er 580 woonzorgcomplexen gebouwd met in totaal 32.000 woningen (11). Gemiddeld bestond een wozoco dus uit 55 woningen. Van alle bewoners had toen ongeveer de helft een AWBZ indicatie en de leeftijd was gemiddeld 81 jaar, tegen 100% indicaties en een gemiddelde leeftijd van 85 jaar in het verzorgingshuis. De term woonzorgcomplex is niet wettelijk gedefinieerd: bij het SEV onderzoek in 1999 bleek dat er 20% bij waren die niet aan de definitie voldeden en hetzij te licht waren (geen complexgewijs zorgarrangement) hetzij te zwaar (geen scheiding wonen zorg). Hybride complexen In 2004 was het aantal woonzorgcomplexen gegroeid tot 975 met in totaal 57.500 woningen (12). Het is niet bekend hoeveel woonzorgcomplexen er in de laatste 5 jaar nog bijgekomen zijn, maar de bouwproductie is vermoedelijk wat afgezwakt. Wel is bekend dat er sindsdien meer hybride complexen zijn gebouwd: deels scheiding wonen/zorg, deels intramurale bouw volgens normen CBZ. Het betreft hierbij vooral herbouw op locaties van voormalige verzorgingshuizen. Ook zijn er meer complexen gebouwd die naast sociale huurwoningen ook koopwoningen omvatten. Woonservicecomplexen: Humanitas concept Bekendheid verwierf vooral het Humanitas concept uit Rotterdam: grootschalige woonzorgcomplexen (200 woningen of meer) met een mix van meer en minder zorgbehoevende bewoners, een servicerijke omgeving en een Bourgondische levensstijl. Mede geïnspireerd door dit voorbeeld werden op verschillende plaatsen in Nederland woonservicecomplexen gebouwd in het hogere marktsegment, als opvolger van de traditionele serviceflats, die nog altijd goed zijn voor een volume van ca. 50.000 woningen. Het woonservicecomplex nieuwe stijl heeft ruime appartementen, veel recreatieve voorzieningen (soms een eigen zwembad), een sober verplicht servicepakket en geen eigen zorgteam maar wel een eigen zorgcoördinator. Magic mix in het Extracare Village In Engeland maakt het concept Extracare Village momenteel school: er zijn er meer dan 30 in aanbouw. De formule is die van een magic mix: een derde van de woningen is voor mensen met een zorgindicatie, een
15
derde voor vitale ouderen, een derde voor mensen met lichte beperkingen; evenzo is een derde kopen, een derde huren en een derde gedeeld eigendom (half koop, half huur). De helft van de woningen is flat, de helft bungalow. De omvang van het complex (vanaf 200 woningen) is afgestemd op een eigen zorgteam, een eigen grand café en een aantal clubruimten waarin bewoners zelf activiteiten organiseren. Overigens komt ook weer een derde van de clubleden van buiten de Village. Waar in Nederland de woningcorporaties vooral nog woonzorgcomplexen in de sociale huursector ontwikkelen en de projectontwikkelaars résidences in het topsegment, mikt het Britse concept op een vitale mix van rijk en arm, oud en minder oud. Het Nederlandse project Erenstein/Zonnestein van Forta in Zwijndrecht is een eerste vertegenwoordiger van dit concept in ons land. Imago-probleem van het woonzorgcomplex Voor de toekomst is van belang hoeveel woonzorgcomplexen er zullen zijn met een zodanige omvang dat ze een eigen 24 uurs hometeam kunnen dragen, De gemiddelde omvang van 55 woningen die in 1999 werd gemeten is hiervoor te weinig tenzij minstens 30 bewoners intensieve zorgindicaties hebben, vergelijkbaar met verblijfsindicaties. Hiermee zou het woonzorgcomplex dan qua populatie wel weer steeds meer op een verzorgingshuis gaan lijken, en daarmee een imago-probleem hebben. Want de nieuwe generatie babyboomers vindt het woonzorgcomplex al weer te zorgelijk en te sociale huurachtig. Schaalvergroting of inbedding in de woonservicezone Er zijn voor de toekomst twee strategieën denkbaar om aan dit vraagstuk van voldoende draagvlak én menging tegemoet te komen: •
Grootschalige woonservicecomplexen bouwen (vanaf 200 à 250 woningen) zoals in Engeland; dit gebeurt in Nederland vooral in de grote steden.
•
Woonzorgcomplexen inbedden in een woonservicegebied (wijk of dorp) als centrale voorziening waar welzijnsdiensten en 24 uurs zorg aanwezig zijn; het draagvlak omvat dan tevens een gebied eromheen waar mensen kunnen ‘’aanleunen op afstand’’.
16
Toekomstverkenning thuiszorg
5. ONTWIKKELING VAN WOONSERVICEGEBIEDEN
In het voorgaande hebben we gezien dat de meeste ouderen kiezen voor blijven wonen waar zij nu wonen, in een meer of minder geschikte woning in een bestaande wijk of een bestaand dorp. Slechts een minderheid kiest voor verhuizing naar een servicerijke (of zonrijke) omgeving, of sorteert voor op de ouderdom door te verhuizen naar een levensloopbestendige woning. Een nog kleinere minderheid heeft niets meer te kiezen, maar wordt opgenomen in een regionaal verpleeghuis of instelling voor gehandicaptenzorg. En zou die laatste groep ook niet liever in de eigen omgeving blijven, nabij familie en bekenden? Scandinavisch districtenstelsel Wonen, zorg en welzijn samenhangend naar de mensen toebrengen is de laatste twintig jaar het streven en het concept dat hiervoor tien jaar geleden is geïmporteerd uit Scandinavië heet: woonservicewijk. Het invloedrijke STAGG-rapport ‘’verblijven of wonen?’’ (2000) is geïnspireerd door de voortreffelijk georganiseerde woonzorgdistricten van 5000 tot 10.000 inwoners in Denemarken. Het zijn woongebieden met een eigen integraal zorgteam, een eigen budget en een eerstelijns dienstencentrum dat geclusterd wonen biedt rond een lokaal pakket zorg en welzijn dat vertrek naar een regionale intramurale instelling nog slechts voor een kleine groep onafwendbaar maakt. De regie ligt in Denemarken bij de gemeente, de procedures zijn simpel en zorg is nabij. Woonzorgzone als geëxplodeerd woonzorgcomplex In Nederland dook het begrip woonzorgzone voor het eerst op in de plannen voor Haveneiland-west op de Vinexlocatie IJburg in Amsterdam (1998). Het oorspronkelijke concept gaat uit van cirkelgebieden met een straal van 200-300 m. (10-15 min lopen met een rollator) rond een eerstelijns dienstencentrum. In deze zone kan zorg worden geboden met dezelfde garanties als in een woonzorgcomplex. De woonzorgzone kan conceptueel gezien worden als een verdund of geëxplodeerd woonzorgcomplex: het merendeel van de woningen in de zone is niet bestemd (maar wel potentieel geschikt) voor mensen met een zorgindicatie. Woonservicegebieden: verbreding en verdunning In de tien jaren daarna heeft het concept zich uitgerold over grote delen van Nederland, maar het is daarbij ook gemuteerd. Sommige steden (Breda, Leeuwarden, Amsterdam, Middelburg) zijn - op papier althans geheel bedekt met woonservicegebieden of woonservicewijken. Ook plattelandsgemeenten hebben woonservicegebieden aangewezen in de centrumdorpen, maar hier en daar ook in de kleinere kerkdorpen. Met deze brede uitrol is de definitie aangepast. Wat blijft staan is dat partijen van wonen, zorg en welzijn zich inspannen om in deze gebieden een samenhangend aanbod te realiseren. Maar de inhoud van dat aanbod is niet meer vergelijkbaar met het aanbod in een woonzorgcomplex. Soms worden de normen uit het STAGG rapport als uitgangspunt genomen, soms eigen, lagere normen. Doorgaans worden geen pogingen gedaan om de particuliere woningvoorraad ook systematisch aan te passen en beperkt men zich tot de sociale huursector. Het dienstenaanbod wordt geïnspecteerd en zo mogelijk gecompleteerd en samengebracht in een multifunctioneel dienstencentrum. Zorg op afroep wordt in
17
het gebied gegarandeerd maar dikwijls gaan deze garanties niet verder dan hetgeen de thuiszorg ook buiten de woonservicegebieden aanbiedt. Samenwerking verloopt niet altijd soepel Kortom: het concept heeft zich verbreed én verdund. Daarbij komt dat blijkens onderzoek in de provincie Gelderland (13) meer dan de helft van de woonservicegebieden zich nog bevindt in de intentiefase, niet in de realisatiefase. Het proces van samenwerking tussen de gemeente en de partijen van wonen, zorg en welzijn verloopt niet zelden moeizaam, waarbij de laatste tijd in het bijzonder de marktwerking in de zorg roet in het eten gooit. De lokale zorgketen komt hierdoor moeilijk van de grond. Veel woningcorporaties richten hun aandacht op een beperkt aantal categoriale wooncomplexen voor ouderen of gehandicapten en niet op de algemene woningvoorraad. Gemeenten nemen sinds de invoering van de WMO in 2006 wel vaker de regierol actief op zich - inclusief de domeinen van ruimtelijke ordening en grondbeleid -, maar andere partijen vinden hierdoor dat woonservicegebieden hierdoor te veel ‘’een ding van de gemeente’’ zijn geworden. Multifunctionele dienstencentra In een aantal woonservicegebieden heeft men primair ingezet op de realisering van een nieuw gebouwd multifunctioneel dienstencentrum als symbolisch hart van het woonservicegebied. Naast geslaagde voorbeelden zijn er ook gevallen waarin deze zogenaamde MFC’s moeilijk of niet van de grond komen. Idealiter omvat een MFC alle eerstelijns functies die in een wijk nodig zijn (zie kadertekst): zorgcentrum, dienstencentrum, activiteitencentrum en gezondheidscentrum. Bij voorkeur wordt het MFC gesitueerd nabij het wijkwinkelcentrum, zodat maximale symbiose effecten ontstaan. In de praktijk zien we dat er vaak al bestaande accommodaties zijn en dat niet alle betrokken partijen het belang zien van ‘’alles onder één dak’’. Bovendien is de exploitatie van een MFC vaak verliesgevend en risicodragend, mede door de voortdurende veranderingen in financieringsregelingen voor de betreffende functies. Nieuw strategieën zijn: eerst samenwerken tussen functies en dan pas samen onder één dak; flexibele uitwisseling van ruimten binnen het centrum met commerciële functies. Integratie via een voorpostfunctie In weer andere plaatsen, vooral op het platteland, brengt met het geïntegreerde aanbod van wonen, zorg en welzijn niet zozeer bij elkaar in één gebouw als wel in één functie: de omtinker, meitinker, dorpsondersteuner of zorgmakelaar. Deze gemandateerde functie opereert namens ‘’de gezamenlijkheid’’ en arrangeert rond klanten een breed dienstenpakket, dat toch meestal niet verder reikt dan de werkingssfeer van de WMO, want de gemandateerde bevoegdheden komen van de gemeente, niet van het zorgkantoor of het indicatieorgaan. Maar met slimme combinaties met informele hulp en ook woonmaatregelen kunnen deze voorpostfunctionarissen binnen hun werkgebied toch het nodige bereiken. Marktwerking versus integrale wijkteams Dat het in Nederland toch niet zo vlot loopt met de ontwikkeling van woonservicewijken als in Denemarken komt door onze ingewikkelder ordening. In ons stelsel ligt het niet altijd voor de hand om zorg territoriaal te organiseren volgens het concept van nabije zorg. Invoering van marktwerking in de AWBZ -en nu ook in de huishoudelijke zorg bij de WMO- impliceert dat er in elk gebied meerdere aanbieders actief zijn waaruit de klant kan kiezen. Thuiszorgorganisaties spelen hierop in met hun footloose organisatiemodel, waarbij een
18
Toekomstverkenning thuiszorg
grootschalige organisatie met een sterke nadruk op logistiek past. Zorgorganisaties die van huis uit residentieel zijn zullen eerder uitgaan van het principe van nabije zorg, maar houden daarbij vaak halt bij de reeds genoemde cirkelgebieden rond zorgcentra, zodat de rest van de wijk daarbuiten valt. Integrale wijkzorgteams die beide specialismen vertegenwoordigen, zoals in Denemarken, zie je bij ons nog zelden. Laat staan dat deze teams dan ook nog AWBZ-breed en WMO-breed opereren, inclusief de zorg voor gehandicapten en chronische GGZ-cliënten. Verkokering of zinvolle specialisering? De zorgdeskundigen zijn het er nog niet over eens. Toekomstige ontwikkeling Voor de toekomst is het zoeken gericht op een duurzame invulling van het concept woonservicegebied waarin in ieder geval datgene is ondergebracht wat in ons bestel het beste op het niveau van een wijk of dorp georganiseerd kan worden. Daar waar marktwerking en concurrentie leidt tot zodanige aantasting van het draagvlak dat de betreffende functies er anders helemaal niet meer komt, zal territoriale samenwerking geboden zijn. Vermoedelijk zal deze grens in de toekomst verder opschuiven als budgetten én personeel schaarser worden. Hierdoor zullen woonservicegebieden er stap voor stap meer functies bij krijgen. De schaarste aan formele zorg zal leiden tot een toenemend beroep op informele zorg en ook deze valt waarschijnlijk het beste op kleinschalig niveau te organiseren. En de eisen aan zorggeschiktheid van woningen zullen toenemen, om met minder mensen meer zorg te kunnen leveren. Ook dit zal waarschijnlijk bijdragen aan een toenemend belang van het woonservicegebied als integratiekader van maatregelen op diverse domeinen. Het concept heeft de toekomst, maar is gezien genoemde perikelen tevens aan herijking toe: minder beloven, maar meer waarmaken. Het formuleren van een basispakket waar iedere bewoner van een woonservicegebied aanspraak op kan maken, kan een eerste stap zijn. Kadertekst Typerend ruimteprogramma voor een multifunctioneel zorg- en dienstencentrum in de wijk
Klein MFC= 5.000 inwoners, 150 AWBZ-indicaties w.v. 60 met 24 uurs zorg Groot MFC= 10.000 inwoners, 300 AWBZ-indicaties w.v. 120 met 24 uurs zorg •
Zorgcentrum care (24 uurs zorg en thuiszorg )……………………………………. 105 - 150 m2
•
Gezondheidscentrum cure (1 lijns gezondheidszorg)…………………………… 385 - 660 m2
•
Activiteiten- en ontmoetingscentrum (zorg en welzijn)……………………………. 280 - 470 m2
•
Dienstencentrum (wijkservice en facilitaire diensten)……………………………… 100 - 250 m2
•
Algemeen: entree, verkeersruimten, bergruimten en technische ruimten 0,5 = 430 - 760 m2
•
Totaal klein - groot MFC…………………………………………………………. 1300 - 2290 m2
e
19
FUNCTIE Zorgcentrum (care)
Gezondheidscentrum
Ontmoetingscentrum
RUIMTE
OPPERVLAK
Zorgteam (6-12 FTE)
30 - 50 m2
2FTE = 15 m2
Zorgcoördinator (1-2)
45 m2
12 m2
Nevenruimten
15 - 25 m2
6 m2
Ziekenboeg 1-2 kamers
15 - 30 m2
Huisartsen (2-4 FTE)
30 - 60 m2
Therapeuten (1-2 FTE)
15 - 30 m2
Apotheek
0 - 200 m2
Tandartsen (1-2 FTE)
30 - 45 m2
Verloskunde (0-1 FTE)
0 - 15 m2
Consultatiebureau
120 m2
Nevenruimten
190 m2
Eetcafé/grote zaal
150 - 250 m2
Cursussen/activiteiten
Dienstencentrum
70 - 100 m2
Vergaderingen
30 - 60 m2
Toiletten/garderobe
30 - 60 m2
Zorgconsulent
15 - 30 m2
Informatiecentrum
30 - 60 m2
Wijkbeheer/huismeester
15 - 30 m2
Keuken/wasserij/opslag
25 - 100 m2
Administratie TOTAAL bruto (x 1,5)
Zorg/dienstencentrum
1300 - 2300 m2
- Wijkcentrum Drielanden, Harderwijk (1000 m2) - Wijkcentrum Hofstede, Velserbroek ( 1400 m2) - Wijkcentrum Dijckstate, Maartensdijk (1400 m2) - Zorgcentrum en gezondheidscentrum Leidsche Rijn (1680 m2) - Steunpunt Steunstee, Bellingwolde (120 m2) - Normen LVG (gezondheidscentra) en CVZ (zorgcentra)
30 m2 (huiskamer)
9 m2
20 m2
15 - 30 m2
Bronnen:
20
Steunpuntfunctie
138 m2
Toekomstverkenning thuiszorg
6. SYNTHESE: CONSEQUENTIES VOOR TOEKOMSTIGE THUISZORG Voornaamste trends In het voorgaande zijn de volgende trends gesignaleerd met relevante voor de toekomst van de thuiszorg: 1.
Sommige ouderen uit de babyboomgeneratie zullen kiezen voor de vorming van communities rond bepaalde leefstijlen en vrijetijdsthema’s; maar een meerderheid wil niet verhuizen en wil het zo lang mogelijk thuis uitzingen.
2.
Allochtone ouderen blijven zo lang mogelijk wonen in betaalbare maar functioneel ongeschikte woningen; zij willen graag oud worden in hun eigen sfeer, terug naar hun roots.
3.
Steeds meer dementerende ouderen blijven langer thuis wonen met mantelzorg; dit geeft een druk op thuiszorg én mantelzorg, die in de buurt willen wonen.
4.
Er komt een toenemende druk om de functionaliteit van de woningvoorraad te verbeteren om daarmee de druk op zorg te verminderen; behalve energielabels zullen woningen ook zorglabels krijgen; gezien de wens van veel ouderen om te blijven wonen waar ze nu wonen betekent dit dat met name ook eengezinshuizen aangepast zullen worden.
5.
Woonzorgcomplexen zullen groter worden -in verband met draagvlak- en verdund worden tot leefstijlgerichte woonservicecomplexen met daarin ook de middenleeftijden en vitale ouderen; deze complexen krijgen eigen zorg- en serviceteams.
6.
Schaarste aan zorg en diensten en de noodzaak tot afstemming met geschikte woningen zal leiden tot verdere ontwikkeling van woonservicegebieden in wijken en dorpen, waarbij de noodzaak van territoriale samenwerking de marktwerking deels gaat verdringen (met name voor de intensievere en onplanbare zorg).
Differentiatie Het toekomstbeeld is gedifferentieerd: het is niet of/of maar en/en. Daar waar veel bijzondere communities floreren en grote woonservicecomplexen ontstaan zal in de resterende regulier woningvoorraad het niveau van thuiszorg naar basic tenderen. Wellicht dat de hometeams van deze complexen een stukje omliggend woongebied ‘’meepakken’’. Daar waar de lokale gemeenschap sterk functioneert en de algemene wijkvoorzieningen onder regie van de gemeente sterk georganiseerd zijn, zal het woonservicegebied het dominerende model zijn. Binnen deze gebieden kan verdere zonering optreden waarbij in de centrale zone het hoogste verzorgingsniveau kan worden geboden. Aanbieders zullen steeds minder kunnen volstaan met ergens een woonzorggebouw neerzetten en verwachten dat de cliënt er vanzelf naar toe komt. Maar ook cliënten zullen steeds minder kunnen volstaan met individueel in hun woning te blijven zitten, niets te regelen en verwachten dat de zorg naar hen toe komt. Alleen degenen die over zeer veel geld of zeer veel mantelzorg beschikken zullen zich kunnen onttrekken aan de keuze tussen wijkzorg of complexgebonden zorg.
21
Hometeams en wijkteams De ontwikkeling van woonservicecomplexen en woonservicewijken heeft het scherpe onderscheid tussen residentiële zorg en ambulante thuiszorg doen vervagen. Eigen hometeams en wijkteams zullen steeds meer een mix van zorgpakketten kunnen aanbieden, waarvan formeel een deel als ambulante thuiszorg kan worden gekwalificeerd, omdat er geen sprake is van een indicatie voor verblijf en de zorg geleverd wordt in een zelfstandige woning. Deze ontwikkeling zal gevolgen hebben voor de huidige thuiszorgorganisaties die vaak grootschalig en op bovenwijks niveau georganiseerd zijn. Slagen zij erin om in complexen en wijken preferred provider te worden en om nabije zorg te leveren? Zorggeschikte woningen De voortdurende inspanningen om de woningvoorraad op te plussen en aan te passen zullen resulteren in een toenemend percentage woningen dat technisch geschikt is om ook intensieve thuiszorg te ontvangen: geen niveauverschillen, voldoende ruimte rond het bed en in de badkamer. Voorts zullen steeds meer woningen zijn of kunnen worden uitgerust met meldsystemen (sensoren) bij psychosociale problemen en met beeldtelefonie of zorg-TV om van huis uit hoogwaardig te kunnen communiceren met de thuiszorg. Op basis van aanpassing en uitrusting zullen woningen zorggeschiktheidslabels krijgen uitgedrukt in punten of sterren. Meer dementie in de thuissituatie In toenemende mate zullen dementerende ouderen enkele jaren thuis wonen met een psychisch gezonde partner dan wel aanleunend wonen bij een mantelzorger. In elke wijk of dorp is vraag naar aanvullende en ondersteunende thuiszorg. In elk wijkteam zullen verpleegkundigen en verzorgenden nodig zijn met een specialisatie in psychosociale problemen. Het verpleeghuis zal hen ondersteunen als tweedelijns expertisecentrum. Een dergelijke Scandinavisch geïnspireerde structuur is nu al te vinden in o.a. Middelburg en Leeuwarden. Wooninitiatieven en inkoopcoöperaties De nieuwe generatie goed opgeleide ouderen zal vaker woongemeenschappen vormen rond een gezamenlijke identiteit of activiteit - door bouw van een woonproject dan wel ‘’gestippeld’’ in de bestaande voorraad - die mede als functie hebben om gezamenlijk thuiszorg in te kopen. Men wil dan graag afspraken maken met een vast team van vertrouwde hulpverleners. Ook bij allochtone groepen zullen meer initiatieven ontstaan om zorg in eigen kring te organiseren, met een mix van mantelzorg en thuiszorg van een cultureel verwante organisatie. Verbreding én segmentering van de thuiszorgmarkt De thuiszorgmarkt wordt dus meer gesegmenteerd: enerzijds op territoriale grondslag (complexgebonden en wijkgebonden teams), anderzijds op grondslag van leefstijl en identiteit (inkoopcollectieven van cliënten). Anderzijds vervaagt de grens tussen de traditionele thuiszorg en de traditionele residentiële zorg en zal een kleiner aantal cliënten nog een pakket zorg met verblijf krijgen. Ook zullen in woonwijken steeds vaker ook kleinschalige woonprojecten te vinden zijn uit de sectoren van gehandicaptenzorg en psychiatrie, die naast hun eigen staf ook een beroep zullen doen op thuiszorg.
22
Toekomstverkenning thuiszorg
Grotere druk op doelmatigheid De toenemende vraag naar thuiszorg en het afnemend aanbod van personeel zal een grote druk leggen op het doelmatig organiseren van de zorg. In geval van niet planbare zorg en zorg in combinatie met toezicht zal een combinatie van het bijeenbrengen van voldoende cliënten in een beperkt gebied, toepassing van technologie en aanpassing van woningen moet leiden tot doelmatig werk. Burenhulp en mantelzorg Burenhulp en mantelzorg worden steeds meer onmisbare schakels in de zorgketen. In nieuwe communityachtige projecten geldt als (vrijwillige) norm dat bewoners 2 uur per week burenhulp leveren. In Nederland zal niet zo gauw zoals in Duitsland mantelzorgplicht worden ingevoerd. Maar er zal wel steeds meer een beroep worden gedaan op vrijwillige inzet - inclusief zorgruilsystemen. In Japan is het nu al zo dat op afstand wonende familieleden hun mantelzorg in de eigen omgeving verlenen, hiermee kredietpunten verdienen en die via een ruilsysteem besteden aan zorg voor hun eigen ouders door lokale mantelzorgers. Dit doelmatige systeem stelt natuurlijk wel de hoogst persoonlijke motivatie van de mantelzorger op de proef. Risicoverschillen tussen woningen en woongebieden Op den duur valt waarschijnlijk ook in een dichtbevolkt land als Nederland niet te ontkomen aan differentiatie van prestaties in het nu nog egalitaire systeem. Dit geldt in het bijzonder voor gebieden met bevolkingskrimp. Wie in een zeer ongeschikte woning woont of achter aan de dijk woont, zal meer moeten terugvallen op eigen middelen. Bij de keuze van een woning hoort een risicoprofiel dat de makelaar of verhuurder met een symbool zal aangeven. De overheid zal burgers voorlichten en aansporen om hun eigen risicoprofiel te bepalen en zo nodig te verhuizen naar een meer levensloopbestendige woning of naar een omgeving waarin doelmatig zorg kan worden geboden. Zie de Deense overheidscampagne moving in time. Een draconisch visioen? Misschien zal op den duur naar steviger doelmatigheidsprikkels moeten worden uitgezien. Hierbij zal ook de consument niet langer de volledige vrijheid hebben om ondoelmatige keuzen te maken. De eigen bijdrage die voor zorg wordt gevraagd wordt dan mede afhankelijk van het zorgrisicolabel van de woning. Dan is het aan bewoners om hun woning aan te passen of te verhuizen naar een geschikte woning in een geschikte omgeving. Of aan woningcorporaties om voldoende aanbod met een gunstig risicolabel in bezit te hebben voor hun huurders. Ook de fiscale aftrek van hypotheekrente zou mede afhankelijk gemaakt kunnen worden van zowel energielabels als zorglabels. Hiermee zal ook de prijsvorming van woningen worden beïnvloed. Alvorens dergelijke maatregelen in te voeren zal natuurlijk wel het verband tussen doelmatigheid van zorg en de kenmerken van de woning/ligging onomstotelijk moeten worden aangetoond.
23
24
Toekomstverkenning thuiszorg
7. SLOTOPMERKINGEN OVER STELSELS EN STRUCTUREN Gezien het bovenstaande kan de vraag worden opgeworpen of ons complexe stelsel wel voldoende toekomstbestendig is. Kunnen we ons doublures in het aanbod als gevolg van marktwerking blijven veroorloven? In steeds meer plattelands- en krimpgebieden wordt deze vraag met nee beantwoord en oriënteert men zich op een sluitend stelsel van zorgdistricten met integrale zorgteams zoals in Scandinavië. Ook het tijdrovende en geldverspillende stelsel van aanbesteding van thuiszorg ligt onder vuur. De analogie met de Taxiwet dringt zich op. Resultaat van aanbestedingen is vaak prijsconcurrentie, faillissement van aanbieders en degradatie of ontslag van personeel – het kapitaal waar we voor de toekomst juist zo zuinig op moeten zijn. Winst is er wel in de vorm van kostenbesparing op de thuiszorg voor gemeenten. Er zijn echter ook andere manieren om te besparen op dure thuiszorg door inzet van een meedenker (meitinker) zoals in de Friese gemeente Boarnsterhim.. De rolverdeling tussen gemeenten (WMO, huishoudelijke hulp en welzijnsdiensten) en zorgkantoor (AWBZ, verpleegzorg en complexe zorg) ligt onder vuur, evenals die tussen het CIZ en zorgkantoor. Het CIZ geeft voor veel meer zorguren indicaties af dan het zorgkantoor budgettair kan waarmaken. Gevolg: een soort inflatie waarbij zorgaanbieders veel minder uren leveren dan in het indicatiebesluit staat. Om voor de toekomst houdbaar te blijven zal het Nederlandse stelsel van thuiszorg een keuze moeten maken tussen Bismarck of Beveridge. In continentale Europese landen met een Bismarck stelsel - waarvan Duitsland natuurlijk het schoolvoorbeeld is - speelt de staat een bescheiden rol en is goed zorg vooral een verantwoordelijkheid van de familie en van de werkgever of bedrijfstak. Er is meer informele zorg, meer privaat gefinancierde zorg, meer per bedrijfstak aan de pensioenvoorziening gekoppelde zorg. De AWBZ is slechts een bescheiden vangnet voor onverzekerden en onbemiddelden. In Duitsland vinden we dan ook meer vraagsturing, meer burgerinitiatieven en meer welzijnsgedreven projecten. In Scandinavië en tot op zekere hoogte ook in Engeland domineert het Beveridge stelsel met de regie bij de gemeente, die via lokale belastingen kan besluiten aanvullende middelen te genereren. Zorgkantoor, CIZ en gemeente zijn één. De zorg wordt geleverd via zorgdistricten met integrale zorgteams en districtbudgetten. Niet aanbieders concurreren met elkaar, maar districten. Hoe beter een district presteert, hoe meer beleidsvrijheid en budgetvrijheid. e
e
Ketenzorg tussen districten (1 lijn) en regionale ziekenhuizen en verpleeghuizen (2 lijn) is goed georganiseerd. Omdat het Nederlandse stelsel kenmerken van beide stelsels vertoont, is er sprake van onduidelijkheden, onnodige complexiteit en vermoedelijk ook ondoelmatigheid. Excellente managers weten hun weg in het systeem wel te vinden en maken gebruik van de mogelijkheden die het biedt. Harmonische lokale samenwerking tussen de betrokken spelers kan ook veel goedmaken. Maar
25
de vraag is of met de modale manager en de modale lokale situatie ons complexe systeem de krachtproef zal doorstaan die voor ons ligt: meer thuiszorg bieden aan meer zelfstandig wonende klanten met minder personeel.
26
Toekomstverkenning thuiszorg
BRONNEN
1.
Wonen en Zorg, overzichtsartikel voor het Handboek Thuiszorg, J.P.J. Singelenberg 1999.
2.
Zie Woon Onderzoek, VROM 2009.
3.
Gemeenschappelijk wonen op leeftijd, zorgposities en sociale netwerken van ouderen in woongemeenschappen, Verwey Jonker Instituut , 2008.
4.
Gestippeld wonen, SEV en FGW, 2008.
5.
Village Life, Extra Care Trust 2001; zie www.extracare.org.co.uk
6.
Demos, jaargang 14 nr. 1 ‘’allochtonen en hun oude dag’’, NIDI 1997.
7.
Ouderen, nu en in de toekomst: Gezondheid, verpleging en verzorging, SCP/RIVM 2006.
8.
Verblijven of wonen, Stichting Toekomstscenario’s Architecten Gezondheidszorg, door Joost Heuvelink en Jeroen Singelenberg, BNA/STAGG 2000.
9.
Toekomstscenario’s en planologische kengetallen, Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen-Zorg, door Jeroen Singelenberg, mei 2004.
10. Project verbetering eengezinswoningen voor ouderen en mensen met een functiebeperking, Aedes-Actiz kenniscentrum Wonen-Zorg, door Ed Nolte, april 2004. 11. Nationale Survey Wooonzorgcomplexen, J.P.J. Singelenberg, SEV 1999. 12. Actualisatie Nationaal bestand Woonzorgcomplexen, Jeroen Neele, Rigo 2004. 13. Gebiedsgericht Samenwerken aan wonen, zorg en welzijn in Gelderland, door Peter Hendrixen, provincie Gelderland 2006.
27
COLOFON Essay in opdracht van STOOM Uitgave
SEV
Auteur
Jeroen Singelenberg
Vormgeving omslag
Ontwerpwerk, Den Haag
Druk omslag
Drukkerij Goos, Ouderkerk aan den IJssel
Opmaak
Freya Zwartewaalsloot, Vlaardingen
Hoewel grote zorgvuldigheid is betracht bij het samenstellen van dit rapport, aanvaarden SEV en de betrokkenen geen enkele aansprakelijkheid uit welke hoofde dan ook voor het gebruik van de in deze publicatie vermelde gegevens. Rotterdam, september 2009
28