NEDERLANDS JURISTENBLAD
TOEKOMST BESTUURSRECHTSPRAAK: ONE PEAK OR TWIN PEAKS? ž Bestuursrechter als finale geschillenbeslechter
ž Patiëntenrechten P. 593-660 JAARGANG 88 8 MAART 2013
10295516
10
AMBACHTELIJK GEMAAKTE TOGA’S VOOR: ADVOCAAT - GRIFFIER - RECHTER PREDIKANT - HOOGLERAAR
Togamakerij G. J. Rhebergen T ogaspecialisten sinds 1894 Amsterdam
WWW.TOGAMAKERIJRHEBERGEN.NL AMSTELDIJK 18E AMSTERDAM TEL. 020-6629514 06 41981758
Inhoud
595
Prof. mr. Y. Buruma Als de politie zich niet aan de wet houdt…
Praktijk 495
596
Prof. mr. B.J. van Ettekoven ‘One peak or twin peaks?’ Het regeerakkoord en de toekomst van de bestuursrechtspraak
Opinie 496
604
Mr. J.L. Verbeek Bestuursrechtelijke rechtseenheid vergt cassatie
Wetenschap 497
606
614
Prof. mr. J. Legemaate Goed nieuws voor de patiëntenrechten!
Rubrieken 499-517 Rechtspraak 518 Boeken 519-531 Tijdschriften 532-535 Wetgeving 536-546 Nieuws 547 Universitair nieuws 548 Personalia 549 Agenda
NEDERLANDS JURISTENBLAD
niet op rekenen dat de
TOEKOMST BESTUURSRECHTSPRAAK: ONE PEAK OR TWIN PEAKS?
RECHTER een
ž Bestuursrechter als finale
ROOFOVERVALLER
geschillenbeslechter
ž Patiëntenrechten P. 593-660 JAARGANG 88 8 MAART 2013
10
laat lopen omdat deze een PAAR JAAR TEVOREN ten onrechte NIET is
Prof. mr. A.T. Marseille Derek Sietses De finaliseringsslag in het bestuursrecht
Opinie 498
De WETGEVER moet er
615 634 635 644 650 657 658 660
Rectificatie: In het artikel van Ingrid Koning ‘Final boarding call voor de luchtvaartmaatschappijen – Nelson en TUI’ dat in de vorige aflevering (9) van dit blad is opgenomen heeft de auteursnoot in het notenapparaat abusievelijk niet nummer 1 gekregen. Alle noten in het notenapparaat zijn daardoor één cijfer te laag genummerd. Noot 1 moet dus noot 2 zijn, noot 2 noot 3 etc.
UITGESCHREVEN uit een register
Pagina 595
De VISIE van de betrokken MINISTERS op de TOEKOMST van de bestuursrechtspraak ONTBREEKT tot nu toe
Pagina 597
© freesoulproduction /Shutterstock
Het BESTUUR SLAAGT er veelal in het GEBREK in zijn besluit te HERSTELLEN, maar de PROCEDURE duurt daardoor bijna de helft LANGER. Meer FINALITEITSwinst dan TIJDwinst derhalve
Pagina 613 Dankzij een enkel ZINNETJE in het REGEERAKKOORD van het kabinet-Rutte II is de DISCUSSIE over de RECHTSEENHEID in het BESTUURSRECHT weer ACTUEEL geworden
Pagina 604
APPLE heeft ONGELIJK met haar klacht dat de GELDIGVERKLARING van haar model NIET TOELAAT dat het hof daaraan slechts een BEPERKTE BESCHERMINGSOMVANG verbindt
Pagina 652
Omslag: topographical map with no names
10295516
Vooraf 494
De Minister van VWS heeft met betrekking tot de W CZ een VERSTANDIGE beslissing genomen. Het komt nu aan op het VERVOLGTRAJECT
Pagina 613
Als VOLDAAN is aan de beschermingsvereisten van een EUROPEES aanhoudingsbevel mogen daaraan GEEN extra eisen worden gesteld op basis van NATIONALE Pagina 655 grondrechten
Is het HANDVEST van de GRONDRECHTEN ook van toepassing wanneer een NATIONALE regeling binnen de werkingssfeer van het EUPagina 656 RECHT valt?
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
den voor de aanvang van het nieuwe abonnementsjaar
Erevoorzitter J.M. Polak
Logo Artikelen met dit logo zijn door externe peer
worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Redacteuren Tom Barkhuysen (vz.), Ybo Buruma, Coen
reviewers beoordeeld.
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Drion, Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Citeerwijze NJB 2013/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
Gebruik persoonsgegevens Kluwer BV legt de gegevens
Peter J. Wattel
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Medewerkers Chr.A. Alberdingk Thijm, technologie en
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Kluwer,
recht, Barend Barentsen, sociaal recht (socialezekerheids-
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt om u te
recht), Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Internet www.njb.nl en www.kluwer.nl
informeren over relevante producten en diensten. Indien u
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Adjunct-secretaris Berber Goris
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Eric Daalder, bestuursrecht, Caroline Forder, personen-,
Secretariaat Nel Andrea-Lemmers
Capital Media Services
familie- en jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de
Vormgeving Colorscan bv, Voorhout, www.colorscan.nl.
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
mens, Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechts-
Uitgever Simon van der Linde
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
pleging, Richard H. Happé, belastingrecht, Aart Hendriks,
Uitgeverij Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechtssociologie, Martijn
Op alle uitgaven van Kluwer zijn de algemene leverings-
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
W. Hesselink, rechtsvergelijking en Europees privaatrecht,
voorwaarden van toepassing, zie www.kluwer.nl.
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht, C.J.H.
Abonnementenadministratie, productinformatie Kluwer
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
Jansen, rechtsgeschiedenis, Harm-Jan de Kluiver, onderne-
Afdeling Klantcontacten, www.kluwer.nl/klantenservice,
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
mingsrecht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Theo de
tel. (0570) 673 555.
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
Roos, straf(proces)recht, Stefan Sagel, arbeidsrecht, Nico J.
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 300 (incl. btw.).
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
Schrijver, volkenrecht en het recht der intern. organisaties,
NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl.
16m Auteurswet j°. Besluit van 29 december 2008, Stb.
Ben Schueler, omgevingsrecht, Thomas Spijkerboer, migra-
btw), extra gebruiker € 80 (excl. btw). Combinatieabonne-
2008, 583, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
tierecht, Elies Steyger, Europees recht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
ment: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 320 (excl. btw).
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht, Dirk J.G.
Prijs ieder volgende gebruiker € 80 (excl. btw). Bij dit
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Visser, intellectuele eigendom, Inge C. van der Vlies, kunst
abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt u toe-
en recht, Rein Wesseling, mededingingsrecht, Reinout
gang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Wibier, financieel recht, Willem J. Witteveen, staatsrecht
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers € 30. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
aangegaan voor de duur van minimaal één jaar vanaf de
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
eerste levering, vooraf gefactureerd voor de volledige
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie maan-
Vooraf
494
Als de politie zich niet aan de wet houdt…
10
De afgelopen maand heeft de Hoge Raad enkele uitspraken gedaan over vormfouten in het vooronderzoek. Het is niet aan mij om deze uitspraken te becommentariëren. Maar veilig kan worden gesteld dat ze (opnieuw) aantonen dat de veronderstelling dat bewijsuitsluiting het logisch gevolg is van onrechtmatig handelen van de politie grosso modo onjuist is. Daaraan doet niet af dat schendingen van art. 6 EVRM (zoals het recht van een arrestant om voorafgaand aan het verhoor een raadsman te consulteren), of zeer ingrijpende inbreuken op grondrechten dan wel vormverzuimen waarvan het structureel karakter vaststaat wel zo’n drastisch gevolg kunnen hebben. In een niet gering aantal gevallen kan de strafrechter weinig tot niets beginnen met een onrechtmatigheid, zo deze zou zijn vastgesteld. Als bijvoorbeeld een DNA-profiel of een vingerafdruk van een vrijgesproken verdachte ten onrechte niet is verwijderd uit het desbetreffende register, hoeft dat bij de beoordeling van een latere zaak die met behulp daarvan is opgespoord geen gevolgen te hebben.1 Iets dergelijks geldt voor het onrechtmatig gebruik van voor andere doeleinden verkregen ANPR-gegevens (foto’s van kentekens). In andere gevallen heeft de rechter wel enige ruimte. Maar in het arrest over een niet-gecertificeerde hulpofficier van justitie die een machtiging tot betreding van een woning had afgegeven, bleek dat voor bewijsuitsluiting slechts in zeer precies omschreven gevallen plaats is.2 De omstandigheid dat de strafrechter in het strafproces tegen de verdachte geen gevolgen kan of wil verbinden aan een onregelmatigheid van de politie, betekent natuurlijk niet dat de politie maar wat kan aanrommelen. Borgers meent daarom dat er ‘alle reden (is) om te komen tot enigerlei systeem van integrale kwaliteitscontrole’.3 Dat is een honorabel standpunt, maar de vraag is hoe zo’n systeem eruit zou moeten zien. De mensen die het werk moeten doen – de politieagenten – zullen vrezen dat dit vooral zal betekenen dat ze nog meer moeten opschrijven dan ze nu al moeten doen. Dat lijkt inderdaad niet alleen onverstandig, maar ook onnodig. In de gevallen naar aanleiding waarvan de bovenstaande uitspraken plaatsvonden, wist de rechter immers dat er onrechtmatig was opgetreden – de politie deed daar (uiteindelijk) niet stiekem over. Het gaat me hier ook niet om de gevallen waarin er verschil van mening is tussen burger en overheid, bijvoorbeeld over de vraag of persoonsgegevens al dan niet terecht in een politieregister zijn beland. Daarover kan men zich tot de bestuursrechter wenden (art. 28 Wet politiegegevens). Men zou kunnen menen dat de betreffende functionaris moet worden gestraft. In een geval als dat van de niet gecertificeerde hulpofficier vond er inderdaad strafrechtelijke vervolging van de betreffende functionaris plaats. Maar dat gebeurt slechts bij uitzondering. Er is verder te denken aan het tuchtrecht krachtens het Besluit Algemene Rechtspositie Politie. Zo is er wel eens een strafontslag gegeven aan een agent die het bedrijfsprocessensysteem op verzoek
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf.
van een derde raadpleegde en deze derde daarover ook informeerde. En dan wil ik ook nog wel aannemen dat de politie het niet prettig vindt als de Nationale ombudsman een klacht gegrond bevindt. Maar die gevallen van officiële berisping van de betreffende ambtenaar wegens inbreuken op strafvorderlijke opsporingsregels zijn uiteindelijk even uitzonderlijk als gevallen waarin bewijsuitsluiting op zijn plaats is in een strafzaak tegen een betrokken burger. De rechtspolitieke vraag is daarom wat we ervan moeten vinden dat aan gebleken onrechtmatigheden nogal eens geen gevolgen worden verbonden. Laten we wel wezen: soms wordt vergeten dat de reden waarom mensen zich aan de regels houden, niet louter te maken heeft met de te verwachten gevolgen. Ik vermoed dat de meeste mensen op een woonerf niet harder dan 30 km/u te rijden, omdat dat vanzelf spreekt en vanwege de verkeersdrempels. De straf is minder relevant. Maar er is een stukje vijfbaansweg waar de daar geldende 100 km/u regel zo moeilijk is te begrijpen dat zelfs de vrees voor straf niet kon voorkomen dat in een half jaar tijd maar liefst 483.767 boetes wegens te hard rijden werden opgelegd. Politieagenten zijn net mensen. Aan regels die ze vanzelfsprekend vinden zullen ze zich normaliter wel willen houden. Al was het maar – en nu ben ik cynisch – omdat ze weten dat instituties die volgens een eerlijke procedure werken bij de burger vertrouwen wekken en die burger ook zelf bewegen tot eerlijk gedrag. En als een agent dan toch een keer disproportioneel geweld toepast, dan bevestigen de gevolgen daarvan (straf voor de agent en/of strafvermindering voor de verdachte) de geldigheid van de regel. Moeilijker te begrijpen regels vergen echter uitleg of ze vergen een systeem dat probeert de agent anderszins te stimuleren zich aan de regels te houden. Denken we nog even aan de DNA-sporen, de dactylosporen en de kentekengegevens. Het verbod die te gebruiken is voor een politieman even moeilijk na te leven als de 100 km-regel op het stukje vijfbaansweg. Daarmee is niet gezegd dat die regels niet deugen. Waarom zouden de gegevens van degene die is vrijgesproken anders dan die van mensen die nooit met de politie in aanraking kwamen, opgeslagen moeten blijven? En willen we nu echt dat de overheid ons overal en altijd filmt? Dat zijn rechtspolitieke vragen. Als de wetgever de regels dienaangaande echt belangrijk vindt, zal hij een list moeten verzinnen – voor mijn part in de ‘architectuur’ van het gegevensbeheer. Maar hij moet er niet op rekenen dat de rechter een roofovervaller laat lopen omdat deze een paar jaar tevoren ten onrechte niet is uitgeschreven uit een register. Ybo Buruma
1. HR 29 januari 2013, LJN BY2814 2. HR 19 februari 2013, LJN BY5321 3. M. J. Borgers, ‘De toekomst van art. 359a Sv’, DD 2012, 25.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
595
495
Praktijk
‘One peak or twin peaks?’ Het regeerakkoord en de toekomst van de bestuursrechtspraak Bart Jan van Ettekoven1
Op vrijdag 18 januari jl. vond in Pulchri Den Haag op uitnodiging van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak een debat plaats over de inrichting van de bestuursrechtspraak. De concrete aanleiding om de discussie over de voltooiing van de herziening van de rechterlijke organisatie weer ter hand te nemen is gelegen in de volgende passage in het regeerakkoord: ‘Het rechtsprekend gedeelte van de Raad van State wordt samengevoegd met de CRvB en het CBb.’ Het debat vond onder leiding van Folkert Jensma (NRC) plaats tussen hoofdrolspelers uit de rechtspraak: de heren Corstens, Fokkens, Polak, Simons, Van Zutphen en Bakker. Hieronder treft u aan een bewerking van de inleiding gehouden door Bart Jan van Ettekoven voorafgaand aan het debat en een kort verslag van de discussie. Die maakt duidelijk dat de rechtspraak ernstig verdeeld is. Niet valt te verwachten dat de rechtspraak binnenkort met een eensluidend standpunt komt. Dat betekent dat de verantwoordelijke ministers Opstelten (V en J) en Plasterk (BZK) aan zet zijn om de concentratie van de bestuursrechtspraak vorm te geven: ‘Niet doorschuiven maar aanpakken’.
Wat vooraf ging Naar aanleiding van het regeerakkoord van het kabinet Rutte-Asscher is opnieuw de discussie losgebarsten over de toekomst van de inrichting van de bestuursrechtspraak in enige en hoogste instantie. Voordat ik in ga op dat regeerakkoord eerst een korte terugblik. Hoe zat het ook al weer. Nederland kende een groot aantal bestuursrechtelijke colleges, die samen een weinig overzichtelijk stelsel van rechtsbescherming boden. Met de eerste fase van de herziening van de Rechterlijke Organisatie (1992) werden enkele gespecialiseerde bestuursrechters (Raden van Beroep en Ambtenarengerechten) opgeheven en werd dat deel van de bestuursrechtspraak in eerste aanleg geïntegreerd bij de rechtbanken en dus bij de gewone rechterlijke macht. De regeling van het hoger beroep en de rechtseenheidsvoorziening werden doorgeschoven naar de derde fase van de herziening van de RO. Van die derde fase is tot op de dag van vandaag niets terecht gekomen. Wel zijn in de tussentijd enkele bestuursrechtelijke colleges opgeheven en ingevoegd in de gewone rechtspraak, zoals het College van Beroep voor de studiefinanciering (2000) en de Tariefcommissie.
Van die derde fase is tot op de dag van vandaag niets terecht gekomen 596
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Ondanks genoemde vereenvoudigingen hebben we in Nederland nog steeds vier hoogste bestuursrechters; de belastingkamer van de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de Centrale Raad van Beroep (CRvB), en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Daarnaast kennen we nog het Gerechtshof Arnhem / Leeuwarden voor WAHV-zaken en nog enkele bestuursrechterlijke colleges, zoals het College van Beroep voor het hoger onderwijs (CBHO). Niet echt een stelsel dat uitblinkt door eenvoud en doorzichtigheid, zeker niet als we daarbij betrekken de competentieverdeling tussen bestuursrechter en burgerlijke rechter en het gegeven dat van sommige uitspraken van de CRvB en het CBb cassatieberoep openstaat op de Hoge Raad. Een stelsel dat lastig valt uit te leggen aan rechtenstudenten – zo weet ik uit ervaring – en niet aan buitenlandse gasten. Terug naar de herziening van de rechterlijke organisatie. Door kamervragen en moties, o.a. de motie KalsbeekJasperse uit 1997,2 kwam het onderwerp van de derde fase weer in beeld. De toenmalige Minister van Justitie heeft een discussienota over de derde fase laten opstellen: ‘Keuzen voor de bestuursrechtspraak’3 geheten. Die nota uit 2001 kende drie scenario’s: 1. Integratie van de bestuursrechtspraak in hoger beroep in de gewone rechterlijke macht, met rechtseenheid d.m.v. cassatie bij de Hoge Raad. 2. Concentratie van bestuursrechtspraak in hoogste instantie buiten de gewone rechterlijke macht, dat wil
zeggen het oprichten van één bestuursrechtelijk appelcollege. Daarbij dienden zich twee opties aan: a. samenvoeging van ABRvS, CRvB en CBb in één nieuw op te richten college, of b. samenvoeging van CBb met ABRvS of met CRvB. 3. Gedeeltelijke integratie in de gewone rechterlijke macht. Deze variant hield in dat het omgevingsrecht en economisch ordeningsrecht buiten de gewone rechterlijke macht zou worden gelaten (ABRvS en CBb samen), terwijl het sociale en financiële bestuursrecht (CRvB-zaken) zou overgaan naar de gewone rechter. Tijdens een studiebijeenkomst in het Kurhaus op 6 februari 2001 voegde de toenmalige Minister van Justitie Benk Korthals daar een vierde optie aan toe, de zogenaamde nul-optie, die inhield dat er niets zou veranderen. De ‘eigen aard’ van de bestuursrechtspraak zou zich verzetten tegen verdergaande integratie van de bestuursrechtspraak in de gewone rechterlijke macht. Verder was er behoefte aan op de deelterreinen van het bestuursrecht gespecialiseerde colleges. Aangezien er overigens geen nijpende problemen waren bij de bestuursrechtelijke rechtsbescherming, en alle voorstellen een ingrijpende reorganisatie vergden, met alle kosten en risico’s van vertraging van dien, was het voorstel om de situatie ongewijzigd te laten. Met stevige steun van CDA-zijde werd de nul-optie uiteindelijk omarmd en werd in 2004 van uitvoering van de derde fase van de herziening van de RO wederom afgezien, onder toezegging van de ministers Donner en Remkes dat er een gemeenschappelijke rechtseenheidskamer zou komen.4 We kunnen vaststellen dat die er ook nog niet is. De reden: de Hoge Raad wil daar niet aan deelnemen. Anders dan het kabinet had gehoopt, was de herziening van de bestuursrechtspraak echter daarmee niet van de baan. Kamerleden bleven de kwestie aankaarten. Van PvdA-zijde, eerst Wolfsen en in 2008 de motie Heerts – Anker,5 waarin werd aangedrongen op een hoogste rechtsvoorziening, cassatie op alle rechtsgebieden. Vanuit D’66 –zijde werd met de motie Engels uit 20096 gevraagd naar meer perspectief op eenheid in de bestuursrechtspraak, waarbij institutionele aanpassingen nadrukkelijk moesten worden betrokken. De partij die het vaakst en hardst heeft gerammeld aan het gebouw van de bestuursrechtspraak is de VVD. Ik roep in herinnering de bijdragen van het (toenmalige) kamerlid Griffith, de motie Duthler c.s. in 2010,7 die aandrong op onafhankelijke en gespecialiseerde rechters bij een samengaan van de hoogste bestuursrechters, en in 2011 de motie Taverne,8 die de toenmalige Minister van BZK (Donner) heeft gevraagd te komen met alternatieven voor rechtspraak bij de Raad van State.
Tot slot het VVD-verkiezingsprogramma met de ook voor dit onderwerp aansprekende titel ‘Niet doorschuiven maar aanpakken’. In het concept-programma viel te lezen: ‘Ook het bestuursrecht moet voor mensen overzichtelijk zijn. De rechtsprekende functie van de CRvB en het CBb worden samengevoegd en ondergebracht bij de ABRvS. De adviserende en rechtsprekende functie van de Raad van State worden strikt gescheiden.’9
De partij die het vaakst en hardst heeft gerammeld aan het gebouw van de bestuursrechtspraak is de VVD In het uiteindelijke VVD-verkiezingsprogramma (p. 44) heet het dat CBb, CRvB en ABRvS worden ondergebracht in een apart hof. Met de laatste variant zou na ongeveer 120 jaar alsnog gekozen worden voor het voorstel van de Staatscommissie Kappeyne van de Copello, die in 1894 al had voorgesteld de bestuursrechtspraak op te dragen aan een nieuw op te richten administratief hooggerechtshof, en wel in Utrecht vanwege de centrale ligging en de toegankelijkheid.10 Een gedachte die mij als MiddenNederlander bijzonder aanspreekt.
Regeerakkoord Terug naar de tekst van het regeerakkoord. Het Regeerakkoord ‘Bruggen bouwen’11 dat het kabinet Rutte-Asscher op 29 oktober 2012 heeft gepresenteerd bevat de volgende passage: ‘De Raad van State wordt gesplitst in een rechtsprekend deel en een adviserend deel. Het rechtsprekend gedeelte wordt samengevoegd met de CRvB en het CBb.’ Twee zinnetjes die veel onduidelijk laten. Bij het regeerakkoord zit geen toelichting. De betrokken ministers hebben tot nu toe nagelaten die toelichting alsnog te verschaffen. Hun visie op de toekomst van de bestuursrechtspraak ontbreekt. En dat is spijtig, want daarmee wordt de discussie vooralsnog overgelaten aan het veld van betrokkenen; belanghebbenden. En het valt die betrokkenen niet te verwijten dat zij allereerst denken aan behoud van en – zo mogelijk – versterking van hun eigen positie. Terug naar de eerste zin uit de betreffende passage van het regeerakkoord.
Auteur
Noten
6. Kamerstukken I 2009/10, 30 585, I.
bestuursrecht, Gemeentestem 2012/123, p.
1. Prof. mr. B.J. van Ettekoven is hoogle-
2. Kamerstukken II 25 600 VI, nr. 27.
7. Kamerstukken 2009/10, 30 585, J.
613 – 628 en de in noot 153 van de kroniek
raar staats- en bestuursrecht aan de Univer-
3. ‘Keuzen voor de bestuursrechtspraak;
8. Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VII, nr.
genoemde vindplaatsen.
siteit van Amsterdam en bestuursrechter bij
discussienota over de derde fase van de
54. Zie voor het antwoord van de minister
11. De betreffende passage uit het regeer-
de Rechtbank Midden-Nederland. Ellen van
herziening van de rechterlijke organisatie’,
Kamerstukken II 2011/12, 32 450, nr. 18.
akkoord ‘Bruggen bouwen’ is te vinden op:
den Brink, raio bij die rechtbank, was
18 mei 2001, Ministerie van Justitie, te
9. Concept-verkiezingsprogramma VVD
http://www.kabinetsformatie2012.nl/
behulpzaam bij de voorbereiding van deze
vinden op www.rijksoverheid.nl .
2012-2017, p. 42, te vinden op: http://site.
actueel/documenten/regeerakkoord.html
bijdrage.
4. Kamerstukken II 2003/04, 25 425, nr. 7.
vvd.nl/nieuws/1892/niet-doorschuiven-
(p.28).
5. Kamerstukken II 2008/09, 30 585, nr.
maar-aanpakken.
26.
10. Zie L.J.M. Timmermans, kroniek
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
597
Praktijk
Splitsen van rechtspraak en advisering De Wet op de Raad van State zoals die geldt sedert 1 januari 2012 kent een afzonderlijke afdeling advisering12 en een afdeling bestuursrechtspraak.13 In zoverre zijn die taken al gesplitst. Wel zijn er nog staatsraden die van beide afdelingen lid zijn. Het aantal dubbelbenoemingen is thans bij wet beperkt tot 10.14 Een strikte waterscheiding tussen beide afdelingen kan worden bereikt door de Wet op de Raad van State zodanig te wijzigen dat dubbelbenoemingen zijn uitgesloten. Dat zal de functie van staatsraad voor sommigen minder aantrekkelijk maken, maar daar valt mee te leven. Kortom, deze passage uit het regeerakkoord is relatief eenvoudig uit te voeren.
De samenvoeging: concentratie van bestuursrechtspraak Lastiger is de tweede zin, over de samenvoeging van ABRvS, CRvB en CBb. Hoe moet die worden uitgelegd? Zoals gezegd, een toelichting ontbreekt. Als de zinnen tezamen worden genomen, dan valt te beredeneren dat de samenvoeging alleen kan door onderbrenging van de CRvB en het CBb bij de Afdeling. Immers, de eerste zin kan zo worden gelezen dat de Raad van State een rechtsprekende afdeling behoudt, die vervolgens moet worden samengevoegd met de CRvB en CBb. De drie colleges onder dak bij de Raad van State dus. Maar als de zinnen los van elkaar worden gelezen, dan gaat het om een opdracht tot concentratie van bestuursrechtspraak. Dan zijn volgens mij – in ieder geval – drie varianten denkbaar: 1. Het onderbrengen van CRvB en CBb bij de Afdeling bestuursrechtspraak;
Bij een verbouwing moet je zicht hebben op de gewenste eindsituatie 2. Het oprichten van een nieuw college, een bestuursrechtelijk hof, dat geen onderdeel uitmaakt van de gewone rechterlijke macht en dat fungeert als eindrechter; 3. Onderbrenging van een bestuursrechtelijk hof in de gewone rechtspraak, met cassatieberoep bij de Hoge Raad, al dan niet met een toegangsbeperking. Wat is de winst? Van de opties uit 2004 zijn we er twee kwijt: gedeeltelijke integratie en de nul-optie. Hoewel, laten we niet te vroeg juichen. Er zijn legio redenen waarom de concentratie kan mislukken. Een daarvan is dat de verantwoordelijke ministers te lang hun kaarten tegen de borst houden en de belanghebbenden het niet eens kunnen worden. Tel daarbij op dat er geen majeure problemen zijn op dit moment in het huis van de bestuursrechtspraak, dat het economisch slecht gaat met de BV Nederland, dat het kabinet fors moet bezuinigen, ook op justitie, en de wetenschap dat elke reorganisatie geld kost, veel geld, en de nul-optie begint voor elke
598
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
bewindspersoon enige aantrekkelijkheid te krijgen. Doorschuiven naar een volgend kabinet dus maar? Nee, dat mag van de VVD nu juist niet. Niet doorschuiven, maar aanpakken! Maar hoe dan verder? Bij een verbouwing moet je zicht hebben op de gewenste eindsituatie, zodat je daar in stappen naar toe kan werken. Maar de stappen moeten niet te groot zijn.
en doorlooptijd, en betaalbaarheid in termen van kostenefficiënte rechtspraak.
Eenvoud en rechtseenheid
Dat brengt ons bij de twee hoofdmodellen die in de discussie een belangrijke rol spelen. Het eerste model is integratie van de bestuursrechtspraak in de gewone rechterlijke macht, met een vorm van cassatieberoep, het ‘piramide’-model of het ‘one-peak’-model. Het tweede model concentreert de hoogste bestuursrechtspraak bij één college, niet zijnde de Hoge Raad, het zogenoemde ‘twin-peaks’-model. Daarbinnen zijn er dus twee opties; opgaan in de Afdeling bestuursrechtspraak, of samengaan in een bestuursrechterlijk hof. De aantrekkelijkheid van het ene of het andere model hangt af van de weging van een aantal factoren en de mate waarin die factoren bijdragen aan: goede rechtsbescherming, rechtseenheid, eenvoud en doorzichtigheid van het stelsel, bestuurbaarheid van het college, snelheid
Het piramidemodel draagt ontegenzeggelijk het meest bij aan een eenvoudig en doorzichtig stelsel van rechtsbescherming. Alle rechtscolleges werkzaam binnen de gewone rechterlijke macht, met de Hoge Raad als bewaker van de rechtseenheid via cassatieberoep. De kwaliteit van de bestuursrechtspraak zal bij de Hoge Raad in goede handen zijn, indien die Raad er voor zorgt dat voldoende capabele mensen worden aangetrokken om met gezag uitspraken te doen op alle deelterreinen van het bestuursrecht. Wat betreft snelheid is het piramidemodel minder aantrekkelijk. Hoe je het wendt of keert, er komt een instantie bij, die al snel één a twee jaar duurt. En dat bovenop bezwaar, beroep en hoger beroep. Voor sommige delen van het bestuursrecht is dat een probleem. De beoefenaren van het omgevingsrecht laten niet na er op te wijzen dat bij grote infrastructurele projecten een sterke behoefte bestaat aan zekerheid of een project doorgang kan vinden. En dan is vier jaar wachten gewoon te lang. Maar dat op zich reële bezwaar speelt niet op vele andere terreinen van het bestuursrecht, zoals bij boetezaken en schadevergoeding. Dat roept de vraag op naar de noodzaak van cassatie in de bestuursrechtspraak, die wat mij betreft los staat van integratie of concentratie. Immers, in beide varianten kan worden gekozen voor een vorm van cassatie. Over de noodzaak van cassatie wordt zeer wisselend gedacht (o.a. Schlössels,15 Barkhuysen,16 Van Ettekoven17 zijn voor; o.a. Schueler,18 Widdershoven19 en De Poorter20 zijn tegen). In het burgerlijk- en strafrecht bestaat behoefte aan cassatie, alleen al omdat er vijf (nu vier) hoven zijn; dan zal één hoogste college de rechtseenheid moeten bewaken. Voor het materiële bestuursrecht bestaat die behoefte niet. Er is immers maar één hoogste bestuursrechter per deelgebied. En er zijn geen klachten dat de Afdeling die rechtseenheid niet goed bewaakt in het omgevingsrecht, of dat de CRvB onvoldoende rechtseenheid zou bewerkstelligen in het sociale zekerheidsrecht. De behoefte aan rechtseenheid zit hem dan ook in die onderdelen van het recht die de verschillende rechters gemeen hebben; namelijk grondrechten, de Algemene wet bestuursrecht, het bestuursstrafrecht en het schadevergoedingsrecht. Eerder heb ik betoogd dat er uitsluitend behoefte is aan cassatie op die onderdelen, en dan ook nog met een stevige toegangsbeperking, bijvoorbeeld een verlofstel-
Rechtseenheid is van het grootste belang en mag dus wat kosten Wil de concentratie van de drie enige kans van slagen maken, dat moet het project in verband met alle afbreukrisico’s niet onnodig groot wordt gemaakt. Daarom moet de belastingrechtspraak nu niet bij de verbouwing worden betrokken. Samenvoeging van genoemde drie colleges met de belastingrechtspraak leidt tot een gerecht dat door de omvang lastig te besturen zal zijn. Die omvang zal – zonder cassatie – verder belemmerend werken om tot rechtseenheid te komen. Verder lijkt het me verstandig de discussie over concentratie in de bestuursrechtspraak nu niet te belasten met de molensteen van de constitutionele toetsing, al was het maar omdat daar geen draagvlak voor is in de politiek.
Twee modellen
12. Wet op de Raad van State, hoofdstuk
Deventer 2006, p. 39; T. Barkhuysen, ‘Het
over de toekomstige organisatie van de
19. R.J.G.M. Widdershoven, ‘Cassatie in
II, art. 16a / 27e.
vereiste van rechterlijke onpartijdigheid en
bestuursrechtspraak’, in: T. Barkhuysen, W.
bestuursrechtspraak?’, in: A.M. Hol, I. Gie-
13. Wet op de Raad van State, hoofdstuk
de voorgestelde nieuwe Wet op de Raad
den Ouden en J.E.M. Polak (red.), Bestuurs-
sen en F.G.H. Kirsten (red.) De Hoge Raad in
III, art. 30 / 30b.
van State: mag het een onsje meer zijn?,
recht harmoniseren: 15 jaar Awb, Den
2025. Contouren van de toekomstige cassa-
14. Art. 2 lid 3 van de Wet op de Raad van
Regelmaat 2007, p. 119-127 (op p. 126-
Haag: BJu 2010, p. 281 – 297. Zie ook
tierechtspraak, Den Haag: BJu 2011, p. 275
State.
127); T. Barkhuysen, ‘Rechtseenheid en de
A.W.M. Bijloos, ‘Zicht op het verleden en
– 285.
15. R.J.N. Schlössels, ‘Procesrechterlijke
Wet aanpassing bestuursprocesrecht, NJB
blik naar de toekomst van de bestuursrecht-
20. J.C.A. de Poorter, ‘Rechtseenheid in het
osmose; het bestuursproces en de cassatie-
2010/1592, afl. 30, p. 1961; en T. Barkhuy-
spraak’, vraaggesprek met B.J. van Ettek-
bestuursrecht; over concrete resultaten en
functie’, AA 2011, p. 704 – 716.
sen, ‘Naar één hoogste bestuursrechter’,
oven, Trema, nr. 4, 2009, p. 142-146.
institutionele vergezichten’, JBplus 2012, p.
16. Zie T. Barkhuysen, ‘Eenheid en cohe-
NJB 2013/195, afl. 4, p. 221.
18. B.J. Schueler, ‘Waar zit de bestuurs-
270 – 285.
rentie van rechtsbescherming in de veellagi-
17. B.J. van Ettekoven, ‘Rechtseenheid
rechter van de toekomst?’, NJB 2012/1217,
ge Europese rechtsorde (oratie Leiden),
vanuit het perspectief van de rechtbanken;
afl. 21, p. 1458-1461.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
599
Praktijk
Voor de afstemming tussen het gewone strafrecht en het punitieve bestuursrecht is cassatie het aangewezen rechtseenheidsmechanisme sel.21 Daarmee kunnen enkele tientallen zaken per jaar worden geselecteerd, ‘zaken die er toe doen’, om het op zijn ‘Hammersteins’ uit te drukken. Met een zware selectie aan de poort wordt de tegenstanders van cassatie een belangrijk argument uit handen genomen, namelijk dat de bestuursrechtspraak een vierde instantie over de volle breedte van het bestuursrecht niet aan kan. Dat ook deze beperkte vorm van cassatie een dure en in de verlofzaken vertragende optie is, moet ik de tegenstanders van cassatie toegeven. Immers, ook bij een verlofstelsel moet een apparaat worden opgetuigd dat alle verlofverzoeken beoordeeld; en ook daar heb je deskundige bestuursrechters voor nodig, bestuursrechters die dan niet elders ingezet kunnen worden. Die in mijn ogen beperkte nadelen neem ik echter voor lief; rechtseenheid is van het grootste belang en mag dus wat kosten. De tegenstanders van cassatie in de bestuursrechtspraak wijzen er op dat er andere methoden zijn om rechtseenheid te bereiken dan cassatie, namelijk langs de informele weg.22 Op dat moment wordt ook de Commissie Rechtseenheid bestuursrecht ten tonele gevoerd, een commissie waarin op informele wijze, langs de lijnen van overleg wordt gekomen tot afstemming van rechtspraak.23 En, ere wie ere toekomt, die commissie heeft de afgelopen jaren geweldig werk verricht. Door de betrokkenheid van enkele capabele, gezaghebbende collega’s zijn veel verschillen opgeruimd en kon menig rechtseenheidsfeestje worden gevierd. De commissie werkt snel, goed en goedkoop. Maar informele rechtseenheid heeft ook schaduwkanten. Het is voor de buitenwacht niet transparant wat er in die commissie gebeurt, de commissieleden bepalen daar achter gesloten deuren de agenda, rechtzoekenden hebben er geen enkele invloed op. Het succes staat of valt met de persoonlijke chemie van de commissieleden, die ook maar zo kan wisselen, en er is geen voorziening als men er in de commissie niet uitkomt. De rechtseenheid is niet institutioneel geborgd, en bij cassatie wel. Brengt de Wet aanpassing bestuursprocesrecht24 met zijn grote kamer25 op dit punt uitkomst? Ik meen van niet. De grote kamer zal mogelijk ook goede diensten kunnen bewijzen als de drie zijn samengegaan in één college, maar dan vooral om de interne rechtseenheid binnen het nieuwe college te bewaken. De coördinatie met belasting- straf- en burgerlijk recht kan met die kamer niet worden opgelost, omdat de Hoge Raad er niet aan deelneemt. Weliswaar tracht men ook daar weer een mouw aan te passen door raadsheren en advocaten generaal uit en bij de Hoge raad te benoemen als staatsraad in buitengewone dienst en door een advocaat generaal bij de Hoge Raad ook als ‘advocaat generaal’ in het bestuursrecht26 te benoemen om conclusies te nemen. Maar dat zijn noodverbanden bij gebrek aan een echte rechtseenheidsvoorziening waarin ook de Hoge Raad participeert. En, het betreft eenrichtingsverkeer. Het zou al evenwichtiger zijn als de Hoge Raad ook gewone bestuursrechters als raadsheer i.b.d. benoemt.27
600
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Dan nog de vraag of het rechtseenheidsprobleem groot genoeg is om het zware middel van cassatieberoep in te zetten. Ook daar wordt wisselend over gedacht. De leden van de Commissie rechtseenheid bestuursrecht zijn erg in hun nopjes met de bereikte resultaten; ook de minister geeft in de kamer aan dat van een probleem geen sprake meer is.28 Zelf meen ik dat het bestuursstrafrecht en het schadevergoedingsrecht nog de nodige aandacht vergen. Voor het schadevergoedingsrecht zou het bij nader inzien beter zijn als bij overheidshandelen de beoordeling van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak en aansprakelijkheid in een hand komt, namelijk die van de meest aangewezen rechter terzake van overheidshandelen, de bestuursrechter. Dan kunnen we afscheid nemen van ons nationale ‘juristengezelschapsspel’ de formele rechtskracht. En ook de noodzaak voor afstemming tussen burgerlijke rechter en bestuursrechter op het gebied van het schadevergoedingsrecht wordt dan minder. Maar voor de afstemming tussen het gewone strafrecht en het punitieve bestuursrecht is cassatie naar mijn smaak het aangewezen rechtseenheidsmechanisme.
Doorlooptijd en kosten In tijden van crisis en bezuinigingen valt niet uit te sluiten dat bij de te kiezen variant van concentratie gewicht zal worden toegekend aan de factoren snelheid en betaalbaarheid. Hiervoor kwam al aan de orde dat cassatie slecht scoort in termen van doorlooptijd en kosten. Het duurt lang en is duur. Hoe zit het met deze kwaliteitsaspecten bij de andere bestuursrechters? Op dit punt zijn er grote verschillen tussen de colleges, die samenhangen met hun bedrijfscultuur en delegatiemodel (verhouding rechtersondersteuning). Enkele cijfers over het jaar 2011. De ABRvS deed in 2011 zo’n 15 000 zaken af, de CRvB ongeveer 7 300 zaken, tegen 1 200 zaken bij het CBb. Wat omvang betreft moet het CBb dus vrezen voor een overname. Ook wat betreft de gemiddelde doorlooptijd zijn er interessante verschillen. De gemiddelde doorlooptijd is bij de ABRvS 24 weken, zonder het vreemdelingenrecht 32 weken. Bij de CRvB was in 2011 de gemiddelde doorlooptijd 90 weken,29 bij het CBb 83 weken. Volgens de CRvB is de gemiddelde doorlooptijd in 2012 afgenomen tot 66 weken.30 Maar ook bij 66 weken zijn de verschillen tussen de colleges nog groot. Dat heeft vooral te maken met het gehanteerde bedrijfsen delegatiemodel; veel rechters en een betrekkelijk gering aantal ondersteunende juristen (CRvB en CBb), terwijl bij de ABRvS veel ondersteunende juristen werken op een relatief gering aantal staatsraden. Bij een fusie, bij concentratie van de drie colleges zal dus van groot belang gaan worden welk bedrijfsmodel er zal worden gehanteerd. Wat dat betreft heeft de Afdeling goede kaarten in handen. Als de factor doorlooptijd zwaar gaat meewegen in de afweging dan ligt samenvoeging van CRvB en CBb met de Afdeling, onder dak bij de Raad van State, in
de rede. Eventueel gefaseerd, eerst het CBb samenvoegen, dat is relatief overzichtelijk, en daarna de CRvB laten invoegen. Bij die variant kan ook gebruik gemaakt blijven worden van het voor een vermogen verbouwde complex aan de Kneuterdijk. Die optie lijkt betere papieren te hebben dan oprichting van een nieuw hof, met een gemeenschappelijke bedrijfscultuur (noodzakelijkerwijs ‘middle of the road’) en met nieuwe huisvesting, met alle kosten van dien. De optie van een nieuw op te richten hof biedt wel weer de mogelijkheid een verse start te maken met ‘the best of both worlds’. De bedrijfscultuur van de Afdeling, de meer uitgebreide motivering van CRvB en CBb, en met een beperkte vorm van cassatie. Dan zijn we ook voor eens en altijd van de ‘Procola en Kleyn’-spoken31 af. En als het nieuwe hof zijn intrek neemt op de Kneuterdijk zal dat de kosten kunnen drukken.
Wat speelt er nog meer? De te kiezen variant van concentratie hangt af van de weging van een aantal factoren. Ik heb hiervoor enkele belangrijke factoren genoemd. Maar er zijn er natuurlijk veel meer. In willekeurige volgorde vallen nog te noemen:
- de rol van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties naast die van Veiligheid en Justitie; - de rol van de Raad voor de Rechtspraak (hoe belangrijk is de buffer van de Raad voor de Rechtspraak voor de financiering van de bestuursrechtspraak in hoger beroep en eerste en enige aanleg?); - hoe worden de benoemingen geregeld (via de Raad voor de Rechtspraak, de Raad van State, en/of het ministerie?) - wie wordt de ‘baas’ van het nieuwe college? (één van de huidige drie, of juist geen van hen?) - wat gebeurt er met de arbeidsvoorwaarden (demotie of promotie?) - waar komen de zittingsplaatsen (alleen in Den Haag of ook elders, bijvoorbeeld in Utrecht?) - heeft het nieuw te vormen college voldoende uitstraling en gezag om de juiste mensen te kunnen werven? - is voor de fusie een grondwetswijziging nodig? (bij een nieuw hof als eindrechter ligt dat voor de hand; in geval van onderbrenging van CRvB en CBb bij de Afdeling lijkt dat niet nodig) - komt het nieuwe college op gelijke hoogte te staan als de Hoge Raad? Anders gezegd: hoe hoog zijn de twin peaks?
21. B.J. van Ettekoven, ‘De Hoge Raad in
ging van de Algemene wet bestuursrecht en
ri 2013 is prof. mr. R.J.G.M. Widdershoven,
de CRvB over 2011 is de doorlooptijd in
2025: met of zonder cassatie in de bestuurs-
aanverwante wetten met het oog op enige
hoogleraar Europees bestuursrecht aan de
2011 negatief beïnvloed door een cluster
rechtspraak?’, in: A.M. Hol, I. Giesen en
verbeteringen en vereenvoudigingen van
Universiteit Utrecht, belast met het nemen
van 425 Wet BEU-zaken die vier jaar heb-
F.G.H. Kirsten (red.) De Hoge Raad in 2025.
het bestuursprocesrecht (Wet aanpassing
van conclusies. Naar verwachting zal ook
ben liggen wachten op de beantwoording
Contouren van de toekomstige cassatie-
bestuursprocesrecht); Stb. 2012, 682,
een van de advocaten-generaal bij de Hoge
van prejudiciële vragen; zonder dat cluster
rechtspraak, Den Haag: BJu 2011, p. 263 –
inwerking getreden op 1 januari 2013.
Raad ook hiervoor worden aangewezen.’
zou de gemiddelde doorlooptijd 64 weken
274.
25. De grote kamer is geregeld in art.
27. De Wet RO kent die mogelijkheid in
bedragen.
22. A.J.C. de Moor – van Vugt, ‘Rechts-
8:10a lid 4 Awb en kent de mogelijkheid
art. 72 lid 2.
30. Over 2012 is de gemiddelde doorloop-
eenheid als kwaliteitsvraagstuk’, in: T. Bark-
een beroepszaak te verwijzen van een
28. Zie de nadere memorie van antwoord
tijd volgens de betrokkenen colleges 66
huysen, W. den Ouden en J.E.M. Polak
meervoudige kamer (drie rechters) naar de
d.d. 30 oktober 2012, Kamerstukken I
weken (CRvB), 63 weken (CBb), en 26
(red.), Bestuursrecht harmoniseren: 15 jaar
grote kamer (vijf rechters), indien dit uit
2012/13, 32 450, nr. E, onder het kopje
weken respectievelijk 33 weken (ABRvS;
Awb, Den Haag: BJu 2010, p. 299 – 317. C.
oogpunt van rechtseenheid of rechtsont-
‘Rechtseenheid’.
zonder/met vreemdelingenrecht). De jaar-
Lindo, ‘Rechtspraak als collectief goed,
wikkeling geraden voorkomt. De belasting-
29. De genoemde cijfers zijn afkomstig uit
verslagen 2012 waren ten tijde van de
interview met mr J.E.M. Polak, voorzitter
rechter kan niet deelnemen aan de grote
het jaarverslag 2011 van de Raad voor de
afronding van dit artikel nog niet beschik-
van de Afdeling bestuursrechtspraak, NJB
kamer.
Rechtspraak (p. 25, 84) en de jaarverslagen
baar.
2011/1257, afl. 25, p. 1602 – 1607.
26. Op 20 december 2012 werd op recht-
2011 van de betrokken colleges. Uit eerst-
31. EHRM 28 september 1995, NJ
23. J.C.A. de Poorter, ‘Rechtseenheid in het
spraak.nl de volgende mededeling gedaan:
genoemd jaarverslag volgt dat de gemiddel-
1995/667, m.nt. E.A. Alkema, AB
bestuursrecht. Over concrete resultaten en
‘De advocaat-generaal maakt formeel deel
de doorlooptijd in weken bij de CRvB in
1995/588, m.nt. I.C. van der Vlies (Proco-
institutionele vergezichten’, JBplus 2012, p.
uit van (een van) de drie rechterlijke colle-
2008: 83 weken, in 2009: 77 weken, in
la); EHRM 6 mei 2003, AB 2003/211, m.nt.
270 – 285.
ges, maar zal niet als rechter worden inge-
2010: 73 weken, en in 2011: 90 weken
Verheij en De Waard.
24. Wet van 20 december 2012 tot wijzi-
zet bij de colleges. Met ingang van 1 janua-
bedroeg. Volgens het eigen jaarverslag van
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
601
Praktijk
Het debat: one peak or twin peaks? Via een soepele vraagstelling en geholpen door de vragen van de aanwezige toehoorders lukte het debatleider Jensma de meeste hoofdrolspelers duidelijk stelling te laten nemen. Op de vraag naar het gewenste eindmodel gaf J.E.M. Polak (voorzitter ABRvS) aan dat hij het liefst zou zien dat de CRvB en het Cbb worden ondergebracht bij de Afdeling. Volgens Polak wordt de rechtzoekende op die wijze het beste geholpen, omdat de Afdeling een goede, goedkope en snel werkende rechter is. Volgens Polak is cassatie niet het aangewezen middel om rechtseenheid in de bestuursrechtspraak te bewerkstelligen. ‘Het is te duur en duurt te lang en staat daarmee haaks op ontwikkelingen in het bestuursrecht naar meer snelheid, finaliteit en kostenreductie. Een verlofstelsel neemt deze bezwaren maar gedeeltelijk weg en is bovendien weinig vanzelfsprekend nu de Hoge Raad zeer recent juist voor een andere wijze van toegangsbeperking heeft gekozen. Een informele wijze van afstemming, zoals het geval is met de Commissie Rechtseenheid werkt sneller en is ook effectiever dan cassatieberoep.’ In de visie van Polak wordt het rechtseenheidsprobleem wat overtrokken. In het schadevergoedingsrecht hanteren bestuursrechter en burgerlijke rechter al dezelfde maatstaven. En ook de toepassing van het Europees recht levert geen rechtseenheidsprobleem op. Weliswaar valt bij het bestuursstrafrecht (bestuurlijke boete) volgens hem nog wel een wereld te winnen, maar dat zou het best en snelst zijn beslag kunnen krijgen via de informele rechtseenheidsvoorziening. Uit alle antwoorden van G.J.M. Corstens (president Hoge Raad) bleek dat voor hem rechtseenheid, of het mogelijk gebrek daaraan, de bepalende factor is in de discussie. Indien er twee hoogste bestuursrechters zijn, zonder cassatie, blijft coördinatie tussen het bestuursrecht enerzijds en het strafrecht en burgerlijk recht anderzijds problematisch. Hoewel in de thans lopende discussie geen eindstation behoeft te worden gebouwd, is voor Corstens belangrijk dat dit station wel in zicht blijft. Uiteindelijk moet het uitkomen bij een one peakmodel, met goede rechtseenheidsvoorziening, cassatie dus. Volgens Corstens is het nadeel van informele rechtseenheid het ontbreken van de transparantie, die cassatie wel heeft. Partijen spelen bij cassatie een rol van betekenis. Het zoeken is naar een voor het bestuursrecht en de bestuursrechtspraak geschikte vorm van cassatie. Dat moet volgens Corstens in twee stappen. Eerst moet worden bepaald in welke soorten zaken cassatieberoep wordt opengesteld. Daarna moet een vorm van toegangsbeperking worden gekozen. Dat kan in
de vorm van een negatieve selectie, maar ook een vorm van positieve selectie – zoals een verlofstelsel – is voor Corstens bespreekbaar. Met een dergelijke vorm belemmert het cassatieberoep slechts in geringe mate de noodzakelijke uitvoering van overheidsbesluiten. J.W. Fokkens (procureur-generaal bij de Hoge Raad) gaf aan dat de advocaat-generaal in het bestuursrecht weliswaar bijdraagt aan rechtseenheid, maar dat het een halve oplossing is voor het probleem. De echte oplossing voor het probleem van rechtseenheid is volgens hem een geschikte vorm van cassatie. Met Corstens is hij voor het one peakmodel. Naast genoemde vormen van toegangsbeperking wijst hij op de voordelen die cassatie in het belang der wet kan hebben, ook voor het bestuursrecht. Cassatie werkt dan niet in het nadeel van partijen. De maatschappij kan voort, terwijl recht en rechtseenheid hun loop kunnen hebben. De selectie van geschikte zaken kan tegenwoordig snel, zo verzekerde Fokkens; binnen enkele maanden kan zo’n zaak worden aangebracht bij de Hoge Raad. F.C. Bakker (lid Raad voor de Rechtspraak) gaf aan dat de rechtzoekende optimaal bediend moet worden, inhoud gaat voor structuur en organisatie. ‘Of het nieuwe college nu wel of niet onder de Raad voor de Rechtspraak komt te vallen, daar staat de Raad niet principieel in. Wel is het voor de rechtspraak als geheel belangrijk dat de hoogste bestuursrechter aanhaakt bij de gewone rechtspraak.’ Als gewenst eindmodel kwam Bakker uit op een nieuw bestuursrechtelijk hof, buiten de Raad van State. De cassatievraag zou hij het liefst willen parkeren, omdat beantwoording van die vraag de keuze op dit moment bemoeilijkt. Volgens T.G.M. Simons (president CRvB) komt het er nu op aan de versplintering op te heffen en de drie colleges samen te voegen. Het concentreren van de drie colleges is op dit moment een afdoende uitdaging, los van een eventueel eindmodel en de cassatievraag. De vraag: ‘one peak of twin peaks?’, liet hij dan ook onbeantwoord. Bakker was het op dit punt geheel met Simons eens. Gevraagd naar zijn favoriete eindmodel zei R.F.B. van Zutphen (president CBb): ‘De gewenste eindsituatie? Daar moeten we het niet over hebben, dan lopen we weer het risico van de nul-optie. We moeten nu wel doorzetten en één hoogste bestuursrechter tot stand brengen. Maar laten we het nu niet over cassatie hebben.’ Op de vraag welke variant van concentratie hem voor ogen stond, merkte Van Zutphen op dat naar zijn inschatting de rechtspraak bij de Raad van State zal weggaan.
Het debat: de bedrijfsvoering Op het punt van de bedrijfsvoering was er meer consensus. Volgens Bakker moeten bij een nieuw te vormen college best practices worden gezocht en wat betreft bedrijfsvoering is dat het model van de Afdeling. Simons gaf aan dat in het kader van een eventuele fusie de bedrijfsvoering moet worden besproken en dat zo’n fusie ook hét moment is om de werkwijze aan te passen. Ook volgens Polak moet er worden gesproken over het bedrijfsmodel. Maar voor hem staat de uitkomst wel
602
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
vast. ‘Meer delegatie aan ondersteunende juristen is noodzakelijk, en dat pleit voor het model van de Afdeling, en niet voor de werkwijze van CRvB en CBb’, aldus Polak. Corstens kon op ieders instemming rekenen met zijn opmerking dat goede rechtspraak geld kost en dat het daarom belangrijk is dat daarvoor voldoende financiële middelen ter beschikking worden gesteld, ook voor adequate (juridische) ondersteuning.
Het debat in Pulchri gaf niet direct aanleiding om te verwachten dat de hoofdrolspelers binnenkort alsnog met een gezamenlijk standpunt naar buiten komen Hoe nu verder? Maria van de Schepop (voorzitter NVVR) stelde zich op het standpunt dat de rechtspraak aan de voorkant moet zitten en de discussie niet moet laten bepalen door departement of politiek. Volgens haar verdient het de voorkeur als de rechtspraak met een eensgezind voorstel komt. Het debat in Pulchri gaf echter niet direct aanleiding om te verwachten dat de hoofdrolspelers binnenkort alsnog met een gezamenlijk standpunt naar buiten komen. Daarvoor is men inhoudelijk gewoon te verdeeld. Corstens en Fokkens zetten in op een vorm van cassatie en het one peakmodel. Polak wil geen cassatie en een twin peaksmodel. Simons en Van Zutphen willen nu eerst de drie colleges samenvoegen, en de discussie over de vorm van samenvoeging (binnen of buiten de Raad van State) niet belasten met cassatievragen. Bakker kan vanuit het perspectief van de Raad voor de Rechtspraak met veel varianten leven, maar ziet als gewenst eindmodel een nieuw bestuursrechtelijk hof, buiten de Raad van State. De cassatievraag zou hij – evenals Simons en Van Zutphen – het liefst willen parkeren, omdat die de keuze op dit moment bemoeilijkt. Zit de discussie daarmee vast en ligt de nul-optie
weer op de loer? Ik hoop oprecht van niet. Het zou een blamage zijn als dit vraagstuk niet kan worden opgelost. Zoals Barkhuysen onlangs aangaf in dit blad,32 is het wel nodig dat een of meer betrokkenen, belanghebbenden, over hun schaduw heen springen. Verder is van groot belang welke koers de departementen gaan varen. Hopelijk vinden de betrokken ministers op korte termijn de tijd om met een gezamenlijk standpunt naar buiten te komen, zodat we in ieder geval weten hoe zij de passage uit het regeerakkoord uitleggen. Hopelijk schuiven zij niet door, maar weten zij bruggen te bouwen. Maar uiteindelijk is het de politiek die beslist. En diezelfde politiek zou wel eens voor een verrassing kunnen zorgen. De krachtverhoudingen in de beide kamers tussen de grote partijen VVD, PvdA en CDA zijn immers ingrijpend gewijzigd ten opzichte van 2004. En men lijkt thans meer dan ooit bereid de organisatie van de bestuursrechtspraak aan te pakken, te stroomlijnen en te verbeteren. ‘One peak or twin peaks?, we wachten het af.
32. T. Barkhuysen, ‘Naar één hoogste bestuursrechter’, NJB 2013/195, afl. 4, p. 221.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
603
Opinie
496
Bestuursrechtelijke rechtseenheid vergt cassatie Al is het alleen in het belang der wet Hans Verbeek1
Het is van groot belang tegelijk met de samenvoeging van de hoogste bestuursrechtelijke colleges ook de kwestie van de rechtseenheid binnen het bestuursrecht als geheel, dat wil zeggen: tussen de belastingrechter en het nieuwe fusiecollege en tussen de bestuursrechtspraak enerzijds en het strafrecht en burgerlijk recht anderzijds, te regelen. Dat hoeft niet ingewikkeld te zijn – en evenmin tot eindeloze procedures te leiden – als de regering cassatie in het belang der wet mogelijk maakt.
D
ankzij een enkel zinnetje in het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II is de discussie over de rechtseenheid in het bestuursrecht weer actueel geworden. Duidelijk is alleen de intentie van deze regering om drie bestuursrechtelijke instanties, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, samen te voegen. Daar houdt de duidelijkheid op. Of de nieuwe fusie-instantie onderdeel wordt van de Raad van State (op zich een weinig voor de hand liggende uitkomst omdat beide regeringspartijen de rechtsprekende taak juist weg willen nemen bij die Raad) of een zelfstandig college, al dan niet vallend onder de Raad voor de Rechtspraak, ligt nog open. Zeker is dat daarmee de rechtseenheid in het bestuursrecht niet is geregeld, immers de gerechtshoven behouden hun belastingkamers en de Hoge Raad blijft uiteraard de hoogste belastingrechter. Daarnaast blijft behoefte bestaan aan rechtseenheid ten aanzien van de toepassing van Europees recht, bestraffende sancties en rechtsvragen waarin het bestuursrecht en het burgerlijk recht overlappen, zoals schadevergoeding. Het is van groot belang tegelijk met de samenvoeging van de genoemde drie colleges ook de kwestie van de rechtseenheid binnen het bestuursrecht
De oplossing is cassatie in het bestuursrecht te beperken tot cassatie in het belang der wet 604
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
als geheel, dat wil zeggen: tussen de belastingrechter en het nieuwe fusiecollege en tussen de bestuursrechtspraak enerzijds en het strafrecht en burgerlijk recht anderzijds, te regelen. De nu voorgenomen fusie lost immers alleen de kwestie van de rechtseenheid tussen de drie te fuseren colleges op. Daarmee worden dan meteen de rechtseenheidinstrumenten in de juist per 1 januari 2013 in werking getreden Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Wab), te weten een grote rechtseenheidskamer waarvoor conclusies genomen kunnen worden, weer overbodig. Gezien de opbouw van de belastingrechtspraak kan de interne rechtseenheid in het bestuursrecht uiteindelijk alleen worden gewaarborgd door middel van cassatie over de uitspraken van de nieuwe fusie-instantie. De rechtseenheid met de andere rechtsgebieden kan sowieso alleen langs die weg worden gewaarborgd. Terzijde: ook dat pleit ertegen de nieuwe instantie onder te brengen bij de Raad van State, aangezien het ene Hoge College van Staat dan rechtsmacht zou verkrijgen over de uitspraken van een ander Hoog College. Nu is er één belangrijk argument tegen cassatie in het bestuursrecht, namelijk dat het leidt tot verlenging van procedures. Dit is vorig jaar in dit blad door Ben Schueler beargumenteerd uiteengezet (aflevering 2012/21, pagina 1217 e.v.). Zijn voornaamste argument is dat het te tijdrovend is, zeker in wat hij het ‘ordenend bestuursrecht’ noemt en daarmee haaks staat op de noodzaak van snelheid en finaliteit in het bestuursrecht. Met zijn betoog ben ik het op zichzelf geheel eens. Ook voor andere deelgebieden van het bestuursrecht, zoals het vreemdelingenrecht, gelden die argumenten trouwens. En wie een geschil heeft over een bijstandsuitkering of over zijn
onroerendezaakbelasting heeft er evenzeer recht op tijdig te weten waar hij aan toe is. Ik deel trouwens ook de mening van Schueler dat een verlofstelsel niet de oplossing is, al was het maar omdat daarmee nog geen ervaring is opgedaan. De oplossing is er niettemin wel, namelijk door cassatie in het bestuursrecht te beperken tot cassatie in het belang der wet. De selectie van zaken waarin rechtseenheidsvragen spelen gebeurt in die variant door een of meer A-G’s bij de Hoge Raad, uiteraard bijgestaan door een deskundig bureau. Ook kan het nieuwe fusiecollege zelf zaken aandragen waarin rechtseenheid met, bijvoorbeeld, de belastingkamer of de strafkamer van de Hoge Raad gewenst is. De A-G formuleert rechtseenheidsvragen in een conclusie, waarop de Hoge Raad declaratoire antwoorden geeft. Voor de achterliggende zaak zelf heeft die beantwoording geen gevolgen, zoals ook nu al het geval is bij cassatie in het belang der wet; de uitspraak van de hoogste feitenrechter blijft bindend. Zo wordt de finale beslissing niet vertraagd door de cassatie. Daarmee wordt partijen geen enkel rechtsmiddel ontnomen dat ze nu wel hebben. Uiteraard blijven de al bestaande cassatievoorzieningen in het belastingrecht en ten aanzien van daarmee samenhangende uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in stand. Voor het overige komt dit voorstel in wezen erop neer dat de sinds 1 januari 2013 bestaande voorziening in de Wab, namelijk een grote kamer samengesteld uit leden van die drie te fuseren colleges, naar de Hoge Raad wordt getild. Een tweede herkansing ná hoger beroep bestaat nu in de rest van het bestuursrecht ook niet. Welke zaken aan de in de Wab geregelde rechtseenheidskamer worden voorgelegd
wordt ook niet door de partijen uitgemaakt. En met alle respect voor partijen en hun vertegenwoordigers, de conclusie van de A-G zal naar mijn inschatting toch de belangrijkste inspiratiebron blijken te zijn voor die rechtseenheidskamer. Op deze manier wordt de
Ik wens de regering daadkracht toe! bestuursrechtelijke rechtseenheid gewaarborgd en tevens de rechtseenheid met de andere hoofdgebieden van het recht, zonder vertraging en zonder partijen minder te bieden dan waarin de Wab voorziet. Uit oogpunt van snelheid en finaliteit is deze voorziening zelfs nog beter dan de grote kamer, want de afdoening van het geschil zelf hoeft er niet op te wachten! En aangezien de A-G dan wel het nieuwe fusiecollege zelf de zaken selecteren waarin cassatie nodig is, hangt de rechtsvorming niet af van de toevallige omstandigheid of partijen voor het instellen van cassatie kiezen. Het regelen van de noodzakelijke rechtseenheid is naar mijn mening dan ook niet ingewikkeld en behoort tegelijk met de fusie van de drie bestuursrechtelijke instanties te gebeuren. Ik wens de regering daadkracht toe!
Auteur 1. Mr. J.L. Verbeek is senior-rechter in de Rechtbank Den Haag en raadsheer-plaatsvervanger in het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
605
497
Wetenschap
De finaliseringsslag in het bestuursrecht Bert Marseille en Derek Sietses1
Aandacht voor finale geschilbeslechting is er al geruime tijd. Sinds een jaar of zes hebben de hoogste bestuursrechters de toepassingsmogelijkheden van de beide al langer bestaande bevoegdheden verruimd; de bestuurlijke lus biedt de rechter nog meer mogelijkheden. Leidt dat ertoe dat bestuursrechters de bij hen aanhangige geschillen vaker finaal weten te beslechten? In dit artikel wordt een antwoord gezocht op die vraag door voor twee bestuursrechtelijke instanties (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep) te onderzoeken of die er vaker dan vijf jaar geleden in slagen de hun voorgelegde geschillen finaal te beslechten.
1. Inleiding Uitspraken van de bestuursrechter gaan over in het verleden genomen besluiten. Idealiter bieden ze duidelijkheid over het besluit dat voor de toekomst geldt. Uit de uitspraak blijkt of een bouwplan wel of niet kan worden uitgevoerd, of wel of geen recht op uitkering bestaat, of hoeveel belasting moet worden betaald. Staat dat aan het eind van de procedure vast, dan is sprake van de finale beslechting van het juridische geschil tussen partijen.2 Dat ideaal is zonder problemen te realiseren als de rechter een beroep ongegrond of niet-ontvankelijk verklaart. Het bestreden besluit blijft dan zoals het is. Verklaart de rechter een beroep gegrond en vernietigt hij het besluit, dan ligt het ideaal van finale geschilbeslechting nog achter de horizon. De uitspraak maakt niet duidelijk welk besluit voor de toekomst geldt. Hoofdregel is dat het bestuur na zo’n ‘kale vernietiging’ eerst een nieuw besluit moet nemen, in plaats van het vernietigde besluit. De rechter mag namelijk niet op de stoel van het bestuur gaan zitten.3 Probleemloos is de hoofdregel niet. De totstandkoming van het nieuwe besluit is vaker een kwestie van maanden dan van weken, soms zelfs van jaren, en het komt bovendien regelmatig voor dat het nieuwe besluit opnieuw tot een procedure bij de rechter leidt.4 Van betekenis zijn dan ook de uitzonderingen op de hoofdregel. Die kunnen ervoor zorgen dat ook bij een vernietiging de procedure resulteert in duidelijkheid over het besluit dat voor de toekomst geldt. De uitzonderingen betreffen vanouds de bevoegdheid van de rechter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten en zijn uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit te stellen (in het jargon: zelf in de zaak te voorzien). Sinds 2010 kan de bestuursrechter ook nog de bestuurlijke lus toepassen. Met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht per 1 januari 2013 is aan de Algemene wet bestuursrecht bovendien artikel 8:41a toegevoegd, dat
606
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
luidt: ‘De bestuursrechter beslecht het hem voorgelegde geschil zo veel mogelijk definitief.’ Een divers instrumentarium derhalve. Aandacht voor finale geschilbeslechting is er al geruime tijd. Sinds een jaar of zes hebben de hoogste bestuursrechters de toepassingsmogelijkheden van de beide al langer bestaande bevoegdheden verruimd,5 de bestuurlijke lus biedt de rechter nog meer mogelijkheden. Leidt dat ertoe dat bestuursrechters de bij hen aanhangige geschillen vaker finaal weten te beslechten? In dit artikel zoeken we een antwoord op die vraag door voor twee bestuursrechtelijke instanties (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep) te onderzoeken of die er vaker dan vijf jaar geleden in slagen de hun voorgelegde geschillen finaal te beslechten. De opbouw van het artikel is als volgt. Paragraaf 2 gaat in op de inhoud van de finaliseringsinstrumenten en de verruiming van de toepassingsmogelijkheden. Paragraaf 3 beschrijft de opzet van het onderzoek, de paragrafen 4, 5 en 6 de resultaten. Paragraaf 4 betreft de mate van gebruik van de instrumenten, in paragraaf 5 richten we ons op de geschillen die niet finaal worden beslecht, paragraaf 6 gaat in op de effectiviteit van de nieuwste loot aan de stam: de bestuurlijke lus. Paragraaf 7 ten slotte bevat de conclusie.
2. Inhoud en toepasselijkheid van drie finaliseringsinstrumenten De drie instrumenten Bestuursrechters hebben drie instrumenten om ervoor te zorgen dat een geschil over een onrechtmatig besluit toch finaal wordt beslecht. Een eerste instrument betreft de bevoegdheid de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten (art. 8:72 lid 3 sub a Awb). Deze bevoegdheid is bedoeld voor situaties waarin enerzijds vernietiging van
het besluit onontkoombaar is, wegens de gebreken die aan het besluit kleven, maar anderzijds zeker is dat het bestuur na de vernietiging weer precies hetzelfde besluit zal nemen. Bij de beoordeling of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven, moet de rechter in beginsel uitgaan van de feiten, omstandigheden en het geldende recht op het moment van de uitspraak.6 Art. 8:72 lid 3 sub b Awb verleent de rechter de bevoegdheid om, als hij een besluit vernietigt, zijn uitspraak daarvoor in de plaats te stellen. Hij voorziet dan zelf in de zaak. In de uitspraak is niet alleen te lezen dat het besluit van het bestuur wordt vernietigd, maar ook welk besluit daar voor in de plaats komt. De uitspraak van de rechter gaat feitelijk gelden als het besluit van het bestuur. Het bestuur hoeft niet zelf een vervangende beslissing te nemen; dat heeft de rechter al gedaan.7
De tweeledige boodschap is duidelijk: de bestuursrechter krijgt meer armslag en is gehouden die te benutten Als derde is er de bestuurlijke lus (art. 8:51a e.v. en art. 8:80a e.v. Awb). Sinds 1 januari 2010 heeft de bestuursrechter de bevoegdheid om, als hij constateert dat het bestreden besluit gebreken vertoont, in een tussenuitspraak het bestuursorgaan de gelegenheid te bieden (of, als het een procedure in laatste instantie betreft: op te dragen) een poging te doen het gebrek te herstellen. Slaagt de herstelpoging, dan kan de rechter in zijn einduitspraak het geschil tussen partijen finaal beslechten.8 Hoe de einduitspraak luidt, hangt af van de aard van het herstel. Zeker is dat het beroep tegen het oorspronkelijke besluit gegrond wordt verklaard en dat dit besluit wordt vernietigd. Heeft het bestuur het gebrek hersteld door een nieuw besluit te nemen, dan acht de rechter het beroep mede gericht tegen dat nieuwe besluit; dat beroep
wordt ongegrond verklaard, het nieuwe besluit blijft in stand. Bestaat het herstel uit een nadere toelichting, dan zal de rechter de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand laten of zelf in de zaak voorzien. Denkbaar is ook dat de herstelpoging faalt. De rechter moet dan kiezen: het bestuur een tweede herstelpoging gunnen, of het laten bij een kale vernietiging. Ten slotte kan het voorkomen dat het bestuur niet bereid is een herstelpoging te ondernemen.9 Ook dan eindigt het geschil zonder dat het finaal is beslecht. Toepasselijkheid De hoogste bestuursrechters hebben in de afgelopen jaren de toepassingsmogelijkheden van het in stand laten van de rechtsgevolgen en het zelf in de zaak voorzien verruimd en de bestuurlijke lus omarmd. Met name de jaarverslagen van de Raad van State illustreren dat. Het verslag van 2005 meldt nog niets over finale geschilbeslechting, dat van 2006 niet meer dan een paar terughoudend geformuleerde zinnen,10 maar in 2007 is alles anders. Niet alleen wordt het belang van finale geschilbeslechting benadrukt, ook wordt uitgesproken dat de Afdeling bestuursrechtspraak een ruimere uitleg zal geven aan de instrumenten van finale beslechting. Nadat een aantal voorbeelden is gegeven van uitspraken waarin zelf in de zaak is voorzien, wordt geconcludeerd: ‘De uitspraken laten zien dat de benadering dat zelf voorzien alleen kan als er rechtens maar één beslissing mogelijk is, rekbaar is. Zelfs wanneer het bestuursorgaan nog enige beoordelings- of beleidsvrijheid toekomt, hoeft van finale afdoening door de rechter niet in alle gevallen te worden afgezien. Daarvoor kan bijvoorbeeld plaats zijn, wanneer het bestuursorgaan de te verrichten beoordeling en belangenafweging reeds of hangende de procedure alsnog heeft uitgevoerd, de andere partij(en) voldoende gelegenheid is geboden zich daarover uit te laten en de uitkomst de rechterlijke toets kan doorstaan. Aan een en ander kan reeds tijdens het vooronderzoek aandacht worden besteed.’11 De tweeledige boodschap is duidelijk: de bestuursrechter krijgt meer armslag en is gehouden die te benutten. Het jaarverslag van 2008 borduurt voort op dat van 2007.12 Na
Auteurs
Effectieve bestuursrechtspraak (oratie Lei-
burg), Nijmegen: WLP 2011.
69-80, J.C.A. de Poorter, K.J. de Graaf,
1. Prof. mr. A.T. Marseille is verbonden aan
den), Deventer: Kluwer 2000, A.T. Marseil-
5. J.E.M. Polak, ‘Effectieve geschillenbe-
Doel en functie van de bestuursrechtspraak:
de Rijksuniversiteit Groningen en, als bij-
le, Effectiviteit van bestuursrechtspraak,
slechting: bestuurlijke lus en andere instru-
een blik op de toekomst, Den Haag: Raad
zonder hoogleraar empirische bestudering
Den Haag: BJu 2004, B.J. Schueler, J.K.
menten’, NTB 2011, 2, p. 2-9.
van State 2011.
van het bestuursrecht, aan de Universiteit
Drewes e.a., Definitieve geschilbeslechting
6. Schreuder-Vlasblom 2011, p. 825.
9. Dit is overigens alleen aan de orde in
van Tilburg, Derek Sietses is als student-
door de bestuursrechter, Den Haag: BJu
7. Schreuder-Vlasblom 2011, p. 859.
procedures in eerste aanleg.
assistent verbonden aan de vakgroep
2007, B.J. van Ettekoven, ‘Effectieve rechts-
8. Over de bestuurlijke lusonder meer:
10. Jaarverslag Raad van State 2006, p.
Bestuursrecht en Bestuurskunde van de
bescherming door de bestuursrechter’, in:
Schueler 1994, Polak 2000, H.A. Oldenziel,
92-93.
Rijksuniversiteit Groningen.
H.D. Tjeenk Willink e.a., De Raad van State
‘De bestuurlijke lus als middel voor een
11. Jaarverslag Raad van State 2007, p. 81.
in perspectief, Den Haag: BJu 2011, p. 293-
efficiënte geschilbeslechting’, NTB 2005, p.
Verwezen wordt onder meer naar ABRvS 26
Noten
324.
85-94, B.J. Schueler, ‘De lus als ontknoping
september 2007, LJN BB4344, AB
2. Zie over finale geschilbeslechting onder
3. M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescher-
van het proces’, TBR 2008, p. 786-798, B.J.
2007/401 m.nt. O.J.D.M.L. Jansen en
meer: D.J. Hutten e.a., Na de vernietiging,
ming en bestuurlijke voorprocedure,
van Ettekoven & A.P. Klap, ‘De bestuurlijke
ABRvS 11 april 2007, LJN BA2642, AB
Groningen 1989, B.J. Schueler, Vernietigen
Deventer: Kluwer 2011, p. 815.
lus als rechterlijke (k)lus’, JBplus 2010, p.
2008/75 m.nt. N. Verheij.
en opnieuw voorzien (diss. Utrecht), Zwol-
4. K.A. van der Veer, ‘Slagvaardige geschil-
182-199, L.M. Koenraad & J.L. Verbeek,
12. Jaarverslag Raad van State 2008, p.
le: W.E.J. Tjeenk Willink 1994, J.E.M. Polak,
beslechting in het bestuursrecht’ (diss. Til-
‘Finaliseren doe je zo!’, NTB 2011, 12, p.
141-142.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
607
het zelf in de zaak voorzien is de bevoegdheid om de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit in stand te laten aan de beurt. Het jaarverslag: ‘Voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit is niet vereist dat nog slechts één beslissing mogelijk is. De rechtsgevolgen van een vernietigd besluit waaraan een belangenafweging ten grondslag ligt, doch geen toereikende, kunnen in stand worden gelaten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit en alsnog de vereiste belangenafweging heeft gemaakt en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de alsnog kenbaar gemaakte belangenafweging de rechterlijke toets kan doorstaan.’13 Het jaarverslag van 2009 meldt dat de Afdeling bestuursrechtspraak bij de vernietiging van een besluit steeds de mogelijkheid onderzoekt of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten of dat zelf in de zaak kan worden voorzien. Van de rechtbanken wordt verwacht dat zij hetzelfde doen.14 In 2010 zijn de eerste ervaringen met de bestuurlijke lus opgedaan. Het jaarverslag is ambitieus: ‘In de komende periode zal duidelijker worden wanneer toepassing van de bestuurlijke lus op haar plaats is. Er zijn soms complicaties waardoor toepassing
608
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
ervan niet kan, maar er ligt een verdere ontwikkeling van het bestuursrecht in het verschiet in de richting dat ieder geschil, net als dat het geval is bij een ongegrondverklaring, ook bij een vernietiging zoveel mogelijk tot een einde komt en als dat al niet kan, zo duidelijk mogelijk is hoe de zaak verder moet. Met de uitspraak van de bestuursrechter moet het geschil zoveel mogelijk uit de wereld zijn.’15 Het meest recente jaarverslag, dat van 2011, benadrukt opnieuw het belang van effectieve geschilbeslechting, maar bevat minder expliciete uitspraken over dat onderwerp. De Centrale Raad van Beroep publiceert, anders dan de Raad van State, geen jaarverslagen waarin algemene beschouwingen zijn te vinden over de toepassing van het bestuursrecht. In plaats daarvan wordt jaarlijks op rechtspraak.nl een overzicht gegeven van richtinggevende uitspraken uit het voorgaande jaar.16 De overzichten over 2007 en 2008 bevatten geen uitspraken over de rechterlijke finaliseringsbevoegdheden. Het overzicht van 2009 bevat er drie,17 dat van 2010 één,18 het overzicht van 2011 geen enkele. De uitspraken van 2009 sluiten aan bij de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak, in die van 2010 wordt juist wordt benadrukt dat de bevoegdheid zelf in de zaak te voorzien aan beperkingen onderhevig is. Geconcludeerd kan worden dat met name de Afdeling zich in haar jaarverslagen als enthousiast pleitbezorger van finale geschilbeslechting profileert. De Centrale Raad van Beroep is een stuk terughoudender. Dat neemt niet
weg dat ook die instantie in 2008, 2009 en 2010 uitspraken heeft gedaan waaruit een royaler gebruik van de mogelijkheden van finale beslechting blijkt.19
3. Onderzoeksopzet Nederland telt een groot aantal verschillende bestuursrechtelijke beroepsinstanties. Het liefst hadden we bij al die instanties voor een groot aantal jaren gegevens verzameld over het gebruik van de instrumenten van finale geschilbeslechting. Om praktische redenen beperken we ons in dit onderzoek tot twee tijdstippen (2007 en 2012) en tot twee gerechten (de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Centrale Raad van Beroep). De keuze voor de Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep is vooral op pragmatische gronden gemaakt. De bestuursrechters van de rechtbanken plaatsen niet al hun uitspraken op internet, de Afdeling en de Centrale Raad wel.20 Het is dus vele malen gemakkelijker een representatief beeld te krijgen van de mate waarin die beide instanties hun finaliseringsinstrumenten gebruiken dan van de frequentie waarin dat bij rechtbanken gebeurt. Desondanks is het buiten beschouwing laten van de rechtbanken een omissie – bestuursrechtspraak vindt immers in hoofdzaak bij de rechtbanken plaats. De waarde om juist naar de Afdeling en de Centrale Raad te kijken, is gelegen in het feit dat beide instanties, zoals hiervoor was te zien, finale geschilbeslechting hoog in het vaandel hebben staan. Het is dan ook extra interessant om te achterhalen of ze de daad bij het woord voegen. Met de gegevensverzameling is in het voorjaar 2012 begonnen. We hebben de op dat moment meest recente uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep (voorjaar 2012) vergeleken met uitspraken uit de periode vlak voordat de beide instanties overgingen tot het verruimen van de toepassingsmogelijkheden van instrumenten van finale geschilbeslechting (voorjaar 2007). Voor elk van de beide periodes hebben we van beide instanties ruim 100 uitspraken verzameld.21 Relevant voor het onderzoek zijn uitspraken in procedures waarin de rechter voor de keuze staat om een van zijn finaliseringsinstrumenten te gebruiken. In appelza-
ken zijn vier situaties te onderscheiden. De eerste twee zijn niet relevant voor het onderzoek, de derde soms, de laatste altijd. Niet relevant zijn de situaties waarin (a) de appelrechter het oordeel van de rechtbank bevestigt dat het beroep ongegrond is en de situatie dat (b) de rechtbank het beroep gegrond heeft verklaard, maar de appelrechter vindt dat de rechtbank het beroep ongegrond had moeten verklaren. Bij beide is het resultaat van het hoger beroep dat het oorspronkelijke besluit zo blijft als het was.
Relevant voor het onderzoek zijn uitspraken in procedures waarin de rechter voor de keuze staat om een van zijn finaliseringsinstrumenten te gebruiken Soms relevant is de situatie dat (c) de appelrechter het oordeel van de rechtbank bevestigt dat het besluit van het bestuur onrechtmatig is. Het hoger beroep is dan ongegrond, de uitspraak van de rechtbank (beroep gegrond, besluit vernietigd) wordt bevestigd. Voor de vraag of de situatie (c) relevant is, is van belang wat het bestuursorgaan doet na de uitspraak van de rechtbank. Neemt het hangende de appelprocedure een nieuw besluit, dan wordt dit bij de beoordeling van het hoger beroep betrokken. Acht de appelrechter het nieuwe besluit rechtmatig, dan eindigt de appelprocedure met het oordeel dat het beroep tegen dat nieuwe besluit ongegrond is. Daarmee is het geschil finaal beslecht. Neemt het bestuurorgaan hangende de appelprocedure geen nieuw besluit, dan betekent de bevestiging door de appelrechter van het negatieve oordeel van de rechtbank dat de appelrechter moet beslissen of hij een van zijn finaliseringsinstrumenten zal gebruiken.22
13. Jaarverslag 2008, p. 142. Verwezen
tie/CRvB/OverDeCRvB/Ontwikkelingen-in-
21. De gegevensverzameling begon steeds
22. Van belang bij situatie (c) is voorts dat
wordt onder meer naar ABRvS 20 februari
de-jurisprudentie.
bij eind april gedane uitspraken. Vervolgens
de rechtbank ook al van een van haar finali-
2008, LJN BC4699, JB 2008/76 m.nt. Albers
17. CRvB 27 februari 2009, LJN BH4564,
zijn we steeds zowel een week terug als
seringsinstrumenten gebruik kan hebben
en ABRvS 10 december 2008, LJN BG6401.
CRvB 19 maart 2009, LJN BI4395, TAR
vooruit in de tijd gegaan, totdat we ruim 100
gemaakt. Dat roept de vraag op hoe de
14. Jaarverslag 2009, p. 194. Verwezen
2009/121, CRvB 30 september 2009, LJN
relevante uitspraken hadden verzameld.
situatie te beoordelen dat de appelrechter
wordt onder meer naar ABRvS 12 augustus
BJ9055.
Door nadere analyse op geschiktheid viel een
een uitspraak bevestigt waarin het bestre-
2009, LJN BJ5099, AB 2009/368 m.nt. De
18. CRvB 27 augustus 2010, LJN BN6825.
aantal uitsprak af. Uiteindelijk betrof ons
den besluit is vernietigd, maar de rechtsge-
Waard en ABRvS 20 mei 2009, LJN BI4562,
19. Zie bijvoorbeeld: CRvB 19 december
bestand 101 Afdelings-uitspraken uit 2007,
volgen ervan in stand zijn gelaten of zelf in
JV 2009/290 m.nt. Tjebbes.
2008, LJN BG8071, AB 2009/18 m.nt.
99 uit 2012, 115 Centrale Raad-uitspraken
de zaak is voorzien. Is dan sprake van finale
15. Jaarverslag Raad van State 2010, p.
Tollenaar, CRvB 24 september 2009, LJN
uit 2007 en 100 uit 2012. In eerste aanleg
beslechting door de appelrechter? Zeker is
152. Verwezen wordt onder meer naar
BF4009, AB 2009/281 m.nt. Marseille,
gedane uitspraken hebben we buiten
dat de appelrechter in zo’n uitspraak zijn
ABRvS 17 maart 2010, LJN BL7778, Gst.
CRvB 3 februari 2010, LJN BL9455, AB
beschouwing gelaten, evenals vreemdelin-
goedkeuring hecht aan de keuze van de
2010/126 m.nt. Bots, JB 2010/110 m.nt.
2010/155 m.nt. Ortlep.
genzaken bij de Afdeling bestuursrecht-
rechtbank voor finale beslechting en tevens
Schlössels, ABRvS 14 april 2010,
20. Dat geldt evenzeer voor een derde
spraak. Overigens vertellen uitspraken niet
dat diens uitspraak de definitieve beslech-
LJN BM1054, AB 2010/166 m.nt. Stolk, JB
bestuursrechtelijk appelcollege, het College
het hele verhaal van de rechterlijke geschilbe-
ting van het geschil bekrachtigt. We heb-
2010/135 m.nt. Bots en ABRvS 8 september
van Beroep voor het bedrijfsleven, maar dat
slechtingsactiviteiten. Finale beslechting kan
ben dergelijke uitspraken voor dit onder-
2010, LJN BN6156, JB 2010/232 m.nt. red.
behandelt te weinig appelzaken voor een
ook worden bereikt door overeenstemming
zoek dan ook gekwalificeerd als uitspraken
16. http://www.rechtspraak.nl/Organisa-
zinvolle vergelijking in de tijd.
tussen partijen, resulterend in intrekking.
waarin het geschil definitief is beslecht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
609
Wetenschap
Steeds relevant is ten slotte de situatie waarin (d) de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard, maar de appelrechter vindt dat de rechtbank het beroep gegrond had moeten verklaren. Is dat het geval, dan corrigeert de appelrechter de rechtbank: hij verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, met als resultaat dat hij voor de keuze staat of hij van een van zijn finaliseringsinstrumenten gebruik zal maken. Omdat bestuursrechtelijke appelprocedures veelal in het voordeel van de overheid eindigen, geldt slechts voor een relatief klein aantal uitspraken van beide onderzochte instanties (naar schatting één op de vijf à zes), dat zij daarin moeten beslissen over de inzet van hun finaliseringsinstrumenten.
In 18% van de procedures waarin de vraag naar het gebruik van een finaliseringsinstrument aan de orde was, werden de rechtsgevolgen van het onrechtmatig geachte besluit in stand gelaten, in maar liefst 33% van de gevallen werd zelf in de zaak voorzien. In 12% van de zaken werd de bestuurlijke lus toegepast. Al met al werd in 63% van de zaken waarin de vraag naar finale beslechting aan de orde was, het geschil definitief beslecht (of – bij toepassing van de bestuurlijke lus – werd daartoe een poging ondernomen), in 37% van de zaken gebeurde dat niet.
4. Gebruik van finaliseringsinstrumenten
80
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Hoe vaak maakten de bestuursrechtelijke appelinstanties in 2007 en 2012 gebruik van hun finaliseringsinstrumenten? We beginnen met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. We kijken eerst naar 2007.
Centrale Raad naar Beroep Dan de Centrale Raad naar Beroep. We beginnen weer met 2007.
60 40
ja
20
nee
0 rechtsg. in stand
100 80
Zelf voorzien
Figuur 3 Centrale Raad van Beroep, 2007
60 ja
40
Het eerste wat opvalt is het grote aantal zaken waarin finale beslechting wordt bereikt doordat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand worden gelaten. Dit gebeurde in 32% van de relevante zaken. Zelf in de zaak voorzien was in 11% van de zaken aan de orde. Al met al kwam de Centrale Raad van Beroep in 43% van de zaken waarin de vraag naar finale beslechting aan de orde was, tot definitieve beslechting, in 57% niet. Vervolgens kijken we naar 2012.
nee
20 0 rechtsg. in stand
Zelf voorzien
Figuur 1 Afdeling bestuursrechtspraak, 2007 Aan de linkerkant van figuur 1 is te zien dat in 11% van de procedures waarin de vraag naar het gebruik van een finaliseringsinstrument aan de orde was, de rechtsgevolgen van het onrechtmatig geachte besluit in stand werden gelaten, in 89% van de gevallen gebeurde dat niet. De rechterkant van figuur 1 betreft die resterende 89%. Te zien is dat in 21% van de gevallen zelf in de zaak werd voorzien en dat in de overige 68% het geschil niet finaal werd beslecht. Al met al lukte het de Afdeling in 32% van de zaken waarin de vraag naar finale beslechting aan de orde was, het geschil definitief te beslechten. Vervolgens kijken we naar 2012. 100 80 60 ja
40
nee
20 0 rechtsg. in stand
Zelf voorzien
bst.lus
Figuur 2 Afdeling bestuursrechtspraak, 2012
610
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
80 60 40
ja
20
nee
0
rechtsg. in stand
Zelf voorzien
bst.lus
Figuur 4 Centrale Raad van Beroep, 2012 In 24% van de procedures waarin de vraag naar het gebruik van een finaliseringsinstrument aan de orde was, werden de rechtsgevolgen van het onrechtmatige besluit in stand gelaten, in maar liefst 32% van de gevallen werd zelf in de zaak voorzien, in 20% van de zaken werd de bestuurlijke lus toegepast. Al met al werd in 76% van de zaken waarin de vraag naar finale beslechting aan de orde was, het geschil definitief beslecht (of – bij toepassing van de bestuurlijke lus – werd daartoe een poging ondernomen). In 24% van de zaken bleef definitieve beslechting achterwege.
Afdeling bestuursrechtspraak en Centrale Raad van Beroep vergeleken Vergelijking tussen de beide instanties laat zien dat het aantal zaken waarin een finaliseringsinstrument wordt gebruikt, bij beide tussen 2007 en 2012 sterk stijgt. 80 60 2007
40
2012 20 0
ABRvS
CRvB
Figuur 5 Percentage zaken waarin een finaliseringsinstrument wordt gebruikt De stijging bij de Afdeling (van 32% naar 63%) is vooral te verklaren uit een toegenomen gebruik van de al bestaande finaliseringsinstrumenten, de stijging bij de Centrale Raad (van 43% naar 76%) wordt voor een substantieel deel verklaard door het gebruik van de bestuurlijke lus. Tot slot kijken we nader naar het gebruik door de Afdeling en de Centrale Raad van de bestuurlijke lus in 2012. Hoe vaak maken beide instanties wel of juist niet gebruik van dat instrument, als ze voor de vraag staan om het bij een kale vernietiging te laten of om de bestuurlijke lus toe te passen? 100 80 60
niet
40
wel
20 0 ABRvS
van de bestuurlijke lus. Die vraag is het gemakkelijkst te beantwoorden als de rechter zijn keuze motiveert. Op dat punt is er een groot verschil tussen de Centrale Raad en de Afdeling. De Centrale Raad motiveert in veel gevallen waarom hij afziet van toepassing van de bestuurlijke lus, de Afdeling doet dat als regel niet. Van de zeventien door ons bestudeerde uitspraken van de Centrale Raad uit 2012 waarin die instantie besliste de bestuurlijke lus niet toe te passen, bevatten er tien een motivering. In een deel daarvan werd de bestuurlijke lus niet toegepast omdat cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad mogelijk was,23 in een ander deel omdat het herstel enkel vergde dat het bestuursorgaan een berekening maakte van het geldbe-
CRvB
Figuur 6 Keuze tussen wel/niet bestuurlijke lus toepassen Uit de figuur blijkt een duidelijk verschil tussen beide instanties. De Afdeling beslist in bijna acht van de tien gevallen waarin de keuze voor de bestuurlijke lus aan de orde is, die niet toe te passen, de Centrale Raad kiest in meer dan de helft van de gevallen juist wel voor toepassing van de bestuurlijke lus.
5. Kale vernietiging of bestuurlijke lus? Wanneer finale beslechting eerder uitzondering dan regel is, zoals in 2007 voor de Afdeling bestuursrechtspraak gold, ligt het niet voor de hand om bij elk niet finaal beslecht geschil de vraag te stellen waarom de rechter geen poging daartoe heeft gedaan of waarom finale beslechting blijkbaar buiten bereik lag. Als finale beslechting regel is, zoals in 2012, komt onontkoombaar de vraag op, om welke reden de rechter er soms toch van afziet een poging daartoe te ondernemen, door het achterwege laten
Al met al is er weinig lijn te ontdekken in de beslissingen van de Afdeling bestuursrechtspraak over toepassing van de bestuurlijke lus drag waarop appellant recht had.24 Van de door ons verzamelde uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak uit 2012 waarin werd afgezien van toepassing van de bestuurlijke lus, werd die keuze geen enkele keer gemotiveerd. Dat roept de vraag op of kenmerken van de zaak kunnen verklaren waarom de Afdeling de bestuurlijke lus wel of niet toepast. We kijken naar drie kenmerken. Een eerste kenmerk betreft de aard van de zaak. Zoals we hiervoor zagen, vindt de Afdeling bestuursrechtspraak dat toepassing van de bestuurlijke lus niet voor de hand ligt als het bestuursorgaan bij het herstel van de geconstateerde gebreken alsnog belangen van (soms nog onbekende) derden moet betrekken. We hebben geen aanwijzingen dat die factor een verklaring kan bieden voor de keuze tussen de bestuurlijke lus en een kale vernietiging. Als we kijken naar het aantal partijen dat bij een procedure is betrokken, is geen verschil te zien tussen procedures waarin de bestuurlijke lus wel en niet wordt toegepast. In beide gevallen betrof driekwart van de gevallen een tweepartijengeschil en een kwart van de gevallen een meerpartijengeschil.25 Een tweede kenmerk betreft de duur van de procedure. Als de Afdeling de bestuurlijke lus toepast, overweegt zij steeds dat dit gebeurt ‘in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil’. Dat belang kan worden geacht groter te zijn, naarmate het geschil langer duurt. Is er op dat punt een verschil tussen zaken waarin de bestuurlijke lus al dan niet wordt toegepast? Kijken we naar de tijd die
23. Een voorbeeld: CRvB 6 april 2012, LJN
de bestuurlijke lus werd toegepast die we
BW3336, RSV 2012/158.
op dit punt hebben beoordeeld betroffen
24. CRvB 8 mei 2012, LJN BW5111,
een tweepartijengeschil, alsmede 24 van de
JWWB 2012/108.
31 uitspraken waarin de bestuurlijke lus niet
25. Negen van de twaalf uitspraken waarin
werd toegepast.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
611
Wetenschap
is verstreken tussen het moment dat het bestuursorgaan het bestreden besluit heeft genomen en het moment dat de Afdeling beslist over toepassing van de bestuurlijke lus, dan is te zien dat het in de zaken waarin de bestuurlijke lus niet wordt toegepast gemiddeld 22,2 maanden bedraagt, en in zaken waarin de bestuurlijke lus wel wordt toegepast 25,5 maanden.26 Er is enig verschil te zien, maar dat is te klein om te kunnen concluderen dat de hoeveelheid tijd die is verstreken sinds het bestreden besluit een factor van betekenis is. Illustratief is voorts dat de Afdeling weliswaar in de zaak waarin de meeste tijd was verstreken – 52 maanden – de bestuurlijke lus toepaste, maar in zaak die daarna het langst duurde – 41 maanden – niet. Een derde kenmerk betreft de aard van het gebrek. Verondersteld kan worden dat de kans op toepassing van de bestuurlijke lus groter is, naarmate de rechter inschat dat herstel van het gebrek met minder moeite en met meer kans op succes is te bereiken. In aansluiting op een eerder in de literatuur ontwikkelde classificatie,27 zijn voor de zaken waarin de Afdeling moest beslissen over toepassing van de bestuurlijke lus vier soorten gebreken onderscheiden. Allereerst kan de rechter constateren dat het besluit van het bestuur onvoldoende is gemotiveerd, in de tweede plaats dat de feiten onvoldoende zijn onderzocht of onjuist zijn vastgesteld, ten derde dat het bestuur het recht op een verkeerde manier op de feiten heeft toegepast. Een vierde mogelijk gebrek betreft de situatie dat het bestuursorgaan op formele gronden heeft nagelaten de aanvraag of het bezwaar te beoordelen; het bestuur heeft dan ten onrechte afgezien van een inhoudelijke beoordeling. Kort gezegd kan het gebrek de motivering,
ke lus het grootst bij kwalificatiegebreken en het kleinst bij gebreken in de feitenvaststelling. Hoe vaak paste de Afdeling de bestuurlijke lus bij verschillende soorten gebreken toe? 12 10 8
nee ja
6 4 2 0
feit.kwl (n=8) motiv (n=14) feit.vst (n=7)
inh (n=4)
Figuur 7 Gebrek en toepassing bestuurlijke lus door de ABRvS28 In figuur 7 is te is te zien dat onze verwachtingen maar zeer ten dele uitkomen. Weliswaar wordt – conform onze verwachting – in gevallen waarin de Afdeling concludeert dat de besluitvorming van voor af aan moet plaatsvinden de bestuurlijke lus niet toegepast, maar – anders dan we verwachtten – in zaken waarin het gebrek de kwalificatie van de feiten betreft, evenmin. Bij de overige twee vernietigingsgronden is het beeld wisselend. Al met al is er weinig lijn te ontdekken in de beslissingen van de Afdeling bestuursrechtspraak over toepassing van de bestuurlijke lus. Voor zover de keuze op beleid is gebaseerd, hebben wij het daaraan ten grondslag liggende criterium niet kunnen ontdekken.
6. Effecten van de bestuurlijke lus
Toepassing van de bestuurlijke lus betekent niet noodzakelijk dat het geschil tussen partijen snel ten einde is en definitief wordt beslecht feitenvaststelling, feitenkwalificatie of ‘inhoudelijke beoordeling’ betreffen. Bij welk van de gebreken is de kans op een soepel en succesvol hersteltraject het grootst? Herstel lijkt het meest kansrijk bij gebrekkige feitenkwalificatie. Het totstandbrengen van het vervangende besluit is dan veelal een invuloefening binnen door de rechter gestelde kaders. Betreft het gebrek de feitenvaststelling, dan bepaalt de omvang van het te verrichten onderzoek hoe groot de inspanning is om tot herstel te komen. Bij motiveringsgebreken is moeilijk in te schatten of herstel binnen bereik of achter de horizon ligt, omdat – juist vanwege de gebrekkige motivering – onduidelijk is of in materieel opzicht veel, weinig of niets aan het besluit mankeert. Betreft het gebrek het niet uitvoeren van een inhoudelijke beoordeling, dan zit er per definitie veel werk in het herstel: het bestuur moet bij nul beginnen. Zo bezien is de kans op toepassing van de bestuurlij-
612
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Toepassing van de bestuurlijke lus betekent niet noodzakelijk dat het geschil tussen partijen snel ten einde is en definitief wordt beslecht. Twee gevaren liggen op de loer: de herstelpoging door het bestuur neemt veel tijd in beslag en leidt er niet toe dat de rechter het geschil alsnog finaal kan beslechten. Voor de 28 uitspraken die we hebben verzameld waarin de Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep de bestuurlijke lus toepasten, zijn we nagegaan of er inmiddels een einduitspraak beschikbaar was, en zo ja, hoeveel tijd er was verstreken voordat die er was en of de einduitspraak de finale beslechting van het geschil inhield. De resultaten van die zoektocht geven niet meer dan een indicatie van de effecten van de bestuurlijke lus. Onze indruk is dat toepassing weliswaar in veel gevallen er toe leidt dat het geschil tussen partijen finaal wordt beslecht, maar tevens dat de verlenging van de procedure aanzienlijk is. Van de twintig uitspraken van de Centrale Raad waarin de bestuurlijke lus werd toegepast, waren er slechts zeven waar op het moment van onderzoek een einduitspraak was gewezen. In alle gevallen hield die de finale beslechting van het geschil in. De periode tussen de tussenuitspraak en de einduitspraak bedroeg gemiddeld 25 weken. Van de acht uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak waarin de bestuurlijke lus werd toegepast, waren er zes waar op het moment van onderzoek een einduitspraak was gedaan. In vijf gevallen hield die de finale beslechting van het geschil in. De periode tussen de
tussenuitspraak en de einduitspraak bedroeg eveneens gemiddeld 25 weken. Het beeld dat uit die gegevens naar voren komt is dat het bestuur er veelal in slaagt het gebrek in zijn besluit te herstellen, maar dat de procedure daardoor bijna de helft langer duurt. Meer finaliteitswinst dan tijdwinst derhalve.
7. Conclusie We sluiten af met een paar concluderende opmerkingen. De belangrijkste conclusie is dat de Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep de daad bij het woord hebben gevoegd. In de periode tussen 2007 en 2012 zijn ze er in geslaagd het aantal geschillen dat finaal wordt beslecht ondanks een negatief oordeel over het bestreden besluit, te verdubbelen. Finale beslechting is van uitzondering regel geworden. Drie factoren kunnen de omslag verklaren: een uitgebreider instrumentarium, verruimde jurisprudentie en een actievere opstelling van de rechter. Dat geldt zowel voor de Afdeling bestuursrechtspraak als voor de Centrale Raad van Beroep. Voor beide geldt tevens dat de definitieve beslechting vooral wordt bereikt door het in stand laten van de rechtsgevolgen en het zelf in de zaak voorzien. De bestuurlijke lus speelt een minder prominente rol als finaliseringsinstrument. Behalve overeenkomsten zijn er ook verschillen. De Afdeling overtreft de Centrale Raad in woorden, maar wat betreft de daden is het andersom. Het opvallendste verschil tussen de beide instanties betreft de toepassing van de bestuurlijke lus. De keuze tussen bestuurlijke lus en kale vernietiging valt bij de Centrale Raad veel vaker uit ten gunste van de bestuurlijke lus dan bij de Afdeling. Komt het bij de Centrale Raad toch tot een kale vernietiging, dan is daar veelal een goede reden voor die in de uitspraak wordt vermeld. Dat duidt er op dat de Centrale Raad de stelregel dat elk geschil zo mogelijk finaal moet worden beslecht, zeer serieus neemt. De Afdeling kiest veel vaker voor een kale vernietiging dan voor de bestuurlijke lus en geeft nimmer een motivering voor die keuze. Het heeft er alle schijn van dat het toeval bepaalt of de bestuurlijke lus wordt toegepast. De Centrale Raad is derhalve koploper op het punt van de bestuurlijke lus. Zouden de Afdeling en de rechtbanken het voorbeeld van de Centrale Raad moeten volgen? Er zijn meerdere redenen om die vraag niet zonder meer volmondig bevestigend te beantwoorden. De eerste betreft de
effectiviteit van de bestuurlijke lus. Leidt toepassing tot snelle definitieve beslechting van het geschil? Het enige wat we weten is dat toepassing van de bestuurlijke lus de afhandeling van het beroep bij de bestuursrechter aanzienlijk vertraagt. Hoe die vertraging zich verhoudt tot de duur van de verlengde besluitvorming in het geval de rechter kiest voor een kale vernietiging, is onbekend. Totdat meer bekend is over de effectiviteit ervan, lijkt enige terughoudendheid in het gebruik gerechtvaardigd. In de tweede plaats is het de vraag of partijen altijd beter af zijn met een bestuurlijke lus dan met een kale vernietiging. Besluitvorming na een kale vernietiging heeft soms een ander verloop dan op grond van de uitspraak was te verwachten.29 In plaats van dat het bestuur probeert het door de rechter geconstateerde gebrek zo snel mogelijk te herstellen, maken partijen pas op de plaats. De vergunninghouder kijkt of hij niet een gewijzigde vergunning wil aanvragen, het bestuursorgaan of het wel wil doorgaan met het conflictueuze project. De impact van de vernietiging overstijgt dan de constatering van de rechter in diens uitspraak dat het bestreden besluit gebrekkig is en het bestuursorgaan gelegenheid krijgt voor herstel. Waar de bestuurlijke lus het bestuur aanspoort door te gaan op de ingeslagen weg, kan een kale vernietiging ruimte scheppen voor heroverweging, wat tot een bevrediger uitkomst van het geschil kan leiden. Een derde reden voor terughoudendheid betreft de gevolgen van de toepassing van de bestuurlijke lus voor de werklast van de bestuursrechter. Ook daar weten we nog weinig van. Zeker is slechts dat de bestuurlijke lus in de meeste gevallen (namelijk als het bestuursorgaan ingaat op het verzoek van de rechter) een directe werklastverzwaring voor de bestuursrechter betekent. In hoeverre daar indirect winst tegenover staat, omdat een geslaagde herstelpoging een nieuwe procedure bij de rechter voorkomt, is onbekend. Daar komt bij dat het streven naar een ruime toepassing van bestuurlijke lus van rechtbanken veel meer vergt dan van appelinstanties, omdat rechtbanken relatief veel vaker voor de vraag komen te staan of zij de bestuurlijke lus moeten toepassen.30 Bij de Afdeling en de Centrale Raad is de vraag of de bestuurlijke lus moet worden ingezet in ongeveer een op de elf zaken aan de orde,31 bij rechtbanken naar schatting ten minste dubbel zo vaak.32 Zouden rechtbanken een even hoge finaliteitsscore willen bereiken als de Centrale Raad, dan betekent dat voor hen heel veel extra werk.
26. Respectievelijk n=32 en n=12.
29. A.T. Marseille, I.M. Boekema & B.W.N.
lijke lus in 2% werd toegepast (39 van de
Zie: R.J.J. Eshuis, N.E. de Heer-de Lange &
27. A.T. Marseille & R.R. van der Heide,
de Waard ‘Het effect van de vernietigings-
1904). We zagen al dat de Afdeling de
B.J. Diephuis (red.), Rechtspleging Civiel en
‘De onderbenutting van de mogelijkheden
uitspraak op de nadere bestuurlijke besluit-
bestuurlijke lus in minder dan een kwart van
Bestuur, Den Haag: BJu 2011, p. 250, A.T.
tot finale beslechting door de bestuursrech-
vorming’, NTB 2012/19, p. 126-139.
de gevallen waarin de keuze aan de orde is,
Marseille, K.J. de Graaf & A.J.H. Smit, Ruim-
ter’, JBplus 2008, p. 78-92, P.A. Willemsen
30. Zie: A.T. Marseille, Voor- en nazorg
toepast. Derhalve is de vraag naar toepas-
te voor rechtsvorming, BJu 2007, p.162-166,
e.a., ‘Definitieve geschilbeslechting becij-
door de bestuursrechter (oratie Tilburg),
sing in minder dan 10% van de relevante
A.T. Marseille, ‘De stormloop op het hoger
ferd’, JBplus 2010, p. 32-48.
Tilburg University 2012.
zaken aan de orde.
beroep bij de Centrale Raad van Beroep’,
28. De figuur betreft 43 uitspraken. Voor
31. Inventarisatie van alle door de Afdeling
32. Procedures bij de rechtbanken resulteren
NJB 2009/1326, afl. 27, p. 1716-1723.
één uitspraak konden we de vernietigings-
in 2012 gedane appeluitspraken (exclusief
dubbel zo vaak als appelprocedures in de
grond niet vaststellen.
vreemdelingenzaken) toont dat de bestuur-
vernietiging van het besluit van het bestuur.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
613
498
Opinie
Goed nieuws voor de patiëntenrechten! Johan Legemaate1
I
n het najaar van 2007 werden alle beroeps- en koepelorganisaties in de zorg door het Ministerie van VWS uitgenodigd voor een bijeenkomst over het nieuwe beleid met betrekking tot de rechten van de patiënt. Op een trendy locatie in de buurt van Utrecht kondigde een over het podium wandelende hoge ambtenaar vol trots aan dat vijf bestaande wettelijke regelingen op het gebied van de patiëntenrechten en de kwaliteit van zorg zouden worden vervangen door één nieuwe Wet Cliënt en Kwaliteit van Zorg. Dit tot verbazing van vrijwel alle aanwezigen. Voor welk probleem de nieuwe wet een oplossing bood, werd niet duidelijk. De mening dat de bestaande wettelijke regelingen op onderdelen wel een update konden gebruiken, werd breed gedeeld, maar het vervangen van die regelingen door één nieuwe mega-wet riep in het veld weinig warme gevoelens op. In mei 2008 stuurde de Minister van VWS een brief naar de Kamer waarin de inhoud van de nieuwe wet op hoofdlijnen uit de doeken werd gedaan.2 Ook in deze brief waren geen argumenten te vinden die de beoogde wetgevingsoperatie zouden kunnen rechtvaardigen. De brief bevatte veel beschouwingen en voorstellen met een uitsluitend symbolische betekenis. Nadien werkte het ministerie in hoog tempo verder aan een wetsvoorstel dat inmiddels de naam Wet cliëntenrechten zorg (Wcz) had gekregen. In 2009 werd een voorontwerp van wet bekend, en in 2010 werd de Wcz ingediend bij de Tweede Kamer (wetsvoorstel 32402). Inmiddels waren in de literatuur al diverse zeer kritische beschouwingen over de wetgevingsvoornemens van het ministerie verschenen, waaronder in dit blad,3 en bracht de Raad van State over wetsvoorstel 32402 een vernietigend advies uit.4 Dit alles kon de wetgever niet op andere gedachten brengen. In de zomer van 2011 volgde een uitvoerige nota van wijziging, waardoor het reeds megalomane wetsvoorstel nog megalomaner werd. In maart 2012 verschenen nog de Nota naar aanleiding van het nader verslag en een beperkte Tweede nota van wijziging. Sindsdien ligt de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel stil, mede door de val van het kabinet-Rutte I. Er bestaat geen twijfel over dat er alle reden is om bestaande wettelijke regelingen op het gebied van de patientenrechten en de kwaliteit van zorg te actualiseren. Het gaat dan vooral om de regeling van de patiëntenrechten in Boek 7 BW (in de parlementaire stukken bij de Wcz aangeduid als de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst, Wgbo), de Kwaliteitswet zorginstellingen en de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. De wijze waarop deze regelingen in de Wcz werden geïntegreerd riep vooral veel vragen en onduidelijkheden op. Dat werd alleen nog maar erger toen de regering in 2011 kritische vragen uit de
614
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Tweede Kamer over de Wcz als alternatief voor de Wgbo pareerde met het besluit om de Wgbo bij de inwerkingtreding van de Wcz niet in te trekken maar te laten voortbestaan: een privaatrechtelijke en een bestuursrechtelijke patiëntenrechtenwet naast elkaar, met een inhoud die grotendeels overlapte. Onlangs, op 8 februari 2013, zond de Minister van VWS een strategische nota naar de Tweede Kamer, waarin onder meer haar plannen ten aanzien van de Wcz aan de orde komen. In deze nota merkt de minister droogjes op: ‘Gebleken is dat de gekozen opzet van het wetsvoorstel veel vragen oproept en weerstand ontmoet’.5 Uit de brief blijkt dat de Wcz zal worden opgeknipt. Het thans liggende wetsvoorstel zal bij nota van wijziging worden gereduceerd tot een wetsvoorstel dat een nieuwe regeling geeft voor het afhandelen van klachten en geschillen in de gezondheidszorg. De andere onderdelen van de Wcz zullen in de loop van de huidige kabinetsperiode worden verwerkt in bestaande wettelijke regelingen (zoals de Wgbo en de Kwaliteitswet zorginstellingen) of in nieuwe afzonderlijke wetten. Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. De broodnodige ontwikkeling van de patiëntenrechten is in de Wcz-periode niet veel verder gekomen, zij het dat door het wetsvoorstel en discussie daarover wel een aantal onderwerpen op de kaart is gezet die mogelijk anders zouden zijn blijven liggen. Die onderwerpen kunnen echter ook heel goed in bestaande wetten worden verwerkt. De Minister van VWS heeft met betrekking tot de Wcz een verstandige beslissing genomen. Het komt nu aan op het vervolgtraject. Daarbij gaat het niet alleen om de inhoud en de onderbouwing van de te onderscheiden onderdelen van de opgeknipte Wcz, maar ook om de mate van betrokkenheid van de veldpartijen in de gezondheidszorg bij de inhoud en opzet van de nieuwe wetgeving. De afstemming tussen het ministerie en die veldpartijen verliep in de periode 2007-2012 zeer moeizaam. Ook wat dat betreft geldt: nieuwe ronde, nieuwe kansen.
Auteur 1. Prof.mr. J. Legemaate is hoogleraar gezondheidsrecht aan de Universiteit van Amsterdam/ AMC.
Noten 2. Kamerstukken II 2007/08, 31 476, nr. 1. 3. M.M. ten Hoopen, ‘Wet Cliënt en Kwaliteit van Zorg: een heilzame operatie?’ NJB 2008/1618, p. 1990-1995. 4. Kamerstukken II 2009-2010, 32402, nr. 4. 5. Kamerstukken II 2012/13, 32 620, nr. 78, p. 8.
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
oude functie en krijgt zij toestemming om
Het Hof stelt voorop dat voor de toepasselijk-
NJB 2013/ … (nummer uitspraak)
het kruis te dragen. BA weigert om haar te
heid van art. 9 EVRM per geval moet worden
compenseren voor het verlies van inkomsten
onderzocht of de manifestatie een voldoende
EHRM
615
gedurende de periode van schorsing. Een
nauwe en rechtstreekse relatie heeft met reli-
Hoge Raad (civiele kamer)
616
procedure die Eweida instelt wegens indirect
gie. Het is niet noodzakelijk dat de betrokke-
Hoge Raad (strafkamer)
621
onderscheid blijft zonder resultaat: de Britse
ne aantoont dat sprake is van een verplich-
Hoge Raad (belastingkamer)
626
arbeidsrechter oordeelt dat de beslissing tot
ting die door de godsdienst wordt
Centrale Raad van Beroep
630
schorsing niet onredelijk is geweest, ook al
voorgeschreven. Daarnaast nuanceert het
College Beroep Bedrijfsleven
632
omdat Eweida zelf in strijd heeft gehandeld
Hof eerdere rechtspraak op grond waarvan
met de uniformprocedure door geen toe-
art. 9 EVRM niet van toepassing was op ver-
stemming te vragen.
mijdbare beperkingen van de godsdienstvrij-
De tweede klaagster, Chaplin, werkt in een
heid. Het Hof oordeelt dat, ongeacht de
Europees Hof voor de Rechten van de Mens
(publiek) ziekenhuis als verpleegster. Na ver-
mogelijkheid om van baan te wisselen, bij
andering van het uniform krijgt zij te horen
een beperking van de godsdienstvrijheid op
Deze rubriek wordt verzorgd door onderzoe-
dat zij haar christelijke kruisje niet meer mag
de werkvloer moet worden beoordeeld of
kers van de Universiteit Leiden, de VU
dragen, omdat het uit het uniform kan han-
deze voldoende gerechtvaardigd is. Vervol-
Amsterdam en de RU Nijmegen. Onderstaan-
gen en dat gevaarlijk en onhygiënisch kan
gens onderzoekt het Hof per klacht of sprake
de bewerking is verzorgd door J. Gerards. Alle
zijn.
is van een schending van art. 9 (waar rele-
uitspraken van het EHRM staan op www.
Ladele, de derde klaagster, is ambtenaar van
vant in samenhang met art. 14 EVRM).
echr.coe.int; een selectie verschijnt uiteinde-
de burgerlijke stand bij de gemeente Isling-
i. Eweida
lijk in Reports of Judgments and Decisions. De
ton. Na invoering van de Civil Partnership
Het Hof benadrukt dat in het geval van Ewei-
uitspraken van kamers van het EHRM wor-
Act 1994 blijkt dat zij religieuze bezwaren
da sprake is van een horizontale rechtsver-
den drie maanden na de uitspraakdatum
heeft tegen het sluiten van geregistreerde
houding. In dergelijke verhoudingen bestaat
definitief, tenzij er intern appel wordt inge-
partnerschappen tussen mensen van gelijk
voor de staat een positieve verplichting om
steld bij de Grote Kamer van het Hof.
geslacht. Dat levert praktische problemen op
bij klachten over discriminatie en inbreuken
en botst met het non-discriminatiebeleid van
op de godsdienstvrijheid voldoende regels te
de gemeente. Uiteindelijk wordt zij daarom
treffen en te voorzien in klachtmogelijkhe-
uit haar functie gezet.
den. Aan die verplichting is in het Verenigd
De vierde klager, McFarlane, werkt als consul-
Koninkrijk voldaan, ook al is er slechts een
15 januari 2013, appl.nrs. 48420/10,
tant bij een private organisatie voor seksthe-
mogelijkheid om beroep in te stellen wegens
59842/10, 51671/10 en 36516/10
rapie. Vanuit zijn religie ontwikkelt hij steeds
(indirecte) discriminatie op grond van gods-
grotere bezwaren tegen het adviseren en
dienst.
Art. 9 jo. 14 EVRM. Religieuze uitingen op
behandelen van homoseksuele en biseksuele
Het Hof ziet in dat er in dit geval omstandig-
de werkvloer. Dragen van kruis over uni-
cliënten. Omdat hij daarover niet helemaal
heden waren die het optreden van BA redelijk
form. Gewetensbezwaarde trouwambtenaar.
oprecht is geweest tegen zijn werkgever, die
maakten. Tegelijkertijd benadrukt het dat het
Gewetensbezwaarde werknemer. Definitie
bovendien een antidiscriminatiebeleid voert,
religieuze belang van Eweida bijzonder zwaar-
‘religieuze uiting’. Horizontale werking.
is hij ontslagen.
wegend was, terwijl het belang van BA slechts
499
van commerciële aard was. Het Hof stelt vast
Ruime margin of appreciation. Belangenaf-
B. Procedure in Straatsburg
dat de nationale rechters een onjuiste afwe-
Alle klagers hebben voor het Hof geklaagd
ging hebben gemaakt door dit onvoldoende in
over schending van de godsdienstvrijheid
hun beoordeling te betrekken.
(art. 9 EVRM), al dan niet in samenhang met
i. Chaplin
Eweida en anderen vs. het Verenigd
het discriminatieverbod (art. 14 EVRM). De
Het Hof overweegt dat er in het geval van
Koninkrijk
klachten zijn ingediend op 10 augustus 2010
Chaplin sprake was van een zwaarwegend
(Eweida), 29 september 2010 (Chaplin), 3 sep-
overheidsbelang, namelijk de bescherming
A. Feiten
tember 2010 (Ladele) en 24 juni 2010 (McFar-
van veiligheid en hygiëne. De margin of
Eweida, eerste klaagster, werkt bij de incheck-
lane). Op 12 april 2011 heeft het Hof de zaak
appreciation is hier ruim, nu de ziekenhuis-
balies van British Airways (BA). Zij is Koptisch
van Chaplin gevoegd met die van Eweida, en
autoriteiten beter dan het Hof in staat zijn
Christen en draagt om die reden een kop-
die van McFarlane met die van Ladele, en
om beslissingen te nemen over klinische vei-
tisch kruis om de hals. BA introduceert in
heeft het alle klachten aan de Britse regering
ligheid dan een rechter. Het Hof concludeert
2004 een nieuwe uniformcode, waarin de
gecommuniceerd. Ter gelegenheid van de uit-
dat de autoriteiten de litigieuze afweging
regel staat dat voor het dragen van bijzonde-
spraak heeft de Kamer besloten om alle vier
redelijkerwijze konden maken.
re accessoires toestemming moet worden
de klachten gevoegd te behandelen. Een
i. Ladele
gevraagd. In mei 2006 besluit Eweida haar
groot aantal organisaties en personen heeft
Het ontslag van Ladele levert volgens het Hof
kruis over haar uniform te gaan dragen, zon-
gelegenheid gekregen om te interveniëren
evident een onderscheid op naar godsdienst.
der daarvoor toestemming te vragen. Na
als derde partij. Een hoorzitting in de zaak
Daartegenover staat dat het verbod van dis-
enkele incidenten wordt ze geschorst. Een
heeft plaatsgevonden op 4 september 2012.
criminatie op grond van seksuele gerichtheid
weging per geval verschillend. (EVRM art. 9 jo. 14)
volgens vaste rechtspraak van het Hof een
aanbod om een gelijkwaardige post te bekleden zonder klantencontact wijst Eweida af.
C. Uitspraak van het Hof
bijzonder gewicht toekomt. Het Hof geeft toe
Na consultaties besluit BA in 2007 de uni-
(Vierde kamer: Björgvinsson, president, Bra-
dat de consequenties voor Ladele groot zijn
formcode te wijzigen. Daarop krijgt Eweida
tza, Garlicki, Hirvelä, Kalaydjieva, Vučinić, De
en dat deze niet waren te voorzien toen zij de
de gelegenheid om terug te keren naar haar
Gaetano)
baan aanvaardde. Vanwege de ruime margin
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
615
Rechtspraak
LJN BP0405, NJ 2011/289 (BSA) en HR 16 juni
of appreciation die staten toekomt als zij
Auteursrecht. Wordt met de Carlo kinder-
tegenstrijdige grondrechten moeten afwe-
stoel inbreuk gemaakt op de auteursrech-
2006, LJN AU8940, NJ 2006/585 (Kecofa/Lan-
gen, en gelet op het zwaarwegende doel van
ten op de Tripp Trapp kinderstoel? HR:
côme)). Daarbij verdient opmerking dat deze
discriminatiebestrijding, kan echter niet wor-
Werk. Gebruiksvoorwerp. Technisch effect.
uitsluiting zich niet uitstrekt tot alle elemen-
den gezegd dat de nationale autoriteiten de
Totaalindruk. Stijl, trend en mode. Toetsing
ten die een technische functie bezitten: daar-
grenzen van art. 9 jo. 14 EVRM hebben over-
in cassatie. Vooropstelling: zie hoofdtekst.
mee zou de industriële vormgeving ten
schreden.
Het oordeel van het hof dat de totaalin-
onrechte buiten het bereik van het auteurs-
i. McFarlane
drukken die beide stoelen maken, zozeer
recht geplaatst worden.
Ten aanzien van McFarlane herhaalt het Hof
verschillen dat de conclusie moet zijn dat
(d) Het feit dat het werk voldoet aan techni-
dat het voor de kwalificatie van een klacht
de Carlo voldoende afstand houdt van de
sche en functionele eisen laat onverlet dat de
onder art. 9 niet relevant is of de inbreuk op
Tripp Trapp, houdt stand in cassatie.
ontwerpmarges of keuzemogelijkheden zodanig kunnen zijn dat voldoende ruimte
de godsdienstvrijheid te vermijden zou zijn door een andere baan te kiezen. Dit is echter
(Aw art. 1, 10 lid 1 onder 11°, 13)
bestaat voor creatieve keuzes van de maker die een werk in auteursrechtelijke zin kun-
wel een element dat kan worden betrokken in de belangenafweging. Belangrijker vindt
Stokke c.s., adv. mrs. T. Cohen Jehoram en V.
nen opleveren (vgl. HR 8 september 2006, LJN
het Hof nog dat de inbreuk op de godsdienst-
Rörsch, vs. H3 Products c.s., adv. mr. C.S.G.
AX3171, NJ 2006/493 (Slotermeervilla’s)).
vrijheid hier is ingegeven door het zwaarwe-
Janssens
(e) Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van inbreuk op een auteursrecht op
gende doel van discriminatiebestrijding. Gelet op de ruime margin of appreciation
Feiten en procesverloop
een gebruiksvoorwerp dient beoordeeld te
oordeelt het Hof dat de nationale autoritei-
Stokke c.s. hebben de Tripp Trapp kinderstoel
worden in welke mate de totaalindrukken
ten niet in strijd hebben gehandeld met de
in 1972 ontworpen en sindsdien geprodu-
van het beweerdelijk inbreuk makende werk
godsdienstvrijheid.
ceerd en verkocht. H3 Products c.s. bieden
en het beweerdelijk bewerkte of nagebootste
sinds 2007 een kinderstoel aan onder de
werk overeenstemmen. De auteursrechtelijk
D. Slotsom
naam Carlo.
beschermde trekken of elementen van laatst-
Met vijf stemmen tegen twee stelt het Hof
In dit geding hebben Stokke c.s. vorderingen
bedoeld werk zijn daarbij bepalend, met dien
een schending vast van art. 9 EVRM ten aan-
ingesteld op grond van hun stelling dat H3
verstande dat ook een verzameling of bepaal-
zien van Eweida. Unaniem oordeelt het Hof
Products c.s. daarmee inbreuk maken op hun
de selectie van op zichzelf niet beschermde
dat er geen sprake is van een schending van
auteursrechten op de Tripp Trapp. De recht-
elementen, een (oorspronkelijk) werk kan
art. 9 EVRM, op zichzelf genomen of in verbin-
bank heeft de vorderingen gedeeltelijk toege-
zijn in de zin van de Auteurswet, mits die
ding met art. 14 EVRM, ten aanzien van
wezen. Het hof heeft de vorderingen alsnog
selectie het persoonlijk stempel van de
Chaplin. Ten aanzien van Ladele constateert
afgewezen.
maker draagt. Bij de vergelijking van de totaalindrukken dienen dus ook onbe-
het Hof met vijf stemmen tegen twee dat art. 14 in samenhang met art. 9 EVRM niet is
Hoge Raad
schermde elementen in aanmerking te wor-
geschonden. Unaniem is het Hof in zijn oor-
Bij de beoordeling van het middel wordt het
den genomen, voor zover de combinatie van
deel dat het ontslag van McFarlane geen
volgende vooropgesteld.
al deze elementen in het beweerdelijk nage-
schending oplevert van art. 9, op zichzelf
(a) Om voor auteursrechtelijke bescherming
bootste werk aan de ‘werktoets’ beantwoordt.
genomen en in samenhang met art. 14 EVRM.
in aanmerking te komen, is vereist dat het
Voorts geldt dat de enkele omstandigheid dat
Met vijf stemmen tegen twee oordeelt het Hof
desbetreffende werk een eigen, oorspronke-
het werk of bepaalde elementen daarvan,
dat de staat Eweida € 2000 vergoeding dient
lijk karakter heeft en het persoonlijk stempel
passen binnen een bepaalde mode, stijl of
te betalen voor immateriële schade en
van de maker draagt (vgl. HR 30 mei 2008,
trend niet betekent dat het werk of deze ele-
€ 30 000 aan proceskostenvergoeding.
LJN BC2153, NJ 2008/556 (Endstra)). Het
menten zonder meer onbeschermd zijn.
Aan de uitspraak zijn afzonderlijke opinies
HvJEU heeft de maatstaf aldus geformuleerd
Onderzocht moet worden of de vormgeving
gehecht van rechters Bratza en Thór Björg-
dat het moet gaan om ‘een eigen intellectue-
van de (combinatie van de) verschillende ele-
vinsson (joint partly dissenting opinion) en
le schepping van de auteur van het werk’
menten zodanig is dat aangenomen kan wor-
van Vučinić en De Gaetano (joint partly dis-
(HvJEU 16 juli 2009, nr. C-5/08, LJN BJ3749, NJ
den dat met het ontwerp door de maker op
senting opinion).
2011/288 (Infopaq I)).
een voldoende eigen wijze uiting is gegeven
(b) Deze maatstaf geldt evenzeer indien het
aan de vigerende stijl, trend of mode (HR 29
een gebruiksvoorwerp betreft (vgl. BenGH 22
december 1995, LJN ZC1942, NJ 1996/546
Hoge Raad (civiele kamer)
mei 1987, nr. A 85/3, LJN AK1803, NJ
(Decaux/Mediamax)).
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
1987/881 en HR 15 januari 1988, LJN AG5738,
(f) De beoordeling van de auteursrechtelijke
Lewin, raadsheer in het gerechtshof Amster-
NJ 1988/376 (Screenoprints)). Aanleiding voor
beschermingsomvang van een bepaald werk
dam. De uitspraken zijn integraal in te zien
de veronderstelling dat zulks naar Europees
en van de vraag of daarop door een ander
op www.rechtspraak.nl
recht anders zou zijn, is er niet.
werk inbreuk wordt gemaakt, is in hoge mate
(c) Dit werkbegrip vindt haar begrenzing
feitelijk van aard en derhalve slechts in (zeer)
waar het eigen, oorspronkelijk karakter enkel
beperkte mate vatbaar voor toetsing in cassa-
datgene betreft wat noodzakelijk is voor het
tie (vgl. HR 5 januari 1979, LJN AB7291, NJ
verkrijgen van een technisch effect. Elemen-
1979/339 (Heertje/Hollebrand)). Klachten die
22 februari 2013, nr. 11/02739
ten van het werk die louter een technisch
in wezen een nieuwe feitelijke beoordeling in
(Mrs. E.J. Numann, F.B. Bakels, J.C. van Oven,
effect dienen of te zeer het resultaat zijn van
cassatie vragen, miskennen de grenzen van
C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr. D.W.F.
een door technische uitgangspunten beperk-
de cassatierechtspraak. Overigens dient de
Verkade)
te keuze, zijn van bescherming uitgesloten
wijze waarop de toetsing door de feitenrech-
LJN BY1529
(vgl. HvJEU 22 december 2010, nr. C-393/09,
ter is uitgevoerd in overeenstemming te zijn
500
616
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
met de hiervoor weergegeven rechtsregels en
en de schuin afgesneden uiteinden van de
kader weer en hoofdstuk 4B het auteursrech-
moet de uitspraak tenminste zodanig zijn
leggers. Het hof heeft voorts grote betekenis
telijke kader van het Unierecht.
gemotiveerd dat deze voldoende inzicht
toegekend aan de omstandigheid dat de
geeft in de aan haar ten grondslag liggende
Tripp Trapp van de voorzijde bezien een
gedachtegang om de beslissing zowel voor
rechthoekige vorm heeft en dat de Tripp
partijen als voor derden – in geval van open-
Trapp ‘strak en rechtlijnig’ is en een ‘stevige/
staan van hogere voorzieningen: de hogere
betrouwbare uitstraling’ heeft. Het heeft daar
22 februari 2013, nr. 11/04182
rechter daaronder begrepen – controleerbaar
tegenovergesteld dat die als ‘meest karakte-
(Mrs. F.B. Bakels, C.A. Streefkerk, M.A. Loth,
en aanvaardbaar te maken (HR 4 juni 1993,
ristiek te kwalificeren kenmerken’ bij de Car-
C.E. Drion en G. Snijders; A-G mr. E.B. Rank-
LJN ZC0986, NJ 1993/659 (Vredo/Veenhuis).
lo ontbreken, onder meer als gevolg van de
Berenschot)
Daartoe is evenwel niet steeds vereist dat alle
gebogen/golvende staanders en de omstan-
LJN BY4118
door een partij aangedragen stellingen door
digheid dat de Carlo van voren bezien aan de
de rechter uitdrukkelijk in de motivering
bovenzijde smaller is dan aan de onderzijde.
Tekortkoming. Schade. Causaal verband.
worden betrokken.
Bij die stand van zaken was het hof, om zijn
Begroting. Een koper van een pand vordert
De onderdelen I en II houden de klacht in
oordeel juist en begrijpelijk te doen zijn, niet
nakoming van de leveringsverplichting van
dat het hof de totaalindruk van de Tripp
gehouden uitdrukkelijk in te gaan op alle
de verkoper. Tijdens het geding wordt het
Trapp niet juist of genoegzaam heeft beoor-
door Stokke c.s. genoemde vormgevingsele-
pand geleverd aan een derde. De koper wij-
deeld. De klacht kan niet tot cassatie leiden.
menten. Mede gelet op het hiervoor onder (f)
zigt zijn vordering aldus dat hij schadever-
Het hof heeft niet bedoeld aan werken van
overwogene kunnen de overige klachten van
goeding vordert, begroot op het bedrag van
industriële vormgeving een beperktere
onderdeel I en II niet tot cassatie leiden.
de gemaakte kosten. Het hof wijst de vorde-
bescherming toe te kennen dan aan ander-
Onderdeel III is gericht tegen het oordeel van
ring af op de grond dat de kosten ook zou-
soortige werken. Het hof heeft toepassing
het hof dat de Carlo niet valt aan te merken
den zijn gemaakt indien de leveringsver-
gegeven aan de regel dat elementen van het
als een verveelvoudiging, noch als een wijzi-
plichting zou zijn nagekomen. HR: Het hof
werk die louter een technische functie die-
ging of misvorming van de Tripp Trapp. In
heeft miskend dat de beperking van de vor-
nen of te zeer het resultaat zijn van een door
het oordeel van het hof, dat overwoog dat de
dering tot het bedrag van de tevergeefs
technische uitgangspunten beperkte keuze,
vormgeving van de Carlo voldoende afstand
gemaakte kosten, uitsluitend door prakti-
van auteursrechtelijke bescherming zijn uit-
houdt van die van de Tripp Trapp, ligt beslo-
sche redenen was ingegeven, en dat de
gesloten; daartoe heeft het geenszins onbe-
ten dat geen sprake is van misvorming, ver-
grondslag van de vordering inhield dat de
grijpelijk mede een aantal kenmerken gere-
minking of andere aantasting van het werk
koper door de tekortkoming van de verko-
kend waaraan de Tripp Trapp haar praktische
die nadeel zou kunnen toebrengen aan de
per niet in staat is geweest haar kosten
bruikbaarheid ontleent. Voor zover met de
eer of de naam van de ontwerper van de
terug te verdienen.
klacht betoogd wordt dat aan het ontwerp
Tripp Trapp of aan diens waarde in deze hoe-
van de Tripp Trapp een ruimere auteursrech-
danigheid, als bedoeld in art. 25 Auteurswet
telijke bescherming toekomt dan aan andere
en art. 6b is van de Berner Conventie. Dat
werken, faalt dat betoog. Voor gebruiksvoor-
oordeel geeft niet blijk van een onjuiste
Project Consult (de koper), adv. mr. L. Kel-
werpen gelden de hiervoor onder (a) vermel-
rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
kensberg, vs. Media Printing (de verkoper),
de toetsingsmaatstaf in gelijke mate als voor
H3 Products c.s. hebben bij hun schriftelijke
niet verschenen
andere werken. Dat bij de Tripp Trapp sprake
toelichting aanspraak gemaakt op vergoe-
is geweest van een baanbrekend ontwerp
ding van de volledige proceskosten ad
Feiten en procesverloop
maakt dat niet anders, al zal bij een zodanig
€ 27 000 op de voet van art. 1019h Rv. Anders
In 2003 heeft Media Printing bij ‘koop- en
ontwerp in meer dan gemiddelde mate spra-
dan Stokke c.s. betogen, kan een dergelijke
ontwikkelingsovereenkomst’ een pand te
ke zijn van creatieve – en dus beschermde
aanspraak in cassatie ook nog in de schrifte-
Doorn verkocht aan Project Consult. Project
– wijzen waarop de door de technische rand-
lijke toelichting geldend worden gemaakt, nu
Consult wilde op het betrokken perceel een
voorwaarden begrensde ontwerpruimte is
de wederpartij zich daartegen bij repliek, res-
project ontwikkelen, bestaande uit een win-
benut. Dat het hof dit laatste heeft miskend,
pectievelijk dupliek nog naar behoren kan
kelruimte met appartementen. Hangende
valt uit zijn overweging niet af te leiden. Het
verweren. Stokke c.s. betogen dat het gevor-
een bestuursrechtelijke procedure betreffen-
hof heeft zich – zoals het behoorde te doen
derde bedrag te summier is onderbouwd, nu
de de bouwvergunning hebben partijen op
– gezet aan een vergelijking van de totaalin-
geen opgave is verstrekt van het aantal
15 november 2005 een nadere overeenkomst
drukken die beide stoelen maken. Dat het
gewerkte uren. Op zichzelf is juist dat een
gesloten. Vervolgens hebben zij overleg
daarbij tot het oordeel is gekomen dat die
dergelijke opgave in beginsel tot de vereiste
gevoerd over vertraging van het project. Bij
zozeer verschillen dat de conclusie moet zijn
motivering behoort. Mede in het licht van
brief van 8 februari 2007 heeft Media Prin-
dat de Carlo voldoende afstand houdt van de
het door Stokke c.s. zelf opgevoerde honorari-
ting bericht dat Project Consult nog tot 19
Tripp Trapp, heeft het hof doen steunen op
um van € 55 000, beschouwt de Hoge Raad
februari 2007 in de gelegenheid werd gesteld
het L-vormige frame van de Tripp Trapp,
het bedrag van € 27 000 evenwel als redelijk
om aan haar verplichtingen te voldoen, ‘bij
maar niet uitsluitend of hoofdzakelijk: het
en evenredig.
gebreke waarvan de overeenkomst ontbon-
heeft naast deze L-vorm ook het strakke
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
den zal zijn’. Per e-mail van 9 februari 2007
karakter van de vorm in aanmerking geno-
sie van de A-G.
heeft Project Consult medegedeeld dat zij
men, welk karakter naar het oordeel van het
De A-G begint zijn conclusie met een inhouds-
akkoord ging met de gevraagde koopsom van
hof wordt benadrukt door verschillende
opgave. Onder 1.1 vat hij de kern van het oor-
€ 300 000 en dat zij voorstelde af te nemen
vormgevingselementen, waaronder de rechte
deel van het hof samen. Onder 1.2-1.5 geeft
in maart 2007. Tijdens de onderhavige proce-
lijn van de voorzijde van de voet- en zitplank-
hij overwegingen van cassatiebeleid. Hoofd-
dure heeft de hypotheekhouder van het pand
jes, het rechthoekige uiteinde van de stijlen
stuk 4A geeft het nationaal auteursrechtelijke
met verlof van de rechtbank het pand onder-
501
(BW art. 6:74)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
617
Rechtspraak
hands verkocht en geleverd aan een derde.
de tevergeefs gemaakte kosten terug te ver-
ber 2003 heeft A aan B laten weten haar
In dit geding heeft Project Consult aanvan-
dienen (2.4).
werkzaamheden te beëindigen omdat laatstgenoemde A aansprakelijk had gesteld voor
kelijk een bevel tot medewerking aan levering van het pand gevorderd. Naar aanleiding van de onderhandse verkoop en
502
een beweerde beroepsfout. Bij brief van 7 februari 2005 heeft de advocaat van B A aansprakelijk gesteld wegens een door A
levering van het pand door de hypotheekhouder heeft Project Consult, in verband
22 februari 2013, nr. 11/05380
gemaakte beroepsfout.
met het feit dat Media Printing niet langer
(Mrs. E.J. Numann, A.M.J. van Buchem-Spa-
In dit geding heeft B een verklaring voor
aan haar leveringsverplichting kon voldoen,
pens, A.H.T. Heisterkamp, C.E. Drion en G.
recht gevorderd dat A jegens haar aansprake-
haar eis aldus gewijzigd dat deze strekt tot
Snijders; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
lijk is voor het bedrag van haar door het
betaling van € 240 000 als schadevergoe-
LJN BY4124
ongeval geleden en te lijden schade, stellende dat A heeft nagelaten X en Y aansprakelijk te
ding. De rechtbank heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de
Zorgplicht rechtsbijstandsverlener. Klacht-
stellen binnen de termijn van vijf jaar van
rechtbank bekrachtigd. Het hof heeft de
plicht. Een cliënte, die in 1992 letsel heeft
art. 3:310 BW, althans de verjaring jegens hen
afwijzing gegrond op zijn oordeel dat de
opgelopen bij een verkeersongeval waarbij
te stuiten. De rechtbank heeft de vordering
vordering ziet op kosten van projectontwik-
twee motorbestuurders waren betrokken,
toegewezen. Het hof heeft het vonnis van de
keling die Project Consult ook zou hebben
sluit in 1995 een schaderegelingsovereen-
rechtbank bekrachtigd.
gemaakt, indien Media Printing haar leve-
komst met een rechtsbijstandsverlener. De
ringsverplichting zou zijn nagekomen.
rechtsbijstandsverlener maakt een procedu-
Hoge Raad
re aanhangig tegen de WAM-verzekeraars
De klacht dat het hof A niet overeenkomstig
Hoge Raad
van de motorbestuurders. De vorderingen
haar verzoek heeft toegelaten tot pleidooi,
Onderdeel 1 neemt tot uitgangspunt dat de
op de WAM-verzekeraars zijn dan al ver-
slaagt op de gronden vermeld in de conclusie
vordering van Project Consult gebaseerd is
jaard; de vorderingen op de motorbestuur-
van de A-G.
op de stelling dat zij haar kosten niet kan
ders zelf verjaren later ook. In 2003 klaagt
De overige middelonderdelen behoeven geen
terugverdienen als gevolg van de tekortko-
de cliënte over een beroepsfout van de
behandeling. De Hoge Raad ziet echter aan-
ming van Media Printing, en klaagt dat Pro-
rechtsbijstandverlener. HR: Het oordeel van
leiding om wel in te gaan op de klacht tegen
ject Consult haar schade, onderbouwd met
het hof dat de rechtsbijstandverlener de
de verwerping van het beroep op art. 6:89
een accountantsrapport, heeft begroot op
klacht mede had moeten betrekken op het
BW. A heeft aan dat beroep ten grondslag
€ 364 767, dat dit bedrag de gemaakte kosten
niet aansprakelijk stellen van de motorbe-
gelegd dat B kort na het beëindigen van de
alsmede gederfde winst omvat en is geba-
stuurders en het niet stuiten van de verja-
relatie tussen partijen in september 2003 op
seerd op een vergelijking tussen de huidige
ring van de vorderingen jegens hen, is
de voet van dat artikel had moeten klagen
situatie waarin Project Consult verkeert en
goeddeels van feitelijke aard, niet onbegrij-
dat A geen stappen jegens X en Y heeft
de (hypothetische) situatie waarin Project
pelijk en geeft geen blijk van een onjuiste
ondernomen. In de periode juli-september
Consult zou hebben verkeerd indien Media
rechtsopvatting. Het oordeel dat de cliënte
2003 was tussen partijen slechts sprake van
Printing correct zou hebben gepresteerd. Om
aldus voldoende heeft geklaagd als bedoeld
een mogelijke beroepsfout van A in verband
praktische redenen heeft Project Consult
in art. 6:89 BW, ook wat betreft het laten
met het laten verjaren van de vorderingen op
haar vordering echter beperkt tot € 240 000
verjaren van de vorderingen op de motorbe-
Generali en Interpolis. Eerst in de brief van 7
(overeenkomend met de door haar gemaakte
stuurders, is juist.
februari 2005 heeft B geklaagd over een beroepsfout bestaande in het laten verjaren
kosten), omdat Media Printing voor het meerdere geen verhaal bood. De klacht
(BW art. 3:310, 6:89; WAM art. 6, 10)
van de vorderingen op Y en X, aldus A. Het hof heeft geoordeeld dat B heeft voldaan aan
slaagt. Project Consult heeft inderdaad haar vordering opgebouwd, begroot en vervolgens
A (de rechtsbijstandsverlener), adv. mr. L. Kel-
haar klachtplicht doordat zij A in de periode
beperkt op de wijze en op de gronden als in
kensberg, vs. B (de cliënte), niet verschenen
juli-september 2003 aansprakelijk heeft gesteld voor een beroepsfout, nadat haar
het onderdeel vermeld. Dit stond haar vrij. Het hof heeft een onbegrijpelijke uitleg gege-
Feiten en procesverloop
redelijkerwijs duidelijk was geworden dat
ven aan deze vordering, door te miskennen
Op 2 augustus 1992 is B het slachtoffer
mogelijk van zo’n fout sprake was. Het onder-
dat de beperking van de vordering tot het
geworden van een verkeersongeval. X en Y
deel klaagt dat het hof heeft miskend dat
bedrag van de door Project Consult tever-
waren als bestuurders van motorfietsen bij
verschil bestaat tussen beide genoemde
geefs gemaakte kosten, uitsluitend door
het ongeval betrokken. Voor hun motorfiet-
beroepsfouten. Deze klacht is ongegrond. Het
praktische redenen was ingegeven. Daarmee
sen waren WAM-verzekeringen afgesloten
hof heeft het standpunt van A verworpen dat
wijzigde Project Consult immers niet de
bij respectievelijk Interpolis en Generali. Op
de schaderegelingsovereenkomst uitsluitend
grondslag van haar vordering, die inhield dat
13 september 1995 heeft B een schaderege-
zag op het instellen van vorderingen jegens
zij door de tekortkoming van Media Printing
lingsovereenkomst gesloten met A. Ten
de verzekeraars. A had zich, aldus het hof,
niet in staat is geweest haar kosten terug te
behoeve van B heeft A een procedure aan-
behoren te realiseren dat de rechtstreekse
verdienen.
hangig gemaakt en hoofdelijke veroordeling
vorderingen op Generali en Interpolis al
Volgt vernietiging en verwijzing.
van Interpolis en Generali tot schadevergoe-
voordien, op 2 augustus 1995, waren ver-
De A-G concludeert tot verwerping. Zij acht
ding op de voet van art. 6 WAM gevorderd.
jaard. Zij had B erop moeten wijzen dat
geenszins onbegrijpelijk dat het hof de vorde-
Bij vonnis van 12 maart 2003 heeft de recht-
alleen het instellen van vorderingen jegens Y
ring niet aldus heeft opgevat dat de grond-
bank B niet-ontvankelijk verklaard op de
en X nog mogelijk was. In dat geval zou B de
slag ervan inhield dat de koper door de tekort-
grond dat de vorderingen op de voet van
opdracht aan A in die zin hebben laten lui-
koming van de verkoper in de
art. 10 WAM (verjaringstermijn van drie
den. Daarom is, zo oordeelt het hof, A aan-
leveringsverplichting niet in staat is geweest
jaar) waren verjaard. Bij brief van 8 septem-
sprakelijk voor het laten verjaren van de vor-
618
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
deringen op Y en X. Tegen de achtergrond
Chipshol, adv. mrs. B.T.M. van der Wiel en J.F.
ken mogelijkheden om de art. 55-procedure
van dit oordeel – dat in cassatie niet is
de Groot, vs. Luchthaven Schiphol, adv. mr.
af te doen, bij heroverweging de voorkeur
bestreden – valt het door het onderdeel aan-
M. Ynzonides
eraan gaf de Luchthaven niet-ontvankelijk in haar vorderingen te verklaren, gelet op de
gevallen oordeel van het hof aldus te begrijpen dat A de klacht van B in juli-september
Feiten en procesverloop
nauwe samenhang tussen enerzijds de scha-
2003 dat A een beroepsfout had gemaakt,
Op 11 februari 2003 heeft de gemeente Haar-
de die Chipshol heeft geleden door het bouw-
mede had moeten betrekken op het niet aan-
lemmermeer aan Chipshol bouwvergunnin-
verbod, en anderzijds de waardevermeerde-
sprakelijk stellen van Y en X en het niet stui-
gen verleend voor het bouwen van
ring die eventueel voor Chipshol
ten van de verjaring van de vorderingen
bedrijfspanden en kantoren op het Groenen-
voortvloeide uit de opheffing van dat verbod.
jegens hen. Dit oordeel is goeddeels van fei-
bergterrein. Bij besluit van 19 februari 2003,
Deze nauwe samenhang brengt mee dat de
telijke aard, niet onbegrijpelijk en geeft geen
bekendgemaakt op 20 februari 2003, heeft de
daarop door partijen over en weer gebaseer-
blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het
Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat de
de vorderingen uit een oogpunt van doelma-
oordeel van het hof dat B aldus voldoende
bouwmogelijkheden op het Groenenbergter-
tigheid en een goede procesorde in dezelfde
heeft geklaagd als bedoeld in art. 6:89 BW,
rein ingevolge art. 38 LVW beperkt (hierna:
procedure moeten worden beoordeeld,
ook wat betreft het laten verjaren van de vor-
het bouwverbod). In een op 16 september
namelijk in de bij het Gerechtshof Amster-
deringen op Y en X, is juist.
2003 ingeleide procedure (hierna: de art.
dam aanhangige art. 50-procedure. Dit aldus
Volgt vernietiging en verwijzing, overeen-
50-procedure) heeft Chipshol gevorderd dat
te begrijpen oordeel van de rechtbank berust
komstig de conclusie van de A-G.
de Luchthaven op grond van art. 50 LVW
niet op een onjuiste rechtsopvatting en is
De A-G meent dat de cassatieklacht over art.
wordt veroordeeld tot vergoeding van de
toereikend gemotiveerd. Anders dan Chips-
6:89 BW slaagt, omdat niet binnen bekwame
schade die Chipshol heeft geleden door het
hol betoogt, is zij door dat oordeel niet
tijd is geklaagd dat de rechtsbijstandverlener
bouwverbod. Bij besluit van 28 juni 2007
onaanvaardbaar in haar belangen geschaad;
geen rechtstreekse stappen jegens de motor-
heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat
daaraan doet niet af dat de rechtbank de vrij-
bestuurders heeft ondernomen (3.3-3.9).
het bouwverbod opgeheven. Op grond van
heid had de art. 55-procedure zelf op inhou-
Onder 3.16-3.17 bespreekt zij het recht op
een in de art. 50-procedure gewezen provisio-
delijke gronden af te doen. Het is op zichzelf
pleidooi in hoger beroep.
neel vonnis heeft Chipshol op 19 juli 2007
waar dat zij in haar tussenvonnis heeft over-
een voorschot van € 19 000 000 van de
wogen dat de vorderingen van de Luchtha-
Luchthaven ontvangen. Bij eindvonnis van
ven zullen worden afgewezen, en daarbij
30 januari 2008 in de art. 50-procedure heeft
heeft overwogen dat de daaraan ten grond-
de rechtbank de Luchthaven veroordeeld tot
slag liggende oordelen als eindbeslissingen
22 februari 2013, nr. 12/01085
betaling aan Chipshol van € 16 000 000, met
zijn aan te merken. Maar zoals de rechtbank
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
rente. Bij HR 19 februari 2010, LJN BK4476,
terecht in haar eindvonnis heeft overwogen,
pens, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en M.A.
NJ 2011/121, is dit eindvonnis van de recht-
heeft de Hoge Raad in zijn voormelde arrest
Loth; A-G mr. E.M. Wesseling-van Gent)
bank vernietigd en het geding verwezen naar
geoordeeld dat de leer van de bindende eind-
LJN BY4126
het Gerechtshof Amsterdam.
beslissing niet geldt in een procedure op de
In het onderhavige geding (hierna: de art.
voet van art. 50 LVW. Op dezelfde gronden
Chipshol. Goede procesorde. In een proce-
55-procedure) heeft de Luchthaven terugbe-
als in dat arrest uiteengezet, geldt dit ook in
dure op de voet van art. 50 LVW (de art.
taling gevorderd van het als voorschot
een procedure op de voet van art. 55 LVW.
50-procedure) heeft Chipshol gevorderd dat
betaalde bedrag van € 19 000 000. De Lucht-
Ook in de onderhavige procedure had de
de Luchthaven wordt veroordeeld tot scha-
haven heeft deze vordering gebaseerd op art.
rechtbank dus, anders dan zij in haar tussen-
devergoeding. In de onderhavige procedure
55 LVW, onverschuldigde betaling, ongerecht-
vonnis nog had aangenomen, zonder beper-
op de voet van onder meer art. 55 LVW (de
vaardigde verrijking en onrechtmatige daad.
king de vrijheid haar oordelen uit het tus-
art. 55-procedure) vordert de Luchthaven
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 28
senvonnis te heroverwegen, voor zover dat
terugbetaling van een aan Chipshol
januari 2009 geoordeeld dat de vordering van
de onderhavige grondslag van de vorderin-
betaald voorschot. De rechtbank houdt bij
de Luchthaven op inhoudelijke gronden
gen van de Luchthaven betrof. De rechtbank
tussenvonnis de zaak aan om de uitkomst
moet worden afgewezen, maar zij heeft de
mocht derhalve haar beslissingen in het tus-
van de cassatieprocedure in de art. 50-pro-
zaak onder aanhouding van iedere verdere
senvonnis als niet-bindend aanmerken, en
cedure af te wachten. Die uitkomst is dat
beslissing naar de parkeerrol verwezen op de
alsnog op andere gronden de Luchthaven in
de Hoge Raad de zaak verwijst naar het
grond dat zij de uitkomst van de toen aan-
haar op art. 55 LVW gebaseerde vorderingen
gerechtshof Amsterdam. Bij eindvonnis
hangige cassatieprocedure in de art. 50-pro-
niet-ontvankelijk verklaren. Het feit dat de
verklaart de rechtbank de Luchthaven niet-
cedure wilde afwachten. Nadat de Luchtha-
Luchthaven hierdoor de kans krijgt haar
ontvankelijk. HR: Het oordeel van de recht-
ven het in de art. 50-procedure gewezen
standpunt opnieuw te bepleiten ten over-
bank dat de over en weer ingestelde vorde-
arrest van de Hoge Raad van 19 februari
staan van het gerechtshof, brengt niet mee
ringen uit een oogpunt van doelmatigheid
2010 in het geding had gebracht, heeft de
dat de rechtbank in strijd met de goede pro-
en een goede procesorde in dezelfde proce-
rechtbank bij eindvonnis van 21 december
cesorde heeft gehandeld, gelet op het door
dure moeten worden beoordeeld, namelijk
2011 de Luchthaven niet-ontvankelijk ver-
haar uit een oogpunt van doelmatigheid
in de bij het Gerechtshof Amsterdam aan-
klaard in haar vorderingen.
aangenomen belang van een samenhangen-
503
de beoordeling van alle aspecten van de door
hangige art. 50-procedure, berust niet op een onjuiste rechtsopvatting en is toerei-
Hoge Raad
Chipshol in de art. 50-procedure gevorderde
kend gemotiveerd.
In het principale beroep: het eindvonnis in
schadeloosstelling.
de onderhavige art. 55-procedure moet in die
Voor zover de vorderingen van de Luchtha-
(LVW art. 50, 54, 55; Wet RO art. 78 lid 5; Rv
zin worden verstaan dat de rechtbank, gelet
ven op andere grondslagen berusten dan op
art. 398; Ow art. 50)
op de uit het arrest van de Hoge Raad geble-
art. 55 LVW, dient Chipshol niet-ontvankelijk
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
619
Rechtspraak
te worden verklaard in haar tegen de beslis-
504
cedure die vervolgens krachtens art. 3 lid 2 Insolventieverordening wordt geopend (in een
sing van de rechtbank ingestelde cassatieberoep, gelet op het bepaalde in art. 78 lid 5
22 februari 2013, nr. 12/05157
andere lidstaat waar de schuldenaar een vesti-
Wet RO in verbinding met art. 398 Rv, nu is
(Mrs. C.A. Streefkerk, G. Snijders en M.V.
ging bezit) een secundaire procedure is, en
gesteld noch gebleken dat partijen zijn over-
Polak; A-G mr. P. Vlas)
dat deze secundaire procedure een liquidatie-
eengekomen in zoverre het hoger beroep
LJN BY8092
procedure moet zijn. In art. 2, aanhef en onder c, Insolventieverordening wordt het begrip
over te slaan. Ter voorkoming van misverstand wordt opgemerkt dat het de Luchtha-
WSNP. Insolventieverordening. Een verzoeker
‘liquidatieprocedure’ gedefinieerd als ‘een
ven vrijstaat zich in de thans bij het
wordt in Nederland toegelaten tot de schuld-
insolventieprocedure als bedoeld onder a), die
Gerechtshof Amsterdam aanhangige art.
saneringsregeling. Later blijkt dat hij kort
leidt tot liquidatie van de goederen van de
50-procedure, als verweer tegen (de omvang
voordien failliet was verklaard in België. HR:
schuldenaar, ook wanneer de procedure wordt
van) de door Chipshol daarin gevorderde
De enkele omstandigheid dat verzoeker in
beëindigd met een akkoord of een andere
schadeloosstelling, mede te beroepen op het-
België failliet is verklaard, staat er niet aan
maatregel die de insolventie beëindigt, dan
geen zij in de onderhavige procedure in ver-
in de weg dat nadien in Nederland ten aan-
wel wordt beëindigd wegens ontoereikend-
band met deze overige grondslagen heeft
zien van verzoeker de schuldsaneringsrege-
heid van het vermogen. Deze procedures wor-
aangevoerd. Zou dat anders zijn, dan had de
ling van toepassing wordt verklaard. Deze
den opgesomd in bijlage B’. In bijlage B bij de
rechtbank niet kunnen oordelen dat de door
schuldsaneringsregeling is dan een secun-
Insolventieverordening worden voor Neder-
haar in de art. 55-procedure uitgesproken
daire procedure, die dient te leiden tot liqui-
land als liquidatieprocedures bedoeld in art. 2,
niet-ontvankelijkverklaring strookt met de
datie van de goederen van verzoeker.
aanhef en onder c, Insolventieverordening genoemd: ‘Het faillissement’ en ‘De schuldsa-
eisen van een goede procesorde, omdat de Luchthaven dan onaanvaardbaar in haar pro-
(Verordening (EG) nr. 1346/2000 betreffende
neringsregeling natuurlijke personen’. Het hof
cessuele positie zou zijn benadeeld door die
insolventieprocedures art. 2 aanhef en onder
heeft dus miskend dat de enkele omstandig-
niet-ontvankelijkverklaring. Weliswaar gaat
c 3 lid 1, 2 en 3; Fw art. 350 lid 3 aanhef en
heid dat de Rechtbank van Koophandel in
de door de rechtbank uitgesproken niet-ont-
onder f)
Antwerpen op 13 oktober 2011 verzoeker failliet heeft verklaard, niet eraan in de weg staat
vankelijkverklaring door het onderhavige arrest in kracht van gewijsde, maar de door
Verzoeker, adv. mr. M.J. van Basten Baten-
dat nadien in Nederland ten aanzien van ver-
de rechtbank in haar tussenvonnis gegeven
burg
zoeker de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard. Daarbij verdient opmer-
oordelen krijgen daardoor geen bindende kracht, nu zij niet dragend zijn voor de beslis-
Procesverloop
king dat de Insolventieverordening meebrengt
sing in het eindvonnis de Luchthaven in haar
Bij vonnis van 25 juni 2012 heeft de recht-
dat de schuldsaneringsregeling slechts van
vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren.
bank ten aanzien van verzoeker de toepas-
toepassing kan worden verklaard indien is
De rechtbank heeft de Luchthaven, als de in
sing van de schuldsaneringsregeling uitge-
voldaan aan het vereiste dat verzoeker in
het ongelijk gestelde partij, in de proceskos-
sproken. Bij vonnis van 10 september 2010
Nederland een vestiging bezit als bedoeld in
ten veroordeeld, berekend op de voet van
heeft de rechtbank op voordracht van de
art. 3 lid 2 Insolventieverordening, en dat deze
het liquidatietarief. De hiertegen aangevoer-
rechter-commissaris de toepassing van de
schuldsaneringsregeling dan een secundaire
de klacht faalt. Art. 50 Ow is immers in art.
schuldsaneringsregeling beëindigd, omdat
procedure is, die dient te leiden tot liquidatie
54 lid 1 LVW niet overeenkomstig van toe-
inmiddels is gebleken dat verzoeker (a) kort
van de goederen van verzoeker, een en ander
passing verklaard, zodat geen aanspraak
voor de mondelinge behandeling van zijn
als bedoeld in art. 3 lid 3 in verbinding met
bestaat op een kostenveroordeling op de
verzoek om toelating strafvorderlijk was ver-
art. 2, aanhef en onder c, Insolventieverorde-
voet van eerstgenoemde bepaling. Chipshol
oordeeld wegens belastingfraude, (b) op 13
ning. Het hof heeft derhalve blijk gegeven van
heeft gevorderd dat de proceskosten in cas-
oktober 2011 door de Rechtbank van Koop-
een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen
satie aan de hand van de werkelijk gemaak-
handel in Antwerpen failliet was verklaard
dat vaststaat dat de schuldsaneringsregeling
te kosten zullen worden begroot. Zij beroept
en (c) zijn auto op naam van zijn partner
ten aanzien van verzoeker destijds ten onrech-
zich daartoe op art. 50 Ow. Dit beroep faalt.
had gesteld. In het hoger beroep van verzoe-
te is uitgesproken.
Nog daargelaten dat art. 50 Ow uitsluitend
ker heeft het hof het vonnis van de recht-
Volgt vernietiging en verwijzing.
ziet op het geding voor de rechtbank (HR 21
bank bekrachtigd, met dien verstande dat
De A-G concludeert tot verwerping. Hij meent
november 2008, LJN BF0415, NJ 2009/303
het hof heeft verstaan dat verzoeker naar
ook dat een Belgische faillissementsprocedure
(De Bruyn/Hoogheemraadschap)) en dus
Nederlands recht niet in staat van faillis-
op zichzelf niet in de weg staat aan het in
geen betrekking heeft op het geding in cas-
sement verkeert. Daartoe heeft het hof
Nederland openen van een op liquidatie
satie, stuit het af op hetgeen hiervoor is
overwogen dat uit art. 3 lid 3 Insolventiever-
gerichte schuldsaneringsprocedure (2.3), maar
overwogen.
ordening volgt dat, gelet op de faillisse-
hij meent dat verzoeker geen belang heeft bij
Volgt gedeeltelijke niet-ontvankelijkverkla-
mentsprocedure in België, het in het
cassatie, omdat de beslissing om de toepas-
ring en gedeeltelijke verwerping.
onderhavige geval niet mogelijk is een sane-
sing van de schuldsanering te beëindigen, is
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
ringsprocedure in Nederland te openen.
gebaseerd op gronden die deze beslissing kunnen dragen (2.4).
zing naar het Hof Amsterdam. Zij meent dat de rechtbank inhoudelijk op de vorderingen
Hoge Raad
van de Luchthaven had behoren te beslissen
Uit art. 3 lid 3 Insolventieverordening volgt
(2.12-2.15). De A-G bereikt langs andere weg
dat wanneer krachtens art. 3 lid 1 Insolventie-
dan de HR de conclusie dat de in het tussen-
verordening een hoofdinsolventieprocedure
vonnis van de rechtbank gegeven oordelen
wordt geopend (in de lidstaat waar het cen-
over de diverse grondslagen geen bindende
trum van de voornaamste belangen van de
kracht krijgen (3.13).
schuldenaar gelegen is), iedere insolventiepro-
620
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
Hoge Raad (strafkamer)
overval te plegen.” In de onderhavige zaak is
deze te bewaren, opzettelijk heeft geschon-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
niet vastgesteld dat de telefoon van de ver-
den, immers heeft hij, verdachte, (voormalig)
P.H.P.H.M.C van Kempen, hoogleraar
dachte een rol zou spelen bij de overval op de
psycholoog van [betrokkene 1], toen aldaar
straf(proces)recht Radboud Universiteit
Bristol. Vastgesteld is enkel dat de telefoon is
telkens vertrouwelijke informatie van
Nijmegen.
gebruikt bij de voorbereiding van het mis-
[betrokkene 1] doorgegeven aan psycholoog
drijf. Het middel klaagt dat het Hof een te
[betrokkene 2] en zijn, verdachtes, (voorma-
ruime betekenis heeft toegekend aan de
lig) patiënte [betrokkene 3], te weten: de per-
woorden “bestemd voor” als bedoeld in art.
soonsgegevens van [betrokkene 1] en/of het
46 lid 1 Sr.
feit dat [betrokkene 1] een zaak had aange-
505
spannen tegen een arts bij het medisch
12 februari 2013, nr. 11/04157 J (Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en V. van
Hoge Raad, onder meer:
tuchtcollege en/of het feit dat [betrokkene 1]
den Brink)
2.4. Uit de tekst van art. 46, eerste lid, Sr
suïcidaal zou zijn.
(na conclusie van A-G Knigge, strekkende
“volgt” dat met “dat misdrijf” in de zinsnede
tot vernietiging en terugwijzing dan wel
“bestemd tot het begaan van dat misdrijf”
Hoge Raad, onder meer:
verwijzing; adv. mr. R.B.J.G. Baggen,
wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbe-
3. Beoordeling van het eerste middel
Arnhem)
reid, en dus niet op de voorbereiding zelf. Uit
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverkla-
LJN BZ1956
de door het Hof gebezigde bewijsvoering kan
ring onvoldoende met redenen is omkleed
echter niet worden afgeleid dat de telefoon
omdat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet
Strafbare voorbereiding. Uit de tekst van
waarmee de verdachte mondeling informatie
kan volgen dat de verdachte vertrouwelijke
art. 46 lid 1 Sr volgt dat met “dat misdrijf”
gaf aan zijn medeverdachte, was bestemd tot
informatie, waaronder persoonsgegevens
in de zinsnede “bestemd tot het begaan van
het in de bewezenverklaring bedoelde mis-
over [betrokkene 1], heeft doorgegeven aan
dat misdrijf” wordt gedoeld op het misdrijf
drijf om samen met anderen of een ander
[betrokkene 3]. Hetgeen de verdachte blijkens
dat is voorbereid en dus niet op de voorbe-
een diefstal met geweld of afpersing te ple-
de gebezigde bewijsmiddelen aan [betrokke-
reiding zelf.
gen.
ne 3] heeft meegedeeld over [betrokkene 1]
2.5. Het middel is dus terecht voorgesteld.
zou niet het opzettelijk schenden van een
Volgt vernietiging en terugwijzing.
geheimhoudingsplicht als bedoeld in art. 272
(Sr art. 46)
Sr opleveren.
Inleiding De raadsman heeft ter terechtzitting in
506
3.2. Het middel slaagt op de gronden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.3 en 4.4. In zoverre is de bestre-
hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van strafbare voor-
12 februari 2013, nr. 11/00691
den uitspraak niet naar de eisen der wet met
bereiding nu een mobiele telefoon niet kan
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
redenen omkleed.
worden aangemerkt als voorwerp bestemd
van Kan en Y. Buruma)
3.3. De Hoge Raad zal om redenen van doel-
tot het begaan van een strafbaar feit. Het hof
(na conclusie van A-G Aben, strekkende tot
matigheid de verdachte alsnog vrijspreken
verwerpt het verweer van de raadsman met
verwerping; adv. mr. G. Spong, Amsterdam)
van dit onderdeel van de tenlastelegging.
overneming van de overweging van de kin-
LJN BY5677
Voor terugwijzing of verwijzing van de zaak voor een nieuwe behandeling bestaat onvol-
derrechter hieromtrent: “Anders dan de raadsman is de kinderrechter van oordeel dat
Bewijsklachten schending ambtsgeheim
doende grond, aangezien door deze vrij-
de telefoon wel kan worden aangemerkt als
door psycholoog. Geen schending ambtsge-
spraak de aard en de ernst van het bewezen-
een voorwerp bestemd tot het begaan van
heim nu wat betreft de verstrekte informa-
verklaarde in zijn geheel beschouwd niet
een strafbaar feit. De rol van verdachte was
tie (waaronder persoonsgegevens) niet
worden aangetast.
dat deze belde vanuit de Bristol met de
blijkt van een verband met de behandeling
4. Beoordeling van het tweede middel
mededeling dat er niemand aanwezig was.
door de verdachte psycholoog. Onjuist is de
4.1. Het middel klaagt onder meer dat het
Dit had hij juist niet in een normaal één op
opvatting dat het gegeven dat een voorma-
Hof ten onrechte de mededeling dat [betrok-
één gesprek met [betrokkene 1] kunnen
lig patiënte tegen een arts een zaak bij het
kene 1] tegen een arts een zaak had aange-
doen. (...) De kinderrechter verwerpt de ver-
medisch tuchtcollege heeft aangespannen
spannen bij het medisch tuchtcollege, heeft
weren”. In aanvulling hierop overweegt het
niet kan worden aangemerkt als een
aangemerkt als een geheim in de zin van art.
hof onder meer nog: “Het was de verdachte
geheim dat bewaring verdient omdat inge-
272 Sr.
die [betrokkene 1] naar Hilversum wilde
volge art. 70 lid 1 Wet op de beroepen in de
4.2. Deze klacht is gebaseerd op de opvatting
laten komen voor het plegen van een overval
individuele gezondheidszorg procedures bij
dat het gegeven dat [betrokkene 1] tegen een
op de Bristol. De verdachte heeft verschillen-
het medisch tuchtcollege in beginsel open-
arts een zaak bij het medisch tuchtcollege
de keren daarover per mobiele telefoon con-
baar zijn (vgl. HR 11 februari 2003, LJN
heeft aangespannen, niet kan worden aange-
tact heeft gehad met [betrokkene 1]. De ver-
AF2343, NJ 2003/274).
merkt als een geheim dat bewaring verdient, aangezien ingevolge art. 70, eerste lid, Wet op
dachte heeft hierover ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij, na de misluk-
(Sr art. 272)
de beroepen in de individuele gezondheidszorg procedures bij het medisch tuchtcollege
te inbraak op 28 mei 2010, [betrokkene 1] heeft opgebeld en hem heeft voorgesteld om
Inleiding
in beginsel openbaar zijn. Die opvatting is
de winkel te overvallen omdat de inbraak
Verdachte is veroordeeld wegens schending
onjuist (vgl. HR 11 februari 2003, LJN AF2343,
was mislukt. Het hof is van oordeel dat de
van het ambtsgeheim in de zin van art. 272
NJ 2003/274). De klacht is tevergeefs voorge-
verdachte met zijn telefoon voorbereidingen
Sr omdat hij – kort gezegd – geheimen waar-
steld.
heeft getroffen om in bewuste en nauwe
van hij wist dat hij uit hoofde van zijn
samenwerking met ander(en) een gewapende
beroep, te weten psycholoog verplicht was
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
621
Rechtspraak
A-G Aben, onder meer:
en dat de verdachte tegen [betrokkene 3]
Unus testis, nullus testis: schending art. 342
4.3. De gebezigde bewijsmiddelen houden
heeft gezegd dat [betrokkene 1] hem chan-
lid 2 Sv in ontuchtzaak.
wat betreft de door de verdachte gedane
teerde en/of bedreigde. Het enkel spreken
mededelingen aan [betrokkene 3] in dat ver-
over iemand zegt nog niets over de inhoud
dachte tegen haar de naam [betrokkene 1]
van hetgeen wordt besproken en betekent
heeft genoemd, dat hij heeft gezegd dat
dus niet zonder meer dat er persoonsgege-
Inleiding
[betrokkene 1] hem (verdachte) chanteerde
vens zijn gedeeld anders dan de naam, laat
Verdachte is veroordeeld wegens ontucht
en/of bedreigde, en dat de verdachte met
staan gegevens die hem in zijn hoedanigheid
met een nichtje dat de leeftijd van zestien
[betrokkene 3] heeft gesproken over [betrok-
als hulpverlener zijn toevertrouwd. Dat een
jaren nog niet had bereikt. Het cassatiemid-
kene 1] en het een en ander over [betrokkene
met name genoemde persoon een behandel-
del klaagt onder meer dat het Hof de bewe-
1] heeft gezegd. Daaruit kan in ieder geval
relatie is aangegaan, valt m.i. onder het
zenverklaring uitsluitend heeft doen steunen
niet worden afgeleid dat de verdachte in
beroepsgeheim van de betreffende verlener
op de verklaring van één getuige. De bewe-
november 2004 tegen [betrokkene 3] heeft
van gezondheidszorg, maar uit de bewijsmid-
zenverklaring steunt op verklaringen van de
gezegd dat [betrokkene 1] een zaak had aan-
delen vloeit niet voort dat zodanige informa-
aangeefster [betrokkene 1] over de ontucht
gespannen tegen een arts bij het medisch
tie is overgebracht. Wel de naam (van [betrok-
en voorts op verklaringen van de moeder van
tuchtcollege en dat zij suïcidaal zou zijn. Dat
kene 1]), niet haar hoedanigheid van patiënt.
aangeefster [betrokkene 3], de tante van aan-
behoeft op zichzelf nog niet tot cassatie te
De enkele mededeling dat je wordt bedreigd
geefster [betrokkene 4] en het nichtje van
leiden. De onder zijn beroepsgeheim vallende
of gechanteerd en door wie, heeft daarmee
aangeefster [betrokkene 7], in welke verkla-
gegevens die de verdachte zou hebben door-
niet te gelden als het openbaar maken van
ringen dezen uiteenzetten wat aangeefster
gegeven aan de psycholoog [betrokkene 2] en
een geheim als bedoeld in art. 272 Sr. Er is
hen heeft verteld over het misbruik. Ten aan-
aan [betrokkene 3] zijn immers in de bewe-
geen sprake van een gegeven dat de verdach-
zien van de bewezenverklaring heeft het hof
zenverklaring als alternatieven opgenomen
te uit hoofde van zijn beroep als psycholoog
voorts nog het volgende overwogen: “Na de
(“en/of”). Die bewezenverklaring sluit derhal-
verplicht was te bewaren, zoals is bewezen
aanhouding van verdachte ter zake van het
ve niet uit dat genoemde gegevens enkel aan
verklaard. Niet duidelijk is dat er een verband
onder 1 subsidiair bewezen verklaarde, werd
[betrokkene 2] zijn medegedeeld. Voor de
bestaat tussen die bedreiging of chantage
door [betrokkene 1] (hierna te noemen:
bewezenverklaring dat de verdachte vertrou-
enerzijds, en de inhoud van de behandeling
[betrokkene 1]) alsnog aangifte gedaan van
welijke informatie heeft doorgegeven aan
van [betrokkene 1] door de verdachte en de
seksueel misbruik door verdachte. Verdachte
[betrokkene 3] dient dan echter wel uit de
problematiek die de aanleiding en reden was
was en is getrouwd met de zus van haar
gebezigde bewijsmiddelen te kunnen worden
voor die behandeling anderzijds. Niet duide-
moeder en is derhalve haar oom. Het betrof
afgeleid dat de verdachte in ieder geval één
lijk is dat de bedreiging of chantage in de uit-
een voorval dat in de zomer van - hoogst-
in de bewezenverklaring genoemd gegeven
oefening van zijn beroep als psycholoog ter
waarschijnlijk - 1989, eventueel in die van
heeft overgebracht aan [betrokkene 3]. Daar-
kennis van de verdachte is gekomen, en dus
1990, had plaatsgevonden. [Betrokkene 1]
bij heeft de steller van de tenlastelegging wat
of het een object van geheimhouding is.(2)
verklaart dat zij destijds negen jaar oud was
betreft de door de verdachte aan [betrokkene
Dat zou natuurlijk heel goed het geval kun-
en dat er een tentenkampje was op een gras-
3] doorgespeelde informatie klaarblijkelijk
nen zijn, maar zonder nadere toelichting die
veldje voor haar ouderlijk huis. Zij sliep in de
het laatstgenoemde, te weten de persoonsge-
ontbreekt, valt dat niet af te leiden uit de
desbetreffende nacht samen met de zesjarige
gevens van [betrokkene 1], voor ogen gehad.
gebezigde bewijsmiddelen of het bestreden
zoon van verdachte in één van de tenten.
Ten aanzien daarvan merkt de steller van het
arrest, mede nu zoals de steller van het mid-
[Betrokkene 1] verklaart dat zij wakker werd
middel op dat uit de gebezigde bewijsmidde-
del opmerkt, nergens uit blijkt dat de ver-
doordat verdachte, riekend naar alcohol, het
len enkel blijkt dat de verdachte de naam
dachte heeft gezegd dat [betrokkene 1] een
kruis van het badpak dat zij droeg opzij
van [betrokkene 1] tegen [betrokkene 3]
patiënte van hem was. Nu derhalve van een
schoof, met zijn vinger(s) in haar vagina ging
heeft genoemd maar niet dat hij heeft aange-
verband met de behandeling door de verdach-
en heen en weer bewoog. [Betrokkene 1]
geven dat [betrokkene 1] een patiënt van
te niet blijkt, en het bedreigen of chanteren
heeft verklaard dat zij het gebeuren, dat haar
hem was. Dat enkel noemen van een naam is
van iemand in zin algemeenheid niet als een
jeugd in grote mate negatief heeft beïnvloed,
weliswaar een ‘direct identificerend persoons-
gegeven kan worden aangemerkt dat door de
eerst drie jaar later aan haar moeder heeft
gegeven’, aldus de steller van het middel
bedreigde geheim gehouden dient te worden,
verteld. Een aangifte is destijds achterwege
onder verwijzing naar art. 1 Wet bescher-
is geen sprake van een geheim als bedoeld in
gebleven, hetgeen [betrokkene 1] verklaart
ming persoonsgegevens, maar nu niet blijkt
art. 272 Sr.
door te wijzen op het gesloten karakter van
dat de verdachte aan [betrokkene 3] heeft medegedeeld dat [betrokkene 1] een patiënte van hem was, zou geen sprake zijn van het
(Sv art. 342 lid 2)
de Urker gemeenschap, de in het geding zijn-
507
opzettelijk schenden van een geheimhou-
de familieverhoudingen en de daarmee samenhangende, thans reëel gebleken vrees voor sociale uitsluiting. De verdenking van
dingsplicht als bedoeld in art. 272 Sr.
12 februari 2013, nr. 09/04886
misbruik van het buurmeisje [slachtoffer]
4.4. Art. 272 Sr. stelt strafbaar de schending
(Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Loh-
bracht [betrokkene 1] ertoe zich door die
van de verplichting om een geheim te bewa-
man, J. de Hullu, W.F. Groos en Y. Buruma)
vrees niet langer te laten weerhouden. Wat
ren. Als ‘geheim’ in de zin van die bepaling
(na conclusie van A-G Knigge, strekkende
[betrokkene 1] was overkomen, bleek plotse-
moet beschouwd worden al hetgeen bestemd
tot onder meer vernietiging ten aanzien
ling geen eenmalig incident te zijn geweest.
is om niet bekend te worden dan ter plaatse
van de beslissingen over het onder 2 subsi-
Voorts wilde zij door haar aangifte (de geloof-
waar het door bevoegden wordt medegedeeld.
diair tenlastegelegde en in zoverre tot
waardigheid van) [slachtoffer] steunen. Ver-
(1) Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt
terugwijzing dan wel verwijzing; adv. mr.
dachte ontkent (ook) dit feit ten stelligste.
niet meer dan dat de verdachte met [betrok-
B.P. de Boer, Haarlem)
Het hof acht de aangifte van [betrokkene 1]
kene 3] over [betrokkene 1] heeft gesproken,
LJN BZ1890
betrouwbaar. Deze is gedetailleerd en komt
622
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
het hof als oprecht voor. Er zijn geen redenen
hen eerst na de vrijspraak van het onderhavi-
aangenomen op grond van hetgeen de aan-
aanwijsbaar voor het doen van valse aangifte
ge feit heeft benaderd voor het afleggen van
geefster heeft verklaard maar dat de door
of voor de aanwezigheid van een wraakmo-
een verklaringen doet naar het oordeel van
haar gereleveerde feiten en omstandigheden
tief, zoals door en namens verdachte is
het hof geen afbreuk aan de geloofwaardig-
voldoende steun vinden in ander gebezigd
gesuggereerd. Integendeel, de aangifte heeft
heid van de verklaringen van [betrokkene 1]
bewijsmateriaal, niet zonder meer begrijpe-
- voorzienbaar - tal van nadelige gevolgen
noch aan die van de getuigen. Dat geldt
lijk, nu de overige bewijsmiddelen en de in
meegebracht voor [betrokkene 1]. Zij heeft
evenzeer voor het door het hof geconstateer-
het bijzonder op de betrouwbaarheid van de
voorts verklaard niet uit te zijn op bestraf-
de feit dat [betrokkene 1] heeft verklaard
verklaring van de aangeefster en niet expli-
fing van verdachte, maar op hulpverlening.
eerst drie jaar na het incident haar moeder
ciet op het bewijsminimum van art. 342,
Door en namens verdachte is onder meer
te hebben ingelicht, terwijl moeder zelf heeft
tweede lid, Sv gerichte, nadere bewijsoverwe-
aangevoerd dat in de jaren 1989 en 1990 nog
verklaard dat haar dochter haar vrijwel direct
ging van het Hof onvoldoende steun geven
geen tentenkampen bestonden op Urk. Uit
op de hoogte heeft gesteld. Gelet op de jeug-
aan de verklaring van de aangeefster. De
diverse verklaringen leidt het hof evenwel af
dige leeftijd van [betrokkene 1] destijds, de
bewezenverklaring is daarom ontoereikend
dat er toen wellicht nog geen sprake was van
inmiddels verstreken tijd en het feit dat het
gemotiveerd.
door de buurtvereniging georganiseerde ten-
gebeuren voor het overige volledig werd stil-
3.6. Voor zover het middel daarover klaagt, is
tenkampen, maar reeds wel van informele
gezwegen en weggestopt, behoeven deze ken-
het terecht voorgesteld.
initiatieven op dat punt.
nelijke lacunes in de herinnering van de
Het hof heeft daarnaast gelet op de verkla-
betrokkenen naar het oordeel van het hof
ring van [betrokkene 3], de moeder van
geen bevreemding te wekken. In essentie zijn
[betrokkene 1]. Zij heeft verklaard dat
alle verklaringen gelijkluidend.
[betrokkene 1] haar de op het incident vol-
Op grond van de aangifte van [betrokkene 1]
12 februari 2013, nr. 13/00259 CW
gende dag dan wel korte tijd later op de
en de hiervoor genoemde, door het hof
(Mrs. A.J.A. van Dorst, W.F. Groos, J. Wortel,
hoogte heeft gesteld. [Betrokkene 1] vertelde
betrouwbaar geachte verklaringen van
N. Jörg en V. van den Brink)
daarbij dat “[verdachte]” met zijn vingers
[betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene
(na beroep in cassatie in het belang van de
naar binnen was gegaan. Volgens de moeder
7] acht het hof wettig en overtuigend bewe-
wet door A-G Vegter, strekkende tot vernie-
was [betrokkene 1] destijds negen jaar en
zen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten
tiging in het belang der wet van het arrest
beschikte zij niet over de kennis om dit soort
laste gelegde heeft begaan.”
van het Gerechtshof Arnhem van 1 oktober
dingen te verzinnen. Niettemin voelde de
508
2012, TBS 12/0186, LJN BX8788)
moeder toen niet voor een aangifte: haar
Hoge Raad, onder meer:
man zat op zee, ze had de zorg voor vijf jon-
3.4. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv
ge kinderen en ze vreesde voor uitstoting
- dat de tenlastelegging in haar geheel betreft
Cassatie in het belang der wet. Mogelijk-
door de familie. Bovendien was verdachte
en niet een onderdeel daarvan - kan het
heid tot verlenging TBS door verlengings-
onder invloed van alcohol geweest en zou hij
bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde
rechter indien opleggingsrechter geen toe-
hoogstwaarschijnlijk ontkennen, waardoor
feit heeft begaan, door de rechter niet uit-
passing heeft gegeven aan art. 359 lid 7 Sv,
[betrokkene 1] voor leugenaar uitgemaakt
sluitend worden aangenomen op de verkla-
welke bepaling een aanvullende motive-
zou worden. [Betrokkene 1]s moeder heeft
ring van één getuige. Deze bepaling strekt
ringsplicht dat sprake is van een “gewelds-
ten slotte verklaard dat haar toegenomen
ter waarborging van de deugdelijkheid van
misdrijf” inhoudt. Hoge raad geeft uitleg
levenservaring haar thans een andere positie
de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rech-
en toepassing aan EHRM 31 juli 2012, nr.
heeft doen kiezen.
ter verbiedt tot een bewezenverklaring te
21203/10 (Van der Velden/the Netherlands).
Het hof heeft tevens gelet op de verklaringen
komen ingeval de door één getuige gerele-
Voor de vraag of TBS op de voet van de art.
van de getuigen [betrokkene 4] en haar doch-
veerde feiten en omstandigheden op zichzelf
38d en 38e Sr vatbaar is voor verlenging
ter [betrokkene 7], zoals die op 7 mei 2009
staan en onvoldoende steun vinden in ander
door de verlengingsrechter, is het oordeel
zijn afgelegd ten overstaan van zedenrecher-
bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijs-
van de opleggingsrechter omtrent de vraag
cheur [verbalisant 2] en op 10 november
minimum van art. 342, tweede lid, Sv is vol-
of de TBS is opgelegd ter zake van een
2009 ten overstaan van het hof. Daaruit komt
daan, laat zich niet in algemene zin beant-
geweldsmisdrijf beslissend. Indien de
- onder meer - naar voren dat [betrokkene 1]
woorden, maar vergt een beoordeling van het
einduitspraak van de opleggingsrechter
de dag, of één van de dagen, die volgde op
concrete geval. De Hoge Raad kan daarom
niet voldoet aan art. 359 lid 7 Sv, brengt dit
het thans ter beoordeling staande incident
geen algemene regels geven over de toepas-
echter nog niet mee dat de maatregel niet
huilend haar verhaal heeft gedaan aan haar
sing van art. 342, tweede lid, Sv, maar daar-
meer voor verlenging vatbaar is indien
destijds elfjarige nichtje [betrokkene 6]. Beide
omtrent slechts tot op zekere hoogte duide-
haar totale duur een periode van vier jaren
meisjes zijn vervolgens overstuur naar de
lijkheid verschaffen door het beslissen van
te boven gaat, nu geen rechtsregel eraan in
moeder van [betrokkene 6], getuige [betrok-
concrete gevallen. Opmerking verdient nog
de weg staat dat de verlengingsrechter het
kene 4], gegaan, want “die zou wel raad
dat het bij de in cassatie aan te leggen toets
oordeel dat sprake was van een gewelds-
weten”. Vervolgens heeft [betrokkene 1] aan
of aan het bewijsminimum van art. 342,
misdrijf besloten kan achten in de einduit-
[betrokkene 4] verteld wat “[verdachte]” bij
tweede lid, Sv is voldaan, van belang kan zijn
spraak van de opleggingsrechter.
haar had gedaan. [Betrokkene 4] verklaart: “Ik
of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het
was met stomheid geslagen. Ik heb nog
geval is, nader heeft gemotiveerd (vgl. HR 13
(EVRM art. 5; Sr art. 37a, 37b, 38d en 38e; Sv
gedacht: Zou ze het verzinnen? Maar ze was
juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010/515).
art. 359)
te veel overstuur en ze was geen meisje dat
3.5. In de onderhavige zaak is het kennelijke
dat zou doen. Daar was ze te nuchter voor.”
oordeel van het Hof dat het bewijs dat de
Inleiding
Het feit dat [betrokkene 1] aanvankelijk geen
verdachte het onder 2 subsidiair tenlastege-
De in deze zaak gedane vordering tot cassatie
melding van deze getuigen heeft gemaakt en
legde heeft begaan niet alleen kan worden
in het belang der wet (zie daarvoor NJB 2013/
LJN BY8434
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
623
Rechtspraak
300, afl. 6, pag 372) richt zich tegen de afwij-
aanvankelijk op de vordering tot verlenging
spraak van de opleggingsrechter, zoals bewe-
zing door het Gerechtshof Arnhem (bij arrest
van die maatregel had beslist (de zogenoem-
zenverklaring, bewijsmiddelen, kwalificatie,
van 1 oktober 2012, TBS 12/0186, LJN
de verlengingsrechter), had geoordeeld dat
motivering van de weerlegging van gevoerde
BX8788) van een vordering tot verlenging
geen sprake was van zo een geweldsmisdrijf.
verweren en motivering van de opgelegde
van de terbeschikkingstelling. De centrale
Pas de rechter die in hoger beroep moest
sanctie(s). Als op grond daarvan evident is
vraag is of verlenging van TBS door de ver-
beslissen over verlenging van de TBS oordeel-
dat sprake is van een geweldsmisdrijf, kan in
lengingsrechter mogelijk kan zijn indien die
de anders en merkte het feit waarvoor de
elk geval niet worden gezegd dat de moge-
verlenging meebrengt dat de totale duur van
maatregel was opgelegd wel aan als een
lijkheid van verlenging van de maatregel na
de maatregel een periode van vier jaren te
geweldsmisdrijf.
vier jaren voor de terbeschikkinggestelde
boven gaat, terwijl de opleggingsrechter geen
De Hoge Raad verstaat deze beslissing van
niet voorzienbaar was.
toepassing heeft gegeven aan art. 359 lid 7
het EHRM, waarin het belang van de rechts-
4.5. De opvatting van het Hof dat het, afge-
Sv. Deze bepaling houdt een aanvullende
zekerheid wordt benadrukt als het gaat om
zien van gevallen als vorenbedoeld, niet aan
motiveringsplicht dat sprake is van een
vrijheidsberoving, aldus dat de voorwaarden
de verlengingsrechter is “door interpretatie
“geweldsmisdrijf” in. Het Gerechtshof Arn-
waaraan moet zijn voldaan om een vrijheids-
van de uitspraak van de opleggingsrechter”
hem kwam tot de afwijzing omdat het arrest
beroving te kunnen aanmerken als rechtma-
alsnog vast te stellen of de TBS al dan niet is
van de opleggingsrechter geen motivering
tig (“lawful”/”régulière”) in de zin van art. 5,
opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf,
als bedoeld in art. 359 lid 7 Sr bevatte. Vol-
eerste lid, EVRM, duidelijk moeten zijn
vindt evenwel geen steun in voormelde
gens het Hof Arnhem is het niet aan de ver-
omschreven en dat de wijze waarop zij wor-
beslissing van het EHRM en kan ook overi-
lengingsrechter (in hoger beroep) om in een
den toegepast in redelijkheid voorzienbaar
gens niet als juist worden aanvaard. Geen
dergelijk geval door interpretatie van de uit-
moet zijn. Dat brengt mee dat in gevallen als
rechtsregel verzet zich ertegen dat de verlen-
spraak van de opleggingsrechter alsnog vast
de onderhavige het oordeel van de opleg-
gingsrechter mede op grond van andere dan
te stellen of de terbeschikkingstelling al dan
gingsrechter omtrent de vraag of de TBS is
de in de einduitspraak vermelde gegevens -
niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat
opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf,
bijvoorbeeld het verhandelde ter terechtzit-
gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor
beslissend is voor de vraag of de maatregel
ting van de opleggingsrechter zoals daarvan
de onaantastbaarheid van het lichaam van
op de voet van de art. 38d en 38e Sr vatbaar
blijkt uit het daarvan opgemaakte proces-ver-
een of meer personen (‘een geweldsdelict’),
is voor verlenging door de verlengingsrech-
baal door interpretatie van het oordeel van
en daarmee of de terbeschikkingstelling al
ter. Het is dus de opleggingsrechter die - kort
de opleggingsrechter tot het oordeel komt
dan niet is gemaximeerd. Het Hof Arnhem
gezegd - oordeelt dat de door hem opgelegde
dat de TBS is opgelegd ter zake van een
stelt vast dat in deze zaak de bewezenverkla-
TBS wel of niet is gemaximeerd.
geweldsmisdrijf, terwijl ook niet kan worden
ring, kwalificatie of strafmotivering niet zon-
4.3. De vaststelling van dat oordeel door de
uitgesloten dat andere processtukken waar-
der meer uitsluitsel geven over de vraag of
verlengingsrechter zal in de regel betrekke-
over de opleggingsrechter beschikte, daarom-
sprake is van een ‘geweldsdelict’ en dat het
lijk eenvoudig zijn indien de opleggingsrech-
trent uitsluitsel geven.
hof als verlengingsrechter slechts door mid-
ter in zijn motivering van de opgelegde TBS
4.6. De raadpleging van deze stukken zal
del van interpretatie van de uitspraak van de
- bij voorkeur in de bewoordingen van art.
vooral aangewezen zijn indien de einduit-
opleggingsrechter tot dat oordeel zou kun-
359, zevende lid, Sv - tot uitdrukking heeft
spraak niet een voldoende duidelijke motive-
nen komen. Het Hof Arnhem komt dan ook
gebracht dat de maatregel wel of niet ter
ring bevat als bedoeld als in art. 359, zevende
tot de conclusie dat in dit geval de terbe-
zake van een geweldsmisdrijf is opgelegd.
lid, Sv of anderszins niet voldoende aankno-
schikkingstelling is gemaximeerd. Aldus
Zulks is vooral van belang indien het misdrijf
pingspunten bevat voor het oordeel dat het
wijst het de vordering van de officier van jus-
ter zake waarvan de TBS is opgelegd, niet
feit waarvoor de TBS is opgelegd, zonder
titie tot verlenging van de terbeschikking-
zonder meer kan worden gekarakteriseerd als
meer moet worden gekarakteriseerd als een
stelling af.
een geweldsmisdrijf - dus als een misdrijf dat
misdrijf dat was gericht tegen of gevaar heeft
was gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt
veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van
Hoge Raad, onder meer:
voor de onaantastbaarheid van het lichaam
het lichaam van een of meer personen, zoals
4. Beoordeling van de middelen
van een of meer personen - bijvoorbeeld in
de in de onderhavige zaak bewezenverklaar-
4.1. De middelen strekken ten betoge dat het
geval van bedreiging (art. 285 Sr) of belaging
de bedreiging met enig misdrijf tegen het
Hof de vordering tot verlenging van de terbe-
(art. 285b Sr), ter zake waarvan op grond van
leven gericht. In zo een geval zal de verlen-
schikkingstelling ten onrechte dan wel op
art. 37a, eerste lid onder 1°, Sr de onderhavi-
gingsrechter zich een oordeel dienen te vor-
ontoereikende gronden heeft afgewezen.
ge maatregel kan worden opgelegd.
men over de vraag of - gelet op alle feiten en
4.2. De Hoge Raad merkt op dat de hiervoor
4.4. De enkele omstandigheid dat de opleg-
omstandigheden die destijds bekend waren
onder 3.3 weergegeven beslissing van het
gingsrechter in zijn motivering niet met
- de bedreiging een dergelijk geweldsmisdrijf
EHRM [PHvK: bedoeld is EHRM 31 juli 2012,
zoveel woorden heeft vermeld dat de TBS is
oplevert. In dit verband verdient nog opmer-
nr. 21203/10 (Van der Velden/the Nether-
opgelegd ter zake van een geweldsmisdrijf,
king dat - anders dan het Hof tot uitgangs-
lands)] betrekking had op een zaak waarin de
brengt echter nog niet mee dat de maatregel
punt lijkt te hebben genomen - de verlen-
rechter die de maatregel van terbeschikking-
niet meer voor verlenging vatbaar is indien
gingsrechter alle relevante omstandigheden
stelling met verpleging (hierna: TBS) had
haar totale duur een periode van vier jaren
in aanmerking moet nemen. Daarbij zal hij
opgelegd (de zogenoemde opleggingsrechter)
te boven gaat. Art. 38e, eerste lid, Sr stelt als
onder meer kunnen betrekken of de bedrei-
zich niet had uitgelaten over de vraag of
voorwaarde voor verlenging van de TBS enkel
ging werd voorafgegaan, vergezeld of gevolgd
sprake was van een misdrijf gericht tegen of
dat de maatregel moet zijn opgelegd ter zake
door niet-verbaal agressief gedrag ten opzich-
gevaar veroorzakend voor de onaantastbaar-
van een geweldsmisdrijf. Of daarvan sprake
te van de bedreigde dan wel op enigerlei
heid van het lichaam van een of meer perso-
is, kan ook worden afgeleid uit de - al dan
(andere) wijze werd ondersteund, alsmede of
nen (hierna kortheidshalve samengevat als:
niet in onderling verband en samenhang
destijds aannemelijk was dat de bedreiging
geweldsmisdrijf), en waarin de rechter die
gelezen - overige inhoud van de einduit-
zou worden uitgevoerd.
624
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
Geen rechtsregel staat eraan in de weg dat de
waarin een TBS is opgelegd doch de vervol-
hier aan de orde in voorkomende gevallen
verlengingsrechter het oordeel dat sprake
ging vóór 15 januari 1994 is aangevangen, en
met toepassing van art. 81, eerste lid, RO of
was van een geweldsmisdrijf, besloten kan
evenmin op die gevallen waarin een TBS is
art. 80a RO kan worden afgedaan.
achten in de einduitspraak van de opleg-
opgelegd doch zonder dat tevens een bevel
Volgt verwerping van het beroep.
gingsrechter.
tot verpleging van overheidswege is gegeven.
Aldus wordt voorkomen dat in die gevallen
5. Slotsom
waarin de opleggingsrechter heeft verzuimd
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat
om op de voet van art. 359, zevende lid, Sv of
de bestreden beslissing niet in stand kan blij-
anderszins in zijn inmiddels onherroepelijk
ven en als volgt moet worden beslist.
12 februari 2013, nr. 11/02525 B
geworden einduitspraak voldoende duidelijk-
6. Beslissing
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
heid te verschaffen betreffende het gemaxi-
De Hoge Raad vernietigt in het belang van de
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, J. Wortel
meerd zijn van de TBS, dat enkele verzuim
wet de bestreden beslissing.
en N. Jörg)
tot gevolg heeft dat de maatregel niet verlengd kan worden, ook als het voor alle betrokkenen duidelijk is dat de TBS is opge-
510
(na conclusie van A-G Knigge, strekkende
509
legd voor een geweldsmisdrijf en dat het dus
tot niet-ontvankelijkverklaring van klager in het beroep; adv. mr. C. Wendenburg, Maastricht)
slechts gaat om een verzuim van de opleg-
12 februari 2013, nr. 11/01134
gingsrechter. Waar het in gevallen als de
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
onderhavige op aankomt, is dat het oordeel
Lohman, Y. Buruma, J. Wortel en V. van den
Beklag aangaande beslag (art. 552a Sv) en
van de verlengingsrechter dat de TBS destijds
Brink,)
verschoningsrecht. In een beklagprocedure
is opgelegd ter zake van een misdrijf dat was
(na conclusie van A-G Knigge, strekkende
als de onderhavige waarin het verscho-
gericht tegen of gevaar heeft veroorzaakt
tot vernietiging ten aanzien van de beslis-
ningsrecht in het geding is, kan alleen de
voor de onaantastbaarheid van het lichaam
sing tot verbeurdverklaring van twintig
verschoningsgerechtigde zelf worden aan-
van een of meer personen, in redelijkheid
kledingstukken, in zoverre tot terugwijzing
gemerkt als belanghebbende in de zin van
voorzienbaar moet zijn en dus voor de terbe-
dan wel verwijzing en tot verwerping voor
art. 552a Sv.
schikkinggestelde niet als een verrassing
het overige; adv. mr. M. van Stratum, ’s-Gra-
komt.
venhage)
4.7. Blijkens de stukken heeft in deze zaak de
LJN BZ1897
LJN BX4284
(Sv art. 552a)
Inleiding
opleggingsrechter, het Gerechtshof Amsterdam, in zijn op 3 april 2003 uitgesproken
Motivering van de bijkomende straf van
Namens klager – die er samen met zijn ex-
arrest geen overwegingen als bedoeld in art.
verbeurdverklaring. Afwijking eerdere
echtgenote van wordt verdacht het dochter-
359, zevende lid, Sv opgenomen, maar in de
rechtspraak: geen rechtens te respecteren
tje van klager te hebben mishandeld – is een
strafmotivering wel vermeld dat de veroor-
belang verdachte bij klacht omtrent ver-
klaagschrift ingediend dat betrekking heeft
deelde een jonge vrouw in een woning met
beurdverklaring van voorwerpen die de ver-
op de inbeslagneming van een medisch dos-
een groot mes heeft bedreigd en haar boven-
dachte niet (zouden) toebehoren als
sier betreffende de geneeskundige behande-
dien heeft mishandeld. De bewezenverkla-
bedoeld in art. 33a Sr, nu deze daardoor
ling in [A], onderdeel van [B] (hierna: [B]) van
ring houdt in dat de veroordeelde deze
niet in zijn vermogen wordt getroffen.
voornoemde destijds driejarige dochter (hier-
vrouw het mes heeft getoond, in haar richting heeft bewogen en gericht en stekende
na: het kind). Het medisch dossier van het (Sr art. 33a)
bewegingen in haar richting heeft gemaakt
kind, waarvan de inhoud is onderworpen aan het verschoningsrecht van de behandelend
en haar dreigend de woorden heeft toege-
Hoge Raad, onder meer:
arts, namens wie in verband met de inbeslag-
voegd: “Wil je dood?”. Voorts blijkt uit de
2.4. Het middel strekt blijkens de daarop
neming van het dossier [B] (mede) is opgetre-
stukken dat de Rechtbank Amsterdam als
gegeven toelichting ten betoge dat de ver-
den als gemachtigde, is op grond van een op
verlengingsrechter, na eerdere verlengingen,
dachte ter terechtzitting in hoger beroep
art. 105 Sv gebaseerd bevel tot uitlevering
de TBS bij beschikking van 2 februari 2012
gemotiveerd heeft aangevoerd dat de inbe-
van de Rechter-Commissaris door [B] in een
met twee jaar heeft verlengd.
slaggenomen twintig kledingstukken haar
verzegelde enveloppe overgedragen aan de
4.8. ‘s Hofs oordeel dat het voor zijn onder-
niet toebehoren, zodat het andersluidende
Officier van Justitie. [B] heeft zich niet met
zoek naar het voldaan zijn aan de in art. 38e
oordeel van het Hof niet zonder meer begrij-
een klaagschrift tegen de inbeslagneming
Sr gestelde eis geen ruimte heeft voor inter-
pelijk is.
van het medisch dossier verzet. Het klaag-
pretatie van de uitspraak waarbij de TBS is
2.5. De motivering van de bijkomende straf
schrift strekt ertoe dat de inbeslagneming
opgelegd, geeft blijk van een onjuiste rechts-
van verbeurdverklaring is, gelet op hetgeen
onrechtmatig zal worden verklaard, en de
opvatting. Voor zover in dat oordeel besloten
de verdachte heeft aangevoerd, niet zonder
Officier van Justitie zal worden verboden van
ligt dat op basis van de processtukken niet
meer begrijpelijk. Anders dan tot nu toe aan
het medisch dossier kennis te nemen, dat
kan worden vastgesteld of de TBS op grond
de rechtspraak van de Hoge Raad kon worden
dossier te gebruiken of te verspreiden, met
van een geweldsmisdrijf is opgelegd, is dat
ontleend, heeft de verdachte evenwel bij haar
last tot vernietiging van het dossier of terug-
oordeel niet begrijpelijk.
klacht dienaangaande geen rechtens te res-
gave daarvan aan [B]. Volgens het klaag-
4.9. Uit het voorgaande volgt dat de midde-
pecteren belang. Verbeurdverklaring van
schrift kan klager als belanghebbende in de
len gegrond zijn.
voorwerpen die een verdachte niet (zouden)
zin van art. 552a Sv worden aangemerkt. Ook
4.10. De Hoge Raad merkt op dat het Hof
toebehoren als bedoeld in art. 33a Sr treft
de rechtbank heeft de vraag of de klager
terecht en op goede gronden heeft geoor-
hem immers niet in zijn vermogen. De klacht
belanghebbende is in de zin van art. 552a Sv
deeld dat genoemde beslissing van het
kan dan ook niet tot cassatie leiden.
bevestigend beantwoord: “Klager is verdachte
EHRM geen betrekking heeft op die gevallen
2.6. Opmerking verdient dat een klacht als
in een strafzaak waarin de inbeslaggenomen
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
625
Rechtspraak
stukken een (cruciale) rol kunnen gaan spe-
de broer) de erfgenamen. De nalatenschap
sche belang bij en de feitelijke beschik-
len en kan derhalve als belanghebbende in
van de vader is bij notariële akte van 14
kingsmacht over het op naam van de
de zin van art. 552a van het Wetboek van
december 2005 verdeeld.
Stiftung gestelde vermogen heeft behou-
Strafvordering worden aangemerkt.”
3.1.2. De vader was tot zijn overlijden aan-
den. Het Hof heeft daartoe overwogen dat
deelhouder van E B.V. (hierna: de BV), geves-
de Stiftung en haar organen geen zelfstan-
tigd te Q. Op 4 oktober 1989 heeft de BV hem
dige bevoegdheid hadden wat betreft de
Hoge Raad, onder meer:
een bedrag van ongeveer ƒ 3 000 000 aan
besluitvorming en de uitvoering. De Stif-
2.6. Het is in beginsel aan de verschoningsge-
kapitaal in contanten terugbetaald.
tung vormde naar het oordeel van het Hof
rechtigde om te bepalen of een inbeslagge-
3.1.3. Van 1 juli 1989 tot 5 oktober 2000 was
voor de vader een werktuig om over het
nomen voorwerp gegevens bevat die onder
de vader inwoner van Zwitserland. Daarna is
daarin gebrachte vermogen naar zijn goed-
zijn verschoningsrecht vallen. Diens stand-
hij weer in Nederland gaan wonen. De vader
dunken te beschikken.
punt daaromtrent dient door de bij het voor-
hield een rekening aan bij de UBS-bank in T te
3.3.2. Het Hof is verder van oordeel dat na
bereidend onderzoek betrokken functionaris-
Zwitserland. Volgens de aangifte voor het suc-
het overlijden van de vader hetzelfde gold
sen te worden geëerbiedigd, tenzij
cessierecht bedroeg het saldo op deze bankre-
voor zijn erven. Op grond daarvan heeft het
redelijkerwijze geen twijfel erover kan
kening ten tijde van het overlijden ruim € 1
Hof geoordeeld dat belanghebbende na het
bestaan dat dit standpunt onjuist is (vgl. HR
miljoen. Ingevolge de akte van verdeling van
overlijden van haar vader, krachtens diens
29 juni 2004, LJN AO5070, NJ 2005/273). Hier-
de nalatenschap kwam aan belanghebbende
intentie zoals tot uitdrukking gebracht in het
uit volgt dat alleen de verschoningsgerech-
en haar broer, alsmede aan de drie kinderen
Begünstigtenreglement, een vermogensrecht
tigde zelf in een beklagprocedure als de
van belanghebbende en de twee kinderen van
heeft gekregen als bedoeld in artikel 5.3, lid
onderhavige waarin het verschoningsrecht in
de broer, elk een zevende gedeelte van het
2, letter f, Wet IB 2001.
het geding is, kan worden aangemerkt als
tegoed op de bankrekening toe.
3.3.3. (…)
belanghebbende in de zin van art. 552a Sv.
3.1.4. Op 5 december 1996 heeft de vader, als
4. Beoordeling van de in het principale
2.7. De Rechtbank had derhalve behoren te
Stifter, een Stiftung opgericht naar het recht
beroep voorgestelde middelen
oordelen dat de klager niet als belangheb-
van Liechtenstein (…) (hierna: de Stiftung). (…)
4.1. Het eerste middel keert zich tegen de hier-
bende in de zin van art. 552a Sv kon worden
3.1.5. De Stiftung kent als besturend orgaan
voor in 3.3.2 weergegeven oordelen van het
aangemerkt en had hem deswege niet-ont-
een Stiftungsrat, die bestaat uit twee natuur-
Hof. In het licht van de hiervoor in 3.3.1 weer-
vankelijk moeten verklaren in zijn beklag. De
lijke personen uit Liechtenstein en een Zwit-
gegeven overwegingen van het Hof moeten
Hoge Raad zal doen wat de Rechtbank had
serse notaris. Op grond van artikel 5 van de
deze oordelen aldus worden begrepen dat
behoren te doen.
Statuten is door de Stiftungsrat op 20 juni
belanghebbende en haar broer na het overlij-
Volgt vernietiging van de bestreden beschik-
2003 een Begünstigtenreglement vastgesteld.
den van de vader een rechtsverhouding tot de
king en niet-ontvankelijkverklaring van kla-
(…) Het wijst onder meer belanghebbende en
Stiftung hadden op grond waarvan zij zodani-
ger in zijn klaagschrift.
haar broer aan als begunstigden, ieder van
ge rechten op uitkeringen hadden dat zij het
hen met een aandeel van 22,75 percent in
economische belang hadden bij een evenredig
“Ertrag und Kapital” van de Stiftung.
deel van het op naam de Stiftung gestelde ver-
Hoge Raad (belastingkamer)
3.1.6. De broer schreef op 29 mei 2000 aan
mogen. Aldus begrepen geven de door het
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. drs.
zijn accountant met betrekking tot een
eerste middel bestreden oordelen van het Hof,
M.R.T. Pauwels verbonden aan het Fiscaal
schuld van hem aan de besloten vennoot-
waarbij het uit deze rechtsverhouding voort-
Instituut Tilburg van de Tilburg University en
schap N BV:
vloeiende recht op uitkeringen is aangemerkt
werkzaam bij het Ministerie van Financiën.
“(...) Blijft over de mogelijkheid dat ik door
als een vermogensrecht in de zin van artikel
vererving van een substantieel bedrag in
5.3, lid 2, letter f, Wet IB 2001, geen blijk van
staat zal worden gesteld de schuld af te los-
een onjuiste rechtsopvatting. Die oordelen
sen. Volgens de ingesloten statuten van de
zijn toereikend gemotiveerd en zijn niet onbe-
buitenlandse stichting E ben ik begunstigde
grijpelijk, gelet op de aanwijzing van belang-
15 februari 2013, nr. 12/01040
van 25% van het kapitaal in voornoemde
hebbende en haar broer als begunstigden in
(Mrs. Van den Berge, Schaap, Feteris, Koop-
stichting. Het kapitaal in de stichting E schat
het Begünstigtenreglement en de hiervoor in
man en De Groot)
ik op circa 5 tot 6 miljoen gulden en wordt te
3.1.6 geciteerde verklaring van de broer. Het
LJN BZ1294
zijner tijd (de oprichter van de stichting
eerste middel faalt daarom.
woont al meer dan 10 jaar buiten Nederland)
4.2. (…)
Brengt de onderhavige rechtsverhouding
vrij van successie en/of andere belastingrech-
5. Beoordeling van het incidentele beroep.
tot een Liechtensteinse Stiftung mee dat
ten aan de begunstigden uitgekeerd. Voor
Nu het eerste middel niet tot cassatie leidt, is
sprake is van een vermogensrecht voor de
zover van belang verklaar ik bij deze dat ik
de voorwaarde waaronder het incidentele
toepassing van Box 3-belastingheffing?
mij verplicht onmiddellijk na effectieve
beroep is ingesteld niet vervuld. Dit beroep
begunstiging door de stichting E, mijn schuld
behoeft derhalve geen behandeling.’
511
(Wet IB 2001 art. 5.3)
aan N BV zal aflossen. (...).” 3.2. Het geschil voor het Hof betrof (…) de
Principaal cassatieberoep belanghebbende
vraag of belanghebbende als begunstigde
512
van de Stiftung op de relevante peildata in
Hoge Raad, onder meer:
2003 een vermogensrecht had met waarde in
22 februari 2013, nr. 10/02774
‘3.1.1. De vader van belanghebbende, A (hier-
het economische verkeer in de zin van artikel
(Mrs. Van Vliet, Lourens, Punt, Sterk en Fier-
na: de vader), is op 2 september 2003 overle-
5.3, lid 2, letter f, Wet IB 2001. (…)
stra; na conclusie Van Hilten tot het stellen
den te Q (Nederland). Krachtens testament
3.3.1. Het Hof heeft – in cassatie onbestre-
van prejudiciële vragen aan het HvJ EU)
zijn belanghebbende en haar broer C (hierna:
den – geoordeeld dat de vader het economi-
LJN BR0666
626
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
Verdedigingsbeginsel. Sopropé-arrest. Hoge
schending van dit beginsel daarenboven
van het Hof van Justitie niet uitdrukkelijk
Raad stelt prejudiciële vragen: (i) heeft het
moet zijn benadeeld. Van een dergelijke
beantwoord zodat de Hoge Raad het Hof van
Europeesrechtelijke beginsel van eerbiedi-
benadeling is naar het oordeel van het Hof in
Justitie op dat punt om een prejudiciële
ging van rechten van verdediging recht-
het onderhavige geval bij belanghebbende
beslissing zal verzoeken.
streekse werking? (ii) is sprake van schen-
geen sprake geweest, aangezien tussen de
3.5.1. Indien uit het antwoord op de hiervoor
ding van dit beginsel als pas in bezwaar
Inspecteur en belanghebbende over de feiten
in 3.4.2 aangeduide vraag volgt dat het Euro-
gelegenheid is geboden te worden gehoord;
en de waardering daarvan nimmer verschil
peesrechtelijke beginsel van eerbiediging van
(iii) worden de rechtsgevolgen van een
van mening heeft bestaan, het geschil tussen
de rechten van de verdediging door de admi-
eventuele schending van dat beginsel
de Inspecteur en belanghebbende betrekking
nistratie zich leent voor rechtstreekse toepas-
bepaald door het Europese recht en wat zijn
heeft op een aangelegenheid waarbij de
sing, komt aan de orde of het Hof terecht
dan die rechtsgevolgen?
Inspecteur geen beleidsvrijheid toekomt, en
heeft geoordeeld dat van schending van de
belanghebbende haar zienswijze alsnog in de
rechten van de verdediging in de zin van vas-
(AWR art. 22a; Awb 4:7, 4:8 en 7:2; Handvest
bezwaarfase en in de beroepsprocedure bij
te jurisprudentie van het Hof van Justitie
van de Grondrechten van de Europese Unie
de Rechtbank schriftelijk en mondeling uit-
(vgl. onder meer het arrest Sopropé, punten
art. 41; CDW art. 221 en 243)
een heeft kunnen zetten.
36 en 37, en [HvJ Commissie/Italië, C-243/08,
(…)
punten 44 en 45]) sprake is geweest vanwege
Hoge Raad, onder meer:
3.4.1. Middel II is gericht tegen het hiervoor
de omstandigheid dat de Inspecteur belang-
‘3.1.1. Belanghebbende, douane-expediteur,
in 3.2.2 vermelde oordeel van het Hof.
hebbende niet voorafgaand aan het doen van
heeft in opdracht van [A] op 16 december
3.4.2. Het Communautair douanewetboek
de mededelingen in de zin van artikel 221,
2002 en op 9 januari 2003 in totaal vijf aan-
(hierna: het CDW) noch het Nederlandse
lid 1, van het CDW de gelegenheid heeft gege-
giften voor het vrije verkeer gedaan voor
recht voorziet in een procedurevoorschrift
ven zich uit te laten over de elementen waar-
goederen die zijn omschreven als “pavil-
dat de douaneautoriteiten ertoe verplicht,
op die mededelingen waren gebaseerd.
joens”. Belanghebbende heeft deze goederen
alvorens een mededeling in de zin van arti-
3.5.2. Uit de rechtspraak van het Hof van Jus-
aangegeven onder post 6601 10 00 (“tuinpa-
kel 221, lid 1, van het CDW te doen, de
titie blijkt dat het verdedigingsbeginsel
rasols en dergelijke artikelen”) van de Gecom-
betrokken douaneschuldenaar in de gelegen-
wordt aangemerkt als grondbeginsel van het
bineerde Nomenclatuur (hierna: de GN). De
heid te stellen zijn standpunt kenbaar te
Europese recht. In die zin is het thans ook tot
douane heeft van de goederen douanerech-
maken met betrekking tot de elementen
uitdrukking gebracht in artikel 41, lid 2, aan-
ten geheven naar het bij die post behorende
waarop de navordering van douanerechten is
hef en letter a, van het Handvest van de
tarief van 4,7 percent.
gebaseerd.
Grondrechten van de Europese Unie dat inge-
3.1.2. De hiervoor in 3.1.1 bedoelde ingevoer-
Hiervan uitgaande gaat aan de beoordeling
volge artikel 6, lid 1, van het Verdrag inzake
de goederen zijn zogenoemde tuinpaviljoens
van hetgeen middel II aan de orde stelt voor-
de Europese Unie dezelfde juridische waarde
(…). Tevens werden ingevoerd bijbehorende
af de vraag of het door het Hof toegepaste
als de Verdragen heeft, maar artikel 41 van
zijwanden, die ook afzonderlijk op de markt
Europeesrechtelijke beginsel van eerbiedi-
het Handvest van de Grondrechten van de
worden gebracht.
ging van de rechten van de verdediging door
Europese Unie is blijkens zijn bewoordingen
3.1.3. De douaneautoriteiten hebben bij A
de administratie zich leent voor rechtstreek-
slechts gericht tot instellingen, organen en
een onderzoek ingesteld naar de juistheid
se toepassing door de nationale rechter voor
instanties van de Unie. Uit de rechtspraak
van de tariefindeling (…). Naar aanleiding van
zover dit beginsel inhoudt een verplichting
van het Hof van Justitie blijkt voorts dat dit
de resultaten van dat onderzoek heeft de
van de administratie de adressaat van een
recht niet absoluut is (zie in deze zin [HvJ
Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat
bezwarend besluit dat de administratie voor-
Dokter e.a., C-28/05, punt 75] en [HvJ Kadi,
de hiervoor in 3.1.2 bedoelde tuinpaviljoens
nemens is jegens hem te nemen, vooraf in de
C-402/05P, punt 342], vergelijk voorts [HvJ
en zijwanden moeten worden ingedeeld
gelegenheid te stellen zich uit te laten over
Ciprian Vasile Radu, C-396/11]). Aldus rijst in
onder post 6306 99 00 van de GN (tarief 12,2
de elementen waarop dit besluit is geba-
deze zaak de vraag wanneer sprake is van
percent). (…)
seerd. In punt 38 van het arrest Sopropé is
schending van dit beginsel.
3.1.4. De Inspecteur heeft de méér verschul-
voor één van de voorwaarden voor de tenuit-
3.5.3. Betoogd zou kunnen worden dat het
digde douanerechten van belanghebbende
voerlegging van dit beginsel, te weten de ter-
recht van de douaneschuldenaar om met
nagevorderd. (…)
mijn, verwezen naar de voorwaarden die in
betrekking tot een voorgenomen navorde-
3.2.1. Het Hof heeft in de eerste plaats
het nationale recht zijn gesteld, indien deze,
ring van douanerechten zijn standpunt ken-
geoordeeld dat de Inspecteur, gelet op het
zoals ook in de onderhavige zaak het geval is,
baar te maken alvorens de mededeling in de
arrest [HvJ Sopropé, C-349/07], het beginsel
niet door het recht van de Unie zijn vastge-
zin van artikel 221, lid 1, van het CDW wordt
van eerbiediging van de rechten van verde-
steld. Op grond van deze overweging is in de
gedaan, een zodanig fundamenteel recht
diging heeft geschonden, door belangheb-
literatuur wel betoogd dat het Europeesrech-
vormt dat nooit of mogelijk slechts in geval
bende niet voorafgaand aan de uitreiking
telijke verdedigingsbeginsel voor zijn toepas-
van bijzondere omstandigheden of om rede-
van het hiervoor in 3.1.4 bedoelde aanslag-
sing ten aanzien van een nationale adminis-
nen van doeltreffendheid de adressaat (bij-
biljet op enigerlei wijze in de gelegenheid te
tratie afhankelijk is van voorwaarden die
voorbeeld bij verlate ontdekking en dreigen-
stellen zich uit te laten over de elementen
daartoe in het nationale recht zijn bepaald
de verjaring van de invordering) dit recht kan
waarop de navordering van douanerechten
en dat dit beginsel zich niet leent voor recht-
worden ontzegd.
was gebaseerd.
streekse toepassing door de nationale rech-
3.5.4. Betoogd kan ook worden dat het in het
3.2.2. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld
ter. De vraag of de nationale rechter de admi-
Nederlandse rechtssysteem niet nodig is dat
dat deze schending niet zonder meer bete-
nistratie aan deze Europeesrechtelijke
de douane-autoriteiten met betrekking tot
kent dat de uitnodigingen tot betaling moe-
verplichting kan houden, ook indien het
een voorgenomen navordering van douane-
ten worden vernietigd, maar dat hiervoor is
CDW of het nationale recht te dier zake niet
rechten belanghebbende in de gelegenheid
vereist dat een belastingplichtige door de
in voorschriften voorziet, is in de rechtspraak
stellen zijn standpunt kenbaar maken alvo-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
627
Rechtspraak
rens zij de mededeling in de zin van artikel
belanghebbende afstand heeft willen doen
adressaat van een voorgenomen bezwarend
221, lid 1, van het CDW doen. Dit vanwege de
van het uitoefenen van het recht op eerbiedi-
besluit te horen alvorens het besluit te
omstandigheid dat als uitvloeisel van het
ging van de rechten van verdediging.
nemen, een verplichting van formele aard is
recht op beroep van artikel 243, lid 1, van het
3.5.5. Uit het arrest Sopropé kan niet zonder
in die zin dat zij geldt ongeacht hetgeen de
CDW tegen beschikkingen van de douaneauto-
redelijke twijfel worden geconcludeerd dat in
adressaat naar voren zou kunnen brengen.
riteiten - waaronder de mededeling in de zin
het onderhavige geval sprake is van schen-
Voor een bevestigend antwoord op de hier-
van artikel 221, lid 1, van het CDW - bezwaar
ding van het Europeesrechtelijke beginsel
voor in 3.6.3 omschreven tweede vraag kan
kan worden gemaakt bij de daartoe aangewe-
van eerbiediging van de rechten van de ver-
worden aangevoerd dat de efficiënte rechtsbe-
zen douaneautoriteiten (zogenoemde eerste
dediging door de administratie, aangezien
deling wordt bemoeilijkt indien de nationale
fase, zie artikel 243, lid 2, letter a, van het
het arrest Sopropé is gewezen naar aanlei-
rechter zou zijn gehouden een beslissing te
CDW). Ingevolge artikel 7:2 Awb dient de
ding van een situatie waarin vaststond dat
vernietigen, terwijl vaststaat dat hetgeen de
Inspecteur voordat deze op het bezwaar tegen
belanghebbende in de fase voordat de zaak
belanghebbende naar voren zou hebben kun-
een gegeven beschikking beslist, de belang-
bij een rechterlijke instantie aanhangig werd
nen brengen niet tot een ander besluit zou
hebbende in de gelegenheid te stellen te wor-
gemaakt, in het geheel niet was gehoord. In
hebben geleid. In de rechtspraak van het Hof
den gehoord. In het onderhavige geval staat
zoverre verschilt de onderhavige zaak van die
van Justitie zijn aanknopingspunten te vin-
vast dat de Inspecteur, nadat belanghebbende
welke aanleiding gaf tot het arrest Sopropé.
den voor deze laatstbedoelde interpretatie
bezwaren heeft gemaakt tegen de onderhavi-
De Hoge Raad merkt hierbij op dat de primai-
van het verdedigingsbeginsel (in deze zin [HvJ
ge mededelingen, haar in de gelegenheid
re besluiten, in dit geval de mededelingen in
Frankrijk/Commissie, C-259/85, punten 12-13;
heeft gesteld te worden gehoord voordat hij
de zin van artikel 221, lid 1, van het CDW, en
HvJ Commissie/België, C-142/87, punt 48, HvJ
uitspraak op bezwaar deed. Vervolgens heeft
de uitspraak op bezwaar deel uitmaken van
Technische Glaswerke Ilmenau/Commissie,
belanghebbende tegen de uitspraak op
één bestuurlijke procedure en dat deze proce-
C-404/04P, punt 131]). Deze arresten zijn gewe-
bezwaar van de Inspecteur beroep ingesteld
dure derhalve in zoverre verschilt van die wel-
zen naar aanleiding van geschillen waarin het
bij de Rechtbank (zogenoemde tweede fase,
ke aanleiding gaf tot het arrest van het Hof
betrof naleving door de Instellingen van de
vergelijk artikel 243, lid 2, van het CDW).
van Justitie van 22 november 2012 in zaak
Europese Unie van het beginsel en betroffen
Betoogd kan worden dat de in het CDW en
C-277/11 (M tegen Minister for Justice, Equali-
derhalve eveneens het toezicht door het Hof
de Awb voorziene bezwaarprocedure, die
ty and Law Reform, Ireland, Attorney General).
van Justitie, terwijl het in deze zaak gaat om
ertoe strekt belanghebbenden de mogelijk-
De Hoge Raad zal het Hof van Justitie daarom
naleving van het beginsel door een bestuurs-
heid te geven het bestuursorgaan te ver-
verzoeken om een prejudiciële beslissing.
orgaan van een lidstaat en derhalve om het
plichten tot een heroverweging van gegeven
3.6.1. Indien het antwoord van het Hof van
toezicht door een rechterlijke instantie van
beschikkingen, het Europeesrechtelijke
Justitie op de hiervoor in 3.4.3 aangeduide
deze lidstaat. Op grond daarvan zal de Hoge
beginsel van eerbiediging van de rechten
prejudiciële vraag tot de slotsom leidt dat de
Raad een prejudiciële beslissing verzoeken
van de verdediging door de administratie
Inspecteur bij het doen van de mededelingen
met betrekking tot de verplichtingen die het
voldoende waarborgt. De Awb voorziet er
bedoeld in artikel 221, lid 1, van het CDW het
Europeesrechtelijke verdedigingsbeginsel
bovendien in dat belanghebbenden, nadat
Europeesrechtelijke beginsel van eerbiedi-
meebrengt voor de nationale rechter in het
de beschikking is gegeven, alsnog in de gele-
ging door de administratie van de rechten
geval de nationale administratie dit beginsel
genheid worden gesteld te worden gehoord
van de verdediging heeft geschonden, komt
heeft geschonden.
voordat het bestuursorgaan zijn standpunt
aan de orde de vraag welke rechtsgevolgen
3.7. Gelet op het voorgaande zal de Hoge
definitief bepaalt. Dit laatste wordt gedaan
hieraan moeten worden verbonden.
Raad op de voet van artikel 267 VWEU preju-
in de uitspraak op bezwaar die in beginsel
3.6.2. Uit het arrest Sopropé blijkt niet of de
diciële vragen voorleggen aan het Hof van
voorwaarde is voor en het voorwerp kan
gevolgen die door de nationale rechter moe-
Justitie van de Europese Unie met betrekking
zijn, en in het onderhavige geval is, van
ten worden verbonden aan schending van
tot de uitlegging van het recht van de Unie.
rechterlijke toetsing.
het verdedigingsbeginsel bij gebreke van
4. Beslissing
Daar staat tegenover dat het in artikel 243
Europeesrechtelijk regeling en uitgaande van
De Hoge Raad verzoekt het Hof van Justitie
van het CDW bedoelde recht van beroep pas
het beginsel van de procedurele autonomie,
van de Europese Unie uitspraak te doen over
kan worden uitgeoefend, nadat de medede-
al dan niet door het nationale recht worden
de volgende vragen:
ling van artikel 221, lid 1, van het CDW is
bepaald. Aangezien de heffing en invordering
1. Leent het Europeesrechtelijke beginsel
gedaan. Aan de in artikel 243 van het CDW
van douanerechten onder de werking van het
van eerbiediging door de administratie van
bedoelde beschikkingen zijn rechtsgevolgen
CDW valt, zal de Hoge Raad op dit punt een
de rechten van de verdediging zich voor
verbonden, en ingevolge artikel 244 van het
prejudiciële beslissing verzoeken.
rechtstreekse toepassing door de nationale
CDW heeft het instellen van beroep, behou-
3.6.3. Indien de rechtsgevolgen van schen-
rechter?
dens uitzonderingsgevallen, geen schorsende
ding door de administratie van het beginsel
2. Indien het antwoord op vraag 1 bevesti-
werking ten aanzien van de tenuitvoerleg-
volledig worden bepaald door het Europese
gend wordt beantwoord:
ging van de aangevochten beschikking. Bij
recht, rijst de vraag of, als sprake is van
a. moet het Europeesrechtelijke beginsel van
een geschil over de mogelijkheid of nood-
schending van het verdedigingsbeginsel, de
eerbiediging door de administratie van de
zaak van schorsende werking van douanebe-
nationale rechter reeds daarom gehouden is
rechten van de verdediging aldus worden
schikkingen geldt in Nederland een afzon-
de beschikking te vernietigen. Of mag, zoals
geïnterpreteerd dat het beginsel is geschon-
derlijke rechterlijke procedure. Voorts geldt
het Hof in deze zaak heeft gedaan, de rechter
den indien de adressaat van een voorgeno-
dat wanneer een belanghebbende niet of niet
in zijn beoordeling betrekken de gevolgen
men beslissing weliswaar niet is gehoord
tijdig bezwaar maakt tegen de in het kader
van de schending van het beginsel?
voordat de administratie jegens hem een
van het CDW genomen beschikking, die
3.6.4. Voor een bevestigend antwoord op hier-
bezwarende maatregel nam maar in een
beschikking definitief wordt, terwijl het niet
voor in 3.6.3 omschreven eerste vraag kan
nadien volgende bestuurlijke (bezwaar)fase,
(tijdig) maken van bezwaar niet betekent dat
worden aangevoerd dat de verplichting de
die voorafgaat aan een rechtsingang bij de
628
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
nationale rechter, alsnog in de gelegenheid is
daaruit.
di ten onrechte niet in de heffing worden
gesteld te worden gehoord?
3.1.2. A en belanghebbende hebben ook voor
betrokken. Naar het oordeel van het Hof vol-
b. worden de rechtsgevolgen van schending
het Hof ontkend rekeninghouder te zijn. Blij-
doen de door de Inspecteur gemaakte schat-
door de administratie van het Europeesrech-
kens het proces-verbaal van de zitting van
tingen aan dit criterium. De methode van
telijke beginsel van eerbiediging van de rech-
het Hof van 12 april 2011 heeft de gemach-
schatting en de uitkomst van de schattingen
ten van de verdediging bepaald door het
tigde van belanghebbende en A verklaard:
is redelijk en dus niet willekeurig. Naar het
nationale recht?
“Indien uw Hof tot de conclusie komt dat
oordeel van het Hof is er een reële kans dat
3. Indien het antwoord op vraag 2b ontken-
belanghebbende en A rekeninghouder zijn
belanghebbende volledig gerechtigd is tot de
nend is: welke omstandigheden kan de natio-
(geweest) van de betreffende rekening bij
rekening en de inkomsten daaruit.”
nale rechter bij het bepalen van de rechtsge-
KB-Lux, verzoekt A om volledige toerekening
3.3. Het middel bestrijdt ‘s Hofs hiervoor
volgen in aanmerking nemen, en met name
aan hem, zodat aan belanghebbende geen
onder 3.2 weergegeven oordelen met rechts-
kan hij in aanmerking nemen dat de proce-
toerekening plaatsvindt.”
en motiveringsklachten.
dure zonder de schending door de adminis-
3.2.1. Het Hof heeft in onderdeel 4.2.a van
3.4.1. Aan de omstandigheid dat belangheb-
tratie van het Europeesrechtelijke beginsel
zijn uitspraak overwogen:
bende en A hebben volhard in hun ontken-
van eerbiediging van de rechten van de ver-
“Op grond van de hoogte van het saldo van
ning rekeninghouder te zijn van de onder
dediging een andere afloop zou hebben
de rekening op 31 januari 1994 volgens het
3.1.1 vermelde rekeningen bij KB-Lux, en aan
gehad?’
renseignement, acht het Hof aannemelijk dat
het ontbreken van iedere bekendheid met de
belanghebbende en A een overeenkomst heb-
inhoud van een overeenkomst omtrent hun
ben gesloten over hun onderlinge gerech-
onderlinge gerechtigdheid tot de (inkomsten
tigdheid tot deze gezamenlijke rekening en
uit de) banksaldi, heeft het Hof de gevolg-
de inkomsten daaruit. Het Hof acht verder
trekking verbonden dat de onderlinge ver-
22 februari 2013, nr. 11/05690
aannemelijk dat belanghebbende en A in een
houding van hun gerechtigdheid niet is
(Mrs. Van den Berge, Schaap, Feteris, Koop-
onderling geschil over de rekening, aan de
komen vast te staan. Daaraan heeft het Hof
man en De Groot; na conclusie Niessen tot
hand van deze overeenkomst ieders gerech-
de conclusie verbonden dat de Inspecteur tot
gegrondverklaring van het cassatieberoep)
tigdheid zullen kunnen bewijzen.
behoud van rechten aanslagen aan zowel
LJN BY2681
Omtrent deze overeenkomst is in deze proce-
belanghebbende als aan A heeft mogen
dure niets vast komen te staan. A heeft welis-
opleggen teneinde te vermijden dat de
KB-Lux. Omkering bewijslast; redelijke
waar het Hof verzocht, voor het geval het Hof
(inkomsten uit) de banksaldi niet in de hef-
schatting. Rekening met naar gesteld twee
tot de conclusie zou komen dat belangheb-
fing worden betrokken. Het Hof heeft daarbij
rekeninghouders, die beiden ontkennen.
bende en A de rekeninghouders zijn, het sal-
wat de belastingaanslagen ten name van
Inspecteur heeft tot behoud van rechten
do van en de inkomsten uit de rekening vol-
belanghebbende betreft in aanmerking geno-
aan beiden navorderingsaanslagen opge-
ledig aan hem toe te rekenen, zodat aan
men dat er een reële kans bestaat dat zij vol-
legd, elk naar het volle bedrag van de
belanghebbende niets wordt toegerekend,
ledig gerechtigd is tot de rekening en de
geschatte inkomsten. Is deze dubbele hef-
maar nu A ontkent dat de rekening mede op
inkomsten daaruit. Deze oordelen geven
fing geoorloofd? HR: ja (anders: de A-G).
zijn naam staat, kan daaraan naar het oor-
geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting
Maar in overweging ten overvloede: deze
deel van het Hof geen aanwijzing worden
(vgl. HR 13 juli 2012, nr. 11/01171, LJN
aanvaarding van dubbele heffing doet niet
ontleend met betrekking tot de door de bei-
BX0891, BNB 2012/291). Zij zijn ook voldoen-
af aan de mogelijkheden van de belangheb-
de rekeninghouders gemaakte afspraken. De
de gemotiveerd en niet onbegrijpelijk.
benden zich te verweren tegen de invorde-
herkomst van de op de rekening staande gel-
3.4.2. Het Hof hoefde zich van deze oordelen
ring ingeval daardoor volgens hen meer
den is ook onbekend. Naar het oordeel van
niet te laten weerhouden door het verzoek
belasting wordt betaald dan in totaal ten
het Hof is daarom niet voldoende bewezen
van A, weergegeven onder 3.1.2, nu geen
hoogste verschuldigd kan zijn ter zake van
dat A tot de rekening en de inkomsten daar-
rechtsregel meebrengt dat in een geval als
de banksaldi en de daaruit voortvloeiende
uit (economisch) gerechtigd is, en zo ja, tot
het onderhavige, waarin de belastingaansla-
inkomsten (geen dubbele invordering?).
welk deel hij (economisch) gerechtigd is.
gen zijn opgelegd tot behoud van rechten,
Evenmin is voldoende bewezen dat belang-
toerekening aan de ene rekeninghouder in
hebbende tot de rekening en de inkomsten
het kader van de belastingheffing achterwege
daaruit (economisch) gerechtigd is, en zo ja,
dient te blijven indien de andere rekening-
tot welk deel zij (economisch) gerechtigd is.”
houder daarom verzoekt. De klacht in het
3.2.2. Het Hof heeft in onderdeel 4.5.2 van
middel dat in dit geval dubbele heffing
Hoge Raad, onder meer:
zijn uitspraak geoordeeld:
plaatsvindt, miskent dat heffing bij ieder van
‘3.1.1. Naar aanleiding van een microfiche
“Nu de Inspecteur niet bekend is met de ver-
de mogelijk belastingplichtigen tot behoud
afkomstig van de Kredietbank Luxembourg
deling van de gerechtigdheid tot de rekening
van rechten toelaatbaar is. Daarbij verdient
(hierna: KB-Lux) zijn A (…) en belanghebben-
tussen de beide rekeninghouders, ontbreekt
opmerking dat de aanvaarding van dubbele
de als gezamenlijke rekeninghouders van
een belangrijk gegeven voor het opleggen
heffing tot behoud van rechten in een geval
een aantal rekeningen bij die bank geïdenti-
van de aanslagen. Verder ontbreekt het wer-
als het onderhavige niet afdoet aan de moge-
ficeerd. Het saldo van de rekeningen per 31
kelijke verloop van het saldo van de rekening
lijkheden van de belanghebbenden zich te
januari 1994 was ƒ 1 429 312. Omdat A en
en de inkomsten daaruit. Het Hof gaat ervan
verweren tegen de invordering ingeval daar-
belanghebbende ontkenden rekeninghouder
uit dat belanghebbende in staat is hierover
door volgens hen meer belasting wordt
te zijn heeft de Inspecteur tot behoud van
opening van zaken te geven. Onder deze
betaald dan in totaal ten hoogste verschul-
rechten aan beiden navorderingsaanslagen
omstandigheden is de schatting redelijk en
digd kan zijn ter zake van de banksaldi en de
opgelegd naar het volle bedrag van de
dus niet willekeurig indien op redelijke wijze
daaruit voortvloeiende inkomsten.’
geschatte saldi en de geschatte inkomsten
wordt vermeden dat (inkomsten uit) banksal-
(volgt ongegrondverklaring)
513
(AWR art. 27e) Cassatieberoep belanghebbende
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
629
Rechtspraak
Uit de conclusie van de A-G, onder meer:
Centrale Raad van Beroep
had moeten bepalen dat het door haar
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
betaalde griffierecht door Cvz diende te wor-
‘6.8 Voorop staat dat de inspecteur de aan-
van der Ham, vice-president van de Centrale
den vergoed, nu dit enkel is voldaan in het
slag behoort vast te stellen met inachtne-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
kader van het beroep tegen het bestreden
ming van onder meer het zorgvuldigheidsbe-
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
besluit 1. Het beroep tegen het bestreden
ginsel (art. 3:2 Awb) en het
Raad van Beroep.
besluit 2 is ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Omdat het beroep tegen het
evenredigheidsbeginsel (art. 3:4 Awb). 6.9 Maar in gevallen als het onderhavige onthoudt een belanghebbende de inspecteur de
514
bestreden besluit 1 mede gericht geacht moet worden tegen het bestreden besluit 2, had een inhoudelijke behandeling van dat
informatie waarop hij recht heeft, en maakt hij het hem lastig om de aanslag op het juis-
11 februari 2013, nr. 11/3442 ZVW
beroep moeten plaatsvinden.
te bedrag vast te stellen.
(Mr. Venema)
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.10 De wetgever heeft met het oog daarop
LJN BZ1171
4.1. Vast staat dat de rechtbank met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 van de
dan ook verschillende maatregelen getroffen waaronder de reeds genoemde omkering en
Anders dan in de situatie waarin een
Algemene wet bestuursrecht (Awb) het
verzwaring van de bewijslast en de mogelijk-
belanghebbende opkomt tegen het uitblij-
beroep tegen het bestreden besluit 1 mede
heid van het opleggen van een vergrijpboete.
ven van een besluit is er geen aanleiding
gericht heeft geacht tegen het bestreden
Tot die maatregelen behoort niet de moge-
om in de situatie waarin voor een bestre-
besluit 2.
lijkheid om de aanslag op een hoger bedrag
den besluit een ander besluit in de plaats
4.2. Vast staat dat appellante griffierecht
vast te stellen dan dat van de wettelijke hef-
wordt gesteld aan te nemen dat het voldane
heeft voldaan ten behoeve van het beroep
fingsgrondslag. Hiermee is in overeenstem-
griffierecht geacht wordt te zijn voldaan
tegen het bestreden besluit 1. Cvz heeft aan-
ming de vaste rechtspraak van de Hoge Raad
ten behoeve van het beroep tegen het ver-
leiding gezien dit besluit niet te handhaven
volgens welke het opleggen van aanslagen
vangende besluit. Het beroep is namelijk
en daarvoor het bestreden besluit 2 in de
met toepassing van de omkering en verzwa-
ingesteld tegen een reëel besluit en diende
plaats te stellen. Op goede gronden heeft de
ring van de bewijslast dient te geschieden op
niet enkel ter aansporing van het bestuurs-
rechtbank procesbelang afwezig geacht bij de
basis van een redelijke schatting.
orgaan om te gaan besluiten.
behandeling van het beroep tegen het bestreden besluit 1, omdat het daarvoor in de
(…) 6.12 In een geval als het onderhavige waarin
(Awb art. 8:74 en 6:19)
nen die tot de rekening gerechtigd zijn als-
plaats gestelde bestreden besluit 2 volledig tegemoet komt aan appellante. Anders dan
de Inspecteur bekend is met de beide perso(…)
in de situatie waarin een belanghebbende opkomt tegen het uitblijven van een besluit
mede met hun woon- en verblijfplaats, beantwoordt het opleggen van aanslagen
Overwegingen
is er geen aanleiding om in de situatie waar-
waarbij de heffingsgrondslag telkens over
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
in voor een bestreden besluit een ander
beiden wordt verdeeld, aan de doelstelling
bank het beroep tegen het bestreden besluit
besluit in de plaats wordt gesteld evenzeer
om alle daarvoor in aanmerking komende
1 mede gericht geacht tegen bestreden
aan te nemen dat het voldane griffierecht
bestanddelen in de belastingheffing te
besluit 2. Het beroep tegen bestreden besluit
geacht wordt te zijn voldaan ten behoeve van
betrekken.
1 heeft de rechtbank niet-ontvankelijk ver-
het beroep tegen het vervangende besluit.
6.13 Wanneer in een dergelijk geval beide aan-
klaard wegens ontbreken van procesbelang.
Het beroep is namelijk ingesteld tegen een
slagen worden opgelegd op de wijze als onder
De rechtbank heeft Cvz veroordeeld in de
reëel besluit en diende niet enkel ter aanspo-
6.4. genoemd, staat echter vast dat de in totaal
proceskosten van appellante en bepaald dat
ring van het bestuursorgaan om te gaan
meer belasting wordt gevorderd dan uit de wet
er geen aanleiding is voor vergoeding van
besluiten. Reeds op deze grond komt de aan-
voortvloeit. Elke aanslag separaat beschouwen
griffierecht, nu het door appellante betaalde
gevallen uitspraak wegens strijd het artikel
is in de gegeven omstandigheden niet realis-
griffierecht wordt geacht mede te zijn vol-
8:74, tweede lid, van de Awb voor vernieti-
tisch en leidt tot een onredelijke uitkomst die
daan ten behoeve van het beroep tegen het
ging in aanmerking.
in strijd is met het wettelijk systeem.
bestreden besluit 2. De rechtbank heeft het
4.3. Vast staat verder dat appellante gronden
6.14 Een eventuele toezegging van de inspec-
beroep tegen het bestreden besluit 2 even-
heeft ingediend tegen het bestreden besluit
teur om de aanslagen na het onherroepelijk
eens niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe
1. In verband met de toepassing van de arti-
worden daarvan te redresseren ontslaat de
heeft de rechtbank vastgesteld dat appellan-
kelen 6:18 en 6:19 van de Awb moeten deze
rechter niet ervan om zelf een beslissing
te gronden heeft ingediend die gericht zijn
gronden geacht worden mede te zijn gericht
overeenkomstig de wet te nemen, temeer
tegen het bestreden besluit 1 en geen gron-
tegen het bestreden besluit 2. Dat deze gron-
niet omdat de belanghebbende ingeval
den heeft ingediend die gericht zijn tegen
den uitsluitend betrekking hebben op de
onverhoopt de ambtshalve vermindering van
het bestreden besluit 2. De rechtbank heeft
niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar
de aanslagen tot verschil van mening zou
appellante vervolgens in de gelegenheid
tegen het besluit van 24 september 2007
leiden, een nieuwe procedure bij de burgerlij-
gesteld alsnog gronden in te dienen. Appel-
maakt dit niet anders. Geconcludeerd moet
ke rechter zou moeten starten.
lante heeft van de geboden gelegenheid geen
worden dat van een verzuim, als bedoeld in
6.15 Derhalve ben ik van oordeel dat de
gebruik gemaakt. In verband met het ontbre-
artikel 6:5 van de Awb, geen sprake is. De
beslissing van het Hof getuigt van een
ken van beroepsgronden heeft de rechtbank
rechtbank heeft dit niet onderkend.
onjuiste rechtsopvatting en dat de zaak moet
het beroep tegen het bestreden besluit 2
4.4. Ter bevordering van de finaliteit zal de
worden terugverwezen teneinde te beslissen
niet-ontvankelijk verklaard.
Raad de aangevoerde gronden beoordelen.
op welke wijze bezit en rente ter zake van de
3. Appellante heeft zich in hoger beroep
Vast staat dat de aangevoerde gronden
onderhavige bankrekening dienen te worden
tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft zich
gericht zijn op het bestrijden van de niet-ont-
gesplitst. (…)’
op het standpunt gesteld dat de rechtbank
vankelijkverklaring van het bezwaar tegen
630
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
het besluit van 24 september 2007. Op basis
ben gemaakt van de mogelijkheid van fiscaal
tiek aan artikel 3, vierde lid, van de Algemene
van deze gronden valt niet in te zien waarom
partnerschap omdat dat voordelig uitkwam.
bijstandswet (Abw). Aan de geschiedenis van
het besluit tot inhouding van de buitenland-
1.2. Bij besluit van 8 december 2009 heeft het
de totstandkoming van artikel 3, vierde lid,
bijdrage niet juist zou zijn. Deze gronden
college de aanvraag afgewezen.
van de Abw (Kamerstukken II 1993/94,
kunnen dan ook niet leiden tot een geslaagd
1.3. Bij besluit van 15 januari 2010 (bestre-
22 545, nr. 18, bladzijde 38-39), ontleent de
beroep. De rechtbank had het beroep tegen
den besluit) heeft het college het bezwaar
Raad het volgende:
het bestreden besluit 2 ongegrond behoren
van appellant tegen het besluit van 8
‘Van de zijde van de gemeenten is bijvoor-
te verklaren.
december 2009 ongegrond verklaard. Het
beeld gewezen op het feit dat het in de prak-
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger
college heeft aan zijn besluitvorming ten
tijk veelvuldig voorkomt dat betrokkenen
beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient
grondslag gelegd dat appellant met [R.] een
zich voor een bepaalde regeling als een een-
te worden vernietigd voor zover dit betreft
gezamenlijke huishouding voert, aangezien
heid hebben gepresenteerd, terwijl men zich
het achterwege laten van de bepaling dat Cvz
zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde
voor de bijstand als een alleenstaande voor-
het griffierecht in beroep aan appellante ver-
woning en zij in de periode van twee jaar
doet, alhoewel men nog steeds samenwoont.
goedt en voor zover dit betreft de niet-ont-
voorafgaand aan de aanvraag om bijstand
(…) Het kabinet acht het voor een effectieve
vankelijkverklaring van het beroep tegen
op grond van een registratie (als fiscale part-
handhaving tenslotte noodzakelijk dat voor
bestreden besluit 2. Doende hetgeen de
ners) als een gezamenlijke huishouding
de beoordeling in de bijstand de presentatie
rechtbank zou behoren te doen zal de Raad
worden aangemerkt. Daarbij heeft het colle-
voor een andere regeling doorslaggevend kan
bepalen dat Cvz het in griffierecht in beroep
ge verwezen naar artikel 3, vierde lid, aanhef
zijn. Hiermee wordt tegengegaan dat de
aan appellante vergoedt en het beroep tegen
en onder d, van de WWB en artikel 3, vijfde
betrokkenen zich presenteren op een wijze,
het bestreden besluit 2 ongegrond verklaren.
lid, van de WWB.
al naar gelang het financiële voordeel dat
5. Aanleiding bestaat Cvz te veroordelen in
1.4. Appellant heeft tegen het bestreden
een regeling biedt. Het kan bijvoorbeeld niet
de proceskosten van appellante in hoger
besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. In
zo zijn dat betrokkenen in het aan de bij-
beroep. Deze kosten worden begroot op € 472
beroep heeft appellant in de eerste plaats
standsverlening voorafgaande jaar gebruik
voor verleende rechtsbijstand.
een brief van hem en [R.] van 10 januari
hebben gemaakt van de fiscale faciliteit van
2010 aan de Belastingdienst overgelegd,
overdracht van de basisaftrek, terwijl men
waarin zij opmerken, onder verwijzing naar
zich vervolgens in het kader van de bijstand
voorlopige belastingaanslagen die zijn geba-
als alleenstaande presenteert. (…) Het is de
seerd op aangiftes waarin van fiscaal part-
eigen verantwoordelijkheid van de betrokke-
19 februari 2013, nr. 11/3992 WWB
nerschap van appellant en [R.] is uitgegaan,
nen om ervoor zorg te dragen dat zij – in
(Mrs. Van Viegen, Bandringa, Van Straalen)
dat dit waarschijnlijk ten onrechte is
overeenstemming met de werkelijke situatie
LJN BZ1584
geschied. Tevens heeft hij overgelegd het ant-
– geregistreerd zijn. Als de betrokkene zich in
woord van de inspecteur van de Belasting-
strijd met de feitelijke situatie bij een andere
Hier doet zich een van de situaties voor die
dienst (inspecteur) op die brief, waarbij de
instantie heeft opgegeven als partner, dan is
in het kader van de totstandkoming van
inspecteur aan [R.] heeft meegedeeld dat bij
dit geen reden om de registratie als partner
art. 3 lid 4 Abw zijn omschreven, te weten
de definitieve aanslagregeling 2008 geen
niet als uitgangspunt voor de beoordeling
die waarin de betrokkenen handelen al
rekening zal worden gehouden met fiscaal
van de bijstand te hanteren. Er is immers
naar gelang het te behalen financiële voor-
partnerschap.
geen sprake van een administratieve fout,
deel. Het college en de rechtbank hebben
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de recht-
maar van een registratie in overeenstem-
het voorliggende geschil daarom terecht
bank het beroep tegen het bestreden besluit
ming met de destijdse bedoelingen van de
mede in het licht van de wetsgeschiedenis
ongegrond verklaard. De rechtbank heeft
betrokkene’.
bezien en daarbij vastgesteld dat geen spra-
hiertoe onder meer overwogen dat de brief
4.3. In zijn bezwaarschrift tegen het besluit
ke is geweest van een administratieve fout
van de inspecteur niet afdoet aan het feit dat
van 8 december 2009 heeft appellant opge-
die rechtvaardigt dat voor het jaar 2008
eerder een registratie heeft bestaan waarmee
merkt dat toepassing van het fiscaal partner-
niet van een registratie dient te worden
ingevolge artikel 4 van het Besluit aanwijzing
schap aantrekkelijk was, omdat hij over 2008
uitgegaan. Dat de inspecteur de constructie
registraties gezamenlijke huishouding 1998
nog een grote schuld ten opzichte van der-
van het fiscaal partnerschap bij de defini-
(Besluit) rekening dient te worden gehouden.
den had uitstaan, dat het fiscaal partner-
tieve aanslag niet heeft toegepast maakt dit
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen
schap met [R.] ongeveer € 420 extra fiscaal
niet anders.
uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd,
voordeel heeft opgeleverd – dat geheel aan
samengevat, dat het bij de aangiftes en de
appellant ten goede is gekomen – en dat, als
voorlopige aanslagen nog slechts ging om
hij had geweten dat het fiscaal partnerschap
een verzoek om fiscaal partnerschap toe te
de consequentie zou hebben dat hij het recht
passen, maar dat de inspecteur de construc-
op bijstand zou verspelen, hij en [R.] daarvan
tie van het fiscaal partnerschap bij de defini-
natuurlijk geen gebruik hadden gemaakt.
Overwegingen
tieve aanslag niet heeft toegepast. Dat heeft
Hier doet zich een van de situaties voor die
1.1. Appellant heeft op 28 oktober 2009 bij-
tot gevolg dat niet (langer) kan worden
in het kader van de totstandkoming van de
stand ingevolge de Wet werk en bijstand
gesproken van een registratie als gezamenlij-
hier aan de orde zijnde wettelijke bepalingen
(WWB) aangevraagd. Op het aanvraagformu-
ke huishouding.
zijn omschreven, te weten die waarin de
lier heeft appellant vermeld dat op zijn
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
betrokkenen handelen al naar gelang het te
woonadres [adres] tevens woonachtig is [R.],
4.1. Voor de voor dit geding relevante bepa-
behalen financiële voordeel. Het college en
een goede vriend, van wie hij de woonruimte
lingen van de WWB en het Besluit verwijst de
de rechtbank hebben het voorliggende
huurt. Ter toelichting heeft appellant nog
Raad naar de aangevallen uitspraak.
geschil daarom terecht mede in het licht van
vermeld dat [R.] en hij in 2008 gebruik heb-
4.2. Artikel 3, vierde lid, van de WWB is iden-
de wetsgeschiedenis bezien en daarbij vast-
515
(WWB art 3 lid 4, Abw art. 3 lid 4) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
631
Rechtspraak
gesteld dat geen sprake is geweest van een
4 van het zorgjaar 2008 zijn vastgesteld.
uitdrukkelijk mogelijk gemaakt dat de eigen
administratieve fout die rechtvaardigt dat
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de
bijdrage wordt opgelegd binnen twee jaar na
voor het jaar 2008 niet van een registratie
rechtbank het door [A] namens betrokkene
aanvang van de maatschappelijke onder-
dient te worden uitgegaan. De registratie van
ingediende beroep tegen het besluit van 3
steuning. Dit is ook geschied. Het opleggen
appellant en [R.] als fiscale partners op basis
april 2009 gegrond verklaard, dat besluit
van een eigen bijdrage is derhalve in over-
van hun aangiften inkomstenbelasting over
vernietigd en bepaald dat CAK een nieuw
eenstemming met hetgeen de wet- en regel-
2008 heeft plaatsgevonden overeenkomstig
besluit dient te nemen ter zake van de ver-
gever hebben beoogd. Van een rechtens rele-
hun bedoelingen destijds.
schuldigde eigen bijdrage voor verleende
vante toezegging van de zijde van CAK
4.4. Appellant heeft zich ter ondersteuning
zorg. De rechtbank heeft vastgesteld dat
inhoudende dat in het geval van betrokkene
van zijn standpunt beroepen op de uitspraak
niet in geschil is dat zorg aan betrokkene is
bij de vaststelling van de eigen bijdrage van
van de Raad van 22 december 2009, LJN
geleverd en dat evenmin in geschil is dat de
wet- of regelgeving zal worden afgeweken is
BK8378. Anders dan wellicht uit die uit-
hoogte van de vastgestelde eigen bijdrage in
geen sprake. De enkele omstandigheid dat
spraak zou kunnen worden afgeleid, is het
overeenstemming is met de wet. CAK heeft
naar de stelling van betrokkene zij door CAK
enkele feit dat de Belastingdienst naderhand
echter miskend dat zich in dit geval zodani-
niet op voldoende wijze is ingelicht omtrent
tot een gecorrigeerde aanslag is gekomen
ge bijzondere omstandigheden hebben voor-
de maximale hoogte van de eigen bijdrage
niet voldoende om niet uit te gaan van een
gedaan dat de strikte toepassing van de aan
is onvoldoende voor afwijking van een
registratie op grond van de Wet inkomsten-
de orde zijnde wettelijke voorschriften in
dwingendrechtelijk voorschrift. Van bijzon-
belasting 2001 in de zin van artikel 3 van het
die mate in strijd komt met het ongeschre-
dere omstandigheden die nopen tot afwij-
Besluit. Daarbij zijn ook de redenen van de
ven recht dat dit op grond daarvan geen
king van een dwingendrechtelijke voor-
correctie van belang. In de thans voorliggen-
rechtsplicht meer is. CAK heeft betrokkene
schrift is mitsdien geen sprake. Het hoger
de zaak zijn op enig moment, ten tijde van
onvoldoende informatie verstrekt over de
beroep van CAK slaagt.
de voorlopige aanslag, rechtsgevolgen ver-
hoogte van de eigen bijdrage.
4.4. Uit hetgeen is overwogen in 4.3 volgt dat
bonden aan het bestaan van een gezamenlij-
3.1. CAK heeft zich in hoger beroep op het
de Raad, doende wat de rechtbank zou beho-
ke huishouding en is naderhand niet komen
standpunt gesteld dat de rechtbank ten
ren te doen, het beroep ongegrond dient te
vast te staan dat sprake is geweest van een
onrechte tot het oordeel is gekomen dat
verklaren.
fout van de inspecteur. De wijziging in het
sprake is van zeer bijzondere omstandighe-
standpunt van de inspecteur is uitsluitend
den die nopen tot afwijking van de in dit
het gevolg van de nadien gewijzigde presen-
geval toegepaste wettelijke voorschriften.
tatie door appellant en [R.] van de situatie
CAK heeft erop gewezen dat reeds bij het
College van Beroep voor het Bedrijfsleven
waaronder zij samen op hetzelfde adres
indicatiebesluit, verzonden op 6 februari
Deze rubriek wordt verzorgd door mw. mr. A.
woonden. Het risico dat appellant en [R.] ook
2008, betrokkene is ingelicht dat voor de toe-
Bruining en mw. mr. J.M.M. Bancken, beiden
voor de toepassing van de WWB als partners
gekende hulp een eigen bijdrage is verschul-
auditeur bij het College.
zouden worden aangemerkt, is het gevolg
digd. Voorts heeft CAK er op gewezen dat
van de opstelling van appellant en dient voor
betrokkene zich op de hoogte had kunnen
zijn rekening te blijven.
stellen van de hoogte van de maximale eigen
4.5. Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het hoger
bijdrage. CAK heeft gewezen op door hem
beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak
uitgegeven voorlichtingsfolders, zijn website
12 februari 2013
komt voor bevestiging in aanmerking.
en het gratis informatienummer.
nr. AWB 11/434 en 11/449
3.2. Betrokkene heeft gesteld dat indien zij
(Mrs. Van Lierop, Doolaard en Van den Berk)
door CAK eerder op de hoogte was gebracht
LJN BZ1613
516
517
van het bedrag van de maximale eigen bijdrage zij ervoor zou hebben gekozen geen
Uitleg van het begrip ‘tot het bedrijf beho-
20 februari 2013, nr. 11/1691 WMO
gebruik te maken van voorzieningen op
rende oppervlakte landbouwgrond’. Om te
(Mrs. De Mooij, Brand, Bel)
grond van de Wmo.
kunnen vaststellen of de op afstand gele-
LJN BZ1730
4.1. De Raad overweegt als volgt.
gen bijgehuurde percelen kunnen worden
4.2. De regelingen waarop de in geding zijn-
aangemerkt als tot het bedrijf behorende
Er bestaat geen aanleiding voor afwijking
de vaststellingen zijn gebaseerd zijn dwin-
oppervlakte landbouwgrond is bepalend of
van de dwingendrechtelijke bepaling.
gendrechtelijk van aard. Tussen partijen is
de landbouwer feitelijke beschikkings-
niet in geschil dat de hoogte van zowel de
macht over die percelen heeft.
(WMO art. 16)
maximale eigen bijdrage, als de feitelijke eigen bijdrage is vastgesteld overeenkom-
(Meststoffenwet art. 1 lid 1)
stig de wettelijke voorschriften. Evenmin is
(….)
tussen partijen in geschil dat de hoogte van
Een Utrechtse landbouwer had in 2007 gron-
Overwegingen
de eigen bijdrage is vastgesteld binnen de
den bijgehuurd in Friesland en had deze
1. Bij besluit van 3 april 2009 heeft CAK,
termijn vermeld in artikel 4.4 van het op de
doen bewerken door een loonwerker. De
beslissend op bezwaar, zijn besluiten van 1
Wmo gebaseerde Besluit maatschappelijke
landbouwer meende door het bijhuren van
juli 2008 gehandhaafd, waarbij voor betrok-
ondersteuning.
graspercelen te voldoen aan de voorwaarde
kene de maximale eigen bijdrage in het
4.3. Tussen partijen is slechts in geschil of
dat ten minste 70% van de tot het bedrijf
kader van de Wet maatschappelijke onder-
de omstandigheden van het geval zodanig
behorende oppervlakte werd beteeld met
steuning (Wmo) voor de perioden 2 tot en
zwaarwegend zijn dat deze nopen tot een
gras. Dit was één van de voorwaarden om in
met 13 van het zorgjaar 2008 en de feitelijke
afwijking van dwingendrechtelijke voor-
aanmerking te komen voor een hogere norm
eigen bijdrage voor de perioden 2 tot en met
schriften. De wet- en regelgever hebben het
voor het gebruik van dierlijke meststoffen,
632
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Rechtspraak
namelijk 250 kg stikstof per hectare, in plaats
Het College overweegt het volgende.
Om te kunnen vaststellen of de in het
van de reguliere norm van 170 kg stikstof per
Artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet
geding zijnde gronden aangemerkt kunnen
hectare.
luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
worden als tot het bedrijf behorende opper-
De Dienst Regelingen van het ministerie van
1. In deze wet en de daarop berustende bepa-
vlakte landbouwgrond is ingevolge artikel 1,
Economische Zaken was echter naar aanlei-
lingen wordt verstaan onder:
eerste lid, onderdeel m, van de Meststoffen-
ding van een controle op het bedrijf van
(…)
wet, zo volgt uit de wetsgeschiedenis, bepa-
mening dat de bijgehuurde percelen niet tot
h. landbouwgrond: grond waarop daadwerke-
lend of de landbouwer de feitelijke beschik-
het landbouwbedrijf van de landbouwer kon-
lijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoe-
kingsmacht over deze gronden had, in die
den worden gerekend. Volgens de Dienst Rege-
fend;
zin dat hij in de praktijk in staat was teelt-
lingen had de landbouwer op papier had
i. bedrijf: geheel van productie-eenheden
plan en bemestingsplan op elkaar af te
getracht om zijn mestruimte te vergroten,
bestaande uit één of meer gebouwen of afge-
stemmen en deze plannen in samenhang te
maar waren de Friese percelen niet daadwer-
scheiden gedeelten daarvan en de daarbij
realiseren.
kelijk bij hem in gebruik geweest. Dienst Rege-
behorende landbouwgrond, uitsluitend of
Vervolgens gaat het College na of de land-
lingen overwoog in dit verband dat de land-
onder meer dienende tot de uitoefening van
bouwer de feitelijke beschikkingmacht over
bouwer in 2007 niet bij de Friese percelen was
enige vorm van landbouw, zulks beoordeeld
de Friese percelen had. Het College overweegt
geweest, dat hij er geen dieren liet weiden, dat
naar de feitelijke omstandigheden;
dat uit het door de AID opgemaakte rapport
er geen bemesting plaatsvond en dat het
(…)
blijkt dat de landbouwer beschikte over een
gewas niet binnen het bedrijf van de landbou-
m. tot het bedrijf behorende oppervlakte land-
gebruiksovereenkomst voor de desbetreffen-
wer werd gebruikt. Dit leidde de Dienst Rege-
bouwgrond: in Nederland gelegen oppervlakte
de percelen, alsmede over een factuur voor
lingen tot de conclusie dat de landbouwer
landbouwgrond, die in het kader van een nor-
de huur, analyseverslagen van grondmon-
niet de beschikkingsmacht over de percelen
male bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is;
sters en een factuur van de loonwerker die de
had en dat de gronden derhalve bij de bereke-
(…)
grond had bewerkt. Die factuur was een zoge-
ning van het gebruik van meststoffen buiten
Noch in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van
noemde nul-factuur: de landbouwer was
beschouwing dienden te blijven. Het gebruik
de Meststoffenwet, noch in de memorie van
namelijk met de loonwerker overeengeko-
van meststoffen per hectare viel daardoor
toelichting, wordt als voorwaarde gesteld dat
men dat de opbrengst van het door hem
hoger uit. Dit leidde tot oplegging van een
de gronden daadwerkelijk bij het bedrijf in
geoogste gewas zou worden verrekend met
boete van ongeveer € 173 000 bij besluit van
gebruik zijn. Volgens de memorie van toe-
de door hem voor zijn werkzaamheden in
24 juni 2009 (hierna: het primaire besluit).
lichting is voor de toepassing van de Mest-
rekening te brengen kosten. Het College is
Het daartegen door de landbouwer gemaakte
stoffenwet doorslaggevend dat grond, zoals
van oordeel dat genoegzaam is komen vast
bezwaar werd bij besluit van 29 januari 2010
in de begripsomschrijving in artikel 1, eerste
te staan dat de landbouwer het exclusieve
(hierna: de beslissing op bezwaar) ongegrond
lid, onderdeel m, ook tot uitdrukking komt,
gebruiksrecht van de betreffende percelen
verklaard. De landbouwer ging in beroep.
uitsluitend kan worden opgevoerd als tot het
had, dat hij dat recht met uitsluiting van
De rechtbank verklaarde het beroep van de
bedrijf behorende oppervlakte landbouw-
ieder ander heeft uitgeoefend en dat hij der-
landbouwer gedeeltelijk gegrond: de recht-
grond wanneer deze in het kader van een
halve ook de feitelijke beschikkingsmacht
bank oordeelde dat de Friese percelen niet
normale bedrijfsvoering bij dat bedrijf in
had. De bijgehuurde percelen behoren der-
tot het bedrijf van de landbouwer behoorden,
gebruik is. Deze laatste eis brengt volgens de
halve bij het landbouwbedrijf en dienen in
maar matigde de boete tot ongeveer
memorie van toelichting onder meer met
de berekening van het gebruik van meststof-
€ 67 000.
zich dat degene die het landbouwbedrijf
fen te worden betrokken.
Zowel de staatssecretaris van Economische
voert over de grond de feitelijke beschik-
Het College komt niet toe aan een oordeel
Zaken als de landbouwer stelden hoger
kingsmacht moet kunnen uitoefenen. Een
over het hoger beroep van de staatssecretaris.
beroep in bij het College. De staatssecretaris
dergelijke beschikkingsmacht veronderstelt
Volgt: vernietiging van de aangevallen uit-
voerde aan dat de rechtbank de boetebedra-
de aanwezigheid van een geldige juridische
spraak, gegrondverklaring van het bij de
gen niet had mogen matigen. De landbouwer
titel. In principe zal voor de toepassing van
rechtbank ingestelde beroep van de landbou-
voerde aan dat de door hem bijgehuurde
de Meststoffenwet elke civielrechtelijke titel
wer, vernietiging van de beslissing op
Friese percelen tot zijn bedrijf behoorden. Hij
die de betrokken grondgebruiker de feitelijke
bezwaar, herroeping van het primaire besluit,
betoogde dat deze percelen in zijn opdracht
macht over de teelt en de bemesting van de
met veroordeling van de staatssecretaris in
waren bewerkt door een loonwerker en dat
grond geeft in aanmerking worden genomen,
de kosten.
het inschakelen van een loonwerker in de
ook overeenkomsten die ertoe strekken
Zie in dit verband tevens de uitspraken van
sector niet ongebruikelijk is, ook niet op
grond uit gebruik te geven, die thans ‘grond-
dezelfde datum met de LJN-nummers BZ1696,
dichterbij gelegen percelen.
gebruiksverklaringen’ worden genoemd.
BZ1706, BZ1713, BZ1749, BZ1753 en BZ1758.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
633
518
Boeken
Crime, Criminal Law and Criminal Justice in Europe A Collection in Honour of prof. em. dr. dr. h.c. Cyrille Fijnaut This collection of essays celebrates the twentieth anniversary of the seminal journal the European Journal of Crime, Criminal Law and Criminal Justice, as well as the uninterrupted work over that period of its founding Editor-inChief, Prof. Cyrille Fijnaut. The volume consists of a selection of articles published over the past twenty years, covering the three areas of focus of the journal: problems of crime, developments in criminal law and changes in criminal justice. It thus explores such diverse issues as the problems of crime in Central and Eastern Europe after the disappearance of the Soviet Union and the collapse of Yugoslavia; the allocation of criminal law power in the European Union; police cooperation in the border areas of the Member States; the criminalization of white collar crime; the establishment of European police services and of a European Public Prosecutor’s Office; new forms of criminal justice cooperation between the Member States; and many others. The journal’s multidisciplinary approach and its commitment to offer insights from a wide variety of European countries and language areas ensure that a varied range of perspectives are offered on the topics discussed. Hans-Jörg Albrecht and André Klip (Ed.) Martinus Nijhoff Publishers 2013, 700 p., € 165 ISBN 978 90 0425 077 2
Religie op de werkvloer Dit boekje bevat bewerkingen van scripties van een drietal studenten aan de Rijksuniversiteit Groningen die hun doctoraalscripties schreven op het snijvlak van recht en religie. Centraal hierin staat de vraag in hoeverre er voor werknemers en ambtenaren ruimte is om tijdens de uitoefening van hun functie met een beroep op hun godsdienst bepaalde handelingen te verrichten of zich op een bepaalde manier te gedragen. Onder ‘gedrag’ wordt hier ook verstaan het zich op een bepaalde wijze
634
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
kleden of het bewust dragen van religieuze symbolen. In het hoofdstuk ‘De werknemer en de vrijheid van godsdienst: spanning tussen functie en persoonlijkheid’ staat de ‘gewone’ werknemer centraal. Het hoofdstuk ‘De ambtenaar en de vrijheid van godsdienst: spanning tussen functie en persoonlijkheid’ zoomt in op de ambtenaar. In een tweetal daaraan voorafgaande hoofdstukken wordt een blik geworpen op het verleden. Hoe heeft de godsdienstvrijheid zich vanuit het wettelijk grondrecht, zoals dat zich in de opeenvolgende grondwetten vorm kreeg, ontwikkeld? Hierbij wordt ook de Europese invalshoek betrokken. Het boek begint met een zoektocht naar het ontstaan van het rechtspluralisme, zoals dat vroeger binnen de Nederlandse samenleving aanwezig was en – afhankelijk van bepaalde factoren en omstandigheden – binnen de samenleving soms meer en soms minder zichtbaar was. Dat eerste hoofdstuk beoogt de nog altijd actuele vraag te beantwoorden in hoeverre het Nederlandse rechtsbestel ruimte biedt of zou moeten bieden voor rechtspluralisme en in hoeverre daarbij aansluiting kan worden gezocht bij de historische ontwikkelingen. Het boek wordt afgesloten met een uitleiding. Prof. mr. F.T. Oldenhuis (red.) Serie Religie & Recht Uitgeversgroep Jongbloed 2013, 194 p., € 9,95 ISBN 978 90 8525 032 6
The Protection of Victims and Witnesses at International and Internationalized Criminal Courts The example of the ECCC This thesis examines the measures to protect victims and witnesses at international criminal courts, in particular the International Criminal Court, the International Criminal Tribunal for Rwanda for the former Yugoslavia and at so-called ‘internationalized’ criminal courts such as the Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia, the Special Court for Sierra Leone, and the Special Panels for Serious Crimes in East Timor. In fulfilling their mandate to prosecute serious international crimes (genoci-
de, war crimes and crimes against humanity), these courts often confront competing interests. On the one hand, the tribunals must protect witnesses and victims from harm to their physical integrity and from retraumatization arising from the criminal proceedings. On the other hand, the courts must respect the accused’s right to a fair and public trial. This book assesses the different measures to protect victims and witnesses and how these measures interact with the rights of the accused. This monograph gives suggestions how the interests of victims and witnesses on the one hand and those of the accused on the other should be balanced. The author has researched the protection of victims and witnesses at the War Crimes Studies Center of the University of California at Berkeley and in the Office of the Co-Investigating Judges at the Extraordinary Chambers in the Courts of Cambodia. Christine Kunst Wolf Legal Publishers 2013, 320 p., € 27,95 ISBN 978 90 5850 822 5
Belastingen als moreel fenomeen Dit boek bevat de rede die de auteur in verkorte vorm uitsprak bij de aanvaarding van zijn ambt als hoogleraar Methodologie van het belastingrecht aan de Universiteit van Tilburg. Ingegaan wordt op belastingen als moreel verschijnsel dat de legitimiteit van de staat en het vertrouwen van burgers in elkaar en in de staat verbindt. Wat komt er in de praktijk terecht van de waarden legitimiteit en vertrouwen in de sfeer van het morele fenomeen belastingen? Dat is de centrale vraag in het betoog van Gribnau. Hij ontleent daarbij gezichtspunten aan de politieke filosofie, rechtsfilosofie, sociale wetenschappen en belastingrechtstheorie. Naast de ideeën van klassiekers als Machiavelli, Smith en Spinoza gaat Gribnau in op die van de Duitse filosoof Peter Sloterdijk, die in 2009 de vervanging van afgedwongen heffingen door vrijwillige afdrachten van burgers aan de staat bepleitte. J.L.M. Gribnau Boom fiscale studieboeken Boom fiscale uitgevers 2013, 114 p., € 19 ISBN 978 90 8974 748 8
Tijdschriften
519 Algemeen Regelmaat Nr. 1, 2013 P. Jonkers Inzicht in gedrag voorwaarde voor goede wetgeving – Inzichten uit de gedragswetenschappen kunnen worden ingezet om wetgeving effectiever te maken. Schr. onderzoekt op welke wijze dat mogelijk is. Eerst worden een aantal belangrijke inzichten op hoofdlijnen geschetst, gevolgd door gedragsmechanismen die in effectieve beleidsinstrumenten een rol spelen. Vervolgens wordt besproken op welke wijze met behulp van deze nieuwe inzichten actief gestuurd kan worden. Schr. is van mening dat deze inzichten niet zomaar in wetgeving kunnen worden toegepast omdat het vaak een te grof middel is dat niet altijd aansluit bij de specifieke contexten. Wel kunnen inzichten uit de gedragswetenschappen worden gebruikt om valkuilen in het ontwerp van wetgeving te vermijden door gedurende het beleidsproces de door de inzichten uit de gedragswetenschappen ingegeven vragen te blijven stellen. Met de in de verschillende fases van het beleidsproces voorkomende vragen zou het IAK kunnen worden uitgebreid. R.A.J. van Gestel De wetgever als keuzearchitect Gedrag kan worden gemodificeerd met behulp van wettelijke regels. Maar hoe kan met behulp van regels wenselijk gedrag worden verkregen? De Aanwijzingen voor de regelgeving geven daarvoor geen aanwijzingen. En de wetgever gaat er nog steeds van uit dat burgers rationele wezens zijn terwijl uit onderzoeken van neurowetenschappers en psychologen steeds meer het beeld naar voren komt dat het gedrag van mensen gestuurd wordt door onbewuste en affectieve processen. De centrale vraag die schr. stelt is in hoeverre beleidsmakers en wetgevers mogen inspelen op deze onbewuste processen. Deze zijn immers voor burgers niet kenbaar. En, zo is de vraag, zijn
deze wel voor de overheid kenbaar en wil de wetgever daarvan gebruik maken? Daarnaast is het de vraag of aan deze “manipulatie” van burgers geen morele en juridische beperkingen zitten. Schr. schetst voor de nietingevoerde lezers de wijze waarop inzichten uit de psychologie en gedragseconomie kunnen inwerken op wetgeving. C.G. Le Blansch, M.S. Thijssen Een betere Bkmw door een gesimuleerde rechtszaak? – De toetsing van de kwaliteit van wetgeving kende enkele jaren terug een noviteit. Door het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (zoals dat toen nog heette) werd een rechtszaak gesimuleerd teneinde na te kunnen gaan of het concept van de juridische implementatie van de Kaderrichtlijn Water (het besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009; Bkmw) de gewenste werking had. Schrs. beschrijven de opzet van de gesimuleerde rechtszaak, bespreken de opbrengsten ervan en de lessen die hieruit kunnen worden getrokken. Daarnaast wordt ingegaan op de mogelijkheden om dit instrument in de toekomst in te zetten. R.A.J. van Gestel Ontspoorde experimenten – Wat valt er voor de rechtswetenschap te leren van de onderzoeksfraude van de sociaal psycholoog Diederik Stapel? Dat is de vraag waar schr. antwoord op probeert te geven. Het eindrapport van de Commissie Levelt, Noort en Drenth waarin de fraude in kaart werd gebracht, heeft inmiddels ook de nodige kritiek te verwerken gekregen; de commissie wordt ‘slordige wetenschap’ verweten. In een meta-analyse van fraudezaken komen de onderzoekers Stroebe, Postmes en Spears tot de conclusie dat hooggespannen verwachtingen over het zelfreinigend vermogen van de wetenschap niet op zijn plek zijn; er waren echter geen redenen om aan te nemen dat fraude meer voorkomt in de sociale psychologie dan in ander wetenschapsgebieden. Schr. onderzoekt de vraag of niet-integer wetenschappelijk gedrag ook binnen de rechtswetenschap voorkomt en bespreekt experimenten in het recht die juist aan een opmars bezig is.
520 Burgerlijk (proces) recht Nederlands Tijdschrift voor Burgerlijk recht Nr. 2, 2013 K.J.O. Jansen, NTBR 2013/7 Aansprakelijkheid voor onjuiste informatieverstrekking – In dit artikel staat de vraag centraal onder welke omstandigheden onjuiste informatieverstrekking aansprakelijkheid kan vestigen ten opzichte van contractspartijen of willekeurige derden. Schr. schetst, uitgaande van het dwalingsleerstuk (art. 6:228 lid 1 onder a BW), een model voor de aanvaarding van ongeschreven ‘waarheidsplichten’ als grondslag voor precontractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. Onder verwijzing naar het arrest Gemeente ’s-Hertogenbosch/Van Zoggel uit 2012 betoogt schr. dat onjuiste informatieverstrekking (slechts) aansprakelijkheid kan vestigen indien de daardoor benadeelde partij onder de gegeven omstandigheden mocht vertrouwen op de juistheid daarvan. V. Sagaert, NTBR 2013/8 De overlevingsstrijd van de fiduciaire eigendom naar Belgisch recht: de zekere crisis en de onzekere loutering – Fiduciaire eigendom is, volgens schr., een beladen begrip. In het Europese privaatrecht is er een duidelijke flexibilisering van het eigendomsbegrip te signaleren. Deze tendens wordt echter tegengesproken door recente rechtspraak in België, waar het Hof van Cassatie volgens schr. van een dogmatische visie heeft blijkgegeven. In dit artikel analyseert schr. deze Belgische ontwikkelingen, en beschrijft hij de interactie met het Nederlandse recht. E.H. Hondius, NTBR 2013/9 Kroniek Algemeen – In deze kroniek komen de volgende onderwerpen en publicaties aan de orde: Vijftig jaar Offerhaus-kring, een gebundelde terugblik; Verrijking in Benezonderlux-verband; Asser goes international; Naar een balans tussen privaat- en publiekrecht bij de consumentenbescherming; Grensoverschrijdende erfopvolging; Geharmoniseerd privaatrecht behoeft meer Europese rechtspraak; Verandering van recht-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
635
Tijdschriften
spraak; Reiner Schulze: Rechtshistorisch wegbereider voor een Europees privaatrecht; Zwitsers procesrecht geharmoniseerd; Feest in Turijn (Bundel uitgereikt aan Aldo Frignani); Europees privaatrecht (Casebook goederenrecht, gemeenschappelijk Europees kooprecht I en gemeenschappelijk Europees kooprecht II).
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 1, febr. 2013 J.R. Sijmonsma De schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis op de voet van art. 351 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering – Een in het gelijk gestelde procespartij kan tot executie overgaan terwijl de uitspraak nog niet onherroepelijk is. Dat kan wanneer het dictum van het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De veroordeelde partij kan op grond van artikel 351 RV schorsing van de uitvoerbaarverklaring vorderen. In deze bijdrage wordt onderzoek gedaan naar de vraag aan welke vereisten een vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet voldoen en in welke gevallen een dergelijke vordering wel of niet kan worden toegewezen. Slechts in zeldzame gevallen wordt serieus werk gemaakt van een verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dat komt omdat men vergeet verweer te voeren, ofwel omdat men niet gelooft in het succes van een verweer tegen de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Schr. geeft aan dat er pas geoordeeld kan worden over een vordering tot schorsing van een uitvoerbaarverklaring bij voorraad indien duidelijk is in welke gevallen een vonnis wel of niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.
521 Europees recht Common Market Law Review Nr. 1, febr. 2013 F. Fabbrini, K. Granat
636
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
“Yellow card but no foul”: The role of the national parliaments under the Subsidiarity Protocol and the Commission proposal for an EU regulation on the right to strike – By taking the Commission’s proposal for an EU regulation on the right to strike as a case study, the authors analyse the role of the national parliaments under the Subsidiary Protocol. For the first time since its introduction by the Lisbon Treaty, the so-called “yellow card” procedure was activated by several Member States, requesting the Commission to review its original draft. According to the authors the role of national parliaments under Protocol No. 2 should be limited to analysing the subsidiarity of the proposal, and not extend to evaluating its proportionality, necessity or political merits. As the proposal was in fact compatible with the principle of subsidiarity, it received a “yellow card” without having committed a foul. The authors criticize the Commission’s decision to withdraw its proposal, as this may have inadvertently encouraged a further misuse of the subsidiarity review by the national parliaments. This in turn has potentially negative effects on the delicate balance of powers between the Member States and the EU.
522 Fiscaal recht Forfaitair 26e jrg. nr. 231, febr. 2013 Mr. R.A. de Boer, mr. J.C.J.G.M. Naalden Het leerstuk van fraus legis – een overzicht en enkele recente ontwikkelingen (deel 1) – In deze bijdrage geven schrs. een overzicht van de toepassing van fraus legis in het Nederlandse belastingrecht. Zij besteden daarbij aandacht aan de historische ontwikkeling van dit leerstuk en zijn voorganger, de ‘richtige heffing’, om vervolgens tot een definitie van het begrip fraus legis te komen, zoals dit is ontwikkeld in de Nederlandse jurisprudentie en literatuur. Hierbij zullen de grenzen tussen fraus legis enerzijds en schijnhandelingen en de fiscale (her)kwalificatie van feiten
anderzijds worden belicht. R.J. van de Weerdhof Hoe neutraal zijn de bedoelingen van partijen voor de btw? – De btw wordt in beginsel aangeduid als een objectieve belasting: het object – de prestatie – staat centraal. Dit betekent dat bij kwalificatie van de prestatie en de gevolgen voor de heffing bij de objectieve aard van de handeling moet worden aangesloten. Dit heeft tot gevolg dat aan subjectieve elementen niet of nauwelijk waarde moet worden toegekend. De zienswijze dat bijvoorbeeld bedoelingen van partijen – uitzonderingen daargelaten – geen rol binnen spelen binnen de btw, heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in meerdere arresten bevestigd. E. Mosselaar De invloed van ICT-voorzieningen op de verbetering van compliance, efficiëntie en automatisering – Uit het feit dat de Belastingdienst het Management Team gaat versterken met een extra lid dat specifiek is aangesteld voor de ICT-regie en architectuur kan worden geconcludeerd dat ICT een ‘hot item’ binnen de Belastingdienst is. De Belastingdienst dient te bezuinigen en probeert dit op allerlei manieren te bewerkstelligen. Een van de manieren waarop de dienst dat probeert is door veel werkzaamheden te automatiseren. C. Nieuwland, V.B.M. Visser Fiscaal-economisch beleid – de ACE in Nederland – In het huidige Nederlandse belastingstelsel wordt de aftrek van rentekosten van de vennootschappelijke winst toegestaan onder art. 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet VPB 1969). Voor het eigen vermogen geldt er echter niet een dergelijke aftrek, wat tot gevolg heeft dat bedrijven een perverse fiscale prikkel krijgen om zich met extra vreemd vermogen te financieren. Schrs. onderzoeken of de Allowance for Corporate Equity (hierna ACE) in Nederland zou moeten worden ingevoerd. De fiscaal achtergestelde behandeling van het eigen vermogen heeft namelijk een aantal nadelige gevolgen die in dit artikel worden behandeld. Ook wordt daarbij getoetst of de invoering van de ACE deze problemen oplost. Vervolgens wordt een uiteenzetting gegeven van nadere positieve gevolgen
Tijdschriften
van de ACE. De ACE heeft echter niet alleen positieve, maar ook negatieve effecten. Deze worden ook besproken, waarbij er waar mogelijk oplossingen worden aangedragen. Tot slot een conclusie omtrent de invoering van de ACE in Nederland. Mr. drs. R.J. Bondragen, Mr. G.J. van der Linden Wijziging art. 12a Wet VPB 1969: maatregel tegen handel in HIR-lichamen – Op 18 december 2012 heeft de Eerste Kamer het Belastingplan 2013 aangenomen. Een groot gedeelte daarvan is per 1 januari 2013 in werking getreden, waaronder een wijziging in art. 12a Wet VPB 1969). Dit wetsartikel is een antimisbruikmaatregel tegen de handel in lichamen met een herinvesteringsreserve (hierna: HIR). Tevens zijn er in 2012 verschillende uitspraken gewezen die zagen op de handel in lichamen met een HIR. Aan de hand van twee voorbeelden uit deze jurisprudentie gaan schrs. in op de vraag of de wijziging van art. 12a Wet VPB 1969 inderdaad nodig was.
Weekblad voor Fiscaal Recht 142e jrg. nr. 6989, 21 febr. 2013 Mr. I.M. de Groot, WFR 2013/240 Renteaftrek in de CCCTB: feest voor de belastingadviseur? – In deze bijdrage houdt schr. de renteaftrekbeperkingen in het (oorspronkelijke) CCCTB-richtlijnvoorstel kritisch tegen het licht. Eerst wordt het richtlijnvoorstel in een notendop besproken. Vervolgens wordt uitgebreider ingegaan op de in het richtlijnvoorstel opgenomen renteaftrekbeperkingen. Schr. komt tot de slotsom dat deze renteaftrekbeperkingen niet (voldoende) effectief lijken te zijn. Zij doet dan ook een eigen voorstel voor- in haar ogeneffectieve renteaftrekbeperkingen die renteaftrek onder de juiste omstandigheden bestrijden. Mr. J. Starreveld, mr. J. Adeler WFR 2013/252 Twee jaar fiscale wetgeving in Caribisch Nederland: een lichte zonnesteek of flinke tropenkoorts! – In deze bijdrage maken de schrs. een tussenbalans na twee jaar fiscale wetgeving in Caribisch Nederland. In het bijzonder wordt nader ingegaan op een aantal knelpunten in de praktijk. Met name binnen de algemene
bestedingsbelasting en de vastgoedbelasting worden enkele suggesties aangedragen om ondernemers te stimuleren om meer op de eilanden te investeren.
523 Handels- & economisch recht Bedrijfsjuridische berichten Nr. 4, 21 febr. 2013 H. Koster, Bb 2013/7 Over onmiddellijke voorzieningen en toetsing door de Ondernemingskamer – Op 1 januari 2013 is een aantal wijzigingen van kracht geworden met betrekking tot de regeling van het recht van enquête. In deze derde en laatste bijdrage in de reeks ‘Wet aanpassing enquêterecht’ bespreekt schr. twee onderwerpen: onmiddellijke voorzieningen en toetsing door de Ondernemingskamer. M. Driesse, Bb 2013/8 Zorgaanbieders in financiële moeilijkheden – In Bb 2012/57 is aandacht besteed aan het onderwerp ‘zorgaanbieders in financiële moeilijkheden’. De regelgeving die hierop van toepassing is, is per 1 januari 2013 gewijzigd. In dit artikel zet schr. de wijzigingen kort uiteen. De oude beleidsmaatregel Steunverlening van de Nederlandse Zorgautoriteit (Beleidsregel AL/ BR-0002) is per 1 januari 2013 ingetrokken en vervangen door een tweetal nieuwe beleidsregels. De oude beleidsregel blijft nog wel van toepassing op besluiten en aangelegenheden die hun grondslag vinden in die beleidsregel en die betrekking hebben op de periode waarvoor die beleidsregel gold.
Common Market Law Review Nr. 1, febr. 2013 S. Garben Sky-high controversy and high-flying claims? The Sturgeon case law in light of judicial activism, euroscepticism and eurolegalism – The EU has successfully liberalized the air transport sector, enabling the low-budget carriers to operate com-
petitively. The initial love affair between price-fighting airlines and the EU has turned sour however since Regulation 261/2004/EC has established rules on compensation and assistance to passengers after denied boarding, cancellation or long delay of flights. In particular after the ECJ’s spectacular judgment in the Sturgeon case, which established that also passengers who suffer long delays qualify for compensation of up to 600 EUR, has sent the airlines’ fury soaring. But even national courts have criticized the ruling, claiming the ECJ has engaged in judicial legislation, and unwarranted judicial activism. The author’s conclusion is that although the ECJ’s judgment in this case can be called activist, it is not unwarranted. D. Adamski Europe’s (misguided) constitution of economic prosperity – The author strives to answer the question why the Union is becoming immersed in an economic ‘shattered decade scenario’. To recover sustainable growth, competitiveness has to be enhanced. Under the TFEU this goal is essentially attainable, but hardly available for political reasons. A ‘revolution’ in the etymological sense of a ‘turn-around’ is needed. Although democratically accountable policy makers know that prosperity comes from improvements in productivity, and that this requires working harder, longer and more creatively, most European societies don’t seem to accept the causality, while politicians don’t want to risk their careers by proclaiming the harsh truth. For decades the Union has tried to reconcile free trade with the need for social protection, but this has only resulted in inefficient policy making and daunting public debts. The author urges the Union to return to the basic economic causation between human efforts and prosperity. N. Fiedziuk Putting services of general economic interest up for tender: Reflections on applicable EU rules – Services of general economic interest (SGEIs) is a creation of the European legal system and not synonymous with the term public services. As a result of this confusion controversy exists about how EU law affects the way Member States organize
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
637
Tijdschriften
their public services/SGEIs. The autor examines the role of SGEIs in the context of EU rules on the tendering of public services. She concludes that the concept of SGEI and the use of Article 106(2) TFEU has not been sufficiently taken into consideration and pleads for an increased reliance on Article 106(2) TFEU. R. Gestel, H. Micklitz European integration through standardization: How judicial review is breaking down the club house of private standardization bodies – Although the importance of technical standards has considerably increased, their constitutionality, legitimacy and accessibility and judicial review in the law making process are still under debate. With regard to the constitutionality of referring to private standards in legislation, the ECJ holds the opinion expressed in the famous Meroni judgment, that delegated power is ‘subject to conditions to be determined by (the delegating authority) and subject to its supervision’. In reality however, the requirements laid down in secondary EU law do not seem to meet the Meroni standards. With respect to the legitimacy and accessibility of standards, recently neither the Dutch Supreme Court in Knooble, nor the ECJ in Fra.bo SpA explored the deeper issues behind the reference to private standards in legislation. With regard to judicial review, it is highly regrettable that the Knooble case was not referred to Luxembourg, to find out whether public access must be guaranteed. More intense conflicts in the standardization business are to be expected.
Forfaitair 26e jrg. nr. 231, febr. 2013 B.M.J. Hamelink Vijftig tinten vergrijzing – 2012 was naast het jaar van de pikante boeken ook het jaar waarin we ons zorgen maakten over ons pensioen. Door een hogere levensverwachting en de omvangrijke babyboomgeneratie die met pensioen gaat, vergrijst de samenleving. Voor de financiële situatie van pensioenfondsen en de over-
638
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
heid is dit geen goed nieuws. Schr. gaat in op de problemen met het pensioenstelsel en de aanpak dienaangaande van het kabinet en andere aanpakken waarvoor niet is gekozen.
Rechtskundig Weekblad 76e jrg. nr. 25, 16 febr. 2013 J. Vermeylen, A. Dauwe De binnenlandse en de grensoverschrijdende fusie- en splitsingsprocedures na de wet van 8 januari 2012: een kritische analyse – (België) Met de wet van 8 januari 2012 (tot wijziging van het Wetboek van vennootschappen ingevolge Richtlijn 2009/109/EG wat verslaggevings- en documentatieverplichtingen in geval van fusies en splitsingen betreft) heeft de Belgische wetgever, in navolging van de Europese wetgever, getracht de voorheen vaak zware en tijdrovende fusie- en splitsingsprocedure verder te vereenvoudigen en te harmoniseren. Uit onderstaande bijdrage zal blijken dat de Belgische wetgever daarin maar gedeeltelijk geslaagd is, al was het maar wegens de soms slordige omzetting van de Europese bepalingen in het Belgische recht.
WPNR 145e jrg. nr. 6962, 16 febr. 2013 H.E. Boschma, G.K. Kuijers-Tollenaar De bevoegdheidsverdeling in de Flex-BV: AV of DGA? – Met de inwerkingtreding van de Wet flexibilisering bv-recht is het mogelijk dat bepaalde bevoegdheden die toekomen aan de algemene vergadering van aandeelhouders, voortaan worden toebedeeld aan houders van aandelen van een bepaalde soort. In deze bijdrage inventariseren schrs. welke bevoegdheden dwingendrechtelijk aan de AVA toekomen en welke bevoegdheden ook aan een DGA kunnen worden toebedeeld. Veel bevoegdheden kunnen worden overgedragen aan een DGA, maar dit heeft ook een aantal neveneffecten. Bestuurders en commissarissen hebben in een DGA bijvoorbeeld geen raadgevende stem en het bestuur hoeft geen aantekening te houden van besluiten die zijn geen genomen door een DGA. De Wet Flex-Bv bevat geen regels voor besluitvorming door een DGA. Het is volgens schrs. met het oog op de rechtszekerheid dan ook aan te
raden om een eigen besluitvormingsregeling voor de DGA op te nemen in de statuten of in een reglement. J.M. Blanco Fernández Standaard clausules bij statuten van BV’s: aard en overgangsrecht – In statuten van besloten vennootschappen worden regels uit Boek 2 BW vaak min of meer letterlijk overgenomen. Dit roept de vraag op of de inhoud van een statutaire bepaling afhangt van de wet en wat een wetswijziging betekent voor statutaire bepalingen waarin de inhoudt van een wettelijke bepaling is overgenomen. In deze bijdrage gaat schr. in op de gevolgen van de Wet flexibilisering bv-recht voor dergelijke standaardbepalingen in de statuten. Hoofdregel in het op grond van de Flexwet toepasselijk art. 71 ONBW is dat als bepalingen in Boek 2 zijn gewijzigd, de statutaire bepalingen die verwijzen naar Boek 2 mee veranderen. Niet alle standaardclausules zijn echter verwijzingsclausules. Hier is in art. 71 ONBW rekening mee gehouden: als de statutaire bepaling een eigen, specifieke, strekking heeft, verandert deze niet bij een wetswijziging. Het is niet eenvoudig om de strekking vast te stellen en deze kan bovendien in de loop van de tijd zijn gewijzigd. L. Timmerman Pragmatisch denken over afgeleide schade – Door wangedrag van bijvoorbeeld een bestuurder jegens een vennootschap kunnen aandelen in waarde dalen. Op grond van het nieuwe art. 2:343 lid BW, dat is ingevoegd bij de Wet flexibilisering bv-recht, kan een rechter aan een uittredende aandeelhouder een billijke verhoging toewijzen op de prijs van de aandelen ter vergoeding van zogenaamde waardeverminderingsschade. In de literatuur is deze bepaling op kritiek gestuit: het maakt de vergoeding van afgeleide schade mogelijk. Schr. is minder kritisch, vergoeding van afgeleide schade moet niet categorisch worden afgewezen. Als, zoals in Nederland, weinig ruimte is voor de vergoeding van afgeleide schade en ook het vorderen van schadevergoeding voor de vennootschap door middel van een afgeleide actie niet mogelijk is, komt de rechtsbescherming van aandeelhouders in het gedrang. Met name bij kleine ven-
Tijdschriften
nootschappen met een machteloze minderheidsaandeelhouder kan de vergoeding van afgeleide schade volgens schr. dan uitkomst bieden.
524 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht AMI 37e jrg. nr. 1, jan./febr. 2013 Special: Auteurscontractenrecht B.J. Lenselink Auteurscontractenrecht 2.0. Het wetsvoorstel inzake het auteurscontractenrecht – In 2012 is het wetsvoorstel ‘Wet auteurscontractenrecht’ bij de Tweede Kamer ingediend. Schr. gaat eerst kort in op het wetsvoorstel als geheel gevolgd door een uitgebreidere bespreking van enkele daarin voorgestelde bepalingen. Er is onder meer aandacht voor de verlening van exploitatiebevoegdheden voor toekomstige exploitatievormen (artikel 2 en 25c Aw), billijke vergoeding (artikel 25c Aw), disproportionaliteitsbepaling (artikel 25d Aw) en ontbinding wegens non-usus (artikel 25e Aw). Het wetsvoorstel vult de huidige Auteurswet op een aantal punten aan. Het algemeen recht van auteurs op een billijke vergoeding tegenover de exploitanten van hun werk is volgens schr. revolutionair te noemen. Maar van een aantal andere onderdelen moet volgens schr. betwijfeld worden of deze moeten worden ingevoerd. Th.J. Bousie, P. Lindhout Het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht. De premisse en de relatie tot het commune overeenkomstenrecht – Aan het Wetsvoorstel Auteurscontractenrecht ligt de gedachte ten grondslag dat auteurs en uitvoerend kunstenaars structureel een zwakkere onderhandelingspositie hebben hetgeen kan leiden tot voor hen nadelige exploitatie-contracten. Schrs. onderzoeken of dit uitgangspunt juist is en of auteurswetgeving dit kan verhelpen. Schrs. bezien tevens of de voorgestelde wijzigingen iets toevoegen aan
het gemene contractenrecht en in hoeverre er een evenwicht wordt bereikt tussen de belangen van de maker, de exploitant, de financier en de consument. Schrs. besteden hierbij onder meer aandacht aan de billijke vergoeding, de disproportionaliteitsregel en de non-ususregel. De conclusie is dat het uitgangspunt dat de auteur dikwijls de zwakkere partij is bij de exploitatieovereenkomst volgens schrs. nog steeds onvoldoende onderbouwd is. Bovendien wordt te weinig rekening gehouden met de belangen van de investeerder, de exploitant en consument hetgeen rechtsonzekerheid en daling van de totale productie en exploitatie tot gevolg heeft en dat is weer nadelig voor de auteur. Het wetsvoorstel biedt geen normatief kader waar betrokken partijen houvast aan hebben. Alleen de non-ususregeling is een waardevolle aanvulling. C.P.A. Holierhoek Auteurscontractenrecht: evenwicht hersteld? – Het auteursrecht maakt creativiteit verhandelbaar en geeft de makers instrumenten in handen om zich in de maatschappij in economisch opzicht te handhaven. Maar zijn deze wettelijke instrumenten geschikt voor deze taak? De overheid meende de positie van de maker en naburigrechthebbende te moeten versterken en met een wetsvoorstel de situatie te moeten corrigeren. Schr. geeft zijn commentaar op dit wetsvoorstel. Schr. bespreekt de volgende artikelen: artikel 2, artikel 25c (recht op een billijke vergoeding), artikel 25d (bestsellerbepaling), artikel 25e (Non usus) en artikel 25g (geschillencommissie). Ondanks dat er in de praktijk veel kritiek op het wetsvoorstel is, wordt toch door betrokkenen uitgekeken naar het nieuwe auteurscontractenrecht.
525 Internationaal publiekrecht Leiden Journal of International Law Nr. 1, maart 2013 A. von Bogdandy, I. Venzke On the Functions of International Courts: An Appraisal in Light of Their Burgeoning Public Authority
– This contribution presents international judicial institutions as multifunctional actors against the background of a traditional understanding, which sees just one function: settling disputes. The traditional, one-dimensional understanding eclipses other important functions that many international courts do actually perform in contexts of global governance and it underrates problems in their legitimation. In order to appreciate international adjudications’ manifold contributions to social interaction, the paper first identifies three more functions beyond dispute settlement: the stabilization of normative expectations, law-making, and the control as well as legitimation of authority exercised by others. It then places these functions within broader basic understandings of international courts, which respectively picture them as instruments of the parties in a state-centred world order, as organs of a value-based international community, and as institutions of specific legal regimes. C. Ryngaert Embassy Bank Accounts and State Immunity from Execution: Doing Justice to the Financial Interests of Creditors – Embassy bank accounts are among the properties of states most widely present in foreign states. Accordingly, they constitute an ideal target for attachment by creditors. International instruments have largely upheld state immunity from execution regarding bank accounts, however. Likewise, state practice largely – and apparently increasingly – supports state immunity from measures of attachment, by applying a presumption that funds in embassy bank accounts are used for governmental non-commercial purposes. This approach is overly deferential to the state. Instead, it is argued that domestic courts should require that the state, at least partially, discharge the burden of proof regarding the nature (commercial/sovereign) of the funds in the bank account. A failure to discharge this burden should result in a rejection of immunity. Alexander Orakhelashvili The Classification of International Legal Rules: A Reply to Stefan Talmon
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
639
Tijdschriften
– Any legal system, including the international legal system, consists of rules that serve multiple purposes and functions that the legal system in question needs to perform in order to survive as a viable organism. Jurisprudence of national and international courts relating to areas such as responsibility, immunity, and dispute settlement has involved intensive discussions as to the nature and implications of the various categories of rules. The most problematic issue remains the judicial application of jus cogens in relation to state immunities and the ensuing distinction between substantive and procedural rules. It is shown in this contribution that this artificial distinction does not reflect the functions international law actually accords to its various rules, and is instead a product of political and ideological preference to keep particular classes of plaintiffs out of certain jurisdictions. M. Sarzo The Dark Side of Immunity: Is There Any Individual Right for Activities Jure Imperii? – The following contribution interprets the ICJ decision on the case Jurisdictional Immunities of the State in a broader picture. The article focuses on the cause of action underlying the domestic civil claims, i.e. the primary rules providing for individual rights. Indeed, the traditional view, which conceives immunity as a ‘procedural’ rule, vigorously upheld by the Court, is not the only way to address this topic. In our view, state immunity is a substitute for other more sensitive questions, namely the definition of ‘state’, its prerogatives, and the individuals as right holders under international law. This approach points out a different rationale under state immunity, leading to major practical consequences in terms of the assessment of international jurisdiction. D. Robinson A Cosmopolitan Liberal Account of International Criminal Law – In this article, the author argues that two prominent frameworks for evaluating and developing international criminal law (ICL) can be reconciled into a new framework that absorbs the best insights of its predecessors. We cannot simply transplant fundamental principles from natio-
640
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
nal legal systems, because they may be inapposite in the unusual contexts faced by ICL. However, this novelty does not mean that we are free to simply abandon culpability, legality, and our basic underlying commitment to the individual. Instead we must explore what that deontic commitment might entail in these new contexts. The author’s primary aim is to show the possibility of bridging the apparent normative impasse. K. Campbell The Making of Global Legal Culture and International Criminal Law – It is commonly agreed that international criminal law (ICL) is a ‘hybrid’ legal culture, which mixes the legal traditions of the common law and civil law. However, the precise nature of this legal culture remains a contentious legal and theoretical issue. The paper identifies the two dominant models of ICL within these debates as either a clash of cultures or a sui generis system, and shows how neither satisfactorily engages with the concept of legal culture itself. To address this problem, the paper develops a new account of ICL as a global legal culture. It first identifies the distinctive ‘cultural logic’ of ICL, drawing on the example of recent developments in sexual violence offences. It then examines how ICL takes a global legal form, which ‘globalizes’ liberal legal culture. Finally, the paper shows how this process of making the legal culture of ICL ‘global’ creates its cultural contradictions, but also enables the possibility of making a new legal culture at the international level. J. van Wijk When International Criminal Justice Collides with Principles of International Protection: Assessing the Consequences of ICC Witnesses Seeking Asylum, Defendants Being Acquitted, and Convicted Being Released – In 2011 three Congolese ICC defence witnesses applied for asylum in the Netherlands. A decision has not yet been made. This article argues that three outcomes of their procedures are most likely: (i) an asylum permit is granted, (ii) a permit is denied, or (iii) the applicants are excluded from refugee protection on the basis of Article 1(f)(a). All sce-
narios would have serious practical and political consequences for the ICC, the Netherlands, and the DRC. There is a limited, but real, chance that future defence witnesses will also apply for asylum. This mere threat might already seriously hamper future co-operation between the ICC and states parties. More practical and political dilemmas stemming from a lack of harmonization between international criminal law and principles of international protection lie ahead, since a coherent scheme on how to deal with ICC defendants whose case has been rejected in the pre-trial phase, who have been acquitted, or who have served their sentence and cannot be refouled to their country of origin has thus far not been realized. As it stands the international community does not have an answer to this fundamental system error yet.
526 Jeugd-, relatie- & erfrecht Nieuw juridisch Weekblad 12e jrg. nr. 276, 13 febr. 2013 Charlotte Declerck Personen- en samenlevingsrecht Kroniek 2010 – 2012 – (België) Deze bijdrage beoogt de belangrijkste en voor de rechtspraktijk meest relevante ontwikkelingen in het personen- en samenlevingsrecht te belichten aan de hand van de opmerkelijkste rechtspraak van het Grondwettelijke Hof en het Hof van Cassatie (2010-2012). Hierbij komen achtereenvolgens het personen-, familie- en familiaal vermogensrecht aan bod.
527 Omgevingsrecht Tijdschrift voor Agrarisch recht 73e jrg. nr. 1, jan. 2013 I.M. van der Heijden Windturbines op het land. Milieuregels en vergunningplichten op een rij – Windturbines zijn in opkomst in
Tijdschriften
Nederland. Niet alleen energiebedrijven nemen initiatieven voor windturbines, ook samenwerkingsverbanden van particulieren of (agrarische) ondernemingen, die de opgewekte energie deels voor eigen gebruik inzetten en deels leveren aan het openbare net, hebben hun opmars. De Stimuleringsregeling Duurzame Energie (SDE), die voorziet in subsidies op de productie van duurzame energie door het kostprijsverschil met de ‘grijze’ elektriciteitsprijs te compenseren heeft bijgedragen aan de opmars van windturbines. Het is echter niet gemakkelijk subsidie aan te vragen omdat deze pas kan worden aangevraagd nadat de vergunning voor de bouw van de productie-installaties is verleend. Wet- en regelgeving is complex en versnipperd. In deze bijdrage worden aandachtspunten geformuleerd die gelden voor de partijen die overwegen windturbines te bouwen of erin te investeren. Er wordt ingegaan op de regels die gelden voor windturbines en welke regels gelden voor het verkrijgen van de vergunning.
528
jurisprudentie een tamelijk uitgewerkt en gedetailleerd raamwerk zichtbaar. Fundamentele wijzigingen zijn echter niet op grond hiervan te verwachten. Stelselwijzigingen zijn namelijk te complex om via casuïstische jurisprudentie te realiseren. Dergelijke wijzigingen kunnen alleen worden bereikt door parlementaire toetsing en instemming. T. Barkhuysen, M. Claessens Fusies in het primair, speciaal en voortgezet onderwijs: handvatten bij de toepassing van de fusietoets – Ruim een jaar geleden trad op 1 oktober 2011 de fusietoets in werking. Op grond hiervan moeten onderwijsorganisaties die willen fuseren daartoe toestemming van de Minister van OCW vragen. Schrs. doen verslag van een door hen verricht onderzoek naar de inmiddels opgedane ervaringen met de fusietoets. Hierbij zijn het juridisch kader en de adviezen van de Adviescommissie die de minister bij de besluitvorming adviseert het uitgangspunt. Daarnaast worden praktijkervaringen zoals die tussen verschillende onderwijsinstellingen tijdens het rondetafelgesprek van 26 september 2012 zijn uitgewisseld, in het onderzoek betrokken. Auteurs geven hun oordeel over het functioneren van de fusietoets en doen voorstellen voor het wegnemen van gesignaleerde knelpunten.
Onderwijsrecht
529
School en Wet Nr. 1, 2013 J.A. Keijser Schoolstichting in het primair onderwijs; een jurisprudentieoverzicht – In dit tweede deel van een tweeluik over de rechtspraak over het stichten van basisscholen wordt ingegaan op inhoudelijke begrippen die onderwerp van een geschil zijn geweest. Schr. bespreekt onder meer de volgende begrippen: de richting, het voedingsgebied, het belangstellingspercentage, referentiegemeente, directe meting, plaatsruimte en vrijheid van onderwijs. Deze begrippen zo concludeert schr. zijn nog niet uitgekristalliseerd in de jurisprudentie van de Afdeling rechtspraak van de Raad van State. Wel wordt uit deze
Rechtsfilosofie & -theorie Forfaitair 26e jrg. nr. 231, febr. 2013 R. Mardroos Is horizontale gelijkheid een houdbaar idee? – Horizontale gelijkheid wordt als volgt gedefinieerd: gelijkelijk gesitueerden moeten gelijk worden behandeld. Menigeen zou zijn schouders opalen en al knikkend beamen dat deze gedachte strookt met zijn rechtvaardigheidsgevoel, terwijl bij de jurist een waslijst van vragen naar boven komt. Op basis waarvan kun je zeggen dat iets gelijk is en waarom? Waarom zouden gelijke gevallen identiek moeten worden behandeld? Zou deze (on)gelijke behandeling
goede of slechte gevolgen hebben? Wat voor rol wordt hier toebedeeld aan de Staat? Al deze vragen zijn zeer relevant om tot een kritische toets te komen van een ten onrechte deugdelijk verondersteld begrip.
Leiden Journal of International Law Nr. 1, maart 2013 David Kennedy Law and the Political Economy of the World – The interpenetration of global political and economic life has placed questions of ‘political economy’ on the scholarly agenda across the social sciences. The author argues that international law could contribute to understanding and transforming centre–periphery patterns of dynamic inequality in global political economic life. The core elements of both economic and political activity – capital, labour, credit, and money, as well as public or private power and right – are legal institutions. Law is the link binding centres and peripheries to one another and structuring their interaction. It is also the vernacular through which power and wealth justify their exercise and shroud their authority. The author proposes rethinking international law as a terrain for political and economic struggle rather than as a normative or technical substitute for political choice, itself indifferent to natural flows of economic activity.
Regelmaat Nr. 1, 2013 W.J. Witteveen Llewellyn en het rechtsrealisme – Het Amerikaanse rechtsrealisme is een stroming die slechts een korte tijd heeft bestaan, namelijk van 1914 tot 1931. Desondanks hebben de door die stroming ontwikkelde denkbeelden nog steeds invloed. Het realisme kenmerkte zich door verzet tegen het formalisme, maar daarnaast waren er ook kenmerkende thema’s aan te wijzen. Zo was er onder meer belangstelling voor het functioneren van de rechtsregels en rechtsinstituten, het gebruik van kennis uit andere disciplines, openheid voor nieuwe vormen van bestuur en sociale controle en een grote vrijheid bij het interpreteren voor rechters. Schr. bespreekt aan de hand van het werk van Llewellyn
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
641
Tijdschriften
hoe de realistische rechter en de realistische wetgever te werk gaan.
Recht der Werkelijkheid Nr. 3, 2012 R. Knegt Juridische verkaveling van publieke taken: een historische vergelijking van dijkonderhoud en re-integratietaken – In dit artikel vergelijkt schr. twee ver in de tijd uiteen liggende Nederlandse bestuurlijke arrangementen met elkaar. De organisatie van het dijkonderhoud in de late Middeleeuwen en de toedeling aan werkgevers van de verantwoordelijkheid voor de re-integratie van arbeidsongeschikt geworden werknemers aan het eind van de twintigste eeuw. Het accent ligt niet op de beleidsfilosofie, maar op de bestuurlijk-juridische techniek die bij de implementatie van het beleid is gehanteerd. De ‘prikkelfilosofie’ was onbetwist het uitgangspunt van de herziening van de arbeidsongeschiktheidsregelingen; de specifieke juridische uitwerking die zij in Nederland kreeg, draagt echter kenmerken die rechtsvormen uit het bestuurlijk verleden (verkaveling, reparatoire sanctie) doen herleven. De ‘dubbele verkaveling’, de attributie van publieke taken die wordt gekoppeld aan een voorafgaande verkaveling in de private sfeer (van grond respectievelijk arbeidstijd), blijft ‘wringen’: die koppeling is weliswaar vanuit een economische benadering pragmatisch verdedigbaar, maar vanuit een juridisch oogpunt van burgerschap, gelijkheid en verdelende rechtvaardigheid gekunsteld, zodat zij legitimiteitsproblemen mee zal blijven brengen.
530 Sociaal Recht ArbeidsRecht 20e jrg. nr. 2, 2013 D.J.B. de Wolff, ArbeidsRecht 2013/10 Wijzigingen in de Ziektewet: medicatie met bijwerkingen – Recentelijk zijn in de Ziektewet (ZW) enkele wijzigingen doorgevoerd,
642
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
die voor werkgevers en werknemers van belang zijn. Wijzigingen met betrekking tot de re-integratieverantwoordelijkheid voor werknemers die tijdens dienstverband een vangnetuitkering ZW ontvangen, en introductie van prikkels om zieke flexwerkers sneller uit de ZW te laten stromen. Het gaat concreet om een uitbreiding van de loonsanctie bij langdurige arbeidsongeschiktheid en om de introductie van een premiedifferentiatie en wijziging van het ZW-criterium. Na 52 weken ziekte is niet arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk doorslaggevend, maar wordt beoordeeld of de flexwerker in staat is om met gangbare arbeid 65% van zijn oude salaris te verdienen. In deze bijdrage bespreekt schr. de veranderingen en voorziet deze van commentaar. G.C. Boot, ArbeidsRecht 2013/11 Wet vereenvoudiging regelingen UWV: over de fictieve opzegtermijn en de WW als trampoline naar ander werk – Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet vereenvoudiging regelingen UWV van kracht geworden. Met deze wet wordt beoogd een besparing op de uitvoeringskosten van de WW te bewerkstelligen. Bepalingen in de WW waarvan de uitvoeringskosten hoog waren, zijn aangepakt. Dat betreft, voor zover van belang voor de arbeidsrechtpraktijk, het bepalen van de eerste werkloosheidsdag, de bepaling van de fictieve opzegtermijn, de wekeneis, de jareneis, de vaststelling van het dagloon en de mogelijkheid om als startende ondernemer met behoud van uitkering aan de slag te gaan. In dit artikel bespreekt schr. deze onderwerpen. De Wet vereenvoudiging regelingen UWV staat los van de in het regeerakkoord aangekondigde bekorting van de duur en hoogte van de WW-uitkering. F. van Overbeeke, ArbeidsRecht 2013/12 Over de aanpassingsverplichting en functiegeschiktheid in de WGBH/CZ – de stand van zaken – In dit artikel wordt een aantal uitspraken over de Wet Gelijke Behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ) besproken.
Schr. gaat hierbij in op de vraag hoe ver de aanpassingsverplichting van de werkgever nu precies strekt, en wanneer men kan spreken van functiegeschiktheid. R.C. Hartendorp, ArbeidsRecht 2013/13 Naar een de-escalerend procesrecht: de mogelijkheden van 96 Rv voor het arbeidsrecht. Goed werkgeveren werknemerschap en de wijze van procederen – In deze bijdrage staat schr. stil bij de normen die van toepassing zijn op de wijze waarop werkgevers en werknemers omgaan met arbeidsconflicten en eventuele rechtszaken die daaruit voortvloeien. Voorop staat dat ook in het geval van conflicten werkgever en werknemer zich moeten gedragen als goed werkgever en goed werknemer. De norm van art. 7:611 BW heeft niet alleen betrekking op de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, maar ook op de wijze waarop partijen omgaan met arbeidsconflicten en de beslechting van geschillen die daaruit voortvloeien, geldt ook voor de postcontractuele fase. Schr. relateert een aantal bestuursrechtelijke en ambtenarenrechtelijke rechtsbeginselen, zoals het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel aan het goed werkgeverschap. L.J. de Vroe, ArbeidsRecht 2013/14 Het belemmeringsbeding ten grave gedragen; handvatten voor een redelijke vergoeding – Het belemmeringsbeding is het beding waarbij het de uitzendkracht verboden is om in dienst te treden bij de inlener. Het belemmeringsbeding doet zich voor in twee verschijningsvormen: het directe belemmeringsbeding en het indirecte belemmeringsbeding. Het directe belemmeringsbeding geldt tussen een uitzendorganisatie en een uitzendkracht. Het indirecte belemmeringsbeding is overeengekomen tussen de uitzendorganisatie en de inlener. Met het afschaffen van de Arbeidsvoorzieningenwet in 1998 leek er duidelijkheid te ontstaan over de toelaatbaarheid van een dergelijk beding, een concurrentiebeding in uitzendrelaties. Nadat vervolgens de lagere rechtspraak niet eenduidig was, achtte de Hoge Raad in 2003 een belemmeringsbeding toelaatbaar. Met de implementatie van Richtlijn
Tijdschriften
2008/104/EG in een nieuw art. 9a Waadi gaat het weer een andere kant uit en is het belemmeringsbeding vanaf eind april 2012 niet meer toegestaan. Wel mag een uitzendorganisatie een redelijke vergoeding bedingen. In dit artikel licht schr. deze ontwikkelingen toe, en doet een voorstel voor de berekening van een redelijke vergoeding.
Tijdschrift voor de Procespraktijk Nr. 1, febr. 2013 E.F.A. van Buitenen ‘Hoelangwerkloos.nl’: een nieuw hulpmiddel bij berekening van de schadevergoeding ex artikel 7:681 BW? – Er is een nieuwe methode voor het berekenen van werkloosheidsduur, ontwikkeld door het Hugo Sinzheimer Instituut van de Universiteit van Amsterdam. Met deze methode kan een redelijke schatting gemaakt worden van de gemiddelde duur van de werkloosheid van een ontslagen werknemer en daarmee van de schade die een werknemer lijdt als gevolg van zo’n ontslag. Kantonrechters zijn positief over de methodiek. Veelvuldig wordt er een schadevergoeding toegekend ter hoogte van een suppletie op de werkloosheidsuitkering gedurende een bepaalde periode, wisselend van 7 tot 111 maanden. Onduidelijk is echter welke periode een werknemer nodig zal hebben om een nieuwe betrekking te vinden. Nochthans lijkt het kabinet meer in de richting te denken van een billijke vergoeding op grond van artikel 6:758 BW dan in de lijn van een zo concreet mogelijke schadeberekening, die door de Hoge Raad in jurisprudentie, die in deze bijdrage ook wordt besproken, in werking is gezet. Invulling zal verder moeten worden gegeven door advocaten en andere rechtshulpverleners. M.C. Hennevelt Geen nieuwe kantonrechtersformule? Een juist besluit – De Kring van Kantonrechters heeft het besluit genomen om geen aanbevelingen vast te stellen voor vergoedingen wegens kennelijk onredelijk ontslag na afgifte van een ontslagvergunning. Vaststelling en publicatie van nieuwe aanbevelingen zou het wetgevingsproces kunnen verstoren. Zodoende is de introductie van
hernieuwde aanbevelingen ten aanzien van de kantonrechtersformule op de lange baan geschoven, althans zolang als nieuwe ontslagwetgeving in de maak is. Schr. doet aanbevelingen voor het vaststellen van echte checks and balances en zoekt aansluiting bij het totstandkomingsproces van aan rechtersregelingen vergelijkbare regelingen in de Verenigde Staten, waarbij rechters nog steeds in overeenstemming met de rechterlijke onafhankelijkheid de belangenafweging maken, maar dan in de regel op grond van een gedegen informatieverzameling en met inzicht in de betrokken belangen.
531 Staats- & bestuursrecht Nederlands Tijdschrift voor Bestuursrecht 25e jrg. nr. 1/2, jan./febr. 2013 C.N.J. Kortmann Naar een wettelijke regeling van overgang van vergunningen – Overgang van vergunningen is een leerstuk op het grensvlak van het privaatrecht en het publiekrecht. In tegenstelling tot de literatuur heeft de wetgever weinig aandacht voor de overgang van vergunningen. Ook in de rechtspraak komt dit vraagstuk niet vaak aan de orde. Na enkele inleidende paragrafen over de vergunning en overgang en overdracht naar privaatrecht en naar publiekrecht, geeft schr. in deze bijdrage een overzicht van de systemen die geschikt zouden kunnen zijn om de overgang van vergunningen te regelen, in de vorm van een ‘ladder’. Daarna formuleert hij criteria om te bepalen of en wanneer deze systemen zich voor toepassing lenen en volgt een praktijkproef. De wetgever dient volgens auteur per vergunning te bezien welk wijze van overgang de voorkeur geniet. Een algemene regeling in de Awb heeft niet zijn voorkeur, ook niet als vangnetbepaling. K.E. Haan De Nieuwe Zaaksbehandeling op het goede spoor – Op 29 oktober 20012 heeft de rechtspraak een landelijk symposium georganiseerd over de Nieuwe zaaksbehandeling. De rechtspraak
streeft hiermee naar een vroeg contactmoment en finale geschillenbeslechting. Ondanks een aantal kinderziekten is de bestuursrechter met de Nieuwe Zaaksbehandeling op het goede spoor. Naast een optimaal gebruik van de onderzoeksbevoegdheden is de toegevoegde waarde van de Nieuwe Zaaksbehandeling te vinden in de verkorting van de doorlooptijd en de zaakdifferentiatie. Door elke zaak de behandeling te geven die deze nodig heeft, kan het doel van de zitting worden bereikt. E.J. Daalder Kroniek Openbaarheid en behoorlijkheid – Op het terrein van openbaarheid van bestuur is in 2012 veel gebeurd. Zo is een concept-wetsvoorstel tot wijziging van de Wob gepubliceerd en heeft het Tweede Kamerlid Peeters een wetsvoorstel voor een nieuwe Wet openbaarheid van bestuur ingediend. Naast die onderwerpen bespreekt schr. het begrip bestuurlijke aangelegenheid en de relatie tussen de Kieswet en de Wob bij de openbaarmaking van gegevens van personen op kandidatenlijsten voor gemeenteraadsverkiezingen. Daarnaast gaat hij in op de afdwingbaarheid van de verplichting tot actieve openbaarmaking. Ook komen de weigeringsgronden ‘het belang van de veiligheid van de staat’ en ‘de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer’ aan de orde. M.C. de Voogd, R.J.M.H. de Greef Kroniek Bestuurlijke organisatie – Ingegaan wordt op gemeentelijke herindelingen en op het plan om gemeenten samen te voegen tot gemeenten met ten minste 100.000 inwoners. Ook de voorstellen tot vermindering van het aantal gemeenteraadsleden en tot afschaffing van de deelgemeenten komen hierbij aan de orde. Binnen het onderwerp Functionele decentralisatie bespreekt schr. uitgebreid het rapport van de parlementaire onderzoekscommissie van de Eerste Kamer naar de privatisering en verzelfstandiging van overheidsdiensten. Tenslotte gaat schr. in op een aantal ontwikkelingen op het gebied van gemeenschappelijke regeling.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
643
Wetgeving
532 Besluit houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 20 december 2012, houdende wijziging van de Geneesmiddelenwet ter implementatie van Richtlijn 2010/84/EU ter verbetering van de publieke gezondheid door het systeem van de geneesmiddelenbewaking van humane geneesmiddelen efficiënter te maken (Stb. 2013, 21) – De wet treedt in werking met ingang van 22 februari 2013.
ren, zijn de zogenaamde crisisgerelateerde (financiële) risico’s in de balans van nationale centrale banken in de Eurozone, en dus ook van DNB (verder) opgelopen. DNB is met het ministerie van Financiën in overleg getreden voor een passende oplossing. Verschillende mogelijkheden zijn besproken, waaronder die van de vorming van een voorziening. Binnen het Europees Stelsel van Centrale Banken (ESCB) is namelijk besloten om het nationale centrale banken mogelijk te maken een voorziening te treffen voor crisisgerelateerde risico’s. Een voorziening voor deze risico’s of een vergroting van de reserves van DNB leidt tot een evenredige verlaging van de winstafdracht van DNB aan de Staat (aandeelhouder). Een aan DNB te verstrekken garantie op zogenaamde crisisgerelateerde activa, die afloopt op het moment dat de risico’s weer tot normale niveaus zijn gedaald, is een volwaardig alternatief voor een dergelijke voorziening waartoe in samenspraak is gekomen, aldus de memorie van toelichting.
Inwerkingtredingsbesluit van 6-2-2013, Stb. 2013, 67
Kamerstukken II en I 2012/13, 33548, nrs. 1-4 en A
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Staatsblad Geneesmiddelenbewaking Inwerkingtreding
Nieuwe wetsvoorstellen
534
Vervolgstukken
Winstafdracht DNB
Limitering ontslagvergoeding
533 Wetsvoorstel (15-2-2013) tot wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IX) voor het jaar 2013 (Incidentele suppletoire begroting DNB winstafdracht) – Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2013 wijzigingen aan te brengen in de departementale begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB). Door middel van deze wijziging wordt autorisatie gevraagd voor het verlenen van een garantie aan DNB in het kader van vaststellen van de winsten over 2012 en volgende jaren. Tegenover de garantie staat een ophoging van de af te dragen winsten van DNB. Als gevolg van diverse maatregelen waartoe de Europese Centrale Bank (ECB) de afgelopen periode heeft besloten om het functioneren van de Eurozone te stabilise-
Intrekking Brief van de Minister van SZW (15-22013) over de intrekking van het wetsvoorstel tot wijziging van Boek 7, titel 10, van het Burgerlijk Wetboek in verband met het limiteren van de hoogte van de vergoeding bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek voor personen met een jaarsalaris van € 75 000 of hoger. – Bij brief van 27 november jl. heeft de minister-president, minister van Algemene Zaken aangegeven welke wetsvoorstellen zullen worden ingetrokken volgens de reguliere procedures (Kamerstuk 33 410, nr. 68). Daartoe behoort ook bovenvermeld wetsvoorstel.
644
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Kamerstukken II 2012/13, 31 862, nr. 19
Drugs- en vuurwapencriminaliteit Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (7-2-2013) tot wijziging van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie in verband met de verruiming van de kring van ambtenaren, belast met de opsporing van de in deze wetten strafbaar gestelde feiten, alsmede van enkele andere wettelijke voorschriften van strafvorderlijke aard. Kamerstukken I 2012/13, 33 012, A
Curatele, beschermingsbewind en mentorschap Derde nota van wijziging (20-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van enige bepalingen van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek inzake curatele, onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen en mentorschap ten behoeve van meerderjarigen en enige andere bepalingen. Kamerstukken II 2012/13, 33 054, nr. 9
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (5-2-2013) tot wijziging van diverse wetten in verband met de invoering van de verplichting voor bepaalde instanties waar professionals werken en voor bepaalde zelfstandige professionals om te beschikken over een meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de kennis en het gebruik daarvan te bevorderen, onderscheidenlijk die meldcode te hanteren. Kamerstukken I 2012/13, 33 062, A
Verkleining gemeenteraden Tekst van het gewijzigd Initiatiefwetsvoorstel (14-2-2013) van het lid Heijnen tot wijziging van de Gemeentewet in verband met het terugbrengen van het aantal gemeenteraadsleden tot op het niveau van voor de dualisering van het gemeentebestuur. Kamerstukken I 2012/13, 33 084, A
Grondwetswijziging BES Memorie van antwoord (19-2-2013) bij het voorstel van wet houdende verklaring dat er grond bestaat een voorstel in overweging te nemen tot verandering in de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een constitutionele basis voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het regelen van de betrok-
Wetgeving
kenheid van hun algemeen vertegenwoordigende organen bij de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer. Kamerstukken I 2012/13, 33 131, B
Versterking bestuur pensioenfondsen Nader verslag (15-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met versterking van het bestuur bij pensioenfondsen en enige andere wijzigingen. Kamerstukken II 2012/13, 33 182, nr. 13
Strafbaarstelling illegaliteit Brief van de Staatssecretaris van VenJ (14-2-2013) en verslag (19-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland. – Brief staatssecretaris over de evaluatie van het inreisverbod. Kamerstukken II 2012/13, 33 512, nrs. 5-6
Nederlands Zorginstituut Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (5-2-2013) tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg en andere wetten in verband met de taken en bevoegdheden op het gebied van de kwaliteit van de zorg.
Jansen en Voortman Kamerstukken II en I 2012/13, 33 330 , nr. 57 en C
Verhoging alcoholleeftijd Nota van wijziging (25-2-2013) bij het Initiatiefwetsvoorstel houdende wijziging van de Drank- en Horecawet teneinde enkele leeftijdsgrenzen te verhogen van 16 naar 18 jaar en de preventie en handhaving te verankeren. Kamerstukken II 2012/13, 33 341, nr. 8
Einde aan weigerambtenaar Nota naar aanleiding van het verslag (22-2-2013) bij het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de Algemene wet gelijke behandeling met betrekking tot ambtenaren van de burgerlijke stand die onderscheid maken als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling. Kamerstukken II 2012/13, 33 344, nr. 8
Verticale integratie zorg Verslag (18-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg en enkele andere wetten, teneinde te voorkomen dat zorgverzekeraars zelf zorg verlenen of zorg laten aanbieden door zorgaanbieders waarin zij zelf zeggenschap hebben. Kamerstukken II 2012/13, 33 362, nr. 5
Kamerstukken I 2012/13, 33 243, A
OR scholingssysteem Wijziging Kieswet Tweede nota van wijziging (18-12013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet houdende maatregelen om het eenvoudiger te maken voor Nederlanders in het buitenland om hun stem uit te brengen, wijziging van de wijze van inlevering van de kandidatenlijsten, aanpassing van de datum van kandidaatstelling en stemming, alsmede regeling van andere onderwerpen. Kamerstukken II 2012/13, 33 268, nr. 9
Huren middeninkomens Brief van de Minister voor W en R en tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (14-2-2013) tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (huurverhoging op grond van een tweede categorie huishoudinkomens). – Brief minister met een reactie op het amendement van de leden
Tekst van het gewijzigd wetsvoorstel (14-2-2013) tot aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssyteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet.
Uitvoering luchtvaartverordening Nota n.a.v. het verslag (21-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet luchtvaart in verband met de uitvoering van verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 20 februari 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart. Kamerstukken II 2012/13, 33 476, nr. 6
Toezicht postmarkt Verslag (19-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Postwet 2009 ter invoering van ex ante toezicht op een postvervoerbedrijf met aanmerkelijke marktmacht. Kamerstukken II 2012/13, 33 501, nr. 5
Verbetering Waterwet Verslag (14-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Waterwet en enkele andere wetten (aanvulling en verbetering; vereenvoudiging van de verontreinigingsheffing; opheffing van de Commissie van advies inzake de waterstaatswetgeving). Kamerstukken II 2012/13, 33 503, nr. 5
Integriteit energiemarkt Verslag (21-2-213) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet, de Wet op het financieel toezicht, de Wet op de economische delicten en het Wetboek van Strafvordering. (uitvoering van een verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie). Kamerstukken II 2012/13, 33 510, nr. 4
Kamerstukken I 2012/13, 33 367, A
Strafbaarstelling illegaliteit Justitie-subsidies Memorie van antwoord (21-2-2013) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Justitie-subsidies onder meer in verband met de inwerkingtreding van de Aanwijzingingen voor subsidieverstrekking.
Verslag (19-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de strafbaarstelling van illegaal verblijf van vreemdelingen in Nederland. Kamerstukken II 2012/13, 33 512, nr. 6
Kamerstukken I 2012/13, 33 439, B
Decentralisatie investeringsbudget landelijk gebied Verslag (19-2-2013) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inrichting landelijk gebied. Kamerstukken II 2012/13,33 441, nr. 5
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
645
Wetgeving
535
Nota’s, rapporten & verslagen Terugkeer asielzoekers Brief van de Staatssecretaris van VenJ (12-2-2013) met een reactie op een aangenomen motie waarin de regering wordt verzocht samen met de Dienst Terugkeer en Vertrek voorwaarden op te stellen waarin wordt bepaald dat een terugkeergesprek niet moet plaatsvinden wanneer er een medische belemmering is. – De staatssecretaris is van mening dat hetgeen in het dictum van de motie wordt verzocht al onderdeel is van (de uitvoering van) zijn beleid. Daar waar vertrek uit Nederland aan de orde is gaat de DT&V het gesprek met de vreemdeling hierover aan. Het eerste gesprek vindt plaats kort nadat de afwijzing van de asielaanvraag door de IND kenbaar is gemaakt. Voordat het gesprek met de vreemdeling wordt gevoerd, wordt zijn dossier over het algemeen besproken in een zogeheten Lokaal Terugkeer Overleg (LTO). In dit LTO wordt door de betrokken ketenpartners informatie over de vreemdeling gedeeld. Hierbij kunnen ook eventuele medische belemmeringen aan de orde komen. Op basis van de informatie uit dit LTO kan de DT&V vervolgens het gesprek met de vreemdeling aangaan. Juist in dit gesprek krijgt de vreemdeling onder meer de mogelijkheid om belemmeringen, waaronder medische omstandigheden, voor het vertrek aan de orde te brengen. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1604
Verhuizing asielzoekers Brief van de Staatssecretaris van VenJ (12-2-2013) over de verhuiscijfers van gezinnen met kinderen tussen COAlocaties. – Gedurende het jaar 2012 zijn de verhuisbewegingen van gezinnen met kinderen onder de 18 jaar in de populatie van het COA gemonitord. In het jaar 2012 zijn er 3794 verhuisbewegingen gemaakt door gezinnen met kinderen (exclusief de eerste, proceduregerelateerde, verhuizingen
646
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
na binnenkomst evenals de verhuizingen naar aanleiding van een herhaalde aanvraag). Voor wat betreft de oorzaken van de verhuizingen bleek uit de registratie dat veruit de grootste categorie verhuizingen bestond uit de verhuizingen van gezinnen op eigen verzoek (2118). Op de tweede plaats stonden de verhuizingen als gevolg van een overplaatsing naar de gezinslocatie of de vrijheidsbeperkende locatie, in totaal 1276. Het aantal verhuizingen als gevolg van een sluitend centrum (369) of een gedwongen overplaatsing (28) is laag geweest. De veronderstelling dat kinderen vaak verhuizen als gevolg van sluitende centra of door initiatie van het COA (niet zijnde procedurele redenen) wordt door deze registratie ontkracht. Kamerstukken II 2012/13, 19 637, nr. 1605
Banken unie en EMU Verslag van een algemeen overleg van 24-1-2013 (vastgesteld 19 februari 2013) met met de Minister van Financiën over: de oprichting van een Europees toezichtmechanisme voor banken, instrument voor directe herkapitalisatie door het ESM en geïntegreerd financieel kader (een bankenunie) (21 501-07, nr. 946) en de toekomst van de Economische Monetaire Unie (onderdeel Bankenunie) (21 501-20, nr. 687). Kamerstukken II 2012/13, 21 501-07, nr. 1010
Arms Trade Treaty Brief van de Minister van BuZa (1-22013) over de Nederlandse inzet tijdens de slotconferentie over het VNwapenhandelsverdrag (Arms Trade Treaty, ATT) die van 18 tot 28 maart 2013 plaatsvindt. – Dit verdrag beoogt de internationale wapenhandel te reguleren en wereldwijde normen vast te stellen voor de handel in militaire goederen. Het verdrag verplicht staten tot nauwkeurige toetsing van wapenexport aan verschillende criteria, waaronder de vraag of een eindgebruiker mensenrechten zal schenden met de te exporteren goederen. De concept-verdragstekst, zoals deze op dit moment voorligt, vormt wat Nederland betreft een uitstekende basis waarop de onderhandelingen kunnen worden afgerond. De tekst bevat enkele essentiële elementen, zoals toetsingscriteria voor wapenex-
port, het opnemen van kleine en lichte wapens binnen de reikwijdte van het verdrag en controle op export van munitie. Op een aantal punten is de verdragstekst nog voor verbetering vatbaar. Zo zal de Nederlandse delegatie zich inzetten om een artikel in de huidige concept-verdragstekst te verwijderen of aan te passen over de relatie van het verdrag tot andere (internationale) verplichtingen of instrumenten. In de huidige formulering verzwakt dit artikel de werking en effectiviteit van het verdrag. Daarnaast acht Nederland het wenselijk dat een aantal artikelen ambitieuzer worden geformuleerd. Te denken valt hierbij aan de reikwijdte van het verdrag (ook leningen en giften zouden onder exportcontrole moeten vallen) en het streven naar meer transparantie in de rapportage. Wat Nederland betreft is het zaak om op wereldwijd niveau – inclusief grote exporteurs – overeenstemming te bereiken over regulering en normen voor de handel in wapens. Dit streven brengt met zich mee dat de Nederlandse delegatie mogelijk op bepaalde punten in moet stemmen met minder ambitieuze formuleringen. Kamerstukken II 2012/13, 22 054, nr. 211
Vrouwen- en dierenmishandeling Brief van de Staatssecretais van EZ (12-2-2013), mede namens de Minister van VenJ en de Staatssecretaris van VWS, met een reactie op het rapport ‘Huiselijk geweld en dierenmishandeling in Nederland; een verkennend onderzoek naar de relatie tussen huiselijk geweld en dierenmishandeling onder vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld.’ – Het onderzoek betreft een verkenning van de relatie tussen huiselijk geweld en dierenmishandeling onder vrouwelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Voor het onderzoek zijn 162 vrouwelijke huisdiereigenaren uit zowel de vrouwenopvang als de algemene populatie geïnterviewd. Enkele belangrijke conclusies uit het onderzoek zijn dat vrouwen in de opvang vaker aangeven dat sprake is van (dreiging met) dierenmishandeling door de partner dan de vrouwen uit de algemene populatie. Daarnaast meldt een groot aantal van de vrouwen (41%) dat zij vanwege zorgen om
Wetgeving
de huisdieren de vlucht naar de opvang hebben uitgesteld. De onderzoekers bevelen aan rekening te houden met huisdieren bij de hulp aan slachtoffers van huiselijk geweld zoals het voorzien in opvangplekken of pleegzorg voor deze. Het onderzoek levert een bijdrage aan het verder inzichtelijk krijgen van de relatie tussen huiselijk geweld en dierenmishandeling en biedt verdere aanknopingspunten voor het beleid en de praktijk van hulpverleners (in het bijzonder de vrouwenopvang en dierenartsen) en politie. De bewindsvrouw zal het onderzoeksrapport dan ook onder de aandacht brengen van deze organisaties en geeft een paar voorbeelden van enkele reeds bestaande initiatieven. Kamerstukken II 2012/13, 28 345, nr. 125
Aangifte doen Verslag van een algemeen overleg van 24-1-2013 (vastgesteld 21 februari 2013) met minister Opstelten van VenJ over o.a.: de beleidsreactie bij het rapport Aangifte doen: de burger centraal van de Inspectie Veiligheid en Justitie (29 628, nr. 340), het rapport Aangifteproces van de Raad voor de Rechtshandhaving (29 279, nr. 157), de Bevelsbevoegdheid van de politie (29 628, nr. 350) en de het Voortgangsbericht vorming Nationale Politie (29 628, nr. 353). Kamerstukken II 2012/13, 29 628, nr. 368
Modern Migratiebeleid Brief van de Staatssecretaris van VenJ (19-2-2013) over de ontwikkelingen aangaande INDiGO in de afgelopen periode en over de gevolgen van vertraging van INDiGO voor de processen van de IND. – De doelstelling voor 2012 dat INDiGO het primaire systeem van de IND zou worden, is behaald. Medio december 2012 is wederom een nieuwe versie van INDiGO met succes in gebruik genomen. Daarnaast zijn de afgelopen maanden, en met name eind december, de procedures van vreemdelingen overgebracht van het oude informatiesysteem INDIS naar INDiGO. Inmiddels is meer dan een miljoen vreemdelingen overgezet naar INDiGO. Van het aantal aanvragen dat de IND ontvangt, wordt inmiddels circa 85% in INDiGO afgehandeld. Dit is als volgt verdeeld: 14% betreft asielprocedures, 58%
reguliere procedures, 11% verzoeken om naturalisatie en 17% gerechtelijke procedures. Nu alle IND-medewerkers met INDIGO werken en de afstelling van het werken met dit systeem plaatsvindt, kan de volgende voor de IND en zijn klanten cruciale stap worden gezet: de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid. Dat zal deze zomer gebeuren. De klanten en de ketenpartners van de IND zullen drie maanden daaraan voorafgaand over de inwerkingtreding worden geïnformeerd. De inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid brengt nieuwe werkprocessen en nieuwe producten voor de IND met zich mee, en nieuwe samenwerkingsrelaties met klanten en ketenpartners. De inwerkingtreding zal dan ook veel van de IND vragen. Kamerstukken II 2012/13, 30 573, nr. 114
Uitbreiding ANPR Brief van de Staatssecretaris van VenJ (11-2-2013) over de inzet van ANPR, Automatic Number Plate Recognition, in het Nederlands ook wel geautomatiseerde kentekenherkenning, voertuigherkenning of nummerplaatherkenning genoemd. – In het regeerakkoord is opgenomen dat innovatie en het verhogen van de pakkans in de strafrechtketen bijzondere aandacht krijgen. Een bredere inzet van systemen van automatische nummerplaatherkenning draagt hieraan bij. In deze brief zet de staatssecretaris zijn beleidsvisie uiteen voor de inzet van ANPR voor politietaken, onder meer voor het innen van boetes, de executie van strafvonnissen, het opsporen van gestolen voertuigen en gestolen kentekens en de aanpak van ladingdiefstal. De momenteel meest gebruikte vorm van ANPR-inzet is die van directe handhavingsacties waarbij referentielijsten worden gebruikt. Zodra de ANPR-camera herkent dat een voertuig op een referentielijst staat, gaat de politie over tot het geven van een stopteken en wordt het voertuig stopgezet en de zaak afgehandeld. Onder meer langdurig openstaande boetes kunnen op deze wijze worden geïnd. Uit onderzoek blijkt dat ANPR een efficiënt instrument is, sneller en vollediger dan de oude, handmatige werkwijze. In de politieregio’s IJsselland en Rotter-
dam-Rijnmond is in het verleden ervaring opgedaan met het gebruik van bewaarde kentekengegevens ten behoeve van de opsporing. Gebleken is dat misdrijven mede met behulp van bewaarde kentekengegevens kunnen worden opgelost. Echter, voor de opslag van alle kentekens die een camera passeren ontbreekt momenteel een toereikende wettelijke basis. Ingevolge artikel 3 Politiewet 2012 heeft de politie tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Ter uitvoering van haar taak is de politie bevoegd tot het verrichten van alle handelingen die hiervoor nodig zijn, waaronder het via ANPR camera’s waarnemen en vergaren van kentekens van personen die met het oog op die taak aandacht behoeven. De door politieambtenaren ten behoeve van de politietaak door middel van ANPR gescande kentekens zijn voorts als politiegegevens aan te merken. De Wet politiegegevens (Wpg) is hierop van toepassing. De Wpg staat de verwerking van politiegegevens toe, voor zover deze, op het moment van de eerste verwerking (bij ANPR is dat het scannen en eventueel vastleggen van de kentekens) noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de politietaak. In de regel zal het via ANPR vastleggen van kentekens om deze te vergelijken met referentiebestanden op artikel 8 Wpg (dagelijkse politietaak) kunnen worden gebaseerd. De verwerking van een kenteken is dan gericht op de directe of uitgestelde opvolging naar aanleiding van een ‘hit’. Voor de opslag van kentekens die op het moment van vastlegging (nog) niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de politietaak, ontbreekt momenteel een toereikende wettelijke basis. Bij nieuwe wetgeving op het gebied van ANPR wordt eerst een Privacy Impact Assessment uitgevoerd, zodat vooraf is onderzocht welke risico’s er zijn op het gebied van privacy en welke risicobeheersende maatregelen eventueel dienen te worden getroffen. Nieuwe wetgeving op het gebied van ANPR wordt conform het regeerakkoord voorzien van een horizonbepaling en een evaluatiebepaling. De staatssecretaris is voornemens de inzet van ANPR breed in te voeren
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
647
Wetgeving
en zoveel mogelijk te gebruiken. Enkele voorbeelden van ANPR-toepassingen die nu door de politie reeds (op verschillende terreinen) in het kader van haar taakuitoefening worden toegepast en voortaan in alle regio’s worden ingezet, zijn: Boetes innen, Executie strafvonnissen, Openbare orde, Toezicht verkeer en vervoer, Gestolen voertuigen en gestolen kentekens, Ladingdiefstal, Mobiel banditisme en Bewaken en beveiligen. Bovengenoemde toepassingen van ANPR zijn vooral gericht op het vergelijken van ANPR-gegevens met kentekens op referentielijsten. Daarnaast zijn er ook complexere toepassingen van ANPR, zoals het analyseren van ANPR-gegevens en het opstellen en gebruiken van profielen. Kamerstukken II 2012/13, 31 051, nr. 11
Collegegeld EU-studenten Brief van de Minister van OCW (15-22013) over de, door de EC gesignaleerde, strijdigheid van de Nederlandse regelgeving inzake de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek met het recht van de Europese Unie. – Naar aanleiding daarvan heeft de Nederlandse regering zich hierop beraden en het volgende voornemen geformuleerd. In de WHW is voor studenten met de nationaliteit van een EU-lidstaat vastgesteld dat, om aanspraak te kunnen maken op het wettelijk collegegeld, zij woonachtig moeten zijn in Nederland, België, Luxemburg of in een van de deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen en Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland. Studenten die niet aan dit woonplaatsvereiste voldoen, zijn het instellingscollegegeld verschuldigd. Aangezien studenten met de Nederlandse nationaliteit gemakkelijker aan het woonplaatsvereiste kunnen voldoen dan studenten met de nationaliteit van een andere lidstaat, zou het vereiste voor deze groep beschouwd kunnen worden als een indirecte discriminatie. Gelet op door de Commissie ingebrachte argumenten zal de Nederlandse regering op korte termijn een wetswijziging voorbereiden, die is gericht op aanpassing van de wettelijke bepalingen inzake het collegegeld opdat de woonplaats van de stu-
648
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
dent vanaf het studiejaar 2014/2015 niet meer van belang is voor de aanspraak op het wettelijk collegegeld. Kamerstukken II 2012/13, 31 288, nr. 326
Benelux evaluatie Brief van de Minister van BuZa (1-2-2013) waarbij hij de evaluatie ‘Relaties, resultaten en rendement: evaluatie van de Benelux Uniesamenwerking vanuit Nederlands perspectief’ aanbiedt. – Beide Kamers hebben om de evaluatie verzocht bij de behandeling van de goedkeuring van het Verdrag tot herziening van het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie (Kamerstukken 31 585). In de evaluatie worden twee hoofdvragen beantwoord: 1. zijn de met het nieuwe Benelux-verdrag beoogde verbeteringen in de praktijk gerealiseerd? en 2. wat is de toegevoegde waarde van de Benelux Unie en welke voordelen levert deze samenwerking op voor de Nederlandse burger? De evaluatie levert een aantal hoofdbevindingen op die als volgt kunnen worden samengevat. 1) Het verdrag heeft geleid tot een duidelijkere structuur voor politieke sturing, maar van meer politieke sturing is in de praktijk geen sprake. 2) De introductie van drie kernterreinen van samenwerking in het verdrag heeft niet geleid tot meer beleidsinhoudelijke samenhang. 3) De door het verdrag geboden flexibiliteit om nieuwe samenwerkingsthema’s op te pakken wordt actief benut. Ondanks de nodige ‘checks and balances’ vindt er geen (transparante) afweging van prioriteiten plaats, waardoor innovaties een element van toevalligheid kennen. 4) De samenwerking met NoordrijnWestfalen lukt, afhankelijk van het dossier, met wisselend succes. Andere aangrenzende deelstaten en regio’s tonen vooralsnog geen interesse om op structurele wijze met de Benelux samen te werken. 5) De Benelux Unie bevindt zich niet in concurrentie met, maar is complementair en soms ondersteunend aan lokale grensoverschrijdende samenwerking, bilaterale samenwerking en Europese samenwerking. 6) Het trilaterale karakter voegt in praktische zin zelden iets toe, maar belemmert de samenwerking ook niet en vergroot de herkenbaarheid
van de samenwerking, met name op EU-niveau. 7) De voortrekkersrol binnen de Europese Unie (proeftuinfunctie) is in de praktijk geen structureel element van de Benelux Unie-samenwerking. 8) De Benelux Unie-samenwerking is geen voorwaarde voor Benelux politieke samenwerking, maar draagt wel bij aan een gemeenschappelijk referentiekader. 9) Met de Benelux Unie-samenwerking worden verschillende maatschappelijke baten nagestreefd. Deze baten zijn meestal indirect en bescheiden en het duurt vaak lang om resultaat te boeken. De evaluatie maakt volgens de minister duidelijk dat de nieuwe Benelux Unie voor Nederland op tal van terreinen bestaansrecht heeft. De Benelux-samenwerking heeft, mede dankzij het nieuwe verdrag, nieuw elan gekregen. Secretaris-generaal Jan van Laarhoven werkt aan een doelgerichter organisatie. Een compacte, goed functionerende Benelux Unie is bevorderlijk voor de politieke samenwerking met België en Luxemburg die Nederland een grotere stem geeft in de EU en andere internationale fora. Kamerstukken II 2012/13, 31 585, nr. 12
Christenvervolging Brief van de Minister van BuZa (1-22013) met een reactie op de ‘ranglijst christenvervolging’ van Open Doors. – Er is gevraagd om een reactie ten aanzien van de tien landen waar – volgens deze ranglijst – christenen het strengst worden vervolgd. De onlangs gepubliceerde ‘ranglijst christenvervolging’ van Open Doors is een nuttig instrument om een indruk te krijgen van de mate waarin christenen wereldwijd met vervolging te maken hebben. De lijst maakt inzichtelijk waar de situatie relatief is verbeterd of verslechterd ten opzichte van voorgaande jaren. Het is zorgwekkend dat de vervolging van christenen in een groot aantal Afrikaanse landen lijkt te zijn toegenomen. Anderzijds laat de lijst zien dat de situatie in bijvoorbeeld China, waar volgens Open Doors het aantal huiszoekingen en arrestaties van christenen is afgenomen, licht zou zijn verbeterd. De lijst van Open Doors besteedt exclusief aandacht
Wetgeving
aan de schending van mensenrechten van de leden van één specifieke groep. Het feit dat christenen in grote delen van de wereld worden vervolgd heeft niet noodzakelijkerwijs, of uitsluitend, te maken met hun religieuze identiteit. Deze lijst kan daarom niet zonder meer worden gezien als lijst van landen waar de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging onder druk staat. Daarnaast is het van belang te voorkomen dat het uitzonderen van één bepaalde groep, in dit geval christenen, een beroep op de universaliteit van mensenrechten onderuit zou kunnen halen. Nederland benadrukt daarom graag dat mensenrechten overal, voor iedereen en altijd gelden. Vervolgens gaat de minister in op de tien landen waar volgens Open Doors christenen het meest worden vervolgd. Het zijn usual suspects als Noord Korea, Saudi Arabië, Afghanistan, Irak, Somalië, Mali en Jemen. Kamerstuken II 2012/13, 32 735, nr. 74
Integratie Brief van de Minister van SZW (19-22013) waarin hij zijn visie op ‘Integratie’ uiteenzet. – Voor succesvolle integratie is het nodig dat wij kunnen bouwen op een fundament van gedeelde kernwaarden. Daarom moeten migranten niet alleen kennisnemen van de kernwaarden van de Nederlandse samenleving, maar deze ook verinnerlijken. Het is belangrijk dat iedereen een bijdrage levert en zelfredzaam is. Kinderen moeten worden opgevoed met het oog op hun toekomst hier, waarbij motivatie, optimisme en het stellen van grenzen centraal horen te staan. Voor dit kabinet zijn gedeelde waarden, grenzen stellen en opvoeden, en meedoen en zelfredzaamheid de sleutels in de aanpak. Op deze onderwerpen wordt in deze brief nader ingegaan. De problematiek die speelt rond Marokkaans-Nederlandse jongeren wordt daarbij betrokken. Het kabinet wil benadrukken dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een groot goed is in ons land. Die vrijheid omvat alle godsdiensten; ook de islam. Het kabinet stelt wel grenzen als kernwaarden en belangrijke verworvenheden van de Nederlandse samenleving worden bedreigd. Kamerstukken II 2012/13, 32 824, nr. 7
Interbestuurlijke verhoudingen Brief van de Minister van BZK (11-22013) waarin hij meedeelt dat het Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW) de Code Interbestuurlijke Verhoudingen hebben geactualiseerd en herbevestigd. – De Code bevat spelregels ten aanzien van de omgangsvormen tussen de medeoverheden en werd voor het eerst in 2005 afgesloten tussen Rijk, IPO en VNG. De omgangsvormen werden in de bestuursafspraken 2011–2015 herbevestigd, waarbij ook de Unie van Waterschappen toetrad. Bij zowel de koepels als het Rijk leefde de wens de Code te actualiseren en opnieuw te bevestigen als zelfstandig document. De belangrijkste wijziging betreft het artikel over Europa (artikel 9). De integrale tekst van de geactualiseerde en herbevestigde Code is als bijlage bij dit Kamerstuk te vinden.
Vrouwen in besturen Verslag van een algemeen overleg van 24-1-2013 (vastgesteld 19-2-2013) met Minister Bussemaker van OCW over de richtlijn verbeteren van Gendergelijkheid in besturen van beursgenoteerde bedrijven COM(2012)614/5 en het fiche richtlijn en mededeling genderbalans bij beursgenoteerde bedrijven (kamerstukken 33 483, nr. 2). Kamerstukken II 2012/13, 33 483, nr. 5
Nabestaanden moord
Brief van de Minister en Staatssecretaris van SZW (11-2-2013) met nadere informatie over de planning van enkele wetsvoorstellen. – De vaste commissie voor SZW met betrekking tot het wetsvoorstel hervorming Ontslagrecht en WW verzocht om een nadere toelichting over de wijze van indiening en de samenhang tussen de voorstellen. Het wetsvoorstel betreft vier onderwerpen: 1. Ontslagrecht; 2. Werkloosheidswet (WW) inclusief passende arbeid; 3. Wet inkomensvoorziening oudere werknemers (IOW) en de intrekking van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); 4. Maatregelen om flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans te brengen. De samenhang tussen deze vier onderwerpen is groot. Om die reden zullen deze worden samengebracht in één wetsvoorstel, dat zal worden opgebouwd uit vier onderdelen. Deze onderdelen zullen elk een onderwerp betreffen en zelfstandig leesbaar zijn. In de Memorie van Toelichting zal op de samenhang tussen de onderwerpen worden ingegaan.
Brief van de Staatssecretaris van VenJ (20-2-2013) waarbij hij het rapport ‘Over leven na de moord’ aanbiedt, een meerjarige evaluatie uitgevoerd naar het casemanagement voor nabestaanden van slachtoffers van moord en doodslag. – Na signalen van lotgenotenorganisaties van nabestaanden van slachtoffers van moord en doodslag over de lacunes in de dienstverlening, is in 2007 op verzoek van het ministerie van Justitie een pilot ‘Casemanagement nabestaanden’ gestart door Slachtofferhulp Nederland (SHN). Casemanagers bieden direct na een moord of doodslag hulp en ondersteuning aan de directe nabestaanden. Belangrijke taken van de casemanager zijn onder meer het bieden van praktische ondersteuning, het begeleiden van de nabestaanden in het gehele opsporingsen strafproces, het regelen van juridische bijstand, het bieden van begeleiding in het trauma- en verliesverwerkingsproces en het fungeren als intermediair naar justitiële organisaties, werkgevers en uitkeringsinstanties. In het kader van het onderzoek is, van 2007 tot en met 2012 zowel onderzoek gedaan naar het verloop van het rouw- en verwerkingsproces van nabestaanden als naar de wijze waarop het casemanagement bij dit verwerkingsproces een ondersteunende rol kan spelen. Zodoende is voor het eerst diepgaand inzicht verkregen in de ontwikkeling van de behoefte aan dienst- en hulpverlening aan nabestaanden. Ten tweede laat het onderzoek zien welke rol de casemanagers spelen bij het tegemoet komen aan deze behoeften en in hoeverre deze rol volgens de betreffende nabestaanden naar tevredenheid is vervuld.
Kamerstukken II 2012/13, 33 400 XV, nr. 91
Kamerstukken II 2012/13, 33 552, nr. 1
Kamerstuken II 2012/13, 33 400 VII, nr. 57
Ontslagrecht en WW
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
649
Nieuws
536
Onteigenen effecten en leningen SNS mocht, toekomstige vorderingen niet De minister van Financiën mocht op 1 februari 2013 de effecten, waaronder aandelen, achtergestelde obligaties en participatiecertificaten, en de achtergestelde onderhandse leningen van SNS Bank en SNS REAAL onteigenen. Dat geldt niet voor de toekomstige vorderingen. Dit blijkt uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari 2013 (LJN BZ2265). Een groot aantal organisaties en particulieren uit binnen- en buitenland was bij de Raad van State in beroep gekomen tegen het onteigeningsbesluit. Tegen de uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
D
e Raad van State is van oordeel dat de minister bevoegd was tot onteigening van de effecten en de achtergestelde onderhandse leningen van SNS Bank en SNS REAAL. Daarbij heeft de Raad van State onder meer belang gehecht aan het feit dat SNS Bank niet op eigen kracht haar kapitaaltekort kon oplossen dat met name door verliezen op de vastgoedportefeuille van
SNS Bank was ontstaan. Verder had De Nederlandsche Bank geëist dat voor 31 januari een structurele oplossing voor het kapitaaltekort zou zijn bereikt. Op deze datum was een aanvaardbare oplossing echter niet voorhanden. Zonder ingrijpen van de minister zou SNS zeer waarschijnlijk failliet zijn gegaan, wat eveneens het faillissement van ASN Bank en RegioBank zou hebben betekend. Verder zou een faillissement door het depositogarantiestelsel grote gevolgen hebben gehad voor de Nederlandse banken en de Staat. Gelet op deze feiten en omstandigheden mocht de minister zich op het standpunt stellen dat de stabiliteit van het financiële stelsel ernstig en onmiddellijk in gevaar was, aldus de hoogste bestuursrechter. Veel bezwaren waren gericht tegen het feit dat de minister zich heeft gebaseerd op het rapport van Cushman & Wakefield over de waardering van de vastgoedportefeuille. De minister mocht echter naar het oordeel van de Raad van State dit rapport aan zijn besluit ten grondslag leggen.
Toekomstige vorderingen De Raad van State heeft het onteigeningsbesluit vernietigd voor zover de minister ook alle vorderingen heeft onteigend die voormalige aandeelen obligatiehouders in de toekomst zouden kunnen instellen. De onteigening van deze vorderingen, die concurrente vorderingen zijn, is niet in overeenstemming met zijn eigen keuze om die vorderingen juist buiten de onteigening te houden. Bovendien verdraagt onteigening van deze toekomstige vorderingen zich slecht met het stelsel van schadeloosstelling zoals opgenomen in de Wet op het financieel toezicht, aldus de hoogste bestuursrechter.
Onteigening Op vrijdag 1 februari jl. heeft de Nederlandse Staat SNS REAAL en SNS Bank onteigend (genationaliseerd). Het onteigeningsbesluit is gebaseerd op de Wet op het financieel toezicht waarin sinds 2012 interventiemogelijkheden zijn opgenomen voor de minister van Financiën.
537
Geschillencommissie Notariaat De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie en de Consumentenbond hebben, in overleg met Vereniging Eigen Huis, een nieuwe geschillenregeling voor het notariaat ondertekend. Daarmee is de Geschillencommissie Notariaat per 1 maart van start gegaan. Deze is ondergebracht bij De Geschillencommissie.
P
er 1 januari 2013 is de procedure waarbij ringvoorzitters over declaratiegeschillen beslissen, vervallen. Ook de mogelijkheid om te
650
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
klagen over notarissen bij de Nationale Ombudsman is afgeschaft. In plaats daarvan zijn notarissen, via hun lidmaatschap bij de KNB, vanaf 1 maart aangesloten bij de Geschillencommissie Notariaat. Notarissen zullen vanaf 1 maart consumenten of ondernemers met een klacht doorverwijzen naar De Geschillencommissie. In hun algemene voorwaarden komt te staan dat op hun dienstverlening de klachten- en geschillenregeling notariaat van toepassing is. Ook klachten van vóór 1 maart kunnen worden voorge-
legd aan De Geschillencommissie.
€ 10.000 De klachten- en geschillenregeling geldt voorlopig voor geschillen tot € 10.000. Deze beperking zal over enige tijd worden geëvalueerd. Er komen twee geschillencommissies: één voor consumentengeschillen en één voor zakelijke geschillen. Verder zullen de Consumentenbond en de KNB in de loop van dit jaar samen algemene voorwaarden voor het notariaat uitwerken.
Nieuws
538
Kabinet wil scherper toezicht IGZ De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gaat scherper toezien en sneller handhavend optreden tegen malafide, ondeskundige en disfunctionerende zorgaanbieders. Ook gaat de IGZ grondiger volgen of zorgaanbieders beloofde beterschap daadwerkelijk waarmaken. Verder komt er voor burgers en hun klachten een Zorgloket. Dit stelt minister Schippers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in een brief, mede namens staatssecretaris Van Rijn van VWS, aan de Tweede Kamer over het functioneren van de IGZ. De ministerraad heeft met de voorstellen ingestemd.
M
et de brief reageert het kabinet op twee onderzoeksrapporten, waartoe april vorig jaar opdracht is gegeven en die eind vorig jaar zijn opgeleverd. Van der Steenhoven verrichte onderzoek naar de organisatie van de IGZ. Sorgdrager onderzocht hoe de afhandeling van complexe dossiers door de IGZ heeft plaatsgevonden. Beide rapporten moesten uitsluitsel geven of de IGZ robuust genoeg is om de VWS toezichtvisie (januari 2012) uit te voeren. Kern daarvan is dat de Inspectie proactief, daadkrachtig en klantvriendelijk moet zijn. Minister Schippers vindt het cruciaal dat de IGZ consequent en eenduidig toezicht houdt en optreedt tegen aanbieders of producenten van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen, die onverantwoorde zorg of producten leveren. Om eerder risico’s te ontdekken en in te schatten of de zorg door de bodem zakt, gaat de
IGZ de frequentie van haar inspectiebezoeken opvoeren en vaker onaangekondigd inspecteren. De IGZ gaat door met het inzetten van ‘mystery guests’; dit middel wordt over een jaar geëvalueerd. Verder gaat de IGZ versneld gebruik maken van ‘dashboards’, waarmee in één oogopslag alle relevante toezichtinformatie over een zorgaanbieder of een producent beschikbaar is. Het vergt overigens enige tijd om dit te ontwikkelen en te implementeren.
Systematisch toezien op verbeteringen De IGZ gaat er systematisch op toezien dat opgelegde verbeteringen bij zorgaanbieders en producenten ook daadwerkelijk worden opgevolgd. Inspecteurs gaan hierbij nadrukkelijker raden van bestuur en toezicht aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor kwaliteit en veiligheid van de zorg in hun instellingen. De IGZ krijgt ook extra mogelijkheden voorafgaand aan het tuchtrecht om scherper te handhaven. Zo kan een disfunctionerende beroepsbeoefenaar meteen een beroepsverbod worden opgelegd, nog voordat er een tucht- of strafzaak is gestart. Ook wordt bezien of er mogelijkheden zijn om een absoluut beroepsverbod op te leggen, zodat een betrokkene geen enkel beroep in de individuele gezondheidszorg meer mag uitoefenen.
Zorgloket Het belang van de patiënt en de client moet voorop komen te staan.
Daarom wordt een ‘Zorgloket’ opgericht, dat burgers helpt de juiste weg te vinden voor een klacht. Wanneer dat nodig is, wordt de burger ook in de verdere klachten- of geschillenprocedure door het Zorgloket geholpen. Het Zorgloket richt een klachtvolgsysteem in, waardoor de voortgang van de klachtbehandeling actief bewaakt wordt. Het Zorgloket wordt als zelfstandige unit gepositioneerd en over een jaar wordt de werking geëvalueerd. Minister Schippers wil verder dat zorgaanbieders voortaan binnen zes weken op een klacht reageren. Ook wil zij af van de vrijblijvendheid van zorginstellingen om zich aan te sluiten bij een geschilleninstantie; dat wordt verplicht.
539
Koningsdag Met ingang van 2014 wordt 27 april aangeduid als Koningsdag. Op 19 februari 2013 is hiertoe een besluit in de Staatscourant gepubliceerd. Op grond van de Algemene termijnenwet geldt de verjaardag van de koning als een algemeen erkende feestdag. Op grond van de toelichting bij het besluit wordt als 27 april op een zondag valt, Koningsdag op de voorafgaande zaterdag gevierd. Besluit van 30 januari 2013, Stcrt. 2013, 4075
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
651
Nieuws
540
Conclusie AG: cassatieberoep Apple verwerpen Advocaat-generaal Verkade adviseerde op 22 februari 2013 de Hoge Raad om Apple’s cassatieberoep te verwerpen in een zaak van Apple tegen Samsung. Deze zaak gaat over beweerde schending van Apple’s Europese modelrecht op een ‘handheld (tablet) computer’.
D
e nu door de Hoge Raad te beslissen zaak gaat (alleen) over eventuele schending door Samsung met haar tabletcomputer Galaxy Tab 10.1 op rechten die Apple claimt op basis van het door haar bij het Europese Merken- en Modellenbureau (OHIM) te Alicante in 2004 onder nr. 181607-0001 gedeponeerde gemeenschapsmodel voor een ‘handheld computer’.
Gemeenschapsmodellenverordening De geldigheidsvereisten en de beschermingsomvang van een gemeenschapsmodel worden EU-wijd beheerst door de Gemeenschapsmodellenverordening. Om geldig te zijn, moet het model ‘eigen karakter’ hebben. In de onderhavige kortgedingprocedure heeft het Hof Den Haag geoordeeld dat Apple’s model aan die
eis voldoet. Maar ook: dat het om een ‘beperkt’ eigen karakter ging. In het verlengde daarvan heeft het hof geoordeeld dat het Apple-model een ‘tamelijk geringe beschermingsomvang’ heeft. De uitkomst was dat het Samsung-model daarop geen inbreuk maakt. Apple heeft cassatieberoep bij de Hoge Raad ingesteld. Samsung heeft van haar kant voorwaardelijk cassatieberoep ingesteld, voor het geval Apple’s cassatieberoep geheel of gedeeltelijk zou slagen.
Conclusie AG Volgens advocaat-generaal D.W.F. Verkade heeft Apple ongelijk met haar klacht dat de geldigverklaring van haar model niet toelaat dat het hof daaraan slechts een beperkte beschermingsomvang verbindt. Deze klacht van Apple is volgens de AG in strijd met het systeem van de Europese verordening. Een andere klacht, dat het hof bij de bepaling van de beschermingsomvang van Apple’s model slechts had mogen vergelijken met het meest nabijkomende oudere model, en niet met meerdere oudere modellen van anderen, gaat volgens de AG ook niet op.
AG Verkade meent dat de Europese verordening hierover helder is, en ziet geen aanleiding tot het stellen van uitlegvragen aan het Hof van Justitie van de EU in Luxemburg.
Voorwaardelijke klachten Samsung Als de Hoge Raad het cassatieberoep van Apple verwerpt, komen de (voorwaardelijke) klachten van Samsung niet aan de orde. De AG bespreekt ze toch. Eén daarvan kan volgens hem gegrond blijken: Samsungs door het hof niet gehonoreerde beroep op de ‘techniekrestrictie’ in het Europese modellenrecht. Volgens die restrictie bestaat er geen modelbescherming voor kenmerken die uitsluitend technisch zijn bepaald. De inhoud van die regel is allerminst duidelijk. Als het hiérop zou aankomen, moet de zaak wel naar het Hof in Luxemburg verwezen worden, aldus advocaatgeneraal Verkade.
Uitspraak op 31 mei 2013 De zaak is verwezen naar de rol van 31 mei 2013. Voorlopig is de uitspraak van de Hoge Raad bepaald op die datum.
541
Verdrag voor gemeenschappelijk octrooigerecht ondertekend In de marge van de Raadszitting van 19 februari jl. hebben 24 EUlidstaten het verdrag tot oprichting van een gemeenschappelijk octrooigerecht ondertekend. Na inwerkingtreding van het verdrag zullen deze lidstaten een gemeenschappelijke
652
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
ruimte inzake octrooirecht vormen.
H
et octrooigerecht zal over inbreuken op of vernietiging van Europese octrooien beslissen. De komst van het gerecht moet de kosten voor beslech-
ting van octrooigeschillen terugdringen en rechtszekerheid bieden. De uitspraken van het octrooigerecht zullen op het gehele grondgebied van de 24 lidstaten gelden. De huidige praktijk van parallelle processen in verschillende lidstaten over hetzelfde
Nieuws
Europese octrooi – met soms tegenstrijdige beslissingen – wordt hiermee in de toekomst voorkomen. Het octrooigerecht krijgt zijn centrale zetel in Parijs en er komen nevenvestigingen in Londen en München. Alle lidstaten kunnen een lokale of regionale divisie van het gemeenschappelijk octrooigerecht opzetten.
Het Hof van Beroep zal in Luxemburg worden gevestigd. Spanje heeft besloten het verdrag niet te ondertekenen en in twee lidstaten zijn de interne procedures voor de machtiging voor ondertekening nog niet afgerond. Het gemeenschappelijk octrooigerecht wordt ingevoerd zodra dertien lidstaten het
verdrag hebben bekrachtigd. Het eengemaakte octrooigerecht is het derde onderdeel van het zogenoemde “octrooipakket”. In december 2012 zijn twee verordeningen voor nauwere samenwerking op het gebied van eenheidsoctrooibescherming en de bijbehorende vertaalregelingen aangenomen.
542
Hof veroordeelt orthodox joodse man voor het niet kunnen tonen van een identiteitsbewijs tijdens sjabbat Het Gerechtshof Den Haag heeft op 26 februari 2013 (LJN BZ2283) een 42-jarige man veroordeeld die op verzoek van een politieambtenaar geen identiteitsbewijs kon laten zien, omdat hij als orthodoxe jood om religieuze redenen tijdens de sjabbat niets anders draagt dan zijn kleding. De man heeft in deze hoger beroepzaak een geldboete van € 60 opgelegd gekregen. Het hof acht bewezen dat de man op 8 oktober 2010 te Rijswijk niet heeft voldaan aan de verplichting om een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden, hem opgelegd door de Wet op de identificatieplicht.
D
e man was door de kantonrechter op 17 februari 2012 ontslagen van alle rechtsvervolging. De kantonrechter was van oordeel dat het in deze concrete zaak niet van de verdachte gevraagd kon worden dat hij tegen zijn religieuze verplichting in een identiteitsbewijs bij zich droeg. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep tegen dit vonnis, omdat zij het de vraag vond of met deze verplichting wel een inbreuk wordt gemaakt op de godsdienstvrijheid van verdachte.
Verweren Door de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep onder meer
aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat de verdachte op grond van antwoorden van de toenmalige minister van justitie Donner in de Tweede Kamer bij de totstandkoming van de Wet uitbreiding identificatieplicht (WID) bij de Memorie van Toelichting er op mocht vertrouwen dat hij niet zou worden vervolgd. Volgens de verdediging hadden ook de religieuze verplichtingen van de verdachte op grond van art. 9 van het EVRM in het onderhavige geval moeten worden meegewogen bij de afweging om de verdachte te vervolgen.
Verworpen Het hof heeft alle door de verdediging gevoerde verweren verworpen. Het hof heeft het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte en geoordeeld dat de uitlatingen van minister Donner niet te kwalificeren zijn als concrete toezeggingen van het openbaar ministerie om in zaken als de onderhavige niet tot vervolging over te gaan. De verdachte kon en mocht aan de uitlatingen van minister Donner niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat hij niet zou worden vervolgd wanneer hij zijn identiteitsbewijs niet zou kunnen
tonen. Het hof heeft ook geoordeeld dat de WID niet in strijd is met artikel 9 van het EVRM. Dit laatste artikel maakt beperkingen van het recht op godsdienstvrijheid mogelijk indien die bij wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn, onder andere, in het belang van de openbare veiligheid en voor de bescherming van de openbare orde. De verdediging heeft eveneens aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit psychische overmacht. Hij was vanwege zijn religieuze overtuiging niet in staat om weerstand te bieden aan zijn aandrift om de religieuze geboden strikt na te leven. Het hof respecteert de keuze van de verdachte zijn geloofsregels strikt na te willen leven. De uitoefening van de geloofsregels kan echter onverenigbaar zijn met de in Nederland geldende wettelijke regels. In dat geval zal er een afweging gemaakt moeten worden welke regels voor gaan. Nu de verdachte vanwege praktische redenen heeft afgezien van zijn wettelijke verplichting om een identiteitsbewijs te tonen, is het hof van oordeel dat niet kan worden gesproken van psychische overmacht.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
653
Nieuws
543
Nieuwe alimentatienormen 01-04-2013 Voor het berekenen van kinderalimentatie gelden met ingang van 1 april nieuwe richtlijnen. De voornaamste verandering is de invoering van een draagkrachttabel, waarmee eenvoudig vastgesteld kan worden hoeveel de ouders kunnen bijdragen aan de kosten van de kinderverzorging. Daarmee komt een einde aan eindeloze discussies over wat de kinderen kosten en wat de onderhoudsplichtige ouder kan missen. Nieuw is ook dat ouders met een omgangsregeling minder alimentatie betalen naarmate ze meer voor hun kinderen zorgen.
D
e werkgroep alimentatienormen van de Rechtspraak wil met de nieuwe regels beter aansluiten bij de maatschappelijke realiteit. De huidige regels zijn afgestemd op traditionele gezinnen, bestaande uit zorgende moeders en werkende vaders. Tegenwoordig hebben vaak beide ouders zowel werk- als zorgtaken. Om daar rekening mee te kunnen houden, introduceerde de werkgroep onlangs de uitgangspunten voor een nieuw berekeningssysteem. Die zijn verder uitgewerkt in het Rapport alimentatienormen 20132, dat 15 februari is gepubliceerd. De nieuwe uitgangspunten maken de procedure eenvoudiger. Er is minder ruimte voor strijd over wat de alimentatiebetalende ouder moet bijdragen, maar naar eigen zeggen niet kan missen. “Onderhoudsplichtige ouders voeren alle mogelijke kosten op, van woonlasten, zorg- en levensverzekeringspremies en omgangskosten tot reiskosten aan toe”, zegt Annemarieke Roelvink-Verhoeff, voorzitter van de werkgroep alimentatienormen. “Rechters moeten zich
654
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
daar allemaal in verdiepen en over elk punt een beslissing nemen. Bij kleine wijzigingen is weer een nieuwe uitspraak nodig. Daar willen we vanaf. Daarom draaien we de rollen om. Straks is niet meer ieders specifieke situatie de maatstaf voor het vaststellen van de draagkracht, maar algemene regels voor een redelijk uitgavenpatroon: wie dit bedrag verdient, kan zoveel uitgeven aan de kinderen. Wil een van de ouders daarvan afwijken, dan zal hij met goede argumenten moeten komen.”
Behoefte van de kinderen Ook de behoefte van de kinderen wordt vastgesteld aan de hand van tabellen. Door het totale gezinsinkomen vóór de scheiding daarin op te zoeken, wordt duidelijk hoeveel geld normaal gesproken aan de kinderen besteed zou moeten worden. Het kindgebonden budget – een inkomensafhankelijke overheidsbijdrage die de verzorgende ouder naast de kinderbijslag ontvangt – werd daarbij tot voor kort buiten beschouwing gelaten. Met ingang van dit jaar is dat veranderd. Dat kan tot gevolg hebben dat minder alimentatie betaald hoeft te worden.
Zorgcompensatie Wat de afzonderlijke ouders na de scheiding maximaal bijdragen in de kosten, wordt berekend door ieders netto-inkomen op te zoeken in de draagkrachttabel. De alimentatiebetalende ouder met een omgangsregeling kan in aanmerking komen voor een zogeheten zorgkorting van 15 tot maximaal 35 procent. Hij betaalt dan immers al een deel van de verzorging in natura, op de dagen dat de kinderen bij hem zijn.
Aanvaardbaarheidstoets Mocht de berekende alimentatie toch te hoog uitvallen, bijvoorbeeld doordat de onderhoudsplichtige ouder schulden moet afbetalen, dan past de rechter een aanvaardbaarheidstoets toe. Een voordeel van het nieuwe systeem is dat ouders zelf aan de hand van tabellen kunnen berekenen hoeveel ze ongeveer moeten bijdragen aan de verzorging van hun kinderen. De uitkomst van de procedure wordt minder onzeker. De bijdrage die de verzorgende ouder van de ex-partner ontvangt kan echter wel fors lager uitvallen wanneer het kindgebonden budget wordt meegerekend en de ex recht heeft op zorgkorting.
Webcollege De nieuwe richtlijnen gelden voor alimentaties die na 1 april worden vastgesteld of gewijzigd. Wie precies wil weten hoe de kinderalimentatie wordt berekend, kan op www.ssr.nl een webcollege vinden en volgen waarin stap voor stap wordt uitgelegd hoe de nieuwe berekening in zijn werk gaat.
544
Advocatenblad De eerste twintig jaargangen (1918 - 1938) van Het Advocatenblad zijn sinds kort online in te zien via de website van de Koninklijke Bibliotheek. Op www.kb.nl zijn de jaargangen via het zoekscherm te vinden. Het wachten is nog op de digitalisering van het Nederlands Juristenblad.
Nieuws
545
EU-Hof: Geen toepassing van hogere nationale grondrechtenbescherming op EU-aanhoudingsbevel dat voldoet aan lagere Handvestbescherming Wanneer voldaan is aan de beschermingsvereisten van een Europees aanhoudingsbevel mogen daaraan geen extra eisen worden gesteld op basis van nationale grondrechten. Dat is in strijd met de voorrang van het Unierecht, zo heeft het EU-Hof bepaald op vragen van een Spaanse rechter. Het betreft het arrest van het EU-Hof van 26 februari 2013, zaak C-399/11 (Melloni).
I
n deze zaak staat de vraag centraal of een lidstaat met een beroep op zijn eigen constitutionele rechtsorde kan afwijken van het beschermingsniveau van het EU-Handvest van de Grondrechten en van het EVRM. In Spanje bestaat een bijna absoluut recht voor een verdachte om lijfelijk aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn strafzaak. Een bij verstek veroordeelde persoon overleveren op grond van een Europees aanhoudingsbevel zonder te eisen dat de veroordeling in de verzoekende lidstaat kan worden herzien stuit daarom op bezwaren onder de Spaanse constitutie. De bescherming onder de Spaanse constitutie gaat verder dan wat de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Europees aanhoudingsbevel over het
recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging voorschrijven. Het EU-Hof overweegt dat artikel 53 van het Handvest bevestigt dat, wanneer een handeling van Unierecht nationale uitvoeringsmaatregelen vereist, het de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties blijft vrijstaan de nationale grondrechtenbescherming toe te passen, mits daardoor het beschermingsniveau van het Handvest, zoals door het Hof uitgelegd, en de voorrang, eenheid en werking van het recht van de Unie niet in het gedrang komen. Maar volgens het EU-Hof mogen volgens artikel 4 bis, lid 1, van kaderbesluit 2002/584, de lidstaten niet weigeren om een Europees aanhoudingsbevel ten uitvoer te leggen wanneer de betrokkene in een van de vier in deze bepaling genoemde gevallen verkeert. Bovendien is het kaderbesluit juist aangepast om een oplossing te vinden voor de problemen bij de wederzijdse erkenning van buiten de aanwezigheid van de verdachte in persoon gegeven beslissingen doordat er tussen de lidstaten verschillen bestaan op het gebied van de grondrechtenbescherming. Daartoe voorziet het EAB-kaderbesluit in een harmonisatie van de
tenuitvoerleggingsvoorwaarden van een bij een veroordeling bij verstek uitgevaardigd Europees aanhoudingsbevel. Die vormt een weerspiegeling van de door alle lidstaten bereikte consensus over de reikwijdte die krachtens het recht van de Unie moet worden verleend aan de procedurele rechten van bij verstek veroordeelden tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. Een lidstaat kan zich daarom niet op artikel 53 van het Handvest beroepen om de overlevering van een bij verstek veroordeelde afhankelijk te stellen van de in het kaderbesluit niet genoemde voorwaarde dat de veroordeling in de uitvaardigende lidstaat kan worden herzien ter voorkoming dat inbreuk wordt gemaakt op het recht op een eerlijk proces en de rechten van de verdediging, welke in de grondwet van de uitvoerende lidstaat zijn gewaarborgd. Dan zou afbreuk worden gedaan aan de beginselen van wederzijds vertrouwen en wederzijdse erkenning, die het kaderbesluit beoogt te versterken, en zou de doelmatigheid van dit kaderbesluit dus in het gedrang komen doordat de uniformiteit van de in dit kaderbesluit vastgestelde grondrechtenbescherming ter discussie wordt gesteld, aldus het EU-Hof.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
655
Nieuws
546
Handvest altijd toepassen als regeling binnen werkingssfeer EU-recht valt Moet het Handvest van de grondrechten alleen worden toegepast als de lidstaten het EU-recht implementeren, of is het ook al van toepassing wanneer een nationale regeling binnen de werkingssfeer van het EUrecht valt? Het EU-Hof heeft nu bepaald dat de ruime uitleg de juiste is. In alle gevallen waarin het Unierecht geldt, moeten de Handvestgrondrechten van toepassing zijn.
H
et EU-Hof gaf deze verduidelijking in de Zweedse zaak Åkerberg (C 617/10) over de toepasselijkheid van het zgn. ne-bisin-idem-beginsel. Dit beginsel staat volgens het EU-Hof niet eraan in de weg dat een lidstaat voor dezelfde feiten, te weten belastingfraude, achtereenvolgens een fiscale sanctie en een strafrechtelijke sanctie oplegt voor zover de eerste sanctie geen strafrechtelijke sanctie is. De strafrechtelijke sanctie wordt in dit geval niet voorge-
schreven door de BTW-richtlijn, maar is een nationale sanctie. In zijn arrest wijst het EU-Hof allereerst op dat het Handvest bepaalt dat het tot de lidstaten is gericht, uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Het Handvest bevestigt dus de rechtspraak van het Hof dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten moeten worden geëerbiedigd wanneer een nationale regeling binnen het toepassingsgebied van het Unierecht valt, zodat er geen gevallen kunnen zijn waarin het Unierecht geldt zonder dat die grondrechten toepassing vinden. Wanneer het Unierecht toepasselijk is, impliceert dit dat de door het Handvest gewaarborgde grondrechten toepassing vinden. Het Hof zet uiteen dat met belastingboetes en strafvervolging wegens belastingfraude wegens verstrekking van onjuiste inlichtingen op btw-gebied, uitvoering wordt gegeven aan diverse bepa-
lingen van het Unierecht betreffende de btw en de bescherming van de financiële belangen van de Unie. Daarom zijn het Handvest en dus het daarin opgenomen ne-bis-in-idembeginsel van toepassing op de situatie van Åkerberg Fransson en kunnen zij door het Hof worden uitgelegd. Een nationale autoriteit of rechterlijke instantie die moet onderzoeken of een nationale bepaling of maatregel waarmee – in een situatie waarin het optreden van de lidstaten niet volledig door het Unierecht wordt bepaald – het Unierecht ten uitvoer wordt gebracht, de grondrechten eerbiedigt, kan daarbij nog steeds nationale maatstaven voor de bescherming van de grondrechten toepassen. Voorwaarde is wel dat deze toepassing niet afdoet aan het door het Handvest geboden beschermingsniveau, zoals door het Hof uitgelegd, noch aan de voorrang, eenheid en doeltreffendheid van het Unierecht.
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen. žWetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. Auteurs van wetenschappelijke artikelen kunnen de redactie verzoeken hun artikel aan peer review te laten onderwerpen. Meer informatie op www.njb.nl onder Voor Auteurs žLessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. žFocus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante actuele ontwikkelingen in een deelgebied. žEssays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikkelende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan bij voorkeur in de tekst zelf.
656
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
žOpinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýO&M omvatten maximaal 1200 woorden. žôüàėÐðäąĭĊĊėàäėĤÛėôäýReacties blijven binnen de 600 woorden en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzending zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelfde vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard. Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB. Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder Voor Auteurs
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Prof. dr. B.A. (Beatrice) de Graaf, hoogleraar Conflict en veiligheid in historisch perspectief aan de Universiteit Leiden, spreekt op 22 maart 2013 om 16.15 uur haar oratie uit. Plaats: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Prof. mr. dr. C.G. Breedveld-de Voogd, hoogleraar Burgerlijk Recht aan de Universiteit Leiden, spreekt op 19 april 2013 om 16.00 uur haar oratie uit. Locatie: Academiegebouw, Rapenburg 73 te Leiden
Promoties Bundeling omgevingsrecht verantwoord? Jan van den Broek is op 19 december 2012 in Maastricht gepromoveerd op het proefschrift Bundeling van omgevingsrecht. Zijn promotor was prof. dr. Ch. W. Backes, LL.M. Het Nederlandse omgevingsrecht bestaat uit vele tientallen wetten in formele zin op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, water en natuur (omgevingsrecht). In de afgelopen decennia is het aantal wettelijke regelingen verminderd door bundeling. Voorbeelden zijn het Activiteitenbesluit (2008), de Waterwet (2009) en de Wabo (2010). De aanleiding voor dit onderzoek vormt de vraag of het bij bundeling van omgevingsrecht gaat om een politieke keuze die nu eens in het voordeel dan weer in het nadeel van bundeling kan uitvallen, dan wel om een keuze die ook wetenschappelijk te verantwoorden is. Die vraag is niet alleen wetenschappelijk, maar ook maatschappelijk relevant, omdat de regering drie natuurwetten wil bundelen in een Wet natuurbescherming en 40 wetten in een Omgevingswet. Voor het antwoord op zijn vraag heeft
Van den Broek onder meer een aantal vooraanstaande wetgevingsdeskundigen als Borman, Drupsteen, Voermans en Woldendorp geïnterviewd. Centraal in het proefschrift staat het wetssysteem: volgens bepaalde criteria geordende, onderling samenhangende regels. Als bepaalde regels wel onderling samenhangen, maar desalniettemin geen deel uitmaken van hetzelfde wetssysteem, is sprake van een wetssystematisch tekort. In dat geval kan alsnog samenhang worden geschapen door bundeling: het samenvoegen van wetssystemen als gevolg waarvan een nieuw of vernieuwd wetssysteem ontstaat. Bundeling wordt onderscheiden in herschikking en integratie. Bij integratie gaan een of meer wetssystemen op in een ander wetssysteem waarbij de geïntegreerde wetssystemen worden ingetrokken. Bij herschikking gaan de herschikte systemen op in een nieuw wetssysteem waarbij de herschikte wetssystemen worden ingetrokken. Bij het ordenen van omgevingsrecht kan de wetgever kiezen tussen vele samenhangcriteria. De gekozen samenhangcriteria bepalen het wetssysteem, wetssystematische tekorten, alsmede probleemstelling en oplossingen. De wetgever moet dan ook niet eerder overgaan tot bundeling dan na het benoemen en overtuigend motiveren van één of meer relevante samenhangcriteria. Anders bestaat het risico dat in een wetssysteem regels worden opgenomen die daarin niet thuis horen dan wel dat er wetssystematische tekorten ontstaan of blijven bestaan doordat regels die wel in het wetssysteem horen daarin niet zijn opgenomen. Volgens Van den Broek is de belangrijkste functie van een wetssysteem het vergemakkelijken van de in het geschreven recht opgenomen informatie. Wetssystemen zijn met andere woorden, los van de daarvan deel uitmakende regels, van belang voor de kenbaarheid van het recht. De kenbaarheid en probleemgeoriënteerdheid worden gediend als de wetgever kiest voor zakelijke samenhangcriteria die aansluiten bij de samenhangen die gebruikers van het omgevingsrecht in de echte werkelijkheid ervaren en zonder specialistische juridische voorkennis begrijpen. Aanbevolen worden zakelijke samenhangcriteria als subjecten, objecten, activiteiten en de fysieke
leefomgeving. Het gebruik van typisch juridische samenhangcriteria kan echter verdedigbaar zijn. Van den Broek heeft vijf vragen geformuleerd aan de hand waarvan de wetgever zich ervan kan vergewissen of bundeling verantwoord is. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of bundeling leidt tot het ontstaan of voortbestaan van wetssystematische tekorten in andere wetssystemen. Is dat het geval, dan moet de wetgever zich afvragen of een dergelijk tekort verdedigbaar is. Een andere belangrijke vraag is of bundeling leidt tot een toekomstbestendig wetssysteem. Daaronder verstaat Van den Broek een wetssysteem waarbinnen geen onverdedigbare wetssystematische tekorten ontstaan als gevolg van het feit dat de wetgever in belangrijke mate is gedwongen om de chronologische aanpak te hanteren. Hij doet suggesties om die toekomstbestendigheid te vergroten. Jan van den Broek Bundeling van omgevingsrecht Recht en Praktijk - Staats- en bestuursrecht, deel SB5 Kluwer 2012, 528 p., € 75 ISBN 978 90 1311 161 3
Architectuur van het recht Ros Floor heeft architectuurhistorisch onderzoek gedaan naar de samenhang tussen de architectuur van Nederlandse Justitiegebouwen rond 1900 en hun plek in de samenleving. Tussen 1870 en 1914 heeft het ministerie van Justitie een bouwcampagne uitgevoerd voor de rechtspraak, het gevangeniswezen en de penitentiaire jeugdzorg, een van de grote toenmalige bouwprogramma’s van de rijksoverheid. Het resultaat: vele nieuwe gerechtsgebouwen, gevangenissen, rijkswerkinrichtingen, rijksopvoedingsgestichten en tuchtscholen. De bouwcampagne vloeide voort uit de modernisering van het rechtsstelsel en de opbouw van de democratische rechtsstaat. Deze bouwactiviteiten zijn vergelijkbaar met de Justitiële bouwcampagne van een eeuw later. Om het programma te realiseren werkte Justitie vanaf 1870 met een eigen bouwbureau onder leiding van een ingenieur-architect in vaste dienst, die de gebouwen ontwierp.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
657
547
Universitair Nieuws
Aanvankelijk was dat J.F. Metzelaar (1818-1897), in 1886 opgevolgd door zijn zoon W.C. Metzelaar (1848-1918). Het bouwbureau ging in 1924 op in de Rijksgebouwendienst. De gebouwen weerspiegelen ideeën over de rol van de staat, over rechtspraak, detentie en heropvoeding en over architectuur. Dat wordt zichtbaar via de redenen voor nieuwbouw, de organisatie van het bouwen voor Justitie, de functionele eisen en typologische ontwikkelingen. Primaire bronnen voor het onderzoek zijn de archieven van het ministerie van Justitie en de Rijksgebouwendienst, de Handelingen van de Staten-Generaal en de nu nog bestaande gebouwen. In het onderzoek heeft Floor verschillende Justitiële inrichtingen geanalyseerd vanuit de invalshoek van de ‘totale inrichting’ (een concept van de socioloog Erving Goffman). Daardoor kon hij de gevangenissen, huizen van bewaring, rijkswerkinrichtingen en penitentiaire jeugdinrichtingen systematisch vergelijken. Zo ontstond een beeld van de ambities van de rijksoverheid met de doelgroepen, en de inrichtingsregimes waarin die ambities gestalte kregen. De gerechtsgebouwen en kantongerechtsgebouwen belicht hij vanuit hun functies: professionele huisvesting, enscenering en representatie van de rechtspraak. De gerechtsgebouwen, met een zekere stille grandeur, hadden daardoor een aantal kenmerken gemeen, maar hun vormgeving verschilde; zo werd de indruk van seriematige productie vermeden. Enkele gebouwen lieten typologische
vernieuwingen zien, zoals schaalvergroting door afzonderlijke rechtszalen voor civiele en strafzittingen. Een andere vernieuwing waren aparte circuits voor publiek, verdachten en andere procesdeelnemers. Kantongerechtsgebouwen kregen een bescheidener vorm dan rechtbankgebouwen. De toepassing van het zeldzame type van de koepelgevangenis rond 1900 is verklaarbaar, doordat Nederland het cellulaire stelsel strakker doorvoerde dan elders in Europa. In de negentiende eeuw waren er penitentiaire jeugdinrichtingen volgens het gevangenismodel en volgens het model van de landbouwkolonie. Met de inwerkingtreding van de Kinderwetten werd in de Nederlandse nieuwbouw van penitentiaire rijksinrichtingen voor jeugdigen van dit onderscheid afstand genomen. In het gevangeniscomplex Blokhuispoort in Leeuwarden, de rijkswerkinrichtingen in Veenhuizen, de jeugdinrichtingen Veldzicht in Avereest (Balkbrug) en Eikenstein in Zeist ontstond door verbouwingen en uitbreidingen een historische gelaagdheid. Daardoor getuigen ze van de voortgaande ontwikkeling van de Justitiële visie op detentie en ‘verbetering’ of heropvoeding van criminelen, bedelaars, landlopers, verwaarloosde en criminele kinderen. De toenmalige politiek om criminelen, bedelaars, landlopers, misdadige en verwaarloosde jongeren en psychiatrische patiënten als antwoord op ongewenst gedrag in deze soorten gesloten gestichten onder te brengen, getuigt van een onderschatting van de betekenis en het belang van de sociale ver-
Personalia
Hoogleraren Redmar Wolf is per 1 maart 2013 benoemd tot bijzonder hoogleraar indirecte belastingen aan de rechtenfaculteit van de Vrije Universiteit
658
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Amsterdam. Wolf is benoemd vanwege de Stichting Het Vrije Universiteitsfonds. De leerstoel die hij gaat bekleden is een wisselleerstoel voor een periode van drie jaar en wordt mogelijk gemaakt door het Fonds Indirect Tax. Wolf richt zich in zijn onderzoek en onderwijs op indirecte
banden waarin de mens functioneert. Floor promoveerde op 13 december 2012 onder begeleiding van promotor prof. dr. A. van der Woud, aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen. Ros Floor Architectuur van het recht Nederlandse Justitiegebouwen 1870-1914 Walburg Pers 2012, 560 p., € 69,50 ISBN 978 90 5730 779 9
Scripties De redactie biedt aan studenten de mogelijkheid om met een korte samenvatting van hun masterscriptie in dit tijdschrift te komen. Hiernaast wordt de gehele versie van het document op het blog van het NJB geplaatst (www.njblog.nl). De redactie wil graag een podium bieden voor de vele mooie juridische teksten en innovatieve opvattingen van studenten die tot nu toe nog te weinig onder de aandacht komen van de vele juristen die in ons land werkzaam zijn. Heb je belangstelling om te worden geselecteerd voor opname van een samenvatting van je masterscriptie in het NJB? Stuur dan je scriptie, voorzien van een samenvatting van maximaal 200 woorden, het eindcijfer (minimaal een acht) dat je voor de scriptie hebt ontvangen en ook je afstudeerrichting en de naam van je scriptiebegeleider, naar het redactiebureau van het NJB, postbus 30104, 2500 GC Den Haag of e-mail:
[email protected].
548
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie naar
[email protected] sturen.
belastingen en dan met name op de btw. Sinds 1990 is hij werkzaam als
Personalia
advocaat en btw-adviseur bij Baker & McKenzie Amsterdam. Hiernaast is hij actief als docent en auteur van tal van fiscale publicaties. De VU heeft Lodewijk Smeehuijzen per 1 januari benoemd tot hoogleraar Privaatrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Daarnaast wordt Smeehuijzen directeur van de Master Ondernemingsrecht aan de Zuidas en leider van het thans in opbouw zijnde onderzoeksprogramma op het terrein van ondernemings- en financieel recht. Hij zal eveneens algemeen vermogensrechtelijk onderwijs verzorgen en publiceren op het terrein van het aansprakelijkheids- en contractenrecht en het ondernemingsrecht. Voor zijn komst naar de VU was Smeehuizen 5 jaar advocaat. Hij is raadsheer-plaatsvervanger in het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en lid van diverse redacties. Tilburg University heeft dr. Anne Meuwese met ingang van 1 maart 2013 benoemd tot hoogleraar European and Comparative Public Law. Meuwese onderzoekt de komende jaren de werking van juridische en andere, op gedragsverandering gerichte, instrumenten om het functioneren van de overheid te controleren. Ze is gespecialiseerd in regulering en institutioneel recht en bekijkt in dat kader onderwerpen als impact assessment, grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van regelgeving, private regulering en constitutional design. Het onderzoek naar alternatieve sturing van overheden wordt tot en met 2014 ondersteund door een Veni-subsidie van NWO. Voordat ze in maart 2010 naar Tilburg kwam als universitair hoofddocent, werkte ze als onderzoeker en post-doc in het Verenigd Koninkrijk (University of Exeter) en België (Universiteit Antwerpen). Ze is co-chair van de ECPR Standing Group on Regulatory Governance, bestuurslid van de Staatsrechtkring en actief lid van internationale netwerken op het gebied van publiekrecht en regulering, zoals het
Research Network on EU Administrative Law (ReNEUAL). Tilburg University heeft dr. Jurgen de Poorter met ingang van 1 maart 2013 benoemd tot (deeltijd)hoogleraar Bestuurs(proces)recht, in het bijzonder met betrekking tot rechtsvorming in de democratische rechtsstaat. De leerstoel is ondergebracht bij het Department of Public Law, Jurisprudence and Legal History van Tilburg Law School. De Poorter is in het bijzonder geïnteresseerd in het doel en de functie van de (bestuurs)rechtspraak in relatie tot wetgever en bestuur en in de rechtsvormende taak van de (bestuurs)rechter. Doel van zijn onderzoek is het vergroten van de kennis over het proces van rechtsvorming in de democratische rechtsstaat in wisselwerking tussen rechtspraak en wetgeving. De Poorter is sinds 2005 werkzaam als raadadviseur bij de Raad van State. Daarvoor was hij als promotieonderzoeker en universitair docent verbonden aan Tilburg University. Lokke Moerel wordt op 1 maart benoemd tot hoogleraar Global ICT Law aan Tilburg University. De benoeming vindt plaats in een tijdperk waarin veel internationale organisaties worstelen met hun global IT, dataprivacy en securitybeleid. Moerel wil met dit hoogleraarschap een brug slaan tussen wetenschap en praktijk en organisaties op basis van onderzoek nog betere juridische oplossingen bieden voor grensoverschrijdende ICT-vraagstukken. Moerels benoeming sluit aan bij haar dissertatie uit 2011 waarin ze pleit voor invoering van wereldwijde privacy codes voor multinationals, zogeheten ‘Binding Corporate Rules’. Lokke Moerel zal naast haar hoogleraarschap aan Tilburg University verbonden blijven als partner ICT bij De Brauw Blackstone Westbroek. Per 1 februari 2013 is Jurian Langer benoemd tot bijzonder hoogleraar ‘Europees recht en de Nederlandse rechtsorde’ aan de Rijksuniversiteit Gronin-
gen. De leerstoel is namens de Stichting ‘Bevordering Europees en economisch recht’. De leerstoel richt zich op de doorwerking van het Europees recht in de Nederlandse rechtsorde. Langer zal zich vooral toeleggen op de rol die nationale rechters hierbij spelen. In het bijzonder gaat zijn belangstelling uit naar hun rol bij de toepassing van de rechtspraak van het EU-Hof, onder meer op het gebied van Unieburgerschap en het EU-Handvest voor de grondrechten. Langer was hiervoor onder meer advocaat bij Stek en bij Stibbe en zal zijn hoogleraarschap combineren met zijn functie bij het ministerie van Buitenlandse Zaken waar hij als ‘agent’ (procesgemachtigde) van de Nederlandse regering optreedt in procedures bij het EU-Hof/Gerecht.
Advocatuur Buren van Velzen Guelen heeft Suzan van de Kam, Gerbrand Schrickx, Edith Groenewegen-Caris en Ingrid de Haan benoemd als associate partner. Van de Kam is advocaat sinds 1995 en maakt deel uit van de arbeidsrechtpraktijk. Van de Kam treedt op voor nationale en internationale cliënten in onder meer reorganisaties, collectieve geschillen, medezeggenschap en consultatietrajecten, outsourcing, ontslag van (statutair) directeuren en werknemers, arbeidsvoorwaarden en aanpassing daarvan. Schrickx is sinds 1996 werkzaam als kandidaat-notaris en is gespecialiseerd op het gebied van commercieel vastgoed. Daarnaast houdt hij zich bezig met alle facetten van het (notariële) vastgoed, met een bijzondere interesse in transacties, zekerheden en zakelijke rechten. De cliënten van Schrickx zijn voornamelijk projectontwikkelaars, beleggers en instellingen. De Haan, kandidaatnotaris, treedt toe als associate partner in de praktijkgroep corporate/M&A van Buren. De Haan is sinds 1998 werkzaam als kandidaat-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
659
Personalia
notaris. Sinds haar indiensttreding bij Buren in 2008 maakt zij deel uit van de corporate praktijkgroep. Haar expertise omvat het opzetten van structuren, herstructureringen, (her) financieringen, splitsingen, fusies en overnames en aandelentransacties. De cliënten van De Haan zijn voorname-
549
lijk multinationals en beursgenoteerde en (middel)grote ondernemingen. Groenewegen-Caris is sinds 2000 advocaat en werkzaam in de (inter)nationale ondernemingsrechtpraktijk. Ze staat cliënten uit de
industrie- en dienstensector bij in het ondernemings- en contractenrecht en is gespecialiseerd in commerciële en ondernemingsrechtelijke geschillenbeslechting, onder meer op het gebied van complexe contractuele en aansprakelijkheidsgeschillen.
Burgerinitiatief: meer mogen of moeten? De overheid stimuleert dat burgers met burgerinitiatieven komen. Maar waarom moet de burger actiever worden? Wil de overheid bezuinigen? Bieden burgerinitiatieven betere oplossingen voor maatschappelijke problemen? En wat zijn de consequenties voor de rol van de overheid? De inleiding wordt verzorgd door Bas Denters, hoogleraar Bestuurskunde aan de Universiteit Twente en medeauteur van ‘Burgers maken hun buurt’. Het themadebat is onderdeel van de debatreeks Democratie in Debat.
eigendom, Erasmus Universiteit Rotterdam. Social media bieden vele nieuwe commerciële kansen en mogelijkheden, maar kennen ook juridische haken en ogen. Complicerende factor daarbij is dat veel verschillende rechtsgebieden relevant zijn. In deze presentatie wordt in het bijzonder stilgestaan bij de aansprakelijkheden die samenhangen met gebruik van social media, de relevante reclameregels en de handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Een en ander wordt vanuit de praktijk benaderd en er zullen praktische handvatten worden gegeven, onder andere in de vorm van een lijst met juridische do’s en don’ts.
09 04 2013 Onbedoelde gevolgen van medische handelen
Tijd: vrijdag 15 maart van 15.00 tot 17.00 uur
Tijd: donderdag 21 maart van 08.00 tot 10.00 uur, met
Plaats: Centrale Bibliotheek, Spui 68 te Den Haag
voorafgaand ontbijt
Inlichtingen en aanmelding: zie www.montesquieu-insti-
Plaats: De Brauw Blackstone Westbroek, Amsterdam
tuut.nl (trefwoord: burgerinitiatief). Het debat is ook live
Inlichtingen en aanmelding: NGB-bijeenkomsten zijn
te volgen via www.democratieindebat.com.
uitsluitend toegankelijk voor leden. Deze bijeenkomst is
Agenda
15 03 2013 Debat Burgerinitiatief
21 03 2013 NGB Extra
kosteloos. Informatie over het lidmaatschap, inschrijven
Het Amsterdam Centre for Comprehensive Law (ACCL) van de Vrije Universiteit Amsterdam organiseert het symposium ‘Opvang en schadeafwikkeling bij onbedoelde gevolgen van medisch handelen’. De afgelopen jaren heeft uitvoerige normontwikkeling plaatsgevonden over de wijze waarop na een medisch incident met de patient moet worden omgegaan. Met steun van belangrijke organisaties in het veld werd onderzocht welke verbeteringen concreet kunnen worden geïmplementeerd. Het rapport mondt uit in een groot aantal praktische aanbevelingen. Tijdens het symposium zal door verschillende deskundigen op de inhoud worden gereflecteerd. Er zal ook gelegenheid zijn voor discussie.
voor de bijeenkomsten etc. via www.ngb.nl.
Tijd: dinsdag 9 april van 13.30 tot 17.30 uur Plaats: Concern Congres Centrum, Weesperstraat 113 te
Social Media – de juridische do’s and don’ts, door: prof. mr. T. Cohen Jehoram, advocaat, De Brauw Blackstone Westbroek, en hoogleraar intellectuele
Amsterdam Inlichtingen en aanmelding: deelname kost € 95. Aanmelden en meer info via de website: www.rechten.vu.nl/ opvangenschadeafwikkeling.
Agenda kort 11 03 2013 e.v. Discussie-seminar Recht en cultuur NJB 2013/432, afl. 8, p. 528
14 03 2013 VVR bijeenkomst EU-gelijkebehandelingsrecht
15 03 2013 Symposium De Zorgverzekering NJB 2013/238, afl. 4, p. 285
NJB 2013/432, afl. 8, p. 529
13 03 2013 CIROC Seminar NJB 2013/432, afl. 8, p. 528
660
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 08-03-2013 – AFL. 10
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
Advocatentuchtrecht Prof.mr. F.A.W. Bannier ISBN 9789013112009 248 pagina’s, 5e druk 2012 € 25,00 Ook verkrijgbaar als e-book, ISBN 9789013112016 Het advocatentuchtrecht blijft onverminderd in de aandacht. In het onderwijs in de beroepsopleiding voor stagiaires wordt hier een serieus accent op gelegd. Ook de gevestigde advocaat kan zich niet veroorloven het tuchtrecht te verwaarlozen. Inmiddels wordt ook in politieke kringen belangstelling voor het tuchtrecht en zijn maatschappelijke betekenis getoond. Sinds twintig jaar biedt dit boek de helpende hand bij het zoeken naar antwoorden die het tuchtrecht op vragen omtrent het gedrag en handelen van advocaten geeft. Zij kunnen uit dit boek leren hoe over hun handelen in het licht van het algemeen belang van een goede beroepsuitoefening wordt geoordeeld. Het boek geeft een systematische bewerking van uitspraken van het Hof van Discipline, en geeft daarbij inzicht in de regels die het handelen van advocaten bepalen. In deze druk is de nieuw ingevoerde procedure inzake het spoedshalve schorsen opgenomen.
Meer informatie/bestellen www.kluwer.nl of neem contact op met onze afdeling klantcontacten via www.kluwer.nl/klantenservice Prijswijzigingen voorbehouden
Where privacy meets compliancy De dagelijkse praktijk van privacy vraagstukken is veelomvattend. Hoe gaat uw organisatie om met persoonsgegevens? Van uw medewerkers, van uw klanten. Dat u hier zeer veel waarde aan hecht is vanzelfsprekend. Maar hoe waarborgt u dit? En hoe gaat u in 2014 de wijzigende wet- en regelgeving implementeren in uw organisatie? Benieuwd naar hoe Brunel uw organisatie kan helpen? Let’s meet op brunel.nl