Toelichting Titel 3 Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011 Algemene Toelichting Het doel van de “Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011” is een bijdrage te leveren aan het verkleinen van de restauratieachterstanden bij nader bepaalde categorieën rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Voor molens (aangewezen als rijksmonument, of als gemeentelijk monument) en gemeentelijke monumenten, die zijn gelegen buiten de bebouwde kom, kán ook een bijdrage worden verstrekt voor onderhoud. Een ander doel is het financieel ondersteunen van bouwhistorisch onderzoek. Het opstellen van de Uitvoeringsregeling “Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011” vloeit voort uit het beleidskader Nota Erfgoed 2010-2013 dat op 10 februari 2010 is vastgesteld door Provinciale Staten. Belangrijk voor de totstandkoming van de Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011 zijn, de evaluatie van de Subsidieverordening monumenten en cultuurhistorie 2005-2010, uitvoeringservaringen met vorige subsidieregelingen, de nieuwe rijkssubsidieregelingen van het BRIM, de onderzoeksrapporten Pas op de Pleats (2007) en Tink om ’e Tsjerken (2010). De belangrijkste beleidsuitgangspunten van de Nota Erfgoed 2010-2013 zijn: a. het opstellen van een jaarlijks financieel stimuleringsprogramma voor restauratie en onderhoud en bouwhistorisch onderzoek b. de provinciale subsidie voor rijksmonumenten wordt alleen verstrekt voor restauratiewerkzaamheden c. alleen voor molens, die zijn aangewezen als rijksmonumenten, is ook subsidie voor onderhoud mogelijk afgestemd op het BRIM d. voor niet-rijksmonumenten wordt het onderhoud uitgevoerd op basis van een zesjarig instandhoudingsplan e. het selecteren van objecten (een ‘provinciale monumentenlijst’) of categorieën van provinciaal belang f. afhandeling van subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst g. aansluiten op ontwikkelingen op rijksniveau en daarbij voorrang verlenen aan de meest kwetsbare categorieën en geen provinciale subsidie meer voor restauratie of onderhoud van woonhuizen h. aanvragen van provinciale subsidie is alleen mogelijk voor rijksmonumenten waarvoor rijkssubsidie is verstrekt op grond van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Rijksmonumenten; i. de hoogte van het subsidiepercentage voor restauratie van rijksmonumenten te stellen op 15% en voor onderhoud en restauratie van niet-rijksmonumenten op 35% j. de hoogte van de provinciale subsidie bedraagt maximaal € 60.000,k. de hoogte van de provinciale subsidie voor bouwhistorisch onderzoek, bedraagt maximaal 50% tot een maximum van € 5.000,Ten opzichte van de uitgangspunten van de nota Erfgoed 2010-2012 zijn door gedeputeerde staten een aantal nadere keuzes gemaakt. De belangrijkste zijn: 1.
keuze voor rijks- en gemeentemonumenten Op grond van de Nota Erfgoed wordt gekozen voor een selectie van monumentencategorieën, zodat er voor de aanvragers vooraf duidelijkheid is of het object in principe voor subsidie in aanmerking kan komen. Binnen dit uitgangspunt zijn een aantal nadere keuzes aangebracht.
In 2010 zijn in samenwerking met het Rijk acht vooraf geselecteerde restauraties gesubsidieerd in het kader van de economische crisisbestrijding. Dit betrof acht topmonumenten die al jarenlang tussen wal en schip waren gevallen. In 2010 was er de wens om daarnaast aandacht te geven aan meer reguliere restauraties. Voor 2011 wordt daarom voorgesteld een regeling te openen voor meer reguliere restauraties, waarbij de keuze is gevallen op twee categorieën van monumenten: * Rijksmonumenten, als zijnde van evident provinciaal belang. Daarmee wordt bestaand beleid op hoofdlijnen voortgezet voor ca. 80% van de subsidieverzoeken. * Gemeentelijke monumenten. Deze keuze is gemotiveerd op grond van: - de waarborg van een gemeentelijk vergunningstelsel. Voor restauratie of wijziging aan een gemeentelijk monument is een gemeentelijke vergunning vereist. - de ‘koöperaasjegedachte’. Op deze wijze wordt beoogd het gemeentelijk monumentenbeleid te stimuleren en gezamenlijk in te zetten voor het behoud van het Friese erfgoed. - efficiëntie: door de subsidiebeschikkingen van de gemeente of het rijk als uitgangspunt te nemen worden de provinciale bestuurslasten verlaagd. 2.
Accent op buiten de bebouwde kom De focus van het provinciale beleid ligt op het “buitengebied.” Ook de wettelijke adviesmogelijkheid voor gedeputeerde staten ligt buiten de bebouwde kom in een aantal specifieke gevallen. Een subsidieaanvraag kan worden ingediend voor monumenten die liggen buiten de bebouwde kom (zoals die is bepaald op grond van de Wegenverkeerswet 1994).
3.
Kwetsbare monumenten ook binnen de bebouwde kom Ofschoon de focus van het provinciale beleid op het “buitengebied” is gericht blijft het mogelijk voor een beperkte groep kwetsbare monumenten binnen de bebouwde kom een subsidieaanvraag in te dienen. Dat betreffen: - kerkgebouwen, vanwege het Deltaplan Fryske Tsjerken; - molens, omdat deze heel lastig te exploiteren zijn; - historische buitenplaatsen, omdat deze –hoewel soms gelegen binnen de bebouwde kom - ruimtelijk een groot provinciaal belang vertegenwoordigen, maar waarvan de exploitatielasten hoog zijn. De aanvraag bij deze laatste categorie kan zowel betrekking hebben op gebouwde (rode) als aangelegde (groene) elementen van de buitenplaats als elementen van een buitenplaats. In het kader van het Deltaplan Fryske Tsjerken wordt speciaal een accent gelegd op kerkgebouwen. Uit de specifieke begrotingspost hiervoor, wordt voor kerkgebouwen maximaal € 600.000,- beschikbaar gesteld.
4.
Uitsluiten subsidie voor woonhuizen, groene monumenten en archeologie Geen subsidie wordt verstrekt aan eigenaren van woonhuizen. Woonhuizen zijn meestal monumenten met een economisch rendabele functie. Eigenaren van woonhuis-rijksmonumenten kunnen bovendien de kosten van onderhoud fiscaal aftrekken. In veel gevallen van deze groep bestaat verder de mogelijkheid een laagrentende lening af te sluiten via het Nationaal Restauratiefonds. Boerderijen binnen de bebouwde kom zijn overwegend (kwantitatief en kwalitatief) in gebruik als woonhuis en daarmee gelijk gesteld. Deze boerderijen worden als een minder kwetsbare groep beschouwd. De keuze sluit bovendien aan op het accent binnen het provinciale beleid op het ‘buitengebied’ . Ook wordt geen subsidie verleend voor beschermde groene monumenten, en archeologische monumenten, of zelfstandige onderdelen daarvan. De onderhavige regeling is alleen bedoeld voor gebouwd erfgoed. Voor werkzaamheden aan groene en archeologische monumenten kan eventueel een beroep worden gedaan op de
Subsidieverordening van het Provinciaal Meerjaren Programma Fryslân 2009 (pMJP), hoofdstuk 5.1 (Landschap), hoofdstuk 5.2 (Archeologie) en 6.4 (Erfgoed). 5.
Uitsluiten monumenten in eigendom van overheidsorganen Geen subsidie wordt verleend voor monumenten in eigendom van overheidsorganen als provincie, gemeente, waterschap, of een ander openbaar lichaam dat is ingesteld met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Van overheidsorganen en gemeenschappelijke regelingen mag worden verwacht dat zij de gebouwen in hun bezit, binnen de exploitatie van de organisatie in stand houden.
6.
Maximale subsidie voor restauraties € 45.000,Omdat een groot aantal rijksmonumenten, waaronder veel kerkgebouwen een BRIMbeschikking hebben ontvangen (2010:84 ; 2011: 65) en vanwege het feit dat er in 2010 geen regeling voor reguliere restauraties binnen de Notaperiode is opengesteld, zal naar verwachting een groot aantal subsidieaanvragen worden ingediend. Het is één van de argumenten waarom de hoogte van de provinciale subsidie is verlaagd. Gekozen is voor een maximumbedrag van € 45.000, omdat uit de Evaluatie (2007) is gebleken dat ca. 90% van de subsidieverzoeken is gehonoreerd met een subsidiebedrag tot € 40.000,-. Hierin ligt het tweede argument: er wordt daarmee voorkomen dat een kleine groep aanvragers die juist boven de € 50.000,- subsidie ontvangen, een (niet subsidiabele) accountantsverklaring moeten overleggen.
7.
Onderscheid restauratie en onderhoud In de nota Erfgoed 2010-2013 is besloten onderhoud van rijksmonumenten niet te subsidiëren, met uitzondering van de molens. Daarmee wordt bestaand beleid voortgezet. Echter, de begrippen ‘onderhoud’ en ‘restauratie’ bestaan niet meer in het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Monumenten (BRIM) 2011. In de systematiek van het BRIM kunnen aanvragen worden ingediend voor ‘reguliere werkzaamheden en/of beperkt herstel’ (lees: ‘onderhoud en een beetje restauratie’) of als ‘incidenteel ingrijpend herstel en/of een grote ingreep naast reguliere werkzaamheden’ (lees: ‘restauratie of wijziging en onderhoud’). In de praktijk kan onder ‘reguliere werkzaamheden en/of beperkt herstel’ voor bv. een kerkgebouw voor € 700.000,worden verwerkt. Bij het aanbrengen van een pantry of orgelherstel is in deze systematiek respectievelijk sprake van wijziging, of specialistische arbeid, die te allen tijde onder ‘incidenteel ingrijpend herstel en/of grote ingreep’ en dus vergunningplichtige werkzaamheden vallen, maar niet per definitie subsidiabele kosten betreffen. Op grond van de onderzoeken Pas op de Pleats (2007) en Tink om ‘e Tsjerken (2010) hebben gedeputeerde staten besloten in deze “Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011” om € 40.000 in mindering te brengen op de in de BRIM-beschikking vastgestelde subsidiabele instandhoudingskosten. Op basis van de bovengenoemde onderzoeken wordt dat bedrag als onderhoudskosten (‘reguliere werkzaamheden’) aangemerkt. Hoewel dit niet voor elk afzonderlijk rijksmonument zal gelden, is er uit het oogpunt van efficiency en vereenvoudiging voor één standaardaftrek gekozen. Voor gemeentelijke monumenten is ook een onderhoudssubsidie mogelijk.
8.
provinciale subsidie en het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Rijksmonumenten 2010 en 2011; Voor provinciale subsidie komen alleen in aanmerking rijksmonumenten, waarvoor ook een rijkssubsidie op grond van het Besluit Rijkssubsidiëring Instandhouding Rijksmonumenten (BRIM) is verstrekt. De kosten voor die instandhoudingswerkzaamheden is in die gevallen voor meer dan de helft gedekt door een overheidsbijdrage, waardoor de uitvoering van de werkzaamheden zeker is
gesteld. Bovendien sluit de provincie daarbij voor de berekening van de subsidiabele kosten aan bij het rijk (reductie bestuurslasten). Als nadere beperking is gekozen voor instandhoudingsplannen waarvoor een rijksbeschikking op grond van het BRIM 2010 en BRIM 2011 is verleend. Aanvragen gebaseerd op oudere BRIM-beschikkingen komen derhalve niet voor subsidiëring in aanmerking. Daarvoor zijn twee argumenten aan te voeren: a. De verwachte toestroom van aanvragen maakt het noodzakelijk vooraf heldere keuzes te maken. Op grond van het overzicht van de potentiële aanvragen is het vooraf al vrijwel zeker dat de meeste subsidieaanvragen binnen het subsidieplafond niet kunnen worden gehonoreerd met een provinciale subsidie. Al op de eerste dag van de openstelling wordt met name voor kerkgebouwen al een overschrijding van het subsidieplafond verwacht. Om teveel afwijzingen in verband met het overschrijden van het subsidieplafond te voorkomen zijn beperkingen nodig. In de regeling is rekening gehouden met een overschrijding van de subsidieplafonds en is gekozen voor een lotingsysteem bij overschrijding van die plafonds op dezelfde dag. Het is wenselijk dat er bij loting in ieder geval meer dan 50% wordt ingeloot. b. BRIM 2010 en BRIM 2011 passen binnen de looptijd van de Nota Erfgoed 20102014. In 2009 sloot de vorige Nota-periode. Er wordt voor gekozen om aan te sluiten op deze looptijd en niet in de tijd terug te grijpen. Hierbij speelt ook mee dat hoe ouder de BRIM-beschikking is, hoe groter de kans dat de financiële dekking van het instandhoudingsplan al rond is en hoe groter de kans dat delen van het instandhoudingsplan al zijn uitgevoerd of zijn begonnen. Als gevolg van deze keuze is de potentiële groep waarbinnen geloot gaat worden verkleind, zodat naar verwachting meer dan 50% van de ontvankelijke subsidieaanvragen kan worden gehonoreerd. Een uitzondering geldt voor het onderhoud van molens gelet op reeds bestaande verplichtingen. 9.
Provinciale subsidie voor bouwhistorische inventarisatie voor beschermde stads- en dorpsgezichten tot een maximum van € 25.000,Voor (het behoud van) de kennis op het terrein van het gebouwde erfgoed op provinciale schaal en de doelmatige de inzet van (restauratie-)middelen kan bouwhistorisch onderzoek een evidente rol vervullen. Subsidie kan worden aangevraagd voor zowel bouwhistorische inventarisaties (gebiedsgericht) als bouwhistorisch onderzoek van een bouwwerk (objectgericht). De toevoeging voor het laten uitvoeren van een bouwhistorische inventarisatie van de beschermde stads- en dorpsgezichten op grond van een Plan van Onderzoek dient te zijn gericht op de stedenbouwkundige structuren van het beschermde stads- en dorpgezicht en de bebouwing zelf. Een dergelijk onderzoek kan behulpzaam zijn voor het opstellen van een bouwhistorische verwachtingskaart en is gericht op de waardering van de intrinsieke waarde van het gebouwde erfgoed in ruimtelijk verband én op zichzelf. Voor dit onderzoek is de hoogte van de provinciale subsidie maximaal 50% tot een maximum van € 25.000,-.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 14 Definities In begripsomschrijvingen worden zoveel mogelijk de begripsomschrijvingen en toelichting op het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (BRIM) 2011 overgenomen, of wordt aangesloten bij het normale spraakgebruik. De definities gelden zowel voor rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten. Voor enkele begrippen is een nadere toelichting opgenomen. Boerderij: In deze definitie wordt uitgegaan van het bedrijfscomplex van hoofdgebouw en bijgebouwen op het boerenerf, zoals bijschuren, stookhut, wagenloodsen, kleinveestallen zoals is bepaald door de registeromschrijving van het gemeentelijke monument of rijksmonument. Ook het woonhuisgedeelte valt onder de boerderij. Daarbij maakt het niet dat het vrij staat of aan het bedrijfsgebouw is vast gebouwd. Bouwhistorisch onderzoek: is maatwerk en specialistenwerk en kan drie gradaties van diepgang hebben: een bouwhistorische inventarisatie voor een stedenbouwkundig ensemble, of een bouwhistorische opname (variërend van een verkenning op hoofdlijnen tot een nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling). Een bouwhistorische ontleding is vaak pas mogelijk door destructief onderzoek. Functiewijziging; bij functiewijziging betreft het niet alleen een planologische wijziging ( een andere functie, bv. een kerk wordt een woonhuis), maar ook functionele wijzigingen, bv. een groot woonhuis wordt verdeeld in appartementen. Industrieel erfgoed: onder dit ruime begrip wordt verstaan onroerend goed dat oorspronkelijk is gebouwd en bestemd voor handel, bedrijvigheid en transport, zoals pakhuizen, fabrieken, kantoorgebouwen, warenhuizen, stationsgebouwen, alsook bouwwerken van techniek, zoals sluizen, bruggen, gemalen, transformatorgebouwtjes, watertorens, vuurtorens e.d., maar ook: machines voor zover onroerend door bestemming, bijvoorbeeld machines voor het aandrijven van pompen in een gemaal en voor zover deze onderdeel uitmaken van het monument. Kerk: Bij kerken gaat het om gebouwen die in oorsprong uitsluitend of voor een overwegend deel zijn vervaardigd voor de gezamenlijke belijdenis van de godsdienst of levensovertuiging. Het gaat dus uitsluitend om die gebouwen waarin zich de ruimte bevindt waar deze gezamenlijke belijdenis plaatsvond of plaatsvindt. Het huidige gebruik van kerken is niet van belang. Kerktorens, klokkenstoelen, ringmuren en hekwerk rondom kerkgebouwen worden voor de toepassing van Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011 tot de kerken gerekend. Met een hekwerk rond kerk worden bedoeld de hekwerken welke een fysieke erfscheiding vormen tussen het perceel waarop de kerk is gebouwd en de aangrenzende percelen. Graf-, en rouwkapellen, catechisatielokalen en dergelijke worden niet gerekend tot de categorie ‘kerk’ maar tot de categorie ‘overige monumenten’, óók als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Bij kloosters geldt de kloosterkapel of kloosterkerk als kerkgebouw in de zin van het Stimuleringregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorie monumenten 2011, indien deze is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid. Gebouwen zoals pastorieën, kosterswoningen en dergelijke worden altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Het betreft dan een zelfstandig onderdeel dat is uitgesloten voor de subsidiëring. Monument: De exacte omvang van een monument wordt bepaald door de omschrijving in het register van rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten.
Reconstructie: Het gaat hierbij om het, naar een vroegere gedaante, vervaardigen van onderdelen die niet meer in situ zijn aangetroffen in de bestaande toestand en die in de ontwikkelingsgeschiedenis van het bouwwerk zijn verdwenen. Het gaat daarbij niet om onderdelen in situ die zijn versleten en opnieuw moeten worden gemaakt. Restauratie Opleidings Project (ROP): Dit is een landelijk project dat op regionaal niveau wordt uitgevoerd. De coördinatie hiervan in de provincies Fryslân, Groningen en Drenthe gebeurt via de Vereniging Restauratie Noord (VRN). Het ROP biedt leerling-timmerlieden en –metselaars de mogelijkheid om onder leiding van ervaren leermeesters bij de uitvoerende leerbedrijven in praktijkopleidingsplaatsen op restauratieprojecten zich te ontwikkelen in het ambacht, zodat het vakmanschap voor de toekomst behouden blijft. De coördinator ROP brengt leerlingen en restauratieprojecten bij elkaar. Woonhuis: Onder woonhuizen vallen in de eerste plaats beschermde monumenten die in oorsprong geheel of gedeeltelijk zijn vervaardigd voor bewoning. Het gaat hier dus, behalve om monumenten die geheel als woonhuis zijn vervaardigd, ook om monumenten met in oorsprong gemengde functies, zoals: wonen/horeca, wonen/kantoor, wonen/pakhuis, wonen/werken en wonen/winkel. Daarnaast vallen er beschermde monumenten onder, die oorspronkelijk een ándere functie dan bewoning hadden, maar die nu voor meer dan de helft (in m²) voor bewoning in gebruik zijn. Kelders, zolders, bergingen en garages worden hierbij aangemerkt als ruimtes met een woonfunctie. Tot slot worden bepaalde beschermde monumenten nooit als woonhuis aangemerkt, ook niet als ze thans worden bewoond. Dit zijn woonhuizen die als museum zijn geregistreerd, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens. Voor dergelijke monumenten is meestal sprake van een grotere instandhoudingsopgave in relatie tot de exploitatiemogelijkheden dan bij andere monumenten. Dit hangt samen met hun omvang, constructiewijze of de aanwezigheid van specifieke monumentale waarden die de gebruiksmogelijkheden beperken. Beschermde monumenten die in oorsprong als woonhuis zijn vervaardigd en die geregistreerd staan in het Nederlands Museumregister, worden niet aangemerkt als woonhuis. De eigenaren van deze monumenten – vaak stichtingen – hebben veelal geen recht op fiscale aftrek van onderhoudskosten, en bovendien beperkte inkomsten. Zelfstandig onderdeel: Gebouwde monumenten kunnen bestaan uit één ondeelbaar geheel of uit meerdere zelfstandige onderdelen. Het komt regelmatig voor dat er wel zelfstandige onderdelen te onderscheiden zijn. In dergelijke gevallen kan de eigenaar ook voor één of meer van deze zelfstandige onderdelen een subsidie aanvragen. Onder het begrip worden de twee mogelijkheden aangeven waarbij sprake is van een zelfstandig onderdeel. Het begrip ‘monument’ betreft in de Stimuleringsregeling restauratie, onderhoud en bouwhistorisch onderzoek aan monumenten 2011 zowel het beschermde monument, als een of meer zelfstandige onderdelen daarvan. Voor het begrip ‘zelfstandige bouwkundige eenheid’ wordt hetzelfde verstaan Als in artikel 1 toelichting van het Besluit van 27 september 2010, houdende regels met betrekking tot de financiële ondersteuning van eigenaren van beschermde monumenten ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten (Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2011 (Staatsblad 2010, 708). Artikel 15 Reikwijdte De Subsidieregeling is bedoeld voor de genoemde categorieën van gebouwde rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten buiten de bebouwde kom, zoals die is vastgesteld door de Wegenverkeerswet 1994. In artikel 15 Reikwijdte en 16 Subsidiabele activiteiten, worden de categorieën nader ingeperkt. Met dit artikel wordt beoogd de beperkte provinciale middelen op een zo doelmatig mogelijke wijze in te zetten. De nadere keuzes die zijn gemaakt voor of binnen categorieën van
monumenten zijn bepaald in artikel 16 en 25 en nader toegelicht in de Algemene Toelichting onder e en g. Artikel 16 Subsidiabele activiteiten Een subsidieaanvraag kan alleen betrekking hebben op een: - rijksmonument waarvoor een rijkssubsidie is verleend op grond van het BRIM 2010 of het BRIM 2011; - gemeentelijke monument waarvoor een gemeentelijk subsidie is verleend. Een aanvraag kan worden gedaan voor één beschermd monument of zelfstandig onderdeel ervan. Eerste en tweede lid Voor subsidie komen alleen die rijksmonumenten in aanmerking waarvoor een rijksbeschikking op grond van het BRIM 2009, BRIM 2010 en BRIM 2011 is verleend. Aanvragen gebaseerd op oudere BRIM-beschikkingen komen derhalve niet voor subsidiëring in aanmerking. Als uitzondering gelden de reeds aangegane verplichtingen voor het onderhoud van molens (zie artikel 21 lid 5). ‘Onderhoud’ en ‘restauratie’ zijn twee aspecten van instandhouding. Onderhoud richt zich in overwegende mate op reguliere werkzaamheden en restauratie richt zich op werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan (‘beperkt herstel’, of ‘incidenteel ingrijpend herstel’). Derde lid Een provinciale bijdrage is alleen mogelijk indien Burgemeester en Wethouders van de gemeente waarin het monument is gelegen een subsidie hebben verstrekt in 2009, 2010 of 2011 voor restauratie of onderhoud van het betreffende object. Een lening wordt niet als zodanig aangemerkt. Vierde lid De subsidiabele activiteiten voor een bouwhistorische inventarisatie hebben uitsluitend bettrekking op het beschermde stads- en dorpsgezichten van de onderzochte plaats. Van de beschermde stad- en dorpgezichten betreft het alleen de ‘gezichten’ die vóór het jaar 2000 zijn aangewezen. Die van na het jaar 2000 hebben betrekking op stads- en dorpsgezichten van de stedenbouw en bouwkunst uit de periode 1850-1940. Van de oudere beschermde gezichten gaat het om 54 beschermde gezichten, waaronder tien van de elf Friese Elf Steden (Staveren heeft geen beschermd stadgezicht) in 18 gemeenten. Het onderzoek dient te zijn gericht op de bebouwing zelf en op de stedenbouwkundige structuren. Een dergelijk onderzoek kan behulpzaam zijn bij het opstellen van een bouwhistorische verwachtingskaart en is gericht op de waardering van de intrinsieke waarde van het gebouwde erfgoed op zichzelf én in ruimtelijk verband. Vijfde lid Met dit artikel wordt beoogd het bouwhistorisch onderzoek in een zo’n vroeg mogelijk stadium van de planvorming te stimuleren. Daarmee kunnen de monumentale waarden tijdig worden gesignaleerd en in de planvorming worden betrokken. Een subsidieaanvraag voor bouwhistorisch onderzoek wordt afgewezen, indien het bouwhistorisch onderzoek al onderdeel uitmaakt van de in een rijks- of gemeentebeschikking subsidiabel gestelde instandhoudingskosten (Zie artikel 25 onder e en f). Het is dus ook niet toegestaan de kosten voor het bouwhistorisch onderzoek ‘los te weken’ uit de subsidiabel gestelde kosten en daarmee een afzonderlijk verzoek in te dienen. Voor de systematiek, de vorm, de omvang en de wijze van verslaglegging van bouwhistorisch onderzoek wordt als leidraad gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Zie ook artikel 23.
Artikel 17 Subsidiabele kosten voor restauratie en onderhoud De subsidiabele kosten worden als volgt berekend. Uitgangspunt bij rijksmonumenten is de definitieve beschikking op grond van het BRIM 2009, BRIM 2010 of het BRIM 2011. Alleen werkzaamheden voor rijksmonumenten die vanaf 2012 zijn opgenomen in de jaarlijkse opgave van het instandhoudingsplan worden gerekend tot de subsidiabele kosten. Als voorbeelden van de systematiek kunnen onderstaande berekeningen dienen: Rijksmonument met beschikking BRIM 2009: Subsidiabele kosten, vastgesteld door het rijk op grond van het BRIM: € 289.000,Onderhoud (zie artikel 17 lid 6 sub c) € 26.667,Uitgevoerde werkzaamheden (zie artikel 25, lid sub g: voorbeeld) € 56.000,- minus Totaal € 206.333,Subsidie is 15% van € 206.333,- is € 30.950,-. (NB. het bedrag komt hoger dan het drempelbedrag zoals vastgesteld in het eerste lid van artikel 19) Rijksmonument met beschikking BRIM 2010: Subsidiabele kosten, vastgesteld door het rijk op grond van het BRIM: € 243.000,Onderhoud (zie artikel 17 lid 6 sub b) € 33.333,Uitgevoerde werkzaamheden (zie artikel 25, lid sub g: voorbeeld) € 28.000,- minus Totaal € 181.667,Subsidie is 15% van € 181.667 is € 27.250,-. (NB. het bedrag komt hoger dan het drempelbedrag zoals vastgesteld in het eerste lid van artikel 19) Rijksmonument met beschikking BRIM 2011: Subsidiabele kosten, vastgesteld door het rijk op grond van het BRIM: € 189.000,Onderhoud (zie artikel 17 lid 6 sub a) € 40.000,- minus Totaal € 149.000,Subsidie is 15% van € 149.000,- is € 22.350,- (NB. het bedrag komt hoger dan het drempelbedrag zoals vastgesteld in het eerste lid van artikel 19) Gemeentelijke monument met gemeentelijke beschikking (2010 of 2011) Subsidiabele kosten, vastgesteld door burgemeester en wethouders € 213.000,Uitgevoerde werkzaamheden (zie artikel 25, lid sub h: voorbeeld) € 26.000,- minus Totaal € 187.000,Uitkomst 1: Mogelijke provinciale subsidie maximaal 35% van € 187.000 is € 65.450,-. De gemeente heeft een subsidie verleend van € 50.000,-. In dat geval verleent de provincie een subsidie volgens het maximum: is € 45.000,-. Uitkomst 2: Mogelijke provinciale subsidie maximaal 35% van € 187.000 is € 65.450,-. De Burgemeester en Wethouders hebben een subsidie verleend van € 7.500,-. Dan verleent de provincie ook maximaal € 7.500,-. Bij rijksmonumenten is het uitgangspunt de onherroepelijke rijksbeschikking op grond van het BRIM. Bij gemeentelijke monumenten is het uitgangspunt de onherroepelijke gemeentelijke subsidiebeschikking voor onderhoud, restauratie of instandhouding. Artikel 18 Subsidiabele kosten voor bouwhistorisch onderzoek
Voor de opzet van het bouwhistorisch onderzoek wordt als leidraad gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Het kostenoverzicht voor het bouwhistorisch onderzoek dient te worden aangeleverd in een nader gespecificeerde offerte voor de volgende onderdelen: voorbereidingskosten, documentatieonderzoek aan het object, doelgericht archief- en literatuuronderzoek, kosten van derden, reiskosten, rapportagekosten en algemene bedrijfskosten. De omvang, detaillering en vormgeving van het rapport zijn sterk afhankelijk van de aard van het onderzoek en de onderzoeksvraagstelling. Een bouwhistorische inventarisatie verschilt van een bouwhistorische verkenning, of een bouwhistorische opname, of bouwhistorische (deel-)analyse, maar bevat de volgende componenten, die tot de subsidiabele kosten worden gerekend: Voorbereidingskosten Met deze kosten worden bedoeld de kosten voor het opstellen van een Plan van Onderzoek, waarin het onderzoeksniveau, de uitgangspunten en diepgang van het onderzoek zijn vastgelegd; Documentatiewerkzaamheden Onder de subsidiabele, materiële documentatiewerkzaamheden worden gerekend: opmetingen, waarneming/veldwerk, fotografie) van het onderzochte bouwwerk. Literatuur- en archiefonderzoek Onder het subsidiabele literatuur- en archiefonderzoek wordt verstaan: doelgericht onderzoek naar de bouw-, verbouw en gebruiksgeschiedenis van het onderzochte bouwwerk in bibliotheken of archieven; Kosten derden Onder de subsidiabele kosten van derden worden begrepen de kosten die samenhangen met specialistische werkzaamheden die door anderen dan de bouwhistoricus -eventueel onder laboratoriumomstandigheden- worden uitgevoerd, zoals dendrochronologische onderzoek of kleuronderzoek, zowel stratigrafisch als pigmentanalyse. Reiskosten Subsidiabele reiskosten zijn de reiskosten van vestigingsplaats tot plaats van onderzoek, waarbij de gereden kilometers dienen te worden berekend volgens de ANWB routeplanner of vergelijkbare routeplanner en de maximale vergoeding per kilometer € 0,19 bedraagt. Rapportagekosten Rapportage kosten, zijn die kosten welke noodzakelijk zijn voor het maken, vormgeven en vermenigvuldigen van het onderzoeksrapport, zoals materiaalkosten, uitwerking van de documentatiewerkzaamheden en literatuur- en archiefonderzoek, redactiewerkzaamheden en kopieerkosten. De rapportage dient de weerslag te zijn van het onderzoek en bestaat uit: - een tekstgedeelte met een overzicht van de administratieve gegevens ten behoeve van het onderzoek, de specificatie en definiëring van de onderzoeksvraag, bouw- en gebruiksgeschiedenis van het object, de beschrijving van de bestaande situatie en de waardestelling; - een beeldgedeelte, bestaande uit één of meer zoals kaarten, plattegronden, waarderingsplattegronden, opmetings- en/of reconstructietekeningen van het onderzochte object en foto’s. Tweede lid Met een publicatie wordt bedoeld een wetenschappelijke en/of publiekgerichte uitgave anders dan de rapportage. Artikel 19 Hoogte van de subsidie voor restauratie en onderhoud Derde lid
Deze regeling gaat uit van financiële ondersteuning door de gemeente waarin het gemeentelijke monument is gelegen door middel van een subsidie. Aanvragers die voor de werkzaamheden aan een gemeentelijk monument een lening hebben, komen niet in aanmerking voor een provinciale subsidie. Artikel 21 Aanvraag Een aanvraag wordt ingediend door een eigenaar of diens gemachtigde en betreft uitsluitend beschermde monumenten of zelfstandige onderdelen die de primaire aanvrager zelf in eigendom heeft. Per aanvraag wordt één aanvraagformulier ingediend. Subsidie wordt op aanvraag verstrekt per object of zelfstandig onderdeel ervan. Geclusterde aanvragen van aangewezen organisaties voor monumentenbehoud of verschillende deeleigenaren zijn niet mogelijk. Eerste lid Wanneer een aanvraag te vroeg of te laat is gedaan, zal deze buiten behandeling worden gehouden. Voor de volgorde van registratie en behandeling van de aanvragen wordt uitgegaan van de ontvangsttheorie. Dat wil zeggen dat de datum van de ontvangst van de aanvragen bepalend is voor de volgorde waarin de subsidies worden verdeeld. Aanvragen worden per datum en niet per tijdstip geregistreerd omdat het niet mogelijk is om gelijke behandeling te garanderen voor alle mogelijkheden waarop de aanvragen kunnen binnenkomen (fax, post, persoonlijk afgeven, elektronisch bericht). Elke aanvraag die op eenzelfde dag binnenkomt wordt daarom zonder tijdstip geregistreerd. Indien de aanvraag elektronisch geschiedt, geldt als datum van ontvangst de datum waarop ook het ondertekeningsformulier en de bijlagen door de provincie zijn ontvangen. Om te bepalen of een aanvraag tijdig, dat wil zeggen binnen de termijn van artikel 22 lid 2, is ingediend, geldt voor verzending per post de verzendtheorie. Een stuk dat per post is gestuurd, is nog tijdig als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het binnen een week is ontvangen. Het poststempel is bepalend voor de verzenddatum. In het geval dat de datum poststempel ontbreekt (zoals bij een portvrije envelop) of onleesbaar is, wordt ervan uitgegaan dat het stuk tijdig is verzonden als het stuk niet is gedagtekend op een datum na de laatste dag van de termijn, en het stuk niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. In dat geval geldt als datum van ontvangst de laatste dag van de indienings-termijn, althans voor de vraag of tijdig is ingediend. Artikel 22 Verdeelsystematiek en beslissing Eerste lid Indien een aanvraag wordt aangevuld geldt voor de verdeelsystematiek de datum van ontvangst van de aanvulling, als datum van ontvangst van de aanvraag. Tweede lid en derde lid Uitgegaan wordt van een stelsel waarin de beschikbare bedragen worden verdeeld naar volgorde van ontvangst. Niet uitgesloten is dat op dezelfde dag meerdere subsidieaanvragen binnenkomen en dat honorering van al deze aanvragen tot een overschrijding van het voor die categorie betreffende subsidieplafond zou leiden. Daarom is in het derde lid een voorziening opgenomen om voor die situatie een nadere rangorde aan te kunnen brengen in de aanvragen van de desbetreffende dag. Deze rangorde wordt bepaald door middel van loting. Artikel 23 Verplichtingen De verplichtingen beogen kwaliteitsborging en/of financiële borging. Achtste lid Bouwhistorisch onderzoek is een specialisme dat belangenvrij dient te worden uitgevoerd. Om die reden dient het bouwhistorisch onderzoek te worden uitgevoerd door een onafhankelijk onderzoeker. De bouwhistorisch onderzoeker mag dus geen rol hebben in de totstandkoming of toetsing van het ontwerp voor een beoogde verbouwing, wijziging, of bij de uitvoering van de beoogde instandhoudingswerkzaamheden. Dat betekent dat
bouwhistorisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door de architect / het architectenkantoor of een op grond van artikel 23, tweede lid daaraan gelijkstelde organisatie, de aannemer, of de opdrachtgever niet voor subsidie in aanmerking komt. De verplichtingen voortvloeiend uit het achtste en negende lid gelden tevens voor de bouwhistorische inventarisatie. Negende lid De volledige titel van de Richtlijnen luidt: L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Artikel 24 Aanvullende verplichtingen Van de bevoegdheid, neergelegd in dit artikel, zullen gedeputeerde staten met name gebruik maken indien de aard van het object of de aard van de werkzaamheden daartoe aanleiding geeft. Deze verplichtingen beogen kwaliteitsborging en/of financiële borging, zonder dat daaraan rechten kunnen worden ontleend voor aanvullende of een verhoogde subsidie. Artikel 25 Weigeringsgronden Dit artikel bevat – in aanvulling op de artikelen 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat een aantal algemene weigeringgronden bevat – een aantal specifieke gronden waarop de subsidie wordt geweigerd. Sub a, 1e tot met 9e Voor subsidieverzoeken die eerder zijn gehonoreerd in het kader van één van de genoemde subsidieregelingen gaan wij er van uit de het object of het onderdeel waarvoor eerder subsidie is verleend in zodanige staat is gebracht dat deze met onderhoud kan volstaan. Subsidie op die rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen wordt geweigerd, omdat deze regeling niet is bedoeld voor onderhoud aan rijksmonumenten, met uitzondering van de categorie molens. Sub b Omdat in de genoemde subsidieregelingen ook deelrestauraties kunnen zijn gesubsidieerd aan een zelfstandig onderdeel, of uurwerk, of luidklok of orgel waardoor de restauratie van het monument of zelfstandig onderdeel niet meer in aanmerking zou komen is voor deze specifieke gevallen een uitzondering gemaakt. Omgekeerd betekent dat ook wanneer voor een kerkgebouw eerder een subsidie is verleend op grond van een van de aangehaalde regelingen en nu voor een onderdeel (bv. uurwerk, luidklok of orgel) een aanvraag indient, dit onderdeel wordt getoetst aan de definitie van zelfstandig onderdeel. Een andere uitzondering van de weigeringsgronden betreft het onderhoud van molens en gemeentelijke monumenten. Wanneer er een relatief recente restauratiesubsidie is verleend op basis van de onder a genoemde regelingen, is het voor molens en gemeentelijke monumenten nog mogelijk een onderhoudssubsidie aan te vragen. Ook als er een eerdere onderhoudssubsidie is verleend is dit nog mogelijk. Sub c Er wordt geen subsidie verstrekt voor zover in de subsidiabele kosten een subsidie is verstrekt op grond van een andere provinciale subsidieregeling. Deze bepaling is opgenomen om cumulatie van subsidies te voorkomen. Sub d Dat betekent dat bouwhistorisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door de architect / het architectenkantoor of een op grond van het tweede lid van artikel 23 daaraan gelijkstelde organisatie, de aannemer, of de opdrachtgever niet voor subsidie in aanmerking komt. Sub g en h
Er wordt geen subsidie verstrekt voor zover met de werkzaamheden is begonnen vóórdat de subsidie is verleend. Uiteraard is het niet zo dat de subsidie voor de hele planperiode wordt geweigerd, indien al met de werkzaamheden is begonnen. Subsidie wordt niet meer verleend voor de kosten van de werkzaamheden waarmee is begonnen voordat de subsidie is verleend. Het is niet toegestaan met de uitvoering van de werkzaamheden te beginnen voordat er een besluit is genomen op het subsidieverzoek. Sub j Hier wordt bedoeld een zelfstandig groen monument, bijvoorbeeld een park. De weigeringsgrond is niet van toepassing op een groen monument als onderdeel van een buitenplaats. Zie ook artikel 31 en de Algemene toelichting onder Ad e. Sub k: subsidies voor eigendommen van andere overheidsorganen zijn uitgezonderd van deze regeling. Van andere overheidsorganen wordt verwacht dat zij in hun bedrijfsvoering rekening houden met een reservering voor het in stand houden van het erfgoed in eigendom. Voorbeeld 1 Een als gemeentelijk monument aangewezen brug dient binnen het reguliere onderhoud van infrastructurele kunstwerken in die gemeente te zijn opgenomen met voldoende waarborgen ten aanzien van de monumentale kwaliteiten en financiële middelen. Voorbeeld 2 Een molen die is aangewezen als rijksmonument en eigendom is van het een gemeente of Wetterskip Fryslân dient binnen de exploitatie van deze bestuurslaag te zijn opgenomen met voldoende waarborgen ten aanzien van de monumentale kwaliteiten en financiële middelen. Artikel 26 Gewijzigde omstandigheden Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die – indien van tevoren bekend – de beslissing omtrent de subsidie anders hadden doen uitvallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de tegenvallende staat van de fundering, die vooraf niet bekend had kunnen zijn. Zodra zo’n omstandigheid zich na het indienen van de aanvraag of na de subsidieverlening voordoet, dient dit onverwijld aan gedeputeerde staten te worden bericht. Zo’n omstandigheid kan zich bijvoorbeeld ook voordoen, indien de eigenaar bij nader inzien besluit de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend, op een later tijdstip uit te voeren, het monument is verwoest of wanneer sloop wordt overwogen, dan wel wanneer de eigenaar in surseance van betaling geraakt of diens faillissement wordt uitgesproken. Wanneer afwijking van het plan niet is gemeld, maar dit toch van dien aard is dat het gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking, of wanneer werkzaamheden zijn verricht hoewel de vergunning daarvoor was geweigerd, kan dit bij eindafrekening leiden tot een lagere vaststelling. Naar aanleiding van een melding kan de subsidie lager worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen. Het is belangrijk om altijd te voldoen aan de meldingsplicht. Bij het niet voldoen aan deze plicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidie worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Artikel 27 Aanvraag tot vaststelling Om het belang van het regelmatig uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden na voltooiing van de gesubsidieerde werkzaamheden te waarborgen, is de verplichting opgenomen dat er vóór de definitieve vaststelling van de subsidie, een onderhoudsplan voor een periode van tenminste 6 jaar moet worden ingediend. Een instandhoudingsplan op basis van het BRIM (instandhoudingsregeling) wordt ook als zodanig aangemerkt. Wanneer uitsluitend subsidie is aangevraagd voor bouwhistorische inventarisatie of bouwhistorisch onderzoek geldt deze verplichting niet, omdat daarvoor geen instandhoudingswerkzaamheden aan het gebouw worden uitgevoerd.
Artikel 28 Subsidievaststelling Zodra de Minister, of Burgemeester en Wethouders de subsidie over de uitgevoerde werkzaamheden definitief heeft vastgesteld en gedeputeerde staten daarvan een afschrift hebben ontvangen zullen ook gedeputeerde staten de subsidie definitief gaan vaststellen. Omdat gedeputeerde staten in de ‘koöperaasje-gedachte’ subsidie hebben verstrekt is de definitieve vaststelling door de Minister of door Burgemeester en Wethouders leidend voor wat betreft de afhandelingtermijnen van het verzoek tot definitieve vaststelling van de subsidie. Om het belang van het regelmatig uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden na voltooiing van de gesubsidieerde werkzaamheden te waarborgen, is de verplichting opgenomen dat er vóór de definitieve vaststelling van de subsidie, een onderhoudsplan voor een periode van tenminste zes jaar moet worden ingediend. Een instandhoudingsplan op basis van het BRIM (instandhoudingsregeling) wordt ook als zodanig aangemerkt.