Bouwhistorisch onderzoek
BOUWHISTORISCHE VERKENNING en WAARDESTELLING
Adres Status Periode Onderzocht door Auteurs Datum
: Brugstraat 24 en 26, Scheepvaartmuseum : Rijksmonument, rijksmonumentnr.: 28433 (24) en 18434 (26) : oktober, november 2010 : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Utrecht/Groningen, 26 november 2010, aanvulling 20-12-2010 en 3-1-2011
Brugstraat 24 (links) en 26.
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Inleiding Brugstraat 24 en 26 behoren tot de belangrijkste woonhuismonumenten van de stad Groningen beide geregistreerd als rijksmonument. Deze huizen dateren uit de 14e eeuw en hebben een rijke bouwgeschiedenis. Beide huizen zijn relatief goed behouden gebleven waarbij het Gotisch Huis de enige nog bestaande gotische gevel van de stad heeft. In de periode 1971-1982 is het complex gerestaureerd. De restauratie van Brugstraat 24 (het Gotisch Huis) in de periode 1973-’75 stond onder leiding van het Bureau voor Restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll. Aansluitend werd Brugstraat 26 (het Canterhuis) gerestaureerd en dit werk stond onder leiding van Architectenbureau Ir. P.B. Offringa. De restauratie van het Gotisch Huis is van groot belang geweest (en is dat nog steeds) voor de ontwikkeling van de restauratiefilosofie. Er is gekozen voor een conserverende restauratie met behoud van onderdelen uit alle fasen van de bouwgeschiedenis. Nieuwe toevoegingen zijn als nieuw herkenbaar, maar dienstbaar en ondergeschikt van vormgeving. Bij de restauratie van het Canterhuis is een minder eenduidige restauratiefilosofie gekozen. Daar was ook minder aanleiding voor. Hier werd gekozen voor een interessante combinatie van reconstructie en conservering. Het achterhuis werd gereconstrueerd in zijn 18e-eeuwse hoofdopzet, waarmee de stedenbouwkundige structuur van huizen met voor- en achterhuis werd hersteld. De gevels aan de steeg zijn ontpleisterd en gereconstrueerd in schoon metselwerk, mede om aansluiting te vormen op het Gotische Huis. Op die wijze is een samenhangend ensemble van gebouwen ter weerszijden van de steeg tot stand gekomen, die ook een belangrijke museale kwaliteit vertoont. De voorgevel werd daarentegen geconserveerd in zijn 19eeeuwse opzet, waarop zelfs de kleurstelling is aangepast. In de jaren ’70 lag deze keus nog niet voor de hand. Het museum wordt algemeen gezien als een icoon van de stad Groningen, zoals ook onder meer blijkt uit de opname van het complex in Madurodam. Na 30 jaar is het Scheepvaartmuseum van plan de tentoonstelling te wijzigen en andere accenten aan te brengen. Men wil daarbij het middeleeuwse karakter van de huizen beter benutten. Omdat er ook bouwkundige aanpassingen zijn voorzien, is het nodig om de monumentwaarden in kaart te brengen. Alleen dan is een adequate toetsing van de plannen mogelijk. Daarom hebben T. Tel van de afdeling Wonen en Monumenten van de gemeente Groningen en J. van der Hoeve van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve uit Utrecht onderzoek verricht naar beide panden en een waardestelling opgesteld. Bij het onderzoek is voornamelijk gebruik gemaakt van het gemeentelijk restauratiearchief van het Gotisch Huis, oud kaartmateriaal en gegevens uit de bouwdossiers. Verder is het collegedictaat bouwmethodiek van de TH Delft Restauratie van twee gotische huizen in Groningen uit 1978 geraadpleegd met bijdragen van een aantal bij de restauratie betrokken persoenen: Prof. Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, Ir. A. Daee, Ir. P.B. Offringa, Ing. G. Uiterwijk, Ir. W.O. Wassenaar en J. de Vries. Hierin wordt een aantal keuzes bij de restauratie verantwoord met veel uitleg over de constructie. Naar aanleiding van de restauratie en de resultaten van het door Temminck Groll uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek heeft A.T. Schuitema Meijer een artikel geschreven in de Groningse Volksalmanak van 1978-‘79. Hij combineert hierin het door hem uitgevoerde bewoningsonderzoek met de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek. Een samenvatting hiervan is opgenomen in het rapport.
De bebouwing op de achterterreinen van de huizen aan de Brugstraat gezien in noordelijke richting voor de restauratie. Geheel links is de achtergeveltop zichtbaar van het voorhuis van Brugstraat 24 met daarvoor de achtergevel van het achterhuis.(Rechts daarvan de achterkanten van Brugstraat 22 met op de voorgrond een niet meer bestaand fors achterhuis en 18/20). Foto: privécollectie Gert Kortekaas.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
2
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Het scheepvaartmuseum is uitgegroeid tot een icoon van de stad Groningen, zoals onder meer blijkt uit het feit dat het complex in Madurodam is vertegenwoordigd in de vorm van een maquette (afbeelding ontleend aan: http://lh6.ggpht.com)
De gebouwen zelf zijn nu slechts globaal onderzocht, omdat het binnen het beschikbare tijdsbestek niet mogelijk was om nieuw onafhankelijk onderzoek te verrichten. Zelfs was het niet mogelijk om de onderzoeksresultaten uit de jaren zeventig volledig na te lopen en aan de hand van de nieuwe inzichten op het gebied van de bouwhistorie te toetsen. Daarom is voor de bouwgeschiedenis vooral geput uit het bestaande onderzoek, met dien verstande dat er nu een extra bouwfase aanwezig is, namelijk de restauratiefase uit de jaren zeventig! Het nieuw verrichte onderzoek heeft zich daarom vooral
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
3
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
toegespitst op de overwegingen en afwegingen bij deze restauratie. Bij de waardestelling was dan ook een belangrijke vraag wat nu nog de betekenis is van de ingrepen uit deze bouwfase. Situering/structuur Brugstraat 24 en 26 staan ieder op een smal en diep perceel dat aan de achterkant uitkomt op de Schuitenmakersstraat. Het bouwblok wordt verder omgeven door de Kleine der A (west) en het Akerkhof (oost). Tussen Brugstraat 24 en 26 bevindt zich een gang die vanaf de Brugstraat doorloopt tot de Schuitenmakersstraat. Brugstraat 24 bestaat uit een onderkelderd vierlaags voorhuis met zadeldak (9 m breed en 17 m diep). Tegen de achtergevel is een smaller tweelaags onderkelderd achterhuis aangebouwd dat eveneens voorzien is van een zadeldak (6,2 m breed en 9 m diep). De achtergevel van dit achterhuis wordt gevormd door de voorgevel van een verdwenen tweede achterhuis. Brugstraat 24 lijkt aan de linkerkant direct op Brugstraat 22 aan te sluiten. Tenminste, aan de voorkant is geen drup zichtbaar maar links van het achterhuis is wel een drup (waar later een wc in is gebouwd). Tijdens de recent uitgevoerde verbouwing van Brugstraat 22 is de tussenruimte waargenomen. Brugstraat 26 bestaat uit onderkelderd drielaags voorhuis met zadeldak dat aan de voorzijde van een wolfseind is voorzien (8,5 m breed en 16 m diep). Hierachter sluit een tweelaagse onderkelderde achterkamer aan (6 m breed en 4,5 m diep). Dit fungeert als tussenlid vanwege het daarachter gelegen achterhuis dat twee bouwlagen telt met een zadeldak. Hier weer achter is een bouwdeel van betrekkelijk recente datum van één bouwlaag met een plat dak dat hier verder buiten beschouwing wordt gelaten. A-Brug
4304
4305
30
28
13-a
17-c 15-d
3839
Brugstraat
2t/m 2f 1768
860
26-a
24
34
20-b 18-a 16-c
22-c
11-a
3516 4148
3746
14-a 12
10
8-b
3513
c
3451
4149
3350 3865
3 4
32t/m
3840
3351
5
3414
577 17
4280
11
4281
12
4749 14 12a 12 47514753 10a10 8a 8 4750 6 4754 4756
3 7-a
at sstra a ker
4353uit em
Sch
Moderne kadastrale kaart, binnen het blauwe vak liggen Brugstraat 24 en 26.
4861
1
lm eho ne k Mun
4765
2925
34-f
4352
7
36t/m 40-
4409
4376 19-a
4195
3371
4391
11
1
10
5
4681
5 9t/m 9/1
8-a
2896
3843
4817
4682
7-a
4366 4364 4368 4363
2
3324
2t/m2a
4410
4360 4367 4365
3413
1880
Kleine der A
2171
4341
1381
6-a
2935
3328
1b
2483
1a
3554
4-a 5-a
3553
2673
3-b
Potte bakk ersrijge
2-a
2954
4-a
6
4816
4815 3552
3844
3842
3841
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
1438
Bouwgeschiedenis Brugstraat 24 Middeleeuwen tot en met de 16e eeuw Brugstraat 24 maakt deel uit van een rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Hiervan dateren Brugstraat 16, het dubbelpand Brugstraat 18/ 20 en Brugstraat 26 uit de 14e eeuw. De 14e-eeuwse datering van Brugstraat 22 is onzeker door het ontbreken van concrete aanwijzingen. De precieze ouderdom van Brugstraat 24 is evenmin bekend, maar de zijmuren kunnen eveneens uit de 14e eeuw dateren. De dikte en constructiewijze van de muren in combinatie met het forse baksteenformaat wijzen in die richting.1 De zijmuren zijn uitgevoerd in kistwerk bestaande uit 1
Volgens Temminck Groll is het baksteenformaat 30-36 x 15-15 x 8-9½ cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
4
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
een halfsteens binnen- en buitenschil met daartussen een vulling van ‘misbaksels’. Op de tweede verdieping bevinden zich nissen in de zijwanden, die onderdeel zijn van de constructie van de muur. Ze zorgen voor een goede en stabiele verbinding tussen de binnen- en de buitenmuur. Over de indeling en gebruik van het huis in de 14e eeuw zijn geen aanwijzingen voorhanden. Afgehakte profiellijst
Een van de driepassen (drielob) in de voorgevel.
De kenmerkende en beeldbepalende voorgevel van het voorhuis dateert uit de late 15e eeuw of het begin van de 16e eeuw. Temminck Groll geeft in zijn uit 1963 daterende proefschrift voor dit huis een datering in de 15e eeuw maar wel met een vraagteken2. Nadat hij het huis tijdens de restauratie heeft onderzocht, dateert hij de gevel in de late 15e eeuw maar op zijn laatst rond 15003. Daarop sluit de datering van Meischke e.a. nog net aan, hun inschatting is omstreeks 1525. De datering berust vooral op stilistische gronden, met name de geleding van de gevel en toepassing van de drielob4. De gevel is een gotische pijlergevel met onder andere driepassen bovenin de buitenste vensternissen. Deze gevel heeft een getrapte bekroning gehad met pinakels. De entree bevond zich in de linker travee. De pinakels moeten vóór het midden van de 17e eeuw gesloopt zijn, zo blijkt uit de kaart van Haubois (omstreeks 1643). Op deze kaart staat de gevel afgebeeld zonder pinakels. De kapconstructie van het voorhuis bestaat uit eiken sporenparen, ondersteund door kromstijlgebinten. Op de gebinten zijn gekraste telmerken toegepast. Vermoedelijk dateert de kap uit de bouwtijd van de voorgevel. Wel zijn hergebruikte onderdelen herkenbaar, die mogelijk afkomstig zijn uit de 14e-eeuwse kap. Bij het onderzoek zijn enkele gegevens over het huis in zijn 15e-eeuwse vorm bekend geworden. In deze periode vormden de huidige twee onderste bouwlagen van het voorhuis samen één grote zaal van 7,7 x 15 m met een stookplaats in de westelijke gevel. De entree bevond zich links in de voorgevel, rechts daarvan drie hoge kruisvensters. Op de tweede verdieping (destijds eerste verdieping) was vooraan aan de linkerkant (oost) nog een verwarmbare ruimte. In de muur zijn de sporen van een gotische haard bewaard gebleven.
der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 29-31½ x 13½-16 x 7½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 95½-96 cm. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar neigt sterk naar Vlaams Verband. 2 Temminck Groll, 1963, 84. 3 Temminck Groll, 1978, 3-2. 4 Meischke e.a., 2000, 74.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
5
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Kapconstructie van het voorhuis gefotografeerd in de richting van de nok. De sporen zijn schuingetrokken en getordeerd. Zwepen zorgen voor de stabiliteit.
In vermoedelijk de 15e eeuw werd op een afstand van ongeveer 8,5 m achter het voorhuis een zelfstandig achterhuis gebouwd, bestaande uit twee of drie bouwlagen met een zadeldak. In het begin van de 16e eeuw werd de ruimte tussen het voorhuis en het zelfstandige achterhuis volgebouwd met een derde bouwdeel, het huidige achterhuis. Ten behoeve van deze uitbreiding werden de vensters in de achtergevel van het voorhuis dichtgezet. Het nieuwe achterhuis was smaller dan de beide andere gebouwen en had een woonbestemming. De kamer op de verdieping van het achterhuis was het belangrijkste woonvertrek en tegen de zuidgevel bevond zich van het begin af aan een haard. Deze ruimte wordt aangeduid als “gotische kamer”. Op de begane grond in de zuidoosthoek zit een dubbele kaarsnis met kolommetje uit de bouwtijd. De kelder was waarschijnlijk voorzien van een tongewelf. Eigenaren en gebruiksfunctie van het huis De oudst bekende eigenaar van het Gotisch Huis is Evert Wigboldes. Wigboldes was een zeer vooraanstaande Groninger die kort voor het midden van de 15e eeuw diverse belangrijke functies vervulde. Zo is hij onder andere in 1448 hoofdman en daarmee lid van het hoogste rechtscollege. Verder was hij lid van het brouwersgilde zoals veel vooraanstaande Groningers dat in die tijd waren. Dat in het huis bier werd gebrouwen blijkt ook uit de tijdens de restauratie gevonden eeststenen. Dit zijn een soort plavuizen met gaatjes waarmee een eestvloer werd gelegd. Op zo’n vloer werden ontkiemende gerstekorrels te drogen gelegd. Schuitema Meijer veronderstelt dat voor het bierbrouwen de put zal zijn gebruikt die zich op het erf bevond. In deze put was eb en vloed merkbaar. Een volgende eigenaar in de 15e eeuw is vermoedelijk Junge Evert Hubbeling, eveneens lid van het brouwersgilde. Hij vervulde verschillende belangrijke functies, waaronder dat van burgemeester in 1478. Hierna tot ver in de 16e eeuw is niet bekend wie de eigenaren waren. Van 1585 tot vermoedelijk 1603 is Wolter Luijnghe de eigenaar en ook hij was lid van het bierbrouwersgilde. Wijzigingen in de 17e eeuw Over verbouwingen in de 17e eeuw zijn we slecht ingelicht, de bouwhistorische aanwijzingen zijn zeer schaars. Volgens Temminck Groll zou in het begin van de 17e eeuw de grote zaal in het voorhuis zijn onderverdeeld door het aanbrengen van een extra vloerniveau en werd de voordeur naar de rechter zijgevel verplaatst. Dit werd gedaan om van het woonhuis grotendeels een pakhuis te maken. De datering van deze bouwfase berust op de karakteristiek van de balklaag. Het gaat hier om zware kantige balken van naaldhout. Hoewel dit type balken in de 17e eeuw voorkomt bleven ze in de 18e en eerste helft van de 19e eeuw gangbaar voor pakhuizen en is het de vraag of de 17e-eeuwse datering bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
6
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
voor deze situatie klopt. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats de 18e-eeuwse blauwe kleurafwerking aan de onderkant van de tweede verdiepingsvloer (oorspronkelijk eerste verdiepingsvloer) en het restant van een 18e-eeuwse trapleuning. Dit plafond past bij een woonfunctie en niet bij een pakhuis en dat geldt ook voor de trapleuning. Voor de woonfunctie is het aanbrengen van een tussenvloer niet logisch. In de tweede plaats blijkt uit de gebruiksgeschiedenis van het huis dat in de 19e eeuw een nieuw gebouwde fabriek op het achterterrein een belangrijk bouwdeel is en het voorhuis functioneert dan als pakhuis bij de fabriek. Dat is een logisch moment voor het aanbrengen van de extra balklaag. Gezien de status van de eigenaren in deze eeuwen is het goed denkbaar dat zij in het voorname huis bleven wonen. Bovendien bleef eeuwenlang de functie van brouwerij in tact en is er dus vanuit de functie geen reden om grote wijzigingen te veronderstellen. Eigenaren en gebruik In 1603 is Hinrick Helmichs eigenaar, van beroep lakenhandelaar. Hij had het in 1594 tot raadsheer geschopt maar als katholiek moest hij deze functie kort daarna opgeven vanwege de Reductie van Groningen (Hervorming). Behalve het Gotisch Huis bezat hij nog een huis in de Brugstraat, Schuitema Meijer noemt nr. 30.5 Na Hinrichs dood wordt het huis vererfd. Uiteindelijk gaat dit zo ver dat voor het huis in achttiende delen wordt gerekend. Vanaf 1654 bezit Henrick Swartwolds het halve huis en vanaf 1660 het hele huis. Deze eigenaar/bewoner was brouwer. Op 14 oktober 1680 wordt het huis met brouwerij in een openbare veiling verkocht. Bij deze veiling werd een uitgebreide beschrijving gegeven: ‘de mande poorte met een beslooten binnenplaatse’, de put ‘daer ebbe en vloet uijt en ingaet’ en ‘een hoffien’, en het huis aan de Schuitenmakersstraat, ‘waer aen de ganh ende stallen sijn grensende’. Hopman Allard Dijkhuisen werd voor 2400 carolusgulden de nieuwe eigenaar. Een jaar later verkocht hij het huis weer. De nieuwe eigenaar werd Jurjen Buitinck. Het was zijn zoon Jan die bier ging brouwen in het huis totdat zijn vader in 1696 het huis verkocht. De betreffende acte noemt uitvoerig het brouwersgereedschap: ‘twie koperen bouwketels met kraenen, d’eene à 24 tonne na en de ander ketel à 20 tonne nat offte daer omtrent, oock mede twie brouwkuipen met kraenen en de looden geute soo onder de beune licht’ enz. Het huis ging over naar Peter Cornelis en een maand later naar brouwer Meinardus Meints en diens vrouw Grietien Vechters. Weduwe geworden, verkocht zij in 1714 het pand. Het pand wordt hier voor het eerst genoemd als ‘Het Amsterdamse wapen voerende’. Wijzigingen in de 18e eeuw Ook over de wijzigingen in de 18e eeuw zijn maar weinig gegevens beschikbaar. Het vermoeden bestaat dat het voorhuis nog steeds een hoge zaal bevatte, in ieder geval in het achterste gedeelte. Op het achterste gedeelte van het plafond (balklaag) van de eerste verdieping is namelijk een blauwe kleurafwerking aangetroffen, die wijst op een gebruik als woonruimte. Voor een pakhuis of magazijn zou een dergelijke dure kleur niet in aanmerking komen. Verder is er in hetzelfde deel van het huis een 18e-eeuwse trapleuning met een sierlijke aanzet bewaard gebleven, die eveneens wijst op een gebruik als woonruimte. Op deze leuning is een bruinrode kleur gevonden, die doorgaat als oudst gevonden kleurlaag. De begane grond van het achterhuis moet in de 18e eeuw een nieuwe inrichting en afwerking hebben gekregen. Hiervan is onder meer de betegeling van de schouw tegen de achterwand bewaard gebleven. Op basis van de bouwsporen is de schouw bij de restauratie van 1973-’75 gereconstrueerd. Eveneens in de 18e eeuw zijn de vensters van deze ruimte vernieuwd en vergroot; de nieuwe vensters bevatten houten schuiframen met roedenverdeling. Aan de hand van bouwsporen in een tussendorpel kon de oude roedenindeling tijdens de restauratie worden gereconstrueerd. In de noordwestgevel werd een muurkastje aangebracht met geprofileerde planken. Dit was voorzien van een glasdeurtje dat tijdens de restauratie elders in het gebouw werd teruggevonden en terug is geplaatst. Het is vrijwel geheel met 18e-eeuws glas voorzien.
5
Uit recent onderzoek is duidelijk geworden dat het huidige pand Brugstraat 30 in de 16de eeuw uit twee smalle huizen bestond, die pas nadien zijn samengevoegd. Het zal daarom wel om één van deze twee huizen gaan. Deze huizen waren aanzienlijk kleiner dan het Gotisch Huis.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
7
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Eigenaren en gebruik In 1714 verwierf het echtpaar Pieter Muller en Anna Unes het pand voor een bedrag van 8200 carolusgulden, inclusief het brouwgereedschap. Bij de koop was een huis en tapperij in Middelstum inbegrepen. Voor het Gotische Huis werd 6000 carolusgulden gerekend, voor het brouwersgereedschap 600 en voor de tapperij in Middelstum 1600. In 1732 werd het huis (zonder de tapperij) verkocht aan Henricus Bruins en zijn vrouw Catharina Bruinewold voor slechts 4700 carolusgulden. Het brouwgereedschap gaat weer voor 800 over. Bruins is vaandrig van het borgerregiment. Bruins en zijn vrouw verkopen het huis in 1743 voor 7263 gulden aan Popko J. Houttuin en zijn vrouw Geesjen Isaaks. Houttuin had een herberg in Stroobos. In 1769 werd het huis geveild als brouwerij ‘De Witte Hand’. Het kwam in handen van Benjamin Detmers voor 8276 gulden, waarvan 776 gulden voor de losse goederen voor het brouwbedrijf. In 1778 wordt Nanning J. Nanninga de volgende eigenaar. Hij betaalt 6400 gulden, inclusief brouwketels met kuipen en koelkamers, het kleine en grote brouwgereedschap en de vaten ‘van groot tot klein’; de bebouwing aan de zijde van de Schuitenmakersstraat (omschreven als twee afzonderlijk verhuurde kamers). Nanninga wordt in dat jaar lid van het brouwersgilde. Nanninga zou de bierbrouwerij verandert hebben in een jeneverstokerij, maar omdat later in de geschiedenis toch weer sprake is van een brouwerij kan aan dit gegeven getwijfeld worden. Op 10 november 1795 wordt het huis te koop aangeboden voor 8000 gulden maar verkocht wordt het huis niet. Daarom werd het huis verhuurd aan de buurman, de jeneverstoker Willem Hesselink en zijn vrouw voor negen jaar waarbij zij het recht kregen voor koop voor genoemd bedrag. Deze Willem Hesselinks was een zoon van Jacob Jacobs Hesselink en Jeltje Derks, de eigenaren van het Canterhuis sinds 1748. Als in 1844 het huis te koop wordt aangeboden is sprake van ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitemakersstraat’.
De gang tussen Brugstraat 24 (rechts) en 26 gezien in de richting van de Brugstraat. Foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. Rechts voor is de fabriek te zien. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 19781979 blz 44.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
8
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Verbouwingen in de 19e eeuw Waarschijnlijk verdween pas in de 19e eeuw de woonfunctie uit het voorhuis en werd het gehele bouwdeel pakhuis. Daarvoor werd een extra balklaag aangebracht in de hoge begane grond en verplaatste men de voordeur naar de rechter zijgevel. Tevens werd de begane grondvloer lager gelegd. In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het tweede achterhuis (het zelfstandige achterhuis uit de 15e eeuw) vervangen door een fors fabrieksgebouw. Op een oude foto is de westgevel hiervan zichtbaar. Het bestond uit twee achter elkaar geplaatste bouwdelen waarvan het voorste hoger is dan het achterste. Het voorste gedeelte heeft twee of drie bouwlagen gehad, de vensterindeling is niet zichtbaar, wellicht waren het twee hoge bouwlagen. De gehele zijgevel is geleed met lisenen die aan de bovenzijde aansluiten op een trapsgewijs uitgemetselde dakrand. Omstreeks 1900 breekt in het eerste achterhuis brand uit, waardoor de balklagen boven de begane grond en de kapconstructie verloren gaan. De nieuwe verdiepingsbalklaag wordt iets hoger gelegd dan de oude. Eigenaren en gebruik In 1844 wordt Brugstraat 24 omschreven als ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitenmakerstraat’. In het midden van de 19e eeuw is Jan Pieters eigenaar van zowel Brugstraat 24 als 26. Brugstraat 24 was op dat moment in gebruik als pakhuis van lijnkoeken en lijnzaad. In nr. 26 bevond zich een olieslagerij. Kort daarvoor was er al sprake van een pakhuis en fabriek ten oosten van de gang (Brugstraat 24). De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 laat zien dat de mandelige gang dan niet langer als vanouds doorloopt van de Brugstraat naar de Schuitenmakersstraat. Het in een akte uit 1844 als mouterij aangeduide achterhuis blijkt zodanig uitgebouwd dat daardoor de rechtstreekse doorgang is belemmerd; de tuin hoorde bij het Canterhuis en loopt door tot achter het Gotisch Huis. Het adresboek voor 1854 geeft aan, dat de firma Hesselink en comp. – bierbrouwerij – in het bewuste huis is gevestigd. In 1850 was het reeds aangekocht door koopman Jan Pieters evenals het Canterhuis. Hij wil hier oprichten een ‘stoom olie, cement en cichoreimolen’. In 1871 overlijdt de ‘stoom-oliemolenaar’ Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht. Het Gotisch Huis heet dan inmiddels ‘New York’. Het vergrote achterhuis dient dan als ‘stoom olie en cichoreifabriek’. De vraag is wanneer precies het 19e-eeuwse tweede achterhuis is gebouwd (vernieuwd). Dit moet het fabrieksgebouw zijn dat Jan Pieters heeft opgericht en dat staat afgebeeld op een foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. De bouw van deze fabriek zorgde ervoor dat de gang tussen de twee panden weer op de Schuitenmakersstraat uit komt. Bij de verkoop in 1871 wordt het huis omschreven als ‘daaraan (d.w.z. aan de fabriek) verbonden ruime en sterke pakhuis’. Het Gotisch Huis is dus van minder betekenis dan de fabriek en Schuitema Meijer schrijft dat het diende voor opslag van lijnkoeken en lijnzaad. Eigenaar wordt Pieter Roefs Roelfsema en hij verwerft in 1882 tevens het Canterhuis. Met zijn zoon Waalco bouwden zij een bedrijf (olieslagerij) op van formaat dat te groot zou worden voor de Brugstraat. In 1878 klagen de buren over de rook van de kolengestookte stoomtuigen ondanks het feit dat er een hoge schoorsteen is gebouwd. Verbouwingen in de 20e eeuw en restauratie van 1973-‘75 In 1911 wordt in het pand een verkoophal ondergebracht waarvoor de vensters in de voorgevel worden vernieuwd en vergroot en een deur wordt geplaatst in de tweede travee van rechts. Tevens wordt de begane grondvloer van het voorhuis ongeveer 30 cm lager geplaatst. In 1911 wordt de fabriek overgeplaatst naar Hoogkerk en de panden verkocht. Dan wordt Aldert Veldman eigenaar van het Gotisch Huis en twee percelen grond waarop dan nog fabrieksgebouwen staan. De opstallen op de bewuste percelen zijn toen verkocht onder de conditie dat zij moesten worden afgebroken. Aanleiding voor de restauratie van het ‘gotische huis’ was de aankoop door de firma Theodorus Niemeyer NV in 1969 van de heer J. Veldman. Ter gelegenheid van het 150-jarige bestaan heeft de firma Niemeyer het huis ten geschenke gedaan aan de Gemeente Groningen, die al langere tijd pogingen deed om het huis te verwerven. Het huis werd indertijd beschouwd als het oudste huis van Groningen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
9
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De gemeente Groningen heeft dit geschenk in dank aanvaard, maar zag zich daarmee wel geplaatst voor een stevige opgave, namelijk de restauratie en inrichting van het pand te behoeve van een sociaal culturele bestemming. Voor het maken van een plan werd gekozen voor de restauratie-architect dr. Ir. C.L. Temminck Groll6, die in 1963 was gepromoveerd op ‘Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere Noordeuropese steden’.7 In het proefschrift behandelde hij een zestal Groningse huizen, waaronder het Gotische Huis. Na een ruimte-analyse heeft Temminck Groll een eerste restauratieplan opgemaakt, uitgaande van een gedeeltelijke reconstructie en herstel van de voorgevel in zijn gotische vorm. Daarbij bleek onder meer dat er onvoldoende harde gegevens waren voor een reconstructie van de voorgevel of de top ervan. Op voorstel van Temminck Groll en daarin gesteund door de Rijksdienst en Deaa werd gekozen voor een terughoudende restauratie van het pand, waarbij niet werd gekozen voor een reconstructie van een oudere of de oudste toestand maar voor een conserverende aanpak met respect voor de veranderingen gedurende de lange bouwgeschiedenis. Men wilde in de woorden van Temminck Groll: primair de historie aan het woord laten; men zou grote prioriteit geven aan alles wat écht is, uit welke fase ook van de geschiedenis en vrijwel volledig afzien van aanvullingen. Opvallend is dat er nauwelijks discussies geweest over dit plan van aanpak, hoewel conserverende restauraties zeker nog niet algemeen waren. De bouwvergunning is verleend in januari 1973 ten einde gebruik te kunnen maken van de aanwezige subsidiemogelijkheden. De begroting bedroeg ruim 1,1 miljoen gulden. De hoogte van het bedrag onderstreept de slechte toestand waarin het gebouw verkeerde. Waar men in het voorhuis kon volstaan met (ingrijpend en kostbaar) herstel van de constructie, moesten in het achterhuis de balklagen en kap geheel vernieuwd worden. Het afwerkingniveau van het voorhuis is zeer sober, passend bij het pakhuiskarakter: planken vloeren, beraapte wanden, balklagen in schoon metselwerk. Om de lage kelder bruikbaar te maken, werd hier een betonnen vloer aangebracht met een verdiept middenpad. In het achterhuis hebben de ruimten wel enige afwerkingen, zoals betimmeringen, gereconstrueerde schouwen en een plafondbetimmering werd gekozen. Twee van de schouwen zijn aangevuld met schoorsteenmantels en tegelwanden die van elders afkomstig zijn. Pas in de loop van 1973 werd besloten het Scheepvaartmuseum in het pand onder te brengen, terwijl het achterhuis bestemd was voor Niemeyers Nederlands Tabacologisch Museum. En daarmee was het mogelijk om trappenhuizen in te passen en toiletvoorzieningen aan te brengen. In 1975 kocht de Stichting Scheepvaartmuseum ook het naastgelegen pand, Brugstraat 26, omdat het tentoonstellingsoppervlak in alleen het Gotische Huis onvoldoende bleek. De overbouwing van de steeg tussen beide panden werd daarmee de hoofdentree van het Gotisch Huis, zodat de entree in de voorgevel kon vervallen. Voorhuis De voorgevel is terughoudend aangepakt en zorgvuldige gerestaureerd, waarbij alle veranderingen zijn geconserveerd. Uitzondering is de begane grond, waar de keldervensters en vensters op de begane grond uit 1911 zijn vervangen naar een opmetingstekening van de bestaande toestand omstreeks 1911. Er is geen deur in de afwijkende linker travee aangebracht, omdat de entree reeds in een vroege bouwfase naar de rechter zijgevel was verplaatst. Bij eerdere ontwerpen en reconstructietekeningen is wel sprake van een deur in deze travee. De vensters op de eerste verdieping kregen weer klapramen, die met wervels aan de balken konden worden opgehangen. Achter de luikopeningen op de tweede verdieping en hoger zijn stalen ramen met ontspiegeld glas geplaatst ten einde te benadrukken dat er geen sprake was van vensters. 6
Vriendelijke mededeling ir A. Deaa (27 oktober 2010). Coenraad Liebrecht Temminck Groll (Amsterdam, 1925) uit Driebergen studeerde bouwkunde aan de TH Delft. In 1963 promoveerde hij cum laude op een proefschrift over middeleeuwse stenen huizen in Utrecht. Tussen 1954 en 1972 werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Dienst Openbare Werken in Utrecht en bij het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit Utecht. Daarnaast had hij in Utrecht zijn eigen bureau als restauratiearchitect. Van 1973 tot 1986 was hij hoogleraar in het architectonisch ontwerpen aan de TH Delft (nu: TU Delft). 7
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
10
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Ook de rechter zijgevel is terughoudend aangepakt, waarbij het oorspronkelijke gesloten karakter is gehandhaafd. Alle bestaande kozijnen zijn ingevuld met roedenramen. Waar geen kozijnen aanwezig waren zijn vaste ramen met roeden met een afwijkende, niet-historisch profilering aangebracht. De achtergevel was door de vele opeenvolgende doorbraken technisch zo slecht dat grote inboetingen en de complete vernieuwing van de top noodzakelijk waren. In het interieur zijn de bouwsporen in de muren zoveel mogelijk in het zicht gebracht, zoals nissen, schouwen, trapaftekeningen etc. De vensterbanken van de nissen zijn bekleed met tegels, vooral voortkomende uit een praktische overweging van schoonhouden. De bestaande balklagen en vloerdelen zijn hersteld en zeer partieel vernieuwd (enkele nieuwe balken boven de begane grond). De kelder was zeer laag geworden door de wijzigingen van het niveau van de begane grond. De vloer is vervangen in beton, waarbij een zone is verlaagd tot een looppad van voor- naar achtergevel. Op die wijze viel de kelder op te nemen in het museumparcours. Het looppad kreeg een bestrating van baksteen. Op de eerste verdieping werd een blauwe kleurafwerking op de balken gevonden, vermoedelijk uit de 18e eeuw. Hieruit viel op te maken dat de begane grond en eerste verdieping oorspronkelijk een hoge ruimte vormden met een woonfunctie. Om deze hoogte herkenbaar te maken werd gekozen voor een plaatselijke vide in de (secondair aangebrachte) vloer van de eerste verdieping. Verder zijn de (secondair aangebrachte) onderslagconstructies verwijderd. Deze hadden geen constructieve functie meer. De grenen balklaag boven de begane grond had een roomwitte kleur als oudste afwerking. Deze is hersteld. Door verlaging van de vloer van de bel-etage had het souterrain een zeer geringe hoogte gekregen. Om de ruimte bruikbaar te maken, werd een looppad in het midden aangebracht. De nieuw toegevoegde trappenhuizen zijn bekleed met een beschot, geïnspireerd op laatgotische betimmeringen.
Langsdoorsnede van de bestaande situatie van Brugstraat 24 voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie dienst RO/EZ.
Op de zolder is een 19e-eeuwse vlieringvloer verwijderd, inclusief de bijbehorende tussenspanten. Deze keuze werd mede ingegeven door de slechte technische toestand ervan. Op die wijze kwam de middeleeuwse sporenkap met enkelvoudige spanten weer in het volle het zicht. De kap is versterkt door het aanbrengen van zwepen. Op de sporen zijn heraklithplaten (met een ventifol-plastic laag) aangebracht, ten einde de suggestie te vermijden dat de kap ooit beschoten was. Behouden bleef het in de 19e eeuw opgelichte dakvlak aan de achterzijde van het voorhuis ter plaatse van het hijsrad.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
11
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Plattegrondtekening van de begane grond voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie: dienst RO/EZ.
Achterhuis Het achterhuis werd heringedeeld tot drie museumzalen, één per bouwlaaag, hoewel er bijvoorbeeld op de eerste verdieping een duidelijke aanwijzing was voor een verdergaande onderverdeling. De kelder is zeer utilitair ingericht, waarbij een nieuwe vloer en wandafwerking zijn gekozen. De kelderbalklaag bleef behouden, de vloer is wel vernieuwd. De ruimten op de bel-etage en verdieping hebben een duidelijk woonhuiskarakter gekregen. Voor de bel-etage was de situatie in de 18e eeuw een inspiratiebron, gebaseerd op de vormgeving van de vensters. De ramen zijn gereconstrueerd in hun 18e-eeuwse opzet, gebaseerd op de aftekening van roeden in de ramen. De betimmering van de vensterwand is uitgevoerd naar 18e-eeuws model, maar aangepast voor plaatsing van verwarmingselementen. De gevonden tegelwand van de schouw is aangevuld met materiaal van elders. De balklaag is afgetimmerd met een houten plafond, omdat de balklaag technisch goed was maar niet passend was in het nagestreefde karakter.
De bel-etage van het achterhuis, links de betimmering van de vensterwand en rechts de schouw.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
12
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De westgevel van het achterhuis met de gereconstrueerde vensters.
De eerste verdieping werd ingericht als een woonruimte. Hiervoor zijn de twee bakstenen kruisvensters hersteld in hun oorspronkelijke opzet, inclusief glas-in-lood. De reconstructie is gebaseerd op aangetroffen bouwsporen en de vondsten van enkele glasfragmenten. Sporen van een schouw tegen de achtergevel vormden de aanleiding tot de plaatsing van een midden-16e-eeuwse schouw uit het Groninger Museum. De schouw is afkomstig uit de boerderij “De Palm” bij Westerwijtwerd, ook wel de “Zwarte Lap” genaamd.
Links de 16e-eeuwse schouw die tegen de achtergevel is geplaatst en rechts een overzicht van de verdieping van het achterhuis.
De kap van het achterhuis is geheel vernieuwd, omdat de bestaande kap uit circa 1900 geen specifieke waarden vertegenwoordigde. Bovendien was de kap te flauw om de opzet van het complex in voor- en achterhuis te benadrukken. Voor de nieuwe kap werd gekozen voor een sporenkap, gebaseerd op de gevonden, steilere aftekening op de gevel. In detaillering is duidelijk gemaakt dat het een nieuwe kap betreft, waarbij telmerken in Romeinse telling zijn gebruikt. De bouwgeschiedenis van het achterhuis is in de gevels herkenbaar, omdat de gevonden sporen op bescheiden wijze in zicht zijn gebracht en waar nodig gecompleteerd. Deze bescheiden presentatie van de bouwsporen is bereikt door de wanden te berapen en (wit) te schilderen. In de achtergevel zijn de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
13
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gevonden bouwsporen aan binnen- en buitenzijde geaccentueerd om de complexe bouwgeschiedenis weer leesbaar te maken. Het merendeel van de deuropeningen op kelderniveau, bel-etage en verdieping is gebaseerd op bouwsporen en deels op interpretatie van fragmenten. Ook in de linkerzijgevel (oostgevel) zijn sporen zichtbaar, waaronder de bijzondere dubbele kaarsnis (aangevuld bij restauratie). De vormgeving van de nieuw toegevoegde trap is geïnspireerd op middeleeuwse spiltrappen met beschieting, echter in versoberde vorm. Ook de portalen zijn afgetimmerd met eikenhouten delen. Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Gotisch Huis wordt algemeen beschouwd als een relatief vroeg voorbeeld van een puur conserverende restauratie, waarbij onderdelen uit verschillende bouwfasen op gelijkwaardige wijze werden behandeld.8 Vanwege de consequente uitvoering en het bijzondere karakter van het project, is het ook jarenlang als voorbeeld gebruikt in het onderwijs aan de TH Delft. Hierbij moet wel bedacht worden dat de nieuwe functie van het gebouw deze eenduidige keuzen en consequente uitvoering ook mogelijk maakte. Temminck Groll heeft in meerdere publicaties zijn gedachten over de aanpak en het resultaat neergelegd. Volgens zijn eigen beschrijving heeft men storende elementen verwijderd, onderdelen uit diverse perioden op gelijkwaardige wijze naast elkaar behouden en in het zicht gehouden (gelaagdheid van de bouwgeschiedenis)en nieuwe toevoegingen herkenbaar afwijkend of in een afwijkende materialisatie vormgegeven. Aan de binnenzijde zijn de gevels niet bepleisterd, maar wel geschilderd, opdat de bouwsporen zichtbaar en herkenbaar zijn maar niet opdringerig aanwezig. Daarin onderscheidt deze restauratie zich van latere voorbeelden, waar juist de bouwsporen sterk geaccentueerd werden. Vanuit het huidige gezichtspunt valt wel op dat de verbouwingen uit de (late) 19e eeuw en vroege 20e eeuw bijna consequent als verstorend zijn aangemerkt, zelfs als het balklagen of een kapconstructie betrof. Verder zijn de nieuwe toevoegingen bij de restauratie van 1973-’75 terughoudend en bescheiden van karakter, hetgeen zich ook uit in het materiaalgebruik. Als voorbeeld kan worden genoemd de betimmeringen van de trappenhuizen, waarbij de houten bekleding geïnspireerd is op middeleeuws beschot. Voor herstel en restauratie zelf is niet gekozen voor vervanging of aanlassen van hout, maar juist voor het aanhelen met epoxyhars. Dat gaf de mogelijkheid om zoveel mogelijk origineel materiaal te behouden. Rijksmonument Het pand Brugstraat 24 is als Rijksmonument 18433 geregistreerd, zodat het gehele gebouw beschermd is zowel inwendig als het exterieur. De omschrijving luidt: “Oudste woonhuis van Groningen. Gotisch pand onder diep zadeldak; voorgevel geleed door hoog opgaande geprofileerde nissen in de begane-grond; de dammen zijn als halve bundelpijlers behandeld, waarop boven de waterlijst half zeszijdige pilasters rusten ter hoogte van de gootlijst, beëindigd door kleine kapitelen. De zijvelden vormen siernissen met driepasbogen. Vensters op de verdieping van de pui met roedenverdeling, hogerop allen gewijzigd in luiken. Top later vervangen. Inwendig de oude balklagen; achtergevel eveneens met stenen kruiskozijnen”. Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:9 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. 8 Tot in de jaren zeventig van de 20e eeuw hadden restauratie vaak een historiserende karakter, waarbij gekozen werd tot reconstructie van een oudere fase en versterking van een eenduidig (historisch) beeld. Daarmee kregen veel monumenten een eenduidig architectuurhistorisch karakter, gebaseerd op de interpretatie van een van de oudste bouwfasen van een gebouw. Latere toevoegingen werden vaak verwijderd als niet passend in het nagestreefde beeld. Opvallend is dat dit niet overeenstemde met de theorievorming over restauratie, waarbij juist alle aandacht uitging naar handhaving van het authentiek historische materiaal en het vermijden van (onverantwoorde) reconstructies. Voorbeeld hiervan is het Charter van Venetië (1964). 9 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
14
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
• •
Brugstraat 24 en 26
Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling van het voorhuis Het Gotisch Huis is één van de belangrijkste middeleeuwse huizen van Groningen. Het complete casco heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit tot de hoofdopzet van het gebouw hoort en de belangrijkste verbouwingen hiervan documenteert. Oude indelingen zijn niet bewaard gebleven, mede vanwege het gebruik als pakhuis. De voorgevel heeft daarnaast ook architectuurhistorische betekenis, aangezien het een van de zeldzame originele gotische woonhuisgevels in Nederland is. Het gebouw was oorspronkelijk in gebruik als woon- en opslagruimte, later geheel als opslagruimte. Deze wijziging heeft geleid tot het aanbrengen van een extra vloer (vloer boven de begane grond) en de wijzigingen van het onderste deel van de voorgevel. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de laatgotische datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks in opzet 14de-eeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973-’75 is deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden.
De voorgevel van het Gotisch Huis, Brugstraat 24.
De voorgevel van het voorhuis heeft hoge monumentwaarden vanwege de afleesbaarheid van de oorspronkelijke, laatgotische opzet en de wijzigingen als gevolg van het gebruik als pakhuis. Herstellingen geven de gevel een doorleefdheid, die sterk bijdraagt aan de leesbaarheid van de bouwgeschiedenis. Bij de restauratie van 1973-’75 is de gevel ontdaan van ‘storende toevoegingen’ uit de late 19e en 20e eeuw. Dat heeft geleid tot een reconstructie van de (18e-eeuwse) kelderlichten en vensteropeningen op de begane grond, de oudste bouwfase waarover gegevens beschikbaar waren. Onderdeel van die reconstructie was de verplaatsing van de entree naar de zijgevel, conform de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
15
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
situatie in de 19e eeuw. De vensters op de begane grond en kelderlichten hebben positieve waarden, aangezien deze gekopieerd zijn naar de vensters van de eerste verdieping (circa 1800). De vensters op de eerste verdieping hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze horen bij de opzet uit circa 1800 waarbij het huis geheel in gebruik is genomen als pakhuis. De hijsluiken op de hogere niveau hebben hoge monumentwaarden, eveneens als uitdrukking van de functie van pakhuis. De daarachter geplaatste stalen puien versterken de uitdrukking van open hijsluiken en hebben daarom positieve monumentwaarden. De zijgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de hoge ouderdom (14e eeuw) en het gesloten karakter, passend bij de typologie van het huis. De achtergevel heeft hoge monumentwaarden, aangezien de plaatsing van hijsdeuren een wezenlijk onderdeel voor de herkenbaarheid van de pakhuisfunctie. Ook hier hebben de stalen puien achter de hijsdeuren positieve monumentwaarden, omdat deze de uitdrukking van open hijsluiken benadrukken. De constructie van de vloeren (met vloerdelen) en de kap hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze deel uitmaken van het oorspronkelijke casco. Van jongere datum is de vloer tussen de begane grond en eerste verdieping, die de volledige ingebruikname als pakhuis documenteert. De vide in de laatstgenoemde vloer, aangebracht in 1973-’75 om de oorspronkelijke hoogte van de begane grond als woonruimte te laten zien, heeft indifferente monumentwaarden. Ook de toiletten hebben indifferente monumentwaarden. Het vloerniveau van de kelder heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit overeenstemt met het middeleeuwse niveau. De verdiepte zone in de vloer is een creatieve oplossing om de kelder toch een functie te geven in het museale parcours, zonder de essentiele vloerniveaus te wijzigen. Uit cultuurhistorisch gezichtspunt heeft de verlaagde zone indifferente monumentwaarden. De trappen hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze in opzet en uitvoering herinneren aan de eenvoudige laddertrappen die in een pakhuis te verwachten zijn. Curieus is de trap tussen de begane grond en eerste verdieping, waarvan de leuningen een 18e-eeuwse aanzet vertonen. Deze 18e-eeuwse aanzet is nagenoeg zeker een origineel onderdeel van de interieur-afwerking van het Gotisch Huis en heeft derhalve hoge monumentwaarden. De noodzakelijke omtimmeringen van het trappenhuis op de verdiepingen zijn geminimaliseerd om het karakter van de laddertrappen te onderstrepen.
De trap in het voorhuis met 18eeeuwse aanzetten.
De gevels zijn aan de binnenzijde geschilderd, waardoor de bouwsporen herkenbaar en zichtbaar zijn gebleven. Een aantal bouwsporen vormde aanleiding voor nieuwe ingrepen, zoals doorgangen, vensters, vitrines etc. Deze afwerking heeft hoge monumentwaarden, omdat de bouwgeschiedenis en bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
16
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
oorspronkelijk opzet van het gebouw op die wijze leesbaar zijn. De geschilderde afwerking zorgt voor een eenheid in de wandafwerking, waardoor inboetingen, herstellingen en aanvullingen niet verstorend werken. Ook geven de wanden een rustige achtergrond bij de gekozen functie. Het gebruik van Heraklith als dakbeschot heeft indifferente waarden. Weliswaar past de gedachte van het gebruik van dit materiaal in de restauratiefilosofie, maar de gekozen materiaal is van mindere kwaliteit dan bij de andere toevoegingen. Als onderdeel van de museumgebruik zijn enkele podia en tussenwanden geplaatst, uitgevoerd in een bescheiden vorm en kleurstelling. Deze onderdelen hebben indifferente monumentwaarden. De rustige en bescheiden vormgeving van deze toevoegingen past overigens wel goed in de restauratievisie, waarin het gebouw zoveel mogelijk beleefbaar en leesbaar moet zijn. Op die wijze is het gebouw het belangrijkste tentoonstellingsstuk van het museum. Waardestelling van het achterhuis Het achterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het behoort bij de laatmiddeleeuwse hoofdopzet van het Gotisch Huis. De reconstructie van de zadelkap bij de restauratie van 1973-’75 heeft sterk bijgedragen aan de herkenbaarheid van de structuur en opzet in voor- en achterhuis. De dakkapellen zijn als atypische toevoeging voorzien van stalen vensters. Op die wijze valt te herkennen dat ze niet bij de primaire opzet behoren. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden omdat dit type kenmerkend is voor het historische dakenlandschap. De gevels zijn in belangrijke mate origineel, niet alleen in materialisatie maar ook voor wat betreft de indeling. Dit geldt onder meer voor de bakstenen kruisvensters op de bel-etage van de rechterzijgevel (westgevel), waarvan de reconstructie berust op de aangetroffen bouwsporen. De invulling met glasin-lood is gebaseerd op gevonden glasfragmenten. De kleine vensters ernaast getuigen van een verdwenen indeling op de verdieping. De vensters van de bel-etage zijn in de 18e eeuw vernieuwd, echter met behoud van de oorspronkelijke gevelindeling. Bij de restauratie zijn de 18e-eeuwse ramen gereconstrueerd op basis van aftekeningen in de ramen. Deze ramen hebben hoge monumentwaarden, omdat materialisatie en detaillering gekopieerd zijn van de originele exemplaren. De achtergevel heeft daarnaast ook hoge monumentwaarden als document voor de bouwgeschiedenis: de gevel was aanvankelijk een buitengevel van een vrijstaand achterhuis. Bij de restauratie van 1973-’75 zijn alleen de balklagen boven kelder en bel-etage behouden, hoewel deze van relatief recente datum waren. Vernieuwing hiervan zou geen meerwaarde hebben opgeleverd. Wel zijn de vloeren vervangen. Deze (nieuwe) balklagen hebben hoge monumentwaarden, aangezien ze in hoogte, typologie en maatvoering passen bij de oorspronkelijke opzet van het gebouw. Om dezelfde redenen hebben ook de vernieuwde balklagen hoge monumentwaarden. De kapconstructie heeft een traditionele typologie, maatvoering, materialisatie en detaillering, waarbij de aanzet en helling zijn gebaseerd op bouwsporen op de achtergevel. De afwerking van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien hier gekozen is voor een neutrale invulling (voorzetwanden en nieuwe houten vloer) zonder specifiek karakter voor deze ruimte of betekenis voor het gebouw. De balklaag is wel van oudere datum, wellicht 19e-eeuws. Op de bel-etage hebben de schouw en vensters hoge monumentwaarden, omdat deze behoren tot de oorspronkelijke opzet van het huis en aanleiding vormden voor de inrichting van deze ruimte. De ramen zijn gereconstrueerd op basis van bouwsporen. Voor de reconstructie van de schouw vormde de gevonden tegelwand de aanleiding. Bij deze reconstructie is gebruik gemaakt van oude materialen die van elders afkomstig zijn. De plafondbetimmering en de lambrisering hebben positieve monumentwaarden, omdat deze passend zijn bij het 18e-eeuwse karakter van de ruimte, maar niet gebaseerd zijn op vondsten ter plaatse. De eikenhouten trap heeft positieve monumentwaarden als eigentijdse toevoeging op een nieuwe plaats, geïnspireerd op middeleeuwse voorbeeld. De detaillering wijkt duidelijk af. De uitvoering is eenvoudig. De opgeklampte deuren hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze passen bij de karakteristiek van het gebouw als pakhuis. Op de eerste verdieping hebben de vensters hoge monumentwaarden, omdat deze in opzet origineel zijn en getrouw zijn gereconstrueerd in de middeleeuwse vorm. Deze reconstructie is in detail verantwoord aan de hand van bouwsporen. De middeleeuwse schouwnis in de achtergevel heeft hoge monumentwaarden als wezenlijk onderdeel van de oorspronkelijk ruimte (met kruisvensters). De
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
17
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
schouw uit het midden van de 16e eeuw heeft hoge monumentwaarden, vanwege de bijzondere uitvoering in renaissancestijl. De schouw komt van elders, maar past hier goed in tijd en vorm.
Brugstraat 24 (rechts) en 26 op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. Brugstraat 26 heeft nog een gotische gevel. Verder is op de kaart goed zichtbaar het tweede achterhuis van Brugstraat 24 dat waarschijnlijk in de 19e eeuw werd afgebroken. Hiervan is de voorgevel behouden gebleven die nu als achtergevel achterhuis functioneert. 31
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
13-a
17-c 15-d
9-b
11-a
A-Brug 8-a 6
4
Brugstraat
2t/m 2f 30
28
26-a
24
34
22-c
20-b 18-a 16-c
14-a 12
10
6
8-b
4-a
2
1a 1b
7-a
17
10
16
11
18-a
7
11
5 9t/m 9/1
8-a
Kleine der A
6-a
4
3
2t/m2a
4-a 5-a
5
3-b
Potte bakkersrijge
2-a
19-a
14 12a 12 10a10 8a
3 7-a
at sst ra a ker m e it Schu
8 De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 met daarop aangegeven de moderne huisnummering.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
18
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Bouwgeschiedenis Brugstraat 26 Middeleeuwen tot en met de 17e eeuw Brugstraat 26 is het meest westelijke pand van het rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Van dit huis is de ouderdom door middel van dendrochronologisch onderzoek vastgesteld. Monsters van een korbeel en een stijl van de onderslagconstructie van de kelderbalklaag in het voorhuis dateren uit 132010. Voor zover nu valt na te gaan, bestond het huis in eerste opzet uit een kelder, een hoge begane grond, een lage verdieping en een zadelkap. Bij de verbouwing van Brugstraat 28 kon een belangrijk deel van de westgevel van het voorhuis waargenomen worden. Het muurwerk is gemetseld van forse bakstenen in kettingverband11. Zeer opvallend is de duidelijke verzakking van het Canterhuis in zuidelijke richting. Vanaf 1,2 m uit de voorgevel is het muurwerk gelijkmatig verzakt, de lintvoegen hellen duidelijk af naar het zuiden. De zakking is fors, zo’n 40 cm en gelijkmatig.
De kapconstructie ter hoogte van de vliering voor de restauratie gefotografeerd in de richting van de voorgevel. Foto: A.J. van der Wal februari 1975, collectie: RCE Amstersfoort.
Het voorhuis moet in de late middeleeuwen (late 15e eeuw of vroege 16e eeuw) met een lage verdieping verhoogd zijn, waarbij ook de kap is vernieuwd. Bij deze vernieuwing van de kap zijn onderdelen uit de oude kap hergebruikt. Deze conclusie is gebaseerd op de aanwezigheid van twee telmerksystemen op de onderste gebinten, namelijk gekraste als gehaalde merken. Het voorhuis heeft een bijzondere eikenhouten kapconstructie, bestaande uit sporenparen ondersteund door acht
10
Vries, D.J. 1990, 20. Het baksteenformaat is 30-32½ x 14-15½ x 7½-9 cm, de tienlagenmaat is 94-95 cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 30-32½ x 15-16 x 8½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 96 cm. Kenmerkend zijn de hoekige en kantige stenen. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar per laag komen wel koppen en strekken voor. 11
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
19
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gestapelde gebinten. Gestapelde gebinten zijn in de stad Groningen vrij zeldzaam. In deze bouwfase moet ook de voorgevel zijn vernieuwd in een laatgotische stijl. Deze gevel valt nog te herkennen op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. In de 16e eeuw wordt aan de voorkant boven de gang tussen Brugstraat 24 en 26 een kamer gemaakt.12 Vermoedelijk in de 17e eeuw is het huis vergroot met een aangebouwde achterkamer, zoals dat ook gebeurde bij Brugstraat 18/20 en 22.13 Deze datering is gebaseerd op de karakteristiek het metselwerk. Op de kaart van Haubois uit circa 1643 vallen het voorhuis en de aangebouwde achterkamer duidelijk te herkennen. Hierachter zijn nog twee kleine bouwdelen getekend met de daknokken evenwijdig aan de gang maar hierover is verder niets bekend. Eigenaren en gebruik De eerst bekende eigenaar van het huis is Rudolf Huinghe. Hij bezat het huis reeds in 1449. Deze Rudolf Huinghe was burgemeester in de jaren 1465 en 1466. De volgende eigenaar was dr. Johan Canter. Canter was bevriend met Rudolf Agricola. Schuitema Meijer veronderstelt dat de familie Canter ook daadwerkelijk in het huis heeft gewoond. Daarvoor pleit dat het huis nog in 1571 het Canterhuis werd genoemd. In 1544 treffen we Otto Hoendricks als eigenaar aan. Na zijn dood erven zijn zoons Roeleff en Otto het huis. Otto verkoopt in 1560 zijn gedeelte aan zijn broer die het huis toen kennelijk bewoonde. Roellef beklaagt zich in 1556 bij de stad erover dat de afwatering van zijn huis werd belemmerd door hetgeen zijn buurman Derck Roeberts heeft laten ‘timmeren’. Dit was de buurman van het huis ten westen, Brugstraat 28. Wellicht bestond deze ‘belemmering’ uit het buurpand zelf. Dit pand dateert in zijn huidige opzet namelijk uit de 16e eeuw. Het Canterhuis wordt in 1571 bewoond door Frerick Moijsteenn. Hij was koopman en speelde als katholiek en stadsbestuurder een belangrijke rol bij de reductie van Groningen in 1594. In 1585 heeft Freryck Moijsteenn de gronsen14 afgelost. In 1606 overlijdt hij, zijn vrouw overlijdt in 1615. In 1618 wordt het huis publiek geveild, waarbij Berend Crantsien, luitenant van het burgerregiment en diens tweede vrouw het huis verwerven. Hun dochter Wobbetien huwde in 1631 Albert Tjassens en zij beide zouden de nieuwe eigenaren van het huis worden. Albert overleed in 1651, zijn weduwe bleef het huis tot haar dood bewonen. In 1678 brachten de erfgenamen het huis in openbare veiling. Koper werd Jan Peters voor 2900 carolusgulden. Hij kwam uit Utrecht en werd burger van de stad Groningen, verwierf in 1672 het lidmaatschap van het koopliedengilde en wel als molenaar. Het achterhuis was in gebruik als boekweitmaalderij. De molen werd aangedreven door een paard. Verbouwingen in de 18e eeuw In de 18e eeuw is het huidige achterhuis gebouwd. Dit gebouw had aanvankelijk een functie als pakhuis, zoals geconcludeerd kan worden uit de smalle, hoge halfronde vensters en de hijsvoorzieningen. Ook het voorhuis werd in deze periode gemoderniseerd (zie hieronder), waarbij onder andere de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd werd. Deze verhoging ging ten koste van de bovenliggende ruimte op de tweede verdieping, waarvan de verdiepingshoogte zo gering werd dat deze alleen nog als opslagruimte kon worden gebruikt. Verder zijn geen bouwsporen bewaard gebleven.
12
De kap heeft behakte rondhouten sporenparen, gekoppeld door middel van eikenhouten hanenbalken. Er is een theorie die ervan uitgaat dat de achterkamer aanvankelijk een klein zelfstandig steenhuis was. Met de beperkte gegevens die nu voorhanden zijn kan dit niet goed worden aangetoond. Het feit dat het voorhuis naar het zuiden is verzakt lijkt een aanwijzing ten nadele van deze theorie. 14 Gronsen of grunsink is een cijns die voor een 80-tal percelen in de stad op 10 oktober betaald moest worden bij de ingang van de St Maartenskerk (Martinikerk) aan de graaf van Bentheim. Hiervan zijn vier registers bewaard gebleven uit circa 1430, circa 1480, circa 1530 en 1585. In het laatste jaar werd de cijns afgekocht. Hoe de graaf van Bentheim aan deze percelen kwam is onbekend (Nieuwe Groninger Encyclopedie deel A-G. Groningen 1999, blz. 333). 13
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
20
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
eigenaren en gebruik In 1700 werd uit de erfenis van Jan Peters het huis toegewezen aan Grietje Peters Westbroek en haar man, de Slochtenaar Claas Jans Bruinewolt. De bestemming van het pand bleef hetzelfde. Schuitema Meijer merkt op dat het nu de gegoede middenstand is die eigenaar wordt en niet langer regenten. In 1703 werd het huis met winkel en boekweitmolen verkocht, inclusief de twee ‘kameren’ (eenkamerwoningen) aan de Schuitemakersstraat en de vrije uitgang daarnaast. In de koop waren ook drie paarden betrokken. Voor het huis werd 4000 gulden betaald, voor de molen 850. Eigenaar werden Jan Gerritzen Hulshoff en zijn vrouw Marregien Harmens. In 1744 overleed Hulshoff waarna zijn zoon het bedrijf enkele jaren voortzette tot zijn dood in 1747. In 1748 wordt het huis met ‘boekweijtmaalderij’ verkocht. Voor 1745 verwierven de echtelieden Jacob Jacobs Hesselink en Jeltjen Derks het huis, de kelder was apart verhuurd. Hesselink begint in het huis een branderij of jeneverstokerij. Schuitema Meijer veronderstelt dat hij het huis ingrijpend heeft laten verbouwen. Uit de beschikbare informatie die nu voorhanden is valt de gedachte van Schuitema Meijer dat in het voorhuis een extra vloer werd aangebracht niet aannemelijk te maken. De veronderstelde wijziging van de begane grond is wel mogelijk al zijn de concrete bouwsporen die hieraan kunnen herinneren verloren gegaan. De begane grond kan toen een indeling in een voorkamer, tussen- en achterkamer, gelegen langs de lange gang aan de oostzijde hebben gekregen. De achterkamer kreeg een wandbespanning van geschilderd behang, voorstellende laagvlakte overgaande in berglandschap. Of de datering van de wandbespanning met zekerheid op 1745 kan worden gesteld is niet duidelijk. Een 18e-eeuwse datering ligt wel voor de hand. In 1792, na de dood van Hesselink, kreeg zijn zoon Willem het huis. Hij was getrouwd met Trijntje Hesselink. Hij verwerft ook het Gotisch Huis waarin wellicht eveneens een jeneverstokerij was gevestigd. Verbouwingen in de 19e eeuw De voorgevel van het huis staat afgebeeld op een aquarel van A.J. van Pooijen uit 1861 en een foto van 1866. De voorgevel had toen nog een eenvoudige gemetselde driehoekige top. De gevel is ongepleisterd en heeft op de begane grond en de verdieping drie venstertraveeën. Op de tweede verdieping zit in het midden een luik net als in de geveltop. Op de foto is de ouderdom van de gevel niet goed in te schatten maar 18e of eerste helft 19e eeuw lijkt goed mogelijk. Waarschijnlijk is de voorgevel rond 1870 gemoderniseerd tot een gepleisterde drielaags lijstgevel, voorzien van hoge vensters op de begane grond en eerste verdieping. De tweede verdieping kreeg mezzaninovensters. Opmerkelijk genoeg sluiten de vensters niet aan op de vloerniveaus, zodat koven en schuine betimmeringen nodig waren. De kap werd voorzien van een wolfseind aan de voorzijde. Volgens Schuitema Meijer gebeurde dit in 1872. Eigenaren en gebruik Willem Hesselink overlijdt in 1803 en zijn vrouw zet de zaak voort met vier man personeel. Zij hertrouwt met Teunis Izaaks Hulshoff, eigenaar van onder andere de buitenplaats Vennebroek in Eelde. Teunis Hulshoff overlijdt in 1817. Trijntje bleef in het bezit van de beide huizen aan de Brugstraat. Na haar dood in 1844 wordt dit gezamenlijk eigendom van zoons mr. Derk en Hendrik met nog eveneens de door Trijntje nagelaten pakhuizen ‘Het Hart’ en ‘Klaver’ aan het Kleine der A (respectievelijk de nummers 3 en 2). Hoewel de akte van 1844 het Canterhuis omschrijft als ‘woonhuis’ met de stokerij en de stalling daarachter, is het de vraag of de stokerij nog in bedrijf was. Reeds in 1830 wordt het huis bewoond door een ongehuwde zoon van Trijntje, door Albert Hesselink, die van beroep papierfabrikant was. In 1850 wordt koopman Jan Pieters eigenaar van beide panden. De akte omschrijft het Canterhuis als ‘een zeer groote hecht sterke heerenbehuizing met woonkelder daaronder een zeer grote stal, wagenof pakhuis en fraaye tuin, uitkomende in de Schuitenmakersstraat’. Van de stokerij is dan geen sprake meer. Het kamertje boven de mandelige gang hoort ook bij dit perceel. In 1871 overlijdt Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht en dan blijkt dat het Canterhuis in een onder- en bovenwoning te zijn gesplitst. De bovenwoning is vanuit de mandelige gang tussen de panden bereikbaar. Een deel van de tuin is nog aanwezig, achter het huis staat wel een oliepakhuis en Pieters patentoliefabriek. Eigenaren werden toen de zoons Hinrik en Roelf Pieters, beiden eveneens olieslager. Echter Roelf overlijdt in datzelfde jaar en alles wordt eigendom van Hinrik die zelf in het
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
21
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
benedenhuis woont. Boven woont Pieter Roelfs Roelfsema die in 1871 het Gotisch Huis heeft gekocht, ‘New York’ genaamd. In 1882 kocht hij het benedenhuis van het Canterhuis.
De Brugstraat met op de achtergrond de Der Aakerk gefotografeerd vanuit de Astraat in 1866. Brugstraat 26 is met een rode pijl aangegeven. Foto: privécollectie Harm Renkema.
Verbouwingen in de 20e eeuw Doordat in de 20e eeuw de woonfunctie stapsgewijs verloren gaat wordt het interieur van het voorhuis gewijzigd. In fasen verdwijnen veel indelingswanden, het bijzondere behang uit de achterkamer wordt verkocht en in de oostgevel komen drie grote stalen vensters om meer licht in de winkel te krijgen. Na een brand in 1920 werd het achterhuis met twee bouwlagen verhoogd. Dit bouwdeel kreeg een plat dak. De kelder wordt bij de winkel getrokken, waartoe een nieuwe trap is geplaatst. Voor het eerst is er een directe verbinding tussen kelder en begane grond. De winkelpui uit 1911 wordt in 1945 vervangen door een eigentijdse pui met de entree in het midden. Eigenaren en gebruik In 1911 wordt het Canterhuis verkocht en werd in het pand de firma ‘Woldering & Idema, likeurstokerij, wijnhandel en distilleerderij’ gevestigd. Zij lieten het huis direct verbouwen. De voorkamer in het pand kreeg een functie als winkel, waarbij tevens een etalage werd aangebracht. De daarachter gelegen slaapkamer werd onderverdeeld in een puikamer (rechts) en een tapperij. Het fraaie behangsel in de achterkamer werd verkocht en het bracht ƒ 700,00 op. Nadien is het geveild voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
22
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
ƒ 2000,00 en naar de U.S.A. verhuisd. Verder werd de kelder door de firma in gebruik genomen. Deze ruimte was tot dan toe altijd afzonderlijk verhuurd geweest. In 1968 verliet de firma het pand. Enige jaren later werd het aangekocht door de Stichting Scheepvaartmuseum. Op 18 december 1974 kreeg architectenbureau Offringa opdracht dit pand te restaureren tot een museumgebouw.
Links het achterhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd kort na 1920. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 1978-1979 blz 56.
Restauratievoorstel van Bureau Offringa voor het achterhuis waarbij de ophoging uit 1920 wordt gesloopt. Tekening: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
23
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Links boven is een plattegrondtekening afgebeeld van de begane grond voor restauratie en rechts het restauratievoorstel. Daaronder is een langsdoorsnede te zien na restauratie. Tekeningen: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
24
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Restauratie en restauratievisie De restauratie van het Canterhuis leverde veel meer discussie op dan bij het naastgelegen Gotisch Huis. Het gebouw leende zich veel minder voor een conserverende restauratie vanwege de ingrijpende verbouwingen in de 20e eeuw. Na lang overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en onderzoek van enkele varianten werd besloten om de gebouwen Brugstraat 24 en 26 als een samenhangend museaal ensemble ter weerszijden van de (mandelige) gang te beschouwen en daarvoor de ‘storende toevoegingen’ uit de 20e eeuw ongedaan te maken. Dit had een aantal stevige ingrepen tot gevolg. Belangrijkste ingreep was het herstel van de oorspronkelijke massa-opbouw van het huis in een vooren achterhuis, zoals ook het geval is bij het Gotische Huis. Voor- en achterhuis zijn bij het Canterhuis overigens wel gescheiden door een smaller tussenlid. Het achterhuis is gereconstrueerd naar de situatie van vóór 1920, namelijk twee bouwlagen met een steile kap. Deze periode was ook uitgangspunt voor reconstructie van de linkerzijgevel en de achtergevel, gebaseerd op oude foto’s, tekeningen en een interpretatie van gevonden bouwsporen. De gepleisterde afwerking moest plaats maken voor schoon metselwerk, hetgeen forse inboetingen tot gevolg had. Kenmerkend is het gesloten karakter, waarbij op de verdieping slechts smalle rondboogvenstertjes en hijsluiken aanwezig zijn. Waar onvoldoende gegevens waren voor reconstructie is gekozen voor invulling met modern metselwerk. Voor de reconstructie van de begane grond van de achtergevel waren onvoldoende aanwijzingen, zodat de bestaande vensters gehandhaafd bleven. In eerste instantie zou het pleisterwerk op dit niveau gehandhaafd blijven, maar achteraf is besloten om dit ook te verwijderen. Voor de reconstructie van de gevels aan de binnenplaats naast het tussenlid waren minder gegevens, zodat op basis van de aangetroffen bouwsporen een nieuw ontwerp is gemaakt. Het uiterlijk van het voorhuis hoefde aanzienlijk minder aangepast te worden, omdat de massa nog min of meer gaaf was. Van de zijgevel is de vensterreeks op de begane grond dichtgezet (deur toegevoegd), de verdiepingen zijn esthetisch gecorrigeerd. Ook hier werd gekozen voor een uitvoering in schoon metselwerk, aansluitend op de gevels van het Gotische Huis. Op de plaatsen waar onvoldoende gegevens voor reconstructie waren is gekozen voor invulling in moderne steen of een nieuwe invulling. Meest opvallende nieuwe invulling is de vitrine-nis. De voorgevel is een geheel ander verhaal. Deze gevel heeft zijn gepleisterde afwerking gekregen in de late 19e eeuw (1872). Deze gevel was nagenoeg gaaf, behoudens de pui uit 1945 op de begane grond. Deze pui is vervangen door de oorspronkelijk indeling van 1872, bestaande uit een deur en twee vensters met schuiframen. Alle ramen herkregen hun zesruitsverdeling. De kleurstelling is gebaseerd op de resultaten van kleuronderzoek. Tegenwoordig is dit een voor de hand liggende keuze, niet in het midden van de jaren zeventig van de 20e eeuw. In die periode werd de 19de-eeuwse architectuur nog zeker niet algemeen gewaardeerd. Het in twee fasen tot stand gekomen middeleeuwse casco van het voorhuis bleef integraal behouden, zowel het muurwerk van de gevels, de (enkelvoudige) balklagen als de kapconstructie. Op kelderniveau is sprake van onderslagbalken op standvinken, die bij dendrochronologisch onderzoek gedateerd konden worden in 1320. Ook zijn de vloerniveaus niet gewijzigd, hoewel de tweede verdieping een zeer gering bruikbaar vloeroppervlak had. Het voorste deel van de vloer op dat niveau is namelijk bij de herinrichting van de voorkamer op de eerste verdieping (18e eeuw?) verhoogd. Hier bevindt zich een opslag- en magazijnruimte. De kapconstructie is zorgvuldig gerestaureerd en waar nodig aangeheeld. Evenals bij het Gotisch Huis is gebruik gemaakt van houtwolcementplaten met een waterdichte afdekking van dakleer, waarmee onderstreept wordt dat de kap nooit een beschot heeft gehad. In het achterhuis is gekozen voor nieuwe balklagen, vloeren en kapconstructie (sporenparen). Zoveel discussie er is geweest over de aanpak van het exterieur, zo weinig discussie was er over de aanpak van het interieur. Offringa zelf schrijft hierover slechts “In een aantal vertrekken werden bouwsporen gevonden van stookplaatsen. Omdat het museale gebruik van het gebouw aanleiding gaf tot het rekonstrueren van een aantal stijlkamers, werden bij antiquairs een tweetal schouwen aangekocht t.b.v. deze kamers.” Conclusie moet zijn dat het huis is ingericht met museale stijlkamers. Op de begane grond heeft dat geleid tot een samenhangende reeks ruimten, niet op de verdiepingen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
25
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De facto zijn de hele indeling en interieur-afwerking vernieuwd. Op de begane grond van het voorhuis is een nieuwe indeling tot stand gekomen, gebaseerd op de 19de-eeuwse opzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. Het interieur heeft een historiserend karakter, waarbij enkele originele onderdelen uit de 18e en 19e eeuw zijn geplaatst. In de gang zijn de marmeren en rood Bremer zandstenen vloertegels, het marmeren wandfonteintje en een luxueuze 18eeeuwse deurpartij met betimmeringen (entree van de achterkamer) van elders afkomstig. In de kleine voorkamer zijn een kastenwand en een schouw geplaatst, beide uit de 18e eeuw stammend. De grote achterkamer kreeg een inrichting op 18e-eeuwse leest geschoeid, waarin een zeer rijke schouw is geplaatst. Het snijwerk van deze schouw wordt toegeschreven aan een van de belangrijkste Groninger architecten/ ambachtslieden uit de 18e eeuw, Casper Struiwig. De kleine kamer in het tussenlid bevat onder meer een schouw, waarvan de mantel is samengesteld uit onderdelen van verschillende herkomst. De eerste verdieping is na het strippen van enkele tussenwanden en voorzetwanden tegenwoordig een ongedeelde ruimte, waarin de constructie van balklagen met vloeren en de baksteenwanden met bouwsporen in het zicht zijn gebracht. De voormalige achterzaal had een gepleisterde wandafwerking, waarin een sparing is opengelaten rondom een 14e-eeuwse vensternis. In de voormalige voorkamer staat een rococoschouw, die bij de restauratie in de jaren zeventig is geplaatst als interieurelement. Van de verdere inrichting van een voorkamer resteren nog de betimmeringen van de vensterneggen, geschilderd in houtimitatie.
De rococoschouw op de eerste verdieping.
Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Canterhuis heeft een veel minder eenduidige ‘filosofie’ dan de conserverende restauratie van het Gotische Huis. De keuzen zijn veel meer ingegeven door het programma dan door een restauratiefilosofie. Het Canterhuis en Gotische Huis liggen aan weerszijden van een mandelige of gemeenschappelijke gang. Toen beide panden gezamenlijk ingericht konden worden als museum, ontstond de wens om beide panden als samenhangend ensemble te behandelen. De gebouwen werden daarmee onderdeel van de museale presentatie. De grote hoogte van het achterhuis (verhoogd tot vier bouwlagen in 1920) vormde in die visie een dissonant. Dat was de aanleiding tot een reconstructie van de oorspronkelijke bouwmassa van het Canterhuis, bestaande uit een voor- en achterhuis met tussenlid. Het achterhuis werd daartoe gereconstrueerd in zijn situatie van vóór 1920, toen het nog bestond uit twee bouwlagen met een kap. De gevels zijn gereconstrueerd op basis van oude foto’s en tekeningen, gecombineerd met een interpretatie van gevonden bouwsporen. Om de samenhang met het Gotisch Huis te versterken werd ook gekozen voor een afwerking in schoon metselwerk. Dit was ook de leidraad voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
26
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
de zijgevels van het tussenlid en voorhuis. Waar onzekerheden bleven bestaan over de oorspronkelijke indeling werd gekozen voor herkenbaar nieuwe invullingen (baksteen) of nieuwe toevoegingen (vitrinekast). De voorgevel werd gereconstrueerd in zijn 19e-eeuwse toestand en kleurstelling, de meest beeldbepalende periode voor deze gevel. Daarbij verdween de winkelpui uit 1945. Hierover merkte Schuitema Meijer al in 1978 op: ‘… al zou men zich kunnen voorstellen, dat een aardige winkelpui als in het Canterhuis van 1945 (…) ooit nog eens typerend voor de tijd kan worden genoemd en dat men dan een dergelijke gevel in een ander huis juist daarom wil conserveren.” Deze tijden braken sneller aan dan gedacht. Opgemerkt dient nog te worden dat het oordeel van Schuitema Meijer over de restauratie onverdeeld gunstig is.
De voorgevel van Brugstraat 26, links een foto uit de jaren 70 waarop de winkelpui uit 1945 te zien is. Rechts een recente foto.
Van het achterhuis werd niet alleen de bouwmassa gereconstrueerd, maar ook de gehele constructie vernieuwd. Men koos daarbij wel voor een passende materialisatie en uitvoering, namelijk enkelvoudige houten balklagen en sporenparen. In het voorhuis zijn alle bestaande balklagen en de kapconstructie met zo min mogelijk wijzigingen en aanpassingen hersteld en aangeheeld. Hierbij golden dezelfde uitgangspunten als bij het Gotische Huis: de historische waarden van het casco prevaleerden boven indeling, gebruik en inrichting. Wel is een trap toegevoegd, duidelijk herkenbaar als nieuwe toevoeging. Voor de indeling en interieurafwerking gold een heel ander uitgangspunt. De indeling van de begane grond werd gebaseerd op de 19e-eeuwse opzet. De interieurafwerking is vormgeven als een historiserend decor voor de plaatsing van museale objecten, waaronder 18e-eeuwse schouwen, een kastenwand, deuren en een betimmering. De gangvloer is uitgevoerd in marmer en rood Bremer zandsteen. Op de eerste verdieping werd alleen de voorkamer een historiserend decor voor plaatsing van de museale schouw (rococoschouw, 18e eeuw). Deze ruimte is bij een 18e-eeuwse verbouwing hoger geworden dan de achterruimte. Deze achterruimte had een museuminrichting, waarin alleen enkele bouwsporen zichtbaar zijn gemaakt. Recent is de indeling en afwerking voor een groot deel verwijderd, zodat de schouw geïsoleerd is en geen context meer heeft. De tweede verdieping heeft een museale opstelling en magazijnruimten. Op de zolder is de kapconstructie vrijwel geheel in het zicht
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
27
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gelaten als museale presentatie. Alle toevoegingen zijn herkenbaar door toepassing van afwijkende materialen. In het achterhuis zijn grote ruimten ingericht, die geen band hebben met de historische opzet en afwerking van het gebouw.
De voorkamer op de begane grond in het voorhuis met laat 18e eeuwse schoorsteenmantel.
De achterkamer op de begane grond van het voorhuis met links de 18e-eeuwse schoorsteenmantel met snijwerk van Casper Struiwig.
Rijksmonument Het pand Brugstraat 26 is als Rijksmonument 18434 geregistreerd, zodat het gehele pand beschermd is zowel voor wat betreft het exterieur als interieur. De redengevende omschrijving luidt: “Pand, vermoedelijk daterend uit de 15e eeuw, onderkelderd met twee verdiepingen en een schilddak. Voorgevel vernieuwd in het derde kwart 19e eeuw; rijk voorbeeld van het eclecticisme met boogfries onder de kroonlijst, geprofileerde togen boven de vensters van de tweede verdieping en getoogde vensteromlijstingen met stuckuiven. In hout overdekte kelder op zware eiken staanders met korbelen. Voorts eiken balklagen uit de bouwtijd. Achterhuis van recenter datum”.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
28
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:15 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling Het voorhuis van het Canterhuis is een van de belangrijkste middeleeuwse huizen van de stad, waarvan de massa en constructie in belangrijke mate behouden en origineel zijn. In de opzet zijn twee fasen te herkennen, een vroeg-14e-eeuwse bouwfase en een iets jongere bouwfase uit de late 15e eeuw of vroege 16e eeuw. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de middeleeuwse datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks middeleeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973’75 is de herkenbaarheid van deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse dakpannen waarmee de steile daken zijn gedekt hebben hoge monumentwaarden omdat dit kenmerkend is voor het historische dakenlandschap van de binnenstad. De overbouwing van de steeg heeft hoge monumentwaarden, aangezien deze het nijpende ruimtegebrek en de sterke verdichting gedurende de 16e eeuw illustreert. De bouwmassa en constructie zijn in hoofdopzet origineel. Het casco van het voorhuis van het Canterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het overgrote deel van de gevels, balklagen/ vloeren (met onderslagconstructie in de kelder) en kapconstructie tot de oorspronkelijk opzet behoren of onderdeel zijn van belangrijke verbouwingsfasen. Uitzondering is het voorste deel van de vloer van de begane grond; deze vloer heeft indifferente monumentwaarden, vanwege de vernieuwing bij het aanbrengen van een winkelpui in de 20e eeuw. Deze pui is verdwenen, zodat ook de samenhang met deze bouwfase afwezig is. Bij de restauratie zijn veel bijzonderheden over de oorspronkelijke opzet duidelijk geworden, die deels nog herkenbaar zijn aan de hand van de zichtbare bouwsporen in het gebouw. In de loop der tijd hebben diverse moderniseringen plaatsgevonden. Noemenswaard zijn de wijzigingen van vloerniveaus in het voorste deel van het huis, die vooral ten doel hadden de status van het huis te verhogen. In de 18e eeuw is de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd, hetgeen ten koste ging van de tweede verdieping. En bij de 19e-eeuwse verbouwing werd bij de modernisering van de voorgevel gekozen voor een indeling, die wel veel status gaf maar niet meer aansloot op de vloerniveaus. Daarom zijn koven toegepast op de eerste en twee verdieping. Ook deze aanpassingen hebben hoge monumentwaarden, omdat deze een zeldzaam voorbeeld zijn waar status zo evident ten koste gaat van het praktisch gebruik van een huis. De voorgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de eenduidige en samenhangende laat-19deeeuwse architectuur, indeling en afwerking. Het grootste deel van de gevel is ook in materialisatie authentiek. Bij de reconstructie van de begane grond is de bestaande afwerking, detaillering en vensters zorgvuldig gekopieerd, hetgeen bijdraagt aan de architectonische samenhang. De linkerzijgevel van het voorhuis en tussenlid heeft hoge monumentwaarden, omdat deze voor een belangrijk deel nog uit de bouwtijd dateert (14e en 17e eeuw). Van belang is het gesloten karakter, passend bij de oorspronkelijke opzet als zijgevel aan een mandelige gang. De vensters in het achterste deel zijn noodzakelijke toevoegingen uit de 17e eeuw en later, omdat de achterkamers geen licht meer verkregen na aanbouw van tussenlid en achterhuis. De hijsvoorzieningen zijn naar de zijgevel 15
Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
29
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
verplaatst, toen de voorgevel een meer representatief karakter kregen. Deze venster en hijsdeuren illustreren op die wijze het veranderende gebruik van het gebouw en de wijziging van status van de voorgevel. Derhalve is sprake van hoge monumentwaarden. De deur op de begane grond en de vitrinenis hebben indifferente monumentwaarden, aangezien sprake is van nieuwe toevoegingen zonder specifieke relatie met het huis. De gevels aan de binnenplaats hebben positieve monumentwaarden, aangezien er sprake is van een nieuw ontwerp op basis van traditionele elementen. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De indeling van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien deze van betrekkelijk recente datum is en geen relatie heeft met de historische structuur. Van de afwerking heeft de plavuizenvloer (circa 1975) positieve monumentwaarden, aangezien deze vanouds toegepast werd in dergelijke kelder. De indeling van de begane grond (voorhuis en tussenlid) heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze is gebaseerd op de 19e-eeuwse hoofdopzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. De toegepaste historische interieur-onderdelen hebben hoge monumentwaarden, vanwege de kunsthistorische betekenis voor de Groninger interieur-afwerking, de rijke detaillering en afwerking. Dit geldt in het bijzonder voor de kastenwand en schouw in de voorkamer, de schouw in de achterkamer (Caspar Struiwig) en de entree van de achterkamer met een betimmering uit de v.m. rechtbank, alle uit de 18e eeuw. De marmeren schoorsteenmantel in de kamer in het tussenlid heeft positieve monumentwaarden. De historiserende interieur-afwerking uit circa 1975 heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze de origineel interieurstukken in een passende context plaatst. De trappen hebben indifferente monumentwaarden. De indeling en interieur-afwerking van de eerste verdieping zijn ontmanteld. De schouw in de voormalige voorkamer heeft hoge monumentwaarden, maar geen betekenis (meer) voor deze locatie na verwijdering van de tussenwanden en de historiserende context. Verplaatsing naar een andere locatie is mogelijk, gelet op het ontbreken van een context. Overigens was de plaatsing op deze plek gebaseerd op het feit dat zich hier een schouwnis bevindt. Hoge monumentwaarden hebben de betimmeringen van de vensterneggen. De tamelijk sobere interieur-afwerking van de eerste verdieping van de overbouwing van de steeg heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze past bij de status van de ruimte. De indeling en interieur-afwerking van de tweede verdieping heeft indifferente monumentwaarden, aangezien er sprake is van recente wanden zonder betekenis voor de structuur van het pand. De aanwezige interieurstukken zijn evident onderdelen van een museale collectie en opstelling. Voor de monumentwaarden zij hier verwezen naar de constructie. De hijskapel heeft bovendien hoge monumentwaarden, aangezien deze essentieel onderdeel is van het gebouw in zijn hoedanigheid als pakhuis/ magazijn. Het achterhuis heeft een indeling en inrichting uit de jaren zeventig, die geen verband houdt met de oorspronkelijk opzet of gebruik. Derhalve is sprake van indifferente monumentwaarden.
Literatuur Haan, J. de, ‘Hier ziet men uit Paleizen’- Het Groninger interieur in de zeventiende en achttiende eeuw. Assen, 2005. Hazelaar, B., en Ph.M. Bosscher, Oude koopmanshuizen in Groningen, Groningen, 1996 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst. Den Haag, april 2009. Meischke, R., H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland - Utrecht, Noord-Brabant en de Oostelijke provincies. Amsterdam/Zwolle, 2000. Schuitema Meijer, A.T., Het ‘Gotisch Huis’ en het ‘Canterhuis’ in de Brugstraat te Groningen, in: ‘Groningse volksalmanak, historisch jaarboek voor Groningen’. Groningen 1979.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
30
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Temminck Groll, C.L., Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere noordwesteuropese steden. ’s-Gravenhage, 1963. Temminck Groll, C.L., ‘Restauratie van twee gotische huizen in Groningen’ in: Dokumentatie bouwtechniek bouwkunde. Delft 1978. Vries, D.J. de, ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (3)’ in: Bulletin KNOB jaargang 89, 1990 nr. 5, blz. 19-26,
De linker zijgevel (oost) van Brugstraat 26 met rechts een doorsnede over de 16e-eeuwse poortkamer, toestand na restauratie. Tekening bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
31
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De kelder onder het voorhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd in de jaren 70. Foto collectie: RCE Amersfoort.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
32
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
BIJLAGE: Uittreksel uit het bouwdossier van de dienst RO/EZ
Adres D.I.V. bezoek Bouwdossiernummer
: Brugstraat 26 : 4 september 2000 : B 6821
1911 Het pand bevat een beneden en een bovenwoning. G. Idema te Uithuizen (van de firma Woldring en Idema, vruchtenproductenfabriek, groothandel in wijnen, likeurstokerij en distilleerderij) krijgt een vergunning voor het gedeeltelijk vernieuwen van het pand bestaande uit het veranderen van de indeling, het maken van een winkelpui in de voorgevel en het bestemmen en inrichten van het gebouw voor bewoning door één gezin. Een verzoek voor een vergunning voor het plaatsen van een hek voor het pand wordt afgewezen. Het werk wordt in 1912 voltooid. 1920 De kap van het achterste gedeelte van de bebouwing is afgebrand. Er wordt een verzoek ingediend om de kap af te breken en in plaats daarvan twee verdiepingen te bouwen, alsmede om tegen de oostelijke zijgevel een balkon aan te brengen. De vergunning wordt eerst niet verleend, maar later wel. Het werk wordt in 1921 voltooid, maar het balkon wordt niet gemaakt. 1920 Er wordt een vergunning verleend om op het westelijke dakschild van het achterste gedeelte van het gebouw een liftschacht aan te brengen. Het werk wordt in 1921 voltooid. 1921 Er wordt een vergunning verleend om binnenshuis gelegen zinkputjes af te dekken. 1926 Er wordt een vergunning verleend om de binnenplaats op het achterterrein tijdelijk met glas te overkappen. 1929 Het pand wordt op het gemeentelijk riool aangesloten. 1934 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het aanbrengen van een lichtbak. 1939 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het gedeeltelijk uitbreken van de bovenwoning en het maken van een verbinding met het fabrieksgedeelte. Van woning met winkel, werk- en magazijnruimte wordt het pand winkel met werk- en magazijnruimte. Het werk wordt in 1939 voltooid.
1941 Er wordt een vergunning verleend voor een buisleiding boven het pand Schuitemakersstraat 16 (= bijbehorend pakhuis). 1942 De firma Woldring en Idema dient een verzoek in voor een vergunning : het plaatsen van een nieuwe winkelpui in de voorgevel en raamkozijnen en een deurkozijn in de oostelijke zijgevel, het wijzigen
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
33
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
van de indeling van de begane grond en het verplaatsen van een aldaar aanwezig privaat. Het plan moet bijgesteld worden met betrekking tot de indeling van de begane grond. De vergunning verstrekking wordt steeds verdaagd in verband met materiaal schaarste. 1942 Er wordt een aanvraag voor materialen ingediend in verband met herstellingen aan de fabriek. 1945 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het maken van een nieuwe winkelpui. Het werk wordt in 1946 voltooid. 1962 De firma Woldring en Idema krijgt een vergunning voor een ondergrondse tank. 1968 Er wordt een nieuwe buitendeur geplaatst waarvoor geen vergunning nodig is. 1973 Er wordt een vergunning verleend voor een lichtreclame. 1975 Het pand wordt door de firma Woldring en Idema verkocht aan het Scheepvaartmuseum. Het architectenbureau P.B. Offringa uit Groningen maakt de plannen voor restauratie. Het pand komt op de ontwerplijst voor monumenten. 1977 Er wordt een vergunning verleend voor het veranderen en vernieuwen van het leegstaande gebouwencomplex tot museum.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
34
Bouwhistorisch onderzoek
BOUWHISTORISCHE VERKENNING en WAARDESTELLING
Adres Status Periode Onderzocht door Auteurs Datum
: Brugstraat 24 en 26, Scheepvaartmuseum : Rijksmonument, rijksmonumentnr.: 28433 (24) en 18434 (26) : oktober, november 2010 : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Utrecht/Groningen, 26 november 2010, aanvulling 20-12-2010 en 3-1-2011
Brugstraat 24 (links) en 26.
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Inleiding Brugstraat 24 en 26 behoren tot de belangrijkste woonhuismonumenten van de stad Groningen beide geregistreerd als rijksmonument. Deze huizen dateren uit de 14e eeuw en hebben een rijke bouwgeschiedenis. Beide huizen zijn relatief goed behouden gebleven waarbij het Gotisch Huis de enige nog bestaande gotische gevel van de stad heeft. In de periode 1971-1982 is het complex gerestaureerd. De restauratie van Brugstraat 24 (het Gotisch Huis) in de periode 1973-’75 stond onder leiding van het Bureau voor Restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll. Aansluitend werd Brugstraat 26 (het Canterhuis) gerestaureerd en dit werk stond onder leiding van Architectenbureau Ir. P.B. Offringa. De restauratie van het Gotisch Huis is van groot belang geweest (en is dat nog steeds) voor de ontwikkeling van de restauratiefilosofie. Er is gekozen voor een conserverende restauratie met behoud van onderdelen uit alle fasen van de bouwgeschiedenis. Nieuwe toevoegingen zijn als nieuw herkenbaar, maar dienstbaar en ondergeschikt van vormgeving. Bij de restauratie van het Canterhuis is een minder eenduidige restauratiefilosofie gekozen. Daar was ook minder aanleiding voor. Hier werd gekozen voor een interessante combinatie van reconstructie en conservering. Het achterhuis werd gereconstrueerd in zijn 18e-eeuwse hoofdopzet, waarmee de stedenbouwkundige structuur van huizen met voor- en achterhuis werd hersteld. De gevels aan de steeg zijn ontpleisterd en gereconstrueerd in schoon metselwerk, mede om aansluiting te vormen op het Gotische Huis. Op die wijze is een samenhangend ensemble van gebouwen ter weerszijden van de steeg tot stand gekomen, die ook een belangrijke museale kwaliteit vertoont. De voorgevel werd daarentegen geconserveerd in zijn 19eeeuwse opzet, waarop zelfs de kleurstelling is aangepast. In de jaren ’70 lag deze keus nog niet voor de hand. Het museum wordt algemeen gezien als een icoon van de stad Groningen, zoals ook onder meer blijkt uit de opname van het complex in Madurodam. Na 30 jaar is het Scheepvaartmuseum van plan de tentoonstelling te wijzigen en andere accenten aan te brengen. Men wil daarbij het middeleeuwse karakter van de huizen beter benutten. Omdat er ook bouwkundige aanpassingen zijn voorzien, is het nodig om de monumentwaarden in kaart te brengen. Alleen dan is een adequate toetsing van de plannen mogelijk. Daarom hebben T. Tel van de afdeling Wonen en Monumenten van de gemeente Groningen en J. van der Hoeve van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve uit Utrecht onderzoek verricht naar beide panden en een waardestelling opgesteld. Bij het onderzoek is voornamelijk gebruik gemaakt van het gemeentelijk restauratiearchief van het Gotisch Huis, oud kaartmateriaal en gegevens uit de bouwdossiers. Verder is het collegedictaat bouwmethodiek van de TH Delft Restauratie van twee gotische huizen in Groningen uit 1978 geraadpleegd met bijdragen van een aantal bij de restauratie betrokken persoenen: Prof. Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, Ir. A. Daee, Ir. P.B. Offringa, Ing. G. Uiterwijk, Ir. W.O. Wassenaar en J. de Vries. Hierin wordt een aantal keuzes bij de restauratie verantwoord met veel uitleg over de constructie. Naar aanleiding van de restauratie en de resultaten van het door Temminck Groll uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek heeft A.T. Schuitema Meijer een artikel geschreven in de Groningse Volksalmanak van 1978-‘79. Hij combineert hierin het door hem uitgevoerde bewoningsonderzoek met de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek. Een samenvatting hiervan is opgenomen in het rapport.
De bebouwing op de achterterreinen van de huizen aan de Brugstraat gezien in noordelijke richting voor de restauratie. Geheel links is de achtergeveltop zichtbaar van het voorhuis van Brugstraat 24 met daarvoor de achtergevel van het achterhuis.(Rechts daarvan de achterkanten van Brugstraat 22 met op de voorgrond een niet meer bestaand fors achterhuis en 18/20). Foto: privécollectie Gert Kortekaas.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
2
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Het scheepvaartmuseum is uitgegroeid tot een icoon van de stad Groningen, zoals onder meer blijkt uit het feit dat het complex in Madurodam is vertegenwoordigd in de vorm van een maquette (afbeelding ontleend aan: http://lh6.ggpht.com)
De gebouwen zelf zijn nu slechts globaal onderzocht, omdat het binnen het beschikbare tijdsbestek niet mogelijk was om nieuw onafhankelijk onderzoek te verrichten. Zelfs was het niet mogelijk om de onderzoeksresultaten uit de jaren zeventig volledig na te lopen en aan de hand van de nieuwe inzichten op het gebied van de bouwhistorie te toetsen. Daarom is voor de bouwgeschiedenis vooral geput uit het bestaande onderzoek, met dien verstande dat er nu een extra bouwfase aanwezig is, namelijk de restauratiefase uit de jaren zeventig! Het nieuw verrichte onderzoek heeft zich daarom vooral
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
3
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
toegespitst op de overwegingen en afwegingen bij deze restauratie. Bij de waardestelling was dan ook een belangrijke vraag wat nu nog de betekenis is van de ingrepen uit deze bouwfase. Situering/structuur Brugstraat 24 en 26 staan ieder op een smal en diep perceel dat aan de achterkant uitkomt op de Schuitenmakersstraat. Het bouwblok wordt verder omgeven door de Kleine der A (west) en het Akerkhof (oost). Tussen Brugstraat 24 en 26 bevindt zich een gang die vanaf de Brugstraat doorloopt tot de Schuitenmakersstraat. Brugstraat 24 bestaat uit een onderkelderd vierlaags voorhuis met zadeldak (9 m breed en 17 m diep). Tegen de achtergevel is een smaller tweelaags onderkelderd achterhuis aangebouwd dat eveneens voorzien is van een zadeldak (6,2 m breed en 9 m diep). De achtergevel van dit achterhuis wordt gevormd door de voorgevel van een verdwenen tweede achterhuis. Brugstraat 24 lijkt aan de linkerkant direct op Brugstraat 22 aan te sluiten. Tenminste, aan de voorkant is geen drup zichtbaar maar links van het achterhuis is wel een drup (waar later een wc in is gebouwd). Tijdens de recent uitgevoerde verbouwing van Brugstraat 22 is de tussenruimte waargenomen. Brugstraat 26 bestaat uit onderkelderd drielaags voorhuis met zadeldak dat aan de voorzijde van een wolfseind is voorzien (8,5 m breed en 16 m diep). Hierachter sluit een tweelaagse onderkelderde achterkamer aan (6 m breed en 4,5 m diep). Dit fungeert als tussenlid vanwege het daarachter gelegen achterhuis dat twee bouwlagen telt met een zadeldak. Hier weer achter is een bouwdeel van betrekkelijk recente datum van één bouwlaag met een plat dak dat hier verder buiten beschouwing wordt gelaten. A-Brug
4304
4305
30
28
13-a
17-c 15-d
3839
Brugstraat
2t/m 2f 1768
860
26-a
24
34
20-b 18-a 16-c
22-c
11-a
3516 4148
3746
14-a 12
10
8-b
3513
c
3451
4149
3350 3865
3 4
32t/m
3840
3351
5
3414
577 17
4280
11
4281
12
4749 14 12a 12 47514753 10a10 8a 8 4750 6 4754 4756
3 7-a
at sstra a ker
4353uit em
Sch
Moderne kadastrale kaart, binnen het blauwe vak liggen Brugstraat 24 en 26.
4861
1
lm eho ne k Mun
4765
2925
34-f
4352
7
36t/m 40-
4409
4376 19-a
4195
3371
4391
11
1
10
5
4681
5 9t/m 9/1
8-a
2896
3843
4817
4682
7-a
4366 4364 4368 4363
2
3324
2t/m2a
4410
4360 4367 4365
3413
1880
Kleine der A
2171
4341
1381
6-a
2935
3328
1b
2483
1a
3554
4-a 5-a
3553
2673
3-b
Potte bakk ersrijge
2-a
2954
4-a
6
4816
4815 3552
3844
3842
3841
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
1438
Bouwgeschiedenis Brugstraat 24 Middeleeuwen tot en met de 16e eeuw Brugstraat 24 maakt deel uit van een rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Hiervan dateren Brugstraat 16, het dubbelpand Brugstraat 18/ 20 en Brugstraat 26 uit de 14e eeuw. De 14e-eeuwse datering van Brugstraat 22 is onzeker door het ontbreken van concrete aanwijzingen. De precieze ouderdom van Brugstraat 24 is evenmin bekend, maar de zijmuren kunnen eveneens uit de 14e eeuw dateren. De dikte en constructiewijze van de muren in combinatie met het forse baksteenformaat wijzen in die richting.1 De zijmuren zijn uitgevoerd in kistwerk bestaande uit 1
Volgens Temminck Groll is het baksteenformaat 30-36 x 15-15 x 8-9½ cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
4
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
een halfsteens binnen- en buitenschil met daartussen een vulling van ‘misbaksels’. Op de tweede verdieping bevinden zich nissen in de zijwanden, die onderdeel zijn van de constructie van de muur. Ze zorgen voor een goede en stabiele verbinding tussen de binnen- en de buitenmuur. Over de indeling en gebruik van het huis in de 14e eeuw zijn geen aanwijzingen voorhanden. Afgehakte profiellijst
Een van de driepassen (drielob) in de voorgevel.
De kenmerkende en beeldbepalende voorgevel van het voorhuis dateert uit de late 15e eeuw of het begin van de 16e eeuw. Temminck Groll geeft in zijn uit 1963 daterende proefschrift voor dit huis een datering in de 15e eeuw maar wel met een vraagteken2. Nadat hij het huis tijdens de restauratie heeft onderzocht, dateert hij de gevel in de late 15e eeuw maar op zijn laatst rond 15003. Daarop sluit de datering van Meischke e.a. nog net aan, hun inschatting is omstreeks 1525. De datering berust vooral op stilistische gronden, met name de geleding van de gevel en toepassing van de drielob4. De gevel is een gotische pijlergevel met onder andere driepassen bovenin de buitenste vensternissen. Deze gevel heeft een getrapte bekroning gehad met pinakels. De entree bevond zich in de linker travee. De pinakels moeten vóór het midden van de 17e eeuw gesloopt zijn, zo blijkt uit de kaart van Haubois (omstreeks 1643). Op deze kaart staat de gevel afgebeeld zonder pinakels. De kapconstructie van het voorhuis bestaat uit eiken sporenparen, ondersteund door kromstijlgebinten. Op de gebinten zijn gekraste telmerken toegepast. Vermoedelijk dateert de kap uit de bouwtijd van de voorgevel. Wel zijn hergebruikte onderdelen herkenbaar, die mogelijk afkomstig zijn uit de 14e-eeuwse kap. Bij het onderzoek zijn enkele gegevens over het huis in zijn 15e-eeuwse vorm bekend geworden. In deze periode vormden de huidige twee onderste bouwlagen van het voorhuis samen één grote zaal van 7,7 x 15 m met een stookplaats in de westelijke gevel. De entree bevond zich links in de voorgevel, rechts daarvan drie hoge kruisvensters. Op de tweede verdieping (destijds eerste verdieping) was vooraan aan de linkerkant (oost) nog een verwarmbare ruimte. In de muur zijn de sporen van een gotische haard bewaard gebleven.
der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 29-31½ x 13½-16 x 7½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 95½-96 cm. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar neigt sterk naar Vlaams Verband. 2 Temminck Groll, 1963, 84. 3 Temminck Groll, 1978, 3-2. 4 Meischke e.a., 2000, 74.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
5
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Kapconstructie van het voorhuis gefotografeerd in de richting van de nok. De sporen zijn schuingetrokken en getordeerd. Zwepen zorgen voor de stabiliteit.
In vermoedelijk de 15e eeuw werd op een afstand van ongeveer 8,5 m achter het voorhuis een zelfstandig achterhuis gebouwd, bestaande uit twee of drie bouwlagen met een zadeldak. In het begin van de 16e eeuw werd de ruimte tussen het voorhuis en het zelfstandige achterhuis volgebouwd met een derde bouwdeel, het huidige achterhuis. Ten behoeve van deze uitbreiding werden de vensters in de achtergevel van het voorhuis dichtgezet. Het nieuwe achterhuis was smaller dan de beide andere gebouwen en had een woonbestemming. De kamer op de verdieping van het achterhuis was het belangrijkste woonvertrek en tegen de zuidgevel bevond zich van het begin af aan een haard. Deze ruimte wordt aangeduid als “gotische kamer”. Op de begane grond in de zuidoosthoek zit een dubbele kaarsnis met kolommetje uit de bouwtijd. De kelder was waarschijnlijk voorzien van een tongewelf. Eigenaren en gebruiksfunctie van het huis De oudst bekende eigenaar van het Gotisch Huis is Evert Wigboldes. Wigboldes was een zeer vooraanstaande Groninger die kort voor het midden van de 15e eeuw diverse belangrijke functies vervulde. Zo is hij onder andere in 1448 hoofdman en daarmee lid van het hoogste rechtscollege. Verder was hij lid van het brouwersgilde zoals veel vooraanstaande Groningers dat in die tijd waren. Dat in het huis bier werd gebrouwen blijkt ook uit de tijdens de restauratie gevonden eeststenen. Dit zijn een soort plavuizen met gaatjes waarmee een eestvloer werd gelegd. Op zo’n vloer werden ontkiemende gerstekorrels te drogen gelegd. Schuitema Meijer veronderstelt dat voor het bierbrouwen de put zal zijn gebruikt die zich op het erf bevond. In deze put was eb en vloed merkbaar. Een volgende eigenaar in de 15e eeuw is vermoedelijk Junge Evert Hubbeling, eveneens lid van het brouwersgilde. Hij vervulde verschillende belangrijke functies, waaronder dat van burgemeester in 1478. Hierna tot ver in de 16e eeuw is niet bekend wie de eigenaren waren. Van 1585 tot vermoedelijk 1603 is Wolter Luijnghe de eigenaar en ook hij was lid van het bierbrouwersgilde. Wijzigingen in de 17e eeuw Over verbouwingen in de 17e eeuw zijn we slecht ingelicht, de bouwhistorische aanwijzingen zijn zeer schaars. Volgens Temminck Groll zou in het begin van de 17e eeuw de grote zaal in het voorhuis zijn onderverdeeld door het aanbrengen van een extra vloerniveau en werd de voordeur naar de rechter zijgevel verplaatst. Dit werd gedaan om van het woonhuis grotendeels een pakhuis te maken. De datering van deze bouwfase berust op de karakteristiek van de balklaag. Het gaat hier om zware kantige balken van naaldhout. Hoewel dit type balken in de 17e eeuw voorkomt bleven ze in de 18e en eerste helft van de 19e eeuw gangbaar voor pakhuizen en is het de vraag of de 17e-eeuwse datering bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
6
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
voor deze situatie klopt. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats de 18e-eeuwse blauwe kleurafwerking aan de onderkant van de tweede verdiepingsvloer (oorspronkelijk eerste verdiepingsvloer) en het restant van een 18e-eeuwse trapleuning. Dit plafond past bij een woonfunctie en niet bij een pakhuis en dat geldt ook voor de trapleuning. Voor de woonfunctie is het aanbrengen van een tussenvloer niet logisch. In de tweede plaats blijkt uit de gebruiksgeschiedenis van het huis dat in de 19e eeuw een nieuw gebouwde fabriek op het achterterrein een belangrijk bouwdeel is en het voorhuis functioneert dan als pakhuis bij de fabriek. Dat is een logisch moment voor het aanbrengen van de extra balklaag. Gezien de status van de eigenaren in deze eeuwen is het goed denkbaar dat zij in het voorname huis bleven wonen. Bovendien bleef eeuwenlang de functie van brouwerij in tact en is er dus vanuit de functie geen reden om grote wijzigingen te veronderstellen. Eigenaren en gebruik In 1603 is Hinrick Helmichs eigenaar, van beroep lakenhandelaar. Hij had het in 1594 tot raadsheer geschopt maar als katholiek moest hij deze functie kort daarna opgeven vanwege de Reductie van Groningen (Hervorming). Behalve het Gotisch Huis bezat hij nog een huis in de Brugstraat, Schuitema Meijer noemt nr. 30.5 Na Hinrichs dood wordt het huis vererfd. Uiteindelijk gaat dit zo ver dat voor het huis in achttiende delen wordt gerekend. Vanaf 1654 bezit Henrick Swartwolds het halve huis en vanaf 1660 het hele huis. Deze eigenaar/bewoner was brouwer. Op 14 oktober 1680 wordt het huis met brouwerij in een openbare veiling verkocht. Bij deze veiling werd een uitgebreide beschrijving gegeven: ‘de mande poorte met een beslooten binnenplaatse’, de put ‘daer ebbe en vloet uijt en ingaet’ en ‘een hoffien’, en het huis aan de Schuitenmakersstraat, ‘waer aen de ganh ende stallen sijn grensende’. Hopman Allard Dijkhuisen werd voor 2400 carolusgulden de nieuwe eigenaar. Een jaar later verkocht hij het huis weer. De nieuwe eigenaar werd Jurjen Buitinck. Het was zijn zoon Jan die bier ging brouwen in het huis totdat zijn vader in 1696 het huis verkocht. De betreffende acte noemt uitvoerig het brouwersgereedschap: ‘twie koperen bouwketels met kraenen, d’eene à 24 tonne na en de ander ketel à 20 tonne nat offte daer omtrent, oock mede twie brouwkuipen met kraenen en de looden geute soo onder de beune licht’ enz. Het huis ging over naar Peter Cornelis en een maand later naar brouwer Meinardus Meints en diens vrouw Grietien Vechters. Weduwe geworden, verkocht zij in 1714 het pand. Het pand wordt hier voor het eerst genoemd als ‘Het Amsterdamse wapen voerende’. Wijzigingen in de 18e eeuw Ook over de wijzigingen in de 18e eeuw zijn maar weinig gegevens beschikbaar. Het vermoeden bestaat dat het voorhuis nog steeds een hoge zaal bevatte, in ieder geval in het achterste gedeelte. Op het achterste gedeelte van het plafond (balklaag) van de eerste verdieping is namelijk een blauwe kleurafwerking aangetroffen, die wijst op een gebruik als woonruimte. Voor een pakhuis of magazijn zou een dergelijke dure kleur niet in aanmerking komen. Verder is er in hetzelfde deel van het huis een 18e-eeuwse trapleuning met een sierlijke aanzet bewaard gebleven, die eveneens wijst op een gebruik als woonruimte. Op deze leuning is een bruinrode kleur gevonden, die doorgaat als oudst gevonden kleurlaag. De begane grond van het achterhuis moet in de 18e eeuw een nieuwe inrichting en afwerking hebben gekregen. Hiervan is onder meer de betegeling van de schouw tegen de achterwand bewaard gebleven. Op basis van de bouwsporen is de schouw bij de restauratie van 1973-’75 gereconstrueerd. Eveneens in de 18e eeuw zijn de vensters van deze ruimte vernieuwd en vergroot; de nieuwe vensters bevatten houten schuiframen met roedenverdeling. Aan de hand van bouwsporen in een tussendorpel kon de oude roedenindeling tijdens de restauratie worden gereconstrueerd. In de noordwestgevel werd een muurkastje aangebracht met geprofileerde planken. Dit was voorzien van een glasdeurtje dat tijdens de restauratie elders in het gebouw werd teruggevonden en terug is geplaatst. Het is vrijwel geheel met 18e-eeuws glas voorzien.
5
Uit recent onderzoek is duidelijk geworden dat het huidige pand Brugstraat 30 in de 16de eeuw uit twee smalle huizen bestond, die pas nadien zijn samengevoegd. Het zal daarom wel om één van deze twee huizen gaan. Deze huizen waren aanzienlijk kleiner dan het Gotisch Huis.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
7
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Eigenaren en gebruik In 1714 verwierf het echtpaar Pieter Muller en Anna Unes het pand voor een bedrag van 8200 carolusgulden, inclusief het brouwgereedschap. Bij de koop was een huis en tapperij in Middelstum inbegrepen. Voor het Gotische Huis werd 6000 carolusgulden gerekend, voor het brouwersgereedschap 600 en voor de tapperij in Middelstum 1600. In 1732 werd het huis (zonder de tapperij) verkocht aan Henricus Bruins en zijn vrouw Catharina Bruinewold voor slechts 4700 carolusgulden. Het brouwgereedschap gaat weer voor 800 over. Bruins is vaandrig van het borgerregiment. Bruins en zijn vrouw verkopen het huis in 1743 voor 7263 gulden aan Popko J. Houttuin en zijn vrouw Geesjen Isaaks. Houttuin had een herberg in Stroobos. In 1769 werd het huis geveild als brouwerij ‘De Witte Hand’. Het kwam in handen van Benjamin Detmers voor 8276 gulden, waarvan 776 gulden voor de losse goederen voor het brouwbedrijf. In 1778 wordt Nanning J. Nanninga de volgende eigenaar. Hij betaalt 6400 gulden, inclusief brouwketels met kuipen en koelkamers, het kleine en grote brouwgereedschap en de vaten ‘van groot tot klein’; de bebouwing aan de zijde van de Schuitenmakersstraat (omschreven als twee afzonderlijk verhuurde kamers). Nanninga wordt in dat jaar lid van het brouwersgilde. Nanninga zou de bierbrouwerij verandert hebben in een jeneverstokerij, maar omdat later in de geschiedenis toch weer sprake is van een brouwerij kan aan dit gegeven getwijfeld worden. Op 10 november 1795 wordt het huis te koop aangeboden voor 8000 gulden maar verkocht wordt het huis niet. Daarom werd het huis verhuurd aan de buurman, de jeneverstoker Willem Hesselink en zijn vrouw voor negen jaar waarbij zij het recht kregen voor koop voor genoemd bedrag. Deze Willem Hesselinks was een zoon van Jacob Jacobs Hesselink en Jeltje Derks, de eigenaren van het Canterhuis sinds 1748. Als in 1844 het huis te koop wordt aangeboden is sprake van ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitemakersstraat’.
De gang tussen Brugstraat 24 (rechts) en 26 gezien in de richting van de Brugstraat. Foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. Rechts voor is de fabriek te zien. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 19781979 blz 44.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
8
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Verbouwingen in de 19e eeuw Waarschijnlijk verdween pas in de 19e eeuw de woonfunctie uit het voorhuis en werd het gehele bouwdeel pakhuis. Daarvoor werd een extra balklaag aangebracht in de hoge begane grond en verplaatste men de voordeur naar de rechter zijgevel. Tevens werd de begane grondvloer lager gelegd. In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het tweede achterhuis (het zelfstandige achterhuis uit de 15e eeuw) vervangen door een fors fabrieksgebouw. Op een oude foto is de westgevel hiervan zichtbaar. Het bestond uit twee achter elkaar geplaatste bouwdelen waarvan het voorste hoger is dan het achterste. Het voorste gedeelte heeft twee of drie bouwlagen gehad, de vensterindeling is niet zichtbaar, wellicht waren het twee hoge bouwlagen. De gehele zijgevel is geleed met lisenen die aan de bovenzijde aansluiten op een trapsgewijs uitgemetselde dakrand. Omstreeks 1900 breekt in het eerste achterhuis brand uit, waardoor de balklagen boven de begane grond en de kapconstructie verloren gaan. De nieuwe verdiepingsbalklaag wordt iets hoger gelegd dan de oude. Eigenaren en gebruik In 1844 wordt Brugstraat 24 omschreven als ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitenmakerstraat’. In het midden van de 19e eeuw is Jan Pieters eigenaar van zowel Brugstraat 24 als 26. Brugstraat 24 was op dat moment in gebruik als pakhuis van lijnkoeken en lijnzaad. In nr. 26 bevond zich een olieslagerij. Kort daarvoor was er al sprake van een pakhuis en fabriek ten oosten van de gang (Brugstraat 24). De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 laat zien dat de mandelige gang dan niet langer als vanouds doorloopt van de Brugstraat naar de Schuitenmakersstraat. Het in een akte uit 1844 als mouterij aangeduide achterhuis blijkt zodanig uitgebouwd dat daardoor de rechtstreekse doorgang is belemmerd; de tuin hoorde bij het Canterhuis en loopt door tot achter het Gotisch Huis. Het adresboek voor 1854 geeft aan, dat de firma Hesselink en comp. – bierbrouwerij – in het bewuste huis is gevestigd. In 1850 was het reeds aangekocht door koopman Jan Pieters evenals het Canterhuis. Hij wil hier oprichten een ‘stoom olie, cement en cichoreimolen’. In 1871 overlijdt de ‘stoom-oliemolenaar’ Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht. Het Gotisch Huis heet dan inmiddels ‘New York’. Het vergrote achterhuis dient dan als ‘stoom olie en cichoreifabriek’. De vraag is wanneer precies het 19e-eeuwse tweede achterhuis is gebouwd (vernieuwd). Dit moet het fabrieksgebouw zijn dat Jan Pieters heeft opgericht en dat staat afgebeeld op een foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. De bouw van deze fabriek zorgde ervoor dat de gang tussen de twee panden weer op de Schuitenmakersstraat uit komt. Bij de verkoop in 1871 wordt het huis omschreven als ‘daaraan (d.w.z. aan de fabriek) verbonden ruime en sterke pakhuis’. Het Gotisch Huis is dus van minder betekenis dan de fabriek en Schuitema Meijer schrijft dat het diende voor opslag van lijnkoeken en lijnzaad. Eigenaar wordt Pieter Roefs Roelfsema en hij verwerft in 1882 tevens het Canterhuis. Met zijn zoon Waalco bouwden zij een bedrijf (olieslagerij) op van formaat dat te groot zou worden voor de Brugstraat. In 1878 klagen de buren over de rook van de kolengestookte stoomtuigen ondanks het feit dat er een hoge schoorsteen is gebouwd. Verbouwingen in de 20e eeuw en restauratie van 1973-‘75 In 1911 wordt in het pand een verkoophal ondergebracht waarvoor de vensters in de voorgevel worden vernieuwd en vergroot en een deur wordt geplaatst in de tweede travee van rechts. Tevens wordt de begane grondvloer van het voorhuis ongeveer 30 cm lager geplaatst. In 1911 wordt de fabriek overgeplaatst naar Hoogkerk en de panden verkocht. Dan wordt Aldert Veldman eigenaar van het Gotisch Huis en twee percelen grond waarop dan nog fabrieksgebouwen staan. De opstallen op de bewuste percelen zijn toen verkocht onder de conditie dat zij moesten worden afgebroken. Aanleiding voor de restauratie van het ‘gotische huis’ was de aankoop door de firma Theodorus Niemeyer NV in 1969 van de heer J. Veldman. Ter gelegenheid van het 150-jarige bestaan heeft de firma Niemeyer het huis ten geschenke gedaan aan de Gemeente Groningen, die al langere tijd pogingen deed om het huis te verwerven. Het huis werd indertijd beschouwd als het oudste huis van Groningen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
9
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De gemeente Groningen heeft dit geschenk in dank aanvaard, maar zag zich daarmee wel geplaatst voor een stevige opgave, namelijk de restauratie en inrichting van het pand te behoeve van een sociaal culturele bestemming. Voor het maken van een plan werd gekozen voor de restauratie-architect dr. Ir. C.L. Temminck Groll6, die in 1963 was gepromoveerd op ‘Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere Noordeuropese steden’.7 In het proefschrift behandelde hij een zestal Groningse huizen, waaronder het Gotische Huis. Na een ruimte-analyse heeft Temminck Groll een eerste restauratieplan opgemaakt, uitgaande van een gedeeltelijke reconstructie en herstel van de voorgevel in zijn gotische vorm. Daarbij bleek onder meer dat er onvoldoende harde gegevens waren voor een reconstructie van de voorgevel of de top ervan. Op voorstel van Temminck Groll en daarin gesteund door de Rijksdienst en Deaa werd gekozen voor een terughoudende restauratie van het pand, waarbij niet werd gekozen voor een reconstructie van een oudere of de oudste toestand maar voor een conserverende aanpak met respect voor de veranderingen gedurende de lange bouwgeschiedenis. Men wilde in de woorden van Temminck Groll: primair de historie aan het woord laten; men zou grote prioriteit geven aan alles wat écht is, uit welke fase ook van de geschiedenis en vrijwel volledig afzien van aanvullingen. Opvallend is dat er nauwelijks discussies geweest over dit plan van aanpak, hoewel conserverende restauraties zeker nog niet algemeen waren. De bouwvergunning is verleend in januari 1973 ten einde gebruik te kunnen maken van de aanwezige subsidiemogelijkheden. De begroting bedroeg ruim 1,1 miljoen gulden. De hoogte van het bedrag onderstreept de slechte toestand waarin het gebouw verkeerde. Waar men in het voorhuis kon volstaan met (ingrijpend en kostbaar) herstel van de constructie, moesten in het achterhuis de balklagen en kap geheel vernieuwd worden. Het afwerkingniveau van het voorhuis is zeer sober, passend bij het pakhuiskarakter: planken vloeren, beraapte wanden, balklagen in schoon metselwerk. Om de lage kelder bruikbaar te maken, werd hier een betonnen vloer aangebracht met een verdiept middenpad. In het achterhuis hebben de ruimten wel enige afwerkingen, zoals betimmeringen, gereconstrueerde schouwen en een plafondbetimmering werd gekozen. Twee van de schouwen zijn aangevuld met schoorsteenmantels en tegelwanden die van elders afkomstig zijn. Pas in de loop van 1973 werd besloten het Scheepvaartmuseum in het pand onder te brengen, terwijl het achterhuis bestemd was voor Niemeyers Nederlands Tabacologisch Museum. En daarmee was het mogelijk om trappenhuizen in te passen en toiletvoorzieningen aan te brengen. In 1975 kocht de Stichting Scheepvaartmuseum ook het naastgelegen pand, Brugstraat 26, omdat het tentoonstellingsoppervlak in alleen het Gotische Huis onvoldoende bleek. De overbouwing van de steeg tussen beide panden werd daarmee de hoofdentree van het Gotisch Huis, zodat de entree in de voorgevel kon vervallen. Voorhuis De voorgevel is terughoudend aangepakt en zorgvuldige gerestaureerd, waarbij alle veranderingen zijn geconserveerd. Uitzondering is de begane grond, waar de keldervensters en vensters op de begane grond uit 1911 zijn vervangen naar een opmetingstekening van de bestaande toestand omstreeks 1911. Er is geen deur in de afwijkende linker travee aangebracht, omdat de entree reeds in een vroege bouwfase naar de rechter zijgevel was verplaatst. Bij eerdere ontwerpen en reconstructietekeningen is wel sprake van een deur in deze travee. De vensters op de eerste verdieping kregen weer klapramen, die met wervels aan de balken konden worden opgehangen. Achter de luikopeningen op de tweede verdieping en hoger zijn stalen ramen met ontspiegeld glas geplaatst ten einde te benadrukken dat er geen sprake was van vensters. 6
Vriendelijke mededeling ir A. Deaa (27 oktober 2010). Coenraad Liebrecht Temminck Groll (Amsterdam, 1925) uit Driebergen studeerde bouwkunde aan de TH Delft. In 1963 promoveerde hij cum laude op een proefschrift over middeleeuwse stenen huizen in Utrecht. Tussen 1954 en 1972 werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Dienst Openbare Werken in Utrecht en bij het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit Utecht. Daarnaast had hij in Utrecht zijn eigen bureau als restauratiearchitect. Van 1973 tot 1986 was hij hoogleraar in het architectonisch ontwerpen aan de TH Delft (nu: TU Delft). 7
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
10
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Ook de rechter zijgevel is terughoudend aangepakt, waarbij het oorspronkelijke gesloten karakter is gehandhaafd. Alle bestaande kozijnen zijn ingevuld met roedenramen. Waar geen kozijnen aanwezig waren zijn vaste ramen met roeden met een afwijkende, niet-historisch profilering aangebracht. De achtergevel was door de vele opeenvolgende doorbraken technisch zo slecht dat grote inboetingen en de complete vernieuwing van de top noodzakelijk waren. In het interieur zijn de bouwsporen in de muren zoveel mogelijk in het zicht gebracht, zoals nissen, schouwen, trapaftekeningen etc. De vensterbanken van de nissen zijn bekleed met tegels, vooral voortkomende uit een praktische overweging van schoonhouden. De bestaande balklagen en vloerdelen zijn hersteld en zeer partieel vernieuwd (enkele nieuwe balken boven de begane grond). De kelder was zeer laag geworden door de wijzigingen van het niveau van de begane grond. De vloer is vervangen in beton, waarbij een zone is verlaagd tot een looppad van voor- naar achtergevel. Op die wijze viel de kelder op te nemen in het museumparcours. Het looppad kreeg een bestrating van baksteen. Op de eerste verdieping werd een blauwe kleurafwerking op de balken gevonden, vermoedelijk uit de 18e eeuw. Hieruit viel op te maken dat de begane grond en eerste verdieping oorspronkelijk een hoge ruimte vormden met een woonfunctie. Om deze hoogte herkenbaar te maken werd gekozen voor een plaatselijke vide in de (secondair aangebrachte) vloer van de eerste verdieping. Verder zijn de (secondair aangebrachte) onderslagconstructies verwijderd. Deze hadden geen constructieve functie meer. De grenen balklaag boven de begane grond had een roomwitte kleur als oudste afwerking. Deze is hersteld. Door verlaging van de vloer van de bel-etage had het souterrain een zeer geringe hoogte gekregen. Om de ruimte bruikbaar te maken, werd een looppad in het midden aangebracht. De nieuw toegevoegde trappenhuizen zijn bekleed met een beschot, geïnspireerd op laatgotische betimmeringen.
Langsdoorsnede van de bestaande situatie van Brugstraat 24 voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie dienst RO/EZ.
Op de zolder is een 19e-eeuwse vlieringvloer verwijderd, inclusief de bijbehorende tussenspanten. Deze keuze werd mede ingegeven door de slechte technische toestand ervan. Op die wijze kwam de middeleeuwse sporenkap met enkelvoudige spanten weer in het volle het zicht. De kap is versterkt door het aanbrengen van zwepen. Op de sporen zijn heraklithplaten (met een ventifol-plastic laag) aangebracht, ten einde de suggestie te vermijden dat de kap ooit beschoten was. Behouden bleef het in de 19e eeuw opgelichte dakvlak aan de achterzijde van het voorhuis ter plaatse van het hijsrad.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
11
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Plattegrondtekening van de begane grond voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie: dienst RO/EZ.
Achterhuis Het achterhuis werd heringedeeld tot drie museumzalen, één per bouwlaaag, hoewel er bijvoorbeeld op de eerste verdieping een duidelijke aanwijzing was voor een verdergaande onderverdeling. De kelder is zeer utilitair ingericht, waarbij een nieuwe vloer en wandafwerking zijn gekozen. De kelderbalklaag bleef behouden, de vloer is wel vernieuwd. De ruimten op de bel-etage en verdieping hebben een duidelijk woonhuiskarakter gekregen. Voor de bel-etage was de situatie in de 18e eeuw een inspiratiebron, gebaseerd op de vormgeving van de vensters. De ramen zijn gereconstrueerd in hun 18e-eeuwse opzet, gebaseerd op de aftekening van roeden in de ramen. De betimmering van de vensterwand is uitgevoerd naar 18e-eeuws model, maar aangepast voor plaatsing van verwarmingselementen. De gevonden tegelwand van de schouw is aangevuld met materiaal van elders. De balklaag is afgetimmerd met een houten plafond, omdat de balklaag technisch goed was maar niet passend was in het nagestreefde karakter.
De bel-etage van het achterhuis, links de betimmering van de vensterwand en rechts de schouw.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
12
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De westgevel van het achterhuis met de gereconstrueerde vensters.
De eerste verdieping werd ingericht als een woonruimte. Hiervoor zijn de twee bakstenen kruisvensters hersteld in hun oorspronkelijke opzet, inclusief glas-in-lood. De reconstructie is gebaseerd op aangetroffen bouwsporen en de vondsten van enkele glasfragmenten. Sporen van een schouw tegen de achtergevel vormden de aanleiding tot de plaatsing van een midden-16e-eeuwse schouw uit het Groninger Museum. De schouw is afkomstig uit de boerderij “De Palm” bij Westerwijtwerd, ook wel de “Zwarte Lap” genaamd.
Links de 16e-eeuwse schouw die tegen de achtergevel is geplaatst en rechts een overzicht van de verdieping van het achterhuis.
De kap van het achterhuis is geheel vernieuwd, omdat de bestaande kap uit circa 1900 geen specifieke waarden vertegenwoordigde. Bovendien was de kap te flauw om de opzet van het complex in voor- en achterhuis te benadrukken. Voor de nieuwe kap werd gekozen voor een sporenkap, gebaseerd op de gevonden, steilere aftekening op de gevel. In detaillering is duidelijk gemaakt dat het een nieuwe kap betreft, waarbij telmerken in Romeinse telling zijn gebruikt. De bouwgeschiedenis van het achterhuis is in de gevels herkenbaar, omdat de gevonden sporen op bescheiden wijze in zicht zijn gebracht en waar nodig gecompleteerd. Deze bescheiden presentatie van de bouwsporen is bereikt door de wanden te berapen en (wit) te schilderen. In de achtergevel zijn de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
13
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gevonden bouwsporen aan binnen- en buitenzijde geaccentueerd om de complexe bouwgeschiedenis weer leesbaar te maken. Het merendeel van de deuropeningen op kelderniveau, bel-etage en verdieping is gebaseerd op bouwsporen en deels op interpretatie van fragmenten. Ook in de linkerzijgevel (oostgevel) zijn sporen zichtbaar, waaronder de bijzondere dubbele kaarsnis (aangevuld bij restauratie). De vormgeving van de nieuw toegevoegde trap is geïnspireerd op middeleeuwse spiltrappen met beschieting, echter in versoberde vorm. Ook de portalen zijn afgetimmerd met eikenhouten delen. Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Gotisch Huis wordt algemeen beschouwd als een relatief vroeg voorbeeld van een puur conserverende restauratie, waarbij onderdelen uit verschillende bouwfasen op gelijkwaardige wijze werden behandeld.8 Vanwege de consequente uitvoering en het bijzondere karakter van het project, is het ook jarenlang als voorbeeld gebruikt in het onderwijs aan de TH Delft. Hierbij moet wel bedacht worden dat de nieuwe functie van het gebouw deze eenduidige keuzen en consequente uitvoering ook mogelijk maakte. Temminck Groll heeft in meerdere publicaties zijn gedachten over de aanpak en het resultaat neergelegd. Volgens zijn eigen beschrijving heeft men storende elementen verwijderd, onderdelen uit diverse perioden op gelijkwaardige wijze naast elkaar behouden en in het zicht gehouden (gelaagdheid van de bouwgeschiedenis)en nieuwe toevoegingen herkenbaar afwijkend of in een afwijkende materialisatie vormgegeven. Aan de binnenzijde zijn de gevels niet bepleisterd, maar wel geschilderd, opdat de bouwsporen zichtbaar en herkenbaar zijn maar niet opdringerig aanwezig. Daarin onderscheidt deze restauratie zich van latere voorbeelden, waar juist de bouwsporen sterk geaccentueerd werden. Vanuit het huidige gezichtspunt valt wel op dat de verbouwingen uit de (late) 19e eeuw en vroege 20e eeuw bijna consequent als verstorend zijn aangemerkt, zelfs als het balklagen of een kapconstructie betrof. Verder zijn de nieuwe toevoegingen bij de restauratie van 1973-’75 terughoudend en bescheiden van karakter, hetgeen zich ook uit in het materiaalgebruik. Als voorbeeld kan worden genoemd de betimmeringen van de trappenhuizen, waarbij de houten bekleding geïnspireerd is op middeleeuws beschot. Voor herstel en restauratie zelf is niet gekozen voor vervanging of aanlassen van hout, maar juist voor het aanhelen met epoxyhars. Dat gaf de mogelijkheid om zoveel mogelijk origineel materiaal te behouden. Rijksmonument Het pand Brugstraat 24 is als Rijksmonument 18433 geregistreerd, zodat het gehele gebouw beschermd is zowel inwendig als het exterieur. De omschrijving luidt: “Oudste woonhuis van Groningen. Gotisch pand onder diep zadeldak; voorgevel geleed door hoog opgaande geprofileerde nissen in de begane-grond; de dammen zijn als halve bundelpijlers behandeld, waarop boven de waterlijst half zeszijdige pilasters rusten ter hoogte van de gootlijst, beëindigd door kleine kapitelen. De zijvelden vormen siernissen met driepasbogen. Vensters op de verdieping van de pui met roedenverdeling, hogerop allen gewijzigd in luiken. Top later vervangen. Inwendig de oude balklagen; achtergevel eveneens met stenen kruiskozijnen”. Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:9 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. 8 Tot in de jaren zeventig van de 20e eeuw hadden restauratie vaak een historiserende karakter, waarbij gekozen werd tot reconstructie van een oudere fase en versterking van een eenduidig (historisch) beeld. Daarmee kregen veel monumenten een eenduidig architectuurhistorisch karakter, gebaseerd op de interpretatie van een van de oudste bouwfasen van een gebouw. Latere toevoegingen werden vaak verwijderd als niet passend in het nagestreefde beeld. Opvallend is dat dit niet overeenstemde met de theorievorming over restauratie, waarbij juist alle aandacht uitging naar handhaving van het authentiek historische materiaal en het vermijden van (onverantwoorde) reconstructies. Voorbeeld hiervan is het Charter van Venetië (1964). 9 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
14
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
• •
Brugstraat 24 en 26
Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling van het voorhuis Het Gotisch Huis is één van de belangrijkste middeleeuwse huizen van Groningen. Het complete casco heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit tot de hoofdopzet van het gebouw hoort en de belangrijkste verbouwingen hiervan documenteert. Oude indelingen zijn niet bewaard gebleven, mede vanwege het gebruik als pakhuis. De voorgevel heeft daarnaast ook architectuurhistorische betekenis, aangezien het een van de zeldzame originele gotische woonhuisgevels in Nederland is. Het gebouw was oorspronkelijk in gebruik als woon- en opslagruimte, later geheel als opslagruimte. Deze wijziging heeft geleid tot het aanbrengen van een extra vloer (vloer boven de begane grond) en de wijzigingen van het onderste deel van de voorgevel. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de laatgotische datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks in opzet 14de-eeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973-’75 is deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden.
De voorgevel van het Gotisch Huis, Brugstraat 24.
De voorgevel van het voorhuis heeft hoge monumentwaarden vanwege de afleesbaarheid van de oorspronkelijke, laatgotische opzet en de wijzigingen als gevolg van het gebruik als pakhuis. Herstellingen geven de gevel een doorleefdheid, die sterk bijdraagt aan de leesbaarheid van de bouwgeschiedenis. Bij de restauratie van 1973-’75 is de gevel ontdaan van ‘storende toevoegingen’ uit de late 19e en 20e eeuw. Dat heeft geleid tot een reconstructie van de (18e-eeuwse) kelderlichten en vensteropeningen op de begane grond, de oudste bouwfase waarover gegevens beschikbaar waren. Onderdeel van die reconstructie was de verplaatsing van de entree naar de zijgevel, conform de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
15
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
situatie in de 19e eeuw. De vensters op de begane grond en kelderlichten hebben positieve waarden, aangezien deze gekopieerd zijn naar de vensters van de eerste verdieping (circa 1800). De vensters op de eerste verdieping hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze horen bij de opzet uit circa 1800 waarbij het huis geheel in gebruik is genomen als pakhuis. De hijsluiken op de hogere niveau hebben hoge monumentwaarden, eveneens als uitdrukking van de functie van pakhuis. De daarachter geplaatste stalen puien versterken de uitdrukking van open hijsluiken en hebben daarom positieve monumentwaarden. De zijgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de hoge ouderdom (14e eeuw) en het gesloten karakter, passend bij de typologie van het huis. De achtergevel heeft hoge monumentwaarden, aangezien de plaatsing van hijsdeuren een wezenlijk onderdeel voor de herkenbaarheid van de pakhuisfunctie. Ook hier hebben de stalen puien achter de hijsdeuren positieve monumentwaarden, omdat deze de uitdrukking van open hijsluiken benadrukken. De constructie van de vloeren (met vloerdelen) en de kap hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze deel uitmaken van het oorspronkelijke casco. Van jongere datum is de vloer tussen de begane grond en eerste verdieping, die de volledige ingebruikname als pakhuis documenteert. De vide in de laatstgenoemde vloer, aangebracht in 1973-’75 om de oorspronkelijke hoogte van de begane grond als woonruimte te laten zien, heeft indifferente monumentwaarden. Ook de toiletten hebben indifferente monumentwaarden. Het vloerniveau van de kelder heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit overeenstemt met het middeleeuwse niveau. De verdiepte zone in de vloer is een creatieve oplossing om de kelder toch een functie te geven in het museale parcours, zonder de essentiele vloerniveaus te wijzigen. Uit cultuurhistorisch gezichtspunt heeft de verlaagde zone indifferente monumentwaarden. De trappen hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze in opzet en uitvoering herinneren aan de eenvoudige laddertrappen die in een pakhuis te verwachten zijn. Curieus is de trap tussen de begane grond en eerste verdieping, waarvan de leuningen een 18e-eeuwse aanzet vertonen. Deze 18e-eeuwse aanzet is nagenoeg zeker een origineel onderdeel van de interieur-afwerking van het Gotisch Huis en heeft derhalve hoge monumentwaarden. De noodzakelijke omtimmeringen van het trappenhuis op de verdiepingen zijn geminimaliseerd om het karakter van de laddertrappen te onderstrepen.
De trap in het voorhuis met 18eeeuwse aanzetten.
De gevels zijn aan de binnenzijde geschilderd, waardoor de bouwsporen herkenbaar en zichtbaar zijn gebleven. Een aantal bouwsporen vormde aanleiding voor nieuwe ingrepen, zoals doorgangen, vensters, vitrines etc. Deze afwerking heeft hoge monumentwaarden, omdat de bouwgeschiedenis en bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
16
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
oorspronkelijk opzet van het gebouw op die wijze leesbaar zijn. De geschilderde afwerking zorgt voor een eenheid in de wandafwerking, waardoor inboetingen, herstellingen en aanvullingen niet verstorend werken. Ook geven de wanden een rustige achtergrond bij de gekozen functie. Het gebruik van Heraklith als dakbeschot heeft indifferente waarden. Weliswaar past de gedachte van het gebruik van dit materiaal in de restauratiefilosofie, maar de gekozen materiaal is van mindere kwaliteit dan bij de andere toevoegingen. Als onderdeel van de museumgebruik zijn enkele podia en tussenwanden geplaatst, uitgevoerd in een bescheiden vorm en kleurstelling. Deze onderdelen hebben indifferente monumentwaarden. De rustige en bescheiden vormgeving van deze toevoegingen past overigens wel goed in de restauratievisie, waarin het gebouw zoveel mogelijk beleefbaar en leesbaar moet zijn. Op die wijze is het gebouw het belangrijkste tentoonstellingsstuk van het museum. Waardestelling van het achterhuis Het achterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het behoort bij de laatmiddeleeuwse hoofdopzet van het Gotisch Huis. De reconstructie van de zadelkap bij de restauratie van 1973-’75 heeft sterk bijgedragen aan de herkenbaarheid van de structuur en opzet in voor- en achterhuis. De dakkapellen zijn als atypische toevoeging voorzien van stalen vensters. Op die wijze valt te herkennen dat ze niet bij de primaire opzet behoren. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden omdat dit type kenmerkend is voor het historische dakenlandschap. De gevels zijn in belangrijke mate origineel, niet alleen in materialisatie maar ook voor wat betreft de indeling. Dit geldt onder meer voor de bakstenen kruisvensters op de bel-etage van de rechterzijgevel (westgevel), waarvan de reconstructie berust op de aangetroffen bouwsporen. De invulling met glasin-lood is gebaseerd op gevonden glasfragmenten. De kleine vensters ernaast getuigen van een verdwenen indeling op de verdieping. De vensters van de bel-etage zijn in de 18e eeuw vernieuwd, echter met behoud van de oorspronkelijke gevelindeling. Bij de restauratie zijn de 18e-eeuwse ramen gereconstrueerd op basis van aftekeningen in de ramen. Deze ramen hebben hoge monumentwaarden, omdat materialisatie en detaillering gekopieerd zijn van de originele exemplaren. De achtergevel heeft daarnaast ook hoge monumentwaarden als document voor de bouwgeschiedenis: de gevel was aanvankelijk een buitengevel van een vrijstaand achterhuis. Bij de restauratie van 1973-’75 zijn alleen de balklagen boven kelder en bel-etage behouden, hoewel deze van relatief recente datum waren. Vernieuwing hiervan zou geen meerwaarde hebben opgeleverd. Wel zijn de vloeren vervangen. Deze (nieuwe) balklagen hebben hoge monumentwaarden, aangezien ze in hoogte, typologie en maatvoering passen bij de oorspronkelijke opzet van het gebouw. Om dezelfde redenen hebben ook de vernieuwde balklagen hoge monumentwaarden. De kapconstructie heeft een traditionele typologie, maatvoering, materialisatie en detaillering, waarbij de aanzet en helling zijn gebaseerd op bouwsporen op de achtergevel. De afwerking van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien hier gekozen is voor een neutrale invulling (voorzetwanden en nieuwe houten vloer) zonder specifiek karakter voor deze ruimte of betekenis voor het gebouw. De balklaag is wel van oudere datum, wellicht 19e-eeuws. Op de bel-etage hebben de schouw en vensters hoge monumentwaarden, omdat deze behoren tot de oorspronkelijke opzet van het huis en aanleiding vormden voor de inrichting van deze ruimte. De ramen zijn gereconstrueerd op basis van bouwsporen. Voor de reconstructie van de schouw vormde de gevonden tegelwand de aanleiding. Bij deze reconstructie is gebruik gemaakt van oude materialen die van elders afkomstig zijn. De plafondbetimmering en de lambrisering hebben positieve monumentwaarden, omdat deze passend zijn bij het 18e-eeuwse karakter van de ruimte, maar niet gebaseerd zijn op vondsten ter plaatse. De eikenhouten trap heeft positieve monumentwaarden als eigentijdse toevoeging op een nieuwe plaats, geïnspireerd op middeleeuwse voorbeeld. De detaillering wijkt duidelijk af. De uitvoering is eenvoudig. De opgeklampte deuren hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze passen bij de karakteristiek van het gebouw als pakhuis. Op de eerste verdieping hebben de vensters hoge monumentwaarden, omdat deze in opzet origineel zijn en getrouw zijn gereconstrueerd in de middeleeuwse vorm. Deze reconstructie is in detail verantwoord aan de hand van bouwsporen. De middeleeuwse schouwnis in de achtergevel heeft hoge monumentwaarden als wezenlijk onderdeel van de oorspronkelijk ruimte (met kruisvensters). De
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
17
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
schouw uit het midden van de 16e eeuw heeft hoge monumentwaarden, vanwege de bijzondere uitvoering in renaissancestijl. De schouw komt van elders, maar past hier goed in tijd en vorm.
Brugstraat 24 (rechts) en 26 op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. Brugstraat 26 heeft nog een gotische gevel. Verder is op de kaart goed zichtbaar het tweede achterhuis van Brugstraat 24 dat waarschijnlijk in de 19e eeuw werd afgebroken. Hiervan is de voorgevel behouden gebleven die nu als achtergevel achterhuis functioneert. 31
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
13-a
17-c 15-d
9-b
11-a
A-Brug 8-a 6
4
Brugstraat
2t/m 2f 30
28
26-a
24
34
22-c
20-b 18-a 16-c
14-a 12
10
6
8-b
4-a
2
1a 1b
7-a
17
10
16
11
18-a
7
11
5 9t/m 9/1
8-a
Kleine der A
6-a
4
3
2t/m2a
4-a 5-a
5
3-b
Potte bakkersrijge
2-a
19-a
14 12a 12 10a10 8a
3 7-a
at sst ra a ker m e it Schu
8 De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 met daarop aangegeven de moderne huisnummering.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
18
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Bouwgeschiedenis Brugstraat 26 Middeleeuwen tot en met de 17e eeuw Brugstraat 26 is het meest westelijke pand van het rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Van dit huis is de ouderdom door middel van dendrochronologisch onderzoek vastgesteld. Monsters van een korbeel en een stijl van de onderslagconstructie van de kelderbalklaag in het voorhuis dateren uit 132010. Voor zover nu valt na te gaan, bestond het huis in eerste opzet uit een kelder, een hoge begane grond, een lage verdieping en een zadelkap. Bij de verbouwing van Brugstraat 28 kon een belangrijk deel van de westgevel van het voorhuis waargenomen worden. Het muurwerk is gemetseld van forse bakstenen in kettingverband11. Zeer opvallend is de duidelijke verzakking van het Canterhuis in zuidelijke richting. Vanaf 1,2 m uit de voorgevel is het muurwerk gelijkmatig verzakt, de lintvoegen hellen duidelijk af naar het zuiden. De zakking is fors, zo’n 40 cm en gelijkmatig.
De kapconstructie ter hoogte van de vliering voor de restauratie gefotografeerd in de richting van de voorgevel. Foto: A.J. van der Wal februari 1975, collectie: RCE Amstersfoort.
Het voorhuis moet in de late middeleeuwen (late 15e eeuw of vroege 16e eeuw) met een lage verdieping verhoogd zijn, waarbij ook de kap is vernieuwd. Bij deze vernieuwing van de kap zijn onderdelen uit de oude kap hergebruikt. Deze conclusie is gebaseerd op de aanwezigheid van twee telmerksystemen op de onderste gebinten, namelijk gekraste als gehaalde merken. Het voorhuis heeft een bijzondere eikenhouten kapconstructie, bestaande uit sporenparen ondersteund door acht
10
Vries, D.J. 1990, 20. Het baksteenformaat is 30-32½ x 14-15½ x 7½-9 cm, de tienlagenmaat is 94-95 cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 30-32½ x 15-16 x 8½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 96 cm. Kenmerkend zijn de hoekige en kantige stenen. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar per laag komen wel koppen en strekken voor. 11
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
19
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gestapelde gebinten. Gestapelde gebinten zijn in de stad Groningen vrij zeldzaam. In deze bouwfase moet ook de voorgevel zijn vernieuwd in een laatgotische stijl. Deze gevel valt nog te herkennen op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. In de 16e eeuw wordt aan de voorkant boven de gang tussen Brugstraat 24 en 26 een kamer gemaakt.12 Vermoedelijk in de 17e eeuw is het huis vergroot met een aangebouwde achterkamer, zoals dat ook gebeurde bij Brugstraat 18/20 en 22.13 Deze datering is gebaseerd op de karakteristiek het metselwerk. Op de kaart van Haubois uit circa 1643 vallen het voorhuis en de aangebouwde achterkamer duidelijk te herkennen. Hierachter zijn nog twee kleine bouwdelen getekend met de daknokken evenwijdig aan de gang maar hierover is verder niets bekend. Eigenaren en gebruik De eerst bekende eigenaar van het huis is Rudolf Huinghe. Hij bezat het huis reeds in 1449. Deze Rudolf Huinghe was burgemeester in de jaren 1465 en 1466. De volgende eigenaar was dr. Johan Canter. Canter was bevriend met Rudolf Agricola. Schuitema Meijer veronderstelt dat de familie Canter ook daadwerkelijk in het huis heeft gewoond. Daarvoor pleit dat het huis nog in 1571 het Canterhuis werd genoemd. In 1544 treffen we Otto Hoendricks als eigenaar aan. Na zijn dood erven zijn zoons Roeleff en Otto het huis. Otto verkoopt in 1560 zijn gedeelte aan zijn broer die het huis toen kennelijk bewoonde. Roellef beklaagt zich in 1556 bij de stad erover dat de afwatering van zijn huis werd belemmerd door hetgeen zijn buurman Derck Roeberts heeft laten ‘timmeren’. Dit was de buurman van het huis ten westen, Brugstraat 28. Wellicht bestond deze ‘belemmering’ uit het buurpand zelf. Dit pand dateert in zijn huidige opzet namelijk uit de 16e eeuw. Het Canterhuis wordt in 1571 bewoond door Frerick Moijsteenn. Hij was koopman en speelde als katholiek en stadsbestuurder een belangrijke rol bij de reductie van Groningen in 1594. In 1585 heeft Freryck Moijsteenn de gronsen14 afgelost. In 1606 overlijdt hij, zijn vrouw overlijdt in 1615. In 1618 wordt het huis publiek geveild, waarbij Berend Crantsien, luitenant van het burgerregiment en diens tweede vrouw het huis verwerven. Hun dochter Wobbetien huwde in 1631 Albert Tjassens en zij beide zouden de nieuwe eigenaren van het huis worden. Albert overleed in 1651, zijn weduwe bleef het huis tot haar dood bewonen. In 1678 brachten de erfgenamen het huis in openbare veiling. Koper werd Jan Peters voor 2900 carolusgulden. Hij kwam uit Utrecht en werd burger van de stad Groningen, verwierf in 1672 het lidmaatschap van het koopliedengilde en wel als molenaar. Het achterhuis was in gebruik als boekweitmaalderij. De molen werd aangedreven door een paard. Verbouwingen in de 18e eeuw In de 18e eeuw is het huidige achterhuis gebouwd. Dit gebouw had aanvankelijk een functie als pakhuis, zoals geconcludeerd kan worden uit de smalle, hoge halfronde vensters en de hijsvoorzieningen. Ook het voorhuis werd in deze periode gemoderniseerd (zie hieronder), waarbij onder andere de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd werd. Deze verhoging ging ten koste van de bovenliggende ruimte op de tweede verdieping, waarvan de verdiepingshoogte zo gering werd dat deze alleen nog als opslagruimte kon worden gebruikt. Verder zijn geen bouwsporen bewaard gebleven.
12
De kap heeft behakte rondhouten sporenparen, gekoppeld door middel van eikenhouten hanenbalken. Er is een theorie die ervan uitgaat dat de achterkamer aanvankelijk een klein zelfstandig steenhuis was. Met de beperkte gegevens die nu voorhanden zijn kan dit niet goed worden aangetoond. Het feit dat het voorhuis naar het zuiden is verzakt lijkt een aanwijzing ten nadele van deze theorie. 14 Gronsen of grunsink is een cijns die voor een 80-tal percelen in de stad op 10 oktober betaald moest worden bij de ingang van de St Maartenskerk (Martinikerk) aan de graaf van Bentheim. Hiervan zijn vier registers bewaard gebleven uit circa 1430, circa 1480, circa 1530 en 1585. In het laatste jaar werd de cijns afgekocht. Hoe de graaf van Bentheim aan deze percelen kwam is onbekend (Nieuwe Groninger Encyclopedie deel A-G. Groningen 1999, blz. 333). 13
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
20
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
eigenaren en gebruik In 1700 werd uit de erfenis van Jan Peters het huis toegewezen aan Grietje Peters Westbroek en haar man, de Slochtenaar Claas Jans Bruinewolt. De bestemming van het pand bleef hetzelfde. Schuitema Meijer merkt op dat het nu de gegoede middenstand is die eigenaar wordt en niet langer regenten. In 1703 werd het huis met winkel en boekweitmolen verkocht, inclusief de twee ‘kameren’ (eenkamerwoningen) aan de Schuitemakersstraat en de vrije uitgang daarnaast. In de koop waren ook drie paarden betrokken. Voor het huis werd 4000 gulden betaald, voor de molen 850. Eigenaar werden Jan Gerritzen Hulshoff en zijn vrouw Marregien Harmens. In 1744 overleed Hulshoff waarna zijn zoon het bedrijf enkele jaren voortzette tot zijn dood in 1747. In 1748 wordt het huis met ‘boekweijtmaalderij’ verkocht. Voor 1745 verwierven de echtelieden Jacob Jacobs Hesselink en Jeltjen Derks het huis, de kelder was apart verhuurd. Hesselink begint in het huis een branderij of jeneverstokerij. Schuitema Meijer veronderstelt dat hij het huis ingrijpend heeft laten verbouwen. Uit de beschikbare informatie die nu voorhanden is valt de gedachte van Schuitema Meijer dat in het voorhuis een extra vloer werd aangebracht niet aannemelijk te maken. De veronderstelde wijziging van de begane grond is wel mogelijk al zijn de concrete bouwsporen die hieraan kunnen herinneren verloren gegaan. De begane grond kan toen een indeling in een voorkamer, tussen- en achterkamer, gelegen langs de lange gang aan de oostzijde hebben gekregen. De achterkamer kreeg een wandbespanning van geschilderd behang, voorstellende laagvlakte overgaande in berglandschap. Of de datering van de wandbespanning met zekerheid op 1745 kan worden gesteld is niet duidelijk. Een 18e-eeuwse datering ligt wel voor de hand. In 1792, na de dood van Hesselink, kreeg zijn zoon Willem het huis. Hij was getrouwd met Trijntje Hesselink. Hij verwerft ook het Gotisch Huis waarin wellicht eveneens een jeneverstokerij was gevestigd. Verbouwingen in de 19e eeuw De voorgevel van het huis staat afgebeeld op een aquarel van A.J. van Pooijen uit 1861 en een foto van 1866. De voorgevel had toen nog een eenvoudige gemetselde driehoekige top. De gevel is ongepleisterd en heeft op de begane grond en de verdieping drie venstertraveeën. Op de tweede verdieping zit in het midden een luik net als in de geveltop. Op de foto is de ouderdom van de gevel niet goed in te schatten maar 18e of eerste helft 19e eeuw lijkt goed mogelijk. Waarschijnlijk is de voorgevel rond 1870 gemoderniseerd tot een gepleisterde drielaags lijstgevel, voorzien van hoge vensters op de begane grond en eerste verdieping. De tweede verdieping kreeg mezzaninovensters. Opmerkelijk genoeg sluiten de vensters niet aan op de vloerniveaus, zodat koven en schuine betimmeringen nodig waren. De kap werd voorzien van een wolfseind aan de voorzijde. Volgens Schuitema Meijer gebeurde dit in 1872. Eigenaren en gebruik Willem Hesselink overlijdt in 1803 en zijn vrouw zet de zaak voort met vier man personeel. Zij hertrouwt met Teunis Izaaks Hulshoff, eigenaar van onder andere de buitenplaats Vennebroek in Eelde. Teunis Hulshoff overlijdt in 1817. Trijntje bleef in het bezit van de beide huizen aan de Brugstraat. Na haar dood in 1844 wordt dit gezamenlijk eigendom van zoons mr. Derk en Hendrik met nog eveneens de door Trijntje nagelaten pakhuizen ‘Het Hart’ en ‘Klaver’ aan het Kleine der A (respectievelijk de nummers 3 en 2). Hoewel de akte van 1844 het Canterhuis omschrijft als ‘woonhuis’ met de stokerij en de stalling daarachter, is het de vraag of de stokerij nog in bedrijf was. Reeds in 1830 wordt het huis bewoond door een ongehuwde zoon van Trijntje, door Albert Hesselink, die van beroep papierfabrikant was. In 1850 wordt koopman Jan Pieters eigenaar van beide panden. De akte omschrijft het Canterhuis als ‘een zeer groote hecht sterke heerenbehuizing met woonkelder daaronder een zeer grote stal, wagenof pakhuis en fraaye tuin, uitkomende in de Schuitenmakersstraat’. Van de stokerij is dan geen sprake meer. Het kamertje boven de mandelige gang hoort ook bij dit perceel. In 1871 overlijdt Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht en dan blijkt dat het Canterhuis in een onder- en bovenwoning te zijn gesplitst. De bovenwoning is vanuit de mandelige gang tussen de panden bereikbaar. Een deel van de tuin is nog aanwezig, achter het huis staat wel een oliepakhuis en Pieters patentoliefabriek. Eigenaren werden toen de zoons Hinrik en Roelf Pieters, beiden eveneens olieslager. Echter Roelf overlijdt in datzelfde jaar en alles wordt eigendom van Hinrik die zelf in het
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
21
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
benedenhuis woont. Boven woont Pieter Roelfs Roelfsema die in 1871 het Gotisch Huis heeft gekocht, ‘New York’ genaamd. In 1882 kocht hij het benedenhuis van het Canterhuis.
De Brugstraat met op de achtergrond de Der Aakerk gefotografeerd vanuit de Astraat in 1866. Brugstraat 26 is met een rode pijl aangegeven. Foto: privécollectie Harm Renkema.
Verbouwingen in de 20e eeuw Doordat in de 20e eeuw de woonfunctie stapsgewijs verloren gaat wordt het interieur van het voorhuis gewijzigd. In fasen verdwijnen veel indelingswanden, het bijzondere behang uit de achterkamer wordt verkocht en in de oostgevel komen drie grote stalen vensters om meer licht in de winkel te krijgen. Na een brand in 1920 werd het achterhuis met twee bouwlagen verhoogd. Dit bouwdeel kreeg een plat dak. De kelder wordt bij de winkel getrokken, waartoe een nieuwe trap is geplaatst. Voor het eerst is er een directe verbinding tussen kelder en begane grond. De winkelpui uit 1911 wordt in 1945 vervangen door een eigentijdse pui met de entree in het midden. Eigenaren en gebruik In 1911 wordt het Canterhuis verkocht en werd in het pand de firma ‘Woldering & Idema, likeurstokerij, wijnhandel en distilleerderij’ gevestigd. Zij lieten het huis direct verbouwen. De voorkamer in het pand kreeg een functie als winkel, waarbij tevens een etalage werd aangebracht. De daarachter gelegen slaapkamer werd onderverdeeld in een puikamer (rechts) en een tapperij. Het fraaie behangsel in de achterkamer werd verkocht en het bracht ƒ 700,00 op. Nadien is het geveild voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
22
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
ƒ 2000,00 en naar de U.S.A. verhuisd. Verder werd de kelder door de firma in gebruik genomen. Deze ruimte was tot dan toe altijd afzonderlijk verhuurd geweest. In 1968 verliet de firma het pand. Enige jaren later werd het aangekocht door de Stichting Scheepvaartmuseum. Op 18 december 1974 kreeg architectenbureau Offringa opdracht dit pand te restaureren tot een museumgebouw.
Links het achterhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd kort na 1920. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 1978-1979 blz 56.
Restauratievoorstel van Bureau Offringa voor het achterhuis waarbij de ophoging uit 1920 wordt gesloopt. Tekening: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
23
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Links boven is een plattegrondtekening afgebeeld van de begane grond voor restauratie en rechts het restauratievoorstel. Daaronder is een langsdoorsnede te zien na restauratie. Tekeningen: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
24
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Restauratie en restauratievisie De restauratie van het Canterhuis leverde veel meer discussie op dan bij het naastgelegen Gotisch Huis. Het gebouw leende zich veel minder voor een conserverende restauratie vanwege de ingrijpende verbouwingen in de 20e eeuw. Na lang overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en onderzoek van enkele varianten werd besloten om de gebouwen Brugstraat 24 en 26 als een samenhangend museaal ensemble ter weerszijden van de (mandelige) gang te beschouwen en daarvoor de ‘storende toevoegingen’ uit de 20e eeuw ongedaan te maken. Dit had een aantal stevige ingrepen tot gevolg. Belangrijkste ingreep was het herstel van de oorspronkelijke massa-opbouw van het huis in een vooren achterhuis, zoals ook het geval is bij het Gotische Huis. Voor- en achterhuis zijn bij het Canterhuis overigens wel gescheiden door een smaller tussenlid. Het achterhuis is gereconstrueerd naar de situatie van vóór 1920, namelijk twee bouwlagen met een steile kap. Deze periode was ook uitgangspunt voor reconstructie van de linkerzijgevel en de achtergevel, gebaseerd op oude foto’s, tekeningen en een interpretatie van gevonden bouwsporen. De gepleisterde afwerking moest plaats maken voor schoon metselwerk, hetgeen forse inboetingen tot gevolg had. Kenmerkend is het gesloten karakter, waarbij op de verdieping slechts smalle rondboogvenstertjes en hijsluiken aanwezig zijn. Waar onvoldoende gegevens waren voor reconstructie is gekozen voor invulling met modern metselwerk. Voor de reconstructie van de begane grond van de achtergevel waren onvoldoende aanwijzingen, zodat de bestaande vensters gehandhaafd bleven. In eerste instantie zou het pleisterwerk op dit niveau gehandhaafd blijven, maar achteraf is besloten om dit ook te verwijderen. Voor de reconstructie van de gevels aan de binnenplaats naast het tussenlid waren minder gegevens, zodat op basis van de aangetroffen bouwsporen een nieuw ontwerp is gemaakt. Het uiterlijk van het voorhuis hoefde aanzienlijk minder aangepast te worden, omdat de massa nog min of meer gaaf was. Van de zijgevel is de vensterreeks op de begane grond dichtgezet (deur toegevoegd), de verdiepingen zijn esthetisch gecorrigeerd. Ook hier werd gekozen voor een uitvoering in schoon metselwerk, aansluitend op de gevels van het Gotische Huis. Op de plaatsen waar onvoldoende gegevens voor reconstructie waren is gekozen voor invulling in moderne steen of een nieuwe invulling. Meest opvallende nieuwe invulling is de vitrine-nis. De voorgevel is een geheel ander verhaal. Deze gevel heeft zijn gepleisterde afwerking gekregen in de late 19e eeuw (1872). Deze gevel was nagenoeg gaaf, behoudens de pui uit 1945 op de begane grond. Deze pui is vervangen door de oorspronkelijk indeling van 1872, bestaande uit een deur en twee vensters met schuiframen. Alle ramen herkregen hun zesruitsverdeling. De kleurstelling is gebaseerd op de resultaten van kleuronderzoek. Tegenwoordig is dit een voor de hand liggende keuze, niet in het midden van de jaren zeventig van de 20e eeuw. In die periode werd de 19de-eeuwse architectuur nog zeker niet algemeen gewaardeerd. Het in twee fasen tot stand gekomen middeleeuwse casco van het voorhuis bleef integraal behouden, zowel het muurwerk van de gevels, de (enkelvoudige) balklagen als de kapconstructie. Op kelderniveau is sprake van onderslagbalken op standvinken, die bij dendrochronologisch onderzoek gedateerd konden worden in 1320. Ook zijn de vloerniveaus niet gewijzigd, hoewel de tweede verdieping een zeer gering bruikbaar vloeroppervlak had. Het voorste deel van de vloer op dat niveau is namelijk bij de herinrichting van de voorkamer op de eerste verdieping (18e eeuw?) verhoogd. Hier bevindt zich een opslag- en magazijnruimte. De kapconstructie is zorgvuldig gerestaureerd en waar nodig aangeheeld. Evenals bij het Gotisch Huis is gebruik gemaakt van houtwolcementplaten met een waterdichte afdekking van dakleer, waarmee onderstreept wordt dat de kap nooit een beschot heeft gehad. In het achterhuis is gekozen voor nieuwe balklagen, vloeren en kapconstructie (sporenparen). Zoveel discussie er is geweest over de aanpak van het exterieur, zo weinig discussie was er over de aanpak van het interieur. Offringa zelf schrijft hierover slechts “In een aantal vertrekken werden bouwsporen gevonden van stookplaatsen. Omdat het museale gebruik van het gebouw aanleiding gaf tot het rekonstrueren van een aantal stijlkamers, werden bij antiquairs een tweetal schouwen aangekocht t.b.v. deze kamers.” Conclusie moet zijn dat het huis is ingericht met museale stijlkamers. Op de begane grond heeft dat geleid tot een samenhangende reeks ruimten, niet op de verdiepingen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
25
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De facto zijn de hele indeling en interieur-afwerking vernieuwd. Op de begane grond van het voorhuis is een nieuwe indeling tot stand gekomen, gebaseerd op de 19de-eeuwse opzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. Het interieur heeft een historiserend karakter, waarbij enkele originele onderdelen uit de 18e en 19e eeuw zijn geplaatst. In de gang zijn de marmeren en rood Bremer zandstenen vloertegels, het marmeren wandfonteintje en een luxueuze 18eeeuwse deurpartij met betimmeringen (entree van de achterkamer) van elders afkomstig. In de kleine voorkamer zijn een kastenwand en een schouw geplaatst, beide uit de 18e eeuw stammend. De grote achterkamer kreeg een inrichting op 18e-eeuwse leest geschoeid, waarin een zeer rijke schouw is geplaatst. Het snijwerk van deze schouw wordt toegeschreven aan een van de belangrijkste Groninger architecten/ ambachtslieden uit de 18e eeuw, Casper Struiwig. De kleine kamer in het tussenlid bevat onder meer een schouw, waarvan de mantel is samengesteld uit onderdelen van verschillende herkomst. De eerste verdieping is na het strippen van enkele tussenwanden en voorzetwanden tegenwoordig een ongedeelde ruimte, waarin de constructie van balklagen met vloeren en de baksteenwanden met bouwsporen in het zicht zijn gebracht. De voormalige achterzaal had een gepleisterde wandafwerking, waarin een sparing is opengelaten rondom een 14e-eeuwse vensternis. In de voormalige voorkamer staat een rococoschouw, die bij de restauratie in de jaren zeventig is geplaatst als interieurelement. Van de verdere inrichting van een voorkamer resteren nog de betimmeringen van de vensterneggen, geschilderd in houtimitatie.
De rococoschouw op de eerste verdieping.
Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Canterhuis heeft een veel minder eenduidige ‘filosofie’ dan de conserverende restauratie van het Gotische Huis. De keuzen zijn veel meer ingegeven door het programma dan door een restauratiefilosofie. Het Canterhuis en Gotische Huis liggen aan weerszijden van een mandelige of gemeenschappelijke gang. Toen beide panden gezamenlijk ingericht konden worden als museum, ontstond de wens om beide panden als samenhangend ensemble te behandelen. De gebouwen werden daarmee onderdeel van de museale presentatie. De grote hoogte van het achterhuis (verhoogd tot vier bouwlagen in 1920) vormde in die visie een dissonant. Dat was de aanleiding tot een reconstructie van de oorspronkelijke bouwmassa van het Canterhuis, bestaande uit een voor- en achterhuis met tussenlid. Het achterhuis werd daartoe gereconstrueerd in zijn situatie van vóór 1920, toen het nog bestond uit twee bouwlagen met een kap. De gevels zijn gereconstrueerd op basis van oude foto’s en tekeningen, gecombineerd met een interpretatie van gevonden bouwsporen. Om de samenhang met het Gotisch Huis te versterken werd ook gekozen voor een afwerking in schoon metselwerk. Dit was ook de leidraad voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
26
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
de zijgevels van het tussenlid en voorhuis. Waar onzekerheden bleven bestaan over de oorspronkelijke indeling werd gekozen voor herkenbaar nieuwe invullingen (baksteen) of nieuwe toevoegingen (vitrinekast). De voorgevel werd gereconstrueerd in zijn 19e-eeuwse toestand en kleurstelling, de meest beeldbepalende periode voor deze gevel. Daarbij verdween de winkelpui uit 1945. Hierover merkte Schuitema Meijer al in 1978 op: ‘… al zou men zich kunnen voorstellen, dat een aardige winkelpui als in het Canterhuis van 1945 (…) ooit nog eens typerend voor de tijd kan worden genoemd en dat men dan een dergelijke gevel in een ander huis juist daarom wil conserveren.” Deze tijden braken sneller aan dan gedacht. Opgemerkt dient nog te worden dat het oordeel van Schuitema Meijer over de restauratie onverdeeld gunstig is.
De voorgevel van Brugstraat 26, links een foto uit de jaren 70 waarop de winkelpui uit 1945 te zien is. Rechts een recente foto.
Van het achterhuis werd niet alleen de bouwmassa gereconstrueerd, maar ook de gehele constructie vernieuwd. Men koos daarbij wel voor een passende materialisatie en uitvoering, namelijk enkelvoudige houten balklagen en sporenparen. In het voorhuis zijn alle bestaande balklagen en de kapconstructie met zo min mogelijk wijzigingen en aanpassingen hersteld en aangeheeld. Hierbij golden dezelfde uitgangspunten als bij het Gotische Huis: de historische waarden van het casco prevaleerden boven indeling, gebruik en inrichting. Wel is een trap toegevoegd, duidelijk herkenbaar als nieuwe toevoeging. Voor de indeling en interieurafwerking gold een heel ander uitgangspunt. De indeling van de begane grond werd gebaseerd op de 19e-eeuwse opzet. De interieurafwerking is vormgeven als een historiserend decor voor de plaatsing van museale objecten, waaronder 18e-eeuwse schouwen, een kastenwand, deuren en een betimmering. De gangvloer is uitgevoerd in marmer en rood Bremer zandsteen. Op de eerste verdieping werd alleen de voorkamer een historiserend decor voor plaatsing van de museale schouw (rococoschouw, 18e eeuw). Deze ruimte is bij een 18e-eeuwse verbouwing hoger geworden dan de achterruimte. Deze achterruimte had een museuminrichting, waarin alleen enkele bouwsporen zichtbaar zijn gemaakt. Recent is de indeling en afwerking voor een groot deel verwijderd, zodat de schouw geïsoleerd is en geen context meer heeft. De tweede verdieping heeft een museale opstelling en magazijnruimten. Op de zolder is de kapconstructie vrijwel geheel in het zicht
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
27
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gelaten als museale presentatie. Alle toevoegingen zijn herkenbaar door toepassing van afwijkende materialen. In het achterhuis zijn grote ruimten ingericht, die geen band hebben met de historische opzet en afwerking van het gebouw.
De voorkamer op de begane grond in het voorhuis met laat 18e eeuwse schoorsteenmantel.
De achterkamer op de begane grond van het voorhuis met links de 18e-eeuwse schoorsteenmantel met snijwerk van Casper Struiwig.
Rijksmonument Het pand Brugstraat 26 is als Rijksmonument 18434 geregistreerd, zodat het gehele pand beschermd is zowel voor wat betreft het exterieur als interieur. De redengevende omschrijving luidt: “Pand, vermoedelijk daterend uit de 15e eeuw, onderkelderd met twee verdiepingen en een schilddak. Voorgevel vernieuwd in het derde kwart 19e eeuw; rijk voorbeeld van het eclecticisme met boogfries onder de kroonlijst, geprofileerde togen boven de vensters van de tweede verdieping en getoogde vensteromlijstingen met stuckuiven. In hout overdekte kelder op zware eiken staanders met korbelen. Voorts eiken balklagen uit de bouwtijd. Achterhuis van recenter datum”.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
28
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:15 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling Het voorhuis van het Canterhuis is een van de belangrijkste middeleeuwse huizen van de stad, waarvan de massa en constructie in belangrijke mate behouden en origineel zijn. In de opzet zijn twee fasen te herkennen, een vroeg-14e-eeuwse bouwfase en een iets jongere bouwfase uit de late 15e eeuw of vroege 16e eeuw. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de middeleeuwse datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks middeleeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973’75 is de herkenbaarheid van deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse dakpannen waarmee de steile daken zijn gedekt hebben hoge monumentwaarden omdat dit kenmerkend is voor het historische dakenlandschap van de binnenstad. De overbouwing van de steeg heeft hoge monumentwaarden, aangezien deze het nijpende ruimtegebrek en de sterke verdichting gedurende de 16e eeuw illustreert. De bouwmassa en constructie zijn in hoofdopzet origineel. Het casco van het voorhuis van het Canterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het overgrote deel van de gevels, balklagen/ vloeren (met onderslagconstructie in de kelder) en kapconstructie tot de oorspronkelijk opzet behoren of onderdeel zijn van belangrijke verbouwingsfasen. Uitzondering is het voorste deel van de vloer van de begane grond; deze vloer heeft indifferente monumentwaarden, vanwege de vernieuwing bij het aanbrengen van een winkelpui in de 20e eeuw. Deze pui is verdwenen, zodat ook de samenhang met deze bouwfase afwezig is. Bij de restauratie zijn veel bijzonderheden over de oorspronkelijke opzet duidelijk geworden, die deels nog herkenbaar zijn aan de hand van de zichtbare bouwsporen in het gebouw. In de loop der tijd hebben diverse moderniseringen plaatsgevonden. Noemenswaard zijn de wijzigingen van vloerniveaus in het voorste deel van het huis, die vooral ten doel hadden de status van het huis te verhogen. In de 18e eeuw is de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd, hetgeen ten koste ging van de tweede verdieping. En bij de 19e-eeuwse verbouwing werd bij de modernisering van de voorgevel gekozen voor een indeling, die wel veel status gaf maar niet meer aansloot op de vloerniveaus. Daarom zijn koven toegepast op de eerste en twee verdieping. Ook deze aanpassingen hebben hoge monumentwaarden, omdat deze een zeldzaam voorbeeld zijn waar status zo evident ten koste gaat van het praktisch gebruik van een huis. De voorgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de eenduidige en samenhangende laat-19deeeuwse architectuur, indeling en afwerking. Het grootste deel van de gevel is ook in materialisatie authentiek. Bij de reconstructie van de begane grond is de bestaande afwerking, detaillering en vensters zorgvuldig gekopieerd, hetgeen bijdraagt aan de architectonische samenhang. De linkerzijgevel van het voorhuis en tussenlid heeft hoge monumentwaarden, omdat deze voor een belangrijk deel nog uit de bouwtijd dateert (14e en 17e eeuw). Van belang is het gesloten karakter, passend bij de oorspronkelijke opzet als zijgevel aan een mandelige gang. De vensters in het achterste deel zijn noodzakelijke toevoegingen uit de 17e eeuw en later, omdat de achterkamers geen licht meer verkregen na aanbouw van tussenlid en achterhuis. De hijsvoorzieningen zijn naar de zijgevel 15
Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
29
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
verplaatst, toen de voorgevel een meer representatief karakter kregen. Deze venster en hijsdeuren illustreren op die wijze het veranderende gebruik van het gebouw en de wijziging van status van de voorgevel. Derhalve is sprake van hoge monumentwaarden. De deur op de begane grond en de vitrinenis hebben indifferente monumentwaarden, aangezien sprake is van nieuwe toevoegingen zonder specifieke relatie met het huis. De gevels aan de binnenplaats hebben positieve monumentwaarden, aangezien er sprake is van een nieuw ontwerp op basis van traditionele elementen. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De indeling van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien deze van betrekkelijk recente datum is en geen relatie heeft met de historische structuur. Van de afwerking heeft de plavuizenvloer (circa 1975) positieve monumentwaarden, aangezien deze vanouds toegepast werd in dergelijke kelder. De indeling van de begane grond (voorhuis en tussenlid) heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze is gebaseerd op de 19e-eeuwse hoofdopzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. De toegepaste historische interieur-onderdelen hebben hoge monumentwaarden, vanwege de kunsthistorische betekenis voor de Groninger interieur-afwerking, de rijke detaillering en afwerking. Dit geldt in het bijzonder voor de kastenwand en schouw in de voorkamer, de schouw in de achterkamer (Caspar Struiwig) en de entree van de achterkamer met een betimmering uit de v.m. rechtbank, alle uit de 18e eeuw. De marmeren schoorsteenmantel in de kamer in het tussenlid heeft positieve monumentwaarden. De historiserende interieur-afwerking uit circa 1975 heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze de origineel interieurstukken in een passende context plaatst. De trappen hebben indifferente monumentwaarden. De indeling en interieur-afwerking van de eerste verdieping zijn ontmanteld. De schouw in de voormalige voorkamer heeft hoge monumentwaarden, maar geen betekenis (meer) voor deze locatie na verwijdering van de tussenwanden en de historiserende context. Verplaatsing naar een andere locatie is mogelijk, gelet op het ontbreken van een context. Overigens was de plaatsing op deze plek gebaseerd op het feit dat zich hier een schouwnis bevindt. Hoge monumentwaarden hebben de betimmeringen van de vensterneggen. De tamelijk sobere interieur-afwerking van de eerste verdieping van de overbouwing van de steeg heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze past bij de status van de ruimte. De indeling en interieur-afwerking van de tweede verdieping heeft indifferente monumentwaarden, aangezien er sprake is van recente wanden zonder betekenis voor de structuur van het pand. De aanwezige interieurstukken zijn evident onderdelen van een museale collectie en opstelling. Voor de monumentwaarden zij hier verwezen naar de constructie. De hijskapel heeft bovendien hoge monumentwaarden, aangezien deze essentieel onderdeel is van het gebouw in zijn hoedanigheid als pakhuis/ magazijn. Het achterhuis heeft een indeling en inrichting uit de jaren zeventig, die geen verband houdt met de oorspronkelijk opzet of gebruik. Derhalve is sprake van indifferente monumentwaarden.
Literatuur Haan, J. de, ‘Hier ziet men uit Paleizen’- Het Groninger interieur in de zeventiende en achttiende eeuw. Assen, 2005. Hazelaar, B., en Ph.M. Bosscher, Oude koopmanshuizen in Groningen, Groningen, 1996 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst. Den Haag, april 2009. Meischke, R., H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland - Utrecht, Noord-Brabant en de Oostelijke provincies. Amsterdam/Zwolle, 2000. Schuitema Meijer, A.T., Het ‘Gotisch Huis’ en het ‘Canterhuis’ in de Brugstraat te Groningen, in: ‘Groningse volksalmanak, historisch jaarboek voor Groningen’. Groningen 1979.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
30
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Temminck Groll, C.L., Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere noordwesteuropese steden. ’s-Gravenhage, 1963. Temminck Groll, C.L., ‘Restauratie van twee gotische huizen in Groningen’ in: Dokumentatie bouwtechniek bouwkunde. Delft 1978. Vries, D.J. de, ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (3)’ in: Bulletin KNOB jaargang 89, 1990 nr. 5, blz. 19-26,
De linker zijgevel (oost) van Brugstraat 26 met rechts een doorsnede over de 16e-eeuwse poortkamer, toestand na restauratie. Tekening bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
31
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De kelder onder het voorhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd in de jaren 70. Foto collectie: RCE Amersfoort.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
32
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
BIJLAGE: Uittreksel uit het bouwdossier van de dienst RO/EZ
Adres D.I.V. bezoek Bouwdossiernummer
: Brugstraat 26 : 4 september 2000 : B 6821
1911 Het pand bevat een beneden en een bovenwoning. G. Idema te Uithuizen (van de firma Woldring en Idema, vruchtenproductenfabriek, groothandel in wijnen, likeurstokerij en distilleerderij) krijgt een vergunning voor het gedeeltelijk vernieuwen van het pand bestaande uit het veranderen van de indeling, het maken van een winkelpui in de voorgevel en het bestemmen en inrichten van het gebouw voor bewoning door één gezin. Een verzoek voor een vergunning voor het plaatsen van een hek voor het pand wordt afgewezen. Het werk wordt in 1912 voltooid. 1920 De kap van het achterste gedeelte van de bebouwing is afgebrand. Er wordt een verzoek ingediend om de kap af te breken en in plaats daarvan twee verdiepingen te bouwen, alsmede om tegen de oostelijke zijgevel een balkon aan te brengen. De vergunning wordt eerst niet verleend, maar later wel. Het werk wordt in 1921 voltooid, maar het balkon wordt niet gemaakt. 1920 Er wordt een vergunning verleend om op het westelijke dakschild van het achterste gedeelte van het gebouw een liftschacht aan te brengen. Het werk wordt in 1921 voltooid. 1921 Er wordt een vergunning verleend om binnenshuis gelegen zinkputjes af te dekken. 1926 Er wordt een vergunning verleend om de binnenplaats op het achterterrein tijdelijk met glas te overkappen. 1929 Het pand wordt op het gemeentelijk riool aangesloten. 1934 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het aanbrengen van een lichtbak. 1939 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het gedeeltelijk uitbreken van de bovenwoning en het maken van een verbinding met het fabrieksgedeelte. Van woning met winkel, werk- en magazijnruimte wordt het pand winkel met werk- en magazijnruimte. Het werk wordt in 1939 voltooid.
1941 Er wordt een vergunning verleend voor een buisleiding boven het pand Schuitemakersstraat 16 (= bijbehorend pakhuis). 1942 De firma Woldring en Idema dient een verzoek in voor een vergunning : het plaatsen van een nieuwe winkelpui in de voorgevel en raamkozijnen en een deurkozijn in de oostelijke zijgevel, het wijzigen
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
33
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
van de indeling van de begane grond en het verplaatsen van een aldaar aanwezig privaat. Het plan moet bijgesteld worden met betrekking tot de indeling van de begane grond. De vergunning verstrekking wordt steeds verdaagd in verband met materiaal schaarste. 1942 Er wordt een aanvraag voor materialen ingediend in verband met herstellingen aan de fabriek. 1945 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het maken van een nieuwe winkelpui. Het werk wordt in 1946 voltooid. 1962 De firma Woldring en Idema krijgt een vergunning voor een ondergrondse tank. 1968 Er wordt een nieuwe buitendeur geplaatst waarvoor geen vergunning nodig is. 1973 Er wordt een vergunning verleend voor een lichtreclame. 1975 Het pand wordt door de firma Woldring en Idema verkocht aan het Scheepvaartmuseum. Het architectenbureau P.B. Offringa uit Groningen maakt de plannen voor restauratie. Het pand komt op de ontwerplijst voor monumenten. 1977 Er wordt een vergunning verleend voor het veranderen en vernieuwen van het leegstaande gebouwencomplex tot museum.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
34
Bouwhistorisch onderzoek
BOUWHISTORISCHE VERKENNING en WAARDESTELLING
Adres Status Periode Onderzocht door Auteurs Datum
: Brugstraat 24 en 26, Scheepvaartmuseum : Rijksmonument, rijksmonumentnr.: 28433 (24) en 18434 (26) : oktober, november 2010 : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Utrecht/Groningen, 26 november 2010, aanvulling 20-12-2010 en 3-1-2011
Brugstraat 24 (links) en 26.
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Inleiding Brugstraat 24 en 26 behoren tot de belangrijkste woonhuismonumenten van de stad Groningen beide geregistreerd als rijksmonument. Deze huizen dateren uit de 14e eeuw en hebben een rijke bouwgeschiedenis. Beide huizen zijn relatief goed behouden gebleven waarbij het Gotisch Huis de enige nog bestaande gotische gevel van de stad heeft. In de periode 1971-1982 is het complex gerestaureerd. De restauratie van Brugstraat 24 (het Gotisch Huis) in de periode 1973-’75 stond onder leiding van het Bureau voor Restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll. Aansluitend werd Brugstraat 26 (het Canterhuis) gerestaureerd en dit werk stond onder leiding van Architectenbureau Ir. P.B. Offringa. De restauratie van het Gotisch Huis is van groot belang geweest (en is dat nog steeds) voor de ontwikkeling van de restauratiefilosofie. Er is gekozen voor een conserverende restauratie met behoud van onderdelen uit alle fasen van de bouwgeschiedenis. Nieuwe toevoegingen zijn als nieuw herkenbaar, maar dienstbaar en ondergeschikt van vormgeving. Bij de restauratie van het Canterhuis is een minder eenduidige restauratiefilosofie gekozen. Daar was ook minder aanleiding voor. Hier werd gekozen voor een interessante combinatie van reconstructie en conservering. Het achterhuis werd gereconstrueerd in zijn 18e-eeuwse hoofdopzet, waarmee de stedenbouwkundige structuur van huizen met voor- en achterhuis werd hersteld. De gevels aan de steeg zijn ontpleisterd en gereconstrueerd in schoon metselwerk, mede om aansluiting te vormen op het Gotische Huis. Op die wijze is een samenhangend ensemble van gebouwen ter weerszijden van de steeg tot stand gekomen, die ook een belangrijke museale kwaliteit vertoont. De voorgevel werd daarentegen geconserveerd in zijn 19eeeuwse opzet, waarop zelfs de kleurstelling is aangepast. In de jaren ’70 lag deze keus nog niet voor de hand. Het museum wordt algemeen gezien als een icoon van de stad Groningen, zoals ook onder meer blijkt uit de opname van het complex in Madurodam. Na 30 jaar is het Scheepvaartmuseum van plan de tentoonstelling te wijzigen en andere accenten aan te brengen. Men wil daarbij het middeleeuwse karakter van de huizen beter benutten. Omdat er ook bouwkundige aanpassingen zijn voorzien, is het nodig om de monumentwaarden in kaart te brengen. Alleen dan is een adequate toetsing van de plannen mogelijk. Daarom hebben T. Tel van de afdeling Wonen en Monumenten van de gemeente Groningen en J. van der Hoeve van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve uit Utrecht onderzoek verricht naar beide panden en een waardestelling opgesteld. Bij het onderzoek is voornamelijk gebruik gemaakt van het gemeentelijk restauratiearchief van het Gotisch Huis, oud kaartmateriaal en gegevens uit de bouwdossiers. Verder is het collegedictaat bouwmethodiek van de TH Delft Restauratie van twee gotische huizen in Groningen uit 1978 geraadpleegd met bijdragen van een aantal bij de restauratie betrokken persoenen: Prof. Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, Ir. A. Daee, Ir. P.B. Offringa, Ing. G. Uiterwijk, Ir. W.O. Wassenaar en J. de Vries. Hierin wordt een aantal keuzes bij de restauratie verantwoord met veel uitleg over de constructie. Naar aanleiding van de restauratie en de resultaten van het door Temminck Groll uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek heeft A.T. Schuitema Meijer een artikel geschreven in de Groningse Volksalmanak van 1978-‘79. Hij combineert hierin het door hem uitgevoerde bewoningsonderzoek met de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek. Een samenvatting hiervan is opgenomen in het rapport.
De bebouwing op de achterterreinen van de huizen aan de Brugstraat gezien in noordelijke richting voor de restauratie. Geheel links is de achtergeveltop zichtbaar van het voorhuis van Brugstraat 24 met daarvoor de achtergevel van het achterhuis.(Rechts daarvan de achterkanten van Brugstraat 22 met op de voorgrond een niet meer bestaand fors achterhuis en 18/20). Foto: privécollectie Gert Kortekaas.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
2
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Het scheepvaartmuseum is uitgegroeid tot een icoon van de stad Groningen, zoals onder meer blijkt uit het feit dat het complex in Madurodam is vertegenwoordigd in de vorm van een maquette (afbeelding ontleend aan: http://lh6.ggpht.com)
De gebouwen zelf zijn nu slechts globaal onderzocht, omdat het binnen het beschikbare tijdsbestek niet mogelijk was om nieuw onafhankelijk onderzoek te verrichten. Zelfs was het niet mogelijk om de onderzoeksresultaten uit de jaren zeventig volledig na te lopen en aan de hand van de nieuwe inzichten op het gebied van de bouwhistorie te toetsen. Daarom is voor de bouwgeschiedenis vooral geput uit het bestaande onderzoek, met dien verstande dat er nu een extra bouwfase aanwezig is, namelijk de restauratiefase uit de jaren zeventig! Het nieuw verrichte onderzoek heeft zich daarom vooral
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
3
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
toegespitst op de overwegingen en afwegingen bij deze restauratie. Bij de waardestelling was dan ook een belangrijke vraag wat nu nog de betekenis is van de ingrepen uit deze bouwfase. Situering/structuur Brugstraat 24 en 26 staan ieder op een smal en diep perceel dat aan de achterkant uitkomt op de Schuitenmakersstraat. Het bouwblok wordt verder omgeven door de Kleine der A (west) en het Akerkhof (oost). Tussen Brugstraat 24 en 26 bevindt zich een gang die vanaf de Brugstraat doorloopt tot de Schuitenmakersstraat. Brugstraat 24 bestaat uit een onderkelderd vierlaags voorhuis met zadeldak (9 m breed en 17 m diep). Tegen de achtergevel is een smaller tweelaags onderkelderd achterhuis aangebouwd dat eveneens voorzien is van een zadeldak (6,2 m breed en 9 m diep). De achtergevel van dit achterhuis wordt gevormd door de voorgevel van een verdwenen tweede achterhuis. Brugstraat 24 lijkt aan de linkerkant direct op Brugstraat 22 aan te sluiten. Tenminste, aan de voorkant is geen drup zichtbaar maar links van het achterhuis is wel een drup (waar later een wc in is gebouwd). Tijdens de recent uitgevoerde verbouwing van Brugstraat 22 is de tussenruimte waargenomen. Brugstraat 26 bestaat uit onderkelderd drielaags voorhuis met zadeldak dat aan de voorzijde van een wolfseind is voorzien (8,5 m breed en 16 m diep). Hierachter sluit een tweelaagse onderkelderde achterkamer aan (6 m breed en 4,5 m diep). Dit fungeert als tussenlid vanwege het daarachter gelegen achterhuis dat twee bouwlagen telt met een zadeldak. Hier weer achter is een bouwdeel van betrekkelijk recente datum van één bouwlaag met een plat dak dat hier verder buiten beschouwing wordt gelaten. A-Brug
4304
4305
30
28
13-a
17-c 15-d
3839
Brugstraat
2t/m 2f 1768
860
26-a
24
34
20-b 18-a 16-c
22-c
11-a
3516 4148
3746
14-a 12
10
8-b
3513
c
3451
4149
3350 3865
3 4
32t/m
3840
3351
5
3414
577 17
4280
11
4281
12
4749 14 12a 12 47514753 10a10 8a 8 4750 6 4754 4756
3 7-a
at sstra a ker
4353uit em
Sch
Moderne kadastrale kaart, binnen het blauwe vak liggen Brugstraat 24 en 26.
4861
1
lm eho ne k Mun
4765
2925
34-f
4352
7
36t/m 40-
4409
4376 19-a
4195
3371
4391
11
1
10
5
4681
5 9t/m 9/1
8-a
2896
3843
4817
4682
7-a
4366 4364 4368 4363
2
3324
2t/m2a
4410
4360 4367 4365
3413
1880
Kleine der A
2171
4341
1381
6-a
2935
3328
1b
2483
1a
3554
4-a 5-a
3553
2673
3-b
Potte bakk ersrijge
2-a
2954
4-a
6
4816
4815 3552
3844
3842
3841
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
1438
Bouwgeschiedenis Brugstraat 24 Middeleeuwen tot en met de 16e eeuw Brugstraat 24 maakt deel uit van een rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Hiervan dateren Brugstraat 16, het dubbelpand Brugstraat 18/ 20 en Brugstraat 26 uit de 14e eeuw. De 14e-eeuwse datering van Brugstraat 22 is onzeker door het ontbreken van concrete aanwijzingen. De precieze ouderdom van Brugstraat 24 is evenmin bekend, maar de zijmuren kunnen eveneens uit de 14e eeuw dateren. De dikte en constructiewijze van de muren in combinatie met het forse baksteenformaat wijzen in die richting.1 De zijmuren zijn uitgevoerd in kistwerk bestaande uit 1
Volgens Temminck Groll is het baksteenformaat 30-36 x 15-15 x 8-9½ cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
4
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
een halfsteens binnen- en buitenschil met daartussen een vulling van ‘misbaksels’. Op de tweede verdieping bevinden zich nissen in de zijwanden, die onderdeel zijn van de constructie van de muur. Ze zorgen voor een goede en stabiele verbinding tussen de binnen- en de buitenmuur. Over de indeling en gebruik van het huis in de 14e eeuw zijn geen aanwijzingen voorhanden. Afgehakte profiellijst
Een van de driepassen (drielob) in de voorgevel.
De kenmerkende en beeldbepalende voorgevel van het voorhuis dateert uit de late 15e eeuw of het begin van de 16e eeuw. Temminck Groll geeft in zijn uit 1963 daterende proefschrift voor dit huis een datering in de 15e eeuw maar wel met een vraagteken2. Nadat hij het huis tijdens de restauratie heeft onderzocht, dateert hij de gevel in de late 15e eeuw maar op zijn laatst rond 15003. Daarop sluit de datering van Meischke e.a. nog net aan, hun inschatting is omstreeks 1525. De datering berust vooral op stilistische gronden, met name de geleding van de gevel en toepassing van de drielob4. De gevel is een gotische pijlergevel met onder andere driepassen bovenin de buitenste vensternissen. Deze gevel heeft een getrapte bekroning gehad met pinakels. De entree bevond zich in de linker travee. De pinakels moeten vóór het midden van de 17e eeuw gesloopt zijn, zo blijkt uit de kaart van Haubois (omstreeks 1643). Op deze kaart staat de gevel afgebeeld zonder pinakels. De kapconstructie van het voorhuis bestaat uit eiken sporenparen, ondersteund door kromstijlgebinten. Op de gebinten zijn gekraste telmerken toegepast. Vermoedelijk dateert de kap uit de bouwtijd van de voorgevel. Wel zijn hergebruikte onderdelen herkenbaar, die mogelijk afkomstig zijn uit de 14e-eeuwse kap. Bij het onderzoek zijn enkele gegevens over het huis in zijn 15e-eeuwse vorm bekend geworden. In deze periode vormden de huidige twee onderste bouwlagen van het voorhuis samen één grote zaal van 7,7 x 15 m met een stookplaats in de westelijke gevel. De entree bevond zich links in de voorgevel, rechts daarvan drie hoge kruisvensters. Op de tweede verdieping (destijds eerste verdieping) was vooraan aan de linkerkant (oost) nog een verwarmbare ruimte. In de muur zijn de sporen van een gotische haard bewaard gebleven.
der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 29-31½ x 13½-16 x 7½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 95½-96 cm. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar neigt sterk naar Vlaams Verband. 2 Temminck Groll, 1963, 84. 3 Temminck Groll, 1978, 3-2. 4 Meischke e.a., 2000, 74.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
5
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Kapconstructie van het voorhuis gefotografeerd in de richting van de nok. De sporen zijn schuingetrokken en getordeerd. Zwepen zorgen voor de stabiliteit.
In vermoedelijk de 15e eeuw werd op een afstand van ongeveer 8,5 m achter het voorhuis een zelfstandig achterhuis gebouwd, bestaande uit twee of drie bouwlagen met een zadeldak. In het begin van de 16e eeuw werd de ruimte tussen het voorhuis en het zelfstandige achterhuis volgebouwd met een derde bouwdeel, het huidige achterhuis. Ten behoeve van deze uitbreiding werden de vensters in de achtergevel van het voorhuis dichtgezet. Het nieuwe achterhuis was smaller dan de beide andere gebouwen en had een woonbestemming. De kamer op de verdieping van het achterhuis was het belangrijkste woonvertrek en tegen de zuidgevel bevond zich van het begin af aan een haard. Deze ruimte wordt aangeduid als “gotische kamer”. Op de begane grond in de zuidoosthoek zit een dubbele kaarsnis met kolommetje uit de bouwtijd. De kelder was waarschijnlijk voorzien van een tongewelf. Eigenaren en gebruiksfunctie van het huis De oudst bekende eigenaar van het Gotisch Huis is Evert Wigboldes. Wigboldes was een zeer vooraanstaande Groninger die kort voor het midden van de 15e eeuw diverse belangrijke functies vervulde. Zo is hij onder andere in 1448 hoofdman en daarmee lid van het hoogste rechtscollege. Verder was hij lid van het brouwersgilde zoals veel vooraanstaande Groningers dat in die tijd waren. Dat in het huis bier werd gebrouwen blijkt ook uit de tijdens de restauratie gevonden eeststenen. Dit zijn een soort plavuizen met gaatjes waarmee een eestvloer werd gelegd. Op zo’n vloer werden ontkiemende gerstekorrels te drogen gelegd. Schuitema Meijer veronderstelt dat voor het bierbrouwen de put zal zijn gebruikt die zich op het erf bevond. In deze put was eb en vloed merkbaar. Een volgende eigenaar in de 15e eeuw is vermoedelijk Junge Evert Hubbeling, eveneens lid van het brouwersgilde. Hij vervulde verschillende belangrijke functies, waaronder dat van burgemeester in 1478. Hierna tot ver in de 16e eeuw is niet bekend wie de eigenaren waren. Van 1585 tot vermoedelijk 1603 is Wolter Luijnghe de eigenaar en ook hij was lid van het bierbrouwersgilde. Wijzigingen in de 17e eeuw Over verbouwingen in de 17e eeuw zijn we slecht ingelicht, de bouwhistorische aanwijzingen zijn zeer schaars. Volgens Temminck Groll zou in het begin van de 17e eeuw de grote zaal in het voorhuis zijn onderverdeeld door het aanbrengen van een extra vloerniveau en werd de voordeur naar de rechter zijgevel verplaatst. Dit werd gedaan om van het woonhuis grotendeels een pakhuis te maken. De datering van deze bouwfase berust op de karakteristiek van de balklaag. Het gaat hier om zware kantige balken van naaldhout. Hoewel dit type balken in de 17e eeuw voorkomt bleven ze in de 18e en eerste helft van de 19e eeuw gangbaar voor pakhuizen en is het de vraag of de 17e-eeuwse datering bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
6
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
voor deze situatie klopt. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats de 18e-eeuwse blauwe kleurafwerking aan de onderkant van de tweede verdiepingsvloer (oorspronkelijk eerste verdiepingsvloer) en het restant van een 18e-eeuwse trapleuning. Dit plafond past bij een woonfunctie en niet bij een pakhuis en dat geldt ook voor de trapleuning. Voor de woonfunctie is het aanbrengen van een tussenvloer niet logisch. In de tweede plaats blijkt uit de gebruiksgeschiedenis van het huis dat in de 19e eeuw een nieuw gebouwde fabriek op het achterterrein een belangrijk bouwdeel is en het voorhuis functioneert dan als pakhuis bij de fabriek. Dat is een logisch moment voor het aanbrengen van de extra balklaag. Gezien de status van de eigenaren in deze eeuwen is het goed denkbaar dat zij in het voorname huis bleven wonen. Bovendien bleef eeuwenlang de functie van brouwerij in tact en is er dus vanuit de functie geen reden om grote wijzigingen te veronderstellen. Eigenaren en gebruik In 1603 is Hinrick Helmichs eigenaar, van beroep lakenhandelaar. Hij had het in 1594 tot raadsheer geschopt maar als katholiek moest hij deze functie kort daarna opgeven vanwege de Reductie van Groningen (Hervorming). Behalve het Gotisch Huis bezat hij nog een huis in de Brugstraat, Schuitema Meijer noemt nr. 30.5 Na Hinrichs dood wordt het huis vererfd. Uiteindelijk gaat dit zo ver dat voor het huis in achttiende delen wordt gerekend. Vanaf 1654 bezit Henrick Swartwolds het halve huis en vanaf 1660 het hele huis. Deze eigenaar/bewoner was brouwer. Op 14 oktober 1680 wordt het huis met brouwerij in een openbare veiling verkocht. Bij deze veiling werd een uitgebreide beschrijving gegeven: ‘de mande poorte met een beslooten binnenplaatse’, de put ‘daer ebbe en vloet uijt en ingaet’ en ‘een hoffien’, en het huis aan de Schuitenmakersstraat, ‘waer aen de ganh ende stallen sijn grensende’. Hopman Allard Dijkhuisen werd voor 2400 carolusgulden de nieuwe eigenaar. Een jaar later verkocht hij het huis weer. De nieuwe eigenaar werd Jurjen Buitinck. Het was zijn zoon Jan die bier ging brouwen in het huis totdat zijn vader in 1696 het huis verkocht. De betreffende acte noemt uitvoerig het brouwersgereedschap: ‘twie koperen bouwketels met kraenen, d’eene à 24 tonne na en de ander ketel à 20 tonne nat offte daer omtrent, oock mede twie brouwkuipen met kraenen en de looden geute soo onder de beune licht’ enz. Het huis ging over naar Peter Cornelis en een maand later naar brouwer Meinardus Meints en diens vrouw Grietien Vechters. Weduwe geworden, verkocht zij in 1714 het pand. Het pand wordt hier voor het eerst genoemd als ‘Het Amsterdamse wapen voerende’. Wijzigingen in de 18e eeuw Ook over de wijzigingen in de 18e eeuw zijn maar weinig gegevens beschikbaar. Het vermoeden bestaat dat het voorhuis nog steeds een hoge zaal bevatte, in ieder geval in het achterste gedeelte. Op het achterste gedeelte van het plafond (balklaag) van de eerste verdieping is namelijk een blauwe kleurafwerking aangetroffen, die wijst op een gebruik als woonruimte. Voor een pakhuis of magazijn zou een dergelijke dure kleur niet in aanmerking komen. Verder is er in hetzelfde deel van het huis een 18e-eeuwse trapleuning met een sierlijke aanzet bewaard gebleven, die eveneens wijst op een gebruik als woonruimte. Op deze leuning is een bruinrode kleur gevonden, die doorgaat als oudst gevonden kleurlaag. De begane grond van het achterhuis moet in de 18e eeuw een nieuwe inrichting en afwerking hebben gekregen. Hiervan is onder meer de betegeling van de schouw tegen de achterwand bewaard gebleven. Op basis van de bouwsporen is de schouw bij de restauratie van 1973-’75 gereconstrueerd. Eveneens in de 18e eeuw zijn de vensters van deze ruimte vernieuwd en vergroot; de nieuwe vensters bevatten houten schuiframen met roedenverdeling. Aan de hand van bouwsporen in een tussendorpel kon de oude roedenindeling tijdens de restauratie worden gereconstrueerd. In de noordwestgevel werd een muurkastje aangebracht met geprofileerde planken. Dit was voorzien van een glasdeurtje dat tijdens de restauratie elders in het gebouw werd teruggevonden en terug is geplaatst. Het is vrijwel geheel met 18e-eeuws glas voorzien.
5
Uit recent onderzoek is duidelijk geworden dat het huidige pand Brugstraat 30 in de 16de eeuw uit twee smalle huizen bestond, die pas nadien zijn samengevoegd. Het zal daarom wel om één van deze twee huizen gaan. Deze huizen waren aanzienlijk kleiner dan het Gotisch Huis.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
7
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Eigenaren en gebruik In 1714 verwierf het echtpaar Pieter Muller en Anna Unes het pand voor een bedrag van 8200 carolusgulden, inclusief het brouwgereedschap. Bij de koop was een huis en tapperij in Middelstum inbegrepen. Voor het Gotische Huis werd 6000 carolusgulden gerekend, voor het brouwersgereedschap 600 en voor de tapperij in Middelstum 1600. In 1732 werd het huis (zonder de tapperij) verkocht aan Henricus Bruins en zijn vrouw Catharina Bruinewold voor slechts 4700 carolusgulden. Het brouwgereedschap gaat weer voor 800 over. Bruins is vaandrig van het borgerregiment. Bruins en zijn vrouw verkopen het huis in 1743 voor 7263 gulden aan Popko J. Houttuin en zijn vrouw Geesjen Isaaks. Houttuin had een herberg in Stroobos. In 1769 werd het huis geveild als brouwerij ‘De Witte Hand’. Het kwam in handen van Benjamin Detmers voor 8276 gulden, waarvan 776 gulden voor de losse goederen voor het brouwbedrijf. In 1778 wordt Nanning J. Nanninga de volgende eigenaar. Hij betaalt 6400 gulden, inclusief brouwketels met kuipen en koelkamers, het kleine en grote brouwgereedschap en de vaten ‘van groot tot klein’; de bebouwing aan de zijde van de Schuitenmakersstraat (omschreven als twee afzonderlijk verhuurde kamers). Nanninga wordt in dat jaar lid van het brouwersgilde. Nanninga zou de bierbrouwerij verandert hebben in een jeneverstokerij, maar omdat later in de geschiedenis toch weer sprake is van een brouwerij kan aan dit gegeven getwijfeld worden. Op 10 november 1795 wordt het huis te koop aangeboden voor 8000 gulden maar verkocht wordt het huis niet. Daarom werd het huis verhuurd aan de buurman, de jeneverstoker Willem Hesselink en zijn vrouw voor negen jaar waarbij zij het recht kregen voor koop voor genoemd bedrag. Deze Willem Hesselinks was een zoon van Jacob Jacobs Hesselink en Jeltje Derks, de eigenaren van het Canterhuis sinds 1748. Als in 1844 het huis te koop wordt aangeboden is sprake van ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitemakersstraat’.
De gang tussen Brugstraat 24 (rechts) en 26 gezien in de richting van de Brugstraat. Foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. Rechts voor is de fabriek te zien. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 19781979 blz 44.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
8
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Verbouwingen in de 19e eeuw Waarschijnlijk verdween pas in de 19e eeuw de woonfunctie uit het voorhuis en werd het gehele bouwdeel pakhuis. Daarvoor werd een extra balklaag aangebracht in de hoge begane grond en verplaatste men de voordeur naar de rechter zijgevel. Tevens werd de begane grondvloer lager gelegd. In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het tweede achterhuis (het zelfstandige achterhuis uit de 15e eeuw) vervangen door een fors fabrieksgebouw. Op een oude foto is de westgevel hiervan zichtbaar. Het bestond uit twee achter elkaar geplaatste bouwdelen waarvan het voorste hoger is dan het achterste. Het voorste gedeelte heeft twee of drie bouwlagen gehad, de vensterindeling is niet zichtbaar, wellicht waren het twee hoge bouwlagen. De gehele zijgevel is geleed met lisenen die aan de bovenzijde aansluiten op een trapsgewijs uitgemetselde dakrand. Omstreeks 1900 breekt in het eerste achterhuis brand uit, waardoor de balklagen boven de begane grond en de kapconstructie verloren gaan. De nieuwe verdiepingsbalklaag wordt iets hoger gelegd dan de oude. Eigenaren en gebruik In 1844 wordt Brugstraat 24 omschreven als ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitenmakerstraat’. In het midden van de 19e eeuw is Jan Pieters eigenaar van zowel Brugstraat 24 als 26. Brugstraat 24 was op dat moment in gebruik als pakhuis van lijnkoeken en lijnzaad. In nr. 26 bevond zich een olieslagerij. Kort daarvoor was er al sprake van een pakhuis en fabriek ten oosten van de gang (Brugstraat 24). De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 laat zien dat de mandelige gang dan niet langer als vanouds doorloopt van de Brugstraat naar de Schuitenmakersstraat. Het in een akte uit 1844 als mouterij aangeduide achterhuis blijkt zodanig uitgebouwd dat daardoor de rechtstreekse doorgang is belemmerd; de tuin hoorde bij het Canterhuis en loopt door tot achter het Gotisch Huis. Het adresboek voor 1854 geeft aan, dat de firma Hesselink en comp. – bierbrouwerij – in het bewuste huis is gevestigd. In 1850 was het reeds aangekocht door koopman Jan Pieters evenals het Canterhuis. Hij wil hier oprichten een ‘stoom olie, cement en cichoreimolen’. In 1871 overlijdt de ‘stoom-oliemolenaar’ Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht. Het Gotisch Huis heet dan inmiddels ‘New York’. Het vergrote achterhuis dient dan als ‘stoom olie en cichoreifabriek’. De vraag is wanneer precies het 19e-eeuwse tweede achterhuis is gebouwd (vernieuwd). Dit moet het fabrieksgebouw zijn dat Jan Pieters heeft opgericht en dat staat afgebeeld op een foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. De bouw van deze fabriek zorgde ervoor dat de gang tussen de twee panden weer op de Schuitenmakersstraat uit komt. Bij de verkoop in 1871 wordt het huis omschreven als ‘daaraan (d.w.z. aan de fabriek) verbonden ruime en sterke pakhuis’. Het Gotisch Huis is dus van minder betekenis dan de fabriek en Schuitema Meijer schrijft dat het diende voor opslag van lijnkoeken en lijnzaad. Eigenaar wordt Pieter Roefs Roelfsema en hij verwerft in 1882 tevens het Canterhuis. Met zijn zoon Waalco bouwden zij een bedrijf (olieslagerij) op van formaat dat te groot zou worden voor de Brugstraat. In 1878 klagen de buren over de rook van de kolengestookte stoomtuigen ondanks het feit dat er een hoge schoorsteen is gebouwd. Verbouwingen in de 20e eeuw en restauratie van 1973-‘75 In 1911 wordt in het pand een verkoophal ondergebracht waarvoor de vensters in de voorgevel worden vernieuwd en vergroot en een deur wordt geplaatst in de tweede travee van rechts. Tevens wordt de begane grondvloer van het voorhuis ongeveer 30 cm lager geplaatst. In 1911 wordt de fabriek overgeplaatst naar Hoogkerk en de panden verkocht. Dan wordt Aldert Veldman eigenaar van het Gotisch Huis en twee percelen grond waarop dan nog fabrieksgebouwen staan. De opstallen op de bewuste percelen zijn toen verkocht onder de conditie dat zij moesten worden afgebroken. Aanleiding voor de restauratie van het ‘gotische huis’ was de aankoop door de firma Theodorus Niemeyer NV in 1969 van de heer J. Veldman. Ter gelegenheid van het 150-jarige bestaan heeft de firma Niemeyer het huis ten geschenke gedaan aan de Gemeente Groningen, die al langere tijd pogingen deed om het huis te verwerven. Het huis werd indertijd beschouwd als het oudste huis van Groningen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
9
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De gemeente Groningen heeft dit geschenk in dank aanvaard, maar zag zich daarmee wel geplaatst voor een stevige opgave, namelijk de restauratie en inrichting van het pand te behoeve van een sociaal culturele bestemming. Voor het maken van een plan werd gekozen voor de restauratie-architect dr. Ir. C.L. Temminck Groll6, die in 1963 was gepromoveerd op ‘Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere Noordeuropese steden’.7 In het proefschrift behandelde hij een zestal Groningse huizen, waaronder het Gotische Huis. Na een ruimte-analyse heeft Temminck Groll een eerste restauratieplan opgemaakt, uitgaande van een gedeeltelijke reconstructie en herstel van de voorgevel in zijn gotische vorm. Daarbij bleek onder meer dat er onvoldoende harde gegevens waren voor een reconstructie van de voorgevel of de top ervan. Op voorstel van Temminck Groll en daarin gesteund door de Rijksdienst en Deaa werd gekozen voor een terughoudende restauratie van het pand, waarbij niet werd gekozen voor een reconstructie van een oudere of de oudste toestand maar voor een conserverende aanpak met respect voor de veranderingen gedurende de lange bouwgeschiedenis. Men wilde in de woorden van Temminck Groll: primair de historie aan het woord laten; men zou grote prioriteit geven aan alles wat écht is, uit welke fase ook van de geschiedenis en vrijwel volledig afzien van aanvullingen. Opvallend is dat er nauwelijks discussies geweest over dit plan van aanpak, hoewel conserverende restauraties zeker nog niet algemeen waren. De bouwvergunning is verleend in januari 1973 ten einde gebruik te kunnen maken van de aanwezige subsidiemogelijkheden. De begroting bedroeg ruim 1,1 miljoen gulden. De hoogte van het bedrag onderstreept de slechte toestand waarin het gebouw verkeerde. Waar men in het voorhuis kon volstaan met (ingrijpend en kostbaar) herstel van de constructie, moesten in het achterhuis de balklagen en kap geheel vernieuwd worden. Het afwerkingniveau van het voorhuis is zeer sober, passend bij het pakhuiskarakter: planken vloeren, beraapte wanden, balklagen in schoon metselwerk. Om de lage kelder bruikbaar te maken, werd hier een betonnen vloer aangebracht met een verdiept middenpad. In het achterhuis hebben de ruimten wel enige afwerkingen, zoals betimmeringen, gereconstrueerde schouwen en een plafondbetimmering werd gekozen. Twee van de schouwen zijn aangevuld met schoorsteenmantels en tegelwanden die van elders afkomstig zijn. Pas in de loop van 1973 werd besloten het Scheepvaartmuseum in het pand onder te brengen, terwijl het achterhuis bestemd was voor Niemeyers Nederlands Tabacologisch Museum. En daarmee was het mogelijk om trappenhuizen in te passen en toiletvoorzieningen aan te brengen. In 1975 kocht de Stichting Scheepvaartmuseum ook het naastgelegen pand, Brugstraat 26, omdat het tentoonstellingsoppervlak in alleen het Gotische Huis onvoldoende bleek. De overbouwing van de steeg tussen beide panden werd daarmee de hoofdentree van het Gotisch Huis, zodat de entree in de voorgevel kon vervallen. Voorhuis De voorgevel is terughoudend aangepakt en zorgvuldige gerestaureerd, waarbij alle veranderingen zijn geconserveerd. Uitzondering is de begane grond, waar de keldervensters en vensters op de begane grond uit 1911 zijn vervangen naar een opmetingstekening van de bestaande toestand omstreeks 1911. Er is geen deur in de afwijkende linker travee aangebracht, omdat de entree reeds in een vroege bouwfase naar de rechter zijgevel was verplaatst. Bij eerdere ontwerpen en reconstructietekeningen is wel sprake van een deur in deze travee. De vensters op de eerste verdieping kregen weer klapramen, die met wervels aan de balken konden worden opgehangen. Achter de luikopeningen op de tweede verdieping en hoger zijn stalen ramen met ontspiegeld glas geplaatst ten einde te benadrukken dat er geen sprake was van vensters. 6
Vriendelijke mededeling ir A. Deaa (27 oktober 2010). Coenraad Liebrecht Temminck Groll (Amsterdam, 1925) uit Driebergen studeerde bouwkunde aan de TH Delft. In 1963 promoveerde hij cum laude op een proefschrift over middeleeuwse stenen huizen in Utrecht. Tussen 1954 en 1972 werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Dienst Openbare Werken in Utrecht en bij het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit Utecht. Daarnaast had hij in Utrecht zijn eigen bureau als restauratiearchitect. Van 1973 tot 1986 was hij hoogleraar in het architectonisch ontwerpen aan de TH Delft (nu: TU Delft). 7
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
10
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Ook de rechter zijgevel is terughoudend aangepakt, waarbij het oorspronkelijke gesloten karakter is gehandhaafd. Alle bestaande kozijnen zijn ingevuld met roedenramen. Waar geen kozijnen aanwezig waren zijn vaste ramen met roeden met een afwijkende, niet-historisch profilering aangebracht. De achtergevel was door de vele opeenvolgende doorbraken technisch zo slecht dat grote inboetingen en de complete vernieuwing van de top noodzakelijk waren. In het interieur zijn de bouwsporen in de muren zoveel mogelijk in het zicht gebracht, zoals nissen, schouwen, trapaftekeningen etc. De vensterbanken van de nissen zijn bekleed met tegels, vooral voortkomende uit een praktische overweging van schoonhouden. De bestaande balklagen en vloerdelen zijn hersteld en zeer partieel vernieuwd (enkele nieuwe balken boven de begane grond). De kelder was zeer laag geworden door de wijzigingen van het niveau van de begane grond. De vloer is vervangen in beton, waarbij een zone is verlaagd tot een looppad van voor- naar achtergevel. Op die wijze viel de kelder op te nemen in het museumparcours. Het looppad kreeg een bestrating van baksteen. Op de eerste verdieping werd een blauwe kleurafwerking op de balken gevonden, vermoedelijk uit de 18e eeuw. Hieruit viel op te maken dat de begane grond en eerste verdieping oorspronkelijk een hoge ruimte vormden met een woonfunctie. Om deze hoogte herkenbaar te maken werd gekozen voor een plaatselijke vide in de (secondair aangebrachte) vloer van de eerste verdieping. Verder zijn de (secondair aangebrachte) onderslagconstructies verwijderd. Deze hadden geen constructieve functie meer. De grenen balklaag boven de begane grond had een roomwitte kleur als oudste afwerking. Deze is hersteld. Door verlaging van de vloer van de bel-etage had het souterrain een zeer geringe hoogte gekregen. Om de ruimte bruikbaar te maken, werd een looppad in het midden aangebracht. De nieuw toegevoegde trappenhuizen zijn bekleed met een beschot, geïnspireerd op laatgotische betimmeringen.
Langsdoorsnede van de bestaande situatie van Brugstraat 24 voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie dienst RO/EZ.
Op de zolder is een 19e-eeuwse vlieringvloer verwijderd, inclusief de bijbehorende tussenspanten. Deze keuze werd mede ingegeven door de slechte technische toestand ervan. Op die wijze kwam de middeleeuwse sporenkap met enkelvoudige spanten weer in het volle het zicht. De kap is versterkt door het aanbrengen van zwepen. Op de sporen zijn heraklithplaten (met een ventifol-plastic laag) aangebracht, ten einde de suggestie te vermijden dat de kap ooit beschoten was. Behouden bleef het in de 19e eeuw opgelichte dakvlak aan de achterzijde van het voorhuis ter plaatse van het hijsrad.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
11
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Plattegrondtekening van de begane grond voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie: dienst RO/EZ.
Achterhuis Het achterhuis werd heringedeeld tot drie museumzalen, één per bouwlaaag, hoewel er bijvoorbeeld op de eerste verdieping een duidelijke aanwijzing was voor een verdergaande onderverdeling. De kelder is zeer utilitair ingericht, waarbij een nieuwe vloer en wandafwerking zijn gekozen. De kelderbalklaag bleef behouden, de vloer is wel vernieuwd. De ruimten op de bel-etage en verdieping hebben een duidelijk woonhuiskarakter gekregen. Voor de bel-etage was de situatie in de 18e eeuw een inspiratiebron, gebaseerd op de vormgeving van de vensters. De ramen zijn gereconstrueerd in hun 18e-eeuwse opzet, gebaseerd op de aftekening van roeden in de ramen. De betimmering van de vensterwand is uitgevoerd naar 18e-eeuws model, maar aangepast voor plaatsing van verwarmingselementen. De gevonden tegelwand van de schouw is aangevuld met materiaal van elders. De balklaag is afgetimmerd met een houten plafond, omdat de balklaag technisch goed was maar niet passend was in het nagestreefde karakter.
De bel-etage van het achterhuis, links de betimmering van de vensterwand en rechts de schouw.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
12
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De westgevel van het achterhuis met de gereconstrueerde vensters.
De eerste verdieping werd ingericht als een woonruimte. Hiervoor zijn de twee bakstenen kruisvensters hersteld in hun oorspronkelijke opzet, inclusief glas-in-lood. De reconstructie is gebaseerd op aangetroffen bouwsporen en de vondsten van enkele glasfragmenten. Sporen van een schouw tegen de achtergevel vormden de aanleiding tot de plaatsing van een midden-16e-eeuwse schouw uit het Groninger Museum. De schouw is afkomstig uit de boerderij “De Palm” bij Westerwijtwerd, ook wel de “Zwarte Lap” genaamd.
Links de 16e-eeuwse schouw die tegen de achtergevel is geplaatst en rechts een overzicht van de verdieping van het achterhuis.
De kap van het achterhuis is geheel vernieuwd, omdat de bestaande kap uit circa 1900 geen specifieke waarden vertegenwoordigde. Bovendien was de kap te flauw om de opzet van het complex in voor- en achterhuis te benadrukken. Voor de nieuwe kap werd gekozen voor een sporenkap, gebaseerd op de gevonden, steilere aftekening op de gevel. In detaillering is duidelijk gemaakt dat het een nieuwe kap betreft, waarbij telmerken in Romeinse telling zijn gebruikt. De bouwgeschiedenis van het achterhuis is in de gevels herkenbaar, omdat de gevonden sporen op bescheiden wijze in zicht zijn gebracht en waar nodig gecompleteerd. Deze bescheiden presentatie van de bouwsporen is bereikt door de wanden te berapen en (wit) te schilderen. In de achtergevel zijn de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
13
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gevonden bouwsporen aan binnen- en buitenzijde geaccentueerd om de complexe bouwgeschiedenis weer leesbaar te maken. Het merendeel van de deuropeningen op kelderniveau, bel-etage en verdieping is gebaseerd op bouwsporen en deels op interpretatie van fragmenten. Ook in de linkerzijgevel (oostgevel) zijn sporen zichtbaar, waaronder de bijzondere dubbele kaarsnis (aangevuld bij restauratie). De vormgeving van de nieuw toegevoegde trap is geïnspireerd op middeleeuwse spiltrappen met beschieting, echter in versoberde vorm. Ook de portalen zijn afgetimmerd met eikenhouten delen. Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Gotisch Huis wordt algemeen beschouwd als een relatief vroeg voorbeeld van een puur conserverende restauratie, waarbij onderdelen uit verschillende bouwfasen op gelijkwaardige wijze werden behandeld.8 Vanwege de consequente uitvoering en het bijzondere karakter van het project, is het ook jarenlang als voorbeeld gebruikt in het onderwijs aan de TH Delft. Hierbij moet wel bedacht worden dat de nieuwe functie van het gebouw deze eenduidige keuzen en consequente uitvoering ook mogelijk maakte. Temminck Groll heeft in meerdere publicaties zijn gedachten over de aanpak en het resultaat neergelegd. Volgens zijn eigen beschrijving heeft men storende elementen verwijderd, onderdelen uit diverse perioden op gelijkwaardige wijze naast elkaar behouden en in het zicht gehouden (gelaagdheid van de bouwgeschiedenis)en nieuwe toevoegingen herkenbaar afwijkend of in een afwijkende materialisatie vormgegeven. Aan de binnenzijde zijn de gevels niet bepleisterd, maar wel geschilderd, opdat de bouwsporen zichtbaar en herkenbaar zijn maar niet opdringerig aanwezig. Daarin onderscheidt deze restauratie zich van latere voorbeelden, waar juist de bouwsporen sterk geaccentueerd werden. Vanuit het huidige gezichtspunt valt wel op dat de verbouwingen uit de (late) 19e eeuw en vroege 20e eeuw bijna consequent als verstorend zijn aangemerkt, zelfs als het balklagen of een kapconstructie betrof. Verder zijn de nieuwe toevoegingen bij de restauratie van 1973-’75 terughoudend en bescheiden van karakter, hetgeen zich ook uit in het materiaalgebruik. Als voorbeeld kan worden genoemd de betimmeringen van de trappenhuizen, waarbij de houten bekleding geïnspireerd is op middeleeuws beschot. Voor herstel en restauratie zelf is niet gekozen voor vervanging of aanlassen van hout, maar juist voor het aanhelen met epoxyhars. Dat gaf de mogelijkheid om zoveel mogelijk origineel materiaal te behouden. Rijksmonument Het pand Brugstraat 24 is als Rijksmonument 18433 geregistreerd, zodat het gehele gebouw beschermd is zowel inwendig als het exterieur. De omschrijving luidt: “Oudste woonhuis van Groningen. Gotisch pand onder diep zadeldak; voorgevel geleed door hoog opgaande geprofileerde nissen in de begane-grond; de dammen zijn als halve bundelpijlers behandeld, waarop boven de waterlijst half zeszijdige pilasters rusten ter hoogte van de gootlijst, beëindigd door kleine kapitelen. De zijvelden vormen siernissen met driepasbogen. Vensters op de verdieping van de pui met roedenverdeling, hogerop allen gewijzigd in luiken. Top later vervangen. Inwendig de oude balklagen; achtergevel eveneens met stenen kruiskozijnen”. Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:9 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. 8 Tot in de jaren zeventig van de 20e eeuw hadden restauratie vaak een historiserende karakter, waarbij gekozen werd tot reconstructie van een oudere fase en versterking van een eenduidig (historisch) beeld. Daarmee kregen veel monumenten een eenduidig architectuurhistorisch karakter, gebaseerd op de interpretatie van een van de oudste bouwfasen van een gebouw. Latere toevoegingen werden vaak verwijderd als niet passend in het nagestreefde beeld. Opvallend is dat dit niet overeenstemde met de theorievorming over restauratie, waarbij juist alle aandacht uitging naar handhaving van het authentiek historische materiaal en het vermijden van (onverantwoorde) reconstructies. Voorbeeld hiervan is het Charter van Venetië (1964). 9 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
14
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
• •
Brugstraat 24 en 26
Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling van het voorhuis Het Gotisch Huis is één van de belangrijkste middeleeuwse huizen van Groningen. Het complete casco heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit tot de hoofdopzet van het gebouw hoort en de belangrijkste verbouwingen hiervan documenteert. Oude indelingen zijn niet bewaard gebleven, mede vanwege het gebruik als pakhuis. De voorgevel heeft daarnaast ook architectuurhistorische betekenis, aangezien het een van de zeldzame originele gotische woonhuisgevels in Nederland is. Het gebouw was oorspronkelijk in gebruik als woon- en opslagruimte, later geheel als opslagruimte. Deze wijziging heeft geleid tot het aanbrengen van een extra vloer (vloer boven de begane grond) en de wijzigingen van het onderste deel van de voorgevel. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de laatgotische datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks in opzet 14de-eeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973-’75 is deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden.
De voorgevel van het Gotisch Huis, Brugstraat 24.
De voorgevel van het voorhuis heeft hoge monumentwaarden vanwege de afleesbaarheid van de oorspronkelijke, laatgotische opzet en de wijzigingen als gevolg van het gebruik als pakhuis. Herstellingen geven de gevel een doorleefdheid, die sterk bijdraagt aan de leesbaarheid van de bouwgeschiedenis. Bij de restauratie van 1973-’75 is de gevel ontdaan van ‘storende toevoegingen’ uit de late 19e en 20e eeuw. Dat heeft geleid tot een reconstructie van de (18e-eeuwse) kelderlichten en vensteropeningen op de begane grond, de oudste bouwfase waarover gegevens beschikbaar waren. Onderdeel van die reconstructie was de verplaatsing van de entree naar de zijgevel, conform de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
15
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
situatie in de 19e eeuw. De vensters op de begane grond en kelderlichten hebben positieve waarden, aangezien deze gekopieerd zijn naar de vensters van de eerste verdieping (circa 1800). De vensters op de eerste verdieping hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze horen bij de opzet uit circa 1800 waarbij het huis geheel in gebruik is genomen als pakhuis. De hijsluiken op de hogere niveau hebben hoge monumentwaarden, eveneens als uitdrukking van de functie van pakhuis. De daarachter geplaatste stalen puien versterken de uitdrukking van open hijsluiken en hebben daarom positieve monumentwaarden. De zijgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de hoge ouderdom (14e eeuw) en het gesloten karakter, passend bij de typologie van het huis. De achtergevel heeft hoge monumentwaarden, aangezien de plaatsing van hijsdeuren een wezenlijk onderdeel voor de herkenbaarheid van de pakhuisfunctie. Ook hier hebben de stalen puien achter de hijsdeuren positieve monumentwaarden, omdat deze de uitdrukking van open hijsluiken benadrukken. De constructie van de vloeren (met vloerdelen) en de kap hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze deel uitmaken van het oorspronkelijke casco. Van jongere datum is de vloer tussen de begane grond en eerste verdieping, die de volledige ingebruikname als pakhuis documenteert. De vide in de laatstgenoemde vloer, aangebracht in 1973-’75 om de oorspronkelijke hoogte van de begane grond als woonruimte te laten zien, heeft indifferente monumentwaarden. Ook de toiletten hebben indifferente monumentwaarden. Het vloerniveau van de kelder heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit overeenstemt met het middeleeuwse niveau. De verdiepte zone in de vloer is een creatieve oplossing om de kelder toch een functie te geven in het museale parcours, zonder de essentiele vloerniveaus te wijzigen. Uit cultuurhistorisch gezichtspunt heeft de verlaagde zone indifferente monumentwaarden. De trappen hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze in opzet en uitvoering herinneren aan de eenvoudige laddertrappen die in een pakhuis te verwachten zijn. Curieus is de trap tussen de begane grond en eerste verdieping, waarvan de leuningen een 18e-eeuwse aanzet vertonen. Deze 18e-eeuwse aanzet is nagenoeg zeker een origineel onderdeel van de interieur-afwerking van het Gotisch Huis en heeft derhalve hoge monumentwaarden. De noodzakelijke omtimmeringen van het trappenhuis op de verdiepingen zijn geminimaliseerd om het karakter van de laddertrappen te onderstrepen.
De trap in het voorhuis met 18eeeuwse aanzetten.
De gevels zijn aan de binnenzijde geschilderd, waardoor de bouwsporen herkenbaar en zichtbaar zijn gebleven. Een aantal bouwsporen vormde aanleiding voor nieuwe ingrepen, zoals doorgangen, vensters, vitrines etc. Deze afwerking heeft hoge monumentwaarden, omdat de bouwgeschiedenis en bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
16
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
oorspronkelijk opzet van het gebouw op die wijze leesbaar zijn. De geschilderde afwerking zorgt voor een eenheid in de wandafwerking, waardoor inboetingen, herstellingen en aanvullingen niet verstorend werken. Ook geven de wanden een rustige achtergrond bij de gekozen functie. Het gebruik van Heraklith als dakbeschot heeft indifferente waarden. Weliswaar past de gedachte van het gebruik van dit materiaal in de restauratiefilosofie, maar de gekozen materiaal is van mindere kwaliteit dan bij de andere toevoegingen. Als onderdeel van de museumgebruik zijn enkele podia en tussenwanden geplaatst, uitgevoerd in een bescheiden vorm en kleurstelling. Deze onderdelen hebben indifferente monumentwaarden. De rustige en bescheiden vormgeving van deze toevoegingen past overigens wel goed in de restauratievisie, waarin het gebouw zoveel mogelijk beleefbaar en leesbaar moet zijn. Op die wijze is het gebouw het belangrijkste tentoonstellingsstuk van het museum. Waardestelling van het achterhuis Het achterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het behoort bij de laatmiddeleeuwse hoofdopzet van het Gotisch Huis. De reconstructie van de zadelkap bij de restauratie van 1973-’75 heeft sterk bijgedragen aan de herkenbaarheid van de structuur en opzet in voor- en achterhuis. De dakkapellen zijn als atypische toevoeging voorzien van stalen vensters. Op die wijze valt te herkennen dat ze niet bij de primaire opzet behoren. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden omdat dit type kenmerkend is voor het historische dakenlandschap. De gevels zijn in belangrijke mate origineel, niet alleen in materialisatie maar ook voor wat betreft de indeling. Dit geldt onder meer voor de bakstenen kruisvensters op de bel-etage van de rechterzijgevel (westgevel), waarvan de reconstructie berust op de aangetroffen bouwsporen. De invulling met glasin-lood is gebaseerd op gevonden glasfragmenten. De kleine vensters ernaast getuigen van een verdwenen indeling op de verdieping. De vensters van de bel-etage zijn in de 18e eeuw vernieuwd, echter met behoud van de oorspronkelijke gevelindeling. Bij de restauratie zijn de 18e-eeuwse ramen gereconstrueerd op basis van aftekeningen in de ramen. Deze ramen hebben hoge monumentwaarden, omdat materialisatie en detaillering gekopieerd zijn van de originele exemplaren. De achtergevel heeft daarnaast ook hoge monumentwaarden als document voor de bouwgeschiedenis: de gevel was aanvankelijk een buitengevel van een vrijstaand achterhuis. Bij de restauratie van 1973-’75 zijn alleen de balklagen boven kelder en bel-etage behouden, hoewel deze van relatief recente datum waren. Vernieuwing hiervan zou geen meerwaarde hebben opgeleverd. Wel zijn de vloeren vervangen. Deze (nieuwe) balklagen hebben hoge monumentwaarden, aangezien ze in hoogte, typologie en maatvoering passen bij de oorspronkelijke opzet van het gebouw. Om dezelfde redenen hebben ook de vernieuwde balklagen hoge monumentwaarden. De kapconstructie heeft een traditionele typologie, maatvoering, materialisatie en detaillering, waarbij de aanzet en helling zijn gebaseerd op bouwsporen op de achtergevel. De afwerking van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien hier gekozen is voor een neutrale invulling (voorzetwanden en nieuwe houten vloer) zonder specifiek karakter voor deze ruimte of betekenis voor het gebouw. De balklaag is wel van oudere datum, wellicht 19e-eeuws. Op de bel-etage hebben de schouw en vensters hoge monumentwaarden, omdat deze behoren tot de oorspronkelijke opzet van het huis en aanleiding vormden voor de inrichting van deze ruimte. De ramen zijn gereconstrueerd op basis van bouwsporen. Voor de reconstructie van de schouw vormde de gevonden tegelwand de aanleiding. Bij deze reconstructie is gebruik gemaakt van oude materialen die van elders afkomstig zijn. De plafondbetimmering en de lambrisering hebben positieve monumentwaarden, omdat deze passend zijn bij het 18e-eeuwse karakter van de ruimte, maar niet gebaseerd zijn op vondsten ter plaatse. De eikenhouten trap heeft positieve monumentwaarden als eigentijdse toevoeging op een nieuwe plaats, geïnspireerd op middeleeuwse voorbeeld. De detaillering wijkt duidelijk af. De uitvoering is eenvoudig. De opgeklampte deuren hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze passen bij de karakteristiek van het gebouw als pakhuis. Op de eerste verdieping hebben de vensters hoge monumentwaarden, omdat deze in opzet origineel zijn en getrouw zijn gereconstrueerd in de middeleeuwse vorm. Deze reconstructie is in detail verantwoord aan de hand van bouwsporen. De middeleeuwse schouwnis in de achtergevel heeft hoge monumentwaarden als wezenlijk onderdeel van de oorspronkelijk ruimte (met kruisvensters). De
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
17
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
schouw uit het midden van de 16e eeuw heeft hoge monumentwaarden, vanwege de bijzondere uitvoering in renaissancestijl. De schouw komt van elders, maar past hier goed in tijd en vorm.
Brugstraat 24 (rechts) en 26 op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. Brugstraat 26 heeft nog een gotische gevel. Verder is op de kaart goed zichtbaar het tweede achterhuis van Brugstraat 24 dat waarschijnlijk in de 19e eeuw werd afgebroken. Hiervan is de voorgevel behouden gebleven die nu als achtergevel achterhuis functioneert. 31
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
13-a
17-c 15-d
9-b
11-a
A-Brug 8-a 6
4
Brugstraat
2t/m 2f 30
28
26-a
24
34
22-c
20-b 18-a 16-c
14-a 12
10
6
8-b
4-a
2
1a 1b
7-a
17
10
16
11
18-a
7
11
5 9t/m 9/1
8-a
Kleine der A
6-a
4
3
2t/m2a
4-a 5-a
5
3-b
Potte bakkersrijge
2-a
19-a
14 12a 12 10a10 8a
3 7-a
at sst ra a ker m e it Schu
8 De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 met daarop aangegeven de moderne huisnummering.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
18
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Bouwgeschiedenis Brugstraat 26 Middeleeuwen tot en met de 17e eeuw Brugstraat 26 is het meest westelijke pand van het rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Van dit huis is de ouderdom door middel van dendrochronologisch onderzoek vastgesteld. Monsters van een korbeel en een stijl van de onderslagconstructie van de kelderbalklaag in het voorhuis dateren uit 132010. Voor zover nu valt na te gaan, bestond het huis in eerste opzet uit een kelder, een hoge begane grond, een lage verdieping en een zadelkap. Bij de verbouwing van Brugstraat 28 kon een belangrijk deel van de westgevel van het voorhuis waargenomen worden. Het muurwerk is gemetseld van forse bakstenen in kettingverband11. Zeer opvallend is de duidelijke verzakking van het Canterhuis in zuidelijke richting. Vanaf 1,2 m uit de voorgevel is het muurwerk gelijkmatig verzakt, de lintvoegen hellen duidelijk af naar het zuiden. De zakking is fors, zo’n 40 cm en gelijkmatig.
De kapconstructie ter hoogte van de vliering voor de restauratie gefotografeerd in de richting van de voorgevel. Foto: A.J. van der Wal februari 1975, collectie: RCE Amstersfoort.
Het voorhuis moet in de late middeleeuwen (late 15e eeuw of vroege 16e eeuw) met een lage verdieping verhoogd zijn, waarbij ook de kap is vernieuwd. Bij deze vernieuwing van de kap zijn onderdelen uit de oude kap hergebruikt. Deze conclusie is gebaseerd op de aanwezigheid van twee telmerksystemen op de onderste gebinten, namelijk gekraste als gehaalde merken. Het voorhuis heeft een bijzondere eikenhouten kapconstructie, bestaande uit sporenparen ondersteund door acht
10
Vries, D.J. 1990, 20. Het baksteenformaat is 30-32½ x 14-15½ x 7½-9 cm, de tienlagenmaat is 94-95 cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 30-32½ x 15-16 x 8½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 96 cm. Kenmerkend zijn de hoekige en kantige stenen. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar per laag komen wel koppen en strekken voor. 11
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
19
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gestapelde gebinten. Gestapelde gebinten zijn in de stad Groningen vrij zeldzaam. In deze bouwfase moet ook de voorgevel zijn vernieuwd in een laatgotische stijl. Deze gevel valt nog te herkennen op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. In de 16e eeuw wordt aan de voorkant boven de gang tussen Brugstraat 24 en 26 een kamer gemaakt.12 Vermoedelijk in de 17e eeuw is het huis vergroot met een aangebouwde achterkamer, zoals dat ook gebeurde bij Brugstraat 18/20 en 22.13 Deze datering is gebaseerd op de karakteristiek het metselwerk. Op de kaart van Haubois uit circa 1643 vallen het voorhuis en de aangebouwde achterkamer duidelijk te herkennen. Hierachter zijn nog twee kleine bouwdelen getekend met de daknokken evenwijdig aan de gang maar hierover is verder niets bekend. Eigenaren en gebruik De eerst bekende eigenaar van het huis is Rudolf Huinghe. Hij bezat het huis reeds in 1449. Deze Rudolf Huinghe was burgemeester in de jaren 1465 en 1466. De volgende eigenaar was dr. Johan Canter. Canter was bevriend met Rudolf Agricola. Schuitema Meijer veronderstelt dat de familie Canter ook daadwerkelijk in het huis heeft gewoond. Daarvoor pleit dat het huis nog in 1571 het Canterhuis werd genoemd. In 1544 treffen we Otto Hoendricks als eigenaar aan. Na zijn dood erven zijn zoons Roeleff en Otto het huis. Otto verkoopt in 1560 zijn gedeelte aan zijn broer die het huis toen kennelijk bewoonde. Roellef beklaagt zich in 1556 bij de stad erover dat de afwatering van zijn huis werd belemmerd door hetgeen zijn buurman Derck Roeberts heeft laten ‘timmeren’. Dit was de buurman van het huis ten westen, Brugstraat 28. Wellicht bestond deze ‘belemmering’ uit het buurpand zelf. Dit pand dateert in zijn huidige opzet namelijk uit de 16e eeuw. Het Canterhuis wordt in 1571 bewoond door Frerick Moijsteenn. Hij was koopman en speelde als katholiek en stadsbestuurder een belangrijke rol bij de reductie van Groningen in 1594. In 1585 heeft Freryck Moijsteenn de gronsen14 afgelost. In 1606 overlijdt hij, zijn vrouw overlijdt in 1615. In 1618 wordt het huis publiek geveild, waarbij Berend Crantsien, luitenant van het burgerregiment en diens tweede vrouw het huis verwerven. Hun dochter Wobbetien huwde in 1631 Albert Tjassens en zij beide zouden de nieuwe eigenaren van het huis worden. Albert overleed in 1651, zijn weduwe bleef het huis tot haar dood bewonen. In 1678 brachten de erfgenamen het huis in openbare veiling. Koper werd Jan Peters voor 2900 carolusgulden. Hij kwam uit Utrecht en werd burger van de stad Groningen, verwierf in 1672 het lidmaatschap van het koopliedengilde en wel als molenaar. Het achterhuis was in gebruik als boekweitmaalderij. De molen werd aangedreven door een paard. Verbouwingen in de 18e eeuw In de 18e eeuw is het huidige achterhuis gebouwd. Dit gebouw had aanvankelijk een functie als pakhuis, zoals geconcludeerd kan worden uit de smalle, hoge halfronde vensters en de hijsvoorzieningen. Ook het voorhuis werd in deze periode gemoderniseerd (zie hieronder), waarbij onder andere de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd werd. Deze verhoging ging ten koste van de bovenliggende ruimte op de tweede verdieping, waarvan de verdiepingshoogte zo gering werd dat deze alleen nog als opslagruimte kon worden gebruikt. Verder zijn geen bouwsporen bewaard gebleven.
12
De kap heeft behakte rondhouten sporenparen, gekoppeld door middel van eikenhouten hanenbalken. Er is een theorie die ervan uitgaat dat de achterkamer aanvankelijk een klein zelfstandig steenhuis was. Met de beperkte gegevens die nu voorhanden zijn kan dit niet goed worden aangetoond. Het feit dat het voorhuis naar het zuiden is verzakt lijkt een aanwijzing ten nadele van deze theorie. 14 Gronsen of grunsink is een cijns die voor een 80-tal percelen in de stad op 10 oktober betaald moest worden bij de ingang van de St Maartenskerk (Martinikerk) aan de graaf van Bentheim. Hiervan zijn vier registers bewaard gebleven uit circa 1430, circa 1480, circa 1530 en 1585. In het laatste jaar werd de cijns afgekocht. Hoe de graaf van Bentheim aan deze percelen kwam is onbekend (Nieuwe Groninger Encyclopedie deel A-G. Groningen 1999, blz. 333). 13
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
20
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
eigenaren en gebruik In 1700 werd uit de erfenis van Jan Peters het huis toegewezen aan Grietje Peters Westbroek en haar man, de Slochtenaar Claas Jans Bruinewolt. De bestemming van het pand bleef hetzelfde. Schuitema Meijer merkt op dat het nu de gegoede middenstand is die eigenaar wordt en niet langer regenten. In 1703 werd het huis met winkel en boekweitmolen verkocht, inclusief de twee ‘kameren’ (eenkamerwoningen) aan de Schuitemakersstraat en de vrije uitgang daarnaast. In de koop waren ook drie paarden betrokken. Voor het huis werd 4000 gulden betaald, voor de molen 850. Eigenaar werden Jan Gerritzen Hulshoff en zijn vrouw Marregien Harmens. In 1744 overleed Hulshoff waarna zijn zoon het bedrijf enkele jaren voortzette tot zijn dood in 1747. In 1748 wordt het huis met ‘boekweijtmaalderij’ verkocht. Voor 1745 verwierven de echtelieden Jacob Jacobs Hesselink en Jeltjen Derks het huis, de kelder was apart verhuurd. Hesselink begint in het huis een branderij of jeneverstokerij. Schuitema Meijer veronderstelt dat hij het huis ingrijpend heeft laten verbouwen. Uit de beschikbare informatie die nu voorhanden is valt de gedachte van Schuitema Meijer dat in het voorhuis een extra vloer werd aangebracht niet aannemelijk te maken. De veronderstelde wijziging van de begane grond is wel mogelijk al zijn de concrete bouwsporen die hieraan kunnen herinneren verloren gegaan. De begane grond kan toen een indeling in een voorkamer, tussen- en achterkamer, gelegen langs de lange gang aan de oostzijde hebben gekregen. De achterkamer kreeg een wandbespanning van geschilderd behang, voorstellende laagvlakte overgaande in berglandschap. Of de datering van de wandbespanning met zekerheid op 1745 kan worden gesteld is niet duidelijk. Een 18e-eeuwse datering ligt wel voor de hand. In 1792, na de dood van Hesselink, kreeg zijn zoon Willem het huis. Hij was getrouwd met Trijntje Hesselink. Hij verwerft ook het Gotisch Huis waarin wellicht eveneens een jeneverstokerij was gevestigd. Verbouwingen in de 19e eeuw De voorgevel van het huis staat afgebeeld op een aquarel van A.J. van Pooijen uit 1861 en een foto van 1866. De voorgevel had toen nog een eenvoudige gemetselde driehoekige top. De gevel is ongepleisterd en heeft op de begane grond en de verdieping drie venstertraveeën. Op de tweede verdieping zit in het midden een luik net als in de geveltop. Op de foto is de ouderdom van de gevel niet goed in te schatten maar 18e of eerste helft 19e eeuw lijkt goed mogelijk. Waarschijnlijk is de voorgevel rond 1870 gemoderniseerd tot een gepleisterde drielaags lijstgevel, voorzien van hoge vensters op de begane grond en eerste verdieping. De tweede verdieping kreeg mezzaninovensters. Opmerkelijk genoeg sluiten de vensters niet aan op de vloerniveaus, zodat koven en schuine betimmeringen nodig waren. De kap werd voorzien van een wolfseind aan de voorzijde. Volgens Schuitema Meijer gebeurde dit in 1872. Eigenaren en gebruik Willem Hesselink overlijdt in 1803 en zijn vrouw zet de zaak voort met vier man personeel. Zij hertrouwt met Teunis Izaaks Hulshoff, eigenaar van onder andere de buitenplaats Vennebroek in Eelde. Teunis Hulshoff overlijdt in 1817. Trijntje bleef in het bezit van de beide huizen aan de Brugstraat. Na haar dood in 1844 wordt dit gezamenlijk eigendom van zoons mr. Derk en Hendrik met nog eveneens de door Trijntje nagelaten pakhuizen ‘Het Hart’ en ‘Klaver’ aan het Kleine der A (respectievelijk de nummers 3 en 2). Hoewel de akte van 1844 het Canterhuis omschrijft als ‘woonhuis’ met de stokerij en de stalling daarachter, is het de vraag of de stokerij nog in bedrijf was. Reeds in 1830 wordt het huis bewoond door een ongehuwde zoon van Trijntje, door Albert Hesselink, die van beroep papierfabrikant was. In 1850 wordt koopman Jan Pieters eigenaar van beide panden. De akte omschrijft het Canterhuis als ‘een zeer groote hecht sterke heerenbehuizing met woonkelder daaronder een zeer grote stal, wagenof pakhuis en fraaye tuin, uitkomende in de Schuitenmakersstraat’. Van de stokerij is dan geen sprake meer. Het kamertje boven de mandelige gang hoort ook bij dit perceel. In 1871 overlijdt Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht en dan blijkt dat het Canterhuis in een onder- en bovenwoning te zijn gesplitst. De bovenwoning is vanuit de mandelige gang tussen de panden bereikbaar. Een deel van de tuin is nog aanwezig, achter het huis staat wel een oliepakhuis en Pieters patentoliefabriek. Eigenaren werden toen de zoons Hinrik en Roelf Pieters, beiden eveneens olieslager. Echter Roelf overlijdt in datzelfde jaar en alles wordt eigendom van Hinrik die zelf in het
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
21
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
benedenhuis woont. Boven woont Pieter Roelfs Roelfsema die in 1871 het Gotisch Huis heeft gekocht, ‘New York’ genaamd. In 1882 kocht hij het benedenhuis van het Canterhuis.
De Brugstraat met op de achtergrond de Der Aakerk gefotografeerd vanuit de Astraat in 1866. Brugstraat 26 is met een rode pijl aangegeven. Foto: privécollectie Harm Renkema.
Verbouwingen in de 20e eeuw Doordat in de 20e eeuw de woonfunctie stapsgewijs verloren gaat wordt het interieur van het voorhuis gewijzigd. In fasen verdwijnen veel indelingswanden, het bijzondere behang uit de achterkamer wordt verkocht en in de oostgevel komen drie grote stalen vensters om meer licht in de winkel te krijgen. Na een brand in 1920 werd het achterhuis met twee bouwlagen verhoogd. Dit bouwdeel kreeg een plat dak. De kelder wordt bij de winkel getrokken, waartoe een nieuwe trap is geplaatst. Voor het eerst is er een directe verbinding tussen kelder en begane grond. De winkelpui uit 1911 wordt in 1945 vervangen door een eigentijdse pui met de entree in het midden. Eigenaren en gebruik In 1911 wordt het Canterhuis verkocht en werd in het pand de firma ‘Woldering & Idema, likeurstokerij, wijnhandel en distilleerderij’ gevestigd. Zij lieten het huis direct verbouwen. De voorkamer in het pand kreeg een functie als winkel, waarbij tevens een etalage werd aangebracht. De daarachter gelegen slaapkamer werd onderverdeeld in een puikamer (rechts) en een tapperij. Het fraaie behangsel in de achterkamer werd verkocht en het bracht ƒ 700,00 op. Nadien is het geveild voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
22
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
ƒ 2000,00 en naar de U.S.A. verhuisd. Verder werd de kelder door de firma in gebruik genomen. Deze ruimte was tot dan toe altijd afzonderlijk verhuurd geweest. In 1968 verliet de firma het pand. Enige jaren later werd het aangekocht door de Stichting Scheepvaartmuseum. Op 18 december 1974 kreeg architectenbureau Offringa opdracht dit pand te restaureren tot een museumgebouw.
Links het achterhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd kort na 1920. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 1978-1979 blz 56.
Restauratievoorstel van Bureau Offringa voor het achterhuis waarbij de ophoging uit 1920 wordt gesloopt. Tekening: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
23
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Links boven is een plattegrondtekening afgebeeld van de begane grond voor restauratie en rechts het restauratievoorstel. Daaronder is een langsdoorsnede te zien na restauratie. Tekeningen: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
24
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Restauratie en restauratievisie De restauratie van het Canterhuis leverde veel meer discussie op dan bij het naastgelegen Gotisch Huis. Het gebouw leende zich veel minder voor een conserverende restauratie vanwege de ingrijpende verbouwingen in de 20e eeuw. Na lang overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en onderzoek van enkele varianten werd besloten om de gebouwen Brugstraat 24 en 26 als een samenhangend museaal ensemble ter weerszijden van de (mandelige) gang te beschouwen en daarvoor de ‘storende toevoegingen’ uit de 20e eeuw ongedaan te maken. Dit had een aantal stevige ingrepen tot gevolg. Belangrijkste ingreep was het herstel van de oorspronkelijke massa-opbouw van het huis in een vooren achterhuis, zoals ook het geval is bij het Gotische Huis. Voor- en achterhuis zijn bij het Canterhuis overigens wel gescheiden door een smaller tussenlid. Het achterhuis is gereconstrueerd naar de situatie van vóór 1920, namelijk twee bouwlagen met een steile kap. Deze periode was ook uitgangspunt voor reconstructie van de linkerzijgevel en de achtergevel, gebaseerd op oude foto’s, tekeningen en een interpretatie van gevonden bouwsporen. De gepleisterde afwerking moest plaats maken voor schoon metselwerk, hetgeen forse inboetingen tot gevolg had. Kenmerkend is het gesloten karakter, waarbij op de verdieping slechts smalle rondboogvenstertjes en hijsluiken aanwezig zijn. Waar onvoldoende gegevens waren voor reconstructie is gekozen voor invulling met modern metselwerk. Voor de reconstructie van de begane grond van de achtergevel waren onvoldoende aanwijzingen, zodat de bestaande vensters gehandhaafd bleven. In eerste instantie zou het pleisterwerk op dit niveau gehandhaafd blijven, maar achteraf is besloten om dit ook te verwijderen. Voor de reconstructie van de gevels aan de binnenplaats naast het tussenlid waren minder gegevens, zodat op basis van de aangetroffen bouwsporen een nieuw ontwerp is gemaakt. Het uiterlijk van het voorhuis hoefde aanzienlijk minder aangepast te worden, omdat de massa nog min of meer gaaf was. Van de zijgevel is de vensterreeks op de begane grond dichtgezet (deur toegevoegd), de verdiepingen zijn esthetisch gecorrigeerd. Ook hier werd gekozen voor een uitvoering in schoon metselwerk, aansluitend op de gevels van het Gotische Huis. Op de plaatsen waar onvoldoende gegevens voor reconstructie waren is gekozen voor invulling in moderne steen of een nieuwe invulling. Meest opvallende nieuwe invulling is de vitrine-nis. De voorgevel is een geheel ander verhaal. Deze gevel heeft zijn gepleisterde afwerking gekregen in de late 19e eeuw (1872). Deze gevel was nagenoeg gaaf, behoudens de pui uit 1945 op de begane grond. Deze pui is vervangen door de oorspronkelijk indeling van 1872, bestaande uit een deur en twee vensters met schuiframen. Alle ramen herkregen hun zesruitsverdeling. De kleurstelling is gebaseerd op de resultaten van kleuronderzoek. Tegenwoordig is dit een voor de hand liggende keuze, niet in het midden van de jaren zeventig van de 20e eeuw. In die periode werd de 19de-eeuwse architectuur nog zeker niet algemeen gewaardeerd. Het in twee fasen tot stand gekomen middeleeuwse casco van het voorhuis bleef integraal behouden, zowel het muurwerk van de gevels, de (enkelvoudige) balklagen als de kapconstructie. Op kelderniveau is sprake van onderslagbalken op standvinken, die bij dendrochronologisch onderzoek gedateerd konden worden in 1320. Ook zijn de vloerniveaus niet gewijzigd, hoewel de tweede verdieping een zeer gering bruikbaar vloeroppervlak had. Het voorste deel van de vloer op dat niveau is namelijk bij de herinrichting van de voorkamer op de eerste verdieping (18e eeuw?) verhoogd. Hier bevindt zich een opslag- en magazijnruimte. De kapconstructie is zorgvuldig gerestaureerd en waar nodig aangeheeld. Evenals bij het Gotisch Huis is gebruik gemaakt van houtwolcementplaten met een waterdichte afdekking van dakleer, waarmee onderstreept wordt dat de kap nooit een beschot heeft gehad. In het achterhuis is gekozen voor nieuwe balklagen, vloeren en kapconstructie (sporenparen). Zoveel discussie er is geweest over de aanpak van het exterieur, zo weinig discussie was er over de aanpak van het interieur. Offringa zelf schrijft hierover slechts “In een aantal vertrekken werden bouwsporen gevonden van stookplaatsen. Omdat het museale gebruik van het gebouw aanleiding gaf tot het rekonstrueren van een aantal stijlkamers, werden bij antiquairs een tweetal schouwen aangekocht t.b.v. deze kamers.” Conclusie moet zijn dat het huis is ingericht met museale stijlkamers. Op de begane grond heeft dat geleid tot een samenhangende reeks ruimten, niet op de verdiepingen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
25
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De facto zijn de hele indeling en interieur-afwerking vernieuwd. Op de begane grond van het voorhuis is een nieuwe indeling tot stand gekomen, gebaseerd op de 19de-eeuwse opzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. Het interieur heeft een historiserend karakter, waarbij enkele originele onderdelen uit de 18e en 19e eeuw zijn geplaatst. In de gang zijn de marmeren en rood Bremer zandstenen vloertegels, het marmeren wandfonteintje en een luxueuze 18eeeuwse deurpartij met betimmeringen (entree van de achterkamer) van elders afkomstig. In de kleine voorkamer zijn een kastenwand en een schouw geplaatst, beide uit de 18e eeuw stammend. De grote achterkamer kreeg een inrichting op 18e-eeuwse leest geschoeid, waarin een zeer rijke schouw is geplaatst. Het snijwerk van deze schouw wordt toegeschreven aan een van de belangrijkste Groninger architecten/ ambachtslieden uit de 18e eeuw, Casper Struiwig. De kleine kamer in het tussenlid bevat onder meer een schouw, waarvan de mantel is samengesteld uit onderdelen van verschillende herkomst. De eerste verdieping is na het strippen van enkele tussenwanden en voorzetwanden tegenwoordig een ongedeelde ruimte, waarin de constructie van balklagen met vloeren en de baksteenwanden met bouwsporen in het zicht zijn gebracht. De voormalige achterzaal had een gepleisterde wandafwerking, waarin een sparing is opengelaten rondom een 14e-eeuwse vensternis. In de voormalige voorkamer staat een rococoschouw, die bij de restauratie in de jaren zeventig is geplaatst als interieurelement. Van de verdere inrichting van een voorkamer resteren nog de betimmeringen van de vensterneggen, geschilderd in houtimitatie.
De rococoschouw op de eerste verdieping.
Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Canterhuis heeft een veel minder eenduidige ‘filosofie’ dan de conserverende restauratie van het Gotische Huis. De keuzen zijn veel meer ingegeven door het programma dan door een restauratiefilosofie. Het Canterhuis en Gotische Huis liggen aan weerszijden van een mandelige of gemeenschappelijke gang. Toen beide panden gezamenlijk ingericht konden worden als museum, ontstond de wens om beide panden als samenhangend ensemble te behandelen. De gebouwen werden daarmee onderdeel van de museale presentatie. De grote hoogte van het achterhuis (verhoogd tot vier bouwlagen in 1920) vormde in die visie een dissonant. Dat was de aanleiding tot een reconstructie van de oorspronkelijke bouwmassa van het Canterhuis, bestaande uit een voor- en achterhuis met tussenlid. Het achterhuis werd daartoe gereconstrueerd in zijn situatie van vóór 1920, toen het nog bestond uit twee bouwlagen met een kap. De gevels zijn gereconstrueerd op basis van oude foto’s en tekeningen, gecombineerd met een interpretatie van gevonden bouwsporen. Om de samenhang met het Gotisch Huis te versterken werd ook gekozen voor een afwerking in schoon metselwerk. Dit was ook de leidraad voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
26
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
de zijgevels van het tussenlid en voorhuis. Waar onzekerheden bleven bestaan over de oorspronkelijke indeling werd gekozen voor herkenbaar nieuwe invullingen (baksteen) of nieuwe toevoegingen (vitrinekast). De voorgevel werd gereconstrueerd in zijn 19e-eeuwse toestand en kleurstelling, de meest beeldbepalende periode voor deze gevel. Daarbij verdween de winkelpui uit 1945. Hierover merkte Schuitema Meijer al in 1978 op: ‘… al zou men zich kunnen voorstellen, dat een aardige winkelpui als in het Canterhuis van 1945 (…) ooit nog eens typerend voor de tijd kan worden genoemd en dat men dan een dergelijke gevel in een ander huis juist daarom wil conserveren.” Deze tijden braken sneller aan dan gedacht. Opgemerkt dient nog te worden dat het oordeel van Schuitema Meijer over de restauratie onverdeeld gunstig is.
De voorgevel van Brugstraat 26, links een foto uit de jaren 70 waarop de winkelpui uit 1945 te zien is. Rechts een recente foto.
Van het achterhuis werd niet alleen de bouwmassa gereconstrueerd, maar ook de gehele constructie vernieuwd. Men koos daarbij wel voor een passende materialisatie en uitvoering, namelijk enkelvoudige houten balklagen en sporenparen. In het voorhuis zijn alle bestaande balklagen en de kapconstructie met zo min mogelijk wijzigingen en aanpassingen hersteld en aangeheeld. Hierbij golden dezelfde uitgangspunten als bij het Gotische Huis: de historische waarden van het casco prevaleerden boven indeling, gebruik en inrichting. Wel is een trap toegevoegd, duidelijk herkenbaar als nieuwe toevoeging. Voor de indeling en interieurafwerking gold een heel ander uitgangspunt. De indeling van de begane grond werd gebaseerd op de 19e-eeuwse opzet. De interieurafwerking is vormgeven als een historiserend decor voor de plaatsing van museale objecten, waaronder 18e-eeuwse schouwen, een kastenwand, deuren en een betimmering. De gangvloer is uitgevoerd in marmer en rood Bremer zandsteen. Op de eerste verdieping werd alleen de voorkamer een historiserend decor voor plaatsing van de museale schouw (rococoschouw, 18e eeuw). Deze ruimte is bij een 18e-eeuwse verbouwing hoger geworden dan de achterruimte. Deze achterruimte had een museuminrichting, waarin alleen enkele bouwsporen zichtbaar zijn gemaakt. Recent is de indeling en afwerking voor een groot deel verwijderd, zodat de schouw geïsoleerd is en geen context meer heeft. De tweede verdieping heeft een museale opstelling en magazijnruimten. Op de zolder is de kapconstructie vrijwel geheel in het zicht
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
27
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gelaten als museale presentatie. Alle toevoegingen zijn herkenbaar door toepassing van afwijkende materialen. In het achterhuis zijn grote ruimten ingericht, die geen band hebben met de historische opzet en afwerking van het gebouw.
De voorkamer op de begane grond in het voorhuis met laat 18e eeuwse schoorsteenmantel.
De achterkamer op de begane grond van het voorhuis met links de 18e-eeuwse schoorsteenmantel met snijwerk van Casper Struiwig.
Rijksmonument Het pand Brugstraat 26 is als Rijksmonument 18434 geregistreerd, zodat het gehele pand beschermd is zowel voor wat betreft het exterieur als interieur. De redengevende omschrijving luidt: “Pand, vermoedelijk daterend uit de 15e eeuw, onderkelderd met twee verdiepingen en een schilddak. Voorgevel vernieuwd in het derde kwart 19e eeuw; rijk voorbeeld van het eclecticisme met boogfries onder de kroonlijst, geprofileerde togen boven de vensters van de tweede verdieping en getoogde vensteromlijstingen met stuckuiven. In hout overdekte kelder op zware eiken staanders met korbelen. Voorts eiken balklagen uit de bouwtijd. Achterhuis van recenter datum”.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
28
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:15 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling Het voorhuis van het Canterhuis is een van de belangrijkste middeleeuwse huizen van de stad, waarvan de massa en constructie in belangrijke mate behouden en origineel zijn. In de opzet zijn twee fasen te herkennen, een vroeg-14e-eeuwse bouwfase en een iets jongere bouwfase uit de late 15e eeuw of vroege 16e eeuw. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de middeleeuwse datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks middeleeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973’75 is de herkenbaarheid van deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse dakpannen waarmee de steile daken zijn gedekt hebben hoge monumentwaarden omdat dit kenmerkend is voor het historische dakenlandschap van de binnenstad. De overbouwing van de steeg heeft hoge monumentwaarden, aangezien deze het nijpende ruimtegebrek en de sterke verdichting gedurende de 16e eeuw illustreert. De bouwmassa en constructie zijn in hoofdopzet origineel. Het casco van het voorhuis van het Canterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het overgrote deel van de gevels, balklagen/ vloeren (met onderslagconstructie in de kelder) en kapconstructie tot de oorspronkelijk opzet behoren of onderdeel zijn van belangrijke verbouwingsfasen. Uitzondering is het voorste deel van de vloer van de begane grond; deze vloer heeft indifferente monumentwaarden, vanwege de vernieuwing bij het aanbrengen van een winkelpui in de 20e eeuw. Deze pui is verdwenen, zodat ook de samenhang met deze bouwfase afwezig is. Bij de restauratie zijn veel bijzonderheden over de oorspronkelijke opzet duidelijk geworden, die deels nog herkenbaar zijn aan de hand van de zichtbare bouwsporen in het gebouw. In de loop der tijd hebben diverse moderniseringen plaatsgevonden. Noemenswaard zijn de wijzigingen van vloerniveaus in het voorste deel van het huis, die vooral ten doel hadden de status van het huis te verhogen. In de 18e eeuw is de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd, hetgeen ten koste ging van de tweede verdieping. En bij de 19e-eeuwse verbouwing werd bij de modernisering van de voorgevel gekozen voor een indeling, die wel veel status gaf maar niet meer aansloot op de vloerniveaus. Daarom zijn koven toegepast op de eerste en twee verdieping. Ook deze aanpassingen hebben hoge monumentwaarden, omdat deze een zeldzaam voorbeeld zijn waar status zo evident ten koste gaat van het praktisch gebruik van een huis. De voorgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de eenduidige en samenhangende laat-19deeeuwse architectuur, indeling en afwerking. Het grootste deel van de gevel is ook in materialisatie authentiek. Bij de reconstructie van de begane grond is de bestaande afwerking, detaillering en vensters zorgvuldig gekopieerd, hetgeen bijdraagt aan de architectonische samenhang. De linkerzijgevel van het voorhuis en tussenlid heeft hoge monumentwaarden, omdat deze voor een belangrijk deel nog uit de bouwtijd dateert (14e en 17e eeuw). Van belang is het gesloten karakter, passend bij de oorspronkelijke opzet als zijgevel aan een mandelige gang. De vensters in het achterste deel zijn noodzakelijke toevoegingen uit de 17e eeuw en later, omdat de achterkamers geen licht meer verkregen na aanbouw van tussenlid en achterhuis. De hijsvoorzieningen zijn naar de zijgevel 15
Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
29
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
verplaatst, toen de voorgevel een meer representatief karakter kregen. Deze venster en hijsdeuren illustreren op die wijze het veranderende gebruik van het gebouw en de wijziging van status van de voorgevel. Derhalve is sprake van hoge monumentwaarden. De deur op de begane grond en de vitrinenis hebben indifferente monumentwaarden, aangezien sprake is van nieuwe toevoegingen zonder specifieke relatie met het huis. De gevels aan de binnenplaats hebben positieve monumentwaarden, aangezien er sprake is van een nieuw ontwerp op basis van traditionele elementen. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De indeling van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien deze van betrekkelijk recente datum is en geen relatie heeft met de historische structuur. Van de afwerking heeft de plavuizenvloer (circa 1975) positieve monumentwaarden, aangezien deze vanouds toegepast werd in dergelijke kelder. De indeling van de begane grond (voorhuis en tussenlid) heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze is gebaseerd op de 19e-eeuwse hoofdopzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. De toegepaste historische interieur-onderdelen hebben hoge monumentwaarden, vanwege de kunsthistorische betekenis voor de Groninger interieur-afwerking, de rijke detaillering en afwerking. Dit geldt in het bijzonder voor de kastenwand en schouw in de voorkamer, de schouw in de achterkamer (Caspar Struiwig) en de entree van de achterkamer met een betimmering uit de v.m. rechtbank, alle uit de 18e eeuw. De marmeren schoorsteenmantel in de kamer in het tussenlid heeft positieve monumentwaarden. De historiserende interieur-afwerking uit circa 1975 heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze de origineel interieurstukken in een passende context plaatst. De trappen hebben indifferente monumentwaarden. De indeling en interieur-afwerking van de eerste verdieping zijn ontmanteld. De schouw in de voormalige voorkamer heeft hoge monumentwaarden, maar geen betekenis (meer) voor deze locatie na verwijdering van de tussenwanden en de historiserende context. Verplaatsing naar een andere locatie is mogelijk, gelet op het ontbreken van een context. Overigens was de plaatsing op deze plek gebaseerd op het feit dat zich hier een schouwnis bevindt. Hoge monumentwaarden hebben de betimmeringen van de vensterneggen. De tamelijk sobere interieur-afwerking van de eerste verdieping van de overbouwing van de steeg heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze past bij de status van de ruimte. De indeling en interieur-afwerking van de tweede verdieping heeft indifferente monumentwaarden, aangezien er sprake is van recente wanden zonder betekenis voor de structuur van het pand. De aanwezige interieurstukken zijn evident onderdelen van een museale collectie en opstelling. Voor de monumentwaarden zij hier verwezen naar de constructie. De hijskapel heeft bovendien hoge monumentwaarden, aangezien deze essentieel onderdeel is van het gebouw in zijn hoedanigheid als pakhuis/ magazijn. Het achterhuis heeft een indeling en inrichting uit de jaren zeventig, die geen verband houdt met de oorspronkelijk opzet of gebruik. Derhalve is sprake van indifferente monumentwaarden.
Literatuur Haan, J. de, ‘Hier ziet men uit Paleizen’- Het Groninger interieur in de zeventiende en achttiende eeuw. Assen, 2005. Hazelaar, B., en Ph.M. Bosscher, Oude koopmanshuizen in Groningen, Groningen, 1996 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst. Den Haag, april 2009. Meischke, R., H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland - Utrecht, Noord-Brabant en de Oostelijke provincies. Amsterdam/Zwolle, 2000. Schuitema Meijer, A.T., Het ‘Gotisch Huis’ en het ‘Canterhuis’ in de Brugstraat te Groningen, in: ‘Groningse volksalmanak, historisch jaarboek voor Groningen’. Groningen 1979.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
30
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Temminck Groll, C.L., Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere noordwesteuropese steden. ’s-Gravenhage, 1963. Temminck Groll, C.L., ‘Restauratie van twee gotische huizen in Groningen’ in: Dokumentatie bouwtechniek bouwkunde. Delft 1978. Vries, D.J. de, ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (3)’ in: Bulletin KNOB jaargang 89, 1990 nr. 5, blz. 19-26,
De linker zijgevel (oost) van Brugstraat 26 met rechts een doorsnede over de 16e-eeuwse poortkamer, toestand na restauratie. Tekening bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
31
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De kelder onder het voorhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd in de jaren 70. Foto collectie: RCE Amersfoort.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
32
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
BIJLAGE: Uittreksel uit het bouwdossier van de dienst RO/EZ
Adres D.I.V. bezoek Bouwdossiernummer
: Brugstraat 26 : 4 september 2000 : B 6821
1911 Het pand bevat een beneden en een bovenwoning. G. Idema te Uithuizen (van de firma Woldring en Idema, vruchtenproductenfabriek, groothandel in wijnen, likeurstokerij en distilleerderij) krijgt een vergunning voor het gedeeltelijk vernieuwen van het pand bestaande uit het veranderen van de indeling, het maken van een winkelpui in de voorgevel en het bestemmen en inrichten van het gebouw voor bewoning door één gezin. Een verzoek voor een vergunning voor het plaatsen van een hek voor het pand wordt afgewezen. Het werk wordt in 1912 voltooid. 1920 De kap van het achterste gedeelte van de bebouwing is afgebrand. Er wordt een verzoek ingediend om de kap af te breken en in plaats daarvan twee verdiepingen te bouwen, alsmede om tegen de oostelijke zijgevel een balkon aan te brengen. De vergunning wordt eerst niet verleend, maar later wel. Het werk wordt in 1921 voltooid, maar het balkon wordt niet gemaakt. 1920 Er wordt een vergunning verleend om op het westelijke dakschild van het achterste gedeelte van het gebouw een liftschacht aan te brengen. Het werk wordt in 1921 voltooid. 1921 Er wordt een vergunning verleend om binnenshuis gelegen zinkputjes af te dekken. 1926 Er wordt een vergunning verleend om de binnenplaats op het achterterrein tijdelijk met glas te overkappen. 1929 Het pand wordt op het gemeentelijk riool aangesloten. 1934 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het aanbrengen van een lichtbak. 1939 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het gedeeltelijk uitbreken van de bovenwoning en het maken van een verbinding met het fabrieksgedeelte. Van woning met winkel, werk- en magazijnruimte wordt het pand winkel met werk- en magazijnruimte. Het werk wordt in 1939 voltooid.
1941 Er wordt een vergunning verleend voor een buisleiding boven het pand Schuitemakersstraat 16 (= bijbehorend pakhuis). 1942 De firma Woldring en Idema dient een verzoek in voor een vergunning : het plaatsen van een nieuwe winkelpui in de voorgevel en raamkozijnen en een deurkozijn in de oostelijke zijgevel, het wijzigen
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
33
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
van de indeling van de begane grond en het verplaatsen van een aldaar aanwezig privaat. Het plan moet bijgesteld worden met betrekking tot de indeling van de begane grond. De vergunning verstrekking wordt steeds verdaagd in verband met materiaal schaarste. 1942 Er wordt een aanvraag voor materialen ingediend in verband met herstellingen aan de fabriek. 1945 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het maken van een nieuwe winkelpui. Het werk wordt in 1946 voltooid. 1962 De firma Woldring en Idema krijgt een vergunning voor een ondergrondse tank. 1968 Er wordt een nieuwe buitendeur geplaatst waarvoor geen vergunning nodig is. 1973 Er wordt een vergunning verleend voor een lichtreclame. 1975 Het pand wordt door de firma Woldring en Idema verkocht aan het Scheepvaartmuseum. Het architectenbureau P.B. Offringa uit Groningen maakt de plannen voor restauratie. Het pand komt op de ontwerplijst voor monumenten. 1977 Er wordt een vergunning verleend voor het veranderen en vernieuwen van het leegstaande gebouwencomplex tot museum.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
34
Bouwhistorisch onderzoek
BOUWHISTORISCHE VERKENNING en WAARDESTELLING
Adres Status Periode Onderzocht door Auteurs Datum
: Brugstraat 24 en 26, Scheepvaartmuseum : Rijksmonument, rijksmonumentnr.: 28433 (24) en 18434 (26) : oktober, november 2010 : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Utrecht/Groningen, 26 november 2010, aanvulling 20-12-2010 en 3-1-2011
Brugstraat 24 (links) en 26.
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Inleiding Brugstraat 24 en 26 behoren tot de belangrijkste woonhuismonumenten van de stad Groningen beide geregistreerd als rijksmonument. Deze huizen dateren uit de 14e eeuw en hebben een rijke bouwgeschiedenis. Beide huizen zijn relatief goed behouden gebleven waarbij het Gotisch Huis de enige nog bestaande gotische gevel van de stad heeft. In de periode 1971-1982 is het complex gerestaureerd. De restauratie van Brugstraat 24 (het Gotisch Huis) in de periode 1973-’75 stond onder leiding van het Bureau voor Restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll. Aansluitend werd Brugstraat 26 (het Canterhuis) gerestaureerd en dit werk stond onder leiding van Architectenbureau Ir. P.B. Offringa. De restauratie van het Gotisch Huis is van groot belang geweest (en is dat nog steeds) voor de ontwikkeling van de restauratiefilosofie. Er is gekozen voor een conserverende restauratie met behoud van onderdelen uit alle fasen van de bouwgeschiedenis. Nieuwe toevoegingen zijn als nieuw herkenbaar, maar dienstbaar en ondergeschikt van vormgeving. Bij de restauratie van het Canterhuis is een minder eenduidige restauratiefilosofie gekozen. Daar was ook minder aanleiding voor. Hier werd gekozen voor een interessante combinatie van reconstructie en conservering. Het achterhuis werd gereconstrueerd in zijn 18e-eeuwse hoofdopzet, waarmee de stedenbouwkundige structuur van huizen met voor- en achterhuis werd hersteld. De gevels aan de steeg zijn ontpleisterd en gereconstrueerd in schoon metselwerk, mede om aansluiting te vormen op het Gotische Huis. Op die wijze is een samenhangend ensemble van gebouwen ter weerszijden van de steeg tot stand gekomen, die ook een belangrijke museale kwaliteit vertoont. De voorgevel werd daarentegen geconserveerd in zijn 19eeeuwse opzet, waarop zelfs de kleurstelling is aangepast. In de jaren ’70 lag deze keus nog niet voor de hand. Het museum wordt algemeen gezien als een icoon van de stad Groningen, zoals ook onder meer blijkt uit de opname van het complex in Madurodam. Na 30 jaar is het Scheepvaartmuseum van plan de tentoonstelling te wijzigen en andere accenten aan te brengen. Men wil daarbij het middeleeuwse karakter van de huizen beter benutten. Omdat er ook bouwkundige aanpassingen zijn voorzien, is het nodig om de monumentwaarden in kaart te brengen. Alleen dan is een adequate toetsing van de plannen mogelijk. Daarom hebben T. Tel van de afdeling Wonen en Monumenten van de gemeente Groningen en J. van der Hoeve van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve uit Utrecht onderzoek verricht naar beide panden en een waardestelling opgesteld. Bij het onderzoek is voornamelijk gebruik gemaakt van het gemeentelijk restauratiearchief van het Gotisch Huis, oud kaartmateriaal en gegevens uit de bouwdossiers. Verder is het collegedictaat bouwmethodiek van de TH Delft Restauratie van twee gotische huizen in Groningen uit 1978 geraadpleegd met bijdragen van een aantal bij de restauratie betrokken persoenen: Prof. Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, Ir. A. Daee, Ir. P.B. Offringa, Ing. G. Uiterwijk, Ir. W.O. Wassenaar en J. de Vries. Hierin wordt een aantal keuzes bij de restauratie verantwoord met veel uitleg over de constructie. Naar aanleiding van de restauratie en de resultaten van het door Temminck Groll uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek heeft A.T. Schuitema Meijer een artikel geschreven in de Groningse Volksalmanak van 1978-‘79. Hij combineert hierin het door hem uitgevoerde bewoningsonderzoek met de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek. Een samenvatting hiervan is opgenomen in het rapport.
De bebouwing op de achterterreinen van de huizen aan de Brugstraat gezien in noordelijke richting voor de restauratie. Geheel links is de achtergeveltop zichtbaar van het voorhuis van Brugstraat 24 met daarvoor de achtergevel van het achterhuis.(Rechts daarvan de achterkanten van Brugstraat 22 met op de voorgrond een niet meer bestaand fors achterhuis en 18/20). Foto: privécollectie Gert Kortekaas.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
2
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Het scheepvaartmuseum is uitgegroeid tot een icoon van de stad Groningen, zoals onder meer blijkt uit het feit dat het complex in Madurodam is vertegenwoordigd in de vorm van een maquette (afbeelding ontleend aan: http://lh6.ggpht.com)
De gebouwen zelf zijn nu slechts globaal onderzocht, omdat het binnen het beschikbare tijdsbestek niet mogelijk was om nieuw onafhankelijk onderzoek te verrichten. Zelfs was het niet mogelijk om de onderzoeksresultaten uit de jaren zeventig volledig na te lopen en aan de hand van de nieuwe inzichten op het gebied van de bouwhistorie te toetsen. Daarom is voor de bouwgeschiedenis vooral geput uit het bestaande onderzoek, met dien verstande dat er nu een extra bouwfase aanwezig is, namelijk de restauratiefase uit de jaren zeventig! Het nieuw verrichte onderzoek heeft zich daarom vooral
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
3
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
toegespitst op de overwegingen en afwegingen bij deze restauratie. Bij de waardestelling was dan ook een belangrijke vraag wat nu nog de betekenis is van de ingrepen uit deze bouwfase. Situering/structuur Brugstraat 24 en 26 staan ieder op een smal en diep perceel dat aan de achterkant uitkomt op de Schuitenmakersstraat. Het bouwblok wordt verder omgeven door de Kleine der A (west) en het Akerkhof (oost). Tussen Brugstraat 24 en 26 bevindt zich een gang die vanaf de Brugstraat doorloopt tot de Schuitenmakersstraat. Brugstraat 24 bestaat uit een onderkelderd vierlaags voorhuis met zadeldak (9 m breed en 17 m diep). Tegen de achtergevel is een smaller tweelaags onderkelderd achterhuis aangebouwd dat eveneens voorzien is van een zadeldak (6,2 m breed en 9 m diep). De achtergevel van dit achterhuis wordt gevormd door de voorgevel van een verdwenen tweede achterhuis. Brugstraat 24 lijkt aan de linkerkant direct op Brugstraat 22 aan te sluiten. Tenminste, aan de voorkant is geen drup zichtbaar maar links van het achterhuis is wel een drup (waar later een wc in is gebouwd). Tijdens de recent uitgevoerde verbouwing van Brugstraat 22 is de tussenruimte waargenomen. Brugstraat 26 bestaat uit onderkelderd drielaags voorhuis met zadeldak dat aan de voorzijde van een wolfseind is voorzien (8,5 m breed en 16 m diep). Hierachter sluit een tweelaagse onderkelderde achterkamer aan (6 m breed en 4,5 m diep). Dit fungeert als tussenlid vanwege het daarachter gelegen achterhuis dat twee bouwlagen telt met een zadeldak. Hier weer achter is een bouwdeel van betrekkelijk recente datum van één bouwlaag met een plat dak dat hier verder buiten beschouwing wordt gelaten. A-Brug
4304
4305
30
28
13-a
17-c 15-d
3839
Brugstraat
2t/m 2f 1768
860
26-a
24
34
20-b 18-a 16-c
22-c
11-a
3516 4148
3746
14-a 12
10
8-b
3513
c
3451
4149
3350 3865
3 4
32t/m
3840
3351
5
3414
577 17
4280
11
4281
12
4749 14 12a 12 47514753 10a10 8a 8 4750 6 4754 4756
3 7-a
at sstra a ker
4353uit em
Sch
Moderne kadastrale kaart, binnen het blauwe vak liggen Brugstraat 24 en 26.
4861
1
lm eho ne k Mun
4765
2925
34-f
4352
7
36t/m 40-
4409
4376 19-a
4195
3371
4391
11
1
10
5
4681
5 9t/m 9/1
8-a
2896
3843
4817
4682
7-a
4366 4364 4368 4363
2
3324
2t/m2a
4410
4360 4367 4365
3413
1880
Kleine der A
2171
4341
1381
6-a
2935
3328
1b
2483
1a
3554
4-a 5-a
3553
2673
3-b
Potte bakk ersrijge
2-a
2954
4-a
6
4816
4815 3552
3844
3842
3841
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
1438
Bouwgeschiedenis Brugstraat 24 Middeleeuwen tot en met de 16e eeuw Brugstraat 24 maakt deel uit van een rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Hiervan dateren Brugstraat 16, het dubbelpand Brugstraat 18/ 20 en Brugstraat 26 uit de 14e eeuw. De 14e-eeuwse datering van Brugstraat 22 is onzeker door het ontbreken van concrete aanwijzingen. De precieze ouderdom van Brugstraat 24 is evenmin bekend, maar de zijmuren kunnen eveneens uit de 14e eeuw dateren. De dikte en constructiewijze van de muren in combinatie met het forse baksteenformaat wijzen in die richting.1 De zijmuren zijn uitgevoerd in kistwerk bestaande uit 1
Volgens Temminck Groll is het baksteenformaat 30-36 x 15-15 x 8-9½ cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
4
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
een halfsteens binnen- en buitenschil met daartussen een vulling van ‘misbaksels’. Op de tweede verdieping bevinden zich nissen in de zijwanden, die onderdeel zijn van de constructie van de muur. Ze zorgen voor een goede en stabiele verbinding tussen de binnen- en de buitenmuur. Over de indeling en gebruik van het huis in de 14e eeuw zijn geen aanwijzingen voorhanden. Afgehakte profiellijst
Een van de driepassen (drielob) in de voorgevel.
De kenmerkende en beeldbepalende voorgevel van het voorhuis dateert uit de late 15e eeuw of het begin van de 16e eeuw. Temminck Groll geeft in zijn uit 1963 daterende proefschrift voor dit huis een datering in de 15e eeuw maar wel met een vraagteken2. Nadat hij het huis tijdens de restauratie heeft onderzocht, dateert hij de gevel in de late 15e eeuw maar op zijn laatst rond 15003. Daarop sluit de datering van Meischke e.a. nog net aan, hun inschatting is omstreeks 1525. De datering berust vooral op stilistische gronden, met name de geleding van de gevel en toepassing van de drielob4. De gevel is een gotische pijlergevel met onder andere driepassen bovenin de buitenste vensternissen. Deze gevel heeft een getrapte bekroning gehad met pinakels. De entree bevond zich in de linker travee. De pinakels moeten vóór het midden van de 17e eeuw gesloopt zijn, zo blijkt uit de kaart van Haubois (omstreeks 1643). Op deze kaart staat de gevel afgebeeld zonder pinakels. De kapconstructie van het voorhuis bestaat uit eiken sporenparen, ondersteund door kromstijlgebinten. Op de gebinten zijn gekraste telmerken toegepast. Vermoedelijk dateert de kap uit de bouwtijd van de voorgevel. Wel zijn hergebruikte onderdelen herkenbaar, die mogelijk afkomstig zijn uit de 14e-eeuwse kap. Bij het onderzoek zijn enkele gegevens over het huis in zijn 15e-eeuwse vorm bekend geworden. In deze periode vormden de huidige twee onderste bouwlagen van het voorhuis samen één grote zaal van 7,7 x 15 m met een stookplaats in de westelijke gevel. De entree bevond zich links in de voorgevel, rechts daarvan drie hoge kruisvensters. Op de tweede verdieping (destijds eerste verdieping) was vooraan aan de linkerkant (oost) nog een verwarmbare ruimte. In de muur zijn de sporen van een gotische haard bewaard gebleven.
der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 29-31½ x 13½-16 x 7½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 95½-96 cm. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar neigt sterk naar Vlaams Verband. 2 Temminck Groll, 1963, 84. 3 Temminck Groll, 1978, 3-2. 4 Meischke e.a., 2000, 74.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
5
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Kapconstructie van het voorhuis gefotografeerd in de richting van de nok. De sporen zijn schuingetrokken en getordeerd. Zwepen zorgen voor de stabiliteit.
In vermoedelijk de 15e eeuw werd op een afstand van ongeveer 8,5 m achter het voorhuis een zelfstandig achterhuis gebouwd, bestaande uit twee of drie bouwlagen met een zadeldak. In het begin van de 16e eeuw werd de ruimte tussen het voorhuis en het zelfstandige achterhuis volgebouwd met een derde bouwdeel, het huidige achterhuis. Ten behoeve van deze uitbreiding werden de vensters in de achtergevel van het voorhuis dichtgezet. Het nieuwe achterhuis was smaller dan de beide andere gebouwen en had een woonbestemming. De kamer op de verdieping van het achterhuis was het belangrijkste woonvertrek en tegen de zuidgevel bevond zich van het begin af aan een haard. Deze ruimte wordt aangeduid als “gotische kamer”. Op de begane grond in de zuidoosthoek zit een dubbele kaarsnis met kolommetje uit de bouwtijd. De kelder was waarschijnlijk voorzien van een tongewelf. Eigenaren en gebruiksfunctie van het huis De oudst bekende eigenaar van het Gotisch Huis is Evert Wigboldes. Wigboldes was een zeer vooraanstaande Groninger die kort voor het midden van de 15e eeuw diverse belangrijke functies vervulde. Zo is hij onder andere in 1448 hoofdman en daarmee lid van het hoogste rechtscollege. Verder was hij lid van het brouwersgilde zoals veel vooraanstaande Groningers dat in die tijd waren. Dat in het huis bier werd gebrouwen blijkt ook uit de tijdens de restauratie gevonden eeststenen. Dit zijn een soort plavuizen met gaatjes waarmee een eestvloer werd gelegd. Op zo’n vloer werden ontkiemende gerstekorrels te drogen gelegd. Schuitema Meijer veronderstelt dat voor het bierbrouwen de put zal zijn gebruikt die zich op het erf bevond. In deze put was eb en vloed merkbaar. Een volgende eigenaar in de 15e eeuw is vermoedelijk Junge Evert Hubbeling, eveneens lid van het brouwersgilde. Hij vervulde verschillende belangrijke functies, waaronder dat van burgemeester in 1478. Hierna tot ver in de 16e eeuw is niet bekend wie de eigenaren waren. Van 1585 tot vermoedelijk 1603 is Wolter Luijnghe de eigenaar en ook hij was lid van het bierbrouwersgilde. Wijzigingen in de 17e eeuw Over verbouwingen in de 17e eeuw zijn we slecht ingelicht, de bouwhistorische aanwijzingen zijn zeer schaars. Volgens Temminck Groll zou in het begin van de 17e eeuw de grote zaal in het voorhuis zijn onderverdeeld door het aanbrengen van een extra vloerniveau en werd de voordeur naar de rechter zijgevel verplaatst. Dit werd gedaan om van het woonhuis grotendeels een pakhuis te maken. De datering van deze bouwfase berust op de karakteristiek van de balklaag. Het gaat hier om zware kantige balken van naaldhout. Hoewel dit type balken in de 17e eeuw voorkomt bleven ze in de 18e en eerste helft van de 19e eeuw gangbaar voor pakhuizen en is het de vraag of de 17e-eeuwse datering bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
6
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
voor deze situatie klopt. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats de 18e-eeuwse blauwe kleurafwerking aan de onderkant van de tweede verdiepingsvloer (oorspronkelijk eerste verdiepingsvloer) en het restant van een 18e-eeuwse trapleuning. Dit plafond past bij een woonfunctie en niet bij een pakhuis en dat geldt ook voor de trapleuning. Voor de woonfunctie is het aanbrengen van een tussenvloer niet logisch. In de tweede plaats blijkt uit de gebruiksgeschiedenis van het huis dat in de 19e eeuw een nieuw gebouwde fabriek op het achterterrein een belangrijk bouwdeel is en het voorhuis functioneert dan als pakhuis bij de fabriek. Dat is een logisch moment voor het aanbrengen van de extra balklaag. Gezien de status van de eigenaren in deze eeuwen is het goed denkbaar dat zij in het voorname huis bleven wonen. Bovendien bleef eeuwenlang de functie van brouwerij in tact en is er dus vanuit de functie geen reden om grote wijzigingen te veronderstellen. Eigenaren en gebruik In 1603 is Hinrick Helmichs eigenaar, van beroep lakenhandelaar. Hij had het in 1594 tot raadsheer geschopt maar als katholiek moest hij deze functie kort daarna opgeven vanwege de Reductie van Groningen (Hervorming). Behalve het Gotisch Huis bezat hij nog een huis in de Brugstraat, Schuitema Meijer noemt nr. 30.5 Na Hinrichs dood wordt het huis vererfd. Uiteindelijk gaat dit zo ver dat voor het huis in achttiende delen wordt gerekend. Vanaf 1654 bezit Henrick Swartwolds het halve huis en vanaf 1660 het hele huis. Deze eigenaar/bewoner was brouwer. Op 14 oktober 1680 wordt het huis met brouwerij in een openbare veiling verkocht. Bij deze veiling werd een uitgebreide beschrijving gegeven: ‘de mande poorte met een beslooten binnenplaatse’, de put ‘daer ebbe en vloet uijt en ingaet’ en ‘een hoffien’, en het huis aan de Schuitenmakersstraat, ‘waer aen de ganh ende stallen sijn grensende’. Hopman Allard Dijkhuisen werd voor 2400 carolusgulden de nieuwe eigenaar. Een jaar later verkocht hij het huis weer. De nieuwe eigenaar werd Jurjen Buitinck. Het was zijn zoon Jan die bier ging brouwen in het huis totdat zijn vader in 1696 het huis verkocht. De betreffende acte noemt uitvoerig het brouwersgereedschap: ‘twie koperen bouwketels met kraenen, d’eene à 24 tonne na en de ander ketel à 20 tonne nat offte daer omtrent, oock mede twie brouwkuipen met kraenen en de looden geute soo onder de beune licht’ enz. Het huis ging over naar Peter Cornelis en een maand later naar brouwer Meinardus Meints en diens vrouw Grietien Vechters. Weduwe geworden, verkocht zij in 1714 het pand. Het pand wordt hier voor het eerst genoemd als ‘Het Amsterdamse wapen voerende’. Wijzigingen in de 18e eeuw Ook over de wijzigingen in de 18e eeuw zijn maar weinig gegevens beschikbaar. Het vermoeden bestaat dat het voorhuis nog steeds een hoge zaal bevatte, in ieder geval in het achterste gedeelte. Op het achterste gedeelte van het plafond (balklaag) van de eerste verdieping is namelijk een blauwe kleurafwerking aangetroffen, die wijst op een gebruik als woonruimte. Voor een pakhuis of magazijn zou een dergelijke dure kleur niet in aanmerking komen. Verder is er in hetzelfde deel van het huis een 18e-eeuwse trapleuning met een sierlijke aanzet bewaard gebleven, die eveneens wijst op een gebruik als woonruimte. Op deze leuning is een bruinrode kleur gevonden, die doorgaat als oudst gevonden kleurlaag. De begane grond van het achterhuis moet in de 18e eeuw een nieuwe inrichting en afwerking hebben gekregen. Hiervan is onder meer de betegeling van de schouw tegen de achterwand bewaard gebleven. Op basis van de bouwsporen is de schouw bij de restauratie van 1973-’75 gereconstrueerd. Eveneens in de 18e eeuw zijn de vensters van deze ruimte vernieuwd en vergroot; de nieuwe vensters bevatten houten schuiframen met roedenverdeling. Aan de hand van bouwsporen in een tussendorpel kon de oude roedenindeling tijdens de restauratie worden gereconstrueerd. In de noordwestgevel werd een muurkastje aangebracht met geprofileerde planken. Dit was voorzien van een glasdeurtje dat tijdens de restauratie elders in het gebouw werd teruggevonden en terug is geplaatst. Het is vrijwel geheel met 18e-eeuws glas voorzien.
5
Uit recent onderzoek is duidelijk geworden dat het huidige pand Brugstraat 30 in de 16de eeuw uit twee smalle huizen bestond, die pas nadien zijn samengevoegd. Het zal daarom wel om één van deze twee huizen gaan. Deze huizen waren aanzienlijk kleiner dan het Gotisch Huis.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
7
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Eigenaren en gebruik In 1714 verwierf het echtpaar Pieter Muller en Anna Unes het pand voor een bedrag van 8200 carolusgulden, inclusief het brouwgereedschap. Bij de koop was een huis en tapperij in Middelstum inbegrepen. Voor het Gotische Huis werd 6000 carolusgulden gerekend, voor het brouwersgereedschap 600 en voor de tapperij in Middelstum 1600. In 1732 werd het huis (zonder de tapperij) verkocht aan Henricus Bruins en zijn vrouw Catharina Bruinewold voor slechts 4700 carolusgulden. Het brouwgereedschap gaat weer voor 800 over. Bruins is vaandrig van het borgerregiment. Bruins en zijn vrouw verkopen het huis in 1743 voor 7263 gulden aan Popko J. Houttuin en zijn vrouw Geesjen Isaaks. Houttuin had een herberg in Stroobos. In 1769 werd het huis geveild als brouwerij ‘De Witte Hand’. Het kwam in handen van Benjamin Detmers voor 8276 gulden, waarvan 776 gulden voor de losse goederen voor het brouwbedrijf. In 1778 wordt Nanning J. Nanninga de volgende eigenaar. Hij betaalt 6400 gulden, inclusief brouwketels met kuipen en koelkamers, het kleine en grote brouwgereedschap en de vaten ‘van groot tot klein’; de bebouwing aan de zijde van de Schuitenmakersstraat (omschreven als twee afzonderlijk verhuurde kamers). Nanninga wordt in dat jaar lid van het brouwersgilde. Nanninga zou de bierbrouwerij verandert hebben in een jeneverstokerij, maar omdat later in de geschiedenis toch weer sprake is van een brouwerij kan aan dit gegeven getwijfeld worden. Op 10 november 1795 wordt het huis te koop aangeboden voor 8000 gulden maar verkocht wordt het huis niet. Daarom werd het huis verhuurd aan de buurman, de jeneverstoker Willem Hesselink en zijn vrouw voor negen jaar waarbij zij het recht kregen voor koop voor genoemd bedrag. Deze Willem Hesselinks was een zoon van Jacob Jacobs Hesselink en Jeltje Derks, de eigenaren van het Canterhuis sinds 1748. Als in 1844 het huis te koop wordt aangeboden is sprake van ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitemakersstraat’.
De gang tussen Brugstraat 24 (rechts) en 26 gezien in de richting van de Brugstraat. Foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. Rechts voor is de fabriek te zien. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 19781979 blz 44.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
8
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Verbouwingen in de 19e eeuw Waarschijnlijk verdween pas in de 19e eeuw de woonfunctie uit het voorhuis en werd het gehele bouwdeel pakhuis. Daarvoor werd een extra balklaag aangebracht in de hoge begane grond en verplaatste men de voordeur naar de rechter zijgevel. Tevens werd de begane grondvloer lager gelegd. In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het tweede achterhuis (het zelfstandige achterhuis uit de 15e eeuw) vervangen door een fors fabrieksgebouw. Op een oude foto is de westgevel hiervan zichtbaar. Het bestond uit twee achter elkaar geplaatste bouwdelen waarvan het voorste hoger is dan het achterste. Het voorste gedeelte heeft twee of drie bouwlagen gehad, de vensterindeling is niet zichtbaar, wellicht waren het twee hoge bouwlagen. De gehele zijgevel is geleed met lisenen die aan de bovenzijde aansluiten op een trapsgewijs uitgemetselde dakrand. Omstreeks 1900 breekt in het eerste achterhuis brand uit, waardoor de balklagen boven de begane grond en de kapconstructie verloren gaan. De nieuwe verdiepingsbalklaag wordt iets hoger gelegd dan de oude. Eigenaren en gebruik In 1844 wordt Brugstraat 24 omschreven als ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitenmakerstraat’. In het midden van de 19e eeuw is Jan Pieters eigenaar van zowel Brugstraat 24 als 26. Brugstraat 24 was op dat moment in gebruik als pakhuis van lijnkoeken en lijnzaad. In nr. 26 bevond zich een olieslagerij. Kort daarvoor was er al sprake van een pakhuis en fabriek ten oosten van de gang (Brugstraat 24). De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 laat zien dat de mandelige gang dan niet langer als vanouds doorloopt van de Brugstraat naar de Schuitenmakersstraat. Het in een akte uit 1844 als mouterij aangeduide achterhuis blijkt zodanig uitgebouwd dat daardoor de rechtstreekse doorgang is belemmerd; de tuin hoorde bij het Canterhuis en loopt door tot achter het Gotisch Huis. Het adresboek voor 1854 geeft aan, dat de firma Hesselink en comp. – bierbrouwerij – in het bewuste huis is gevestigd. In 1850 was het reeds aangekocht door koopman Jan Pieters evenals het Canterhuis. Hij wil hier oprichten een ‘stoom olie, cement en cichoreimolen’. In 1871 overlijdt de ‘stoom-oliemolenaar’ Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht. Het Gotisch Huis heet dan inmiddels ‘New York’. Het vergrote achterhuis dient dan als ‘stoom olie en cichoreifabriek’. De vraag is wanneer precies het 19e-eeuwse tweede achterhuis is gebouwd (vernieuwd). Dit moet het fabrieksgebouw zijn dat Jan Pieters heeft opgericht en dat staat afgebeeld op een foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. De bouw van deze fabriek zorgde ervoor dat de gang tussen de twee panden weer op de Schuitenmakersstraat uit komt. Bij de verkoop in 1871 wordt het huis omschreven als ‘daaraan (d.w.z. aan de fabriek) verbonden ruime en sterke pakhuis’. Het Gotisch Huis is dus van minder betekenis dan de fabriek en Schuitema Meijer schrijft dat het diende voor opslag van lijnkoeken en lijnzaad. Eigenaar wordt Pieter Roefs Roelfsema en hij verwerft in 1882 tevens het Canterhuis. Met zijn zoon Waalco bouwden zij een bedrijf (olieslagerij) op van formaat dat te groot zou worden voor de Brugstraat. In 1878 klagen de buren over de rook van de kolengestookte stoomtuigen ondanks het feit dat er een hoge schoorsteen is gebouwd. Verbouwingen in de 20e eeuw en restauratie van 1973-‘75 In 1911 wordt in het pand een verkoophal ondergebracht waarvoor de vensters in de voorgevel worden vernieuwd en vergroot en een deur wordt geplaatst in de tweede travee van rechts. Tevens wordt de begane grondvloer van het voorhuis ongeveer 30 cm lager geplaatst. In 1911 wordt de fabriek overgeplaatst naar Hoogkerk en de panden verkocht. Dan wordt Aldert Veldman eigenaar van het Gotisch Huis en twee percelen grond waarop dan nog fabrieksgebouwen staan. De opstallen op de bewuste percelen zijn toen verkocht onder de conditie dat zij moesten worden afgebroken. Aanleiding voor de restauratie van het ‘gotische huis’ was de aankoop door de firma Theodorus Niemeyer NV in 1969 van de heer J. Veldman. Ter gelegenheid van het 150-jarige bestaan heeft de firma Niemeyer het huis ten geschenke gedaan aan de Gemeente Groningen, die al langere tijd pogingen deed om het huis te verwerven. Het huis werd indertijd beschouwd als het oudste huis van Groningen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
9
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De gemeente Groningen heeft dit geschenk in dank aanvaard, maar zag zich daarmee wel geplaatst voor een stevige opgave, namelijk de restauratie en inrichting van het pand te behoeve van een sociaal culturele bestemming. Voor het maken van een plan werd gekozen voor de restauratie-architect dr. Ir. C.L. Temminck Groll6, die in 1963 was gepromoveerd op ‘Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere Noordeuropese steden’.7 In het proefschrift behandelde hij een zestal Groningse huizen, waaronder het Gotische Huis. Na een ruimte-analyse heeft Temminck Groll een eerste restauratieplan opgemaakt, uitgaande van een gedeeltelijke reconstructie en herstel van de voorgevel in zijn gotische vorm. Daarbij bleek onder meer dat er onvoldoende harde gegevens waren voor een reconstructie van de voorgevel of de top ervan. Op voorstel van Temminck Groll en daarin gesteund door de Rijksdienst en Deaa werd gekozen voor een terughoudende restauratie van het pand, waarbij niet werd gekozen voor een reconstructie van een oudere of de oudste toestand maar voor een conserverende aanpak met respect voor de veranderingen gedurende de lange bouwgeschiedenis. Men wilde in de woorden van Temminck Groll: primair de historie aan het woord laten; men zou grote prioriteit geven aan alles wat écht is, uit welke fase ook van de geschiedenis en vrijwel volledig afzien van aanvullingen. Opvallend is dat er nauwelijks discussies geweest over dit plan van aanpak, hoewel conserverende restauraties zeker nog niet algemeen waren. De bouwvergunning is verleend in januari 1973 ten einde gebruik te kunnen maken van de aanwezige subsidiemogelijkheden. De begroting bedroeg ruim 1,1 miljoen gulden. De hoogte van het bedrag onderstreept de slechte toestand waarin het gebouw verkeerde. Waar men in het voorhuis kon volstaan met (ingrijpend en kostbaar) herstel van de constructie, moesten in het achterhuis de balklagen en kap geheel vernieuwd worden. Het afwerkingniveau van het voorhuis is zeer sober, passend bij het pakhuiskarakter: planken vloeren, beraapte wanden, balklagen in schoon metselwerk. Om de lage kelder bruikbaar te maken, werd hier een betonnen vloer aangebracht met een verdiept middenpad. In het achterhuis hebben de ruimten wel enige afwerkingen, zoals betimmeringen, gereconstrueerde schouwen en een plafondbetimmering werd gekozen. Twee van de schouwen zijn aangevuld met schoorsteenmantels en tegelwanden die van elders afkomstig zijn. Pas in de loop van 1973 werd besloten het Scheepvaartmuseum in het pand onder te brengen, terwijl het achterhuis bestemd was voor Niemeyers Nederlands Tabacologisch Museum. En daarmee was het mogelijk om trappenhuizen in te passen en toiletvoorzieningen aan te brengen. In 1975 kocht de Stichting Scheepvaartmuseum ook het naastgelegen pand, Brugstraat 26, omdat het tentoonstellingsoppervlak in alleen het Gotische Huis onvoldoende bleek. De overbouwing van de steeg tussen beide panden werd daarmee de hoofdentree van het Gotisch Huis, zodat de entree in de voorgevel kon vervallen. Voorhuis De voorgevel is terughoudend aangepakt en zorgvuldige gerestaureerd, waarbij alle veranderingen zijn geconserveerd. Uitzondering is de begane grond, waar de keldervensters en vensters op de begane grond uit 1911 zijn vervangen naar een opmetingstekening van de bestaande toestand omstreeks 1911. Er is geen deur in de afwijkende linker travee aangebracht, omdat de entree reeds in een vroege bouwfase naar de rechter zijgevel was verplaatst. Bij eerdere ontwerpen en reconstructietekeningen is wel sprake van een deur in deze travee. De vensters op de eerste verdieping kregen weer klapramen, die met wervels aan de balken konden worden opgehangen. Achter de luikopeningen op de tweede verdieping en hoger zijn stalen ramen met ontspiegeld glas geplaatst ten einde te benadrukken dat er geen sprake was van vensters. 6
Vriendelijke mededeling ir A. Deaa (27 oktober 2010). Coenraad Liebrecht Temminck Groll (Amsterdam, 1925) uit Driebergen studeerde bouwkunde aan de TH Delft. In 1963 promoveerde hij cum laude op een proefschrift over middeleeuwse stenen huizen in Utrecht. Tussen 1954 en 1972 werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Dienst Openbare Werken in Utrecht en bij het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit Utecht. Daarnaast had hij in Utrecht zijn eigen bureau als restauratiearchitect. Van 1973 tot 1986 was hij hoogleraar in het architectonisch ontwerpen aan de TH Delft (nu: TU Delft). 7
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
10
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Ook de rechter zijgevel is terughoudend aangepakt, waarbij het oorspronkelijke gesloten karakter is gehandhaafd. Alle bestaande kozijnen zijn ingevuld met roedenramen. Waar geen kozijnen aanwezig waren zijn vaste ramen met roeden met een afwijkende, niet-historisch profilering aangebracht. De achtergevel was door de vele opeenvolgende doorbraken technisch zo slecht dat grote inboetingen en de complete vernieuwing van de top noodzakelijk waren. In het interieur zijn de bouwsporen in de muren zoveel mogelijk in het zicht gebracht, zoals nissen, schouwen, trapaftekeningen etc. De vensterbanken van de nissen zijn bekleed met tegels, vooral voortkomende uit een praktische overweging van schoonhouden. De bestaande balklagen en vloerdelen zijn hersteld en zeer partieel vernieuwd (enkele nieuwe balken boven de begane grond). De kelder was zeer laag geworden door de wijzigingen van het niveau van de begane grond. De vloer is vervangen in beton, waarbij een zone is verlaagd tot een looppad van voor- naar achtergevel. Op die wijze viel de kelder op te nemen in het museumparcours. Het looppad kreeg een bestrating van baksteen. Op de eerste verdieping werd een blauwe kleurafwerking op de balken gevonden, vermoedelijk uit de 18e eeuw. Hieruit viel op te maken dat de begane grond en eerste verdieping oorspronkelijk een hoge ruimte vormden met een woonfunctie. Om deze hoogte herkenbaar te maken werd gekozen voor een plaatselijke vide in de (secondair aangebrachte) vloer van de eerste verdieping. Verder zijn de (secondair aangebrachte) onderslagconstructies verwijderd. Deze hadden geen constructieve functie meer. De grenen balklaag boven de begane grond had een roomwitte kleur als oudste afwerking. Deze is hersteld. Door verlaging van de vloer van de bel-etage had het souterrain een zeer geringe hoogte gekregen. Om de ruimte bruikbaar te maken, werd een looppad in het midden aangebracht. De nieuw toegevoegde trappenhuizen zijn bekleed met een beschot, geïnspireerd op laatgotische betimmeringen.
Langsdoorsnede van de bestaande situatie van Brugstraat 24 voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie dienst RO/EZ.
Op de zolder is een 19e-eeuwse vlieringvloer verwijderd, inclusief de bijbehorende tussenspanten. Deze keuze werd mede ingegeven door de slechte technische toestand ervan. Op die wijze kwam de middeleeuwse sporenkap met enkelvoudige spanten weer in het volle het zicht. De kap is versterkt door het aanbrengen van zwepen. Op de sporen zijn heraklithplaten (met een ventifol-plastic laag) aangebracht, ten einde de suggestie te vermijden dat de kap ooit beschoten was. Behouden bleef het in de 19e eeuw opgelichte dakvlak aan de achterzijde van het voorhuis ter plaatse van het hijsrad.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
11
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Plattegrondtekening van de begane grond voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie: dienst RO/EZ.
Achterhuis Het achterhuis werd heringedeeld tot drie museumzalen, één per bouwlaaag, hoewel er bijvoorbeeld op de eerste verdieping een duidelijke aanwijzing was voor een verdergaande onderverdeling. De kelder is zeer utilitair ingericht, waarbij een nieuwe vloer en wandafwerking zijn gekozen. De kelderbalklaag bleef behouden, de vloer is wel vernieuwd. De ruimten op de bel-etage en verdieping hebben een duidelijk woonhuiskarakter gekregen. Voor de bel-etage was de situatie in de 18e eeuw een inspiratiebron, gebaseerd op de vormgeving van de vensters. De ramen zijn gereconstrueerd in hun 18e-eeuwse opzet, gebaseerd op de aftekening van roeden in de ramen. De betimmering van de vensterwand is uitgevoerd naar 18e-eeuws model, maar aangepast voor plaatsing van verwarmingselementen. De gevonden tegelwand van de schouw is aangevuld met materiaal van elders. De balklaag is afgetimmerd met een houten plafond, omdat de balklaag technisch goed was maar niet passend was in het nagestreefde karakter.
De bel-etage van het achterhuis, links de betimmering van de vensterwand en rechts de schouw.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
12
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De westgevel van het achterhuis met de gereconstrueerde vensters.
De eerste verdieping werd ingericht als een woonruimte. Hiervoor zijn de twee bakstenen kruisvensters hersteld in hun oorspronkelijke opzet, inclusief glas-in-lood. De reconstructie is gebaseerd op aangetroffen bouwsporen en de vondsten van enkele glasfragmenten. Sporen van een schouw tegen de achtergevel vormden de aanleiding tot de plaatsing van een midden-16e-eeuwse schouw uit het Groninger Museum. De schouw is afkomstig uit de boerderij “De Palm” bij Westerwijtwerd, ook wel de “Zwarte Lap” genaamd.
Links de 16e-eeuwse schouw die tegen de achtergevel is geplaatst en rechts een overzicht van de verdieping van het achterhuis.
De kap van het achterhuis is geheel vernieuwd, omdat de bestaande kap uit circa 1900 geen specifieke waarden vertegenwoordigde. Bovendien was de kap te flauw om de opzet van het complex in voor- en achterhuis te benadrukken. Voor de nieuwe kap werd gekozen voor een sporenkap, gebaseerd op de gevonden, steilere aftekening op de gevel. In detaillering is duidelijk gemaakt dat het een nieuwe kap betreft, waarbij telmerken in Romeinse telling zijn gebruikt. De bouwgeschiedenis van het achterhuis is in de gevels herkenbaar, omdat de gevonden sporen op bescheiden wijze in zicht zijn gebracht en waar nodig gecompleteerd. Deze bescheiden presentatie van de bouwsporen is bereikt door de wanden te berapen en (wit) te schilderen. In de achtergevel zijn de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
13
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gevonden bouwsporen aan binnen- en buitenzijde geaccentueerd om de complexe bouwgeschiedenis weer leesbaar te maken. Het merendeel van de deuropeningen op kelderniveau, bel-etage en verdieping is gebaseerd op bouwsporen en deels op interpretatie van fragmenten. Ook in de linkerzijgevel (oostgevel) zijn sporen zichtbaar, waaronder de bijzondere dubbele kaarsnis (aangevuld bij restauratie). De vormgeving van de nieuw toegevoegde trap is geïnspireerd op middeleeuwse spiltrappen met beschieting, echter in versoberde vorm. Ook de portalen zijn afgetimmerd met eikenhouten delen. Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Gotisch Huis wordt algemeen beschouwd als een relatief vroeg voorbeeld van een puur conserverende restauratie, waarbij onderdelen uit verschillende bouwfasen op gelijkwaardige wijze werden behandeld.8 Vanwege de consequente uitvoering en het bijzondere karakter van het project, is het ook jarenlang als voorbeeld gebruikt in het onderwijs aan de TH Delft. Hierbij moet wel bedacht worden dat de nieuwe functie van het gebouw deze eenduidige keuzen en consequente uitvoering ook mogelijk maakte. Temminck Groll heeft in meerdere publicaties zijn gedachten over de aanpak en het resultaat neergelegd. Volgens zijn eigen beschrijving heeft men storende elementen verwijderd, onderdelen uit diverse perioden op gelijkwaardige wijze naast elkaar behouden en in het zicht gehouden (gelaagdheid van de bouwgeschiedenis)en nieuwe toevoegingen herkenbaar afwijkend of in een afwijkende materialisatie vormgegeven. Aan de binnenzijde zijn de gevels niet bepleisterd, maar wel geschilderd, opdat de bouwsporen zichtbaar en herkenbaar zijn maar niet opdringerig aanwezig. Daarin onderscheidt deze restauratie zich van latere voorbeelden, waar juist de bouwsporen sterk geaccentueerd werden. Vanuit het huidige gezichtspunt valt wel op dat de verbouwingen uit de (late) 19e eeuw en vroege 20e eeuw bijna consequent als verstorend zijn aangemerkt, zelfs als het balklagen of een kapconstructie betrof. Verder zijn de nieuwe toevoegingen bij de restauratie van 1973-’75 terughoudend en bescheiden van karakter, hetgeen zich ook uit in het materiaalgebruik. Als voorbeeld kan worden genoemd de betimmeringen van de trappenhuizen, waarbij de houten bekleding geïnspireerd is op middeleeuws beschot. Voor herstel en restauratie zelf is niet gekozen voor vervanging of aanlassen van hout, maar juist voor het aanhelen met epoxyhars. Dat gaf de mogelijkheid om zoveel mogelijk origineel materiaal te behouden. Rijksmonument Het pand Brugstraat 24 is als Rijksmonument 18433 geregistreerd, zodat het gehele gebouw beschermd is zowel inwendig als het exterieur. De omschrijving luidt: “Oudste woonhuis van Groningen. Gotisch pand onder diep zadeldak; voorgevel geleed door hoog opgaande geprofileerde nissen in de begane-grond; de dammen zijn als halve bundelpijlers behandeld, waarop boven de waterlijst half zeszijdige pilasters rusten ter hoogte van de gootlijst, beëindigd door kleine kapitelen. De zijvelden vormen siernissen met driepasbogen. Vensters op de verdieping van de pui met roedenverdeling, hogerop allen gewijzigd in luiken. Top later vervangen. Inwendig de oude balklagen; achtergevel eveneens met stenen kruiskozijnen”. Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:9 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. 8 Tot in de jaren zeventig van de 20e eeuw hadden restauratie vaak een historiserende karakter, waarbij gekozen werd tot reconstructie van een oudere fase en versterking van een eenduidig (historisch) beeld. Daarmee kregen veel monumenten een eenduidig architectuurhistorisch karakter, gebaseerd op de interpretatie van een van de oudste bouwfasen van een gebouw. Latere toevoegingen werden vaak verwijderd als niet passend in het nagestreefde beeld. Opvallend is dat dit niet overeenstemde met de theorievorming over restauratie, waarbij juist alle aandacht uitging naar handhaving van het authentiek historische materiaal en het vermijden van (onverantwoorde) reconstructies. Voorbeeld hiervan is het Charter van Venetië (1964). 9 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
14
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
• •
Brugstraat 24 en 26
Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling van het voorhuis Het Gotisch Huis is één van de belangrijkste middeleeuwse huizen van Groningen. Het complete casco heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit tot de hoofdopzet van het gebouw hoort en de belangrijkste verbouwingen hiervan documenteert. Oude indelingen zijn niet bewaard gebleven, mede vanwege het gebruik als pakhuis. De voorgevel heeft daarnaast ook architectuurhistorische betekenis, aangezien het een van de zeldzame originele gotische woonhuisgevels in Nederland is. Het gebouw was oorspronkelijk in gebruik als woon- en opslagruimte, later geheel als opslagruimte. Deze wijziging heeft geleid tot het aanbrengen van een extra vloer (vloer boven de begane grond) en de wijzigingen van het onderste deel van de voorgevel. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de laatgotische datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks in opzet 14de-eeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973-’75 is deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden.
De voorgevel van het Gotisch Huis, Brugstraat 24.
De voorgevel van het voorhuis heeft hoge monumentwaarden vanwege de afleesbaarheid van de oorspronkelijke, laatgotische opzet en de wijzigingen als gevolg van het gebruik als pakhuis. Herstellingen geven de gevel een doorleefdheid, die sterk bijdraagt aan de leesbaarheid van de bouwgeschiedenis. Bij de restauratie van 1973-’75 is de gevel ontdaan van ‘storende toevoegingen’ uit de late 19e en 20e eeuw. Dat heeft geleid tot een reconstructie van de (18e-eeuwse) kelderlichten en vensteropeningen op de begane grond, de oudste bouwfase waarover gegevens beschikbaar waren. Onderdeel van die reconstructie was de verplaatsing van de entree naar de zijgevel, conform de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
15
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
situatie in de 19e eeuw. De vensters op de begane grond en kelderlichten hebben positieve waarden, aangezien deze gekopieerd zijn naar de vensters van de eerste verdieping (circa 1800). De vensters op de eerste verdieping hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze horen bij de opzet uit circa 1800 waarbij het huis geheel in gebruik is genomen als pakhuis. De hijsluiken op de hogere niveau hebben hoge monumentwaarden, eveneens als uitdrukking van de functie van pakhuis. De daarachter geplaatste stalen puien versterken de uitdrukking van open hijsluiken en hebben daarom positieve monumentwaarden. De zijgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de hoge ouderdom (14e eeuw) en het gesloten karakter, passend bij de typologie van het huis. De achtergevel heeft hoge monumentwaarden, aangezien de plaatsing van hijsdeuren een wezenlijk onderdeel voor de herkenbaarheid van de pakhuisfunctie. Ook hier hebben de stalen puien achter de hijsdeuren positieve monumentwaarden, omdat deze de uitdrukking van open hijsluiken benadrukken. De constructie van de vloeren (met vloerdelen) en de kap hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze deel uitmaken van het oorspronkelijke casco. Van jongere datum is de vloer tussen de begane grond en eerste verdieping, die de volledige ingebruikname als pakhuis documenteert. De vide in de laatstgenoemde vloer, aangebracht in 1973-’75 om de oorspronkelijke hoogte van de begane grond als woonruimte te laten zien, heeft indifferente monumentwaarden. Ook de toiletten hebben indifferente monumentwaarden. Het vloerniveau van de kelder heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit overeenstemt met het middeleeuwse niveau. De verdiepte zone in de vloer is een creatieve oplossing om de kelder toch een functie te geven in het museale parcours, zonder de essentiele vloerniveaus te wijzigen. Uit cultuurhistorisch gezichtspunt heeft de verlaagde zone indifferente monumentwaarden. De trappen hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze in opzet en uitvoering herinneren aan de eenvoudige laddertrappen die in een pakhuis te verwachten zijn. Curieus is de trap tussen de begane grond en eerste verdieping, waarvan de leuningen een 18e-eeuwse aanzet vertonen. Deze 18e-eeuwse aanzet is nagenoeg zeker een origineel onderdeel van de interieur-afwerking van het Gotisch Huis en heeft derhalve hoge monumentwaarden. De noodzakelijke omtimmeringen van het trappenhuis op de verdiepingen zijn geminimaliseerd om het karakter van de laddertrappen te onderstrepen.
De trap in het voorhuis met 18eeeuwse aanzetten.
De gevels zijn aan de binnenzijde geschilderd, waardoor de bouwsporen herkenbaar en zichtbaar zijn gebleven. Een aantal bouwsporen vormde aanleiding voor nieuwe ingrepen, zoals doorgangen, vensters, vitrines etc. Deze afwerking heeft hoge monumentwaarden, omdat de bouwgeschiedenis en bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
16
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
oorspronkelijk opzet van het gebouw op die wijze leesbaar zijn. De geschilderde afwerking zorgt voor een eenheid in de wandafwerking, waardoor inboetingen, herstellingen en aanvullingen niet verstorend werken. Ook geven de wanden een rustige achtergrond bij de gekozen functie. Het gebruik van Heraklith als dakbeschot heeft indifferente waarden. Weliswaar past de gedachte van het gebruik van dit materiaal in de restauratiefilosofie, maar de gekozen materiaal is van mindere kwaliteit dan bij de andere toevoegingen. Als onderdeel van de museumgebruik zijn enkele podia en tussenwanden geplaatst, uitgevoerd in een bescheiden vorm en kleurstelling. Deze onderdelen hebben indifferente monumentwaarden. De rustige en bescheiden vormgeving van deze toevoegingen past overigens wel goed in de restauratievisie, waarin het gebouw zoveel mogelijk beleefbaar en leesbaar moet zijn. Op die wijze is het gebouw het belangrijkste tentoonstellingsstuk van het museum. Waardestelling van het achterhuis Het achterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het behoort bij de laatmiddeleeuwse hoofdopzet van het Gotisch Huis. De reconstructie van de zadelkap bij de restauratie van 1973-’75 heeft sterk bijgedragen aan de herkenbaarheid van de structuur en opzet in voor- en achterhuis. De dakkapellen zijn als atypische toevoeging voorzien van stalen vensters. Op die wijze valt te herkennen dat ze niet bij de primaire opzet behoren. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden omdat dit type kenmerkend is voor het historische dakenlandschap. De gevels zijn in belangrijke mate origineel, niet alleen in materialisatie maar ook voor wat betreft de indeling. Dit geldt onder meer voor de bakstenen kruisvensters op de bel-etage van de rechterzijgevel (westgevel), waarvan de reconstructie berust op de aangetroffen bouwsporen. De invulling met glasin-lood is gebaseerd op gevonden glasfragmenten. De kleine vensters ernaast getuigen van een verdwenen indeling op de verdieping. De vensters van de bel-etage zijn in de 18e eeuw vernieuwd, echter met behoud van de oorspronkelijke gevelindeling. Bij de restauratie zijn de 18e-eeuwse ramen gereconstrueerd op basis van aftekeningen in de ramen. Deze ramen hebben hoge monumentwaarden, omdat materialisatie en detaillering gekopieerd zijn van de originele exemplaren. De achtergevel heeft daarnaast ook hoge monumentwaarden als document voor de bouwgeschiedenis: de gevel was aanvankelijk een buitengevel van een vrijstaand achterhuis. Bij de restauratie van 1973-’75 zijn alleen de balklagen boven kelder en bel-etage behouden, hoewel deze van relatief recente datum waren. Vernieuwing hiervan zou geen meerwaarde hebben opgeleverd. Wel zijn de vloeren vervangen. Deze (nieuwe) balklagen hebben hoge monumentwaarden, aangezien ze in hoogte, typologie en maatvoering passen bij de oorspronkelijke opzet van het gebouw. Om dezelfde redenen hebben ook de vernieuwde balklagen hoge monumentwaarden. De kapconstructie heeft een traditionele typologie, maatvoering, materialisatie en detaillering, waarbij de aanzet en helling zijn gebaseerd op bouwsporen op de achtergevel. De afwerking van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien hier gekozen is voor een neutrale invulling (voorzetwanden en nieuwe houten vloer) zonder specifiek karakter voor deze ruimte of betekenis voor het gebouw. De balklaag is wel van oudere datum, wellicht 19e-eeuws. Op de bel-etage hebben de schouw en vensters hoge monumentwaarden, omdat deze behoren tot de oorspronkelijke opzet van het huis en aanleiding vormden voor de inrichting van deze ruimte. De ramen zijn gereconstrueerd op basis van bouwsporen. Voor de reconstructie van de schouw vormde de gevonden tegelwand de aanleiding. Bij deze reconstructie is gebruik gemaakt van oude materialen die van elders afkomstig zijn. De plafondbetimmering en de lambrisering hebben positieve monumentwaarden, omdat deze passend zijn bij het 18e-eeuwse karakter van de ruimte, maar niet gebaseerd zijn op vondsten ter plaatse. De eikenhouten trap heeft positieve monumentwaarden als eigentijdse toevoeging op een nieuwe plaats, geïnspireerd op middeleeuwse voorbeeld. De detaillering wijkt duidelijk af. De uitvoering is eenvoudig. De opgeklampte deuren hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze passen bij de karakteristiek van het gebouw als pakhuis. Op de eerste verdieping hebben de vensters hoge monumentwaarden, omdat deze in opzet origineel zijn en getrouw zijn gereconstrueerd in de middeleeuwse vorm. Deze reconstructie is in detail verantwoord aan de hand van bouwsporen. De middeleeuwse schouwnis in de achtergevel heeft hoge monumentwaarden als wezenlijk onderdeel van de oorspronkelijk ruimte (met kruisvensters). De
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
17
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
schouw uit het midden van de 16e eeuw heeft hoge monumentwaarden, vanwege de bijzondere uitvoering in renaissancestijl. De schouw komt van elders, maar past hier goed in tijd en vorm.
Brugstraat 24 (rechts) en 26 op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. Brugstraat 26 heeft nog een gotische gevel. Verder is op de kaart goed zichtbaar het tweede achterhuis van Brugstraat 24 dat waarschijnlijk in de 19e eeuw werd afgebroken. Hiervan is de voorgevel behouden gebleven die nu als achtergevel achterhuis functioneert. 31
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
13-a
17-c 15-d
9-b
11-a
A-Brug 8-a 6
4
Brugstraat
2t/m 2f 30
28
26-a
24
34
22-c
20-b 18-a 16-c
14-a 12
10
6
8-b
4-a
2
1a 1b
7-a
17
10
16
11
18-a
7
11
5 9t/m 9/1
8-a
Kleine der A
6-a
4
3
2t/m2a
4-a 5-a
5
3-b
Potte bakkersrijge
2-a
19-a
14 12a 12 10a10 8a
3 7-a
at sst ra a ker m e it Schu
8 De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 met daarop aangegeven de moderne huisnummering.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
18
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Bouwgeschiedenis Brugstraat 26 Middeleeuwen tot en met de 17e eeuw Brugstraat 26 is het meest westelijke pand van het rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Van dit huis is de ouderdom door middel van dendrochronologisch onderzoek vastgesteld. Monsters van een korbeel en een stijl van de onderslagconstructie van de kelderbalklaag in het voorhuis dateren uit 132010. Voor zover nu valt na te gaan, bestond het huis in eerste opzet uit een kelder, een hoge begane grond, een lage verdieping en een zadelkap. Bij de verbouwing van Brugstraat 28 kon een belangrijk deel van de westgevel van het voorhuis waargenomen worden. Het muurwerk is gemetseld van forse bakstenen in kettingverband11. Zeer opvallend is de duidelijke verzakking van het Canterhuis in zuidelijke richting. Vanaf 1,2 m uit de voorgevel is het muurwerk gelijkmatig verzakt, de lintvoegen hellen duidelijk af naar het zuiden. De zakking is fors, zo’n 40 cm en gelijkmatig.
De kapconstructie ter hoogte van de vliering voor de restauratie gefotografeerd in de richting van de voorgevel. Foto: A.J. van der Wal februari 1975, collectie: RCE Amstersfoort.
Het voorhuis moet in de late middeleeuwen (late 15e eeuw of vroege 16e eeuw) met een lage verdieping verhoogd zijn, waarbij ook de kap is vernieuwd. Bij deze vernieuwing van de kap zijn onderdelen uit de oude kap hergebruikt. Deze conclusie is gebaseerd op de aanwezigheid van twee telmerksystemen op de onderste gebinten, namelijk gekraste als gehaalde merken. Het voorhuis heeft een bijzondere eikenhouten kapconstructie, bestaande uit sporenparen ondersteund door acht
10
Vries, D.J. 1990, 20. Het baksteenformaat is 30-32½ x 14-15½ x 7½-9 cm, de tienlagenmaat is 94-95 cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 30-32½ x 15-16 x 8½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 96 cm. Kenmerkend zijn de hoekige en kantige stenen. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar per laag komen wel koppen en strekken voor. 11
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
19
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gestapelde gebinten. Gestapelde gebinten zijn in de stad Groningen vrij zeldzaam. In deze bouwfase moet ook de voorgevel zijn vernieuwd in een laatgotische stijl. Deze gevel valt nog te herkennen op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. In de 16e eeuw wordt aan de voorkant boven de gang tussen Brugstraat 24 en 26 een kamer gemaakt.12 Vermoedelijk in de 17e eeuw is het huis vergroot met een aangebouwde achterkamer, zoals dat ook gebeurde bij Brugstraat 18/20 en 22.13 Deze datering is gebaseerd op de karakteristiek het metselwerk. Op de kaart van Haubois uit circa 1643 vallen het voorhuis en de aangebouwde achterkamer duidelijk te herkennen. Hierachter zijn nog twee kleine bouwdelen getekend met de daknokken evenwijdig aan de gang maar hierover is verder niets bekend. Eigenaren en gebruik De eerst bekende eigenaar van het huis is Rudolf Huinghe. Hij bezat het huis reeds in 1449. Deze Rudolf Huinghe was burgemeester in de jaren 1465 en 1466. De volgende eigenaar was dr. Johan Canter. Canter was bevriend met Rudolf Agricola. Schuitema Meijer veronderstelt dat de familie Canter ook daadwerkelijk in het huis heeft gewoond. Daarvoor pleit dat het huis nog in 1571 het Canterhuis werd genoemd. In 1544 treffen we Otto Hoendricks als eigenaar aan. Na zijn dood erven zijn zoons Roeleff en Otto het huis. Otto verkoopt in 1560 zijn gedeelte aan zijn broer die het huis toen kennelijk bewoonde. Roellef beklaagt zich in 1556 bij de stad erover dat de afwatering van zijn huis werd belemmerd door hetgeen zijn buurman Derck Roeberts heeft laten ‘timmeren’. Dit was de buurman van het huis ten westen, Brugstraat 28. Wellicht bestond deze ‘belemmering’ uit het buurpand zelf. Dit pand dateert in zijn huidige opzet namelijk uit de 16e eeuw. Het Canterhuis wordt in 1571 bewoond door Frerick Moijsteenn. Hij was koopman en speelde als katholiek en stadsbestuurder een belangrijke rol bij de reductie van Groningen in 1594. In 1585 heeft Freryck Moijsteenn de gronsen14 afgelost. In 1606 overlijdt hij, zijn vrouw overlijdt in 1615. In 1618 wordt het huis publiek geveild, waarbij Berend Crantsien, luitenant van het burgerregiment en diens tweede vrouw het huis verwerven. Hun dochter Wobbetien huwde in 1631 Albert Tjassens en zij beide zouden de nieuwe eigenaren van het huis worden. Albert overleed in 1651, zijn weduwe bleef het huis tot haar dood bewonen. In 1678 brachten de erfgenamen het huis in openbare veiling. Koper werd Jan Peters voor 2900 carolusgulden. Hij kwam uit Utrecht en werd burger van de stad Groningen, verwierf in 1672 het lidmaatschap van het koopliedengilde en wel als molenaar. Het achterhuis was in gebruik als boekweitmaalderij. De molen werd aangedreven door een paard. Verbouwingen in de 18e eeuw In de 18e eeuw is het huidige achterhuis gebouwd. Dit gebouw had aanvankelijk een functie als pakhuis, zoals geconcludeerd kan worden uit de smalle, hoge halfronde vensters en de hijsvoorzieningen. Ook het voorhuis werd in deze periode gemoderniseerd (zie hieronder), waarbij onder andere de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd werd. Deze verhoging ging ten koste van de bovenliggende ruimte op de tweede verdieping, waarvan de verdiepingshoogte zo gering werd dat deze alleen nog als opslagruimte kon worden gebruikt. Verder zijn geen bouwsporen bewaard gebleven.
12
De kap heeft behakte rondhouten sporenparen, gekoppeld door middel van eikenhouten hanenbalken. Er is een theorie die ervan uitgaat dat de achterkamer aanvankelijk een klein zelfstandig steenhuis was. Met de beperkte gegevens die nu voorhanden zijn kan dit niet goed worden aangetoond. Het feit dat het voorhuis naar het zuiden is verzakt lijkt een aanwijzing ten nadele van deze theorie. 14 Gronsen of grunsink is een cijns die voor een 80-tal percelen in de stad op 10 oktober betaald moest worden bij de ingang van de St Maartenskerk (Martinikerk) aan de graaf van Bentheim. Hiervan zijn vier registers bewaard gebleven uit circa 1430, circa 1480, circa 1530 en 1585. In het laatste jaar werd de cijns afgekocht. Hoe de graaf van Bentheim aan deze percelen kwam is onbekend (Nieuwe Groninger Encyclopedie deel A-G. Groningen 1999, blz. 333). 13
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
20
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
eigenaren en gebruik In 1700 werd uit de erfenis van Jan Peters het huis toegewezen aan Grietje Peters Westbroek en haar man, de Slochtenaar Claas Jans Bruinewolt. De bestemming van het pand bleef hetzelfde. Schuitema Meijer merkt op dat het nu de gegoede middenstand is die eigenaar wordt en niet langer regenten. In 1703 werd het huis met winkel en boekweitmolen verkocht, inclusief de twee ‘kameren’ (eenkamerwoningen) aan de Schuitemakersstraat en de vrije uitgang daarnaast. In de koop waren ook drie paarden betrokken. Voor het huis werd 4000 gulden betaald, voor de molen 850. Eigenaar werden Jan Gerritzen Hulshoff en zijn vrouw Marregien Harmens. In 1744 overleed Hulshoff waarna zijn zoon het bedrijf enkele jaren voortzette tot zijn dood in 1747. In 1748 wordt het huis met ‘boekweijtmaalderij’ verkocht. Voor 1745 verwierven de echtelieden Jacob Jacobs Hesselink en Jeltjen Derks het huis, de kelder was apart verhuurd. Hesselink begint in het huis een branderij of jeneverstokerij. Schuitema Meijer veronderstelt dat hij het huis ingrijpend heeft laten verbouwen. Uit de beschikbare informatie die nu voorhanden is valt de gedachte van Schuitema Meijer dat in het voorhuis een extra vloer werd aangebracht niet aannemelijk te maken. De veronderstelde wijziging van de begane grond is wel mogelijk al zijn de concrete bouwsporen die hieraan kunnen herinneren verloren gegaan. De begane grond kan toen een indeling in een voorkamer, tussen- en achterkamer, gelegen langs de lange gang aan de oostzijde hebben gekregen. De achterkamer kreeg een wandbespanning van geschilderd behang, voorstellende laagvlakte overgaande in berglandschap. Of de datering van de wandbespanning met zekerheid op 1745 kan worden gesteld is niet duidelijk. Een 18e-eeuwse datering ligt wel voor de hand. In 1792, na de dood van Hesselink, kreeg zijn zoon Willem het huis. Hij was getrouwd met Trijntje Hesselink. Hij verwerft ook het Gotisch Huis waarin wellicht eveneens een jeneverstokerij was gevestigd. Verbouwingen in de 19e eeuw De voorgevel van het huis staat afgebeeld op een aquarel van A.J. van Pooijen uit 1861 en een foto van 1866. De voorgevel had toen nog een eenvoudige gemetselde driehoekige top. De gevel is ongepleisterd en heeft op de begane grond en de verdieping drie venstertraveeën. Op de tweede verdieping zit in het midden een luik net als in de geveltop. Op de foto is de ouderdom van de gevel niet goed in te schatten maar 18e of eerste helft 19e eeuw lijkt goed mogelijk. Waarschijnlijk is de voorgevel rond 1870 gemoderniseerd tot een gepleisterde drielaags lijstgevel, voorzien van hoge vensters op de begane grond en eerste verdieping. De tweede verdieping kreeg mezzaninovensters. Opmerkelijk genoeg sluiten de vensters niet aan op de vloerniveaus, zodat koven en schuine betimmeringen nodig waren. De kap werd voorzien van een wolfseind aan de voorzijde. Volgens Schuitema Meijer gebeurde dit in 1872. Eigenaren en gebruik Willem Hesselink overlijdt in 1803 en zijn vrouw zet de zaak voort met vier man personeel. Zij hertrouwt met Teunis Izaaks Hulshoff, eigenaar van onder andere de buitenplaats Vennebroek in Eelde. Teunis Hulshoff overlijdt in 1817. Trijntje bleef in het bezit van de beide huizen aan de Brugstraat. Na haar dood in 1844 wordt dit gezamenlijk eigendom van zoons mr. Derk en Hendrik met nog eveneens de door Trijntje nagelaten pakhuizen ‘Het Hart’ en ‘Klaver’ aan het Kleine der A (respectievelijk de nummers 3 en 2). Hoewel de akte van 1844 het Canterhuis omschrijft als ‘woonhuis’ met de stokerij en de stalling daarachter, is het de vraag of de stokerij nog in bedrijf was. Reeds in 1830 wordt het huis bewoond door een ongehuwde zoon van Trijntje, door Albert Hesselink, die van beroep papierfabrikant was. In 1850 wordt koopman Jan Pieters eigenaar van beide panden. De akte omschrijft het Canterhuis als ‘een zeer groote hecht sterke heerenbehuizing met woonkelder daaronder een zeer grote stal, wagenof pakhuis en fraaye tuin, uitkomende in de Schuitenmakersstraat’. Van de stokerij is dan geen sprake meer. Het kamertje boven de mandelige gang hoort ook bij dit perceel. In 1871 overlijdt Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht en dan blijkt dat het Canterhuis in een onder- en bovenwoning te zijn gesplitst. De bovenwoning is vanuit de mandelige gang tussen de panden bereikbaar. Een deel van de tuin is nog aanwezig, achter het huis staat wel een oliepakhuis en Pieters patentoliefabriek. Eigenaren werden toen de zoons Hinrik en Roelf Pieters, beiden eveneens olieslager. Echter Roelf overlijdt in datzelfde jaar en alles wordt eigendom van Hinrik die zelf in het
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
21
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
benedenhuis woont. Boven woont Pieter Roelfs Roelfsema die in 1871 het Gotisch Huis heeft gekocht, ‘New York’ genaamd. In 1882 kocht hij het benedenhuis van het Canterhuis.
De Brugstraat met op de achtergrond de Der Aakerk gefotografeerd vanuit de Astraat in 1866. Brugstraat 26 is met een rode pijl aangegeven. Foto: privécollectie Harm Renkema.
Verbouwingen in de 20e eeuw Doordat in de 20e eeuw de woonfunctie stapsgewijs verloren gaat wordt het interieur van het voorhuis gewijzigd. In fasen verdwijnen veel indelingswanden, het bijzondere behang uit de achterkamer wordt verkocht en in de oostgevel komen drie grote stalen vensters om meer licht in de winkel te krijgen. Na een brand in 1920 werd het achterhuis met twee bouwlagen verhoogd. Dit bouwdeel kreeg een plat dak. De kelder wordt bij de winkel getrokken, waartoe een nieuwe trap is geplaatst. Voor het eerst is er een directe verbinding tussen kelder en begane grond. De winkelpui uit 1911 wordt in 1945 vervangen door een eigentijdse pui met de entree in het midden. Eigenaren en gebruik In 1911 wordt het Canterhuis verkocht en werd in het pand de firma ‘Woldering & Idema, likeurstokerij, wijnhandel en distilleerderij’ gevestigd. Zij lieten het huis direct verbouwen. De voorkamer in het pand kreeg een functie als winkel, waarbij tevens een etalage werd aangebracht. De daarachter gelegen slaapkamer werd onderverdeeld in een puikamer (rechts) en een tapperij. Het fraaie behangsel in de achterkamer werd verkocht en het bracht ƒ 700,00 op. Nadien is het geveild voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
22
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
ƒ 2000,00 en naar de U.S.A. verhuisd. Verder werd de kelder door de firma in gebruik genomen. Deze ruimte was tot dan toe altijd afzonderlijk verhuurd geweest. In 1968 verliet de firma het pand. Enige jaren later werd het aangekocht door de Stichting Scheepvaartmuseum. Op 18 december 1974 kreeg architectenbureau Offringa opdracht dit pand te restaureren tot een museumgebouw.
Links het achterhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd kort na 1920. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 1978-1979 blz 56.
Restauratievoorstel van Bureau Offringa voor het achterhuis waarbij de ophoging uit 1920 wordt gesloopt. Tekening: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
23
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Links boven is een plattegrondtekening afgebeeld van de begane grond voor restauratie en rechts het restauratievoorstel. Daaronder is een langsdoorsnede te zien na restauratie. Tekeningen: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
24
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Restauratie en restauratievisie De restauratie van het Canterhuis leverde veel meer discussie op dan bij het naastgelegen Gotisch Huis. Het gebouw leende zich veel minder voor een conserverende restauratie vanwege de ingrijpende verbouwingen in de 20e eeuw. Na lang overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en onderzoek van enkele varianten werd besloten om de gebouwen Brugstraat 24 en 26 als een samenhangend museaal ensemble ter weerszijden van de (mandelige) gang te beschouwen en daarvoor de ‘storende toevoegingen’ uit de 20e eeuw ongedaan te maken. Dit had een aantal stevige ingrepen tot gevolg. Belangrijkste ingreep was het herstel van de oorspronkelijke massa-opbouw van het huis in een vooren achterhuis, zoals ook het geval is bij het Gotische Huis. Voor- en achterhuis zijn bij het Canterhuis overigens wel gescheiden door een smaller tussenlid. Het achterhuis is gereconstrueerd naar de situatie van vóór 1920, namelijk twee bouwlagen met een steile kap. Deze periode was ook uitgangspunt voor reconstructie van de linkerzijgevel en de achtergevel, gebaseerd op oude foto’s, tekeningen en een interpretatie van gevonden bouwsporen. De gepleisterde afwerking moest plaats maken voor schoon metselwerk, hetgeen forse inboetingen tot gevolg had. Kenmerkend is het gesloten karakter, waarbij op de verdieping slechts smalle rondboogvenstertjes en hijsluiken aanwezig zijn. Waar onvoldoende gegevens waren voor reconstructie is gekozen voor invulling met modern metselwerk. Voor de reconstructie van de begane grond van de achtergevel waren onvoldoende aanwijzingen, zodat de bestaande vensters gehandhaafd bleven. In eerste instantie zou het pleisterwerk op dit niveau gehandhaafd blijven, maar achteraf is besloten om dit ook te verwijderen. Voor de reconstructie van de gevels aan de binnenplaats naast het tussenlid waren minder gegevens, zodat op basis van de aangetroffen bouwsporen een nieuw ontwerp is gemaakt. Het uiterlijk van het voorhuis hoefde aanzienlijk minder aangepast te worden, omdat de massa nog min of meer gaaf was. Van de zijgevel is de vensterreeks op de begane grond dichtgezet (deur toegevoegd), de verdiepingen zijn esthetisch gecorrigeerd. Ook hier werd gekozen voor een uitvoering in schoon metselwerk, aansluitend op de gevels van het Gotische Huis. Op de plaatsen waar onvoldoende gegevens voor reconstructie waren is gekozen voor invulling in moderne steen of een nieuwe invulling. Meest opvallende nieuwe invulling is de vitrine-nis. De voorgevel is een geheel ander verhaal. Deze gevel heeft zijn gepleisterde afwerking gekregen in de late 19e eeuw (1872). Deze gevel was nagenoeg gaaf, behoudens de pui uit 1945 op de begane grond. Deze pui is vervangen door de oorspronkelijk indeling van 1872, bestaande uit een deur en twee vensters met schuiframen. Alle ramen herkregen hun zesruitsverdeling. De kleurstelling is gebaseerd op de resultaten van kleuronderzoek. Tegenwoordig is dit een voor de hand liggende keuze, niet in het midden van de jaren zeventig van de 20e eeuw. In die periode werd de 19de-eeuwse architectuur nog zeker niet algemeen gewaardeerd. Het in twee fasen tot stand gekomen middeleeuwse casco van het voorhuis bleef integraal behouden, zowel het muurwerk van de gevels, de (enkelvoudige) balklagen als de kapconstructie. Op kelderniveau is sprake van onderslagbalken op standvinken, die bij dendrochronologisch onderzoek gedateerd konden worden in 1320. Ook zijn de vloerniveaus niet gewijzigd, hoewel de tweede verdieping een zeer gering bruikbaar vloeroppervlak had. Het voorste deel van de vloer op dat niveau is namelijk bij de herinrichting van de voorkamer op de eerste verdieping (18e eeuw?) verhoogd. Hier bevindt zich een opslag- en magazijnruimte. De kapconstructie is zorgvuldig gerestaureerd en waar nodig aangeheeld. Evenals bij het Gotisch Huis is gebruik gemaakt van houtwolcementplaten met een waterdichte afdekking van dakleer, waarmee onderstreept wordt dat de kap nooit een beschot heeft gehad. In het achterhuis is gekozen voor nieuwe balklagen, vloeren en kapconstructie (sporenparen). Zoveel discussie er is geweest over de aanpak van het exterieur, zo weinig discussie was er over de aanpak van het interieur. Offringa zelf schrijft hierover slechts “In een aantal vertrekken werden bouwsporen gevonden van stookplaatsen. Omdat het museale gebruik van het gebouw aanleiding gaf tot het rekonstrueren van een aantal stijlkamers, werden bij antiquairs een tweetal schouwen aangekocht t.b.v. deze kamers.” Conclusie moet zijn dat het huis is ingericht met museale stijlkamers. Op de begane grond heeft dat geleid tot een samenhangende reeks ruimten, niet op de verdiepingen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
25
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De facto zijn de hele indeling en interieur-afwerking vernieuwd. Op de begane grond van het voorhuis is een nieuwe indeling tot stand gekomen, gebaseerd op de 19de-eeuwse opzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. Het interieur heeft een historiserend karakter, waarbij enkele originele onderdelen uit de 18e en 19e eeuw zijn geplaatst. In de gang zijn de marmeren en rood Bremer zandstenen vloertegels, het marmeren wandfonteintje en een luxueuze 18eeeuwse deurpartij met betimmeringen (entree van de achterkamer) van elders afkomstig. In de kleine voorkamer zijn een kastenwand en een schouw geplaatst, beide uit de 18e eeuw stammend. De grote achterkamer kreeg een inrichting op 18e-eeuwse leest geschoeid, waarin een zeer rijke schouw is geplaatst. Het snijwerk van deze schouw wordt toegeschreven aan een van de belangrijkste Groninger architecten/ ambachtslieden uit de 18e eeuw, Casper Struiwig. De kleine kamer in het tussenlid bevat onder meer een schouw, waarvan de mantel is samengesteld uit onderdelen van verschillende herkomst. De eerste verdieping is na het strippen van enkele tussenwanden en voorzetwanden tegenwoordig een ongedeelde ruimte, waarin de constructie van balklagen met vloeren en de baksteenwanden met bouwsporen in het zicht zijn gebracht. De voormalige achterzaal had een gepleisterde wandafwerking, waarin een sparing is opengelaten rondom een 14e-eeuwse vensternis. In de voormalige voorkamer staat een rococoschouw, die bij de restauratie in de jaren zeventig is geplaatst als interieurelement. Van de verdere inrichting van een voorkamer resteren nog de betimmeringen van de vensterneggen, geschilderd in houtimitatie.
De rococoschouw op de eerste verdieping.
Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Canterhuis heeft een veel minder eenduidige ‘filosofie’ dan de conserverende restauratie van het Gotische Huis. De keuzen zijn veel meer ingegeven door het programma dan door een restauratiefilosofie. Het Canterhuis en Gotische Huis liggen aan weerszijden van een mandelige of gemeenschappelijke gang. Toen beide panden gezamenlijk ingericht konden worden als museum, ontstond de wens om beide panden als samenhangend ensemble te behandelen. De gebouwen werden daarmee onderdeel van de museale presentatie. De grote hoogte van het achterhuis (verhoogd tot vier bouwlagen in 1920) vormde in die visie een dissonant. Dat was de aanleiding tot een reconstructie van de oorspronkelijke bouwmassa van het Canterhuis, bestaande uit een voor- en achterhuis met tussenlid. Het achterhuis werd daartoe gereconstrueerd in zijn situatie van vóór 1920, toen het nog bestond uit twee bouwlagen met een kap. De gevels zijn gereconstrueerd op basis van oude foto’s en tekeningen, gecombineerd met een interpretatie van gevonden bouwsporen. Om de samenhang met het Gotisch Huis te versterken werd ook gekozen voor een afwerking in schoon metselwerk. Dit was ook de leidraad voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
26
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
de zijgevels van het tussenlid en voorhuis. Waar onzekerheden bleven bestaan over de oorspronkelijke indeling werd gekozen voor herkenbaar nieuwe invullingen (baksteen) of nieuwe toevoegingen (vitrinekast). De voorgevel werd gereconstrueerd in zijn 19e-eeuwse toestand en kleurstelling, de meest beeldbepalende periode voor deze gevel. Daarbij verdween de winkelpui uit 1945. Hierover merkte Schuitema Meijer al in 1978 op: ‘… al zou men zich kunnen voorstellen, dat een aardige winkelpui als in het Canterhuis van 1945 (…) ooit nog eens typerend voor de tijd kan worden genoemd en dat men dan een dergelijke gevel in een ander huis juist daarom wil conserveren.” Deze tijden braken sneller aan dan gedacht. Opgemerkt dient nog te worden dat het oordeel van Schuitema Meijer over de restauratie onverdeeld gunstig is.
De voorgevel van Brugstraat 26, links een foto uit de jaren 70 waarop de winkelpui uit 1945 te zien is. Rechts een recente foto.
Van het achterhuis werd niet alleen de bouwmassa gereconstrueerd, maar ook de gehele constructie vernieuwd. Men koos daarbij wel voor een passende materialisatie en uitvoering, namelijk enkelvoudige houten balklagen en sporenparen. In het voorhuis zijn alle bestaande balklagen en de kapconstructie met zo min mogelijk wijzigingen en aanpassingen hersteld en aangeheeld. Hierbij golden dezelfde uitgangspunten als bij het Gotische Huis: de historische waarden van het casco prevaleerden boven indeling, gebruik en inrichting. Wel is een trap toegevoegd, duidelijk herkenbaar als nieuwe toevoeging. Voor de indeling en interieurafwerking gold een heel ander uitgangspunt. De indeling van de begane grond werd gebaseerd op de 19e-eeuwse opzet. De interieurafwerking is vormgeven als een historiserend decor voor de plaatsing van museale objecten, waaronder 18e-eeuwse schouwen, een kastenwand, deuren en een betimmering. De gangvloer is uitgevoerd in marmer en rood Bremer zandsteen. Op de eerste verdieping werd alleen de voorkamer een historiserend decor voor plaatsing van de museale schouw (rococoschouw, 18e eeuw). Deze ruimte is bij een 18e-eeuwse verbouwing hoger geworden dan de achterruimte. Deze achterruimte had een museuminrichting, waarin alleen enkele bouwsporen zichtbaar zijn gemaakt. Recent is de indeling en afwerking voor een groot deel verwijderd, zodat de schouw geïsoleerd is en geen context meer heeft. De tweede verdieping heeft een museale opstelling en magazijnruimten. Op de zolder is de kapconstructie vrijwel geheel in het zicht
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
27
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gelaten als museale presentatie. Alle toevoegingen zijn herkenbaar door toepassing van afwijkende materialen. In het achterhuis zijn grote ruimten ingericht, die geen band hebben met de historische opzet en afwerking van het gebouw.
De voorkamer op de begane grond in het voorhuis met laat 18e eeuwse schoorsteenmantel.
De achterkamer op de begane grond van het voorhuis met links de 18e-eeuwse schoorsteenmantel met snijwerk van Casper Struiwig.
Rijksmonument Het pand Brugstraat 26 is als Rijksmonument 18434 geregistreerd, zodat het gehele pand beschermd is zowel voor wat betreft het exterieur als interieur. De redengevende omschrijving luidt: “Pand, vermoedelijk daterend uit de 15e eeuw, onderkelderd met twee verdiepingen en een schilddak. Voorgevel vernieuwd in het derde kwart 19e eeuw; rijk voorbeeld van het eclecticisme met boogfries onder de kroonlijst, geprofileerde togen boven de vensters van de tweede verdieping en getoogde vensteromlijstingen met stuckuiven. In hout overdekte kelder op zware eiken staanders met korbelen. Voorts eiken balklagen uit de bouwtijd. Achterhuis van recenter datum”.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
28
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:15 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling Het voorhuis van het Canterhuis is een van de belangrijkste middeleeuwse huizen van de stad, waarvan de massa en constructie in belangrijke mate behouden en origineel zijn. In de opzet zijn twee fasen te herkennen, een vroeg-14e-eeuwse bouwfase en een iets jongere bouwfase uit de late 15e eeuw of vroege 16e eeuw. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de middeleeuwse datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks middeleeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973’75 is de herkenbaarheid van deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse dakpannen waarmee de steile daken zijn gedekt hebben hoge monumentwaarden omdat dit kenmerkend is voor het historische dakenlandschap van de binnenstad. De overbouwing van de steeg heeft hoge monumentwaarden, aangezien deze het nijpende ruimtegebrek en de sterke verdichting gedurende de 16e eeuw illustreert. De bouwmassa en constructie zijn in hoofdopzet origineel. Het casco van het voorhuis van het Canterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het overgrote deel van de gevels, balklagen/ vloeren (met onderslagconstructie in de kelder) en kapconstructie tot de oorspronkelijk opzet behoren of onderdeel zijn van belangrijke verbouwingsfasen. Uitzondering is het voorste deel van de vloer van de begane grond; deze vloer heeft indifferente monumentwaarden, vanwege de vernieuwing bij het aanbrengen van een winkelpui in de 20e eeuw. Deze pui is verdwenen, zodat ook de samenhang met deze bouwfase afwezig is. Bij de restauratie zijn veel bijzonderheden over de oorspronkelijke opzet duidelijk geworden, die deels nog herkenbaar zijn aan de hand van de zichtbare bouwsporen in het gebouw. In de loop der tijd hebben diverse moderniseringen plaatsgevonden. Noemenswaard zijn de wijzigingen van vloerniveaus in het voorste deel van het huis, die vooral ten doel hadden de status van het huis te verhogen. In de 18e eeuw is de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd, hetgeen ten koste ging van de tweede verdieping. En bij de 19e-eeuwse verbouwing werd bij de modernisering van de voorgevel gekozen voor een indeling, die wel veel status gaf maar niet meer aansloot op de vloerniveaus. Daarom zijn koven toegepast op de eerste en twee verdieping. Ook deze aanpassingen hebben hoge monumentwaarden, omdat deze een zeldzaam voorbeeld zijn waar status zo evident ten koste gaat van het praktisch gebruik van een huis. De voorgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de eenduidige en samenhangende laat-19deeeuwse architectuur, indeling en afwerking. Het grootste deel van de gevel is ook in materialisatie authentiek. Bij de reconstructie van de begane grond is de bestaande afwerking, detaillering en vensters zorgvuldig gekopieerd, hetgeen bijdraagt aan de architectonische samenhang. De linkerzijgevel van het voorhuis en tussenlid heeft hoge monumentwaarden, omdat deze voor een belangrijk deel nog uit de bouwtijd dateert (14e en 17e eeuw). Van belang is het gesloten karakter, passend bij de oorspronkelijke opzet als zijgevel aan een mandelige gang. De vensters in het achterste deel zijn noodzakelijke toevoegingen uit de 17e eeuw en later, omdat de achterkamers geen licht meer verkregen na aanbouw van tussenlid en achterhuis. De hijsvoorzieningen zijn naar de zijgevel 15
Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
29
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
verplaatst, toen de voorgevel een meer representatief karakter kregen. Deze venster en hijsdeuren illustreren op die wijze het veranderende gebruik van het gebouw en de wijziging van status van de voorgevel. Derhalve is sprake van hoge monumentwaarden. De deur op de begane grond en de vitrinenis hebben indifferente monumentwaarden, aangezien sprake is van nieuwe toevoegingen zonder specifieke relatie met het huis. De gevels aan de binnenplaats hebben positieve monumentwaarden, aangezien er sprake is van een nieuw ontwerp op basis van traditionele elementen. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De indeling van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien deze van betrekkelijk recente datum is en geen relatie heeft met de historische structuur. Van de afwerking heeft de plavuizenvloer (circa 1975) positieve monumentwaarden, aangezien deze vanouds toegepast werd in dergelijke kelder. De indeling van de begane grond (voorhuis en tussenlid) heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze is gebaseerd op de 19e-eeuwse hoofdopzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. De toegepaste historische interieur-onderdelen hebben hoge monumentwaarden, vanwege de kunsthistorische betekenis voor de Groninger interieur-afwerking, de rijke detaillering en afwerking. Dit geldt in het bijzonder voor de kastenwand en schouw in de voorkamer, de schouw in de achterkamer (Caspar Struiwig) en de entree van de achterkamer met een betimmering uit de v.m. rechtbank, alle uit de 18e eeuw. De marmeren schoorsteenmantel in de kamer in het tussenlid heeft positieve monumentwaarden. De historiserende interieur-afwerking uit circa 1975 heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze de origineel interieurstukken in een passende context plaatst. De trappen hebben indifferente monumentwaarden. De indeling en interieur-afwerking van de eerste verdieping zijn ontmanteld. De schouw in de voormalige voorkamer heeft hoge monumentwaarden, maar geen betekenis (meer) voor deze locatie na verwijdering van de tussenwanden en de historiserende context. Verplaatsing naar een andere locatie is mogelijk, gelet op het ontbreken van een context. Overigens was de plaatsing op deze plek gebaseerd op het feit dat zich hier een schouwnis bevindt. Hoge monumentwaarden hebben de betimmeringen van de vensterneggen. De tamelijk sobere interieur-afwerking van de eerste verdieping van de overbouwing van de steeg heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze past bij de status van de ruimte. De indeling en interieur-afwerking van de tweede verdieping heeft indifferente monumentwaarden, aangezien er sprake is van recente wanden zonder betekenis voor de structuur van het pand. De aanwezige interieurstukken zijn evident onderdelen van een museale collectie en opstelling. Voor de monumentwaarden zij hier verwezen naar de constructie. De hijskapel heeft bovendien hoge monumentwaarden, aangezien deze essentieel onderdeel is van het gebouw in zijn hoedanigheid als pakhuis/ magazijn. Het achterhuis heeft een indeling en inrichting uit de jaren zeventig, die geen verband houdt met de oorspronkelijk opzet of gebruik. Derhalve is sprake van indifferente monumentwaarden.
Literatuur Haan, J. de, ‘Hier ziet men uit Paleizen’- Het Groninger interieur in de zeventiende en achttiende eeuw. Assen, 2005. Hazelaar, B., en Ph.M. Bosscher, Oude koopmanshuizen in Groningen, Groningen, 1996 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst. Den Haag, april 2009. Meischke, R., H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland - Utrecht, Noord-Brabant en de Oostelijke provincies. Amsterdam/Zwolle, 2000. Schuitema Meijer, A.T., Het ‘Gotisch Huis’ en het ‘Canterhuis’ in de Brugstraat te Groningen, in: ‘Groningse volksalmanak, historisch jaarboek voor Groningen’. Groningen 1979.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
30
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Temminck Groll, C.L., Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere noordwesteuropese steden. ’s-Gravenhage, 1963. Temminck Groll, C.L., ‘Restauratie van twee gotische huizen in Groningen’ in: Dokumentatie bouwtechniek bouwkunde. Delft 1978. Vries, D.J. de, ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (3)’ in: Bulletin KNOB jaargang 89, 1990 nr. 5, blz. 19-26,
De linker zijgevel (oost) van Brugstraat 26 met rechts een doorsnede over de 16e-eeuwse poortkamer, toestand na restauratie. Tekening bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
31
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De kelder onder het voorhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd in de jaren 70. Foto collectie: RCE Amersfoort.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
32
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
BIJLAGE: Uittreksel uit het bouwdossier van de dienst RO/EZ
Adres D.I.V. bezoek Bouwdossiernummer
: Brugstraat 26 : 4 september 2000 : B 6821
1911 Het pand bevat een beneden en een bovenwoning. G. Idema te Uithuizen (van de firma Woldring en Idema, vruchtenproductenfabriek, groothandel in wijnen, likeurstokerij en distilleerderij) krijgt een vergunning voor het gedeeltelijk vernieuwen van het pand bestaande uit het veranderen van de indeling, het maken van een winkelpui in de voorgevel en het bestemmen en inrichten van het gebouw voor bewoning door één gezin. Een verzoek voor een vergunning voor het plaatsen van een hek voor het pand wordt afgewezen. Het werk wordt in 1912 voltooid. 1920 De kap van het achterste gedeelte van de bebouwing is afgebrand. Er wordt een verzoek ingediend om de kap af te breken en in plaats daarvan twee verdiepingen te bouwen, alsmede om tegen de oostelijke zijgevel een balkon aan te brengen. De vergunning wordt eerst niet verleend, maar later wel. Het werk wordt in 1921 voltooid, maar het balkon wordt niet gemaakt. 1920 Er wordt een vergunning verleend om op het westelijke dakschild van het achterste gedeelte van het gebouw een liftschacht aan te brengen. Het werk wordt in 1921 voltooid. 1921 Er wordt een vergunning verleend om binnenshuis gelegen zinkputjes af te dekken. 1926 Er wordt een vergunning verleend om de binnenplaats op het achterterrein tijdelijk met glas te overkappen. 1929 Het pand wordt op het gemeentelijk riool aangesloten. 1934 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het aanbrengen van een lichtbak. 1939 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het gedeeltelijk uitbreken van de bovenwoning en het maken van een verbinding met het fabrieksgedeelte. Van woning met winkel, werk- en magazijnruimte wordt het pand winkel met werk- en magazijnruimte. Het werk wordt in 1939 voltooid.
1941 Er wordt een vergunning verleend voor een buisleiding boven het pand Schuitemakersstraat 16 (= bijbehorend pakhuis). 1942 De firma Woldring en Idema dient een verzoek in voor een vergunning : het plaatsen van een nieuwe winkelpui in de voorgevel en raamkozijnen en een deurkozijn in de oostelijke zijgevel, het wijzigen
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
33
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
van de indeling van de begane grond en het verplaatsen van een aldaar aanwezig privaat. Het plan moet bijgesteld worden met betrekking tot de indeling van de begane grond. De vergunning verstrekking wordt steeds verdaagd in verband met materiaal schaarste. 1942 Er wordt een aanvraag voor materialen ingediend in verband met herstellingen aan de fabriek. 1945 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het maken van een nieuwe winkelpui. Het werk wordt in 1946 voltooid. 1962 De firma Woldring en Idema krijgt een vergunning voor een ondergrondse tank. 1968 Er wordt een nieuwe buitendeur geplaatst waarvoor geen vergunning nodig is. 1973 Er wordt een vergunning verleend voor een lichtreclame. 1975 Het pand wordt door de firma Woldring en Idema verkocht aan het Scheepvaartmuseum. Het architectenbureau P.B. Offringa uit Groningen maakt de plannen voor restauratie. Het pand komt op de ontwerplijst voor monumenten. 1977 Er wordt een vergunning verleend voor het veranderen en vernieuwen van het leegstaande gebouwencomplex tot museum.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
34
Bouwhistorisch onderzoek
BOUWHISTORISCHE VERKENNING en WAARDESTELLING
Adres Status Periode Onderzocht door Auteurs Datum
: Brugstraat 24 en 26, Scheepvaartmuseum : Rijksmonument, rijksmonumentnr.: 28433 (24) en 18434 (26) : oktober, november 2010 : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Jan van der Hoeve en Taco Tel : Utrecht/Groningen, 26 november 2010, aanvulling 20-12-2010 en 3-1-2011
Brugstraat 24 (links) en 26.
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Inleiding Brugstraat 24 en 26 behoren tot de belangrijkste woonhuismonumenten van de stad Groningen beide geregistreerd als rijksmonument. Deze huizen dateren uit de 14e eeuw en hebben een rijke bouwgeschiedenis. Beide huizen zijn relatief goed behouden gebleven waarbij het Gotisch Huis de enige nog bestaande gotische gevel van de stad heeft. In de periode 1971-1982 is het complex gerestaureerd. De restauratie van Brugstraat 24 (het Gotisch Huis) in de periode 1973-’75 stond onder leiding van het Bureau voor Restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll. Aansluitend werd Brugstraat 26 (het Canterhuis) gerestaureerd en dit werk stond onder leiding van Architectenbureau Ir. P.B. Offringa. De restauratie van het Gotisch Huis is van groot belang geweest (en is dat nog steeds) voor de ontwikkeling van de restauratiefilosofie. Er is gekozen voor een conserverende restauratie met behoud van onderdelen uit alle fasen van de bouwgeschiedenis. Nieuwe toevoegingen zijn als nieuw herkenbaar, maar dienstbaar en ondergeschikt van vormgeving. Bij de restauratie van het Canterhuis is een minder eenduidige restauratiefilosofie gekozen. Daar was ook minder aanleiding voor. Hier werd gekozen voor een interessante combinatie van reconstructie en conservering. Het achterhuis werd gereconstrueerd in zijn 18e-eeuwse hoofdopzet, waarmee de stedenbouwkundige structuur van huizen met voor- en achterhuis werd hersteld. De gevels aan de steeg zijn ontpleisterd en gereconstrueerd in schoon metselwerk, mede om aansluiting te vormen op het Gotische Huis. Op die wijze is een samenhangend ensemble van gebouwen ter weerszijden van de steeg tot stand gekomen, die ook een belangrijke museale kwaliteit vertoont. De voorgevel werd daarentegen geconserveerd in zijn 19eeeuwse opzet, waarop zelfs de kleurstelling is aangepast. In de jaren ’70 lag deze keus nog niet voor de hand. Het museum wordt algemeen gezien als een icoon van de stad Groningen, zoals ook onder meer blijkt uit de opname van het complex in Madurodam. Na 30 jaar is het Scheepvaartmuseum van plan de tentoonstelling te wijzigen en andere accenten aan te brengen. Men wil daarbij het middeleeuwse karakter van de huizen beter benutten. Omdat er ook bouwkundige aanpassingen zijn voorzien, is het nodig om de monumentwaarden in kaart te brengen. Alleen dan is een adequate toetsing van de plannen mogelijk. Daarom hebben T. Tel van de afdeling Wonen en Monumenten van de gemeente Groningen en J. van der Hoeve van het bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve uit Utrecht onderzoek verricht naar beide panden en een waardestelling opgesteld. Bij het onderzoek is voornamelijk gebruik gemaakt van het gemeentelijk restauratiearchief van het Gotisch Huis, oud kaartmateriaal en gegevens uit de bouwdossiers. Verder is het collegedictaat bouwmethodiek van de TH Delft Restauratie van twee gotische huizen in Groningen uit 1978 geraadpleegd met bijdragen van een aantal bij de restauratie betrokken persoenen: Prof. Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, Ir. A. Daee, Ir. P.B. Offringa, Ing. G. Uiterwijk, Ir. W.O. Wassenaar en J. de Vries. Hierin wordt een aantal keuzes bij de restauratie verantwoord met veel uitleg over de constructie. Naar aanleiding van de restauratie en de resultaten van het door Temminck Groll uitgevoerde bouwhistorisch onderzoek heeft A.T. Schuitema Meijer een artikel geschreven in de Groningse Volksalmanak van 1978-‘79. Hij combineert hierin het door hem uitgevoerde bewoningsonderzoek met de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek. Een samenvatting hiervan is opgenomen in het rapport.
De bebouwing op de achterterreinen van de huizen aan de Brugstraat gezien in noordelijke richting voor de restauratie. Geheel links is de achtergeveltop zichtbaar van het voorhuis van Brugstraat 24 met daarvoor de achtergevel van het achterhuis.(Rechts daarvan de achterkanten van Brugstraat 22 met op de voorgrond een niet meer bestaand fors achterhuis en 18/20). Foto: privécollectie Gert Kortekaas.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
2
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Het scheepvaartmuseum is uitgegroeid tot een icoon van de stad Groningen, zoals onder meer blijkt uit het feit dat het complex in Madurodam is vertegenwoordigd in de vorm van een maquette (afbeelding ontleend aan: http://lh6.ggpht.com)
De gebouwen zelf zijn nu slechts globaal onderzocht, omdat het binnen het beschikbare tijdsbestek niet mogelijk was om nieuw onafhankelijk onderzoek te verrichten. Zelfs was het niet mogelijk om de onderzoeksresultaten uit de jaren zeventig volledig na te lopen en aan de hand van de nieuwe inzichten op het gebied van de bouwhistorie te toetsen. Daarom is voor de bouwgeschiedenis vooral geput uit het bestaande onderzoek, met dien verstande dat er nu een extra bouwfase aanwezig is, namelijk de restauratiefase uit de jaren zeventig! Het nieuw verrichte onderzoek heeft zich daarom vooral
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
3
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
toegespitst op de overwegingen en afwegingen bij deze restauratie. Bij de waardestelling was dan ook een belangrijke vraag wat nu nog de betekenis is van de ingrepen uit deze bouwfase. Situering/structuur Brugstraat 24 en 26 staan ieder op een smal en diep perceel dat aan de achterkant uitkomt op de Schuitenmakersstraat. Het bouwblok wordt verder omgeven door de Kleine der A (west) en het Akerkhof (oost). Tussen Brugstraat 24 en 26 bevindt zich een gang die vanaf de Brugstraat doorloopt tot de Schuitenmakersstraat. Brugstraat 24 bestaat uit een onderkelderd vierlaags voorhuis met zadeldak (9 m breed en 17 m diep). Tegen de achtergevel is een smaller tweelaags onderkelderd achterhuis aangebouwd dat eveneens voorzien is van een zadeldak (6,2 m breed en 9 m diep). De achtergevel van dit achterhuis wordt gevormd door de voorgevel van een verdwenen tweede achterhuis. Brugstraat 24 lijkt aan de linkerkant direct op Brugstraat 22 aan te sluiten. Tenminste, aan de voorkant is geen drup zichtbaar maar links van het achterhuis is wel een drup (waar later een wc in is gebouwd). Tijdens de recent uitgevoerde verbouwing van Brugstraat 22 is de tussenruimte waargenomen. Brugstraat 26 bestaat uit onderkelderd drielaags voorhuis met zadeldak dat aan de voorzijde van een wolfseind is voorzien (8,5 m breed en 16 m diep). Hierachter sluit een tweelaagse onderkelderde achterkamer aan (6 m breed en 4,5 m diep). Dit fungeert als tussenlid vanwege het daarachter gelegen achterhuis dat twee bouwlagen telt met een zadeldak. Hier weer achter is een bouwdeel van betrekkelijk recente datum van één bouwlaag met een plat dak dat hier verder buiten beschouwing wordt gelaten. A-Brug
4304
4305
30
28
13-a
17-c 15-d
3839
Brugstraat
2t/m 2f 1768
860
26-a
24
34
20-b 18-a 16-c
22-c
11-a
3516 4148
3746
14-a 12
10
8-b
3513
c
3451
4149
3350 3865
3 4
32t/m
3840
3351
5
3414
577 17
4280
11
4281
12
4749 14 12a 12 47514753 10a10 8a 8 4750 6 4754 4756
3 7-a
at sstra a ker
4353uit em
Sch
Moderne kadastrale kaart, binnen het blauwe vak liggen Brugstraat 24 en 26.
4861
1
lm eho ne k Mun
4765
2925
34-f
4352
7
36t/m 40-
4409
4376 19-a
4195
3371
4391
11
1
10
5
4681
5 9t/m 9/1
8-a
2896
3843
4817
4682
7-a
4366 4364 4368 4363
2
3324
2t/m2a
4410
4360 4367 4365
3413
1880
Kleine der A
2171
4341
1381
6-a
2935
3328
1b
2483
1a
3554
4-a 5-a
3553
2673
3-b
Potte bakk ersrijge
2-a
2954
4-a
6
4816
4815 3552
3844
3842
3841
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
1438
Bouwgeschiedenis Brugstraat 24 Middeleeuwen tot en met de 16e eeuw Brugstraat 24 maakt deel uit van een rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Hiervan dateren Brugstraat 16, het dubbelpand Brugstraat 18/ 20 en Brugstraat 26 uit de 14e eeuw. De 14e-eeuwse datering van Brugstraat 22 is onzeker door het ontbreken van concrete aanwijzingen. De precieze ouderdom van Brugstraat 24 is evenmin bekend, maar de zijmuren kunnen eveneens uit de 14e eeuw dateren. De dikte en constructiewijze van de muren in combinatie met het forse baksteenformaat wijzen in die richting.1 De zijmuren zijn uitgevoerd in kistwerk bestaande uit 1
Volgens Temminck Groll is het baksteenformaat 30-36 x 15-15 x 8-9½ cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
4
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
een halfsteens binnen- en buitenschil met daartussen een vulling van ‘misbaksels’. Op de tweede verdieping bevinden zich nissen in de zijwanden, die onderdeel zijn van de constructie van de muur. Ze zorgen voor een goede en stabiele verbinding tussen de binnen- en de buitenmuur. Over de indeling en gebruik van het huis in de 14e eeuw zijn geen aanwijzingen voorhanden. Afgehakte profiellijst
Een van de driepassen (drielob) in de voorgevel.
De kenmerkende en beeldbepalende voorgevel van het voorhuis dateert uit de late 15e eeuw of het begin van de 16e eeuw. Temminck Groll geeft in zijn uit 1963 daterende proefschrift voor dit huis een datering in de 15e eeuw maar wel met een vraagteken2. Nadat hij het huis tijdens de restauratie heeft onderzocht, dateert hij de gevel in de late 15e eeuw maar op zijn laatst rond 15003. Daarop sluit de datering van Meischke e.a. nog net aan, hun inschatting is omstreeks 1525. De datering berust vooral op stilistische gronden, met name de geleding van de gevel en toepassing van de drielob4. De gevel is een gotische pijlergevel met onder andere driepassen bovenin de buitenste vensternissen. Deze gevel heeft een getrapte bekroning gehad met pinakels. De entree bevond zich in de linker travee. De pinakels moeten vóór het midden van de 17e eeuw gesloopt zijn, zo blijkt uit de kaart van Haubois (omstreeks 1643). Op deze kaart staat de gevel afgebeeld zonder pinakels. De kapconstructie van het voorhuis bestaat uit eiken sporenparen, ondersteund door kromstijlgebinten. Op de gebinten zijn gekraste telmerken toegepast. Vermoedelijk dateert de kap uit de bouwtijd van de voorgevel. Wel zijn hergebruikte onderdelen herkenbaar, die mogelijk afkomstig zijn uit de 14e-eeuwse kap. Bij het onderzoek zijn enkele gegevens over het huis in zijn 15e-eeuwse vorm bekend geworden. In deze periode vormden de huidige twee onderste bouwlagen van het voorhuis samen één grote zaal van 7,7 x 15 m met een stookplaats in de westelijke gevel. De entree bevond zich links in de voorgevel, rechts daarvan drie hoge kruisvensters. Op de tweede verdieping (destijds eerste verdieping) was vooraan aan de linkerkant (oost) nog een verwarmbare ruimte. In de muur zijn de sporen van een gotische haard bewaard gebleven.
der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 29-31½ x 13½-16 x 7½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 95½-96 cm. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar neigt sterk naar Vlaams Verband. 2 Temminck Groll, 1963, 84. 3 Temminck Groll, 1978, 3-2. 4 Meischke e.a., 2000, 74.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
5
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Kapconstructie van het voorhuis gefotografeerd in de richting van de nok. De sporen zijn schuingetrokken en getordeerd. Zwepen zorgen voor de stabiliteit.
In vermoedelijk de 15e eeuw werd op een afstand van ongeveer 8,5 m achter het voorhuis een zelfstandig achterhuis gebouwd, bestaande uit twee of drie bouwlagen met een zadeldak. In het begin van de 16e eeuw werd de ruimte tussen het voorhuis en het zelfstandige achterhuis volgebouwd met een derde bouwdeel, het huidige achterhuis. Ten behoeve van deze uitbreiding werden de vensters in de achtergevel van het voorhuis dichtgezet. Het nieuwe achterhuis was smaller dan de beide andere gebouwen en had een woonbestemming. De kamer op de verdieping van het achterhuis was het belangrijkste woonvertrek en tegen de zuidgevel bevond zich van het begin af aan een haard. Deze ruimte wordt aangeduid als “gotische kamer”. Op de begane grond in de zuidoosthoek zit een dubbele kaarsnis met kolommetje uit de bouwtijd. De kelder was waarschijnlijk voorzien van een tongewelf. Eigenaren en gebruiksfunctie van het huis De oudst bekende eigenaar van het Gotisch Huis is Evert Wigboldes. Wigboldes was een zeer vooraanstaande Groninger die kort voor het midden van de 15e eeuw diverse belangrijke functies vervulde. Zo is hij onder andere in 1448 hoofdman en daarmee lid van het hoogste rechtscollege. Verder was hij lid van het brouwersgilde zoals veel vooraanstaande Groningers dat in die tijd waren. Dat in het huis bier werd gebrouwen blijkt ook uit de tijdens de restauratie gevonden eeststenen. Dit zijn een soort plavuizen met gaatjes waarmee een eestvloer werd gelegd. Op zo’n vloer werden ontkiemende gerstekorrels te drogen gelegd. Schuitema Meijer veronderstelt dat voor het bierbrouwen de put zal zijn gebruikt die zich op het erf bevond. In deze put was eb en vloed merkbaar. Een volgende eigenaar in de 15e eeuw is vermoedelijk Junge Evert Hubbeling, eveneens lid van het brouwersgilde. Hij vervulde verschillende belangrijke functies, waaronder dat van burgemeester in 1478. Hierna tot ver in de 16e eeuw is niet bekend wie de eigenaren waren. Van 1585 tot vermoedelijk 1603 is Wolter Luijnghe de eigenaar en ook hij was lid van het bierbrouwersgilde. Wijzigingen in de 17e eeuw Over verbouwingen in de 17e eeuw zijn we slecht ingelicht, de bouwhistorische aanwijzingen zijn zeer schaars. Volgens Temminck Groll zou in het begin van de 17e eeuw de grote zaal in het voorhuis zijn onderverdeeld door het aanbrengen van een extra vloerniveau en werd de voordeur naar de rechter zijgevel verplaatst. Dit werd gedaan om van het woonhuis grotendeels een pakhuis te maken. De datering van deze bouwfase berust op de karakteristiek van de balklaag. Het gaat hier om zware kantige balken van naaldhout. Hoewel dit type balken in de 17e eeuw voorkomt bleven ze in de 18e en eerste helft van de 19e eeuw gangbaar voor pakhuizen en is het de vraag of de 17e-eeuwse datering bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
6
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
voor deze situatie klopt. Daarvoor zijn twee redenen. In de eerste plaats de 18e-eeuwse blauwe kleurafwerking aan de onderkant van de tweede verdiepingsvloer (oorspronkelijk eerste verdiepingsvloer) en het restant van een 18e-eeuwse trapleuning. Dit plafond past bij een woonfunctie en niet bij een pakhuis en dat geldt ook voor de trapleuning. Voor de woonfunctie is het aanbrengen van een tussenvloer niet logisch. In de tweede plaats blijkt uit de gebruiksgeschiedenis van het huis dat in de 19e eeuw een nieuw gebouwde fabriek op het achterterrein een belangrijk bouwdeel is en het voorhuis functioneert dan als pakhuis bij de fabriek. Dat is een logisch moment voor het aanbrengen van de extra balklaag. Gezien de status van de eigenaren in deze eeuwen is het goed denkbaar dat zij in het voorname huis bleven wonen. Bovendien bleef eeuwenlang de functie van brouwerij in tact en is er dus vanuit de functie geen reden om grote wijzigingen te veronderstellen. Eigenaren en gebruik In 1603 is Hinrick Helmichs eigenaar, van beroep lakenhandelaar. Hij had het in 1594 tot raadsheer geschopt maar als katholiek moest hij deze functie kort daarna opgeven vanwege de Reductie van Groningen (Hervorming). Behalve het Gotisch Huis bezat hij nog een huis in de Brugstraat, Schuitema Meijer noemt nr. 30.5 Na Hinrichs dood wordt het huis vererfd. Uiteindelijk gaat dit zo ver dat voor het huis in achttiende delen wordt gerekend. Vanaf 1654 bezit Henrick Swartwolds het halve huis en vanaf 1660 het hele huis. Deze eigenaar/bewoner was brouwer. Op 14 oktober 1680 wordt het huis met brouwerij in een openbare veiling verkocht. Bij deze veiling werd een uitgebreide beschrijving gegeven: ‘de mande poorte met een beslooten binnenplaatse’, de put ‘daer ebbe en vloet uijt en ingaet’ en ‘een hoffien’, en het huis aan de Schuitenmakersstraat, ‘waer aen de ganh ende stallen sijn grensende’. Hopman Allard Dijkhuisen werd voor 2400 carolusgulden de nieuwe eigenaar. Een jaar later verkocht hij het huis weer. De nieuwe eigenaar werd Jurjen Buitinck. Het was zijn zoon Jan die bier ging brouwen in het huis totdat zijn vader in 1696 het huis verkocht. De betreffende acte noemt uitvoerig het brouwersgereedschap: ‘twie koperen bouwketels met kraenen, d’eene à 24 tonne na en de ander ketel à 20 tonne nat offte daer omtrent, oock mede twie brouwkuipen met kraenen en de looden geute soo onder de beune licht’ enz. Het huis ging over naar Peter Cornelis en een maand later naar brouwer Meinardus Meints en diens vrouw Grietien Vechters. Weduwe geworden, verkocht zij in 1714 het pand. Het pand wordt hier voor het eerst genoemd als ‘Het Amsterdamse wapen voerende’. Wijzigingen in de 18e eeuw Ook over de wijzigingen in de 18e eeuw zijn maar weinig gegevens beschikbaar. Het vermoeden bestaat dat het voorhuis nog steeds een hoge zaal bevatte, in ieder geval in het achterste gedeelte. Op het achterste gedeelte van het plafond (balklaag) van de eerste verdieping is namelijk een blauwe kleurafwerking aangetroffen, die wijst op een gebruik als woonruimte. Voor een pakhuis of magazijn zou een dergelijke dure kleur niet in aanmerking komen. Verder is er in hetzelfde deel van het huis een 18e-eeuwse trapleuning met een sierlijke aanzet bewaard gebleven, die eveneens wijst op een gebruik als woonruimte. Op deze leuning is een bruinrode kleur gevonden, die doorgaat als oudst gevonden kleurlaag. De begane grond van het achterhuis moet in de 18e eeuw een nieuwe inrichting en afwerking hebben gekregen. Hiervan is onder meer de betegeling van de schouw tegen de achterwand bewaard gebleven. Op basis van de bouwsporen is de schouw bij de restauratie van 1973-’75 gereconstrueerd. Eveneens in de 18e eeuw zijn de vensters van deze ruimte vernieuwd en vergroot; de nieuwe vensters bevatten houten schuiframen met roedenverdeling. Aan de hand van bouwsporen in een tussendorpel kon de oude roedenindeling tijdens de restauratie worden gereconstrueerd. In de noordwestgevel werd een muurkastje aangebracht met geprofileerde planken. Dit was voorzien van een glasdeurtje dat tijdens de restauratie elders in het gebouw werd teruggevonden en terug is geplaatst. Het is vrijwel geheel met 18e-eeuws glas voorzien.
5
Uit recent onderzoek is duidelijk geworden dat het huidige pand Brugstraat 30 in de 16de eeuw uit twee smalle huizen bestond, die pas nadien zijn samengevoegd. Het zal daarom wel om één van deze twee huizen gaan. Deze huizen waren aanzienlijk kleiner dan het Gotisch Huis.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
7
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Eigenaren en gebruik In 1714 verwierf het echtpaar Pieter Muller en Anna Unes het pand voor een bedrag van 8200 carolusgulden, inclusief het brouwgereedschap. Bij de koop was een huis en tapperij in Middelstum inbegrepen. Voor het Gotische Huis werd 6000 carolusgulden gerekend, voor het brouwersgereedschap 600 en voor de tapperij in Middelstum 1600. In 1732 werd het huis (zonder de tapperij) verkocht aan Henricus Bruins en zijn vrouw Catharina Bruinewold voor slechts 4700 carolusgulden. Het brouwgereedschap gaat weer voor 800 over. Bruins is vaandrig van het borgerregiment. Bruins en zijn vrouw verkopen het huis in 1743 voor 7263 gulden aan Popko J. Houttuin en zijn vrouw Geesjen Isaaks. Houttuin had een herberg in Stroobos. In 1769 werd het huis geveild als brouwerij ‘De Witte Hand’. Het kwam in handen van Benjamin Detmers voor 8276 gulden, waarvan 776 gulden voor de losse goederen voor het brouwbedrijf. In 1778 wordt Nanning J. Nanninga de volgende eigenaar. Hij betaalt 6400 gulden, inclusief brouwketels met kuipen en koelkamers, het kleine en grote brouwgereedschap en de vaten ‘van groot tot klein’; de bebouwing aan de zijde van de Schuitenmakersstraat (omschreven als twee afzonderlijk verhuurde kamers). Nanninga wordt in dat jaar lid van het brouwersgilde. Nanninga zou de bierbrouwerij verandert hebben in een jeneverstokerij, maar omdat later in de geschiedenis toch weer sprake is van een brouwerij kan aan dit gegeven getwijfeld worden. Op 10 november 1795 wordt het huis te koop aangeboden voor 8000 gulden maar verkocht wordt het huis niet. Daarom werd het huis verhuurd aan de buurman, de jeneverstoker Willem Hesselink en zijn vrouw voor negen jaar waarbij zij het recht kregen voor koop voor genoemd bedrag. Deze Willem Hesselinks was een zoon van Jacob Jacobs Hesselink en Jeltje Derks, de eigenaren van het Canterhuis sinds 1748. Als in 1844 het huis te koop wordt aangeboden is sprake van ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitemakersstraat’.
De gang tussen Brugstraat 24 (rechts) en 26 gezien in de richting van de Brugstraat. Foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. Rechts voor is de fabriek te zien. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 19781979 blz 44.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
8
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Verbouwingen in de 19e eeuw Waarschijnlijk verdween pas in de 19e eeuw de woonfunctie uit het voorhuis en werd het gehele bouwdeel pakhuis. Daarvoor werd een extra balklaag aangebracht in de hoge begane grond en verplaatste men de voordeur naar de rechter zijgevel. Tevens werd de begane grondvloer lager gelegd. In de tweede helft van de 19e eeuw wordt het tweede achterhuis (het zelfstandige achterhuis uit de 15e eeuw) vervangen door een fors fabrieksgebouw. Op een oude foto is de westgevel hiervan zichtbaar. Het bestond uit twee achter elkaar geplaatste bouwdelen waarvan het voorste hoger is dan het achterste. Het voorste gedeelte heeft twee of drie bouwlagen gehad, de vensterindeling is niet zichtbaar, wellicht waren het twee hoge bouwlagen. De gehele zijgevel is geleed met lisenen die aan de bovenzijde aansluiten op een trapsgewijs uitgemetselde dakrand. Omstreeks 1900 breekt in het eerste achterhuis brand uit, waardoor de balklagen boven de begane grond en de kapconstructie verloren gaan. De nieuwe verdiepingsbalklaag wordt iets hoger gelegd dan de oude. Eigenaren en gebruik In 1844 wordt Brugstraat 24 omschreven als ‘het pakhuis, de mouterij, met behuizinge daarachter in de Schuitenmakerstraat’. In het midden van de 19e eeuw is Jan Pieters eigenaar van zowel Brugstraat 24 als 26. Brugstraat 24 was op dat moment in gebruik als pakhuis van lijnkoeken en lijnzaad. In nr. 26 bevond zich een olieslagerij. Kort daarvoor was er al sprake van een pakhuis en fabriek ten oosten van de gang (Brugstraat 24). De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 laat zien dat de mandelige gang dan niet langer als vanouds doorloopt van de Brugstraat naar de Schuitenmakersstraat. Het in een akte uit 1844 als mouterij aangeduide achterhuis blijkt zodanig uitgebouwd dat daardoor de rechtstreekse doorgang is belemmerd; de tuin hoorde bij het Canterhuis en loopt door tot achter het Gotisch Huis. Het adresboek voor 1854 geeft aan, dat de firma Hesselink en comp. – bierbrouwerij – in het bewuste huis is gevestigd. In 1850 was het reeds aangekocht door koopman Jan Pieters evenals het Canterhuis. Hij wil hier oprichten een ‘stoom olie, cement en cichoreimolen’. In 1871 overlijdt de ‘stoom-oliemolenaar’ Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht. Het Gotisch Huis heet dan inmiddels ‘New York’. Het vergrote achterhuis dient dan als ‘stoom olie en cichoreifabriek’. De vraag is wanneer precies het 19e-eeuwse tweede achterhuis is gebouwd (vernieuwd). Dit moet het fabrieksgebouw zijn dat Jan Pieters heeft opgericht en dat staat afgebeeld op een foto uit het vierde kwart van de 19e eeuw. De bouw van deze fabriek zorgde ervoor dat de gang tussen de twee panden weer op de Schuitenmakersstraat uit komt. Bij de verkoop in 1871 wordt het huis omschreven als ‘daaraan (d.w.z. aan de fabriek) verbonden ruime en sterke pakhuis’. Het Gotisch Huis is dus van minder betekenis dan de fabriek en Schuitema Meijer schrijft dat het diende voor opslag van lijnkoeken en lijnzaad. Eigenaar wordt Pieter Roefs Roelfsema en hij verwerft in 1882 tevens het Canterhuis. Met zijn zoon Waalco bouwden zij een bedrijf (olieslagerij) op van formaat dat te groot zou worden voor de Brugstraat. In 1878 klagen de buren over de rook van de kolengestookte stoomtuigen ondanks het feit dat er een hoge schoorsteen is gebouwd. Verbouwingen in de 20e eeuw en restauratie van 1973-‘75 In 1911 wordt in het pand een verkoophal ondergebracht waarvoor de vensters in de voorgevel worden vernieuwd en vergroot en een deur wordt geplaatst in de tweede travee van rechts. Tevens wordt de begane grondvloer van het voorhuis ongeveer 30 cm lager geplaatst. In 1911 wordt de fabriek overgeplaatst naar Hoogkerk en de panden verkocht. Dan wordt Aldert Veldman eigenaar van het Gotisch Huis en twee percelen grond waarop dan nog fabrieksgebouwen staan. De opstallen op de bewuste percelen zijn toen verkocht onder de conditie dat zij moesten worden afgebroken. Aanleiding voor de restauratie van het ‘gotische huis’ was de aankoop door de firma Theodorus Niemeyer NV in 1969 van de heer J. Veldman. Ter gelegenheid van het 150-jarige bestaan heeft de firma Niemeyer het huis ten geschenke gedaan aan de Gemeente Groningen, die al langere tijd pogingen deed om het huis te verwerven. Het huis werd indertijd beschouwd als het oudste huis van Groningen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
9
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De gemeente Groningen heeft dit geschenk in dank aanvaard, maar zag zich daarmee wel geplaatst voor een stevige opgave, namelijk de restauratie en inrichting van het pand te behoeve van een sociaal culturele bestemming. Voor het maken van een plan werd gekozen voor de restauratie-architect dr. Ir. C.L. Temminck Groll6, die in 1963 was gepromoveerd op ‘Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere Noordeuropese steden’.7 In het proefschrift behandelde hij een zestal Groningse huizen, waaronder het Gotische Huis. Na een ruimte-analyse heeft Temminck Groll een eerste restauratieplan opgemaakt, uitgaande van een gedeeltelijke reconstructie en herstel van de voorgevel in zijn gotische vorm. Daarbij bleek onder meer dat er onvoldoende harde gegevens waren voor een reconstructie van de voorgevel of de top ervan. Op voorstel van Temminck Groll en daarin gesteund door de Rijksdienst en Deaa werd gekozen voor een terughoudende restauratie van het pand, waarbij niet werd gekozen voor een reconstructie van een oudere of de oudste toestand maar voor een conserverende aanpak met respect voor de veranderingen gedurende de lange bouwgeschiedenis. Men wilde in de woorden van Temminck Groll: primair de historie aan het woord laten; men zou grote prioriteit geven aan alles wat écht is, uit welke fase ook van de geschiedenis en vrijwel volledig afzien van aanvullingen. Opvallend is dat er nauwelijks discussies geweest over dit plan van aanpak, hoewel conserverende restauraties zeker nog niet algemeen waren. De bouwvergunning is verleend in januari 1973 ten einde gebruik te kunnen maken van de aanwezige subsidiemogelijkheden. De begroting bedroeg ruim 1,1 miljoen gulden. De hoogte van het bedrag onderstreept de slechte toestand waarin het gebouw verkeerde. Waar men in het voorhuis kon volstaan met (ingrijpend en kostbaar) herstel van de constructie, moesten in het achterhuis de balklagen en kap geheel vernieuwd worden. Het afwerkingniveau van het voorhuis is zeer sober, passend bij het pakhuiskarakter: planken vloeren, beraapte wanden, balklagen in schoon metselwerk. Om de lage kelder bruikbaar te maken, werd hier een betonnen vloer aangebracht met een verdiept middenpad. In het achterhuis hebben de ruimten wel enige afwerkingen, zoals betimmeringen, gereconstrueerde schouwen en een plafondbetimmering werd gekozen. Twee van de schouwen zijn aangevuld met schoorsteenmantels en tegelwanden die van elders afkomstig zijn. Pas in de loop van 1973 werd besloten het Scheepvaartmuseum in het pand onder te brengen, terwijl het achterhuis bestemd was voor Niemeyers Nederlands Tabacologisch Museum. En daarmee was het mogelijk om trappenhuizen in te passen en toiletvoorzieningen aan te brengen. In 1975 kocht de Stichting Scheepvaartmuseum ook het naastgelegen pand, Brugstraat 26, omdat het tentoonstellingsoppervlak in alleen het Gotische Huis onvoldoende bleek. De overbouwing van de steeg tussen beide panden werd daarmee de hoofdentree van het Gotisch Huis, zodat de entree in de voorgevel kon vervallen. Voorhuis De voorgevel is terughoudend aangepakt en zorgvuldige gerestaureerd, waarbij alle veranderingen zijn geconserveerd. Uitzondering is de begane grond, waar de keldervensters en vensters op de begane grond uit 1911 zijn vervangen naar een opmetingstekening van de bestaande toestand omstreeks 1911. Er is geen deur in de afwijkende linker travee aangebracht, omdat de entree reeds in een vroege bouwfase naar de rechter zijgevel was verplaatst. Bij eerdere ontwerpen en reconstructietekeningen is wel sprake van een deur in deze travee. De vensters op de eerste verdieping kregen weer klapramen, die met wervels aan de balken konden worden opgehangen. Achter de luikopeningen op de tweede verdieping en hoger zijn stalen ramen met ontspiegeld glas geplaatst ten einde te benadrukken dat er geen sprake was van vensters. 6
Vriendelijke mededeling ir A. Deaa (27 oktober 2010). Coenraad Liebrecht Temminck Groll (Amsterdam, 1925) uit Driebergen studeerde bouwkunde aan de TH Delft. In 1963 promoveerde hij cum laude op een proefschrift over middeleeuwse stenen huizen in Utrecht. Tussen 1954 en 1972 werkzaam bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, de Dienst Openbare Werken in Utrecht en bij het Kunsthistorisch Instituut van de Universiteit Utecht. Daarnaast had hij in Utrecht zijn eigen bureau als restauratiearchitect. Van 1973 tot 1986 was hij hoogleraar in het architectonisch ontwerpen aan de TH Delft (nu: TU Delft). 7
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
10
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Ook de rechter zijgevel is terughoudend aangepakt, waarbij het oorspronkelijke gesloten karakter is gehandhaafd. Alle bestaande kozijnen zijn ingevuld met roedenramen. Waar geen kozijnen aanwezig waren zijn vaste ramen met roeden met een afwijkende, niet-historisch profilering aangebracht. De achtergevel was door de vele opeenvolgende doorbraken technisch zo slecht dat grote inboetingen en de complete vernieuwing van de top noodzakelijk waren. In het interieur zijn de bouwsporen in de muren zoveel mogelijk in het zicht gebracht, zoals nissen, schouwen, trapaftekeningen etc. De vensterbanken van de nissen zijn bekleed met tegels, vooral voortkomende uit een praktische overweging van schoonhouden. De bestaande balklagen en vloerdelen zijn hersteld en zeer partieel vernieuwd (enkele nieuwe balken boven de begane grond). De kelder was zeer laag geworden door de wijzigingen van het niveau van de begane grond. De vloer is vervangen in beton, waarbij een zone is verlaagd tot een looppad van voor- naar achtergevel. Op die wijze viel de kelder op te nemen in het museumparcours. Het looppad kreeg een bestrating van baksteen. Op de eerste verdieping werd een blauwe kleurafwerking op de balken gevonden, vermoedelijk uit de 18e eeuw. Hieruit viel op te maken dat de begane grond en eerste verdieping oorspronkelijk een hoge ruimte vormden met een woonfunctie. Om deze hoogte herkenbaar te maken werd gekozen voor een plaatselijke vide in de (secondair aangebrachte) vloer van de eerste verdieping. Verder zijn de (secondair aangebrachte) onderslagconstructies verwijderd. Deze hadden geen constructieve functie meer. De grenen balklaag boven de begane grond had een roomwitte kleur als oudste afwerking. Deze is hersteld. Door verlaging van de vloer van de bel-etage had het souterrain een zeer geringe hoogte gekregen. Om de ruimte bruikbaar te maken, werd een looppad in het midden aangebracht. De nieuw toegevoegde trappenhuizen zijn bekleed met een beschot, geïnspireerd op laatgotische betimmeringen.
Langsdoorsnede van de bestaande situatie van Brugstraat 24 voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie dienst RO/EZ.
Op de zolder is een 19e-eeuwse vlieringvloer verwijderd, inclusief de bijbehorende tussenspanten. Deze keuze werd mede ingegeven door de slechte technische toestand ervan. Op die wijze kwam de middeleeuwse sporenkap met enkelvoudige spanten weer in het volle het zicht. De kap is versterkt door het aanbrengen van zwepen. Op de sporen zijn heraklithplaten (met een ventifol-plastic laag) aangebracht, ten einde de suggestie te vermijden dat de kap ooit beschoten was. Behouden bleef het in de 19e eeuw opgelichte dakvlak aan de achterzijde van het voorhuis ter plaatse van het hijsrad.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
11
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Plattegrondtekening van de begane grond voor de restauratie. Tekening: Bureau voor restauratie Dr. Ir. C.L. Temminck Groll, collectie: dienst RO/EZ.
Achterhuis Het achterhuis werd heringedeeld tot drie museumzalen, één per bouwlaaag, hoewel er bijvoorbeeld op de eerste verdieping een duidelijke aanwijzing was voor een verdergaande onderverdeling. De kelder is zeer utilitair ingericht, waarbij een nieuwe vloer en wandafwerking zijn gekozen. De kelderbalklaag bleef behouden, de vloer is wel vernieuwd. De ruimten op de bel-etage en verdieping hebben een duidelijk woonhuiskarakter gekregen. Voor de bel-etage was de situatie in de 18e eeuw een inspiratiebron, gebaseerd op de vormgeving van de vensters. De ramen zijn gereconstrueerd in hun 18e-eeuwse opzet, gebaseerd op de aftekening van roeden in de ramen. De betimmering van de vensterwand is uitgevoerd naar 18e-eeuws model, maar aangepast voor plaatsing van verwarmingselementen. De gevonden tegelwand van de schouw is aangevuld met materiaal van elders. De balklaag is afgetimmerd met een houten plafond, omdat de balklaag technisch goed was maar niet passend was in het nagestreefde karakter.
De bel-etage van het achterhuis, links de betimmering van de vensterwand en rechts de schouw.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
12
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De westgevel van het achterhuis met de gereconstrueerde vensters.
De eerste verdieping werd ingericht als een woonruimte. Hiervoor zijn de twee bakstenen kruisvensters hersteld in hun oorspronkelijke opzet, inclusief glas-in-lood. De reconstructie is gebaseerd op aangetroffen bouwsporen en de vondsten van enkele glasfragmenten. Sporen van een schouw tegen de achtergevel vormden de aanleiding tot de plaatsing van een midden-16e-eeuwse schouw uit het Groninger Museum. De schouw is afkomstig uit de boerderij “De Palm” bij Westerwijtwerd, ook wel de “Zwarte Lap” genaamd.
Links de 16e-eeuwse schouw die tegen de achtergevel is geplaatst en rechts een overzicht van de verdieping van het achterhuis.
De kap van het achterhuis is geheel vernieuwd, omdat de bestaande kap uit circa 1900 geen specifieke waarden vertegenwoordigde. Bovendien was de kap te flauw om de opzet van het complex in voor- en achterhuis te benadrukken. Voor de nieuwe kap werd gekozen voor een sporenkap, gebaseerd op de gevonden, steilere aftekening op de gevel. In detaillering is duidelijk gemaakt dat het een nieuwe kap betreft, waarbij telmerken in Romeinse telling zijn gebruikt. De bouwgeschiedenis van het achterhuis is in de gevels herkenbaar, omdat de gevonden sporen op bescheiden wijze in zicht zijn gebracht en waar nodig gecompleteerd. Deze bescheiden presentatie van de bouwsporen is bereikt door de wanden te berapen en (wit) te schilderen. In de achtergevel zijn de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
13
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gevonden bouwsporen aan binnen- en buitenzijde geaccentueerd om de complexe bouwgeschiedenis weer leesbaar te maken. Het merendeel van de deuropeningen op kelderniveau, bel-etage en verdieping is gebaseerd op bouwsporen en deels op interpretatie van fragmenten. Ook in de linkerzijgevel (oostgevel) zijn sporen zichtbaar, waaronder de bijzondere dubbele kaarsnis (aangevuld bij restauratie). De vormgeving van de nieuw toegevoegde trap is geïnspireerd op middeleeuwse spiltrappen met beschieting, echter in versoberde vorm. Ook de portalen zijn afgetimmerd met eikenhouten delen. Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Gotisch Huis wordt algemeen beschouwd als een relatief vroeg voorbeeld van een puur conserverende restauratie, waarbij onderdelen uit verschillende bouwfasen op gelijkwaardige wijze werden behandeld.8 Vanwege de consequente uitvoering en het bijzondere karakter van het project, is het ook jarenlang als voorbeeld gebruikt in het onderwijs aan de TH Delft. Hierbij moet wel bedacht worden dat de nieuwe functie van het gebouw deze eenduidige keuzen en consequente uitvoering ook mogelijk maakte. Temminck Groll heeft in meerdere publicaties zijn gedachten over de aanpak en het resultaat neergelegd. Volgens zijn eigen beschrijving heeft men storende elementen verwijderd, onderdelen uit diverse perioden op gelijkwaardige wijze naast elkaar behouden en in het zicht gehouden (gelaagdheid van de bouwgeschiedenis)en nieuwe toevoegingen herkenbaar afwijkend of in een afwijkende materialisatie vormgegeven. Aan de binnenzijde zijn de gevels niet bepleisterd, maar wel geschilderd, opdat de bouwsporen zichtbaar en herkenbaar zijn maar niet opdringerig aanwezig. Daarin onderscheidt deze restauratie zich van latere voorbeelden, waar juist de bouwsporen sterk geaccentueerd werden. Vanuit het huidige gezichtspunt valt wel op dat de verbouwingen uit de (late) 19e eeuw en vroege 20e eeuw bijna consequent als verstorend zijn aangemerkt, zelfs als het balklagen of een kapconstructie betrof. Verder zijn de nieuwe toevoegingen bij de restauratie van 1973-’75 terughoudend en bescheiden van karakter, hetgeen zich ook uit in het materiaalgebruik. Als voorbeeld kan worden genoemd de betimmeringen van de trappenhuizen, waarbij de houten bekleding geïnspireerd is op middeleeuws beschot. Voor herstel en restauratie zelf is niet gekozen voor vervanging of aanlassen van hout, maar juist voor het aanhelen met epoxyhars. Dat gaf de mogelijkheid om zoveel mogelijk origineel materiaal te behouden. Rijksmonument Het pand Brugstraat 24 is als Rijksmonument 18433 geregistreerd, zodat het gehele gebouw beschermd is zowel inwendig als het exterieur. De omschrijving luidt: “Oudste woonhuis van Groningen. Gotisch pand onder diep zadeldak; voorgevel geleed door hoog opgaande geprofileerde nissen in de begane-grond; de dammen zijn als halve bundelpijlers behandeld, waarop boven de waterlijst half zeszijdige pilasters rusten ter hoogte van de gootlijst, beëindigd door kleine kapitelen. De zijvelden vormen siernissen met driepasbogen. Vensters op de verdieping van de pui met roedenverdeling, hogerop allen gewijzigd in luiken. Top later vervangen. Inwendig de oude balklagen; achtergevel eveneens met stenen kruiskozijnen”. Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:9 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. 8 Tot in de jaren zeventig van de 20e eeuw hadden restauratie vaak een historiserende karakter, waarbij gekozen werd tot reconstructie van een oudere fase en versterking van een eenduidig (historisch) beeld. Daarmee kregen veel monumenten een eenduidig architectuurhistorisch karakter, gebaseerd op de interpretatie van een van de oudste bouwfasen van een gebouw. Latere toevoegingen werden vaak verwijderd als niet passend in het nagestreefde beeld. Opvallend is dat dit niet overeenstemde met de theorievorming over restauratie, waarbij juist alle aandacht uitging naar handhaving van het authentiek historische materiaal en het vermijden van (onverantwoorde) reconstructies. Voorbeeld hiervan is het Charter van Venetië (1964). 9 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
14
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
• •
Brugstraat 24 en 26
Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling van het voorhuis Het Gotisch Huis is één van de belangrijkste middeleeuwse huizen van Groningen. Het complete casco heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit tot de hoofdopzet van het gebouw hoort en de belangrijkste verbouwingen hiervan documenteert. Oude indelingen zijn niet bewaard gebleven, mede vanwege het gebruik als pakhuis. De voorgevel heeft daarnaast ook architectuurhistorische betekenis, aangezien het een van de zeldzame originele gotische woonhuisgevels in Nederland is. Het gebouw was oorspronkelijk in gebruik als woon- en opslagruimte, later geheel als opslagruimte. Deze wijziging heeft geleid tot het aanbrengen van een extra vloer (vloer boven de begane grond) en de wijzigingen van het onderste deel van de voorgevel. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de laatgotische datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks in opzet 14de-eeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973-’75 is deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden.
De voorgevel van het Gotisch Huis, Brugstraat 24.
De voorgevel van het voorhuis heeft hoge monumentwaarden vanwege de afleesbaarheid van de oorspronkelijke, laatgotische opzet en de wijzigingen als gevolg van het gebruik als pakhuis. Herstellingen geven de gevel een doorleefdheid, die sterk bijdraagt aan de leesbaarheid van de bouwgeschiedenis. Bij de restauratie van 1973-’75 is de gevel ontdaan van ‘storende toevoegingen’ uit de late 19e en 20e eeuw. Dat heeft geleid tot een reconstructie van de (18e-eeuwse) kelderlichten en vensteropeningen op de begane grond, de oudste bouwfase waarover gegevens beschikbaar waren. Onderdeel van die reconstructie was de verplaatsing van de entree naar de zijgevel, conform de
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
15
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
situatie in de 19e eeuw. De vensters op de begane grond en kelderlichten hebben positieve waarden, aangezien deze gekopieerd zijn naar de vensters van de eerste verdieping (circa 1800). De vensters op de eerste verdieping hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze horen bij de opzet uit circa 1800 waarbij het huis geheel in gebruik is genomen als pakhuis. De hijsluiken op de hogere niveau hebben hoge monumentwaarden, eveneens als uitdrukking van de functie van pakhuis. De daarachter geplaatste stalen puien versterken de uitdrukking van open hijsluiken en hebben daarom positieve monumentwaarden. De zijgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de hoge ouderdom (14e eeuw) en het gesloten karakter, passend bij de typologie van het huis. De achtergevel heeft hoge monumentwaarden, aangezien de plaatsing van hijsdeuren een wezenlijk onderdeel voor de herkenbaarheid van de pakhuisfunctie. Ook hier hebben de stalen puien achter de hijsdeuren positieve monumentwaarden, omdat deze de uitdrukking van open hijsluiken benadrukken. De constructie van de vloeren (met vloerdelen) en de kap hebben hoge monumentwaarden, aangezien deze deel uitmaken van het oorspronkelijke casco. Van jongere datum is de vloer tussen de begane grond en eerste verdieping, die de volledige ingebruikname als pakhuis documenteert. De vide in de laatstgenoemde vloer, aangebracht in 1973-’75 om de oorspronkelijke hoogte van de begane grond als woonruimte te laten zien, heeft indifferente monumentwaarden. Ook de toiletten hebben indifferente monumentwaarden. Het vloerniveau van de kelder heeft hoge monumentwaarden, aangezien dit overeenstemt met het middeleeuwse niveau. De verdiepte zone in de vloer is een creatieve oplossing om de kelder toch een functie te geven in het museale parcours, zonder de essentiele vloerniveaus te wijzigen. Uit cultuurhistorisch gezichtspunt heeft de verlaagde zone indifferente monumentwaarden. De trappen hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze in opzet en uitvoering herinneren aan de eenvoudige laddertrappen die in een pakhuis te verwachten zijn. Curieus is de trap tussen de begane grond en eerste verdieping, waarvan de leuningen een 18e-eeuwse aanzet vertonen. Deze 18e-eeuwse aanzet is nagenoeg zeker een origineel onderdeel van de interieur-afwerking van het Gotisch Huis en heeft derhalve hoge monumentwaarden. De noodzakelijke omtimmeringen van het trappenhuis op de verdiepingen zijn geminimaliseerd om het karakter van de laddertrappen te onderstrepen.
De trap in het voorhuis met 18eeeuwse aanzetten.
De gevels zijn aan de binnenzijde geschilderd, waardoor de bouwsporen herkenbaar en zichtbaar zijn gebleven. Een aantal bouwsporen vormde aanleiding voor nieuwe ingrepen, zoals doorgangen, vensters, vitrines etc. Deze afwerking heeft hoge monumentwaarden, omdat de bouwgeschiedenis en bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
16
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
oorspronkelijk opzet van het gebouw op die wijze leesbaar zijn. De geschilderde afwerking zorgt voor een eenheid in de wandafwerking, waardoor inboetingen, herstellingen en aanvullingen niet verstorend werken. Ook geven de wanden een rustige achtergrond bij de gekozen functie. Het gebruik van Heraklith als dakbeschot heeft indifferente waarden. Weliswaar past de gedachte van het gebruik van dit materiaal in de restauratiefilosofie, maar de gekozen materiaal is van mindere kwaliteit dan bij de andere toevoegingen. Als onderdeel van de museumgebruik zijn enkele podia en tussenwanden geplaatst, uitgevoerd in een bescheiden vorm en kleurstelling. Deze onderdelen hebben indifferente monumentwaarden. De rustige en bescheiden vormgeving van deze toevoegingen past overigens wel goed in de restauratievisie, waarin het gebouw zoveel mogelijk beleefbaar en leesbaar moet zijn. Op die wijze is het gebouw het belangrijkste tentoonstellingsstuk van het museum. Waardestelling van het achterhuis Het achterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het behoort bij de laatmiddeleeuwse hoofdopzet van het Gotisch Huis. De reconstructie van de zadelkap bij de restauratie van 1973-’75 heeft sterk bijgedragen aan de herkenbaarheid van de structuur en opzet in voor- en achterhuis. De dakkapellen zijn als atypische toevoeging voorzien van stalen vensters. Op die wijze valt te herkennen dat ze niet bij de primaire opzet behoren. De oudhollandse panbedekking heeft hoge monumentwaarden omdat dit type kenmerkend is voor het historische dakenlandschap. De gevels zijn in belangrijke mate origineel, niet alleen in materialisatie maar ook voor wat betreft de indeling. Dit geldt onder meer voor de bakstenen kruisvensters op de bel-etage van de rechterzijgevel (westgevel), waarvan de reconstructie berust op de aangetroffen bouwsporen. De invulling met glasin-lood is gebaseerd op gevonden glasfragmenten. De kleine vensters ernaast getuigen van een verdwenen indeling op de verdieping. De vensters van de bel-etage zijn in de 18e eeuw vernieuwd, echter met behoud van de oorspronkelijke gevelindeling. Bij de restauratie zijn de 18e-eeuwse ramen gereconstrueerd op basis van aftekeningen in de ramen. Deze ramen hebben hoge monumentwaarden, omdat materialisatie en detaillering gekopieerd zijn van de originele exemplaren. De achtergevel heeft daarnaast ook hoge monumentwaarden als document voor de bouwgeschiedenis: de gevel was aanvankelijk een buitengevel van een vrijstaand achterhuis. Bij de restauratie van 1973-’75 zijn alleen de balklagen boven kelder en bel-etage behouden, hoewel deze van relatief recente datum waren. Vernieuwing hiervan zou geen meerwaarde hebben opgeleverd. Wel zijn de vloeren vervangen. Deze (nieuwe) balklagen hebben hoge monumentwaarden, aangezien ze in hoogte, typologie en maatvoering passen bij de oorspronkelijke opzet van het gebouw. Om dezelfde redenen hebben ook de vernieuwde balklagen hoge monumentwaarden. De kapconstructie heeft een traditionele typologie, maatvoering, materialisatie en detaillering, waarbij de aanzet en helling zijn gebaseerd op bouwsporen op de achtergevel. De afwerking van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien hier gekozen is voor een neutrale invulling (voorzetwanden en nieuwe houten vloer) zonder specifiek karakter voor deze ruimte of betekenis voor het gebouw. De balklaag is wel van oudere datum, wellicht 19e-eeuws. Op de bel-etage hebben de schouw en vensters hoge monumentwaarden, omdat deze behoren tot de oorspronkelijke opzet van het huis en aanleiding vormden voor de inrichting van deze ruimte. De ramen zijn gereconstrueerd op basis van bouwsporen. Voor de reconstructie van de schouw vormde de gevonden tegelwand de aanleiding. Bij deze reconstructie is gebruik gemaakt van oude materialen die van elders afkomstig zijn. De plafondbetimmering en de lambrisering hebben positieve monumentwaarden, omdat deze passend zijn bij het 18e-eeuwse karakter van de ruimte, maar niet gebaseerd zijn op vondsten ter plaatse. De eikenhouten trap heeft positieve monumentwaarden als eigentijdse toevoeging op een nieuwe plaats, geïnspireerd op middeleeuwse voorbeeld. De detaillering wijkt duidelijk af. De uitvoering is eenvoudig. De opgeklampte deuren hebben positieve monumentwaarden, aangezien deze passen bij de karakteristiek van het gebouw als pakhuis. Op de eerste verdieping hebben de vensters hoge monumentwaarden, omdat deze in opzet origineel zijn en getrouw zijn gereconstrueerd in de middeleeuwse vorm. Deze reconstructie is in detail verantwoord aan de hand van bouwsporen. De middeleeuwse schouwnis in de achtergevel heeft hoge monumentwaarden als wezenlijk onderdeel van de oorspronkelijk ruimte (met kruisvensters). De
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
17
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
schouw uit het midden van de 16e eeuw heeft hoge monumentwaarden, vanwege de bijzondere uitvoering in renaissancestijl. De schouw komt van elders, maar past hier goed in tijd en vorm.
Brugstraat 24 (rechts) en 26 op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. Brugstraat 26 heeft nog een gotische gevel. Verder is op de kaart goed zichtbaar het tweede achterhuis van Brugstraat 24 dat waarschijnlijk in de 19e eeuw werd afgebroken. Hiervan is de voorgevel behouden gebleven die nu als achtergevel achterhuis functioneert. 31
29-a 27-a 25-a 23-c 21-a 19-a
13-a
17-c 15-d
9-b
11-a
A-Brug 8-a 6
4
Brugstraat
2t/m 2f 30
28
26-a
24
34
22-c
20-b 18-a 16-c
14-a 12
10
6
8-b
4-a
2
1a 1b
7-a
17
10
16
11
18-a
7
11
5 9t/m 9/1
8-a
Kleine der A
6-a
4
3
2t/m2a
4-a 5-a
5
3-b
Potte bakkersrijge
2-a
19-a
14 12a 12 10a10 8a
3 7-a
at sst ra a ker m e it Schu
8 De kadastrale kaart uit omstreeks 1830 met daarop aangegeven de moderne huisnummering.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
18
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Bouwgeschiedenis Brugstraat 26 Middeleeuwen tot en met de 17e eeuw Brugstraat 26 is het meest westelijke pand van het rijtje van vijf grote middeleeuwse huizen aan de zuidkant van de Brugstraat. Van dit huis is de ouderdom door middel van dendrochronologisch onderzoek vastgesteld. Monsters van een korbeel en een stijl van de onderslagconstructie van de kelderbalklaag in het voorhuis dateren uit 132010. Voor zover nu valt na te gaan, bestond het huis in eerste opzet uit een kelder, een hoge begane grond, een lage verdieping en een zadelkap. Bij de verbouwing van Brugstraat 28 kon een belangrijk deel van de westgevel van het voorhuis waargenomen worden. Het muurwerk is gemetseld van forse bakstenen in kettingverband11. Zeer opvallend is de duidelijke verzakking van het Canterhuis in zuidelijke richting. Vanaf 1,2 m uit de voorgevel is het muurwerk gelijkmatig verzakt, de lintvoegen hellen duidelijk af naar het zuiden. De zakking is fors, zo’n 40 cm en gelijkmatig.
De kapconstructie ter hoogte van de vliering voor de restauratie gefotografeerd in de richting van de voorgevel. Foto: A.J. van der Wal februari 1975, collectie: RCE Amstersfoort.
Het voorhuis moet in de late middeleeuwen (late 15e eeuw of vroege 16e eeuw) met een lage verdieping verhoogd zijn, waarbij ook de kap is vernieuwd. Bij deze vernieuwing van de kap zijn onderdelen uit de oude kap hergebruikt. Deze conclusie is gebaseerd op de aanwezigheid van twee telmerksystemen op de onderste gebinten, namelijk gekraste als gehaalde merken. Het voorhuis heeft een bijzondere eikenhouten kapconstructie, bestaande uit sporenparen ondersteund door acht
10
Vries, D.J. 1990, 20. Het baksteenformaat is 30-32½ x 14-15½ x 7½-9 cm, de tienlagenmaat is 94-95 cm. In 2010 heeft een meting plaatsgevonden op de zolder van de overbouwde doorgang tussen de panden Brugstraat 24 en 26 door Tel & Van der Hoeve. Hierbij bleek het formaat 30-32½ x 15-16 x 8½-9 cm, bij een tienlagenmaat van 96 cm. Kenmerkend zijn de hoekige en kantige stenen. Het metselverband is enigszins onregelmatig, maar per laag komen wel koppen en strekken voor. 11
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
19
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gestapelde gebinten. Gestapelde gebinten zijn in de stad Groningen vrij zeldzaam. In deze bouwfase moet ook de voorgevel zijn vernieuwd in een laatgotische stijl. Deze gevel valt nog te herkennen op de kaart van Haubois uit omstreeks 1643. In de 16e eeuw wordt aan de voorkant boven de gang tussen Brugstraat 24 en 26 een kamer gemaakt.12 Vermoedelijk in de 17e eeuw is het huis vergroot met een aangebouwde achterkamer, zoals dat ook gebeurde bij Brugstraat 18/20 en 22.13 Deze datering is gebaseerd op de karakteristiek het metselwerk. Op de kaart van Haubois uit circa 1643 vallen het voorhuis en de aangebouwde achterkamer duidelijk te herkennen. Hierachter zijn nog twee kleine bouwdelen getekend met de daknokken evenwijdig aan de gang maar hierover is verder niets bekend. Eigenaren en gebruik De eerst bekende eigenaar van het huis is Rudolf Huinghe. Hij bezat het huis reeds in 1449. Deze Rudolf Huinghe was burgemeester in de jaren 1465 en 1466. De volgende eigenaar was dr. Johan Canter. Canter was bevriend met Rudolf Agricola. Schuitema Meijer veronderstelt dat de familie Canter ook daadwerkelijk in het huis heeft gewoond. Daarvoor pleit dat het huis nog in 1571 het Canterhuis werd genoemd. In 1544 treffen we Otto Hoendricks als eigenaar aan. Na zijn dood erven zijn zoons Roeleff en Otto het huis. Otto verkoopt in 1560 zijn gedeelte aan zijn broer die het huis toen kennelijk bewoonde. Roellef beklaagt zich in 1556 bij de stad erover dat de afwatering van zijn huis werd belemmerd door hetgeen zijn buurman Derck Roeberts heeft laten ‘timmeren’. Dit was de buurman van het huis ten westen, Brugstraat 28. Wellicht bestond deze ‘belemmering’ uit het buurpand zelf. Dit pand dateert in zijn huidige opzet namelijk uit de 16e eeuw. Het Canterhuis wordt in 1571 bewoond door Frerick Moijsteenn. Hij was koopman en speelde als katholiek en stadsbestuurder een belangrijke rol bij de reductie van Groningen in 1594. In 1585 heeft Freryck Moijsteenn de gronsen14 afgelost. In 1606 overlijdt hij, zijn vrouw overlijdt in 1615. In 1618 wordt het huis publiek geveild, waarbij Berend Crantsien, luitenant van het burgerregiment en diens tweede vrouw het huis verwerven. Hun dochter Wobbetien huwde in 1631 Albert Tjassens en zij beide zouden de nieuwe eigenaren van het huis worden. Albert overleed in 1651, zijn weduwe bleef het huis tot haar dood bewonen. In 1678 brachten de erfgenamen het huis in openbare veiling. Koper werd Jan Peters voor 2900 carolusgulden. Hij kwam uit Utrecht en werd burger van de stad Groningen, verwierf in 1672 het lidmaatschap van het koopliedengilde en wel als molenaar. Het achterhuis was in gebruik als boekweitmaalderij. De molen werd aangedreven door een paard. Verbouwingen in de 18e eeuw In de 18e eeuw is het huidige achterhuis gebouwd. Dit gebouw had aanvankelijk een functie als pakhuis, zoals geconcludeerd kan worden uit de smalle, hoge halfronde vensters en de hijsvoorzieningen. Ook het voorhuis werd in deze periode gemoderniseerd (zie hieronder), waarbij onder andere de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd werd. Deze verhoging ging ten koste van de bovenliggende ruimte op de tweede verdieping, waarvan de verdiepingshoogte zo gering werd dat deze alleen nog als opslagruimte kon worden gebruikt. Verder zijn geen bouwsporen bewaard gebleven.
12
De kap heeft behakte rondhouten sporenparen, gekoppeld door middel van eikenhouten hanenbalken. Er is een theorie die ervan uitgaat dat de achterkamer aanvankelijk een klein zelfstandig steenhuis was. Met de beperkte gegevens die nu voorhanden zijn kan dit niet goed worden aangetoond. Het feit dat het voorhuis naar het zuiden is verzakt lijkt een aanwijzing ten nadele van deze theorie. 14 Gronsen of grunsink is een cijns die voor een 80-tal percelen in de stad op 10 oktober betaald moest worden bij de ingang van de St Maartenskerk (Martinikerk) aan de graaf van Bentheim. Hiervan zijn vier registers bewaard gebleven uit circa 1430, circa 1480, circa 1530 en 1585. In het laatste jaar werd de cijns afgekocht. Hoe de graaf van Bentheim aan deze percelen kwam is onbekend (Nieuwe Groninger Encyclopedie deel A-G. Groningen 1999, blz. 333). 13
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
20
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
eigenaren en gebruik In 1700 werd uit de erfenis van Jan Peters het huis toegewezen aan Grietje Peters Westbroek en haar man, de Slochtenaar Claas Jans Bruinewolt. De bestemming van het pand bleef hetzelfde. Schuitema Meijer merkt op dat het nu de gegoede middenstand is die eigenaar wordt en niet langer regenten. In 1703 werd het huis met winkel en boekweitmolen verkocht, inclusief de twee ‘kameren’ (eenkamerwoningen) aan de Schuitemakersstraat en de vrije uitgang daarnaast. In de koop waren ook drie paarden betrokken. Voor het huis werd 4000 gulden betaald, voor de molen 850. Eigenaar werden Jan Gerritzen Hulshoff en zijn vrouw Marregien Harmens. In 1744 overleed Hulshoff waarna zijn zoon het bedrijf enkele jaren voortzette tot zijn dood in 1747. In 1748 wordt het huis met ‘boekweijtmaalderij’ verkocht. Voor 1745 verwierven de echtelieden Jacob Jacobs Hesselink en Jeltjen Derks het huis, de kelder was apart verhuurd. Hesselink begint in het huis een branderij of jeneverstokerij. Schuitema Meijer veronderstelt dat hij het huis ingrijpend heeft laten verbouwen. Uit de beschikbare informatie die nu voorhanden is valt de gedachte van Schuitema Meijer dat in het voorhuis een extra vloer werd aangebracht niet aannemelijk te maken. De veronderstelde wijziging van de begane grond is wel mogelijk al zijn de concrete bouwsporen die hieraan kunnen herinneren verloren gegaan. De begane grond kan toen een indeling in een voorkamer, tussen- en achterkamer, gelegen langs de lange gang aan de oostzijde hebben gekregen. De achterkamer kreeg een wandbespanning van geschilderd behang, voorstellende laagvlakte overgaande in berglandschap. Of de datering van de wandbespanning met zekerheid op 1745 kan worden gesteld is niet duidelijk. Een 18e-eeuwse datering ligt wel voor de hand. In 1792, na de dood van Hesselink, kreeg zijn zoon Willem het huis. Hij was getrouwd met Trijntje Hesselink. Hij verwerft ook het Gotisch Huis waarin wellicht eveneens een jeneverstokerij was gevestigd. Verbouwingen in de 19e eeuw De voorgevel van het huis staat afgebeeld op een aquarel van A.J. van Pooijen uit 1861 en een foto van 1866. De voorgevel had toen nog een eenvoudige gemetselde driehoekige top. De gevel is ongepleisterd en heeft op de begane grond en de verdieping drie venstertraveeën. Op de tweede verdieping zit in het midden een luik net als in de geveltop. Op de foto is de ouderdom van de gevel niet goed in te schatten maar 18e of eerste helft 19e eeuw lijkt goed mogelijk. Waarschijnlijk is de voorgevel rond 1870 gemoderniseerd tot een gepleisterde drielaags lijstgevel, voorzien van hoge vensters op de begane grond en eerste verdieping. De tweede verdieping kreeg mezzaninovensters. Opmerkelijk genoeg sluiten de vensters niet aan op de vloerniveaus, zodat koven en schuine betimmeringen nodig waren. De kap werd voorzien van een wolfseind aan de voorzijde. Volgens Schuitema Meijer gebeurde dit in 1872. Eigenaren en gebruik Willem Hesselink overlijdt in 1803 en zijn vrouw zet de zaak voort met vier man personeel. Zij hertrouwt met Teunis Izaaks Hulshoff, eigenaar van onder andere de buitenplaats Vennebroek in Eelde. Teunis Hulshoff overlijdt in 1817. Trijntje bleef in het bezit van de beide huizen aan de Brugstraat. Na haar dood in 1844 wordt dit gezamenlijk eigendom van zoons mr. Derk en Hendrik met nog eveneens de door Trijntje nagelaten pakhuizen ‘Het Hart’ en ‘Klaver’ aan het Kleine der A (respectievelijk de nummers 3 en 2). Hoewel de akte van 1844 het Canterhuis omschrijft als ‘woonhuis’ met de stokerij en de stalling daarachter, is het de vraag of de stokerij nog in bedrijf was. Reeds in 1830 wordt het huis bewoond door een ongehuwde zoon van Trijntje, door Albert Hesselink, die van beroep papierfabrikant was. In 1850 wordt koopman Jan Pieters eigenaar van beide panden. De akte omschrijft het Canterhuis als ‘een zeer groote hecht sterke heerenbehuizing met woonkelder daaronder een zeer grote stal, wagenof pakhuis en fraaye tuin, uitkomende in de Schuitenmakersstraat’. Van de stokerij is dan geen sprake meer. Het kamertje boven de mandelige gang hoort ook bij dit perceel. In 1871 overlijdt Jan Pieters en het onroerend goed wordt verkocht en dan blijkt dat het Canterhuis in een onder- en bovenwoning te zijn gesplitst. De bovenwoning is vanuit de mandelige gang tussen de panden bereikbaar. Een deel van de tuin is nog aanwezig, achter het huis staat wel een oliepakhuis en Pieters patentoliefabriek. Eigenaren werden toen de zoons Hinrik en Roelf Pieters, beiden eveneens olieslager. Echter Roelf overlijdt in datzelfde jaar en alles wordt eigendom van Hinrik die zelf in het
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
21
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
benedenhuis woont. Boven woont Pieter Roelfs Roelfsema die in 1871 het Gotisch Huis heeft gekocht, ‘New York’ genaamd. In 1882 kocht hij het benedenhuis van het Canterhuis.
De Brugstraat met op de achtergrond de Der Aakerk gefotografeerd vanuit de Astraat in 1866. Brugstraat 26 is met een rode pijl aangegeven. Foto: privécollectie Harm Renkema.
Verbouwingen in de 20e eeuw Doordat in de 20e eeuw de woonfunctie stapsgewijs verloren gaat wordt het interieur van het voorhuis gewijzigd. In fasen verdwijnen veel indelingswanden, het bijzondere behang uit de achterkamer wordt verkocht en in de oostgevel komen drie grote stalen vensters om meer licht in de winkel te krijgen. Na een brand in 1920 werd het achterhuis met twee bouwlagen verhoogd. Dit bouwdeel kreeg een plat dak. De kelder wordt bij de winkel getrokken, waartoe een nieuwe trap is geplaatst. Voor het eerst is er een directe verbinding tussen kelder en begane grond. De winkelpui uit 1911 wordt in 1945 vervangen door een eigentijdse pui met de entree in het midden. Eigenaren en gebruik In 1911 wordt het Canterhuis verkocht en werd in het pand de firma ‘Woldering & Idema, likeurstokerij, wijnhandel en distilleerderij’ gevestigd. Zij lieten het huis direct verbouwen. De voorkamer in het pand kreeg een functie als winkel, waarbij tevens een etalage werd aangebracht. De daarachter gelegen slaapkamer werd onderverdeeld in een puikamer (rechts) en een tapperij. Het fraaie behangsel in de achterkamer werd verkocht en het bracht ƒ 700,00 op. Nadien is het geveild voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
22
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
ƒ 2000,00 en naar de U.S.A. verhuisd. Verder werd de kelder door de firma in gebruik genomen. Deze ruimte was tot dan toe altijd afzonderlijk verhuurd geweest. In 1968 verliet de firma het pand. Enige jaren later werd het aangekocht door de Stichting Scheepvaartmuseum. Op 18 december 1974 kreeg architectenbureau Offringa opdracht dit pand te restaureren tot een museumgebouw.
Links het achterhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd kort na 1920. Foto overgenomen uit Groningse Volksalmanak 1978-1979 blz 56.
Restauratievoorstel van Bureau Offringa voor het achterhuis waarbij de ophoging uit 1920 wordt gesloopt. Tekening: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
23
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Links boven is een plattegrondtekening afgebeeld van de begane grond voor restauratie en rechts het restauratievoorstel. Daaronder is een langsdoorsnede te zien na restauratie. Tekeningen: bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
24
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Restauratie en restauratievisie De restauratie van het Canterhuis leverde veel meer discussie op dan bij het naastgelegen Gotisch Huis. Het gebouw leende zich veel minder voor een conserverende restauratie vanwege de ingrijpende verbouwingen in de 20e eeuw. Na lang overleg met de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en onderzoek van enkele varianten werd besloten om de gebouwen Brugstraat 24 en 26 als een samenhangend museaal ensemble ter weerszijden van de (mandelige) gang te beschouwen en daarvoor de ‘storende toevoegingen’ uit de 20e eeuw ongedaan te maken. Dit had een aantal stevige ingrepen tot gevolg. Belangrijkste ingreep was het herstel van de oorspronkelijke massa-opbouw van het huis in een vooren achterhuis, zoals ook het geval is bij het Gotische Huis. Voor- en achterhuis zijn bij het Canterhuis overigens wel gescheiden door een smaller tussenlid. Het achterhuis is gereconstrueerd naar de situatie van vóór 1920, namelijk twee bouwlagen met een steile kap. Deze periode was ook uitgangspunt voor reconstructie van de linkerzijgevel en de achtergevel, gebaseerd op oude foto’s, tekeningen en een interpretatie van gevonden bouwsporen. De gepleisterde afwerking moest plaats maken voor schoon metselwerk, hetgeen forse inboetingen tot gevolg had. Kenmerkend is het gesloten karakter, waarbij op de verdieping slechts smalle rondboogvenstertjes en hijsluiken aanwezig zijn. Waar onvoldoende gegevens waren voor reconstructie is gekozen voor invulling met modern metselwerk. Voor de reconstructie van de begane grond van de achtergevel waren onvoldoende aanwijzingen, zodat de bestaande vensters gehandhaafd bleven. In eerste instantie zou het pleisterwerk op dit niveau gehandhaafd blijven, maar achteraf is besloten om dit ook te verwijderen. Voor de reconstructie van de gevels aan de binnenplaats naast het tussenlid waren minder gegevens, zodat op basis van de aangetroffen bouwsporen een nieuw ontwerp is gemaakt. Het uiterlijk van het voorhuis hoefde aanzienlijk minder aangepast te worden, omdat de massa nog min of meer gaaf was. Van de zijgevel is de vensterreeks op de begane grond dichtgezet (deur toegevoegd), de verdiepingen zijn esthetisch gecorrigeerd. Ook hier werd gekozen voor een uitvoering in schoon metselwerk, aansluitend op de gevels van het Gotische Huis. Op de plaatsen waar onvoldoende gegevens voor reconstructie waren is gekozen voor invulling in moderne steen of een nieuwe invulling. Meest opvallende nieuwe invulling is de vitrine-nis. De voorgevel is een geheel ander verhaal. Deze gevel heeft zijn gepleisterde afwerking gekregen in de late 19e eeuw (1872). Deze gevel was nagenoeg gaaf, behoudens de pui uit 1945 op de begane grond. Deze pui is vervangen door de oorspronkelijk indeling van 1872, bestaande uit een deur en twee vensters met schuiframen. Alle ramen herkregen hun zesruitsverdeling. De kleurstelling is gebaseerd op de resultaten van kleuronderzoek. Tegenwoordig is dit een voor de hand liggende keuze, niet in het midden van de jaren zeventig van de 20e eeuw. In die periode werd de 19de-eeuwse architectuur nog zeker niet algemeen gewaardeerd. Het in twee fasen tot stand gekomen middeleeuwse casco van het voorhuis bleef integraal behouden, zowel het muurwerk van de gevels, de (enkelvoudige) balklagen als de kapconstructie. Op kelderniveau is sprake van onderslagbalken op standvinken, die bij dendrochronologisch onderzoek gedateerd konden worden in 1320. Ook zijn de vloerniveaus niet gewijzigd, hoewel de tweede verdieping een zeer gering bruikbaar vloeroppervlak had. Het voorste deel van de vloer op dat niveau is namelijk bij de herinrichting van de voorkamer op de eerste verdieping (18e eeuw?) verhoogd. Hier bevindt zich een opslag- en magazijnruimte. De kapconstructie is zorgvuldig gerestaureerd en waar nodig aangeheeld. Evenals bij het Gotisch Huis is gebruik gemaakt van houtwolcementplaten met een waterdichte afdekking van dakleer, waarmee onderstreept wordt dat de kap nooit een beschot heeft gehad. In het achterhuis is gekozen voor nieuwe balklagen, vloeren en kapconstructie (sporenparen). Zoveel discussie er is geweest over de aanpak van het exterieur, zo weinig discussie was er over de aanpak van het interieur. Offringa zelf schrijft hierover slechts “In een aantal vertrekken werden bouwsporen gevonden van stookplaatsen. Omdat het museale gebruik van het gebouw aanleiding gaf tot het rekonstrueren van een aantal stijlkamers, werden bij antiquairs een tweetal schouwen aangekocht t.b.v. deze kamers.” Conclusie moet zijn dat het huis is ingericht met museale stijlkamers. Op de begane grond heeft dat geleid tot een samenhangende reeks ruimten, niet op de verdiepingen.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
25
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De facto zijn de hele indeling en interieur-afwerking vernieuwd. Op de begane grond van het voorhuis is een nieuwe indeling tot stand gekomen, gebaseerd op de 19de-eeuwse opzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. Het interieur heeft een historiserend karakter, waarbij enkele originele onderdelen uit de 18e en 19e eeuw zijn geplaatst. In de gang zijn de marmeren en rood Bremer zandstenen vloertegels, het marmeren wandfonteintje en een luxueuze 18eeeuwse deurpartij met betimmeringen (entree van de achterkamer) van elders afkomstig. In de kleine voorkamer zijn een kastenwand en een schouw geplaatst, beide uit de 18e eeuw stammend. De grote achterkamer kreeg een inrichting op 18e-eeuwse leest geschoeid, waarin een zeer rijke schouw is geplaatst. Het snijwerk van deze schouw wordt toegeschreven aan een van de belangrijkste Groninger architecten/ ambachtslieden uit de 18e eeuw, Casper Struiwig. De kleine kamer in het tussenlid bevat onder meer een schouw, waarvan de mantel is samengesteld uit onderdelen van verschillende herkomst. De eerste verdieping is na het strippen van enkele tussenwanden en voorzetwanden tegenwoordig een ongedeelde ruimte, waarin de constructie van balklagen met vloeren en de baksteenwanden met bouwsporen in het zicht zijn gebracht. De voormalige achterzaal had een gepleisterde wandafwerking, waarin een sparing is opengelaten rondom een 14e-eeuwse vensternis. In de voormalige voorkamer staat een rococoschouw, die bij de restauratie in de jaren zeventig is geplaatst als interieurelement. Van de verdere inrichting van een voorkamer resteren nog de betimmeringen van de vensterneggen, geschilderd in houtimitatie.
De rococoschouw op de eerste verdieping.
Uitgangspunten en betekenis van de restauratie De restauratie van het Canterhuis heeft een veel minder eenduidige ‘filosofie’ dan de conserverende restauratie van het Gotische Huis. De keuzen zijn veel meer ingegeven door het programma dan door een restauratiefilosofie. Het Canterhuis en Gotische Huis liggen aan weerszijden van een mandelige of gemeenschappelijke gang. Toen beide panden gezamenlijk ingericht konden worden als museum, ontstond de wens om beide panden als samenhangend ensemble te behandelen. De gebouwen werden daarmee onderdeel van de museale presentatie. De grote hoogte van het achterhuis (verhoogd tot vier bouwlagen in 1920) vormde in die visie een dissonant. Dat was de aanleiding tot een reconstructie van de oorspronkelijke bouwmassa van het Canterhuis, bestaande uit een voor- en achterhuis met tussenlid. Het achterhuis werd daartoe gereconstrueerd in zijn situatie van vóór 1920, toen het nog bestond uit twee bouwlagen met een kap. De gevels zijn gereconstrueerd op basis van oude foto’s en tekeningen, gecombineerd met een interpretatie van gevonden bouwsporen. Om de samenhang met het Gotisch Huis te versterken werd ook gekozen voor een afwerking in schoon metselwerk. Dit was ook de leidraad voor
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
26
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
de zijgevels van het tussenlid en voorhuis. Waar onzekerheden bleven bestaan over de oorspronkelijke indeling werd gekozen voor herkenbaar nieuwe invullingen (baksteen) of nieuwe toevoegingen (vitrinekast). De voorgevel werd gereconstrueerd in zijn 19e-eeuwse toestand en kleurstelling, de meest beeldbepalende periode voor deze gevel. Daarbij verdween de winkelpui uit 1945. Hierover merkte Schuitema Meijer al in 1978 op: ‘… al zou men zich kunnen voorstellen, dat een aardige winkelpui als in het Canterhuis van 1945 (…) ooit nog eens typerend voor de tijd kan worden genoemd en dat men dan een dergelijke gevel in een ander huis juist daarom wil conserveren.” Deze tijden braken sneller aan dan gedacht. Opgemerkt dient nog te worden dat het oordeel van Schuitema Meijer over de restauratie onverdeeld gunstig is.
De voorgevel van Brugstraat 26, links een foto uit de jaren 70 waarop de winkelpui uit 1945 te zien is. Rechts een recente foto.
Van het achterhuis werd niet alleen de bouwmassa gereconstrueerd, maar ook de gehele constructie vernieuwd. Men koos daarbij wel voor een passende materialisatie en uitvoering, namelijk enkelvoudige houten balklagen en sporenparen. In het voorhuis zijn alle bestaande balklagen en de kapconstructie met zo min mogelijk wijzigingen en aanpassingen hersteld en aangeheeld. Hierbij golden dezelfde uitgangspunten als bij het Gotische Huis: de historische waarden van het casco prevaleerden boven indeling, gebruik en inrichting. Wel is een trap toegevoegd, duidelijk herkenbaar als nieuwe toevoeging. Voor de indeling en interieurafwerking gold een heel ander uitgangspunt. De indeling van de begane grond werd gebaseerd op de 19e-eeuwse opzet. De interieurafwerking is vormgeven als een historiserend decor voor de plaatsing van museale objecten, waaronder 18e-eeuwse schouwen, een kastenwand, deuren en een betimmering. De gangvloer is uitgevoerd in marmer en rood Bremer zandsteen. Op de eerste verdieping werd alleen de voorkamer een historiserend decor voor plaatsing van de museale schouw (rococoschouw, 18e eeuw). Deze ruimte is bij een 18e-eeuwse verbouwing hoger geworden dan de achterruimte. Deze achterruimte had een museuminrichting, waarin alleen enkele bouwsporen zichtbaar zijn gemaakt. Recent is de indeling en afwerking voor een groot deel verwijderd, zodat de schouw geïsoleerd is en geen context meer heeft. De tweede verdieping heeft een museale opstelling en magazijnruimten. Op de zolder is de kapconstructie vrijwel geheel in het zicht
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
27
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
gelaten als museale presentatie. Alle toevoegingen zijn herkenbaar door toepassing van afwijkende materialen. In het achterhuis zijn grote ruimten ingericht, die geen band hebben met de historische opzet en afwerking van het gebouw.
De voorkamer op de begane grond in het voorhuis met laat 18e eeuwse schoorsteenmantel.
De achterkamer op de begane grond van het voorhuis met links de 18e-eeuwse schoorsteenmantel met snijwerk van Casper Struiwig.
Rijksmonument Het pand Brugstraat 26 is als Rijksmonument 18434 geregistreerd, zodat het gehele pand beschermd is zowel voor wat betreft het exterieur als interieur. De redengevende omschrijving luidt: “Pand, vermoedelijk daterend uit de 15e eeuw, onderkelderd met twee verdiepingen en een schilddak. Voorgevel vernieuwd in het derde kwart 19e eeuw; rijk voorbeeld van het eclecticisme met boogfries onder de kroonlijst, geprofileerde togen boven de vensters van de tweede verdieping en getoogde vensteromlijstingen met stuckuiven. In hout overdekte kelder op zware eiken staanders met korbelen. Voorts eiken balklagen uit de bouwtijd. Achterhuis van recenter datum”.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
28
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Deze waardestelling is een nadere toelichting op deze redengevende omschrijving. Daarbij is gebruik gemaakt van een indeling in drie categoriën:15 • Hoge monumentwaarden, deze zijn van curciaal belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Positieve monumentwaarden, deze zijn van belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied. • Indifferente monumentwaarden, deze zijn van relatief weinig belang voor de structuur en/of de betekenis van het object of gebied.
Waardestelling Het voorhuis van het Canterhuis is een van de belangrijkste middeleeuwse huizen van de stad, waarvan de massa en constructie in belangrijke mate behouden en origineel zijn. In de opzet zijn twee fasen te herkennen, een vroeg-14e-eeuwse bouwfase en een iets jongere bouwfase uit de late 15e eeuw of vroege 16e eeuw. De bouwmassa heeft hoge monumentwaarden, aangezien de hoofdvorm en de steile zadelkap de middeleeuwse datering van het gebouw onderstrepen. Het gebouw past daarmee ook in de reeks middeleeuwse huizen aan de Brugstraat, bestaande uit voor- en achterhuizen. Ook tegenwoordig valt deze stedenbouwkundige structuur nog te herkennen. Bij de restauratie van 1973’75 is de herkenbaarheid van deze structuur nog versterkt door de reconstructie van de steile kap van het achterhuis. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De oudhollandse dakpannen waarmee de steile daken zijn gedekt hebben hoge monumentwaarden omdat dit kenmerkend is voor het historische dakenlandschap van de binnenstad. De overbouwing van de steeg heeft hoge monumentwaarden, aangezien deze het nijpende ruimtegebrek en de sterke verdichting gedurende de 16e eeuw illustreert. De bouwmassa en constructie zijn in hoofdopzet origineel. Het casco van het voorhuis van het Canterhuis heeft hoge monumentwaarden, aangezien het overgrote deel van de gevels, balklagen/ vloeren (met onderslagconstructie in de kelder) en kapconstructie tot de oorspronkelijk opzet behoren of onderdeel zijn van belangrijke verbouwingsfasen. Uitzondering is het voorste deel van de vloer van de begane grond; deze vloer heeft indifferente monumentwaarden, vanwege de vernieuwing bij het aanbrengen van een winkelpui in de 20e eeuw. Deze pui is verdwenen, zodat ook de samenhang met deze bouwfase afwezig is. Bij de restauratie zijn veel bijzonderheden over de oorspronkelijke opzet duidelijk geworden, die deels nog herkenbaar zijn aan de hand van de zichtbare bouwsporen in het gebouw. In de loop der tijd hebben diverse moderniseringen plaatsgevonden. Noemenswaard zijn de wijzigingen van vloerniveaus in het voorste deel van het huis, die vooral ten doel hadden de status van het huis te verhogen. In de 18e eeuw is de voorkamer op de eerste verdieping verhoogd, hetgeen ten koste ging van de tweede verdieping. En bij de 19e-eeuwse verbouwing werd bij de modernisering van de voorgevel gekozen voor een indeling, die wel veel status gaf maar niet meer aansloot op de vloerniveaus. Daarom zijn koven toegepast op de eerste en twee verdieping. Ook deze aanpassingen hebben hoge monumentwaarden, omdat deze een zeldzaam voorbeeld zijn waar status zo evident ten koste gaat van het praktisch gebruik van een huis. De voorgevel heeft hoge monumentwaarden vanwege de eenduidige en samenhangende laat-19deeeuwse architectuur, indeling en afwerking. Het grootste deel van de gevel is ook in materialisatie authentiek. Bij de reconstructie van de begane grond is de bestaande afwerking, detaillering en vensters zorgvuldig gekopieerd, hetgeen bijdraagt aan de architectonische samenhang. De linkerzijgevel van het voorhuis en tussenlid heeft hoge monumentwaarden, omdat deze voor een belangrijk deel nog uit de bouwtijd dateert (14e en 17e eeuw). Van belang is het gesloten karakter, passend bij de oorspronkelijke opzet als zijgevel aan een mandelige gang. De vensters in het achterste deel zijn noodzakelijke toevoegingen uit de 17e eeuw en later, omdat de achterkamers geen licht meer verkregen na aanbouw van tussenlid en achterhuis. De hijsvoorzieningen zijn naar de zijgevel 15
Hendrik, L. en J. van der Hoeve, 2009.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
29
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
verplaatst, toen de voorgevel een meer representatief karakter kregen. Deze venster en hijsdeuren illustreren op die wijze het veranderende gebruik van het gebouw en de wijziging van status van de voorgevel. Derhalve is sprake van hoge monumentwaarden. De deur op de begane grond en de vitrinenis hebben indifferente monumentwaarden, aangezien sprake is van nieuwe toevoegingen zonder specifieke relatie met het huis. De gevels aan de binnenplaats hebben positieve monumentwaarden, aangezien er sprake is van een nieuw ontwerp op basis van traditionele elementen. Het gesloten karakter van de kap is een belangrijke waarde, aangezien dit de eenduidigheid van de bouwmassa en de (voormalige) functie van pakhuis benadrukt. De indeling van de kelder heeft indifferente monumentwaarden, aangezien deze van betrekkelijk recente datum is en geen relatie heeft met de historische structuur. Van de afwerking heeft de plavuizenvloer (circa 1975) positieve monumentwaarden, aangezien deze vanouds toegepast werd in dergelijke kelder. De indeling van de begane grond (voorhuis en tussenlid) heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze is gebaseerd op de 19e-eeuwse hoofdopzet van het huis met een gang aan de linkerzijde en kamers aan de rechterzijde. De toegepaste historische interieur-onderdelen hebben hoge monumentwaarden, vanwege de kunsthistorische betekenis voor de Groninger interieur-afwerking, de rijke detaillering en afwerking. Dit geldt in het bijzonder voor de kastenwand en schouw in de voorkamer, de schouw in de achterkamer (Caspar Struiwig) en de entree van de achterkamer met een betimmering uit de v.m. rechtbank, alle uit de 18e eeuw. De marmeren schoorsteenmantel in de kamer in het tussenlid heeft positieve monumentwaarden. De historiserende interieur-afwerking uit circa 1975 heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze de origineel interieurstukken in een passende context plaatst. De trappen hebben indifferente monumentwaarden. De indeling en interieur-afwerking van de eerste verdieping zijn ontmanteld. De schouw in de voormalige voorkamer heeft hoge monumentwaarden, maar geen betekenis (meer) voor deze locatie na verwijdering van de tussenwanden en de historiserende context. Verplaatsing naar een andere locatie is mogelijk, gelet op het ontbreken van een context. Overigens was de plaatsing op deze plek gebaseerd op het feit dat zich hier een schouwnis bevindt. Hoge monumentwaarden hebben de betimmeringen van de vensterneggen. De tamelijk sobere interieur-afwerking van de eerste verdieping van de overbouwing van de steeg heeft positieve monumentwaarden, aangezien deze past bij de status van de ruimte. De indeling en interieur-afwerking van de tweede verdieping heeft indifferente monumentwaarden, aangezien er sprake is van recente wanden zonder betekenis voor de structuur van het pand. De aanwezige interieurstukken zijn evident onderdelen van een museale collectie en opstelling. Voor de monumentwaarden zij hier verwezen naar de constructie. De hijskapel heeft bovendien hoge monumentwaarden, aangezien deze essentieel onderdeel is van het gebouw in zijn hoedanigheid als pakhuis/ magazijn. Het achterhuis heeft een indeling en inrichting uit de jaren zeventig, die geen verband houdt met de oorspronkelijk opzet of gebruik. Derhalve is sprake van indifferente monumentwaarden.
Literatuur Haan, J. de, ‘Hier ziet men uit Paleizen’- Het Groninger interieur in de zeventiende en achttiende eeuw. Assen, 2005. Hazelaar, B., en Ph.M. Bosscher, Oude koopmanshuizen in Groningen, Groningen, 1996 Hendrik, L. en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst. Den Haag, april 2009. Meischke, R., H.J. Zantkuijl en P.T.E.E. Rosenberg, Huizen in Nederland - Utrecht, Noord-Brabant en de Oostelijke provincies. Amsterdam/Zwolle, 2000. Schuitema Meijer, A.T., Het ‘Gotisch Huis’ en het ‘Canterhuis’ in de Brugstraat te Groningen, in: ‘Groningse volksalmanak, historisch jaarboek voor Groningen’. Groningen 1979.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
30
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
Temminck Groll, C.L., Middeleeuwse stenen huizen te Utrecht en hun relatie met die van andere noordwesteuropese steden. ’s-Gravenhage, 1963. Temminck Groll, C.L., ‘Restauratie van twee gotische huizen in Groningen’ in: Dokumentatie bouwtechniek bouwkunde. Delft 1978. Vries, D.J. de, ‘Monumenten dendrochronologisch gedateerd (3)’ in: Bulletin KNOB jaargang 89, 1990 nr. 5, blz. 19-26,
De linker zijgevel (oost) van Brugstraat 26 met rechts een doorsnede over de 16e-eeuwse poortkamer, toestand na restauratie. Tekening bureau Offringa, collectie: Dienst RO/EZ.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
31
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
De kelder onder het voorhuis van Brugstraat 26 gefotografeerd in de jaren 70. Foto collectie: RCE Amersfoort.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
32
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
BIJLAGE: Uittreksel uit het bouwdossier van de dienst RO/EZ
Adres D.I.V. bezoek Bouwdossiernummer
: Brugstraat 26 : 4 september 2000 : B 6821
1911 Het pand bevat een beneden en een bovenwoning. G. Idema te Uithuizen (van de firma Woldring en Idema, vruchtenproductenfabriek, groothandel in wijnen, likeurstokerij en distilleerderij) krijgt een vergunning voor het gedeeltelijk vernieuwen van het pand bestaande uit het veranderen van de indeling, het maken van een winkelpui in de voorgevel en het bestemmen en inrichten van het gebouw voor bewoning door één gezin. Een verzoek voor een vergunning voor het plaatsen van een hek voor het pand wordt afgewezen. Het werk wordt in 1912 voltooid. 1920 De kap van het achterste gedeelte van de bebouwing is afgebrand. Er wordt een verzoek ingediend om de kap af te breken en in plaats daarvan twee verdiepingen te bouwen, alsmede om tegen de oostelijke zijgevel een balkon aan te brengen. De vergunning wordt eerst niet verleend, maar later wel. Het werk wordt in 1921 voltooid, maar het balkon wordt niet gemaakt. 1920 Er wordt een vergunning verleend om op het westelijke dakschild van het achterste gedeelte van het gebouw een liftschacht aan te brengen. Het werk wordt in 1921 voltooid. 1921 Er wordt een vergunning verleend om binnenshuis gelegen zinkputjes af te dekken. 1926 Er wordt een vergunning verleend om de binnenplaats op het achterterrein tijdelijk met glas te overkappen. 1929 Het pand wordt op het gemeentelijk riool aangesloten. 1934 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het aanbrengen van een lichtbak. 1939 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het gedeeltelijk uitbreken van de bovenwoning en het maken van een verbinding met het fabrieksgedeelte. Van woning met winkel, werk- en magazijnruimte wordt het pand winkel met werk- en magazijnruimte. Het werk wordt in 1939 voltooid.
1941 Er wordt een vergunning verleend voor een buisleiding boven het pand Schuitemakersstraat 16 (= bijbehorend pakhuis). 1942 De firma Woldring en Idema dient een verzoek in voor een vergunning : het plaatsen van een nieuwe winkelpui in de voorgevel en raamkozijnen en een deurkozijn in de oostelijke zijgevel, het wijzigen
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
33
Bouwhistorisch onderzoek gemeente Groningen
Brugstraat 24 en 26
van de indeling van de begane grond en het verplaatsen van een aldaar aanwezig privaat. Het plan moet bijgesteld worden met betrekking tot de indeling van de begane grond. De vergunning verstrekking wordt steeds verdaagd in verband met materiaal schaarste. 1942 Er wordt een aanvraag voor materialen ingediend in verband met herstellingen aan de fabriek. 1945 Er wordt een vergunning verleend aan de firma Woldring en Idema voor het maken van een nieuwe winkelpui. Het werk wordt in 1946 voltooid. 1962 De firma Woldring en Idema krijgt een vergunning voor een ondergrondse tank. 1968 Er wordt een nieuwe buitendeur geplaatst waarvoor geen vergunning nodig is. 1973 Er wordt een vergunning verleend voor een lichtreclame. 1975 Het pand wordt door de firma Woldring en Idema verkocht aan het Scheepvaartmuseum. Het architectenbureau P.B. Offringa uit Groningen maakt de plannen voor restauratie. Het pand komt op de ontwerplijst voor monumenten. 1977 Er wordt een vergunning verleend voor het veranderen en vernieuwen van het leegstaande gebouwencomplex tot museum.
bureau voor bouwhistorisch onderzoek J.A. van der Hoeve/ Gemeente Groningen
34