Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
Inhoudsopgave !"#$%&%' Criminaliteit, migratie en etniciteit Nieuwe richtingen binnen een complex en beladen onderzoeksterrein Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
107
Criminaliteit en etniciteit Criminele carrières van autochtone en allochtone jongeren uit het geboortecohort 1984 Arjan Blokland, Kim Grimbergen, Wim Bernasco & Paul Nieuwbeerta
122
Asielmigratie, verblijfstatussen en criminaliteit Jan de Boom, Erik Snel & Godfried Engbersen
153
Migratie en mobiele daders Heling bij rondtrekkende dadergroepen Stijn Van Daele & Tom Vander Beken
170
Criminele expats Britse criminelen in Nederland en Nederlandse criminelen in Spanje Melvin Soudijn & Sander Huisman
186
‘White trash’ versus ‘Marokkaanse straatterroristen’ Een analyse van het Nederlandse en Engelse discours rond migranten en overlast Monique Koemans
201
(!)'#%$ De markt van misdaad Frank van Tulder *%'+,
218
230
-.%/,'0//%! ‘Criminaliteit en Werk’: call for papers
232
10//,!#%2
233
0"%0!2*%*%3%'2
235
!"#$%&%'
Criminaliteit, migratie en etniciteit Nieuwe richtingen binnen een complex en beladen onderzoeksterrein Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
De themaredactie heeft criminologen en migratieonderzoekers om bijdragen gevraagd die vernieuwend zijn omdat zij ófwel een nieuw licht werpen op criminaliteit van reeds langdurig gevestigde migrantengroepen ófwel de criminaliteit belichten van nog weinig onderzochte en/of relatief nieuwe migrantengroepen zoals asielzoekers. In Nederland wordt meer dan in België onderzoek gedaan op dit terrein, maar in beide landen is het taboe op uitspraken over de relatie tussen migratie, etniciteit en criminaliteit tegenwoordig minder groot dan enkele decennia terug. De themaredactie is van mening dat de relaties tussen criminaliteit en migratie grondige onderzoeksaandacht verdienen, maar dat ook kritische discussie nodig blijft om te voorkomen dat het onderzoek ongewild bijdraagt aan de uitsluiting van hele groepen migranten, die in meerderheid niets met criminaliteit van doen hebben. In dit nummer wordt duidelijk dat de relaties tussen criminaliteit en migratie van allerlei aard zijn en dat daar door onderzoekers op vele manieren naar gekeken kan worden.
De relatie tussen criminaliteit, migratie en etniciteit wordt in Nederland al jarenlang en op diverse wijzen onderzocht. Het onderzoek heeft zich tot nu toe vooral gericht op criminaliteit van min of meer gevestigde etnische minderheidsgroepen. De betreffende studies wijzen stelselmatig op een oververtegenwoordiging van allochtonen of immigranten in alle fasen van het strafrechtelijk systeem. Dit begint bij de registraties als verdachte in het Herkenningsdienstsysteem (HKS) van de politie en loopt via registraties bij het Openbaar Ministerie tot en met de penitentiaire inrichtingen (zie o.a. Blom e.a., 2005; Jennissen & Blom, 2007). Reeds in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw werd deze oververtegenwoordiging regelmatig geconstateerd (zie voor overzichten Leuw, 1997; Driessen e.a., 2002), destijds vooral met betrekking tot Surinamers en Molukkers. Sinds het begin van de jaren negentig wordt de meeste aandacht besteed aan de oververtegenwoordiging van Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen, inclusief ‘tweede generatie’-jongeren van deze herkomst, in de criminaliteitscijfers. Na de millenniumwisseling verschenen de eerste cijfers met betrekking tot ‘nieuwe’ etnische groepen, met name uit asiellanden (o.a. Kromhout & Van San, 2003). Behalve studies naar de cijfermatige oververtegenwoordiging (en soms ondervertegenwoordiging) in de criminaliteit van verschillende etnische groepen, is er
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
107
Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
inmiddels ook een breed palet aan beschrijvende en verklarende Nederlandse studies voorhanden naar de relatie tussen migratie en criminaliteit (zie voor overzichten Driessen e.a., 2002; Miedema, 2002; Engbersen e.a., 2007). Naast onderzoeken waarin kwantitatieve analyses centraal staan, is er ook een duidelijk herkenbare stroming van antropologisch georiënteerde in depth-studies van groepen. In Crime and Justice in the Netherlands (Tonry & Bijleveld, 2007, 23) wordt het Nederlandse onderzoek op het terrein als geheel aangeduid als ‘reasonably ample and impressively vibrant’. Een vergelijkbare kwalificatie gaven de redacteuren ook aan het onderzoek naar georganiseerde misdaad waarin ook de rol van migranten opvallend is. Bovenkerk – een van de pioniers op dit terrein – twijfelt er niet aan dat Nederland op dit punt in Europa vooroploopt (Bovenkerk, 2007). Belgische criminologen zijn tot nu toe veel terughoudender geweest in het onderzoek naar de relatie tussen migratie, etniciteit en criminaliteit. Dit betekent niet dat Belgische onderzoekers geen aandacht zouden hebben voor migranten en etniciteit op zichzelf. Eerder dan de link met criminaliteit te bestuderen, is dit onderzoek bijvoorbeeld gericht op het in kaart brengen van de migratiestromen en wordt onder meer ingezoomd op de visie van burgers met de Belgische nationaliteit op migranten (Meireman e.a., 2004), de visie van migranten op recht en het gerecht in België (Foblets e.a., 2007), de de-etnisering van het misdaadbeeld en de misdaadcontrole (Hebberecht, 2009) en op migranten als slachtoffer, bijvoorbeeld van georganiseerde criminaliteit en mensenhandel (Dienst voor Strafrechtelijk Beleid, 2007). Ondanks de schijnbare weelde aan, vooral Nederlandse, studies is het onderzoek naar de relatie tussen criminaliteit, migratie en etniciteit nog tamelijk eenzijdig te noemen. Ze betreffen vooral, hoewel niet uitsluitend, de meer gevestigde migrantengroepen en hun betrokkenheid bij criminaliteit. Wat dat betreft is er nog niet veel veranderd sinds het Tijdschrift voor Criminologie in 1991 reeds een themanummer liet verschijnen over ‘Criminaliteit onder allochtone jongeren’. Daarin stonden vooral de achtergronden centraal van jeugdige wetsovertreders uit de grootste etnische minderheidsgroepen. Met name criminaliteit onder jongeren met een Marokkaanse achtergrond kreeg behoorlijk veel aandacht in dat themanummer, een onderwerp dat destijds relatief nieuw was. Ook nu krijgen, vooral mannelijke, daders uit de grootste minderheidsgroepen de meeste aandacht in onderzoek naar migratie, etniciteit en criminaliteit. Veel minder aandacht is er voor slachtoffers, relatief nieuwe groepen en vrouwen. Mensensmokkel en internationale mensenhandel krijgen ook veel onderzoeksaandacht, maar identiteitsfraude, organisatiecriminaliteit en mobiel banditisme veel minder, en beschrijvingen floreren terwijl verklaringen nog steeds weinig getoetst zijn, om enkele voorbeelden te noemen (zie ook Engbersen e.a., 2007). Tegen deze achtergrond is het idee ontstaan om na bijna twee decennia opnieuw een themanummer van het Tijdschrift voor Criminologie te wijden aan de relaties tussen etniciteit, migratie en criminaliteit. De themaredactie heeft criminologen en migratieonderzoekers om bijdragen gevraagd die vernieuwend zijn omdat zij ófwel een nieuw licht werpen op criminaliteit van reeds langdurig gevestigde migrantengroepen ófwel de criminaliteit belichten van nog weinig onderzochte en/of relatief nieuwe migrantengroepen zoals asielzoekers. Daarnaast was de
108
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
Criminaliteit, migratie en etniciteit
redactie in het bijzonder geïnteresseerd in (lands)grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mobiel banditisme of criminaliteit waarbij gebruik wordt gemaakt van de sociale relaties binnen transnationale gemeenschappen. Ook is aandacht gevraagd voor migratiecriminaliteit, dat wil zeggen criminaliteit die als doel heeft om migratie mogelijk te maken, zoals identiteitsfraude en mensensmokkel. In dit themanummer komen de meeste van de genoemde onderwerpen daadwerkelijk aan de orde. De globale context van migratie en criminaliteit Internationale migratie is verre van nieuw. Een klassiek immigratieland als de Verenigde Staten heeft een lange geschiedenis op dit terrein, maar ook voor landen als Nederland en België was er al lang voor de gastarbeiderperiode internationale immigratie en emigratie. Momenteel is de migratie naar de Europese Unie als geheel ongeveer even omvangrijk als die naar de Verenigde Staten.1 Het percentage migranten als deel van de wereldbevolking ligt redelijk stabiel op zo’n 2,5 tot 3 procent (UNDESA, 2006). Tussen 1960 en 2005 is het geschatte aantal internationale migranten in absolute aantallen meer dan verdubbeld. Van het totale aantal internationale migranten bevinden er zich 115 miljoen in rijke landen en 75 miljoen in ontwikkelingslanden, met een trend naar migratie naar rijke landen (UNDESA, 2006). In de migratieliteratuur wordt erop gewezen dat de globalisering die zich sinds de Tweede Wereldoorlog heeft voorgedaan, heeft geleid tot diversificatie, fragmentering en een toegenomen complexiteit van migratiestromen (Massey e.a. 1993; Castles & Miller, 2003; IMI, 2006; Koser & Lutz, 1998; Wets, 2001; Adam e.a., 2002; Geets e.a., 2006; Geets & Timmerman, 2010). Meer landen hebben met immigratie en emigratie te maken gekregen, waarbij ‘zendende’ landen tegelijkertijd ontvangende landen of transitlanden kunnen zijn. Migranten vertrekken niet meer vanuit één bepaald land naar één bestemmingsland, maar kunnen achtereenvolgens verschillende bestemmingslanden aandoen. Anderen pendelen heen en weer tussen hun herkomstland en een of meerdere bestemmingslanden. Terwijl sommigen zich min of meer permanent in een ander land vestigen, blijft voor anderen de mogelijkheid tot retourmigratie een reële optie. Van de Nederlandse bevolking behoort op dit moment ongeveer 20 procent tot de ‘allochtonen’, waarvan een op de negen personen tot de niet-westerse immigranten, zowel van de eerste en de tweede generatie als, voor een klein deel, van de derde generatie.2 Het Nederlandse Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
1 2
Vermeld in een gezamenlijke notitie van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Justitie, zie: www.iom-nederland.nl/dsresource?objectid=1527&type=org. Kerncijfers bevolking. www.cbs.nl, geraadpleegd februari 2009.
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
109
Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
gebruikt hierbij het geboorteland als criterium3 (CBS Statline, 2009). Daarnaast bevinden zich in Nederland illegale migranten en (nog) niet-geregistreerde asielzoekers (zie o.a. Engbersen e.a., 2007; Jennissen, 2009a; 2009b; Martiniello e.a., 2010). In België zijn de statistieken gebaseerd op de geregistreerde nationaliteit, wat maakt dat veel mensen met een ‘vreemde’ afkomst niet zichtbaar zijn in de officiële statistieken. Daarnaast zijn demografische data over verschillende databanken verspreid. Daarbij komt dat, net als in Nederland, officiële cijfers bepaalde gemeenschappen amper of niet in kaart brengen, zoals onder meer personen zonder een (geldige) verblijfsvergunning, vluchtelingen en asielzoekers.4 Het aantal mensen zonder papieren is bovendien erg moeilijk in te schatten. Niettemin vormen degenen met de niet-Belgische nationaliteit op basis van de beschikbare cijfers ongeveer 13 procent van de bevolking (Sopemi, 2009). De achtergronden van de allochtone bevolking zijn zeer divers. Het betreft voormalige gastarbeiders en hun nakomelingen, migranten uit voormalige koloniën, asielvergunninghouders uit onder meer Afrika en Azië, hoogopgeleide kenniswerkers uit verschillende delen van de wereld, maar bijvoorbeeld ook EU-burgers die voor kortere of langere tijd in Nederland of België komen werken. Net als voor de autochtone bevolking geldt voor deze allochtonen dat een deel van hen strafbare feiten pleegt. De aard en omvang daarvan blijkt echter op een aantal punten af te wijken van de criminaliteit onder autochtonen. Dat maakt bestudering van de criminaliteit onder allochtonen, maar ook de vraag of politie en gerecht ‘anders’ met hen omgaan wetenschappelijk interessant en potentieel beleidsmatig relevant. Het onderzoek hiernaar is echter niet onomstreden. Een vanouds beladen onderzoeksterrein In Nederland liggen uitspraken over de relatie tussen migratie, etniciteit en criminaliteit tegenwoordig minder gevoelig dan enkele decennia terug. In de jaren zeventig en tachtig was de toon in het onderzoek voorzichtig. Discriminatie en selectiviteit kregen meer nadruk dan criminele activiteiten zelf (zie bijvoorbeeld Timmerman e.a., 1986; Maas & Stuyling-de Lange, 1989) en het wijzen op een oververtegenwoordiging van bepaalde groepen was in zekere zin taboe. Vanaf begin jaren negentig veranderde het politieke en maatschappelijke klimaat met betrekking tot deze kwestie. Tegenwoordig is het niet meer uitzonderlijk wanneer in de media openlijk de link wordt gelegd tussen afkomst en betrokkenheid bij misdrijven. Er kan bijna geen krant worden opengeslagen of het ‘Marokkanenprobleem’ komt onomwonden aan bod. Bij een deel van de bevolking lijkt zelfs 3
4
110
Het CBS definieert ‘allochtonen’ als personen van wie minstens één ouder in het buitenland zijn geboren. Personen die zelf ook in het buitenland zijn geboren, worden gerekend tot de eerste generatie, zij die zelf in Nederland zijn geboren tot de tweede generatie. Personen die zelf in Nederland zijn geboren, uit in Nederland geboren ouders, maar van wie een of beide grootouders in het buitenland zijn geboren, behoren tot de derde generatie. Gezien de algemene definitie van ‘allochtonen’ behoort deze laatste groep formeel echter niet tot de ‘allochtonen’, maar tot de ‘autochtonen’. Voor meer hierover zie de website van het Vlaams Minderhedencentrum www.vmc.be/ thema.aspx?id=5545.
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
Criminaliteit, migratie en etniciteit
alweer een soort moeheid op te treden bij al deze ‘openheid’. De interesse in stigmatiserende effecten neemt weer toe, evenals de aandacht voor het risico op misbruik van registratie naar etniciteit (zie bijvoorbeeld Schermer, 2009; Bervoets & Van der Torre, 2007). Toch lijken er voor onderzoekers in Nederland die geïnteresseerd zijn in de relatie tussen criminaliteit en migratie geen belemmeringen te zijn. Door koppeling van allerlei bestanden en bevolkingsregisters nemen de mogelijkheden juist toe om (met name kwantitatief) onderzoek te doen. Zo konden Blom e.a. (2005) politiegegevens (HKS) koppelen met bevolkingsgegevens (SSB5) van alle Nederlanders over o.a. etnische herkomst, werk en inkomenssituatie. Daardoor kon meer gedetailleerd onderscheid worden gemaakt tussen de betrokkenheid bij delicten van eerste en tweede generatie allochtonen en kon onderzocht worden in welke mate de verschillende vertegenwoordiging van uiteenlopende groepen verdachten te verklaren is uit kenmerken zoals bijvoorbeeld sociaaleconomische positie (dat bleek slechts ten dele het geval). Ook de bijdrage van Blokland, Grimbergen, Bernasco en Nieuwbeerta in dit nummer illustreert de mogelijkheden van het koppelen van grote databestanden voor onderzoek op dit terrein. Een betere registratie van de etniciteit van daders, waar toenmalig minister Ter Horst in Nederland enige tijd geleden voor pleitte, is in feite allang achterhaald door de praktijk van het onderzoek en de uitkomsten daarvan. In Nederland bestaat inmiddels vrij brede acceptatie van het gegeven dat bepaalde groepen met een migrantenachtergrond zijn oververtegenwoordigd in de geregistreerde criminaliteit. In België is de situatie anders. De politieke gevoeligheid van de materie is dusdanig dat vooral in Nederland gevestigde criminologen en sociologen onderzoek hebben verricht in het buurland (Van San & Leerkes, 2001; Van M eeteren, Van San & Engbersen, 2007). Sommige Belgische wetenschappers tonen zich ook tamelijk verbijsterd over het Nederlandse onderzoek. In een speciaal themanummer van Tijdschrift voor Criminologie over de Belgische visie op het Nederlandse onderzoek betoogde Brion (2004) dat Nederlandse onderzoekers kritiekloos de agenda van de nationale overheid zouden volgen op het terrein van migratie en criminaliteit. Bijkomend wees hij erop dat het onderzoek van Van San nauwelijks oog had voor het complexe proces dat voorafgaat aan een politieoptreden en een registratie in de databanken van de politiediensten. Die zijn op zich een product en het resultaat van een officieel discours en niet geschikt om inzicht te verwerven in criminaliteitscijfers en het aandeel migranten daarin, aldus Brion (2005). Bovenkerk (2007) vermoedt echter dat de maatschappelijke en wetenschappelijke benadering in België eerder kan worden gezien als reactie op de neiging van de nationale overheid om criminaliteitsproblemen in relatie tot migranten buiten de discussie te houden. De botsende visies van Bovenkerk en Brion illustreren de grote kloof tussen Nederland en België op dit vlak. Ook de keiharde toon in de kritiek die Van San enkele jaren eerder kreeg in reactie op een studie die ze in
5
Het Sociaal Statistisch Bestand van het CBS. Hierin is een groot aantal registers (o.a. van de Belastingdienst, uitkeringsinstanties en de IB-Groep) op individueel niveau gekoppeld aan de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA ).
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
111
Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
opdracht van toenmalig Justitieminister Verwilghen maakte (Van San & Leerkes, 2001), wees op het taboe dat toen rustte op criminaliteit en migranten in België. Vandaag lijkt het maatschappelijke debat niet langer taboe, maar eerder ‘verhit’. In het post-9/11-tijdperk dreigt het migratievraagstuk in België verengd te worden tot een islamdebat dat eerder polariserend dan constructief wordt gevoerd en voor- en tegenstanders uit elkaar drijft. Het ‘wij versus zij’-denken verstoort in grote mate de maatschappelijke dialoog tussen bevolkingsgroepen en hun vertegenwoordigers, maar eveneens het klimaat waarin aan wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan. Resultaten uit onderzoek over problematische aspecten van het samenleven (zoals criminaliteit) dreigen binnen zo’n maatschappelijk klimaat immers gevangen te worden in de polarisering, waardoor wordt verhinderd dat ze bijdragen tot een nuancering van het debat. In hun pogingen om de vinger aan de maatschappelijke pols te houden schuwen Belgische onderzoekers het onderzoek over de relatie tussen criminaliteit, migratie en etniciteit op zichzelf niet. Veeleer geven zij aan gehinderd te worden door methodologische problemen op dit terrein en het probleem dat, ongeacht de richting waarin de conclusies uitgaan, onderzoeksresultaten vaak naar de hand van een van de maatschappelijk polariserende partijen worden gezet. Dit maakt dat méér aandacht uitgaat naar de risico’s die de maatschappelijke polarisatie rond dit onderwerp met zich meebrengt, zoals het discriminerende politieoptreden (Feys, 1999; 2002; Easton e.a., 2009). Aandacht die in Nederland dan weer goeddeels ontbreekt (Bervoets & Van der Torre, 2007). Naast de verschillen tussen Nederland en België springt ook een belangrijke overeenkomst in het oog. In beide landen is het duidelijk dat het politiek-maatschappelijke debat, met in beide landen een eigen achtergrond, tot op vandaag erg scherp blijft. Een context waarin het bestuderen van de relatie tussen criminaliteit, migratie en etniciteit een delicate onderneming blijft. De verschillen tussen Nederland en België zijn niet uniek: elk land kent een eigen historie en achtergrond in het omgaan met minder geslaagde kanten van het migratievraagstuk (Bovenkerk, 2007). Duitsland is om begrijpelijke redenen sinds de Tweede Wereldoorlog bijzonder terughoudend met het vastleggen van de etnische achtergrond van verdachten en met het rapporteren daarover. Toen een socioloog (Heitmeyer e.a., 1997) met een enquête onder jeugdige Turken liet zien dat een deel van hen zich aangetrokken voelde tot het moslimfundamentalisme en bereid was eventueel geweld te gebruiken, leidde dat behalve tot scherpe methodologische kritiek van andere onderzoekers ook tot veel maatschappelijke ophef. In Engeland is, zoals ook Koemans in een van de artikelen in dit themanummer laat zien, de relatie criminaliteit-migratie alleen bespreekbaar wanneer het wordt gebracht als een vraagstuk van selectief politieoptreden, institutioneel racisme en achterstand. Deze terughoudendheid wordt vaak in verband gebracht met het koloniale verleden, waarbij gekleurde ‘rassen’ waren onderworpen aan imperiale exploitatie. In Frankrijk zijn discussies over migrantenproblemen per definitie buiten de orde omdat de Franse staat geen immigranten en minderheden ziet, maar enkel Franse staatsburgers. Een discussie die de studie van het onderwerp evenwel nauwelijks belette (zie onder meer Pallida, 1999; Wacquant, 1999). Hoe het ook zij, duidelijk is dat we moeten concluderen dat criminologisch
112
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
Criminaliteit, migratie en etniciteit
onderzoek naar migratie en criminaliteit mede afhankelijk is van het nationale discours in verschillende landen en de houding van wetenschappers daartegenover. Verklaringen en perspectieven Zoals we al eerder vermeldden, is een voortdurend terugkomende uitkomst van kwantitatief criminologisch onderzoek in Nederland (in België is hiernaar weinig onderzoek voorhanden, maar zie Van San & Leerkes, 2001; Van Meeteren e.a., 2007, die in lijn zijn met het Nederlandse beeld) dat veel etnische minderheidsgroepen zijn oververtegenwoordigd in de geregistreerde criminaliteit (aangehouden verdachten). Hiervoor zijn in de loop der tijd verschillende verklaringen naar voren gebracht (zie voor overzichten o.a. Tonry, 1997; Driessen e.a., 2002). Deze sluiten grotendeels aan bij de belangrijkste theoretische stromingen binnen de criminologie. We noemen enkele belangrijke benaderingen die (soms afzonderlijk, soms in combinatie) worden toegepast in het onderzoek op dit terrein. De achterstands-benadering legt de nadruk op de maatschappelijke positie van etnische minderheden en migranten. Volgens de klassieke strain-theorie van Merton (1938) levert een discrepantie tussen de doelen die in westerse samenlevingen worden nagestreefd (succes, welvaart) en de beperkte middelen die een aanzienlijk deel van de inwoners heeft, spanning op. Criminaliteit is een alternatieve manier om succes en welvaart te kunnen bereiken. De maatschappelijke positie van etnische minderheden is gemiddeld slechter dan die van de autochtone inwoners en dat zou kunnen verklaren dat zij vaker zijn aangewezen op criminaliteit als alternatieve route naar succes. In dit themanummer past de bijdrage van De Boom, Snel en Engbersen over de positie van asielmigranten goed in deze benadering. De sociale bindings-benadering legt de nadruk op het maatschappelijk functioneren van etnische minderheden, ofwel hun mate van integratie: de banden met ouders, school, werk en de samenleving als geheel. Volgens de bindingstheorie van Hirschi (1969) reguleren sociale bindingen normaal gesproken het gedrag van mensen en is geen speciale motivatie nodig voor criminaliteit; maar als sociale bindingen zijn verzwakt of verbroken, kan crimineel gedrag ontstaan. Vanuit deze invalshoek is oververtegenwoordiging van etnische minderheden te verklaren uit integratieproblemen. O ok kan gebrekkige aansluiting van ouders bij de Nederlandse samenleving (bijvoorbeeld door taalproblemen) ertoe leiden dat er te weinig toezicht en begeleiding is in de opvoeding, waardoor de binding van hun kinderen met de samenleving verzwakt. Dit perspectief is in het verleden veelal gehanteerd in grootschalige surveyonderzoeken om verschillen in criminaliteit onder jongeren met uiteenlopende etnische achtergronden te verklaren (bijvoorbeeld Junger, 1990; Junger-Tas e.a., 2003). Culturele benaderingen van migratie en criminaliteit leggen de nadruk op het totaal aan opvattingen en gewoonten die mensen hebben en de betekenissen die ze zelf toekennen aan criminaliteit en regeloverschrijdend gedrag. Hierbij zijn twee belangrijke varianten te onderscheiden. In wat we het culturele deviantie-
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
113
Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
perspectief kunnen noemen, wordt verondersteld dat er cultuurelementen (onder meer opvattingen en gewoonten) zijn die specifiek zijn voor een bepaalde bevolkingsgroep en die een bepaalde betrokkenheid bij criminaliteit of de vorm waarin dat gebeurt, begrijpelijker maken. Dit is een benadering die veel wordt gehanteerd in (kwalitatief) onderzoek en onderzoek vanuit een cultureel-antropologische achtergrond. Zo concludeerde Van Gemert (1998) op basis van etnografisch onderzoek dat een houding van wantrouwen en straffen zonder uitleg kenmerkend zijn voor de culturele achtergrond van jongeren van Marokkaanse herkomst in Nederland. Van San (1998) kwam op basis van interviews tot de conclusie dat in de arme buurten van Curaçao, waar veel Antilliaanse jongens vandaan komen, stelen genormaliseerd is, statussymbolen extra belang hebben en het belangrijk is om de eigen mannelijkheid te verdedigen met geweld. In een andere variant ligt de nadruk op culturele dissonantie: het is de confrontatie tussen twee culturen met specifieke kenmerken waaruit problemen voortvloeien. Soms wordt verondersteld dat jongeren uit etnische minderheden tussen twee culturen in leven en daardoor identiteitsproblemen krijgen en minder zelfwaardering ontwikkelen. Bovendien kunnen de relatief moderne ‘tweede generatie’-jongeren zich afkeren van de traditionele cultuur van de ouders, waardoor allerlei conflicten ontstaan. Daar komt bij dat het gezag van ouders die niet thuis zijn in de Nederlandse samenleving, voor kinderen vaak niet meer vanzelfsprekend is (zie o.a. Pels, 2008). De sociale leer-benadering legt de nadruk op de criminele omgeving waarin migranten zich kunnen bevinden. Volgens de criminologische theorieën die aan dit perspectief ten grondslag liggen (bijvoorbeeld Sutherland, 1947; Akers, 1973), wordt gedrag in het algemeen, en dus ook crimineel gedrag, geleerd in de omgang met anderen. Verschillende processen kunnen hierbij een rol spelen: overdracht van opvattingen en houdingen die wetsovertredingen bevorderen, imitatie van criminele anderen, en groepsprocessen die ertoe leiden dat jongeren verder gaan dan ze zelf eigenlijk zouden willen. Ook verklaringen die uitgaan van de sociale netwerken waarin jongeren al dan niet in aanraking komen met criminaliteit (bijvoorbeeld Broekhuisen & Driessen, 2006), passen goed in het sociale-leerperspectief. De straatcultuur-benadering legt de nadruk op de eigen ongeschreven regels en codes die migrantenjongeren (maar ook autochtone jongeren) ontwikkelen wanneer zij veel tijd doorbrengen op straat. Dit perspectief is te zien als combinatie van de culturele en sociale-leerperspectieven: het gaat om eigen opvattingen en gewoonten die echter niet primair vanuit de cultuur ontstaan, maar door jongeren zelf op straat worden ontwikkeld. Dit is een alternatieve verklaring voor de relatief grotere betrokkenheid bij met name groepscriminaliteit van jongeren uit sommige etnische minderheden (o.a. Miedema, 2002). Recent is deze benadering uitgewerkt door De Jong in zijn proefschrift over delinquent groepsgedrag bij jongens van Marokkaanse afkomst (De Jong, 2008). In zijn optiek ontwikkelen groepen jongens die voor het bevredigen van hun behoeften aan erkenning en vermaak zijn aangewezen op de straat, hun eigen ‘straatwaarden’. Voorbeelden daarvan zijn de behoefte aan autonomie, onaantastbaarheid, ‘scherp zijn’ en lef
114
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
Criminaliteit, migratie en etniciteit
hebben. Het zijn deze waarden en de druk die straatjongeren ervaren om eraan te voldoen, die kunnen leiden tot escalerend gedrag in groepen. In de gelegenheids-benadering ligt de nadruk op de specifieke gelegenheden en mogelijkheden die migranten kunnen hebben voor bepaalde vormen van criminaliteit. Het gaat daarbij niet alleen om de directe gelegenheid die de omgeving biedt, maar vooral ook om de mogelijkheden die voortvloeien uit sociale netwerken, met name in de georganiseerde misdaad. Zo veronderstelde Bovenkerk (in het onderzoek voor de commissie-Van Traa in 1995) dat Turken in Nederland via hun sociale relaties in Turkije gemakkelijk toegang hebben tot de productiegebieden van heroïne, en dat Surinamers en Antillianen op dezelfde wijze cocaïne uit Zuid-Amerika kunnen verkrijgen. Een voorbeeld dat meer recentelijk de aandacht heeft getrokken, betreft de criminele activiteiten van bepaalde Nigerianen in Amsterdam Zuid-Oost, die hun transnationale netwerken benutten voor onder andere verschillende vormen van fraude (zie het verslag van een CIROC-seminar ter zake: Aars, 2008). De rol van sociale netwerken bij de betrokkenheid van etnische groepen in de georganiseerde misdaad wordt ook benadrukt in de WODCmonitoren over de georganiseerde misdaad (Kleemans e.a., 1998; 2002; Van de Bunt & Kleemans, 2007), al wordt daarin recent ook verondersteld dat er sprake is van een toenemende etnische heterogeniteit van criminele samenwerkingsverbanden binnen uiteenlopende misdaadmarkten. Twee bijdragen in dit themanummer sluiten aan bij deze benadering, namelijk het artikel over ‘mobiel banditisme’ van Van Daele en Vander Beken en de bijdrage over ‘criminele expats’ van Soudijn en Huisman. Wellicht dat deze artikelen ook de tegenwoordig enigszins veronachtzaamde selectieve migratieverklaring (een deel van de migranten vertoonde in het land van herkomst al crimineel gedrag of heeft kenmerken die hen sneller in de criminaliteit doen belanden) nieuw leven in kunnen blazen (zie Driessen e.a., 2002). Een verklaring van geheel andere aard is dat de oververtegenwoordiging van allochtonen in de criminaliteitscijfers wordt veroorzaakt door selectiefpolitieoptreden en discriminatie in de strafrechtsketen. Zoals wij hiervoor al meldden, krijgt dit uitgangspunt in Nederland nog maar weinig aandacht (zie voor een uitzondering Weenink, 2009). In België daarentegen duikt het op in relatie tot de gehele strafrechtsketen. Zo stelt Beyens in relatie tot de strafrechtsbedeling het selectieve optreden van justitiële instanties ten aanzien van mensen met een niet-Belgische nationaliteit aan de orde. Ze spreekt in termen van een selectieve justitie die (bepaalde) etnische minderheden verder stigmatiseert (Beyens, 2007). Ook in het werk van De Pauw wordt een dergelijke tendens gesignaleerd (De Pauw, 2000; 2010). Niettemin is er de laatste jaren nauwelijks onderzoek naar de invloed van het huidige politieoptreden op de geregistreerde criminaliteit. Het zou naar onze mening goed zijn als deze leemte door nieuw onderzoek zou worden opgevuld. Ondanks de veelheid aan mogelijke verklaringen die, veelal in combinatie, naar voren worden gebracht (zie bijvoorbeeld Pels, 2008), is er nog betrekkelijk weinig duidelijk over de precieze oorzaken van de geconstateerde oververtegenwoordiging van allochtonen of immigranten in de criminaliteitscijfers. Ook de verschillen die in dit opzicht bestaan tussen verschillende etnische minderheidsgroepen roepen nog veel vragen op. De laatste jaren worden wel pogingen gedaan om door
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
115
Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
middel van multivariate kwantitatieve analyses een stap verder te komen. De beperkingen van de beschikbare databestanden begrenzen echter de mogelijkheden. Zo voerden Huls en Jennissen (2008) regressieanalyses uit, waarin het aantal delicten waarvan verschillende allochtone groepen verdacht werden, voorspeld werd op basis van diverse demografische en sociaaleconomische kenmerken. De verklaarde variantie bleef steken op 15 procent. Dit suggereert volgens de auteurs dat crimineel gedrag voor een groot deel wordt verklaard uit factoren die niet in de analyse konden worden opgenomen, zoals opleidingsniveau, psychologische kenmerken en toevallige omstandigheden. In dit themanummer plaatsen Blokland, Grimbergen, Bernasco en Nieuwbeerta soortgelijke kanttekeningen bij nieuwe onderzoeksresultaten ter zake. In het voorgaande zijn we vooral ingegaan op de mogelijke verklaringen voor de oververtegenwoordiging van min of meer gevestigde groepen allochtonen in de criminaliteitscijfers. Deze verklaringen lijken deels ook bruikbaar als het gaat om criminaliteit van relatieve nieuwkomers zoals asielzoekers en ter verklaring van (lands)grensoverschrijdende criminaliteit, zoals mobiel banditisme of criminaliteit met behulp van transnationale gemeenschappen. Met name de gelegenheidsbenadering verdient in dit verband nadere uitwerking. In politiekringen wordt nogal eens aangegeven dat de uitbreiding van de Europese U nie meer mogelijkheden geeft voor criminelen om mobiel te opereren. De aanhoudende migratiedruk in combinatie met een restrictief toelatingsbeleid biedt voorts allerlei vormen van georganiseerde en ongeorganiseerde, groot- en kleinschalige criminaliteit de gelegenheid zich te richten op de smokkel en/of uitbuiting van migranten, daarbij gebruikmakend van verbeterde communicatie- en transportmiddelen. O ok de toename van het aantal en de omvang van transnationale gemeenschappen die onder meer een basis hebben in Nederland en België, leidt mogelijk tot meer gelegenheid tot criminaliteit. Tegelijkertijd zorgen intensivering van de Europese samenwerking op het gebied van grensbewaking en opsporing wellicht voor mínder gelegenheid tot criminaliteit, net als de grotere sociale controle die zou kunnen ontstaan als een etnische minderheidsgroep in omvang toeneemt. Meer onderzoek op deze terreinen zou de kennisbasis kunnen verbreden en verdiepen. In dit themanummer wordt hiermee een klein begin gemaakt. Een ethische kanttekening In dit themanummer komt logischerwijs vooral een problematische kant van migratie aan de orde. U iteraard is dit slechts een zeer selectief perspectief. O ver de ethische kanten van het onderzoek dat we hier presenteren, is discussie mogelijk. Dit geldt des te meer nu negatieve effecten van migratie sterk in de belangstelling staan, een tendens die wordt versterkt door angst voor terrorisme en radicalisme. De gedachte dat wetenschappelijk gefundeerd onderzoek het maatschappelijk debat positief kan beïnvloeden door de feiten aan te dragen, mét alle voorbehouden en nuanceringen daarbij, ligt ten grondslag aan dit themanummer. In het huidige politieke en maatschappelijke klimaat is dit wellicht naïef te
116
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
Criminaliteit, migratie en etniciteit
noemen. Van Belgische onderzoekers komt bovendien de kritiek dat de categorie ‘etniciteit’ in het Nederlandse onderzoek te veel centraal staat en er te weinig oog is voor de methodologische valkuilen die met dit soort onderzoek gepaard gaan. Zij stellen dat er ook meer aandacht zou moeten uitgaan naar de (combinatie van) achterliggende factoren die criminaliteit eigenlijk verklaren. De themaredactie is van mening dat deze onderwerpen nog steeds discussie en aandacht verdienen om te voorkomen dat het onderzoek ongewild bijdraagt aan de uitsluiting van hele groepen migranten, die in meerderheid niets met criminaliteit van doen hebben. Daarbij moet bedacht worden dat criminaliteit van migranten en hun nakomelingen, mobiel banditisme en migratiecriminaliteit verschillende fenomenen zijn. Mede vanuit die gedachte tracht dit themanummer de diversiteit van vraagstukken rondom migratie en criminaliteit te belichten. De bijdragen in dit themanummer In de eerste bijdrage aan dit themanummer leveren Blokland, Grimbergen, Bernasco en Nieuwbeerta nieuwe cijfers met betrekking tot de betrokkenheid van allochtone jongeren bij de geregistreerde criminaliteit in Nederland. Zij beschrijven de criminele carrières van de mannelijke en vrouwelijke delinquenten in het geboortecohort 1984 en vergelijken daarbij Nederlandse jongeren met ‘tweede generatie’-jongeren met een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en A ntilliaanse achtergrond. Een van hun bevindingen luidt dat een relatief klein deel van de A ntilliaanse en Marokkaanse geregistreerde daders een relatief groot deel van de criminaliteit die voor deze groepen in dit cohort geregistreerd is, voor zijn rekening neemt. O pvallend is dat het hierbij voor een deel om Marokkaanse meisjes blijkt te gaan. Terwijl naar de vier grote etnische minderheidsgroepen in Nederland betrekkelijk veel criminologisch onderzoek is gedaan, geldt dit niet voor meer recente migrantengroepen, zoals asielzoekers en (al dan niet pendelende) kenniswerkers. In dat opzicht heeft het criminologisch onderzoek in Nederland en België de eerdergenoemde veranderingen in de samenstelling van de wereldwijde migratiestromen (nog) nauwelijks gevolgd. W el is in Nederland vrij veel onderzoek verricht naar criminaliteit onder illegaal verblijvenden, onder wie zich ook afgewezen asielzoekers bevinden (Van der Leun & Engbersen, 2001; Leerkes, 2007; 2009). Daarbij aansluitend analyseren De Boom, Snel en Engbersen in dit themanummer de geregistreerde (verdenkingen van) criminaliteit onder asielmigranten met een verblijfsvergunning of de Nederlandse nationaliteit, asielzoekers van wie de asielprocedure nog loopt en afgewezen asielzoekers. H un conclusie luidt dat naarmate de juridische positie van de asielmigrant zwakker is, het percentage geregistreerde verdachten in de betreffende groep toeneemt, ook als wordt gecorrigeerd voor een aantal achtergrondkenmerken. O ok de typen delicten waarvan de onderscheiden groepen in meer of mindere mate worden verdacht, blijken met de juridische positie in verband te staan. Zoals we hiervoor al hebben aangestipt, bestaat een deel van de meer recente migratiestromen naar landen als Nederland en België uit migranten die heen en
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
117
Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
weer reizen tussen herkomst- en bestemmingsland(en). Uit de bijdrage van Van Daele en Vander Beken blijkt dat het hier niet alleen migranten met goede bedoelingen betreft, maar ook zogenoemde mobiele daders. De auteurs ondervroegen verschillende leden van O ost-Europese dievenbendes over de internationale helingpraktijk, en ontdekten dat sommigen in feite ‘mobiele bandieten’ waren, terwijl anderen zich voor langere tijd in West-Europa hadden gevestigd. A ansluitend beschrijven Soudijn en Huisman het fenomeen van wat zij noemen ‘criminele expats’; in dit geval N ederlandse en Britse criminelen die ten behoeve van de internationale drugshandel doelbewust zijn geëmigreerd naar een ander land binnen de Europese Unie. O p grond van dossiers en gesprekken met opsporingsambtenaren laten zij zien hoe deze Europese migranten – op wie zelden de blik valt en die geenszins aan de stereotypen van een migrant voldoen – in de verschillende betrokken landen te werk gaan. In de laatste bijdrage analyseert Koemans het eerder beschreven verband tussen het nationaal geaccepteerde discours en het onderzoek naar etniciteit, migratie en criminaliteit in een bepaald land. Zij baseert zich daarbij op haar onderzoek naar de berichtgeving in de geschreven pers met betrekking tot overlast van jongeren in N ederland en het Verenigd Koninkrijk. Koemans stelt onder andere vast dat de etniciteit van overlastplegers in 2008 in circa een derde van de betreffende N ederlandse krantenartikelen werd genoemd. In de geanalyseerde Britse kranten gebeurde dit niet. In N ederland blijkt de berichtgeving vooral Marokkaanse jongeren te betreffen. Het realiteitsgehalte van het negatieve beeld dat daaruit naar voren komt, is volgens de auteur moeilijk te bepalen, omdat over de etniciteit van ‘overlastgevers’geen cijfers beschikbaar zijn. Maar het feit dat er maatschappelijk zo verschillend mee wordt omgegaan, is veelzeggend. Literatuur A ars, J. (2008). CIR O C-seminar ‘N igeriaanse criminele netwerken’. Een terugblik. Nieuwsbrief Centre for Information and Research on Organised Crime, 8(3), 5-6. A dam, I., Ben Mohammed, B.N ., Kagné, M.B., Martiniello, A .M. & R ea, A .(2002). Histoires sans-papiers. Brussel:Vista. A kers, R .L. (1973). Deviant behavior. A social learning approach. Belmont: Wadsworth Publishing. Bervoets, E. & Torre, E. van der (2007). Criminele Marokkaanse jongens. Het waait niet over. In:M. Easton & P. Ponsaers (red.), Kleur bekennen. De rol van politie en justitie in de aanpak van discriminatie. Mechelen:Kluwer, 29-36. Beyens, K. (2007). Justitie met een kleurtje. In: M. Easton & P. Ponsaers (red.), Kleur bekennen. De rol van politie en justitie in de aanpak van discriminatie. Mechelen:Kluwer, 21-28. Blom, M., O udhof, J., Bijl, R .V. & Bakker, B.F.M. (2005). Verdacht van criminaliteit. Allochtonen en autochtonen nader bekeken. Voorburg/Den Haag:CBS/WO DC. Bovenkerk, F. (2007). Een taboe op de criminologische verklaringen van misdaad? In: A . Soeteman & F. van den Born (red.). De ethiek van sociaalwetenschappelijk onderzoek. A msterdam:KN A W, 9-16.
118
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
Criminaliteit, migratie en etniciteit
Brion, F. (2004). Een Nederlandse eigenaardigheid. Onderzoek naar criminaliteit van allochtonen. In: E. Kleemans, P. van der Laan & P. Ponsaers (red.), Een Vlaamse spiegel: Tijdschrift voor Criminologie, 45, 66-76. Brion, F. (2005). Criminaliteit en immigratie. Stand van zaken. In: M. Swyngedouw, P. Delwit & A. Rea (red.), Culturele diversiteit en samenleven in Brussel en België. Leuven: Acco, 109-126. Broekhuisen, J. & Driessen, F.M.H.M. (2006). Van je vrienden moet je het hebben. Structurele en culturele determinanten van de jeugdcriminaliteit. Utrecht: Bureau Driessen. Bunt, H.G. van de & Kleemans, E.R. (2007). Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Derde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit (Onderzoek & Beleid 252). Den Haag: Boom Juridische uitgevers/WODC. Castles, S. & Miller, M.J. (2003). The age of migration. Basingstoke: MacMillan. CBS Statline (2009). Kerncijfers bevolking. www.cbs.nl, geraadpleegd februari 2009. De Pauw, W. (2000). Migranten in de balans. Reeks Criminologische Studies. Brussel: VUB Press. De Pauw, W. (2010). Justitie onder invloed. Belgen en vreemdelingen voor de correctionele rechtbank in Brussel. 28 jaar straftoemeting in drugszaken. Reeks Criminologische Studies. Brussel: VUB Press. Dienst voor Strafrechtelijk Beleid (2007). Jaarrapport 2007. Georganiseerde criminaliteit in België 2005-2006. Brussel: Dienst voor Strafrechtelijk Beleid (www.dsb-spc.be). Driessen, F.M.H.M., Völker, B.G.M., Kamp, H.M. op den, Roest, A.M.C. & Moolenaar, R.J.M. (2002). Zeg me wie je vrienden zijn. Allochtone jongeren en criminaliteit. Zeist: Kerckebosch. Easton, M., Ponsaers, P., Demaree, C., Vandevoorde, N., Enhus, E., Elffers, H., Hutsebaut, F. & Gunther Moor, L. (2009). Multiple community policing. Hoezo? Gent: Academia Press. Engbersen, G., Leun, J.P. van der & Boom, J. van der (2007). The fragmentation of migration and crime in the Netherlands. Crime and Justice Crime and Justice. A Review of Research, 389-452. Feys, J. (1999). Etniciteit en criminaliteitsonderzoek. Panopticon, 20(6), 510-522. Feys, J. (2002). Politie, een afspiegeling van de samenleving? De relatie tussen politie en etnische minderheden. In: G. Duhaut e.a. (red.), Voor verder onderzoek. Essays over de politie en haar rol in onze samenleving. Brussel: Politeia, 771-793. Foblets, M., Parmentier, S., Vervaeke, G. & Martiniello, M. (2007). How do foreigners and immigrants in Belgium view the legal system? Tottel’s Journal of Immigration, Asylum and Nationality Law, 21(4), 263-283. Geets, J. & Timmerman, C. (2010). Belgische immigratiecijfers. Enkele demografische gegevens in het licht van scholing & tewerkstelling. In: M. Martiniello e.a. (red.), Nieuwe migraties en nieuwe migranten in België. Gent: Academia Press, 41-84. Geets, J., Pauwels, F., Wets, J., Lamberts, M. & Timmerman, C. (2006). Nieuwe migranten en de arbeidsmarkt. Antwerpen/Leuven: Universiteit Antwerpen, OASeS/K.U. Leuven, Hoger Instituut voor de Arbeid. Gemert, F. van (1998). Ieder voor zich. Kansen, cultuur en criminaliteit van Marokkaanse jongens. Amsterdam: Het Spinhuis. Hebberecht, P. (2009). De ‘verpaarsing’ van de criminaliteitsbestrijding in België. Brussel: VUB Press. Heitmeyer, W., Müller, J. & Schröder, H. (1997). Verlockender Fundamentalismus. Türkische Jugendliche in Deutschland. Frankfurt am Main: Suhrkamp. Hirschi, T. (1969). Causes of delinquency. Berkeley: University of California Press.
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
119
Joanne van der Leun, Mariska Kromhout, Marleen Easton & Frank Weerman
Huls, F. & Jennissen, R.P.W. (2008). Veiligheid en criminaliteit. In: Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarrapport Integratie 2008. Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek, 177-221. IMI (International Migration Institute) (2006). Towards a new agenda for international migration research. Oxford: University of Oxford Press. Jennissen, R. (2009a). Een algemeen beeld van internationale migratie in Nederland. In: WODC & Maastricht University, Migratie naar en vanuit Nederland. Een eerste proeve van de Migratiekaart. Den Haag: WODC, 3-41. Jennissen, R. (2009b). Criminaliteit, leeftijd en etniciteit. Den Haag: Boom Juridische uitgevers/WODC. Jennissen, R.P.W. & Blom, M. (2007). Allochtone en autochtone verdachten van verschillende delicttypen nader bekeken. Den Haag: WODC/CBS. Jong, J.D. de (2008). Kapot moeilijk. Een etnografisch onderzoek naar opvallend delinquent groepsgedrag van ‘Marokkaanse’ jongens. Amsterdam: Aksant. Junger, M. (1990). Delinquency and ethnicity. An investigation on social factors relating to delinquency among Moroccan, Turkish, Surinamese and Dutch boys. Deventer/Boston: Kluwer. Junger-Tas, J., Steketee, M. & Moll, M. (2008). Achtergronden van jeugddelinquentie en middelengebruik. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Junger-Tas, J., Cruyff, M.J.L.F., Looij-Jansen, P.M. van de & Reelick, F. (2003). Etnische minderheden en het belang van binding. Een onderzoek naar antisociaal gedrag onder jongeren. Houten/Den Haag: Bohn Stafleu Van Loghum/Sdu Uitgevers. Kleemans, E.R., Berg, E.A.I.M. van den & Bunt, H.G. van de (1998). Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Rapportage op basis van de WODC-monitor (Onderzoek en Beleid 173). Den Haag: WODC. Kleemans, E.R., Brienen, M.E.I. & Bunt, H.G. van de (2002). Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Tweede rapportage op basis van de WODC-monitor (Onderzoek en Beleid 198). Den Haag: WODC. Koser, K. & Lutz, H. (1998). The new migration in Europe. Social constructions and social realities. Basingstoke/Londen: MacMillan. Kromhout, M. & San, M. van (2003). Schimmige werelden. Nieuwe etnische groepen en jeugdcriminaliteit. Den Haag: WODC/Boom Juridische uitgevers. Leerkes, A. (2007). Illegaal verblijf en veiligheid in Nederland. Amsterdam. Leerkes, A. (2009). Illegal residence and public safety in the Netherlands. Amsterdam: IMISCOE-AUP. Leun, J.P. van der & Engbersen, G. (2001). The social construction of illegality and criminality. European Journal on Criminal Policy and Research, 1, 51-57. Leuw, Ed. (1997). Criminaliteit van etnische minderheden. Een criminologische analyse. Den Haag: WODC. Maas, C.J. & Stuyling-de Lange, J. (1989). Selectiviteit in de rechtsgang van buitenlandse verdachten en verdachten behorende tot etnische groepen. Tijdschrift voor Criminologie, 31(1), 1-13. Martiniello, M., Rea, A., Timmerman, C. & Wets, J. (2010). Nieuwe migraties en nieuwe migranten in België. Gent: Academia Press. Massey, D.S., Arango, J., Hugo, G., Kouaouci, A., Pellegrino, A. & Taylor, J.E. (1993). Theories of international migration. A review and appraisal. Population and Development review, 19, 431-466. Meeteren, M. van, San, M. van & Engbersen, G. (2007). Irreguliere immigranten in België. Inbedding, uitsluiting en criminaliteit. Rotterdam: RISBO.
120
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
Criminaliteit, migratie en etniciteit
Meireman, K., Meuleman, B., Billiet, J., De Witte, H. & Wets, J. (red.) (2004). Tussen aanvaarding en weerstand. Een sociologisch onderzoek naar houdingen tegenover asiel, opvang en migratie. Gent: Academia Press. Merton, R.K. (1938). Social structure and anomie. American Sociological Review, 3, 672-682. Miedema, S. (2002). Etnografisch onderzoek naar de relatie tussen etniciteit, groepsvorming en delinquentie bij jongens. Tijdschrift voor Criminologie, 44, 150-161. Pallida, S. (1999). La criminalisation des migrants. Actes de la recherche en sciences sociales. Delits d’immigration, 129, 39-49. Pels, T. (2008). Aandachtspunten voor preventie van marginalisering van jongens van Marokkaanse afkomst. In: D. Brons, N. Hilhorst & F. Willemsen (red.), Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie, 183-197. Schermer, B. (2009). Etnische registratie van minderheden. Digitale discriminatie? Journaal Vreemdelingenrecht, 8, 167-173. Sopemi (2009). Country note Belgium. www.oecd.org/dataoecd/41/56/44067307.pdf. Sutherland, E. ( 1947). Principles of criminology. Philadelphia: Lippincott. Timmerman, H., Bosma, J.J. & Jongman, R.W. (1986). Minderheden voor de rechter. Tijdschrift voor Criminologie, 28(2), 57-72. Tonry, M. (ed.) (1997). Ethnicity, crime and immigration. Comparative and cross-national perspectives (Crime and Justice, An Annual Review 25). Chicago/Londen: University of Chicago Press. Tonry, M. & Bijleveld, C. (eds.) (2007). Crime and justice in the Netherlands (Crime and Justice, An Annual Review 35). Chicago: The University of Chicago Press. UNDESA (United Nations Department of Economic and Social Affairs) (2006). International Migration 2006. New York: United Nations Department of Economic and Social Affairs. Van San, M. (1998). Steken en stelen. Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis. Van San, M. & Leerkes, A. (2001). Criminaliteit en criminalisering. Allochtone jongeren in België. Amsterdam: Amsterdam University Press. Wacquant, L. (1999). Des ‘ennemis commodes’. Étrangers et immigrés dans les prisons d’Europe. Actes de la recherche en sciences sociales. Delits d’immigration, 129, 63-67. Weenink, D. (2009). Explaining ethnic inequality in the juvenile justice system. An analysis of the outcomes of Dutch prosecutorial decision making. British Journal of Criminology, 49(2), 220-242. Wets, J. (2001). La dynamique migratoire internationale et son impact sur l’Europe. Brussel: Fondation Roi Baudouin.
Tijdschrift voor Criminologie 2010 (52) 2
121