Tijdingen uit Leuven Tijdschrift van de Vereniging Historici Lovanienses Verschijnt driemaandelijks Uitgave: oktober 2009
Nummer 148 Verantwoordelijke uitgever: Peter Verbist Blijde-Inkomststraat 21/05 3000 Leuven
Inhoud Woord vooraf ………………………………………………………………………………………………………………………………………… 4 Historia 75 jaar ……………………………………………………………………………………………………………………………………… 5 Reünie afstudeerjaar 1969 ……………………………………………………………………………………………………………… 7 Reünie afstudeerjaar 1971 ………………………………………………………………………………………………………………… 8 De Leuvense Alumni doorgelicht …………………………………………………………………………………………………… 9 Kennislink en geschiedenis …………………………………………………………………………………………………………… 13 Geschiedenis en Godsdienstwetenschappen ………………………………………………………………………… 16 Geschiedenis en Archivistiek ………………………………………………………………………………………………………… 18 Interview correcties ………………………………………………………………………………………………………………………… 21 Historische romans ………………………………………………………………………………………………………………………… 22 Historische thrillers ………………………………………………………………………………………………………………………… 27 Een Spaanse kijk op de tachtigjarige oorlog …………………………………………………………………………… 34 De Ferrariskaart ………………………………………………………………………………………………………………………………… 38 Passages, een nieuwe reeks handboeken ……………………………………………………………………………… 44 Geschiedenis als overlevingsdrang …………………………………………………………………………………………… 46 Oudste bijbel virtueel weer heel ………………………………………………………………………………………………… 48 De Vlaamse O’Connell …………………………………………………………………………………………………………………… 51 In memoriam Maurice Van Durme ……………………………………………………………………………………………… 53 De muze van de geschiedenis ……………………………………………………………………………………………………… 57
Tijdingen uit Leuven is het periodiek van de Vereniging Historici Lovanienses, die alle Leuvense afgestudeerden in de Geschiedenis van de Middeleeuwen, de Nieuwe Tijd en de Nieuwste Tijd groepeert. Lid worden van de Vereniging kan door overschrijving van € 9,00 jaarlijks te betalen lidgeld op rek.nr. 733-0030166-29. Inleveren van teksten voor Tijdingen uit Leuven tegen respectievelijk 15 maart, 15 augustus en 15 november. Redactie: Edward De Maesschalck (voorzitter Vereniging), Peter Verbist (secretaris/penningmeester), Liesbeth Cock (redacteur), Johan Verberckmoes (redacteur), Jacqueline Van Leeuwen (redacteur), Michel Cloet (redacteur), Nico Van Campenhout (redacteur).
VHL • Blijde Inkomststraat 21/05 • 3000 Leuven tel.: 016/32 40 01 • fax: 016/32 49 93 e-mail:
[email protected] 2009 • nr. 3 • oktober
3
Woord vooraf
H
et Davidsfonds is een cultuurvereniging die geschiedenis (naast taal en kunst) hoog in het vaandel draagt. Het is ook een grote slokop van tijd, want als ze je weten wonen, staan ze geregeld op de stoep. Toen ik begon met een boek over de Bourgondische vorsten (uitgave 2008), mocht ik ook twee maal per jaar les geven over dit onderwerp in Universiteit Vrije Tijd. Het gaat telkens om vijf namiddagen op een weekdag (!), wat niet evident is voor iemand die nog full time werkt. Nu het boek klaar is, draai ik ook nog mee in een carrousel van voordrachten en mag ik ’s avonds uitrukken om her en der in Vlaanderen op te treden. Bovendien organiseert Davidsfonds ook reizen en ben ik al twee keer met een groep van ca. 25 Vlamingen naar Bourgondië getrokken. Maar dat levert af en toe ook wel zalige momenten op. Een Franse picknick (met brood en wijn) in de heerlijke rozentuin van het kasteel Germolles, het optrekje van Margaretha van Male uit 1380, kan je moeilijk alledaags noemen. Het hoogtepunt was het bezoek aan de reusachtige crypte onder de kathedraal St-Bénigne in Dijon. Deze ondergrondse ruimte dateert van het jaar 1000 en vertakt zich vanuit een centrale koepelkerk (ondersteund door resp. 8, 16 en 32 zuilen) naar diverse zijbeuken en spelonken, waaronder zelfs een Gallo-romeinse grafkapel. De dame die de tickets verkocht zei dat we zeker in het centrum moesten zingen om de fantastische akoestiek te kunnen beoordelen. Dus vroeg ik aan het gezelschap of iemand een geschikt lied kende. Een dame zei dat ze onlangs gezongen had in de kroningsprocessie van Tongeren. Toen zij met engelenstem het oude Marialied aanhief, werd iedereen muisstil en luisterde ontroerd naar de zilveren klanken die langzaam wegstierven in de sacrale ruimte. Heel even ervaarden we de huivering en de ontroering van de middeleeuwse pelgrims als ze hun rondgang maakten langs het graf van de vereerde martelaar. Tot leven gewekte geschiedenis, zo zou je het kunnen noemen. Beter bestaat niet! Uw toegenegen voorzitter, Edward
4
Tijdingen uit Leuven
Historia 75 jaar
E
e redactie ontving een oproep van het comité dat het 75-jarig bestaan van Historia begeleidt. De oproep voor de academische zitting van 9 oktober is al achterhaald, maar de vraag naar interessant materiaal voor de tentoonstelling in 2010 geldt nog helemaal. Het is goed om weten dat onze vereniging dit project ook financieel zal steunen. Beste alumni, In 1935 besloten Michiel van Meensel, Jef Scheerder en Staf Engelen de Historische Kring van Leuven in het leven te roepen. Als u de optelsom maakt, zult u ongetwijfeld net als wij tot de conclusie komen dat dit in 2010 exact 75 jaar geleden was. Dit kunnen wij, als Historia, natuurlijk niet zomaar voorbij laten gaan. Daarom hebben we voor het komend academiejaar een aantal leuke activiteiten en bijeenkomsten op het programma staan. En omdat het hier om een jubileum gaat, zou het ons uitermate plezieren als we daar alle generaties geschiedenisstudenten kunnen ontvangen. Normaal gezien hebt u van ons een uitnodiging ontvangen. Het kan echter zo zijn dat het adressenbestand niet geheel up to date is en dat u deze dus heeft moeten missen. De Academische Zitting vond plaats
2009 • nr. 3 • oktober
5
op 9 oktober in de Jubileumzaal van de universiteitshallen. U kon er genieten van een aantal speeches, een fotopresentatie en live muziek. Bovendien zullen we in februari en maart uitpakken met een tentoonstelling in de Centrale Bibliotheek rond het leven van de geschiedenisstudenten en hoe dat paste binnen de universiteit, de stad Leuven en de rest van de wereld. Hierbij aansluitend brengen we een nieuw boek uit, voortbouwend op het in 1985 verschenen ‘De Leuvense geschiedenisstudenten en hun Kring. 1935-1985’. We zullen hierin een nieuw overzicht bieden van de geschiedenis van de Historische Kring. Indien u geïnteresseerd bent in een exemplaar van dit boek, dat zal worden gepresenteerd op de opening van de tentoonstelling op 19 februari, dan kunt u zich alvast inschrijven via
[email protected]. U geniet bij inschrijving op voorhand bovendien van een leuke korting op de aankoopprijs. Zowel voor tentoonstelling als boek zoeken we bovendien nog steeds leuk beeldmateriaal ed. Omdat de archieven niet altijd even compleet zijn, hopen we dat u als oud-studenten bereid bent om onze tekorten aan te vullen. Dus als u nog leuke spullen uit uw studententijd heeft liggen, die u ter beschikking van dit evenement wilt stellen (uiteraard met de garantie dat alles in zijn oorspronkelijke staat bij u terugkeert), dan kunt u contact opnemen met Annette Hoeijmans (+ 32 494 90 08 27) of bovenstaand emailadres. Bij voorbaat hartelijk dank voor uw medewerking. Wij hopen u op onze activiteiten te mogen begroeten. Meer informatie zal u ook kunnen vinden op onze website www.kringhistoria.be, waar het programma binnenkort te bekijken zal zijn. Alexander Noë (praeses) Annette Hoeijmans en Inge Schroijen (Jubileum)
6
Tijdingen uit Leuven
Reünie afstudeerjaar 1969
O
p zaterdag 2 mei 2009 kwamen de afgestudeerden van 1969 bijeen in Brugge. Het ging om een jubileum, want 1969 is alweer veertig jaar geleden. Het initiatief ging uit van Agnes Claeys, de organisatie berustte bij André Vandewalle, (ondertussen gewezen) stadsarchivaris van Brugge. Het programma behelsde een bezoek aan de tentoonstelling ‘Karel de Stoute. Pracht en praal in Bourgondië’, waarna een korte stadwandeling. Daarna gezellig in ‘Relais Ravestein’ (Molenmeers 11), nog een stadswandeling in het stille kwartier Sint-Anna, een bezoek aan het Sint-Sebastiaansgilde en tot slot een drink in het oudste café van Brugge (Vlissinge).
Bovenste rij van links naar rechts: Claude Delporte, Louis Vos, Jean-Marie Lermytte, Frank Vanderputte, Ad Brosens, Wilfried Janssens (Tresh, echtgenote Ad Brosens, en Roberte, echtgenote Thuur Vanhoecke); middelste rij van links naar rechts: Mark D’hoker, Thuur Vanhoecke, Suzanne Van Schoubroeck, Paul Jans, Hugo Landuyt, (Martin echtg. Claude Delporte); onderste rij van links naar rechts: Agnes Claeys, Harry De Ceulaer, Lieve Gevers, Brigitte Raskin, André Vandewalle.
2009 • nr. 3 • oktober
7
Reünie afstudeerjaar 1971
Z
aterdag 16 mei 2009 verzamelden historici van de lichting 1971, naar jaarlijkse traditie, voor een bijbabbel en een informele bijscholing. We kwamen samen in Herkenrode om de site en de resten van wat ooit de grootste, rijke en invloedrijke cistercienserinnenabdij van Loon is geweest te verkennen. Na een frisse lunch in de stad, werden we op het stadhuis ontvangen door de schepen van cultuur. Tenslotte keken we ook even in de Virga Jesse basiliek, waar het hoofdaltaar en twee grafmonumenten uit de abdijkerk terecht kwamen na uitverkoop van “zwart goed” tijdens de Franse bezetting. Op een terrasje maakten we nadien nog afspraak voor volgend jaar in Antwerpen.
Van links naar rechts: bovenaan: Jean Gerits, Michiel Nuyttens en Nes Henrotte; midden: Leon Vanhees en Bert Mersch; onderaan: Bea Arickx, Staf Janssens, Griet Wynants, Rie Vanvoorden en Lena Pype. (De andere personen zijn de wederhelften van de betrokkenen).
8
Tijdingen uit Leuven
De Leuvense alumni doorgelicht
U
w voorzitter had het genoegen om het jaarverslag van de “Alumni Lovanienses vzw” voor het jaar 2008 te mogen ontvangen en wil u de voornaamste conclusies niet onthouden.
25 % betalende leden Het totaal aantal potentiële leden voor de gehele universiteit bedraagt zowat 160.000 personen. Daarvan zijn ca. 129.000 correcte adresgegevens bekend (of ca. 85 %). Het aantal betalende leden bedroeg in 2008 29.243 wat neerkomt op ca. 25 % van de bekende adressen. Het aantal betalende leden groeit wel maar zeer matig, in 2008 met slechts enkele eenheden.
Historici kenden een dipje Slechter nieuws is dat het aantal “Historici Lovanienses” voor het eerst in vele jaren begon te dalen, meer bepaald van 1192 (2007) naar 1073 (2008). De reden daarvoor is onbekend, temeer daar uitgerekend in 2008 een algemene reünie werd georganiseerd naar aanleiding van de laatste licentiethesis. In 2009 werd de neergaande trend gelukkig omgebogen. In juni hadden we weer meer dan 1100 leden (in casu 1109). Daarmee zijn we nog steeds de grootste deelvereniging van de koepelvereniging “Alumni Letteren Leuven” en de vijfde in de rij van alle afzonderlijke Leuvense Alumiverenigingen. Groter zijn meer bepaald: de burgerlijke ingenieurs (3919), de geneesheren (3304), de juristen (2939) en de economen (2818).
Koepelverenigingen Een aantal alumniverenigingen hebben zich ondertussen geclusterd tot koepelverenigingen. Aan de ene kant is er “Science@Leuven” (1539 leden), dat is de koepelvereniging van geologen, chemici, geografen, plant- en dierkundigen, wis- en natuurkundigen plus informatici. Aan de andere kant ontstond “Alumni Letteren Leuven” (3408 leden), een vereniging van Babylon, classici, germanisten, historici, romanisten, sinologen en slavisten. Deze “Alumni Letteren Leuven” vormt meteen de tweede grootste alumnivereniging van Leuven, na de burgerlijke ingenieurs, maar voorlopig bestaat ze vooral op papier. Het gaat om een ietwat artificiële constructie, die vooral bedoeld is om een aantal financiële en juridische problemen op te lossen (met v.z.w.-statuut). De constructie 2009 • nr. 3 • oktober
9
is ook niet compleet, want de kunsthistorici deden niet mee. Het ligt wel in de bedoeling dat de bestaande deelverenigingen van de koepel in de toekomst wat nauwer zouden samenwerken, maar voorlopig is daar nog niet veel van in huis gekomen. Wel hebben de historici uit sympathie wat geld toegeschoven naar Babylon (= talen), die als jongste telg nog wat hulp kan gebruiken.
Overzicht van alumniverenigingen Hieronder geven we een overzicht van de diverse alumniverenigingen, gerangschikt per faculteit met aanduiding van het aantal betalende leden in juni 2009. Dat aantal kan dus eventueel nog oplopen, maar de toon is doorgaans al wel gezet. Achter de naam van de vereniging staat ook de lidmaatschapsbijdrage, voor zover bekend. Meestal schommelt die tussen 15 à 20 Euro. Enkele verenigingen zijn nog goedkoper (zoals de historici met amper 9 Euro), andere zijn fors duurder (zoals Tandheelkunde met 65 Euro), maar doorgaans is dan permanente vorming inbegrepen. De twee nieuwe koepelverenigingen zijn in cursief gezet, want ze overlappen met de deelverenigingen. Humane wetenschappen 3408 Koepelvereniging Alumni Letteren Leuven 2939 VRG-Alumni (€ 45) 2828 Ekonomika-Alumni (€ 40) 1109 Historici Lovanienses (€ 9) 853 Classici Lovanienses (€ 11) 761 Germanistenvereniging Leuven (€ 15) 689 Politica-Oud-studenten (€ 15) 582 LAPP: Leuvense Afgestudeerden Psychologie en Pedagogiek (€ 25) 483 WGL: Wijsgerig Gezelschap te Leuven (€ 10) 469 Vereniging van Leuvense Romanisten (€ 15) 413 Theologisch Forum (€ 16) 366 Leuvense Kunsthistorici, Archeologen en Musicologen (€ 10) 215 VALC: Vereniging van Afgestudeerde Leuvense Criminologen (€ 20) 139 Sinalumni (€ 15) 40 VOSTOK: Vereniging voor Oud-studenten Slavische Talen en Oost-Europakunde (€ 7,5) 68 Antropologische Kring (€ 15) 37 Alumni Babylon Exacte wetenschappen 3919 VILv: Vereniging van Burgerlijk Ingenieurs uit Leuven (€ 25) 1539 Science@Leuven: overkoepelende vereniging van de alumni van de faculteit Wetenschappen
10
Tijdingen uit Leuven
694 596 343 251 224 120 10
Vereniging van Bio-ingenieurs van de K.U.Leuven vzw (€ 15) VWNIL: Vereniging voor Wiskundigen, Natuurkundigen en Informatici Lovanienses (€ 20) Chemici Leuven (€ 20) PDL: Vereniging van Afgestudeerden in Plantkunde en Dierkunde van Universiteit Leuven (€ 20) Vereniging van Leuvense Geografen (€ 20) BVLG: Beroepsvereniging Leuvense Geologen (€ 20) Alumni vastgoedkunde
Bio-medische wetenschappen 3304 ALFAGEN = Vereniging van de Alumni van de Faculteit Geneeskunde van de K.U.Leuven (€ 40) 987 Farmaleuven (€ 25) 981 LUTV: Leuvense Universitaire Tandheelkundige Vereniging (€ 65) 810 ALLOREKI: Alumni Licentiaten Lichamelijke Opvoeding en Alumni Licentiaten Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie (€ 20) 313 Alumnivereniging Ziekenhuiswetenschappen (€ 15) 77 L & A: Logopedie & Audiologie (€ 12,5) 32 Biomedische wetenschappen 535 Arbeids- en verzekeringsgeneeskunde Alumni Lovanienses algemeen 95 LAO: Leuvens Alumni Orkest 1010 Universiteit Derde Leeftijd
Historici Lovanienses, Een huis met vele kamers De lezer dient zich te realiseren dat er ook grote veranderingen op gang zijn binnen onze eigen alumnikring “Historici Lovanienses”. Onlangs stuurde de Almumni-administratie een overzicht van afgestudeerde studenten geschiedenis die werden getransfereerd naar onze alumnidatabank. Het gaat zowel om bachelors, masters, doctoren als geaggregeerden voor het secundair onderwijs. Samen telden we 409 personen, al komen sommige afgestudeerden op termijn meer dan eens in de Historische kring terecht. Het was voor de redactie een verrassing toen ze vaststelden hoeveel “soorten historici” er tegenwoordig afstuderen. We bezorgen als voorbeeld een overzicht van het academiejaar 20082009, in volgorde van het aantal. 121 86
Bachelor in de geschiedenis, optie Minor Oudheid tot heden Master in de geschiedenis, optie Afstudeerrichting Europese samenleving in de 19de en 20ste eeuw
2009 • nr. 3 • oktober
11
60
Bachelor in de geschiedenis, optie Gemeenschappelijk deel Middeleeuwen, Nieuwe Tijd en Nieuwste Tijd Master in de geschiedenis, optie Afstudeerrichting Cultuurgeschiedenis na 1750 Master in de geschiedenis, optie Afstudeerrichting Nieuwe Tijd Master in de geschiedenis van de oudheid Master in de geschiedenis, optie Afstudeerrichting Middeleeuwen Geaggregeerde voor het secundair onderwijs - Geschiedenis Doctor in de Geschiedenis Bachelor in de geschiedenis, optie Gemeenschappelijk deel Oudheid Bachelor in de geschiedenis Bachelor in de geschiedenis, optie Afstudeerrichting Oudheid: Oude Nabije Oosten Master in de geschiedenis
30 25 21 20 15 10 10 5 3 3
Edward De Maesschalck
12
Tijdingen uit Leuven
Kennislink en geschiedenis
K
ennislink.nl is een populair wetenschappelijke website uit Nederland, die me telkens weer aangenaam weet te verrassen. Elke week ontvang ik op mijn PC een Kennislink-nieuwsflits en altijd ben je dan een tijdje zoet om al die interessante berichten te lezen, waarbij telkens een link wordt gemaakt naar een meer uitgebreid artikel in kranten of tijdschriften. Deze Nederlandse website wordt gemaakt in opdracht van het Nederlands Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en wordt uitgevoerd door “Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie”. De hoofdredacteur is Carl Koppeschaar. De berichten worden gerangschikt volgens bepaalde vaste thema’s zoals (alfabetisch) Aarde & Klimaat, Astonomie & Ruimteonderzoek, Biologie, Gezondheid, Hersenen & Gedrag, Maatschappij, Scheikunde, Natuurkunde, Taal & Spraak, Techniek en Wiskunde. Sinds eind augustus is er een – voor ons – belangrijk thema bijgekomen, meer bepaald “Geschiedenis & Archeologie”. Een persbericht van 19 augustus 2009 kondigde dit aan als volgt:
Waarom sloegen de Grieken er niet meteen op los? Kennislink.nl weet het antwoord Op woensdag 19 augustus is Kennislink (www.kennislink.nl) uitgebreid met een nieuwe vakpagina: Geschiedenis & Archeologie. Op de populair-wetenschappelijke website zijn nu ook het laatste nieuws en achtergronden te lezen over beide wetenschappen. Waarom maakten de oude Grieken nauwkeurige afspraken over plaats en tijd als ze een oorlog wilden uitvechten? Hoe kon Nederland een heel eilandenrijk drie eeuwen lang de baas blijven? Wie gaf de succesvolle zakenman Arent van Curler een financiële dolkstoot in de rug? En hoe kijken historici van nu aan tegen de Koude Oorlog van 1947-1989? Je leest het – en meer – op Kennislink-Geschiedenis & Archeologie.
Sterke toename in belangstelling Geschiedenis verschaft niet alleen inzicht in culturen en volken uit het verleden. De geschiedschrijving werd en wordt maar al te vaak misbruikt door machthebbers en culturele leiders. Ook in het heden spelen gebeurtenissen uit het verleden dus een belangrijke rol. De nieuwe vakpagina Geschiedenis & Archeologie bekijkt maatschappelijke onderwerpen door een historisch-wetenschappelijke bril. De vakpagina belicht de geschiedenis achter het nieuws en geeft achtergronden over prikkelende onderwerpen. Op een multi2009 • nr. 3 • oktober
13
mediale manier passeren historisch en archeologisch georiënteerde thema’s de revue. Ga fietsen langs de overblijfselen van de grens van het Romeinse rijk! Of zoek met Google maps welk museum in de buurt historische of archeologische collecties bezit. De agenda laat in een opslag zien waar en wanneer interessante lezingen, tentoonstellingen en debatten te bezoeken zijn. “Geschiedenis en archeologie zijn duidelijk ‘hot’,” vertelt redacteur Geschiedenis & Archeologie Jorg Rousseeuw. “Deze week werd bekend dat het aantal vooraanmeldingen voor een geschiedenisstudie aan een Nederlandse universiteit spectaculair gestegen is. Denk verder aan de discussie over het al dan niet verplicht stellen van de geschiedeniscanon in het onderwijs. Of aan de vele ‘canonboeken’ die nu op de markt verschijnen.” Bij een recent gebruikersonderzoek gaven veel bezoekers van Kennislink aan een geschiedenispagina te missen. “Aan hun wens zijn we nu tegemoet gekomen,” zegt hoofdredacteur Carl Koppeschaar. “En natuurlijk gaan we ook met de rest van het verlanglijstje van onze lezers aan de slag. Op de tweede plaats kwam bijvoorbeeld een vakpagina over rechtswetenschappen.”
Partners De vakpagina Geschiedenis & Archeologie wordt mede mogelijk gemaakt door bijdragen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW). Contentpartners van de nieuwe vakpagina zijn Anno.nl, Historien.nl en de tijdschriften Geschiedenis Magazine, Archeologie Magazine, Ons Amsterdam, Wetenschap in Beeld en de speciaaluitgave Historia. Partners in onderwijsland zijn o.a. Stichting Leerplanontwikkeling (SLO) en Kennisnet/Digitale School. Om een idee te geven wat jullie kunnen verwachten, bezorg ik jullie een overzicht van de onderwerpen van de eerste weken: 28 augustus – De sieraden van de tsaar (Nicolaas II) – De vergeten woestijnstad (Hegra in Saudi-Arabiê) – Seks als redmiddel van het vege lijf (Berlijn, 1945) – Expeditie naar het land van Poent (Oude Egypte) – Duitse oorlogsgraven in Rusland (tentoonstelling) – Textiel uit Groningen (tentoonstelling) – Juliana (tentoonstelling) – Uit Brabantse bodem (tentoonstelling) 4 september – Het verhaal achter de achternaam
14
Tijdingen uit Leuven
– – – –
Oorlogje spelen (Oude Griekenland) Aan tafel met Vermeer (evenement) Rome in Zeeland (tentoonstelling) Heilige Liduina en heks Marye (tentoonstelling)
11 september – Driehonderd jaar de baas (VOC) – De eerste Amerikaan in de ruimte was een aap – 500 jaar Calvijn – Cuba (tentoonstelling) – Wielrennen in Zeeland (tentoonstelling) De vakpagina Geschiedenis & Archeologie is te raadplegen via het hoofdmenu van Kennislink (http://www.kennislink.nl) of direct via http://www.kennislink.nl/geschiedenis-en-archeologie. De (chef )redacteur Geschiedenis & Archeologie is drs. Jorg Rousseeuw, te beriken via email:
[email protected], tel: +31 (0) 20 5313 551 (privé: +31 (0) 6-45300833) Edward De Maesschalck
Vormingsdag voor leerkrachten Sinds twee jaar organiseert het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika vormingsdagen voor leerkrachten. In het schooljaar 2009-2010 organiseert het KMMA één vormingsdag voor leerkrachten geschiedenis van de derde graad secundair onderwijs. Deze vormingsdag kan op aanvraag herhaald worden op een andere datum. U vindt al de inhoud en de praktische informatie over deze vormingsdag (in worden pdf-document) via deze link: http://www.africamuseum.be/museum/schools.
2009 • nr. 3 • oktober
15
Geschiedenis en Godsdienstwetenschappen
D
e redactie ontving van Sofie Cloet een interessant getuigenis over verdere studies na de masterproef geschiedenis. In dit concreet geval behaalde ze een certificaat godsdienstwetenschappen. Hoe ging dat in zijn werk? En is dit misschien ook een goede suggestie voor de lezer? Dit jaar volgde ik de opleiding ‘certificaat voor het godsdienstonderwijs’. Wat betekent dit concreet? Hiervoor verwijs ik graag naar de Thomas website van de faculteit Godgeleerdheid: “Het ‘certificaat voor het godsdienstonderwijs’ geeft aan houders van een masterdiploma een bijkomende bevoegdheid om het vak rooms-katholieke godsdienst te geven in de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs én in het hoger onderwijs met de mogelijkheid om vastbenoemd te worden”.1 Concreet betekent dit dus, als je een vak zoals geschiedenis gestudeerd hebt en in het onderwijs wil stappen, je door dit certificaat ook godsdienst mag geven en daarvoor benoemd kan worden. Alleen al naar werkgelegenheid toe is deze combinatie dus uiterst interessant. Er is een groot tekort aan godsdienstleerkrachten en dat lijkt niet meteen te gaan veranderen. (De faculteit Godgeleerdheid in het algemeen kan haar afgestudeerden nagenoeg 100% werkgelegenheid verzekeren.) De opleiding bedraagt 60 studiepunten en is eigenlijk een soort verkorte bachelor in de Godsdienstwetenschappen. Je zit dus bij studenten van het eerste, tweede en derde jaar, je volgt hun hoofdvakken en hebt ook enkele keuzevakken. De verkorte bachelor is 90 studiepunten en vereist een bachelorpaper, die hoef je niet te maken als je het certificaat volgt. Wie het certificaat volgt en daarna beslist toch nog voor een verkorte bachelor te gaan, kan dit perfect doen.
(1) http://www.kuleuven.be/thomas/godsdienstwetenschappen_studeren/3_structuur_opleiding.php
16
Tijdingen uit Leuven
Vergis u niet, want dit is zeker geen uitboljaar. In de master Geschiedenis, is het ook hard werken voor de thesis en enkele vakken, maar zonder al te veel les en met examenperiodes die bijgevolg best te doen zijn. Als je overstapt naar het certificaat heb je plots weer vijf à zes grote vakken per semester (tussen de 15 en 20 lesuren per week) en per examenperiode. Het is absoluut hard werken, maar het is haalbaar. Als master Geschiedenis heb je beslist wel een aantal voordelen: je bent het studeren van grote pakketten gewoon en hebt reeds belangrijke historische achtergrondkennis, wat meermaals goed van pas zal komen. Ik denk bijvoorbeeld aan de vakken Kerk en theologie van de oudheid, middeleeuwen en Nieuwe Tijd, maar ook aan Inleiding tot de Islam, Jodendom enz. Zelf volgde ik binnen de opleiding Geschiedenis de afstudeerrichting middeleeuwen en heb daarbij steeds ook de vakken met betrekking tot de kerkgeschiedenis gevolgd, wat zich ook vertaalde in de keuze van mijn masterproef (Een lichtbaken van de gregoriaanse hervorming? De abdij van Saint-Hubert onder de abten Diederik I en Diederik II (1055 - ca. 1106)). Ik ben er echter van overtuigd dat je dezelfde voordelen hebt bij het aanvangen van het certificaat als je vanuit gelijk welke andere geschiedenisrichting komt. Nog een voordeel: naar mijn aanvoelen en dat van andere collega’s masters in de Geschiedenis, geven ze er gemiddeld toch iets hogere punten. Uiteraard is het ook gewoon de moeite omwille van wat deze richting inhoudelijk te bieden heeft. Het zijn stuk voor stuk interessante vakken, om er enkele te noemen: Geschiedenis van het Oude en Nieuwe Testament, Geloof en ethiek, Sociale en politieke ethiek en ja ook het zware vak Geloof en openbaring2. Het is een verrijkende richting op intellectueel en persoonlijk vlak. Je studeert er samen met fijne mensen, in een veel kleinere groep dan in Geschiedenis, er heerst een gezellige sfeer. En het moet gezegd zijn, alles lijkt er enorm goed georganiseerd. Een vak volgen in zelfstudie, geen probleem, een slechte examenrooster, geen probleem, een vrijstelling regelen, geen probleem, het verloopt er allemaal heel snel en efficiënt. Sofie Cloet
2009 • nr. 3 • oktober
17
Geschiedenis en Archivistiek
O
ok van Bert de Smet kreeg de redactie een boeiend getuigenis over verdere studies na de masterproef geschiedenis, in dit geval van Archivistiek. Ook hier krijgt de potentiële kandidaat een uitstekend en eerlijk overzicht.
De meeste geschiedenisstudenten ervaren na hun vierjarige opleiding tot licentiaat of master in de Geschiedenis de drang om een aanvullende opleiding te genieten. Dit was hier niet anders. Na een kleine zijsprong in de richting van de Academische Lerarenopleiding vond ik mijn ‘roeping’ in de opleiding Master na Master in de Archivistiek: Erfgoedbeheer en Hedendaags Documentbeheer. Volgens de Archiefterminologie voor Nederland en Vlaanderen is Archivistiek de “wetenschap die de archiefbescheiden, archiefvorming, archiefbewerking, archieven in hun context, alsmede haar relatie tot de aanverwante wetenschappen, de faciliteiten rond de bewaring en het gebruik van archieven en de geschiedenis daarvan bestudeert” (ANV, 176). De opleiding Archivistiek is een interuniversitaire samenwerking tussen de Vrije Universiteit Brussel, de Katholieke Universiteit Leuven, de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen. Aangezien de VUB de eerste wetenschappelijke instelling binnen het Vlaamse land was die in een opleiding Archivistiek voorzag, worden de meeste vakken aan de VUB in Etterbeek gedoceerd. Een eerste vraag die kan rijzen bij de potentiële student Archivistiek is welke afstudeerrichting binnen Geschiedenis de beste voorbereiding biedt. Het antwoord is eenvoudig. In wezen is elke afstudeerrichting, met uitzondering van Oudheid, evenwaardig als voorbereiding op de opleiding in de Archivistiek. De onderwijsprogramma’s van alle afstudeerrichtingen binnen Geschiedenis zijn immers voldoende onderbouwd om de opleiding Archivistiek aan te vatten. Een schakelprogramma is bij geen van deze afstudeerrichtingen vereist. Bovendien kan elke student Archivistiek met een schone lei beginnen.
18
Tijdingen uit Leuven
Hij dient immers een aantal typisch geschiedkundige inzichten te vergeten. De visie van een geschiedkundige op archief verschilt immers danig van de perceptie van een archivaris. In tegenstelling tot de vorming tot Bachelor en Master in de Geschiedenis was de opleiding Master na Master in de Archivistiek tijdens het academiejaar 2008-2009 niet doorspekt van talrijke keuzevakken. Van de zeven te volgen vakken waren er zes verplicht. Deze verplichte vakken betroffen in het eerste semester Archivistiek: Theorie en Methodologie, gedoceerd door prof. G. Janssens en prof. E. Put; Hedendaags Documentbeheer, gedoceerd door prof. B. Ballaux; Management voor Dienstverlenende organisaties, gedoceerd door prof. R. S’Jegers én Informatiekunde, gedoceerd door prof. E. Van Dyck. In het tweede semester volgde Archiefrecht, gedoceerd door prof. M. van der Maassen. Naast die vijf semestervakken diende ook het jaarvak Werkcollege in de Archivistiek, gedoceerd door prof. F. Scheelings, gevolgd te worden. Als keuzevak werd voor Paleografie, door prof. E. van Ermen aan de KUL gedoceerd, gekozen. Het totale lessenpakket bedroeg in het eerste semester ongeveer 14u en in het tweede semester ongeveer 8u college. Bijna alle colleges, zeker in het tweede semester, werden op maandag gedoceerd. Dit had alles te maken met de stage (minimum 300 uren) die aan de opleiding Archivistiek verbonden is. De hoofdmoot van de opleiding Archivistiek draaide rond de stage in een archiefinstelling. Die stage diende als voorbereiding op het schrijven van de meesterproef die het sluitstuk van de opleiding vormde. Ik kreeg tijdens het afgelopen academiejaar de mogelijkheid om mijn stage in het Leuvens Stadsarchief te verrichten. Onder de vakkundige begeleiding van Marika Ceunen, Inge Moris en Danique Moors voorzag ik de criminele rollen van de Leuvense schepenbank, opgesteld tussen 1660 en 1795, van een nadere toegang. De Leuvense criminele rollen werden reeds in de jaren ’30 door Joseph Cuvelier op het niveau van de registers beschreven. De inhoud bleef evenwel gedurende lange tijd te weinig doordringbaar voor de onderzoeker. Om die ondoordringbaarheid weg te werken, bracht ik de criminele rechtspraak van de Leuvense schepenbank in kaart, waarbij vooral aandacht werd besteed aan de strafprocedure (dit gebeurde aan de hand van een uitgewerkte casus) en de concrete ontsluiting van de criminele rollen. Die ontsluiting gebeurde per zaak op naam van de beklaagde, misdrijf, begin en einde van optekening en een korte omschrijving van de beschuldigingen. Na een stage van een goede 450 uur kon aldus een werkstuk met de titel “Rechtspraak ontsloten? Bronnencommentaar bij de strafrechtspraak en een nadere toegang op de criminele rollen van de Leuvense schepenbank (17de-18de eeuw)” afgeleverd worden. De stageperiode diende evenwel niet enkel om alleen maar bezig te zijn met het eigen onderzoek. Er diende evenzeer in de dagdagelijkse werking van het Leuvens Stadsarchief meegedraaid te worden. Daardoor kreeg ik de kans om ondermeer betrokken te worden bij een activiteit van SALSA! (Samen Actief voor het Leuvens Stadsarchief, de vrienden2009 • nr. 3 • oktober
19
kring van het Leuvens Stadsarchief), bij Itinera Nova. Nieuwe wegen naar digitale ontsluiting van archiefbronnen, het ontwikkelingsgericht cultureel-erfgoedproject van het Leuvens Stadsarchief waarbij de vrijwillige of oneigenlijke rechtspraak (de voorloper van het latere notariaat!) van de Leuvense schepenbank ontsloten wordt én bij de Erfgoeddagtentoonstelling In Vriendschap verzusterd! De totale werklast (les, stage en meesterproef ) van de opleiding Archivistiek is merkelijk zwaarder dan deze van de opleiding tot Master in de Geschiedenis. Dit ligt geenszins aan de gedoceerde vakken. Deze zijn qua moeilijkheidsgraad en studietijd perfect te vergelijken met de universitaire cursussen die in iedere afstudeerrichting binnen Geschiedenis werden gegeven. De grootste ‘boosdoener’ is de stage. Deze vergt veel van de studenten Archivistiek. Niet alleen inhoudelijk, maar evenzeer fysiek is de stage allesbehalve te onderschatten. Het sociale leven dat inherent was aan de geschiedenisopleiding, gaat wat verloren tijdens de stagemaanden. De zwaarte van de stage en de totale werklast mogen de toekomstige student Archivistiek evenwel niet afschrikken. De rijkdom die de student tijdens zijn stage verwerft (en nee, dit verkrijgt hij niet door belangrijke archiefstukken te verpatsen!), is een grote verrijking voor zijn ontplooiing in het archieflandschap. De Master na Master in de Archivistiek biedt door zijn specifiek karakter heel wat troeven. De pas afgestudeerde geschiedkundige, die al enigszins vertrouwd was met het archiefwezen, krijgt door het extra jaar Archivistiek de kans om achter de schermen van een archiefinstelling de nodige inzichten te verwerven. De verrijking die de student Archivistiek op die manier bekomt, speelt enorm in zijn voordeel tijdens zijn latere sollicitaties. De meeste vacatures bij wetenschappelijke instellingen vereisen immers het aanvullende diploma Archivistiek. Zoniet, dan is het een belangrijke meerwaarde tijdens de selectieprocedure. De opleiding biedt niet alleen de nodige interessante en verrijkende vakken, ze is eveneens een prima opstap naar het verdere werkleven en is in die hoedanigheid van onschatbare waarde. Bert De Smet Master in de Geschiedenis (2008) Master in de Archivistiek (2009)
20
Tijdingen uit Leuven
Interview correcties
D
eze keer geen interview van de onvolprezen Nico van Campenhout (gezien de voorbije vakantie), maar wel een correctie. Bij het vorige – uitzonderlijk lange interview met Lieven Saerens, werd de auteur niet vermeld. Uiteraard ging het om Nico van Campenhout. De redactie ging er van uit dat iedereen hem ondertussen wel kent, maar er zijn ook telkens nieuwe lezers en die zijn dus bij deze gewaarschuwd. De redactie ontving ook een kritische bemerking op voornoemd interview en die willen we de lezers niet onthouden. Geachte,
In Tijdingen uit Leuven heb ik het gesprek met L. Saerens vluchtig gelezen. Zoals ik mij vroeger heb geërgerd aan de slordigheid waarmee hij (vooral) tegen katholieken doordraafde, heb ik mij gestoord aan zijn verhaal nu. Saerens, die op alle grote en kleine slakken zout legt zonder veel historische achtergrond, kent maar één extremisme en dat is van rechts. Het Stalinistisch communisme, dat ook de dada was van Prof. Dr. Hist. J. Gotovitvch was zo onschuldig als een pasgeboren kind. Waar hij graten vindt in een stout verhaal van Professor Wils en Co in “Branding” vergeet hij op grote slakken zout te leggen. De stichter van de Vlaamse SS, R.L., was zo onschuldig als een bloedje. De vader van een latere Antwerpse schepen en groot-industrieel die Hauptsturmbandführer was van Hitlerjugend Flandern, daar heeft Saerens nooit van gehoord. Toch werd in de Hitlerjugend de smerigste anti-joodse haat aangekweekt. Wanneer hij vertelt over een joodse advocaat (nl. Heindrich Buch) die “omwille van zijn joodse roots niet werd benoemd”, vergeet hij te zeggen dat de zuster van Buch, Edith, de privésecretaresse was van de Hongaarse Jood Andor Berei van de KPB. Dat heel de top van dikwijls ook Joodse (slecht 5 tot 7 % van de bevolking) extreem-links was en onder leiding van Eugen Friedl zorgde voor de oorlog in Spanje, dat schijnt de auteur niet te weten. De man mag schrijven wat hij wil, mij niet gelaten! Maar zulk een onkritisch interview geeft weinig niveau aan Uw tijdschrift. De heer Gotovitch heeft mij ooit gedreigd met een proces omdat ik verslagen van de Belgische Veiligheid had gepubliceerd, waarin de “Partisans Armés” kritiek kregen. Saerens is niet de eerste die met een proces wordt gedreigd. Ik had persoonlijk geen ethisch oordeel over de communisten geschreven, alleen een verslag gepubliceerd De auteur heeft geschreven voor het vallen van de muur! Sans rancune! Wilfried Pauwels (06 juli 2009) 2009 • nr. 3 • oktober
21
Historische romans
D
e redactie kreeg na de vakantie heel wat besprekingen van historische romans. Kristin De Maesschalck (alias Kristin Adem) bezorgde niet minder dan vijf besprekingen: “De kathedraal van de Zee” (Barcelona, 14de eeuw), “De principessa en het bedrog van Bernini” (Rome, 17de eeuw), “Sarah’s lot” (Massachusetts, 17de eeuw), “Haremvrouw” (Turkije, 18de eeuw), en “Mijn gestolen leven” (Rusland, 20ste eeuw). In vier van de vijf boeken is een vrouw de hoofdpersoon. Zou dat een toeval zijn?
Ildefonso Falcones, De kathedraal van de zee, Amsterdam, Uitg. LuitinghSijthoff, 2008, 656 blz. (originele titel: La Cathedral del Mar)
I
n 1320 huwt Bernat Estanyol met Francesca Esteve. Het huwelijksfeest wordt echter ruw verstoord door de komst van Llorenc de Bellera, die het heerlijk recht op de bruid opeist. Ook wordt de bruidegom tot verkrachting verplicht. Als het kind wordt geboren heeft het dezelfde moedervlek als de wettige vader Bernat. Francesca moet naar het slot om de zoon van de heer te zogen. Bernat slaagt erin zijn zoon uit het kasteel te smokkelen en vlucht ermee naar Barcelona. Wie daar een jaar verblijft is een vrij man, zo wordt verteld, maar zo eenvoudig is dat niet. Zij vinden onderdak bij zijn zuster Giuamona. Als de jongen 8 jaar oud is ontmoet hij Joanet, wiens moeder is opgesloten wegens overspel. Bernat wordt een bastaix, een sjouwer, die de nieuwe kerk van O.L.Vrouw te zee helpt bouwen, een kerk voor het volk Santa Maria del Mar. Na de dood van zijn vader zal de jongen ook voor die kerk gaan werken. Als hij de dochter van de jood Sahat het leven redt, zal deze hem helpen zelfstandig te worden. Hij wordt een rijk en belangrijk man. Zijn vriend Joan ziet meer in een leven van studie en wordt dominikaan, zo komt hij ook terecht bij de Inquisitie. Op het einde van het verhaal wordt het Mariabeeld in de kathedraal geplaatst. Deze zeer lijvige roman leest vlot, ook al bestrijkt hij een mensenleven en komen er nogal wat personages in voor. Hij houdt steeds de nodige spanning en de zijsprongen met historische uitleg verstoren het verhaal niet. Enkele levensechte hoofdfiguren laten ons
22
Tijdingen uit Leuven
verblijven in het Barcelona van die tijd. Er leven goede en slechte mensen, met wetten, die niet altijd rechtvaardig overkomen en waardoor zelfs met de beste bedoelingen mensen nog in moeilijkheden kunnen komen. Misschien hebben deze personages wel een beetje te veel pech, maar dit is allicht om de historische context en de plaatselijke wetten in de verf te zetten. Ik hoop dat er ook in die tijd nog mensen waren die een gewoon en gelukkig leven kenden, maar daarover kan je geen boek schrijven. We vernemen allerlei over de bouw van een kerk, het geloof van gewone mensen en de verhouding met de joden, de oorlog en het beleg van de Genuezen, de machthebbers in Catalonië en de macht van de inquisitie, kerk en bisschoppen. Acht bladzijden historische verantwoording en een plan van Barcelona besluiten dit werk. Heerlijk, gewoon beginnen lezen, niet meer stoppen en met spijt de laatste bladzijde bereiken en dan dromen van een bezoek aan de Santa Maria del Mar in Barcelona.
Peter Prange, De principessa en het bedrog van Bernini, Uitg. Kampen, Umniboek, 440 blz. (originele titel: Die principessa)
I
n 1623 wordt paus Urbanus VIII gekozen. Hij roept de jonge Lorenzo Bernini bij zich en geeft hem de opdracht om Rome weer haar oude grootsheid terug te geven en een altaar te bouwen in de Sint-Pieter. Intussen komt ook een jong Engels meisje Clarissa met haar mentor in Rome aan. Ze is op weg naar haar nicht Olimpia in het palazzo Pamphili aan de piazza Navona. Francesco Castelli, een jonge steenhouwer, bestudeert de architectuur van de St.Pieter en is leerling van de oude dombouwmeester Maderno. Hij zal Bernini helpen met de statica van het altaar. Het brons hiervoor zal men halen uit het pantheon, hoewel de romeinen niet erg opgezet zijn met deze ontmanteling. Clarissa of “la principessa” ontdekt de prachtige gebouwen van Rome en raakt verstrikt in de intriges en naijver tussen Bernini en Francesco, die zich inmiddels Borromini noemt. In dit Rome van de 17de eeuw wordt het ontstaan, de bouw, mislukking, glans en financiering van de vele kerken en paleizen, met hun vele beeldhouwwerken geschetst. De verschillende pausen geven opdrachten aan grote kunstenaars en veroveren zo een plaats in de geschiedenis. Het geeft een beeld van een tijd van pracht en praal , maar ook van passie, naijver, gevlei en bedrog. De principessa in het verhaal is fictief, maar ze krijgt 2009 • nr. 3 • oktober
23
wel een zeer prominente rol in dit verhaal. Ze zou zelfs geposeerd hebben voor het beeld van de Heilige Theresia in extase. Dit prachtige beeld van Bernini was ongeveer het eerste beeld dat me lang geleden getoond werd in Rome. Dat hiervoor ook echt iemand geposeerd heeft drong bij dit verhaal pas echt tot mij door. Alleen al daarom is dit boek het lezen waard. Het geeft beeldhouwers een gepassioneerd leven en hun werk een echte ontstaansgeschiedenis.
Kathleen Kent, Sarah’s lot, Amsterdam, De boekerij, 2008, 302 blz. (originele titel: The Heretic’s Daughter)
1
690 Massachusetts. De familie Carrier verhuist van Billerica naar Andover nabij Salem om aan de pokkenepidemie te ontsnappen. Alle inwoners komen uit het oude Engeland en zijn streng protestant. Helaas is één van de zonen Andrew reeds besmet. De twee jongste meisjes worden daarom stiekem naar een tante gebracht om besmetting te voorkomen. Hier vinden ze een warme thuis en het meisje Sarah vindt in haar nichtje Margaret een boezemvriendin. Na 3 maanden is de epidemie uitgeraasd en kunnen de meisjes terug naar huis. Daar gaat het leven op de boerderij zijn gewone gangetje. Af en toe zijn er geruchten over aanvallen van indianen en ontvoeringen en moorden, er zijn onenigheden met de buren of familievetes over gronden. Op een dag wordt Sara’s moeder Martha Carrier beschuldigd van hekserij en naar Salem gebracht. Ze laat zich gewillig oppakken omdat ze meent dat ze gemakkelijk alle beschuldigingen zal kunnen weerleggen en haar onschuld bewijzen. Helaas is de massahysterie in dit bekrompen milieu sterker en wordt de aanklacht van enkele meisjes, die door kwelgeesten geteisterd worden voor waarheid aangenomen. Wie beschuldigd wordt moet medeplichtigen aanduiden, wat na foltering ook dikwijls gebeurt. Het ganse gezin geraakt zowat in de cel. Na een lange gevangenschap wordt Martha opgehangen. Haar dochter en enkele anderen overleven de opsluiting en krijgen jaren later een soort van eerherstel. Dit op ware feiten gebaseerd verhaal werd geschreven door een nakomelinge van Sarah. Het geeft het leven weer van kolonisten op het einde van de 17de eeuw in Massachusets. In een besloten boerengemeenschap met strenge religieuze normen, bedreigd door indianen, worden tegenslagen uitvergroot en komt het tot een echte heksenjacht. Hoewel die massahysterie niet te verklaren is wordt in dit boek een poging gedaan om mogelijke
24
Tijdingen uit Leuven
oorzaken te vinden. Naijver, ziekten, bedreiging en grote angst voor de duivel en zijn werk en een overdreven godsdienstijver scheppen een klimaat van wantrouwen tegen al wat een beetje anders is. Het dagelijkse leven op een boerderij wordt geschetst en de gevoelens van een jong meisje krijgen vorm. Het midden van het boek vond ik een beetje langdradig maar wellicht was het leven op een boerderij ook een beetje saai. Naar het einde toe werd het spannender en het leven in de gevangenis leek me levensecht, zelfs aangrijpend. Toch blijft het terechtstellen van zoveel “heksen” niet te verklaren. Een interessant verhaal over een vreemd fenomeen.
Janet Wallach, Haremvrouw, uitg. Van Holkema & Warendorf, 2004, 285 blz. (originele titel: Seraglio)
D
e jezuiet pater Chrysostome wordt ontboden in het paleis, waar hij sultane Walidé Nakshidil de laatste sakramenten mag toedienen. Haar trouwe dienaar en eunuch Tulp vertelt haar verhaal. Ze komt in 1788 aan als geschenk voor de sultan, nadat ze door piraten werd gevangen genomen en verkocht. Na grondige keuring komt ze in de harem terecht. Oorspronkelijk heette ze Aimée du Duc de Rivery en was op weg van haar internaat in Nantes naar haar huis in Martinique, ze is de dochter van een rijke eigenaar van een grote suikerplantage. Alle meisjes in de harem komen uit landen van “ongelovigen” en moeten zich aanpassen. Ze leren Turks, borduurwerk, muziek, dans, Arabisch en de islam en ze moeten zich bekwamen in de kunst de sultan te behagen, indien ze zouden uitverkoren worden. Ontsnappen is onmogelijk en contact met de buitenwereld evenmin. Het jonge meisje probeert zich te schikken in haar lot, is erg mooi en zal erin slagen de aandacht van de oude sultan op zich te vestigen. Hij sterft echter kort daarop en hiermee zijn haar kansen in de harem van de jonge sultan verkeken. Na allerlei intriges krijgt ze een ereplaats in het paleis. Dit boek was heerlijk om te lezen, vlot verteld met veel informatie, ook over politieke achtergronden in het Ottomaanse rijk in de 18de eeuw met zijn vijanden, de opkomst van Napoleon, de opstand van de Janitsaren en het leven binnen de harem. Eunuchen, intriges en gewoontes met pikante details en strenge wetten. Een aanrader voor iedereen die naar Turkije reist of zich gewoon even wil inleven in een mysterieuze wereld van weleer.
2009 • nr. 3 • oktober
25
Renée Villancher, Mijn gestolen leven, uitg. The House of Books, 2006, 190 blz. (originele titel: Ma vie volée – 57 ans sans voir la France)
R
enée wordt geboren in 1927 in Cousance, in het zuiden van de Jura. Als haar vader sterft verhuist haar moeder naar de stad Lons. Op het einde van de oorlog leert ze Ivan kennen die op een boerderij werkt. Begin 1946 moeten door het verdrag van Jalta alle Russen terugkeren naar de Sovjet-Unie. Renée, zwanger, besluit haar geliefde te volgen en ook haar moeder zal haar vergezellen. Ze worden opgevangen in kamp Beauregard, waar ze van een dochter bevalt. Na haar huwelijk krijgen ze de toelating om naar Rusland te gaan. Na een lange en ongemakkelijke treinreis komen ze aan in een arm en verwoest land. Bovendien blijkt Ivan reeds gehuwd en een hele familie te hebben. Die verwanten staan zeer vijandig tegenover deze Française met haar moeder en kind en ze wordt geconfronteerd met huiselijk geweld. Ze probeert naar Frankrijk terug te keren, maar dit blijkt onmogelijk zodat ze op de Kolchoz van Morozovo moet gaan werken. Na de dood van haar man hertrouwt ze met de zachtaardige Volodja en krijgt nog meerdere kinderen. In 2003 ontmoet ze Nicolas Jallot, die zich haar lot aantrekt en aan een boek “Piégés par Staline” werkt. Dank zij een steuncomité in haar geboortedorp Cousance zal ze nog eens een bezoek aan Frankrijk mogen brengen. Interessant verhaal over een jonge vrouw, die haar geliefde volgt naar het Rusland van na de oorlog. De armoede en levenswijze van de Russen, de bureaucratie en impact van het regime, de censuur en achterdocht, het komt allemaal aan bod. Het leven van elke dag, toch zeer aangrijpend en interessant omdat het zo gewoon, levensecht en ook echt gebeurd is. Aansluitend hierbij kan je het boek lezen van Nicolas Jaillot “Piégés par Staline” uit 2003, dat ook als TV documentaire werd getoond. Kristin De Maesschalck
26
Tijdingen uit Leuven
Historische thrillers
H
et onderscheid tussen historische romans en historische thrillers is natuurlijk flinterdun, maar het valt toch op dat Jos Martens graag boeken leest, waarin een of ander raadsel wordt opgelost. Het gaat om “De verborgen tombe” (Oude Egypte, 1000 v.C.), “Het verloren leger” (Griekenland, 400 v.C.), “Het klooster van de dode zielen” (Wales, 7de eeuw) en “Stenen liefde” (Bourgondië, 14de eeuw tot op heden).
Huub Pragt, De verborgen tombe, Hilversum, 287 blz.
W
at heeft de verdwijning van drie toeristen in Loeksor en van een journalist van een regionale Nederlandse krant in 2008 te maken met een zeer ambitieuze en plichtsbewuste familie Amonpriesters in het Thebe van circa 1000 v. Chr.? In zijn debuutroman De Verborgen Tombe neemt de Nederlandse egyptoloog Huub Pragt ons mee naar het Oude Egypte rond het jaar 1000 voor Christus. Het verhaal speelt zich af tijdens de 21ste dynastie. De macht van Ramses XI en zijn opvolgers was tanende. Pinodjem, de hogepriester van Amon en zijn zonen Masaharta en Mencheperra voerden een nauwgezet plan uit. Om de grafrovers voor te blijven haalden zij de mummies van de farao’s uit het Nieuwe Rijk uit hun graven in het Dal der Koningen. De priesters lieten de mummies van de koningen en koninginnen in eenvoudige houten kisten herbegraven in goed verscholen cachettes. De kostbare grafuitrustingen werden elders verstopt. Op deze manier vergaarde de familie van Pinodjem een enorm fortuin. Maar wat is daarmee gebeurd? (1) Montet, P., Zo leefden de Egyptenaren, Baarn, Hollandia, 1978, 4de druk; oorspr.: La vie quotidienne en Egypte au temps des Ramsès, 1946. Op internet is een heel boek van hem te exploreren over scènes uit het dagelijks leven: Scènes de la vie privée dans les tombeaux égyptiens de l’ancien empire, Strasbourg, Presse universitaire, 1925. http://www.lib.uchicago.edu/cgi-bin/eos/eos_title.pl?callnum=DT61.M8
2009 • nr. 3 • oktober
27
Kevin Savernake is een jonge egyptoloog uit Oxford. Hij bereidt een doctoraal proefschrift voor over een van de zonen van Pinodjem, de generaal en hogepriester van Amon, Mencheperra, die als farao niet minder dan 55 jaar over Opper-Egypte regeerde. Samen met zijn vriend, de cartograaf Marc Spencer en zijn Franse collega Isabelle Montet – achternicht van de beroemde egyptoloog Pierre Montet (1885-1966)(1) – gaat hij op basis van gegevens in een papyrus uit Aberdeen op zoek naar het nog steeds onbekende graf van Mencheperra. Misschien dat daar het antwoord ligt. Helaas, door loslippigheid van Marc alarmeren zij in Loeksor de almachtige hoofdinspecteur el-Hadidi (duidelijk gemodelleerd op Zahi Hawass, de Omar Sharif van de archeologie). Met verregaande gevolgen voor alle betrokkenen. Geen voetnoot in de geschiedenis Eindelijk nog eens een intelligente roman! Je hoeft Egypte niet bezocht te hebben om hem te kunnen smaken, maar het helpt. Voor de anderen bevat het boek drie duidelijke kaarten en een overzicht van de voornaamste hoofdrolspelers uit de 21ste dynastie. Belangstelling voor het Oude Egypte is wel vereist! Het verhaal van de cachettengraven die in 1881 ‘ontdekt’ werden op aanwijzing van de beruchte grafroversfamilie Abd el-Rasoel las ik vele jaren geleden voor het eerst bij mijn allereerste kennismaking met de geschiedenis van de archeologie, het bekende Goden, graven en geleerden van C. W. Ceram, (1915-1972)(2). Het is de grote verdienste van Huub Pragt dat hij deze periode uit het duister haalt in een erudiete, maar zeer leesbare en spannende evocatie van een heel tijdperk uit de Egyptische geschiedenis. Hierna ga je de ‘Derde Tussenperiode’ gegarandeerd voorgoed met andere ogen bekijken. Als ik zijn boek eerder had gelezen, zou mijn laatste bezoek aan het Louvre, in juli 2008 anders zijn verlopen. Nu was ik op zoek naar zeer specifieke beelden uit het Oude Rijk en de 18de dynastie. Ik herinner me slechts één voorwerp van de vele die Kevin Savernake en Isabelle Montet de revue laten passeren. Een zelfde opmerking geldt voor mijn laatste bezoek aan het Rijksmuseum voor Oudheden in Leiden (maar dat dateert al van de tentoonstelling Farao’s van de Zon in 2001) waar ik de grafkapel van Hetepherachet uit het Oude Rijk en die van Horemheb uit het Nieuwe Rijk wilde exploreren. Voor Leiden kon ik gelukkig de belangrijkste besproken voorwerpen terugvinden in mijn gids van het museum(3). En Pragt biedt ook hier een gefundeerde correctie op de gangbare verhalen! Wil je meer afbeeldingen die bij zijn roman horen, kijk dan op Google eens bij Pierre Montet. Tot slot even vermelden dat ook Huub Pragt een eigen website heeft(4).
(2) Ceram, C.W., Goden, graven en geleerden, ’s-Gravenhage, Nederlandse Boekenclub, 1971; oorspr. Götter, Gräber und Gelehrte, 1949. (3) Schneider, H. (red.), Rijksmuseum van Oudheden, Leiden, Rijksmuseum, 1981, p. 68-70 & 73-75. (4) Huub Pragt: http://www.egyptologie.nl/index.html
28
Tijdingen uit Leuven
Valerio Massimo Manfredi, Het verloren leger, Amsterdam, Luitingh-Sijthof, 2008, 368 blz.(1)
H
et jaar is 401 voor Christus. Er gebeurt nooit iets in het saaie Syrische woestijndorpje waar de 17-jarige Abira zonder enthousiasme het huwelijk met haar neef afwacht. Tot zij bij de waterput een ruiter ontmoet. Hij is als een jonge god uit haar dromen, vol beloften van passie, avontuur en bevrijding uit haar stoffige bestaan. Zij kijken elkaar in de ogen en zijn verloren. De ruiter is een jonge Athener, Xeno, verkenner voor een immens leger. Hij is aangenomen om het logboek te schrijven van de expeditie van tienduizend Griekse huursoldaten. Zij zijn ingehuurd door de Perzische prins Cyrus de Jongere, met de bedoeling zijn oudste broer Artaxerxes, de Grote Koning van de Perzen, van de troon te stoten. Wanneer Xeno vertrekt, neemt hij Abira met zich mee op zijn paard.
De lange mars van Cyrus’ leger begint in het voorjaar van 401 v.C. in Sardis, in Lydië. Ze bereiken het dorp Cunaxa, bij de poorten van Babylon, tegen het eind van de zomer. Daar vindt op een woestijnvlakte aan de oever van de Eufraat de strijd plaats tegen het aanzienlijk grotere leger van de Grote Koning. De Grieken lopen de linkervleugel van het vijandelijke leger onder de voet en achtervolgen hen de hele dag. Wanneer ze terugkeren, wacht hun echter een bittere verrassing: Cyrus is gesneuveld, zijn lichaam is aan de spiets geregen en onthoofd. Nadat de Griekse legeraanvoerders kort daarna verraderlijk zijn vermoord door de Perzen, treedt Xenofoon als een van de leiders naar voren. Zonder eten, duizenden kilometers van bevriend gebied, beginnen de tienduizend Grieken aan hun barre terugtocht door de woestijn, de bergen van Koerdistan en daarna midden in de winter over de Armeense hoogvlakte, door sneeuwstormen en verlaten ijsvlakten, te midden van wilde stammen, die hun grondgebied uit alle kracht verdedigen tegen de onwelkome bezoekers. Na onvoorstelbare ontberingen en massale verliezen krijgen de overlevenden uiteindelijk de zee in zicht. Hun triomfkreet ‘Thalassa! Thalassa!’, (De zee! De zee!) is de geschiedenis in gegaan als de bezegeling van een onmogelijke onderneming. (1) Een uitvoerige bespreking, met notities van de auteur over een Spartaanse samenzwering om de Tienduizend te laten “verdwijnen” vind je op http://histoforum.digischool.nl/romans/verlorenleger.htm
2009 • nr. 3 • oktober
29
De lange mars van meer dan zesduizend kilometer vol gevaren en natuurlijke hindernissen heeft zowel tijdgenoten als latere generaties vervuld met bewondering, maar was in historisch opzicht niet erg relevant. Behalve vanwege het feit dat hiermee de fundamentele zwakheid werd aangetoond van de grootste macht van die tijd, het Perzische Rijk. Zo is Alexander de Grote waarschijnlijk op het idee gekomen voor zijn verovering. De Macedonische veroveraar had steeds een exemplaar van Xenofoons Anabasis bij. Hij volgde zelfs nauwgezet de route van de Tienduizend, in elk geval het eerste traject door Anatolië en Syrië. Bijzonder aan Het verloren leger is dat de auteur deze thriller uit de Oudheid laat vertellen door een ongeletterde doch intelligent jonge vrouw: Abira. Zij is alles behalve verblind door verliefdheid. Anders dan de Griekse leiders en haar geliefde Xeno(foon), merkt zij intuïtief dat er vanaf het begin dingen niet kloppen, belangrijke dingen. In haar relaas neemt zij ook talrijke Griekse verhalen over, die haar geliefde haar vertelt: de Trojaanse Oorlog, Medea, Leonidas en zijn driehonderd Spartanen... Waarbij zij opmerkt: “Al je verhalen lopen slecht af.” Zo ook haar eigen verhaal, uiteindelijk. Of toch niet? Voor vele generaties studenten Grieks-Latijnse humaniora was de Anabasis van Xenofoon zowat de eerste serieuze tekst die ze in het Grieks te ontcijferen kregen. Een vrij saaie tekst. Die me nochtans vanaf de eerste dag fascineerde. Ik las gretig de aantekeningen, kocht een vertaling plus een moderne uitgave van die andere reporter van reisavonturen, Herodotos. En nogmaals decennia later zou ik in 2000 een licentiaatverhandeling over Poroi, een ander boek van dezelfde Xenofoon, nakijken op taal. De archeoloog Valerio Massimo Manfredi (1943) werkte onder meer aan de universiteit van Milaan en aan de Sorbonne. Hij heeft vele wetenschappelijke publicaties op zijn naam staan, maar kreeg pas internationale bekendheid met zijn romantrilogie over Alexander de Grote (Vianen, Areopagus, 2000)(2). Later voegde hij daar nog een bestseller aan toe: Het laatste legioen (Amsterdam, Luitingh-Sijthoff, 2003), die ook verfilmd werd.
(2) Bespreking op de website van de VVLG: http://www.vvlg.be/VVLG/Alexander_de_Grote.html
30
Tijdingen uit Leuven
Peter Tremayne, Het klooster van de dode zielen (Zuster Fidelma 10), Zelhem, De Leeskamer, 2009, 283 blz. (originele titel: Smoke in the wind)
R
eeds eerder stelden we in Tijdingen de drie eerste delen voor van de Fidelmareeks(1). Ondertussen zitten we in het Nederlands al aan deel 10. Fidelma, zuster van de koning van Cashel, en dálaigh (onderzoeksrechter) is met haar lotgenoot in vele avonturen, de Saksische monnik Eadulf, op weg van Ierland naar Canterbury. Door een zware storm is hun schip gedwongen een haven binnen te lopen op de kust van Dyfed, in Wales. Als koning Gwlyddien hoort van hun komst, doet hij meteen een beroep op Fidelma, want ook hier is haar reputatie als speurder haar voorafgegaan. De koning vraagt haar een mysterie op te lossen: alle monniken van het klooster in Llanpadern zijn van het ene op het andere ogenblik spoorloos verdwenen. En een van die monniken is zijn oudste zoon. Zij vertrekken met een ambtsgenoot: broeder Meurig, een barnwr (spreek uit: barnoer). Hij is opgeroepen om een zaak van verkrachting en moord te berechten, in de buurt van het klooster der verdwenen monniken. Gaandeweg lijken de twee zaken met elkaar verband te houden. Voor zij Wales kunnen verlaten raken Fidelma en Eadulf verstrikt in een ongelooflijk web van politieke intriges en moord. En meer kunnen we helaas niet vertellen, om het leesplezier niet te vergallen. Net als de vorige romans biedt ‘Het klooster van de dode zielen’ geen vervlakkend leesvoer, maar laat de lezer toe zich cultuurhistorisch te verdiepen in de beschreven tijd en maatschappij. (De Nederlandse titel is ditmaal beter dan de originele Engelse, vermits het hele verhaal zich afspeelt aan de vooravond van het oude Keltische Samhain, dat nog maar een halve eeuw eerder omgedoopt is tot Allerheiligenavond en dat sinds het einde van de 20ste eeuw weergekeerd is uit de VS als Halloween.) Weer loopt het verhaal, na het openingshoofdstuk, traag van stapel, met hier en daar onverwachte tempoversnellingen. Liefhebbers van de Fidelmareeks zullen het boek echter andermaal niet terzijde kunnen leggen, voor zij bij de ontknoping zijn geraakt. (1) De wereld van zuster Fidelma, in: Tijdingen uit Leuven, nr. 138, januari 2006, p. 13-16. Meer achtergrond en bespreking van de andere delen vind je op de site van de VVLG: http://www.vvlg.be/VVLG/ De_wereld_van_Fidelma.html
2009 • nr. 3 • oktober
31
Over de zuster Fidelmaboeken hebben we al heel wat historische achtergrond gegeven bij de bespreking van de drie eerste boeken. In dit tiende verhaal krijgen we aanvullende informatie over de politieke, juridische en religieuze situatie in de Welshe koninkrijken. Hier leven Keltisch sprekende Britten, die door de opdringende invasies van Saksen, Angelen en Jutten steeds meer naar het westen en noorden zijn verdrongen en strijden voor hun voortbestaan.
Tobias Hill, Stenen Liefde, Amsterdam, Bert Bakker, 2001, 371 blz.
H
istorische thriller over de zoektocht naar een beroemd Bourgondisch juweel. In Tijdingen 147 (mei 2009) verwezen we bij de bespreking van de Karel de Stoute-tentoonstelling in Brugge reeds even naar deze roman. Katherine Stern heeft drie robijnen en één obsessie. Een obsessie die haar hele leven in beslag neemt: ze wil het beroemde sieraad, De Drie Gebroeders, vinden. Een schouderspeld, vervaardigd in de 14de eeuw voor Hertog Jan zonder Vrees van Bourgondië, bestaande uit 3 balasrobijnen, parels er omheen, met als hart een prachtige diamant. Katherine, die zeker weet dat het sieraad nog ergens moet bestaan, gaat op jacht. Haar zoektocht brengt haar naar een handelaar in Istanboel en vervolgens naar een excentrieke oude Duitse parelverzamelaarster in OostTurkije. Dan gaat de speurtocht weer naar Londen, dan naar Tokio en uiteindelijk naar ZuidJapan. Maar terwijl Katherine speurt wordt ook het verhaal van de gebroeders Levi verteld, Daniël en Salman uit het Irak van begin 19de eeuw, edelsteenbewerkers die door het lot een urn in handen krijgen vol edelstenen, waarna ze wijde wereld intrekken, die op dat moment uit Londen
Hertogshoed van Karel de Stoute, overdekt met bladgoud en bezaaid met edelstenen en parels. Rechtsboven, aan ketting, De Drie Gebroeders. Buitgemaakt na Grandson. Losse miniatuur in dekverf, ca. 1545, Bazel. (Marti, S., Borchert, T.-H. & G. Keck, Karel de Stoute (1433-1477). Pracht en Praal in Bourgondië, Brussel, Mercatorfonds, 2009, Catalogus 93 a-c en 97, p. 280.)
(1) Bastaarddochter van Clio. Feit en fictie in recente historische romans, in: Tijdingen uit Leuven, nr. 132, maart 2004, p. 36-44.
32
Tijdingen uit Leuven
bestaat. En in Londen wil de jonge koningin Victoria een nieuwe kroon voor haar kroningsdag. Wat voor ons als historici interessant is: Tobias Hill wisselt het verslag van Katherines speurwerk af met aantekeningen over de geschiedenis van De Drie Gebroeders. Bij een eerste lectuur, enkele jaren geleden, stelden we ons andermaal de vraag: “Wat is literaire fictie? Wat is non-fictie? En waar ligt de grens ertussen?(1)” Dankzij de tentoonstelling Karel de Stoute (1433-1477). Pracht en Praal in Bourgondië in het Groeningemuseum Brugge 2009, weten we nu dat de historische achtergrond zeer goed is uitgewerkt, tenminste voor de eerste eeuwen van de juwelen. Meer nog, het geeft een vreemd gevoel in een roman, bij uitstek fictie dus, aanvullingen te lezen die we graag hadden gezien in de serieuze tentoonstellingspublicatie, waarin ze niet zouden misstaan. Alleen lezen we daar, wat de auteur blijkbaar nog niet wist: dat het juweel in 1398 in Parijs is afgewerkt door een beroemde goudsmid. Wel beschrijft hij onder meer uit een oude kroniek een der befaamde hertogshoeden van Karel de Stoute, waarvan op de tentoonstelling een replica lag, vervaardigd naar de tekening hieronder (p.17). Hij reproduceert ook de authentieke verkoopakte van de Drie Gebroeders, tussen de stad Basel en de Fuggers, van 16 september 1504 (p. 34). Stenen Liefde is in de eerste plaats een meeslepende thriller, maar wel één die ver boven het genre uitstijgt door Hills stilistische vermogens, treffende beelden, gedegen onderzoek en zeer levendige evocaties van plaats en tijd. Jos Martens
2009 • nr. 3 • oktober
33
Een Spaanse kijk op de Tachtigjarige Oorlog
N
ederlandse boeken, studies, (jeugd)romans over De Opstand zijn er bij dozijnen. Bibliotheken vol. Vanaf de 16de eeuw reeds. Geen wonder: voor de Nederlanders vormt de opstand tegen Spanje zowat de basis van hun natievorming, voor hun regerende vorstenhuis, de Oranjes zowat de legitimatie van hun recht op regeren en zelfs voortbestaan. Ook in Spanje heeft De Opstand vanaf het begin een stroom van publicaties op gang gebracht, vooral toneelstukken: Lope de Vega, Calderon de la Barca... In de Nederlanden is Alva, de IJzeren Hertog, zoiets als de baardelijke duivel in hoogsteigen persoon; in Spanje is hij als de Grote Hertog een nationale held. Tijdens het laatste Oranje-jaar, 1984, wilde de huidige hertog van Alva voor een tentoonstelling alleen unieke stukken uit het (nog steeds fenomenale) familiepatrimonium uitlenen, als er een colloquium kwam over de rol van zijn illustere voorvader. Dit werd afgewimpeld. M.i. een gemiste kans. De tentoonstelling ging door, maar zonder de unieke Spaanse stukken.
Toch treft het dat in de televisiereeks over Willem van Oranje, die in hetzelfde jaar 1984 werd uitgezonden, Alva eerder genuanceerd werd opgevoerd(1). In onze bibliografie bij het artikel over deze televisiereeks zat oorspronkelijk slechts één Spaans boek: de biografie van Filips II door H. Vazques de Prada (1975). Kortom, de Spaanse kijk op de Opstand bleef voor ons quasi ontoegankelijk. De boeken van de Spaanse ex-oorlogscorrespondent en schrijver Arturo Pérez-Reverte over kapitein Alatriste kunnen dit vacuüm opvullen. Des te verbazingwekkender dat ze tot voor kort in de Nederlanden slechts op weinig bijval konden rekenen. Jarenlang was De zon van Breda het enige van de reeks dat in het Nederlands vertaald was. Daar schijnt nu definitief verandering in te komen, dankzij Uitgeverij Karakter, met de vertaling van nog twee andere Alatriste-verhalen: Het goud van de koning en Kapitein Alatriste, die zich echter niet meer in Flandes afspelen, doch in Spanje(2).
(1) Martens, J., Straffe van verwarringe. Een geïntegreerde multimediale leereenheid rond eenheid en scheiding in de Nederlanden (1555-1588), in: Tijdingen uit Leuven, nr. 141, maart 2007, p. 27-34. Op de site van de VVLG: http://www.vvlg.be/VVLG/Willem_van_Oranje.html (2) Bespreking van Het goud van de koning en Kapitein Alatriste op internet: http://histoforum.digischool.nl/romans/Alatriste.htm en http://histoforum.digischool.nl/romans/Alatriste2.htm
34
Tijdingen uit Leuven
De populaire Alatriste-reeks is in 2007 verfilmd met niemand minder dan Viggo Mortensen (‘Aragorn’ in The Lord of the Rings) in de titelrol. In Vlaanderen is de film slechts in enkele zalen vertoond. De DVD, die in 2008 beschikbaar kwam, heeft blijkbaar meer succes.
Arturo Pérez-Reverte, De zon van Breda. De avonturen van kapitein Alatriste, Uithoorn, Uitg. Karakter, 2008, 207 blz. (originele titel: El sol de Breda, 1998, vertaald door Jean Schalekamp) Plaats en tijd: Breda, 1625. Thematiek: Tachtigjarige Oorlog; geschiedenis: werkelijkheid en representatie. Waardering: ****/4 “Zo was het en zo was het niet.” (p. 203) “De rest is een schilderij, is geschiedenis. Dat was het al negen jaar later, op de ochtend dat ik in Madrid de straat overstak om het atelier binnen te gaan van Diego Velázquez...” (p. 199)
Inhoud De zon van Breda is een messcherpe historische thriller, die begint met de verovering en plundering van het stadje Oudkerk en via de felle strijd tussen Spanjaarden en Hollanders om de stad Breda, zonder genade voert naar het tragische einde, dat niet minder dan 10.000 levens eiste. Aan het woord is de 14 jarige Iñigo Balboa, ranseldrager en trouwe dienaar van kapitein Diego Alatriste, de trotse en zwijgzame pelotonscommandant, met zijn adelaarsprofiel en weelderige snor. Voor de muren van het door de Spanjaarden belegerde Breda ondergaat hij zijn vuurdoop. Op een doorleefde wijze hangt hij een indringend en hallucinant beeld op van de modderige loopgraven, de kou en de regen, de ontberingen, maar vooral: het niets ontziende geweld van de veldslagen, de in lompen gehulde hongerige Spaanse soldaten die al maanden geen soldij hebben ontvangen, maar met hun pieken, hellebaarden, haakbussen en musketten telkens weer een stukje terrein proberen te veroveren op de Hollandse ketters, die onder leiding van Justinus van Nassau de belegerde stad verdedigen. De zon van Breda geeft een louter Spaanse kijk op de Tachtigjarige Oorlog. Voor Nederlanders en Vlamingen is het soms verbijsterend om te lezen hoe zeer bekende episodes 2009 • nr. 3 • oktober
35
of personen uit de canon van onze gemeenschappelijke Vaderlandse Geschiedenis door de tegenpartij worden beoordeeld. Natuurlijk is de auteur een hedendaagse Spanjaard, maar dan wel een die zich goed gedocumenteerd heeft, zowel over de feitengeschiedenis als over de toenmalige mentaliteit. Het boek is in feite opgebouwd rond het schilderij Las Lanzas (De lansen) van de Spaanse meester-schilder Velázquez - hoewel je dat pas doorkrijgt bij de epiloog. Dit schilderij uit 1634 bezet een ereplaats in het Madrileense Prado-museum. Het heet officieel De overgave van Breda en is de rode draad door Perez-Reverte’s derde Alatriste-boek. De laatste bladzijden, waarin Iñigo Balboa negen jaar na de feiten (in 1634) het atelier van Diego Velázquez bezoekt en samen met de schilder zijn nog onvoltooide beroemde doek bekijkt, zijn magistraal. Pérez-Reverte is gefascineerd door oude schilderijen en spiegels in hun relatie tot de werkelijkheid, door spiegeleffecten en dito motieven. Bovendien speelt hij met diverse niveaus, net als de oude meesters zelf deden. In feite is in De zon van Breda hetzelfde aan de hand. Uitgangspunt is dus het beroemde schilderij van Velázquez, dat onzichtbaar aanwezig is doorheen het hele verhaal (en op de kaft van de vorige druk – niet toevallig in spiegelbeeld!) doch pas in de epiloog opduikt. Hoewel Iñigo er regelmatig en steeds uitdrukkelijker op zinspeelt. Dit is het niveau van de voor de eeuwigheid bevroren tijd, vol voorname waardigheid en orde, de vastgelegde beeldvorming. Dan heb je – om met Fernand Braudel(3) te spreken – de evenementiële geschiedenis, de feiten die aanleiding gaven tot het schilderen: een vieze oorlog vol luizen, doden, plundering, honger. En dit wijkt nogal af van de representatie in het vorige niveau. Als verbindingspersoon tussen de twee niveaus fungeert Iñigo, die de schilder elementen en details uit de realiteit aanlevert. En hem het idee voor de hoofdcompositie bezorgt. “Ik heb eindelijk naar u geluisterd,” vervolgde hij (Velázquez) nadenkend. “Lansen in plaats van vaandels.” (3) De beroemde Franse historicus Fernand Braudel (1902-1985) poneert dat de menselijke geschiedenis zich afspeelt op drie niveaus en met drie verschillende snelheden. Je hebt het structurele niveau, het gebied van het quasi onveranderlijke, zoals de geologische omstandigheden, het landschap. (Hier: het schilderij van Velázquez!) Dan het iets sneller evoluerende gebied van het conjuncturele, waarop veranderingen slechts zeer geleidelijk gebeuren, zoals: mentaliteit, culturele opvattingen ... Daarboven, aan de oppervlakte, speelt zich de evenementiële geschiedenis af, de geschiedenis van de feiten, de veldslagen, de wisselende heersers. Dit laatste is het terrein dat wij maar al te vaak beschouwen als dé geschiedenis, maar dat niet te begrijpen is zonder de meer fundamentele historische dieptestructuren.
36
Tijdingen uit Leuven
‘Ik had hem zelf, in lange gesprekken die we in de afgelopen maanden hadden gevoerd, de bijzonderheden verteld, nadat don Francisco de Quevedo hem had aangeraden mij over de details van het tafereel te raadplegen. Om het werk uit te voeren had Diego Velázquez besloten af te zien van de razernij van de gevechten, het wapengekletter en meer van die geijkte zaken in de gebruikelijke oorlogstaferelen, en in plaats daarvan een beeld van rust en grootsheid te geven.’ (p. 202-203) Vervolgens is er het niveau van de eerste doelgroep, de hedendaagse Spaanse lezer en diens verband met zijn geschiedenis, waarover de auteur zegt: “Dit boek is volledig uit de eerste hand geschreven. Met de uitvoerige ooggetuigenverslagen en verdere documentatie uit die tijd, die we voor de Alatriste-reeks bijeen hebben gebracht, en met mijn eigen ervaring als oorlogscorrespondent in Bosnië en elders. Want het oorlogsleed van de echte mensen, slachtoffers en soldaten blijft in wezen altijd gelijk.” Voor de drie miljoen Spaanse Alatriste-fans is het alvast de eerste keer dat zij met de bloederige waarheid over die periode in aanraking komen. Want Spanjes machthebbers wilden wel een paar triomfantelijke episodes herdenken, maar verzwegen dat het om een ruïneuze, tachtig jaar durende oorlog ging. De laatste dictatuur, onder generaal Franco, “eigende zich de imperiale glorie toe op zo’n walgelijke manier, dat de meeste Spanjaarden sindsdien geloven dat onze historie alleen van de rechtsen is en allemaal beter in de prullenbak kan. Wij Spanjaarden dreigen de slag om onze ware verleden te verliezen,” zegt Pérez-Reverte. Zijn bijdrage om die nederlaag af te wentelen, is de Alatriste-serie. En dankzij de vertaler kunnen we daaraan een parallel niveau toevoegen: de hedendaagse Nederlandstalige lezer, die al evenzeer eeuwenlang slachtoffer is van een dubbele geschiedenisvervalsing pro- of contra-Spaans, naargelang de officiële standpunten van zijn of haar religieuze zuil. Lees hiervoor de inleiding bij Straffe van verwarringe. De zon van Breda gaat over de grauwe werkelijkheid, esthetisch weerspiegeld en gestold in Las Lanzas, zoals in de nationale mythes van Spanje en de Nederlanden over de Tachtigjarige Oorlog. Voor deze bespreking raadpleegde ik een aantal catalogi met afbeeldingen over deze periode: Maurits van Nassau in zijn gouden wapenrusting; aartshertog Albrecht in zijn prachtig pronkharnas; de geharnaste infant Ferdinand op zijn steigerend ros, veldheersstaf in de hand, gestrekt naar het ordelijke slagveld bij Nördlingen (1634) … Je kunt de reeks doortrekken via Lodewijk XIV als veldheer, tot bij Napoleon (keuze te over hier) en nog verder naar onze tijd toe. “De zon van Breda is zowel op stuk van historische evocatie, literaire stijl als diep menselijk aanvoelen een meesterwerk.” (Staf Schoeters, Vlabin, 27.11.2000.) Pérez-Revertes stijl is even picturaal en filmisch als Velázquez’ schilderij. Het is dan ook geen wonder dat de Alastriste-boeken ondertussen effectief verfilmd zijn. Jos Martens 2009 • nr. 3 • oktober
37
De Ferrariskaart
I
edereen met een hart voor geschiedenis kocht, bestelde of bewonderde het jongste exploot van uitgeverij Lannoo in samenwerking met het Nationaal Geografisch Instituut en de Koninklijke Bibliotheek van België: de kaart van Ferraris of de kabinetskaart der Oostenrijkse Nederlanden. Van Jos Martens ontvingen we een uitgebreide bespreking.
De grote atlas van Ferraris, Lannoo/Nationaal Geografisch Instituut/ Koninklijke Bibliotheek van België, 2009, 608 blz., 150 euro. Nieuw leven voor een oude kaart Oude kaarten hebben iets fascinerend, iets dat vele mensen aanspreekt. Daarom zijn ze zo vaak uit oude atlassen gesneden, ingekaderd, duur verkocht en aan de muur gehangen(1). De heruitgave in één boek van De grote atlas van Ferraris, de ‘eerste atlas van België’, is een evenement waar naar uitgekeken is. Weinigen hebben het origineel ooit in zijn geheel kunnen zien: een bundel van 275 achttiende-eeuwse kaarten van ca. 91 cm op 141 cm, met de hand getekend en ingekleurd. Want dat origineel is zo fragiel dat alleen wetenschappers die hun aanvraag bijzonder goed motiveren, het nog in handen krijgen. De Ferrariskaart van 1777 bezit nog steeds een unieke aantrekkingskracht en die neemt in deze tijden van GPS en Google niet af. Het is een boek geworden van bijna 12 kilo zwaar, meer dan 40 op 50 centimeter groot, 608 bladzijden, 150 euro. De uitgever moet er een kartonnen draagtas bij leveren. Geen goedkoop pocketboekje dus. En toch werd het een bestseller. Lannoo, het bedrijf dat samen met de Koninklijke Bibliotheek en het Nationaal Geografisch Instituut de atlas op de markt brengt, rekende op 5.000 verkochte exemplaren; 10.000 is stiekem het streefdoel. En dat zit er effectief in: de eerste druk was in een mum van tijd uitverkocht. Pas half september komt de tweede druk beschikbaar. Toen ik
(1) Meer over oude cartografie en dito kaarten: op de Joos de Rijcke-site, klik op knop “Eeuw Joos” en dan op “De geboorte van America”. http://users.telenet.be/joosdr/
38
Tijdingen uit Leuven
omstreeks 10 mei de atlas zag liggen in de Standaardboekhandel in Hasselt kon ik nog net het voorlaatste exemplaar kopen.
De Kabinetskaart In opdracht van keizerin Maria Theresia (1717-1780) en keizer Jozef II (1741-1790, keizer en mederegent vanaf 1765) zijn de Oostenrijkse Nederlanden gekarteerd onder leiding van graaf de Ferraris. Het huidige België bestond toen grosso modo uit de Oostenrijkse Nederlanden (omvatte het Hertogdom Luxemburg, Hertogdom Brabant, Graafschap Henegouwen, Graafschap Vlaanderen), het Prinsbisdom Luik (dat tot het Heilige Roomse Rijk behoorde) en het Hertogdom Bouillon. Ferraris onderhield goede connecties met het hof, zowel met dat in de hoofdstad Wenen als met dat van de keizerlijke landvoogd Karel van Lorreinen in Brussel. Karel van Lorreinen of Lotharingen (Lunéville 1712-Tervuren 1780) was zwager van keizerin Maria Theresia. In 1744 huwde hij aartshertogin Maria Anna, de zuster van Maria Theresia(2). Hij was landvoogd van de Oostenrijkse Nederlanden vanaf 1741 tot aan zijn dood in 1780, al kon hij zijn taak pas definitief opnemen in 1748, na het beëindigen van de Oostenrijkse Successieoorlog. De Fransen onder koning Lodewijk XV bezetten een groot deel van onze Karel van Lorreinen als grootmeester gewesten. De oorlog werd trouwens nog maar van de Duitse Ridderorde eens voor een groot deel in ons land uitgevochten. De Oostenrijkers en hun Hollandse en Britse bondgenoten verloren in 1745 de slag bij Fontenoy, in 1746 de slag bij Rocourt en in 1747 de zeer bloedige slag bij Lafelt (Riemst, niet ver van Maastricht)(3). In 1748 eindigde de oorlog met de Vrede van Aken. Maria Theresia behield haar troon en Lodewijk XV gaf zijn veroveringen prijs. Nog even vermelden dat Karel Grootmeester werd van de Duitse Ridderorde, waardoor hij alle inkomsten uit de Landcommanderij Alden Biesen en de ondergeschikte vestigingen in ons land ter beschikking kreeg(4). Hij gebruikte die voor experimenten in zijn park te Tervuren (ongeveer waar nu het Afrikamuseum ligt), waar hij een manufactuur oprichtte om porselein te produceren. Dit mislukte echter. Dus kocht hij onbeschilderd buitenlands (2) Karel van Lorreinen: http://nl.wikipedia.org/wiki/Karel_van_Lotharingen Duerloo, L., (red.), Karel Alexander van Lotharingen - Mens, veldheer, grootmeester, Alden Biesen, 1987, 306 p., 12 euro (3) Slag bij Lafelt: http://nl.wikipedia.org/wiki/Slag_bij_Lafelt (4) Alden Biesen: http://nl.wikipedia.org/wiki/Alden_Biesen
2009 • nr. 3 • oktober
39
porselein, meestal Sèvres, dat hij in Tervuren liet beschilderen. En dit werd wel een commercieel succes(5). Karel van Lotharingen heeft de reputatie van een gemoedelijk en populair bestuurder, ongetwijfeld geholpen door veertig jaar vrede vanaf 1748, na bijna twee eeuwen van quasi onophoudelijke oorlogsmiserie. De bevolking droeg hem op de handen, zodanig dat hem nog bij leven een standbeeld werd opgericht. Hij had vooral een ceremoniële functie. De echte macht berustte bij een gevolmachtigd minister, die rechtstreeks in contact stond met de Hoge Raad der Nederlanden in Wenen. Vooral Karl von Cobenzl drukte tijdens zijn lange bewind (1753-1770) zijn stempel op het bestuur. Onder invloed van de ideeën van de Verlichting ontwikkelde hij een globale en samenhangende visie, waarin zowel politieke als sociaal-economische maatregelen hun plaats vonden. Dit was nog nooit eerder gebeurd in onze geschiedenis. Een gedetailleerde kaart van het volledige grondgebied paste in die visie als een broodnodig instrument van goed bestuur. Joseph-Jean-François de Ferraris (1726-1814) was geboren in dezelfde stad als de landvoogd. Hij bracht het tot generaal-majoor in het keizerlijke leger. In 1764 werd hij directeur-generaal van de artillerie in de Oostenrijkse Nederlanden en hoofd van de Ecole des mathématiques in Mechelen. Hij huwde met Marie Henriette Christine, dochter van hertog Charles d’Ursel. Het plan voor de Kabinetskaart was van hem afkomstig, ook al kwam de opdracht ertoe formeel uit Wenen, rechtstreeks van het keizerlijk hof.
Werkwijze Het opmeten voor deze eerste systematische grootschalige topografische kartering begon in 1771 en duurde tot 1777; in 1778 werden nog enkele grenscorrecties aangebracht. Zelfs vandaag zou het nog steeds moeilijk zijn om op die manier in die korte tijd zo’n kaart te maken. Het werk werd aangevat in Mechelen. In 1771 kon Ferraris een eerste kaartblad voorstellen. Oorspronkelijk was het de bedoeling enkel de Oostenrijkse Nederlanden te karteren en twee eindexemplaren in manuscript te leveren, één voor de keizerin en één voor Karel van Lotharingen. In 1774 werd de beslissing genomen om niet alleen de Oostenrijkse enclaves binnen het onafhankelijke Prinsbisdom Luik op te meten, maar het hele territorium (dat ook het vroegere graafschap Loon, het huidige Limburg bevatte). Het militair effectief belast met de kaart bestond aanvankelijk uit 60 studenten van de Ecole des mathématiques onder leiding van een kapitein. De ingeschakelde mankracht liep snel op: 97 in 1772, 178 in 1774, aan te vullen met een onbekend aantal burgers. Daarna verminderde het aantal door de oorlog tegen het Pruisen van Frederik II (17121786). (5) Over porselein: “De geboorte van America”, deel 2/23: De wereldreizen van Zheng He.
40
Tijdingen uit Leuven
Over de gevolgde werkwijze zijn we vrij behoorlijk ingelicht. De militaire landmeters maakten onder controle van een officier op het terrein metingen en kladtekeningen. Hiervoor gebruikten zij een planchet of meettafel, een vierkant met ca. 33,7 cm zijde. Hiermee kon men een vierkante mijl dekken (ca. 3,8 vierkante km). De meettafel bevatte een raamwerk voor tekenpapier, daarop een ruitpatroon in zwarte inkt, met vierkantjes van ca. 1,35 cm (= 1 demi-pouce de France). Het tekenpapier werd met kompas georiënteerd en dan op statief vastgeklemd. Die tekeningen werden uiteindelijk samengebracht en verfijnd en in Mechelen met de hand gekopieerd en ingekleurd in twee exemplaren. Voor de 275 kaartbladen waren niet minder dan 4250 planchetten nodig(6). De kostprijs van het project was oorspronkelijk begroot op 16.800 Brabantse florijnen, maar liep uiteindelijk op tot bijna 200.000 florijnen! Een eenvoudigere versie, gedrukt van kopergravures, op schaal 1:86.400, werd aan het grote publiek te koop aangeboden met de bedoeling op die manier tenminste een deel van de kosten te recupereren. Ze wordt traditioneel de Carte marchande genoemd. Verbazend genoeg werd het geen commercieel succes, hoewel veel later talrijke kaarten uit de atlas gesneden zijn die ingekaderd heel wat muren sieren. Deze kaart is op velerlei domeinen een belangrijke informatiebron. Je vindt er een voorstelling van de administratieve grenzen van de Oostenrijkse Nederlanden en de prinsbisdommen Luik en Malmédy-Stavelot op, alsook vele enclaves en territoriale eenheden met hun feodale aflijningen die vaak teruggaan tot de middeleeuwen, typisch voor het Ancien Régime. De 275 kaartbladen zijn vergezeld van een beschrijvende tekst “Mémoires historiques, chronologiques et oeconomiques sur les ... feuilles du N° ... de la Carte de Cabinet des Païs-Bas Autrichiens pour ...”, die in totaal 4000 bladzijden informatie biedt met historische, geografische, economische, sociale en militaire toelichtingen. Wie de geschiedenis van België bestudeert, kan dus niet zonder deze kaart. Maar zelfs wie niets van cartografie afweet, zal toegeven dat het een prachtig document is. Elk kasteel, elke boerderij, elke molen en kerk, elke bomenrij of haag, elke poel of gracht, zelfs elke galg staat erop getekend en ingekleurd. Je vindt er de parochies, de namen van gehuchten, het volledige wegennet, de verschillende nijverheden, soorten grond, zelfs de moestuinen. Dit alles opgetekend net voor de industriële revolutie en de bevolkingstoename het landschap bijna onherkenbaar zouden veranderen. Die aandacht voor details, vooral op het platteland, heeft een duidelijke reden. De kaart was helemaal niet bestemd voor het grote publiek, maar voor militairen die met een leger van soldaten en paarden door het landschap trokken. Ze moesten dus niet alleen het geschikte terrein kennen voor een grootschalige veldslag, maar ook waar ze een door(6) Bracke, W., Inleiding (Nederlands en Frans), p. 5-20.
2009 • nr. 3 • oktober
41
De aanbieding van de Carte marchande aan keizer Jozef II. Kopergravure. Voortzetting van een eeuwenoude traditie: de presentatieminiatuur. De cherubijntjes in de wolken houden allerlei attributen voor de geografen vast. Rechts, halverwege, worstelen drie van de putti met een planchet oftewel meettafel. De stroomgod, rechts beneden, moet de Schelde zijn, met de rivier achter hem en pakken en vaten naast hem, die de welvaart door vrije vaart op de Schelde symboliseren. Links slepen andere cherubjes een kanon aan, achter schanskorven, vaten buskruit en een vaandel: symbolen van oorlog. Kan wijzen op de oorlog tegen de Turken of de Pruisen, maar waarschijnlijk is het een waarschuwing aan de Nederlanders. Die hielden sinds 1648 (Vrede van Munster) de Schelde gesloten. Enkele jaren later, in 1784, zond Jozef II een fregat om de Schelde symbolisch open te breken. Een Nederlandse kustbatterij opende het vuur en trof een ketel aan boord. Daarmee eindigde de zgn. Keteloorlog. Jozef kreeg een schadevergoeding en de Schelde bleef gesloten.
waadbare plaats vonden of voldoende voer voor de paarden, konden bivakkeren en zich bevoorraden. Van die militaire bekommernis getuigen ook alle veldslagen en zelfs schermutselingen die op de kaart aangebracht zijn sinds 1568, het begin van de Tachtigjarige Oorlog tot en met Lafelt in 1747. Na de Oostenrijkse nederlaag tegen het revolutionaire Frankrijk bij Jemappes (1792) verhuisde het exemplaar van Karel van Lotharingen in 1794 naar Wenen. Of de landvoogd zijn exemplaar ooit in handen heeft gekregen, weten we niet: hij overleed reeds in 1780, hetzelfde jaar dat zijn schoonzus de keizerin stierf en haar zoon Jozef II haar opvolgde. Pas in 1922 werd de kaart in het kader van de vredesonderhandelingen na de Eerste Wereldoorlog teruggegeven aan België, dankzij de inzet van Albert Tiberghien, bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek van België en verantwoordelijk voor de kaartencollectie. Omwille van het historische belang werd van deze originele kaartserie een facsimile in offset beschikbaar gesteld voor het brede publiek door het Gemeentekrediet van België op losse bladen en verkleinde, maar afgeronde, schaal van 1:25 000 en uitgegeven in quadrichromie tussen 1965 en 1976. Maar de Ferraris digitaal ingescand in één atlas publiceren, was andere koek. De originele kaarten van ongeveer 91 op 141 centimeter op schaal 1:11500 moesten verkleind worden
42
Tijdingen uit Leuven
zonder aan leesbaarheid te verliezen. Uiteindelijk kwam men op een schaal van ongeveer 1:20.000 uit, toevallig net een courante maatstaf in de hedendaagse cartografie.
Geodetische triangulatie Toen ik in 1970 als wetenschappelijk medewerker op het Rijksarchief in Beveren-Waas werkte, schoven we op een rustige dag alle tafels in het leeszaaltje tegen elkaar. Zo konden we de Pro Civitate Ferrariskaarten van het archief boven de mijne leggen, waardoor we een oppervlakte dekten van Aalst-Vilvoorde tot aan de kust en Nederland. Het viel op dat de kaarten scheef trokken, met een westelijke afwijking die groter werd naar het noorden. Wat was er gebeurd? Hoewel elke deelkaart nauwkeurig de gemeten oppervlakte weergaf, ontbrak voor het geheel een nauwkeurige geodetische triangulatie. Dit wil zeggen dat op bepaalde opvallende punten een correctie wordt aangebracht voor de exacte coördinaten op de aardbol. Een kaart is immers de weergave op een plat vlak van een bolvormig oppervlak. Tegenwoordig wordt voor de geodetische triangulatie gebruik gemaakt van satellieten. Vergeleken met de oude offsetkaarten van Pro Civitate zijn de kaarten in de huidige digitale uitgave ongelooflijk scherp en duidelijk. Voor een detailstudie en dito analyse heb ik desondanks regelmatig de publicatie op internet gebruikt. (De hele Ferrariskaart staat sinds enkele maanden op het internet.) Want 1:20.000 betekent toch nog een reductie van bijna 50% tegenover schaal 1:11.520 van het origineel. Voordeel: je kunt bijna onbeperkt inzoomen op schermgrootte. Zelfs op nauwelijks 40% vergroting zijn op scherm veel duidelijker alle details te onderscheiden. Het kost wel even wat oefenen voor je de nodige handigheid hebt verworven(7). Uit een vergelijking tussen de geometrie van de 1:40 000 topografische kaarten en het exemplaar van de Kabinetskaart uit de Koninklijke Bibliotheek Albert I, heeft men aangetoond dat er naast de globale vervorming ook belangrijke lokale afwijkingen zijn. Deze zijn van verschillende aard. Men onderscheidt oriëntatievervormingen van het wegennet en hydrografisch net, oppervlaktevervormingen, zones met een fantasierijke invulling (merkwaardig genoeg bijna steeds op de scheiding van twee kaartbladen), foutieve tracés, overdreven schematisering. Dit laatste is sterk afhankelijk van de ene streek tot de andere en is waarschijnlijk gebonden aan de variabele kwaliteit van de compilatiedocumenten waarover de cartografen konden beschikken, alsook de verschillende kwaliteit van de cartografen op het terrein. Jos Martens
(7) De meest gebruiksvriendelijke versie is die van de Koninkl Bibliotheek van België. http://belgica.kbr.be/nl/coll/cp/cpFerraris_nl.html
2009 • nr. 3 • oktober
43
Passages, een nieuwe reeks handboeken
S
inds september 2007 bestaat aan de subfaculteit geschiedenis een samenwerkingsverband tussen leden van de subfaculteit, historici verbonden aan andere Vlaamse universiteiten, leerkrachten-alumni en Averbode. In opdracht van de uitgeverij wordt een nieuwe reeks geschiedenishandboeken ontwikkeld voor het algemeen secundair onderwijs: Passages. De auteurs zijn Greet Draye, Camille Creyghton, Sarah Verhaegen en Marleen Brock. Zij worden geadviseerd door een wetenschappelijk team – Marnix Beyen (UA), Hans Cools (K.U.Leuven), Idesbald Goddeeris (K.U.Leuven), Yves Segers (ICAG-K.U.Leuven), Henk de Smaele (UA), Tom Verschaffel (K.U.Leuven-Kortrijk) en Kaat Wils (K.U.Leuven) – en een leerkrachtengroep – Els Conix (Ursulinen-Mechelen), Marit Gypen (Koninklijk Atheneum Vilvoorde), Anne Kohlbacher (BIM-SEM-Mechelen), Koen Lagae (Sint-Pieterscollege-Jette) en Guy Putseys (SALCO-Haasrode). De reekstitel is op drie niveaus betekenisvol. De reeks biedt ten eerste een weg – passage – door het verleden. Daarnaast heeft ze, als was ze een winkelgalerij die leeft van passage en flânerie, allerlei in de aanbieding: basics en hippe accessoires, traditionals en nieuwigheden, van dichtbij en veraf. Wat het beste bevalt, kan worden uitgekozen. En ten slotte verwijst de titel naar de praktijk van de historicus. Zo schreef Walter Benjamin in zijn Passagenwerk aan de hand van één fenomeen, overdekte winkelgaanderijen, een (onafgewerkte) geschiedenis van het negentiende-eeuwse Parijse burgerleven. Omdat hij het fenomeen creatief bevroeg, verschafte het hem toegang tot een brede verleden wereld. Het verhaal van het verleden, de manier waarop historici dat in historiografie vormgeven en begripsgeschiedenis staan centraal in de reeks. Prettig leesbare teksten – een verhaal van het verleden – willen dat verleden boeiend en levendig maken om te doorlopen. Leesplezier vereenvoudigt de kennisverwerving. Bovendien biedt het verleden als verhaal leerlingen de kans literaire competenties aan te scherpen. Omdat de resten van het
44
Tijdingen uit Leuven
verleden, zowel woord als beeld, interpretatie vragen, zijn die competenties van bijzonder belang. Het verleden bestuderen gaat verder dan het verhaal erover leren kennen. Het is ook het besef ontwikkelen dat dat verhaal niet zomaar valt af te lezen uit geschreven en visuele bronnen, en dat alle wetenschappelijk literatuur het resultaat is van een interpretatie van bronnenmateriaal. Om het bewustzijn daarover te doen groeien, horen bij ieder hoofdstuk vragen en opdrachten en telt ieder leerboek meerdere onderzoekshoofdstukken. In zo’n onderzoekshoofdstuk wordt een traject aangeboden dat de leerlingen individueel, in een kleine groep of klassikaal kunnen afleggen. Zij leren onderweg kritisch omgaan met verschillende bronnensoorten, met literatuur en met de talrijke actuele verschijningsvormen van geschiedenis, bijvoorbeeld historische film. Die houding laat hen vervolgens toe zinvolle vragen te stellen die naar zinvolle antwoorden leiden. Begripsvorming is een cruciale component in de intellectuele ontwikkeling van leerlingen. Inzicht bijbrengen in begrippen is echter geen eenvoudige zaak. Passages probeert leerlingen de gelaagdheid en veranderlijkheid van de betekenis van begrippen als staat, volk, natuur en lichaam te leren aanvoelen. Het gaat daarbij telkens om begrippen die ook vandaag betekenisvol zijn. De begripshistorische aanpak van de reeks wordt ondersteund door de indeling van het leerboek. Die is thematisch. In vijf terugkerende thema’s – Individu, Volk&Natie, Oorlog, Natuur en Arbeid - wordt in meerdere hoofdstukken een basisbegrip in zijn historische complexiteit verkend. Zo kunnen inzichten groeien in de nuances en betekenisevoluties in die begrippen en in begrippen die er verband mee houden.
Concreet Passages richt zich op de tweede en de derde graad van het ASO. Het eerste van drie delen voor de derde graad is verschenen in mei 2009. Delen twee en drie volgen in januari en juni 2010. De twee boeken voor de tweede graad verschijnen in de loop van 2011. Greet Draye en Camille Creyghton, m.m.v. Sarah Verhaegen, o.l.v. Hans Cools en Kaat Wils, De negentiende eeuw 1815-1918 (Passages) (Averbode 2009), 237 p.
2009 • nr. 3 • oktober
45
Geschiedenis als overlevingsdrang Samuel Kassow, Wie schrijft onze geschiedenis? Het dramatische verhaal van het verborgen archief uit het getto van Warschau, Amsterdam, Balans, 2009, 632 blz. “La réalité ne se forme que dans la mémoire”, schreef Klaus Mann in Der Wendepunkt(1). Hoe de dingen gebeurd zijn, dat is wat wij er nu over weten... en willen weten. Rachel Auerbach, die zich in het getto van Warschau in de Tweede Wereldoorlog inzette voor het archiveren van wat daar gebeurde, schreef na de oorlog dat de ‘massamoord geen metahistorische gebeurtenis was: gezien de gruwelijkheid ervan was het te ongehoord voor oppervlakkige theorie en gemakzuchtige vragen’(2). Velen menen dat verlichting en God stierven in Auschwitz, maar Rachel Auerbach zette zich desondanks heel haar leven verder in voor de studie van het ongehoorde. Zij was één van de drie historici van de Oneg Shabbat die de oorlog overleefden. Letterlijk betekent die naam de vreugde van de sabbat. De organisatie was gesticht door Emanuel Ringelblum. Zij verborg archieven en documenten van hoe Polen en Duitsers zich tussen 1939 en 1945 gedroegen tegenover de Joodse gettobewoners. Een deel van het materiaal werd gevonden door de Duitsers en vernietigd, een deel werd niet teruggevonden. Maar het onverdroten zoeken naar de schuilplaatsen in het verwoeste Warschau en in andere Poolse steden leverde
(1) En die had het weer gelezen bij Proust, volgens reinaard Maarleveld http://www.geschiedenis.nl/ index.php?go=home.showBericht&bericht_id=3077 (13 mei 2009) (2) Kassow, 272
46
Tijdingen uit Leuven
toch een enorm archief op. Dat is nu ook toegankelijk in het Nederlands dankzij het volumineuze boek van Samuel Kassow. De motivatie van de samenstellers van het archief was de overwinnaars niet te gunnen dat zij de geschiedenis van de Joden zouden schrijven. En wie in een Pools getto durfde in 1941 of ’42 hopen dat de Duitsers de oorlog zouden verliezen? Zelden is een strijd om het behoud van een archief zo existentieel geweest. Archivarissen hebben vaak de neiging weg te gooien zodat het archief toegankelijk en overzichtelijk blijft. Historici willen vaak alles bewaren omdat zij de vragen van morgen niet kennen. In het geval van Oneg Shabbat betreft het de drang om desnoods enkel in de herinnering te overleven. Is dat niet de ultieme overlevingsdrang? jeannick vangansbeke
2009 • nr. 3 • oktober
47
Oudste bijbel virtueel weer heel
I
n de loop van juli verschenen zowel in De Standaard als in Knack een aankondiging die vele historici zal beroeren: de oudste bijbel, de codex sinaiticus, kan voortaan geraadpleegd worden op het internet via www.codexsinaiticus.org.
De beroemde Codex Sinaïticus is nu voor het eerst online in zijn geheel te bekijken. Het oudste nog bestaande manuscript van de Bijbel is weer heel, althans virtueel: alle delen ervan zijn nu samen online te bekijken. Wetenschappers zijn enthousiast over het project om de oude bijbel online te verenigen en toegankelijk te maken. De Codex Sinaïticus is in de vierde eeuw met de hand geschreven in het Grieks op velijn, een fijn soort perkament. Vier schrijvers hebben de tekst opgeschreven, rond de tijd van de Romeinse keizer Constantijn, die het christendom promootte. Niet het hele werk heeft de eeuwen doorstaan, maar de bewaard gebleven delen omvatten het volledige Nieuwe Testament – met de oudste nog bestaande exemplaren van de vier evangelies geschreven door Matteüs, Marcus, Lucas en Johannes – en zowat de helft van het Oude Testament. Het boek heeft oorspronkelijk zo’n 1.400 pagina’s geteld, daarvan zijn er 800 over. “De Codex Sinaïticus is een van de grootste geschreven schatten ter wereld”, zegt Scott McKendrick, hoofd van de afdeling Westerse Manuscripten in de British Library in Londen. “Dit 1.600 jaar oude manuscript is een venster op de ontwikkeling van het vroege christendom, en het is bewijsmateriaal uit de eerste hand over hoe de bijbel van generatie op generatie werd overgeleverd.” De tekst bevat vele revisies, toevoegingen en correcties, gemaakt tijdens zijn eeuwenlange geschiedenis. “Deze codex is het oudste gebonden boek op groot formaat dat het overleefd heeft”, zegt McKendrick. Elke pagina meet 41 bij 36 centimeter. “Het boek markeert de definitieve overwinning van de gebonden codex over de papyrusrol – een belangrijke mijlpaal voor de christelijke bijbel als een heilige tekst.”
48
Tijdingen uit Leuven
De oude stukken perkament, die er bijna doorschijnend uitzien, vormen een verzameling fragmenten die bewaard worden in de British Library in Londen, in het Katharinaklooster aan de voet van de berg Sinaï in Egypte (waar de codex in de negentiende eeuw door geleerden herontdekt werd), in de Nationale bibliotheek van Rusland en in de bibliotheek van de universiteit van Leipzig in Duitsland. Elk van die instituten bezit delen van het manuscript, maar de grootste delen rusten in de British Library, waar het hele werk gedigitaliseerd is. Het digitalisatieproject begon in 2005, met als doel het bijbelmanuscript te bewaren en “virtueel te herenigen”, en tegelijk nieuw onderzoek op te starten naar zijn geschiedenis. Het project heeft al nieuwe inzichten opgeleverd, volgens de experts van de British Library. Zo zijn er aanwijzingen gevonden dat een vierde schrijver eraan geschreven heeft, naast de drie die al eerder herkend waren. Het boek zoals het nu online beschikbaar is, omvat voorheen niet gepubliceerde pagina’s, in 1975 gevonden in een afgesloten kamer van het Katharinaklooster. Sommige daarvan verkeren in een slechte staat en waren moeilijk te bestuderen. “Er zijn nog vele onbeantwoorde vragen over de codex”, zegt Juan Garces, projectmanager Griekse Manuscripten bij de British Library, die aan het digitalisatieproject werkte. “Waar is het werk geschreven? Welke religieuze orde had het besteld? En hoe lang heeft het schrijfwerk geduurd? De beperkte toegang tot het manuscript heeft er in het verleden toe geleid dat onderzoekers er slechts in grasduinden, en dat ze zich op specifieke zaken concentreerden”, zegt McKendrick. Maar de website zal wetenschappers nu toelaten het geheel te bestuderen, en dat zal de onderzoekers dwingen hun theorieën in een bredere context te zien. Een goed voorbeeld daarvan zijn volgens McKendrick de aanwijzingen die academici gevonden hebben voor de theorie dat het werk geschreven is in de oude 2009 • nr. 3 • oktober
49
stad Cesarea in Israël. “We hopen dat dit een katalysator zal zijn voor nieuw onderzoek,” zegt Garces, “en het wekt nu alvast veel interesse op”. De onlineversie van de Codex Sinaïticus bestaat uit scans van de handgeschreven pagina’s, samen met transcripties in het Grieks en gedeeltelijke vertalingen in modern Grieks, Engels, Duits en Russisch. De belangstelling lijkt alvast erg groot te zijn, want al gauw kreunde de website onder de vele bezoekers, en was ze soms zelfs onbereikbaar.
50
Tijdingen uit Leuven
De Vlaamse O’Connell Lode Wils, Frans Van Cauwelaert 1932-1961: triomf, val en wederopstanding, Houtekiet, 2009, 344 blz. De Antwerpse burgemeester en christendemocratische voorman van de Vlaamse beweging Frans Van Cauwelaert wees elke samenwerking met de bezetter af tijdens de Eerste Wereldoorlog. Groot voorstander van toenadering tot Nederland, werkte hij aan de verbetering van de diplomatieke relatie met het buurland en aan de vernederlandsing van Vlaanderen. Zijn uur van triomf sloeg in 1932 toen het Franstalig onderwijs in Vlaanderen werd afgebouwd en het openbaar bestuur vernederlandste. Jan-Albert Goris (Marnix Geysen), kabinetschef van burgemeester Frans Van Cauwelaert, vergezelde hem ook toen hij de krachtdadige minister van middenstand werd in de woelige crisisjaren. Dat waren beslist geen prettige tijden voor een politicus en de beschrijving van de schandelen rond het bankroet van zijn eigen zakenbank en de politieke exploitatie hiervan, klinkt actueel. Op zeker moment verkoos Van Cauwelaert een reis naar de VSA, waar hij een groot aanhanger van de New Deal werd, boven een vernieuwd ministerschap. In het vijfde afsluitende deel van zijn biografie, gaat meer dan in alle andere delen aandacht naar het persoonlijke leven van Frans Van Cauwelaert. Hij was een patriarchaal figuur, die het besef weinig tijd voor de familie vrij te maken compenseerde door de familie welstand te verschaffen. Zijn contacten uit de oorlogstijd met Lieven Gevaert waren hierbij erg nuttig. Interviews met o.a. zijn kinderen waren hiervoor de bron. Relatief weinig aandacht gaat naar de relatie met de vorst. Zijn broer Gust schreef toch de lovende woorden die prijken op het monument voor koning Albert I in Nieuwpoort, waar zijn “dankbaar heir dit koningsbeeld verzon”? Voor de Franstalige Maurice Gauchez was hij celui qui “seul, beau comme un Cid, survit dans nos chants” aldus de tekst op 2009 • nr. 3 • oktober
51
hetzelfde monument(1). In Roemenië heb ik nog in 1995 Fransen en Roemenen prachtige liedjes over koning Albert horen zingen. Hij wàs onze grootste vorst, internationaal gezien. Het benieuwt me dan ook te weten in welke mate koning Albert Van Cauwelaert als mens waardeerde, en vice versa. Speelde een Antwerpse afkeer voor dynastieke gevoelens de auteur hier parten? Laurence Van Ypersele denkt ook de mythe Albert te moeten ontmaskeren. Mythes zijn voor historici wat grof wild is voor de adel. Maar Van Ypersele telt de monumenten, telt de centen wie ervoor betaalt, maar over het waarom van de liefde van de oudstrijders vernemen we niets. En waren ook de broers Van Cauwelaert in zekere zin geen oudstrijders van de ridder-koning? In elk geval heeft Lode Wils vanaf zijn debuut, toen hij schreef over Jan David, inspirator tot de stichting van de cultuurvereniging Davidsfonds dat naar hem is genoemd, tot dit laatste deel van de politieke biografie van de belangrijkste Vlaamse politicus van de voorbije eeuw, een consequente lijn verdedigd. Ongetwijfeld moet volgens Lode Wils het portret van Frans Van Cauwelaert het Vlaamse parlement gaan domineren… Jeannick Vangansbeke
(1) Le Cid was de Spaanse christelijke ridder die tijdelijk in Moorse dienst vocht. Voor de Waal Gauchez lijkt Albert een Duitse aristocraat die (tijdelijk?) voor de democratie vocht.
52
Tijdingen uit Leuven
In memoriam dr. Maurice Van Durme
O
p 29 maart 2009 overleed te Aalst dr. Maurice Van Durme. Hij was een van de oudste nog levende Vlaamse Leuvense historici en een trouw lid van de Vereniging Historici Lovanienses. Hij kwam graag terug naar Leuven en miste zelden een “algemene ledenvergadering”. Bij vele historici in binnen- en buitenland was hij vooral bekend als de grote kenner van het Archivo General de Simancas en als de auteur van “het repertorium van Van Durme in vier delen (vijf banden)”.
Maurice van Durme werd op 11 maart 1912 in het Vlaams-Brabantse Geetbets geboren. Hij volgde oude humaniora aan het Sint-Jan Berchmanscollege te Diest en ging daarna te Leuven Geschiedenis studeren. Daar behaalde hij op 10 oktober 1935 het diploma van licentiaat in Letteren en de Wijsbegeerte – Geschiedenis. Hij behoorde er tot de tweede lichting studenten die krachtens de wet van 21 mei 1929 hun studie na vier jaar met het licentiaatsdiploma afsloten. Zijn verhandeling was getiteld Antoine Perrenot, bisschop van Atrecht, en Mary Tudor, 1553-1558. Promotor was professor Léon Van der Essen, eminent kenner van de periode van de Opstand van de Nederlanden in de zestiende eeuw. Met deze studie zette de jonge Van Durme zijn eerste stappen op een onderzoeksterrein dat hij nooit meer zou verlaten. Op 16 juni 1944 promoveerde hij te Leuven tot doctor in de Letteren en de Wijsbegeerte met het proefschrift Antoon Perrenot, bisschop van Atrecht, kardinaal van Granvelle, minister van Karel V en Philips II (1517-1586). Promotor was andermaal professor Léon Van der Essen. Maurice Van Durme was intussen als leraar in het middelbaar onderwijs aan de slag. Eerst in Wallonië, daarna, vanaf het einde van de jaren 1930 aan het Koninklijk Atheneum van Berchem bij Antwerpen. Hij zou er tot in het begin van de jaren 1960 een gewaardeerd 2009 • nr. 3 • oktober
53
geschiedenisleraar zijn die de scholieren liefde voor kunst en geschiedenis bijdracht. Vele jaren begeleidde hij de retoricaleerlingen op de traditionele Romereis. In het begin van de jaren 1950 vestigde hij zich aan de Hof ter Schriecklaan nr. 7 te Berchem, in het huis dat hij bijna heel zijn leven lang zou blijven bewonen. Pas in 2005, toen hij door een lichte trombose was getroffen, ging hij op aanraden van zijn familie naar een rust- en verzorgingshuis in Asse. Het proefschrift van dr. Van Durme werd door de Koninklijke Vlaamse Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België bekroond en verscheen in 1953 in druk. Het is nog steeds een standaardwerk. In 1957 verscheen een Spaanse vertaling (Barcelona, 1957). Daarvan verscheen in 2000 te Madrid nog een anastatische herdruk. In 1957 aanvaardde dr. Van Durme een opdracht van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis om in het Archivo General de Simancas systematisch onderzoek te doen naar de aanwezigheid van documenten met betrekking tot de geschiedenis van de oude Nederlanden en van de Franche-Comté. Hij ging er Gachard achterna. Tot op zeer hoge leeftijd, eigenlijk tot vlak vóór zijn overlijden, bleef hij met “zijn Spaanse bronnen” bezig. Maurice van Durme was zonder twijfel een van de meest toegewijde medewerkers die de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis in de voorbije 50 jaar heeft gehad. In 1961 en in 1963 rapporteerde hij over zijn opdracht (“Rapport sur les documents relatifs à l’histoire des anciens Pays-Bas et du comté de Bourgogne conservés à Simancas”, in: Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, 127 (1961), p. xxxix-lxxxiv en 120 (1963), p. cxix-cclxxxvii). Het zijn nog steeds erg nuttige gidsen voor al wie in Simancas onderzoek wil doen. Intussen had dr. Van Durme in het atheneum opschorting van leeropdracht verkregen en kon hij zich voltijds aan zijn werk in Simancas wijden. In 1964 kwam in de reeks in-4° van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis het eerste deel van Les Archives de Simancas et l’histoire de la Belgique van de pers. In Er zouden nog vier banden volgen, allen voorzien van indices die met de jaren uitgroeiden tot een ware Fundgrube. Niemand kan om deze publicaties heen. De index van deel IV bleef echter onafgewerkt. Enkel de letters A tot en met M zijn in 1990 verschenen. Toch heeft dr. Van Durme steeds – maar de laatste jaren minder intens en uiteindelijk nog nauwelijks – aan het vervolg van de index gewerkt. Het was zijn werk en niemand kon of mocht hem daar bij helpen. In Simancas was “don Mauricio”, zoals hij er werd genoemd, decennia lang een vertrouwde, stille maar innemende verschijning. Van 1952 tot 1971 was er zo goed als geen jaar waarin hij niet meerdere maanden - soms wel een half jaar - in Simancas werkte. In de grote leeszaal van de archiefburcht had hij zijn plaatsje aan het raam. Wat hij de moeite waard vond, noteerde hij in notaboekjes en op losse bladen. Daarna kopieerde hij al die aantekeningen op grote bladen, vaak in cahiers, alles in een zorgvuldig handschrift. De directie en het personeel van het archief heeft tot op vandaag groot respect en sym-
54
Tijdingen uit Leuven
pathie voor hem. Zijn gedachtenis wordt er in ere gehouden en bij zijn overlijden is hij er piëteitsvol gememoreerd. Thuis, in Berchem, waren er de voorvaderlijke schrijfmachine, een grote voorraad recuperatiepapier, lijmpot en schaar. Rustig en volhardend werkte hij tot diep in de nacht, te midden van stapels notities, referentiewerken en bronnenuitgaven. Zo stelde hij, geduldig als een monnik, volume na volume samen. In 1985 was hij van 15 oktober tot 19 november voor de laatste keer in Simancas. Hij kon er toen met eigen ogen vaststellen hoe het Archivo General was uitgegroeid tot een moderne archiefdienst die meer dan ooit alles in het werk stelt om de onderzoekers ten dienste te zijn. “De onderzoekers ten dienste zijn”: dat beschouwde Maurice Van Durme als zijn hoofdopdracht. Voor vele “Simancas-vaarders” uit de hele wereld is hij dan ook een veilige gids geweest. Velen schreven hem en een groot aantal kende hij ook persoonlijk. In Valladolid kon hij hen een goed hotel of pension aanbevelen. Hij vroeg hen ginds de groeten te doen en hij wist graag alles over wie er in het archief werkte en of er nog andere buitenlandse onderzoekers waren. Wie met de groeten van “don Mauricio” in Simancas toekwam, kon er op ieders hulp en sympathie rekenen. Het deed Maurice Van Durme steeds en zichtbaar deugd wanneer hij kon ervaren dat zijn liefde voor Spanje en zijn belangstelling voor de 16de-eeuwse gemeenschappelijke Nederlands-Spaanse geschiedenis door jongere generaties werd gedeeld. Maurice Van Durme had niet alleen een enorme kennis van de inhoud van het Archivo General de Simancas. In Madrid was hij thuis in het Archivo Histórico Nacional en ook de handschriftenverzamelingen van de Biblioteca Nacional, van de Real Academia de la Historia en van het Palacio Real hadden voor hem geen geheimen. Met de Bibliothèque municipale van Besançon had hij een bijzondere band. Behalve de hoger genoemde repertoria publiceerde dr. Van Durme ook talrijke bijdragen in binnen- en buitenlandse tijdschriften: over kardinaal Granvelle, over de hertog van Alva, over boeken en handschriften uit de bibliotheek van Granvelle, over diens maecenaat. Daarnaast verzorgde hij edities van de briefwisseling van Christoffel Plantijn en van Geraard Mercator en schreef hij notities voor het Nationaal Biografisch Woordenboek en voor de Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques. Kardinaal Granvelle is hem steeds blijven boeien. Hij bleef de recente literatuur volgen en vroeg telkens of er hier of in Spanje nog iets verschenen was wat voor hem nuttig zou kunnen zijn. Bronnen bekend maken en onderzoek stimuleren was zijn passie. Hij lag zo aan de basis van twee colloquia die – op het einde van de 20ste eeuw – gewijd waren aan “de Granvelles” en hun betekenis voor politiek en cultuur. In Besançon (1992) ging het over Italië. In Leuven (1994) was het thema “de Granvelles en de Oude Nederlanden”. De handelingen van dit laatste colloquium werden bij verschijnen (2000) door de eindredacteurs als huldealbum aan dr. Van Durme opgedragen. Het deed hem zichtbaar deugd. 2009 • nr. 3 • oktober
55
Over zichzelf sprak Van Durme niet graag. Hij was eerder introvert, leefde alleen en sober, is nooit getrouwd geweest, was zuinig en gedisciplineerd, maar hield van het leven. Hij had een groot hart en kon zeer genereus zijn. Goede werken en wetenschappelijke initiatieven deden nooit tevergeefs een beroep op zijn milde steun. Vanaf 1994 was ik geregeld met dr. Van Durme in contact en na mijn benoeming als lid van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, werd ik door het bestuur van de Commissie aangemoedigd om deze contacten te blijven verzorgen. Dit leidde tot vriendschap met “don Mauricio” en tot wederzijds vertrouwen. Op een dag sprak hij de wens uit na zijn overlijden zijn “papieren” aan mij te willen toevertrouwen. Op die manier wilde hij zeker zijn dat zij niet verloren zouden gaan. Ik moest er voor zorgen en zonder veel aarzelen heb ik dat toen ook graag beloofd. Na het overlijden van dr. Van Durme nam de familie met mij contact op. Samen hebben wij het huis aan de Hof ter Schriecklaan verschillende keren bezocht en er nagekeken welke papieren en aantekeningen er waren en wat daarvan kon worden bewaard. Met de familie werd overeengekomen dat het archief van dr. Van Durme , d.w.z. zijn aantekeningen, briefwisseling enz. onder mijn verantwoordelijkheid naar het universiteitsarchief van de K.U. Leuven zou worden overgebracht. Ook zou ik er voor zorgen dat de rapporten die eventueel voor uitgave in aanmerking zouden kunnen komen aan de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis zouden bezorgd worden. Enkele jaren vóór zijn overlijden had dr. Van Durme mij overigens al een manuscript voor editie toevertrouwd. Het was een echt “handschrift”: een pak papier, deels geschreven, deels op kleine papiertjes getypt en bijeengeplakt. Het is een zeer gedetailleerd overzicht van de door de Belgische Algemeen Rijksarchivaris Louis-Prosper Gachard (18001885) en de Spaanse hispanist Alfred Morel-Fatio (1850-1924) in Simancas gemaakte kopies die in het Algemeen Rijksarchief te Brussel berusten. Al die kopies werden door Van Durme vergeleken met de edities en de regestuitgaven die door Gachard en anderen zijn bezorgd. Elk stuk kreeg een verwijzing naar het origineel in Simancas en vaak verbeterde Van Durme fouten of vergissingen van de 19de-eeuwse kopiisten. Enkel iemand met zijn kennis van het bronnenmateriaal was in staat om zulk repertorium op te stellen. Het volume is nu in druk en zal hopelijk in de loop van 2010 van de pers komen. Het zal een mooi en tastbaar eerbetoon zijn aan “don Mauricio”. Gustaaf Janssens
56
Tijdingen uit Leuven
De muze van de geschiedenis
I
n Knack van 15 april verraste Leen Huet ons met een mooie column over de betekenis van “vaderlandse geschiedenis” of beter: het gebrek aan kennis en belangstelling daarvoor. Leen Huet (°1966) weet waarover ze spreekt. Ze studeerde kunstgeschiedenis en filosofie aan de K.U. Leuven. Ze schreef heel wat boeken, waaronder de roman “Almanak” (2005), een portret van de Kempen uit de 19de en 20ste eeuw, en non-fictie als “Venetië, een literaire ontdekkingsreis” (2005). Haar jongste boek is weer een roman, “Eenoog” (2009), waarin een ontgoochelde portretschilderes terugkeert naar het Firenze van haar jeugd.
De muze van de geschiedenis en het manifest van het Brabantse volk Koop in de plaatselijke winkels. Dat probeer ik te doen. Ken de plaatselijke geschiedenis. Sneller gezegd dan gedaan. Een Engelsman kan op de BBC schitterende documentaire reeksen bekijken over de Normandiërs, de Tudors, de Victorianen, de Edwardianen e tutti quanti. Begint de ernst door te wegen, dan is er de geniale satire van Blackadder. En de Belg? Ik wacht nog steeds op mooie documentaires over de graven van Vlaanderen, de hertogen van Bourgondië of de landvoogdessen. Of waarom niet, de verbijsterende Vlaamse Primitieven. Maria-Theresa en prins de Ligne. Napoleon in België. De decors, Brugge, Gent, Damme, Brussel, Mechelen, Antwerpen, Luik, staan er. De musea hangen vol meesterwerken. Maar mij dunkt, ik wacht vergeefs. Een griezelig verheerlijkende documentaire over een ex-premier, dat kan ik krijgen; en aangezien de openbare omroep de plicht tot objectiviteit heeft, binnenkort wellicht een serie verheerlijkende uitzendingen over alle andere ex-premiers en vice-premiers, volgens het beproefde wafelijzerprincipe. En dus knutsel ik als historische amateur mijn tijdslijn, mijn inzicht in het land dat ik bewoon, bij elkaar met boeken. Clio, de muze van de geschiedenis, is niet de minst verrassende. Pas vorige week, bijvoorbeeld, kwam ik er achter dat op de trappen van het Hoogstraatse stadhuis eens revolutionaire woorden gesproken zijn. Nooit zou ik, in mijn acht jaren als Hoogstraatse leerling, vermoed hebben dat op een steenworp afstand van mijn lessenaartje een toespraak gehouden was die noch min noch meer de afschaffing van het wettelijk gezag beoogde. Het wettelijk gezag, dat was de Oostenrijkse keizer Jozef II, tevens hertog van Brabant. De keizer-koster, dat hebben we wel op school geleerd. Schafte contemplatieve kloosters af, probeerde de priesteropleiding en de vrijmetselaarsloges naar zijn hand te zetten en de Leuvense universiteit naar Brussel te verplaatsen. Wilde in het 2009 • nr. 3 • oktober
57
hertogdom Brabant dezelfde staatsvorm introduceren als in zijn Oostenrijkse en Boheemse gebieden. Het moeten spannende tijden zijn geweest, toen bisschop Nelis van Antwerpen vluchtte naar Nederland, kardinaal Franckenberg onderdook in Brussel en ook de abten van de belangrijkste abdijen hun heil zochten in het noorden. Daar, in Breda, organiseerden de geestelijken het verzet en wisten zij twee politieke strekkingen samen te brengen – de ene vertegenwoordigd door advocaat Van der Noot, de andere door advocaat Vonck met zijn geheime genootschap Voor Outer en Heerd. Van der Noot verdedigde de oude bestuursvorm en vrijheden van Brabant, Vonck wilde die aanpassen en de derde stand niet langer uitsluitend door de ambachten laten vertegenwoordigen. In oktober 1789 vonden zij elkaar in het Comité van Breda; zij besloten hun vaderland te bevrijden met een vrijwilligersleger onder leiding van generaal Van der Meersch. Op 24 oktober 1789 viel hij met een deel van zijn troepen Hoogstraten binnen en kondigde er op de trappen van het mooie laatgotische stadhuisje het door Van der Noot geschreven Manifest van het Brabantse volk af. “Harde noodzaak heeft ons er toe gedwongen om Keizer Jozef II, hertog van Lotharingen, van Brabant en van Limburg, vervallen te verklaren van zijn heerschappij, zijn domeinen, zijn positie en voorrechten in deze landen; daarom is het bovenal onze plicht om allen in het algemeen, en eenieder in het bijzonder, op te roepen en aan te sporen mee te werken aan het welzijn van ’t gemeen en het heil van het vaderland…”. De eerste onafhankelijkheid van het Belgische grondgebied duurde tot de Oostenrijkse herovering, in november 1790. Van der Noots manuscript, met doorhalingen en verbeteringen, wordt sinds 2008 bewaard in het Rijksarchief. Het is een cadeautje van Clio dat ik daar dan weer zomaar blij om ben. Leen Huet
58
Tijdingen uit Leuven
Afzender:
België - Belgique
Historici Lovanienses
P.B. - P.P. 3000 Leuven 1
Blijde-Inkomststraat 21/05
B/4883
3000 Leuven
Verkeerd adres? Stuur ons, indien bekend, de juiste adresgegevens door van deze afgestudeerde. Hartelijk bedankt! Vereniging Historici Lovanienses Blijde-Inkomststraat 21/05 B-3000 Leuven Tel.: +32-(0)16-32 40 01 Fax: +32-(0)16-32 49 93 E-mail:
[email protected]