Themarapport: Zorg op maat in privaat hulpaanbod Statuut van de tekst. De voorbije maanden vonden per thema drie vergaderingen plaats waarbij verschillende experten aan tafel zaten om van gedachten te wisselen omtrent verscheidene onderwerpen. De tekst bevat een bundeling van hun inbreng en vormt de inspiratie voor het verdere proces van deze Staten-Generaal. We wensen alvast de deelnemers en de voorzitter te bedanken voor hun engagement en expertise. De lezer wordt uiteraard uitgenodigd om bedenkingen en reacties aan te geven:
[email protected]
Dat iedereen het erover eens is dat de weg van op maat geboden hulp moet worden ingeslagen, staat buiten kijf. Het algemene streefdoel is dat élke hulpvraag een gepast antwoord kent op maat van de minderjarige en zijn context. We moeten dus afstappen van de aanbodgestuurde aanpak waarbij de minderjarige en zijn context in een bepaald model wordt binnengeloodst en de vraag bijgevolg wordt ingepast in het aanbod. De evolutie naar een vraaggerichte aanpak, waarbij wordt gezocht naar een adequate oplossing voor de vraag, wordt pas mogelijk door het voorzien van een gedifferentieerd en flexibel aanbod met mogelijkheden tot samenwerking. Het huidige model wordt ontoereikend bevonden. Ondanks de bemoedigende pogingen wordt flexibiliteit beter verankerd in een duurzaam model. De hulpvrager, de hulpaanbieder en de samenleving hebben nood aan een nieuw kader dat zorg op maat faciliteert én mogelijk maakt. Vertrekpunt is het formuleren van werkprincipes voor de professionele hulpverleners en organisaties die binnen dit te creëren kader ontegensprekelijk aanwezig moeten zijn om verandering te bewerkstelligen. Het formuleren van heldere, gedragen werkprincipes is tevens een opportuniteit om de veelheid aan regelgeving en bepalingen te vereenvoudigen. Dergelijke omslag richting een volwaardig vraaggericht model waarbij gedifferentieerde modules flexibel worden ingezet, gaat gepaard met een grondige wijziging van het werkingsklimaat. Het huidige gesloten organisatiemodel laat onvoldoende toe om op-maat-trajecten te organiseren. Een verandering in een nieuw organisatiemodel is dus aangewezen. Uitgangspunt hierbij is het tegemoet komen aan de behoeften van de jongere en zijn context, dit door het mogelijk maken van gepaste interventies en relevante ondersteuning. Strevend naar de organisatie van flexibele hulptrajecten heeft een nieuw organisatiemodel natuurlijk ook impact op de huidige financieringsvormen. We gaan daarom op zoek naar een nieuw financieringsmodel dat binnen het vernieuwde kader toepasbaar is.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p1
Strevend naar een optimaal klimaat, organisatiemodel en bijhorende financiering, wordt vastgesteld dat het huidige categoriaal en sectoraal benaderen afremmend werkt. Daarom moet gestreefd worden naar een verregaande beleidsafstemming wat zich uiteindelijk vertaalt in één geheel: één jeugdzorg. Om deze reden moet de tekst gelezen worden als het streven naar en het positioneren binnen één geheel aan jeugdhulpvoorzieningen. Doelstelling: We organiseren 1 jeugdzorg met gedeelde werkprincipes: -Contextgerichtheid -Vraaggerichtheid - Toegankelijkheid -Multimodaal werken - Versterkte regie - Actieve bundeling van Expertise - Zo vrijwillig waar mogelijk, dwang waar nodig. - Kwaliteitsgericht en wetenschappelijk onderbouwd werken - Participatie - Kwaliteitsgericht en wetenschappelijk onderbouwd werken
Contextgerichtheid: - continuïteit en stabiliteit - perspectiefzoekend en perspectiefbiedend - ouders/ opvoedingsverantwoorde-lijken als actieve dragers - versterking sociaal netwerk - gezins- en maatschappelijke context
1. Werkprincipes binnen zorg op maat: Bij het creëren van een nieuw kader is het belangrijk om een aantal werkprincipes naar voor te schuiven die richting geven aan het streven naar een kwaliteitsvol zorg-op-maatbeleid en het professioneel handelen gaan ondersteunen/sturen. Deze principes moeten algemeen gedragen en gevolgd worden. Ze hangen sterk samen, soms impliceren ze mekaar zelfs. Sommige principes zullen uitgebreider behandeld worden dan andere aangezien bepaalde principes al sterk doorwerken, ze vragen nog weinig duiding. Het werken volgens deze principes heeft gevolgen voor de jongere en zijn context, de voorzieningen, het beleid en hun relatie onderling. -
Principe 1. Contextgericht
Het begrip “contextgerichtheid” kan niet los gezien worden van het streven naar een continuïteit en stabiliteit voor de jongere én zijn context. Vanuit de feitelijke leefsituatie bekeken is het belangrijk om stil te staan bij de concrete perspectiefzoekende en het perspectiefbiedende mogelijkheden. De jeugdhulpverlening moet bekeken worden vanuit het perspectief van de hulpvrager. Uitzonderlijk zal zelfs een levenslange ondersteuning nodig zijn. Contextgerichtheid mag dus niet geïnterpreteerd worden als het per sé terugkeren naar de oorspronkelijke context. Elk kind is existentieel verbonden met een context. Meer en meer krijgt de context van het gezin en de jongere dus een centrale rol in de begeleiding. Een culpabiliserende houding en gedecontextualiseerde werkwijze hebben veelal een averechts effect had ten aanzien van de context en de jongere. Er moet gestreefd worden naar flexibele hulptrajecten met aandacht voor contextbegeleiding en bijkomende ondersteuning. Het is belangrijk dat de ouders of opvoedingsverantwoordelijken zo veel als mogelijk actieve dragers zijn van het hulpverleningsproces en ze moeten aangesproken worden op hun verantwoordelijkheid. Ook ruimer moet het sociale netwerk rond het gezin zoveel mogelijk versterkt worden om te kunnen helpen. Met zorg op maat, en het dynamisch ondersteunen, versterken en het actief aanspreken van de mogelijkheden van de hulpvrager, moet bovendien rekening gehouden worden met de gezinscontext en de maatschappelijke context. Elk gezin verschilt namelijk naar bv. samenstelling, cohesie of vangnet.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p2
-
Vraaggerichtheid : - vertrekpunt: hulpvraag - gebruikersgericht - emanciperen - participeren - diagnostiek: statisch en dynamisch - vraagverheldeing - belang van ontmoeten
Dit principe stelt dat de jeugdhulp vertrekt van de vraag/en of behoefte van de personen tot wie zij zich richt en het sluit hier maximaal bij aan. Om zorg op maat aan te bieden moet een ruime differentiatie van maatregelen en voorzieningen een gepast antwoord mogelijk maken voor de hulpvrager. Een gebruikersgericht denken beoogt een afstemming met de specifieke behoeften van de jongere en zijn context Ook het emanciperen van de hulpvrager is in dit kader een belangrijke hefboom. Hulpverlening kan en mag niet meer gekenmerkt worden door passieve en afhankelijke consumenten. In dialoog met de hulpaanbieder moet de kennis en vaardigheden van de hulpvrager verhoogd worden om tot een optimale zorg op maat te komen. Er mag tenslotte niet vergeten worden dat een hulpvraag een dynamisch en evoluerend begrip is. De vraagstelling is vaak onkenbaar, verdoken of niet geweten en kent meestal diverse perspectieven. We moeten overdiagnosticering en stigmatisering vermijden maar in de toekomst zal het toch noodzakelijk blijven om waar nodig aan diagnostiek te doen. Deze stellingname brengt ons onmiddellijk binnen het statisch- dynamische spanningsveld. Zo kan diagnostiek beschouwd worden als het maken van een foto. Deze foto moet echter gezien worden als een momentopname. We beseffen dat er meerdere foto’s gemaakt moeten worden. Interpretatie en dialoog zijn in dat kader aandachtspunten. Diagnostiek wordt gekenmerkt door meersporigheid en moet proportioneel worden ingezet. Vraaggericht werken is geen exacte wetenschap en is een heel moeilijke oefening. Dat leert ons de ervaring binnen de multifunctionele centra (MFC). Idealiter wordt aan handelingsgerichte vraagverheldering gedaan. Zo wordt het hulpaanbod gerealiseerd en zal het hulpverleningsproces herbekeken en eventueel bijgestuurd worden wanneer in het gedrag van de hulpvragers verandering wordt vastgesteld die de hulpverleners noodzaakt om het proces te evalueren. Bij het proces van constante vraagverheldering is het verder belangrijk dat de ontmoeting tussen hulpvrager en hulpaanbieder in open dialoog plaatsvindt. De interpersoonlijke benadering mag niet verwaarloosd worden. -
Toegankelijkheid: - kwaliteitstoets - bekendheid - bereikbaarheid/ betrouwbaarheid
Principe 2. Vraaggerichtheid
Principe 3. Toegankelijkheid
Het begrip “toegankelijkheid” als werkprincipe gaat over een kwaliteitstoets/kwaliteitseis voor degelijke hulpverlening. Het mag dus niet verward worden met de toegankelijkheid zoals opgevat in de integrale jeugdhulp. Om de hulpverlening voor de minderjarige en zijn context vlot toegankelijk te maken, moet op verschillende niveaus worden nagedacht hoe de drempels voor de toegang op zorg op maat weggewerkt kunnen worden. Deze
- beschikbaarheid - begrijpbaarheid - betaalbaarheid
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p3
drempels worden benoemd onder volgende noties: bekendheid; heid/betrouwbaarheid, beschikbaarheid, begrijpbaarheid en betaalbaarheid. -
Multimodaal werken: - meersporig - modulair - flexibel schakelen
- versterking interne regie - versterking externe regie -
Consulent Facultatief
- herformuleren/ verduidelijken rollen
Principe 4. Multimodaal werken
Hulpvragen die voortvloeien uit problematische opvoedingssituaties en/of ernstige gedragsproblemen kunnen maar begrepen worden vanuit complexe multifactoriële, ecologische of cumulatieve risicomodellen wat zich vertaalt in een meersporige aanpak: we gaan aan de slag op meerdere levensdomeinen met meerdere actoren. Effectonderzoek toont aan dat dit de effectiviteit positief beïnvloedt. Vandaag is multimodaal werken reeds in de hulpverlening doordrongen. Het is evenwel verre van eenvoudig ,maar leidt tot het afstappen van de ‘of-of’ benadering. Dit heeft heel wat gevolgen voor de hulpverleners, de voorzieningen en de hulpverlening zelf. Waar de hulpverlening nu nog vaak te statisch is, zal op termijn steeds meer modulair gewerkt worden. Een module is een “pakket van jeugdhulp” dat een jeugdhulpaanbieder aan een jongere en zijn context kan aanbieden. Deze modules kunnen doorgaans ook gecombineerd worden ingezet. Door het moduleren wordt aan zorgprogrammering gedaan waardoor meer en betere vraaggerichte hulp kan geschieden. Om tot dergelijke kwaliteitsvolle zorg te komen, is het belangrijk dat er flexibel kan geschakeld worden tussen de verschillende modules. -
Versterkte regie:
bereikbaar-
Principe 5. Versterkte regie
De keuze voor het flexibel schakelen binnen de hulpverlening kan ervoor zorgen dat de hulpverlening onoverzichtelijk wordt. Daarom is het belangrijk om een krachtige regie te bewerkstelligen gedurende het hulpverleningstraject om zo de richting van het traject mee te helpen bepalen, op te volgen en bij te sturen. Zowel de interne als de externe regie moet versterkt worden. Regie gaat over het geheel van de hulpverlening aan de hulpvrager en het bewaken en monitoren van het ganse traject over modules en voorzieningen heen. Interne regie moet zich vooral afspelen tussen hulpverlener, minderjarige en diens ouders. Waar nodig kan men beroep doen op externe regie. Soms is er ook nood aan externe regie die best door een aangeduide ‘consulent’ wordt opgenomen. Doordat zo'n consulent slecht facultatief moet tussenkomen, blijft de hulpvrager zoveel mogelijk toezichthouder op zijn eigen traject. In sommige hulpverleningssituaties zal deze derde partner overbodig zijn vanwege een vlotte hulpverlening maar het is goed dat er steeds iemand ter beschikking staat met informatie, advies of sturing. Versterking van de regie noodzaakt het herformuleren en herpositioneren van de rollen van de verschillende actoren binnen de hulpverlening.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p4
Actieve bundeling en expertise - multidisciplinariteit - belang hulpcontinuïteit - complementaire trajecten - jeugdzorg: generalistisch
Vanwege de complexe problematiek van de doelgroep is een multidisciplinaire aanpak vaak aangewezen. Hiervoor kunnen organisaties beroep doen op de eigen expertise of op de specialisatie van andere voorzieningen. Bij het flexibel samenwerken tussen verschillende organisaties is het belangrijk dat continuïteit wordt gerespecteerd en dat de hulp- en dienstverlening dus ononderbroken en in samenhang wordt aangeboden. Hoewel jongeren in een problematische opvoedingssituatie en jongeren die een als misdrijf omschreven feit een verschillende kwalificatie kennen, komen ze toch in gemengde trajecten terecht. Beide groepen hebben vaak een gedeelde problematiek en hebben overlappende noden. Het valt aan te raden dat beide sporen een zichtbaar gescheiden traject lopen en complementair zijn. De jeugdzorg blijft een generalistisch aanbod verzorgen. Hulpvragers worden niet uitgesloten van hulpverlening. Om de hulpvrager de zorg op maat te kunnen bieden die hij verdient, zelfs al is de hulpvraag heel complex, is het belangrijk dat trajecten waar nodig versterkt kunnen worden (bv. inzake geestelijke gezondheidszorg, diversiteitsvraagstukken, druggerelateerde problematieken, etc.). Dit kan georganiseerd worden door een actieve bundeling van expertise (in expertisecentra/-fora en functionele samenwerkingsverbanden). -
Zo vrijwillig waar mogelijk, dwang waar nodig - multidisciplinariteit - subsidiariteit - vrijwillig boven dwang - acceptatie
Principe 7. Zo vrijwillig waar mogelijk, dwang waar nodig.
Het subsidiariteitsprincipe wordt expliciet uitgedragen: indien nodig moet de meest geschikte en gespecialiseerde hulp ingezet worden, waarbij steeds de minder ingrijpende hulp de voorrang geniet als die even effectief is. Hulp op maat moet zo licht mogelijk zijn en zo zwaar als noodzakelijk. Voortvloeiend uit het subsidiariteitsprincipe moet vrijwilligheid de voorkeur blijven hebben op dwang. Acceptatie door de betrokkenen én een kwaliteitsvolle diagnostiek en indicatiestelling blijven belangrijke voorwaarden om tot goede jeugdhulp te komen. -
Kwaliteitsgericht en wetenschappelijk onderbouwd werken
Principe 6. Actieve bundeling van expertise
Principe 8. Kwaliteitsgericht en wetenschappelijk onderbouwd werken
Waar voorheen de hulpverlening geënt was op deficitmodellen, is het beter om de kaart te blijven trekken van competentieverhogende hulpverleningsvormen. Het is belangrijk dat bepaalde vaardigheden worden ontwikkeld om zo eigen keuzes te kunnen maken,
- competentieverhoging - lerende organisatie - effectiviteit - efficiëntie - registratie
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p5
zelfstandig beslissingen te nemen en deze zo competent mogelijk uit te voeren. Dit hangt nauw samen met emancipatorisch werken. Gerichte diagnostiek is hierbij heel belangrijk. Wetenschappelijk onderbouwd werken moet zoveel als mogelijk nagestreefd worden om tot een effectieve hulpverlening te komen. Tot dusver is er in Vlaanderen weinig of geen ervaring in onderzoek naar evidence based practices en practice based evidence in de jeugdzorg. Goede praktijkvoorbeelden zijn wel gangbaar maar het omzetten van deze voorbeelden in een geijkte procedure is een zeldzaamheid. De in dit themarapport vooropgestelde principes zijn trouwens ook voorbeelden van het wetenschappelijk onderbouwd werken. Wetenschappelijk werken gaat niet zozeer, of enkel om, het voeren van onderzoek. Het draait hem vooral ook rond de “lerende” organisatie en het documenteren van redeneer -en denkprocessen. Het is belangrijk om hierbij als hulpaanbieder te streven naar het transparant maken van de methodieken en zich zoveel als mogelijk te baseren op wetenschappelijk onderzoek. Wetenschappelijk werken kan ruimer gekaderd worden onder de notie “professioneel werken” waarbij het bovendien draait rond het versterken van de competenties van hulpverleners om op een adequate manier werk te kunnen leveren. De professionele hulpverlener doet aan zelfreflectie en staat open voor intervisie en supervisie. Kwaliteitsvol werken houdt verder in dat voorzieningen voortdurend moeten streven naar het bereiken van de vooropgezette doelen. De middelen die hiervoor worden ingezet moeten ook op een efficiëntie manier worden ingezet. Door een veelvoud aan modules, de flexibele trajecten en de combinatie van verschillende vormen van hulpverlening is het geen evidentie om het overzicht te bewaren, om de hulpverlening op te volgen en om conclusies te trekken. Kwaliteitsvol werken vereist ook een goede registratie waarbij alle stappen in het traject binnen voorziening, werkvorm, of zorgprogramma worden bijgehouden. -
Participatief werken - open dialoog - microniveau - mesoniveau - macroniveau - drempels wegwerken
Principe 9. Participatief werken
Uiteraard moet de jongere en zijn context volwaardig kunnen participeren via een open dialoog en een sterk partnerschap. Participatie situeert zich op verschillende niveaus. Participatie op microniveau situeert zich binnen de relatie tussen de jeugdhulpverlener en de minderjarige en zijn context. Wat mesoniveau betreft, situeert participatie zich op het niveau van de voorziening/organisatie die de hulp aanbiedt. Op het macroniveau gaat participatie over de organisaties heen of gaat over participatie aan het overheidsbeleid. Het is belangrijk om deze verschillende niveaus niet los van elkaar te zien. Op elk niveau zou rekening gehouden moeten worden dat het voor de minderjarige en zijn context niet altijd evident is om te kunnen participeren. Er kunnen hierin verschillende drempels onderscheiden worden op vlak van taalvaardigheid, op vlak van imago, cultuur, financiële mogelijkheden, …
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p6
Het spreekt uiteraard voor zich dat dergelijke drempels zoveel mogelijk weggewerkt moeten worden.
2. Sociaal ondernemerschap
Omschrijving en kenmerken van sociaal ondernemerschap
De uitdaging om tot een optimale zorg op maat te komen vereist een daadkrachtige, creatieve en innovatieve aanpak. We willen de jeugdzorg kaderen in een sociaal ondernemerschap, met de regisserende overheid in een meer faciliterende en ondersteunende rol. Het is belangrijk dat de hulpaanbieders en de regisserende overheid een gemeenschappelijke visie hebben op sociaal ondernemerschap. Naast dit gemeenschappelijk engagement kent elke partner ook afzonderlijke engagementen. Wat is hierbij het engagement van de overheid? Wat is dan het engagement van de sociaal ondernemer? De term “sociaal ondernemerschap” of “sociale ondernemer “ kent verschillende definities en omschrijvingen, al dan niet afhankelijk van invalshoeken en uitgangspunten. Er bestaan in de praktijk en in het wetenschappelijke discours verschillende interpretaties van deze term. Om deze reden wordt voor dit rapport gekozen om het begrip te duiden aan de hand van kenmerken. Onderstaande kenmerken geven ongeveer weer wat in dit document onder sociaal ondernemerschap wordt verstaan. Deze kenmerken zouden toepasbaar moeten zijn op alle hulpaanbieders binnen de jeugdzorg. Sociaal ondernemers zijn organisaties die volgende kenmerken vertonen: -
-
Ze hebben een sociaal doel en de doelstelling van de ondernemer is het aanpakken van een sociaal probleem. Ze willen een maatschappelijke meerwaarde genereren. Ze hebben een vitale, innovatieve en transformerende rol. De focus van hun werk ligt op de ontwikkeling van gezondheid, educatie, omgeving, arbeidsomstandigheden en mensenrechten. Ze distilleren kansen uit de veranderende omgeving en kenmerken zich door hun kunde om deze veranderingen waar te nemen. Ze tonen grote verantwoordelijkheid aan de stakeholders met continue adaptatie, innovatie en lerend gedrag. Ze laten sociaal nut primeren boven winst. Winst als doelstelling naar voor schuiven kan niet. Ze herinvesteren overschotten om het maatschappelijke doel te bereiken. Ze trachten een innovatief antwoord te bieden bij financieringsproblemen (werven van donaties, overheidssubsidies of subsidies van fondsen).
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p7
-
Doelstelling: We streven ernaar dat de private voorzieningen en dienstverlenende overheid zich sociaal ondernemend opstellen.
Wederzijdse engagementen en verwachtingen tot sociaal ondernemerschap binnen de jeugdzorg Sociaal ondernemerschap heeft zowel betrekking op de private als op de publieke dienstverleners. De overheid als publieke dienstverlener (verwijzers en gemeenschapsinstellingen) mag niet verward worden met de regisserende rol van de overheid. Ondanks de specificiteit van de publieke hulpverleners, zal men zich best engageren en organiseren in de richting van het sociaal ondernemerschap. Daarom wordt gepleit voor het onderzoeken naar mogelijkheden en begrenzingen voor sociaal ondernemerschap binnen de dienstverlenende overheid. -
Engagementen van de sociale ondernemer: - werken vanuit een missie - kwaliteitsvol werken - efficiënt / effectief werken - aandacht voor participatie - zorg voor personeel - ethisch omgaan middelen - creatief en innovatief - uitbouw kennismanagement - netwerking en positionering - ook hulp aan meest complexe hulpvragers
Ze zijn kostenbewust, aangezien ze met maatschappelijke middelen werken. Ze gaan om met toenemende flexibiliteit. Sociaal ondernemende activiteiten trekken weinig grenzen tussen de publieke, private en non-profit sector’. Er wordt een netwerk gemaakt en het belang van samenwerking wordt onderstreept. Sociaal ondernemers zijn partners van elkaar en treden in dialoog met elkaar. Ze zijn klantgericht door bijvoorbeeld voldoende bereikbaar te zijn.
Engagement van de sociale ondernemer
Vertrekkend van een duidelijk geformuleerde missie neemt de initiatiefnemer, als moderne ondernemer, de verantwoordelijkheid op om de eigen organisatie te sturen en het aanbod op een kwaliteitsvolle, efficiënte en effectieve manier vorm te geven in functie van de noden van de jongere en zijn context cliënt en met participatie van de hulpvrager en het personeel. De sociale ondernemer engageert zich tot een gedegen personeelsbeleid en draagt zorg voor het personeel. Hij stelt zich flexibel, beschikbaar en bereikbaar op en is de eigenaar van de processen. Hij ontwikkelt en beschikt over de nodige instrumenten om de doelstellingen te bereiken, evalueert de resultaten en werkt op basis hiervan de nodige verbeteracties uit. De sociale ondernemer engageert zich op die manier tot het ethisch omgaan met middelen. Hij geeft op een creatieve manier vorm aan zijn hulpaanbod, waarbij hij voldoende aandacht heeft voor innovatie. De sociale ondernemer streeft naar een volwaardige uitbouw van kennismanagement in zijn organisatie. Verder kent hij de uitdrukkelijke wil om tot netwerking te gaan en hij positioneert zich hierbij binnen het hulpverleningslandschap. Hij maakt actief verbindingen met de maatschappij op verschillende domeinen en benut strategische en subsidiërende allianties. Verder helpt hij mee een draagvlak te creëren en werkt hij mee aan beeldvorming. Hij kent zichzelf een maatschappelijk verantwoord loon toe en neemt engagementen op tot regionale
- transparantie
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p8
begeleiding waarbij er voldoende aandacht is voor continuïteit en integratie. De sociale ondernemer laat de cliënt niet vallen en hij engageert zich tot het bieden van hulp aan de meest complexe doelgroepen, al dan niet in de vorm van regionale begeleidingsengagementen tussen zijn collega’s -sociale ondernemers. Tenslotte legt de sociale ondernemer op een transparante en open manier verantwoording af aan de overheid en de hulpvrager over de inzet van de middelen en de bereikte resultaten. -
Engagementen regisserende overheid: - faciliteren en ondersteunen - zorgen voor eenvoud, draagvlak, werkbaarheid - heldere programmatie - zorgen voor voldoende aanbod - zorgen voor voldoende financiële middelen - zorgen voor ruimte tot onderhandeling - controle op effectiviteit en efficiëntie - sturen binnen regelluw kader - streven naar duurzaamheid
Doelstelling: deregulering
Engagement van de regisserende overheid
Binnen het nieuwe sociaal ondernemende klimaat neemt de overheid een faciliterende rol aan en heeft het grote aandacht voor het installeren van eenvoud, draagvlak en werkbaarheid. Hierbij wordt gelijkheid tussen hulpaanbieders benadrukt. De overheid als regisseur engageert zich op die manier als ondersteuner van de sociale ondernemer; het gaat dus verder dan enkel responsabilisering. De sociale ondernemer krijgt de nodige inhoudelijke en methodische autonomie. De overheid engageert zich hierbij tot een heldere programmatie van het aanbod. De verdeling van het aanbod geschiedt vanuit een samenwerking met de toekomstige sociale ondernemers. De overheid engageert zich via regie en toezicht dat er in de regio’s voldoende sociaal ondernemingsaanbod aanwezig is, ook voor de complexe doelgroepen. De overheid zorgt voor een duidelijk begrenzend kader waarbinnen de voorzieningen zelf hun beleid kunnen bepalen. Hierbij worden voldoende financiële en personele middelen voorzien en wordt ruimte geboden tot onderhandeling. De overheid engageert zich wel tot controle op de effectiviteit en de doelmatige inzet van deze middelen. De faciliterende overheid biedt de voorzieningen ruimte tot innovatie en laat hen op een creatieve en flexibele manier hulp aanbieden. Er word sturend opgetreden op output en resultaat door middel van een reggelluw kader. De overheid engageert zich echter wel dat de Vlaamse regelgeving toelaat dat bovenstaande engagementen in het kader van zorg op maat mogelijk kunnen worden gemaakt. Tenslotte zorgt de overheid ervoor dat dit nieuwe sociaal ondernemend klimaat gekenmerkt wordt door duurzaamheid. We staan dus voor de uitdaging tot een aanpassing van de huidige regelgevende en organisatorische kaders, procedures en vormen van samenwerking. De hierboven weergegeven engagementen van de sociale ondernemers en de overheid en de nieuwe rolverdeling tussen beide partners vormen samen een optimale basis om met deze uitdagingen van start te gaan. Het spanningsveld tussen het verzekeren van autonomie en het sturend optreden kan via langdurige beleidsplannen en resultaatsverbintenissen worden opgevangen. Zo ontstaat er een nieuwe, op vertrouwen gebaseerde relatie tussen de sociale ondernemers en de overheid. Er kan een spanningsveld ontstaan tussen de overheid als dienstverlenende sociale ondernemer en de overheid als sturende, regisserende instantie.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p9
Om tot een gedegen sociaal ondernemerschap te komen, zal aandacht besteed moeten worden aan een aantal valkuilen, randvoorwaarden en opportuniteiten. Aandachtspunten Aandachtspunten: - beperkte impact instroom - schaalbreedte als hefboom - installeren van flexibiliteit
Vergeleken met de pure economische ondernemers hebben voorzieningen binnen de jeugdzorg vanwege programmatie een beperktere impact op de eigen capaciteit en op de instroom. Veel lijkt af te hangen van de mate waarin het systeem van indicatiestelling en toewijzing door de intersectorale toegangspoort een stabiel model is. Schaalbreedte kan een belangrijke hefboom zijn om sociaal te kunnen ondernemen. Het gaat hierbij over het mogelijk maken van een sterk gedifferentieerd hulpaanbod. Dit wil evenwel niet zeggen dat er mastodonten in het hulpverleningsaanbod moeten komen. Organisaties hebben een overslagpunt naar beheersbaarheid. In die zin mag schaalbreedte niet opgevat worden als “schaalgrootte”. Schaalbreedte brengt ons bij programmatie. Binnen de nieuwe context ontstaat de opportuniteit om een gedecentraliseerd model te hanteren waarbij overheid en private partners samen zorgvragen en zorgaanbod gaan installeren. Met het ministerieel besluit van april 2011 betreffende de programmatie van de voorzieningen van de bijzondere jeugdbijstand werd reeds een stap in de goede richting gezet. Flexibiliteit kan niet alleen beschouwd worden als een kenmerk of werkvorm van de sociale ondernemer, het is een essentiële stap om een sociaal ondernemingsklimaat te bewerkstellingen. De sociale ondernemer moet de mogelijkheid krijgen om zijn aanbod flexibel om te schakelen. Er moet een context gecreëerd worden met flexibiliteit waarbij voorzieningen de ruimte en de instrumenten moeten kunnen krijgen om sociale ondernemers te worden. Tenslotte valt nog op te merken dat flexibiliteit van organisaties niet oneindig is: de aandacht voor het personeel moet hierbij meegenomen worden. Leidt sociaal ondernemen tot vermarkting van de jeugdzorg? Het is duidelijk dat het onderscheid binnen het drieluik “overheid- non profit- commerciële onderneming” aan het vervagen is. Vanwege duidelijke verschillen met de “gebruikelijke markt” wordt beter gesproken over de “quasi markt’. De weg inslaan richting marktwerking zou volgens de voorstanders een uitbreiding en flexibilisering van het aanbod teweegbrengen. Het grootste probleem van marktwerking in de zorg zou de toegangsselectie zijn waarbij complexe zorgvragers in de kou zouden komen te staan. Het is daarom belangrijk om vast te leggen welke zorg gewenst is en wat marktwerking hierbij teweeg kan brengen, zowel in positieve als in negatieve zin.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p10
In het verlengde van marktwerking komen we bij privaat publieke samenwerking (PPS). Het is duidelijk dat privaat publieke samenwerking binnen de jeugdhulpverlening een beperkte uitbouw kent, weinig bekend is of weinig werd onderzocht. Sociaal ondernemers kunnen hierin echter een hefboom zien richting optimale hulpverlening. Het moet evenwel duidelijk zijn dat de contouren duidelijk moeten zijn waarbinnen PPS ontsproten kunnen worden. Dergelijke samenwerking zou tevens de nodige transparantie moeten kennen en er is duidelijkheid vereist omtrent financiering en kwaliteitswaarborgen.
3. Organisatiemodel Doelstelling: We organiseren een organisatiemodel dat cliënttrajecten mogelijk maakt. Deze trajecten moeten gekenmerkt worden door: - Flexibiliteit -Modulair werken -Constante, handelingsgerichte vraagverheldering -Combinaties van modules - Hulpcontinuïteit -Hulpcoördinatie
Voor de private voorzieningen, blijkt het huidige hulpaanbod en de organisatie ervan te weinig mogelijkheden te bieden in het streven naar zorg op maat waarbij samenwerking en flexibele cliënttrajecten duidelijke kernopdrachten zijn. De nood aan een nieuw regelgevend kader en een grondige gedifferentieerde wijziging van de organisatie van het aanbod lijken onvermijdelijk. Deze ingrijpende veranderingen zouden vorm moeten krijgen binnen het hierboven geschetste klimaat van sociaal ondernemerschap. Vanuit de wederzijdse engagementen wordt getracht een aanbod te realiseren dat nauw aansluit bij de behoefte van de jongere en zijn context. Het aanbod moet relevant en kwaliteitsvol zijn voor deze hulpvrager. flexibele cliënttrajecten impliceren niet zomaar een loutere aaneenschakeling van (kortdurende) interventies. Een open organisatiemodel heeft namelijk ook aandacht voor continuïteit en stabiliteit, dit ten behoeve van de cliënt en binnen een perspectief van intense samenwerking. Het hertekende hulpaanbod zou transparant, beheersbaar, tijdig inzetbaar en onbureaucratisch moeten zijn. Het bevat idealiter positieve incentives en is gekoppeld aan prestatie-indicatoren. Krachtlijnen
Krachtlijnen nieuw organisatiemodel: - contextbegeleiding als basis - flexibel verblijfsfunctie - dagbegeleiding - nieuw begrippenkader - richting MFC
Het nieuwe organisatiemodel moet dus een optimale zorg op maat voor de jongere en zijn context mogelijk maken. Trajectmatige hulpverlening en samenwerking met aandacht voor continuïteit en flexibiliteit zijn hier onlosmakelijk mee verbonden. Het nieuwe model voorziet contextbegeleiding als basis voor elke interventie binnen de bijzondere jeugdzorg. Afhankelijk van de noden kunnen andere zorgvormen worden ingezet. Bovenop deze contextbegeleiding, die varieert naar intensiteit en finaliteit, kan flexibel een verblijfsfunctie worden ingezet. Ook dit past binnen het op maat werken met flexibele cliënttrajecten door het differentiëren naar finaliteit (gezinsondersteunend gezinsvervangend). Het inzetten van de verblijfsfunctie kan niet losgezien worden van de ontwikkeling binnen pleegzorg. Het decreet pleegzorg stemt trajecten van pleegzorg en
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p11
het andere aanbod volledig op elkaar af opdat we effectief kunnen werken aan cliënttrajecten met gecombineerde zorgtrajecten (pleegzorg en andere hulpverlening. Tenslotte kan dagbegeleiding ingezet worden voor jongeren die gedurende de dag begeleiding nodig hebben. Afstappend van de erkenningscategorieën richting trajectmatig werken, zorgt deze wijziging voor het ontstaan van een nieuw begrippenkader. Het huidige aanbod wordt gemoduleerd en de verbinding tussen deze modules vindt plaats volgens de spelregels en modaliteiten afkomstig uit het experiment van de MFC’s. Grosso modo kan gesteld worden dat het volledige aanbod binnen de bijzondere jeugdzorg idealiter migreert naar de organisatievorm van een multifunctioneel centrum.
Aandachtspunten
Aandachtspunten nieuw organisatiemodel: - nood aan nieuwe spelregels - uniformisering begrippen - linken met algemeen sociaal beleid/ volwassenen - nood aan nieuwe en gedecentraliseerde organisatiecultuur - veelzijdig én samenwerking
Om het nieuwe meer open organisatiemodel volwaardig te kunnen implementeren, moeten een aantal drempels weggewerkt en sleutels benoemd worden die de slaagkans verhogen. Om tot een gedifferentieerde flexibele bijzondere jeugdzorg te komen, zijn nieuwe spelregels, vervat in minimale erkennings- en subsidiëringsregels, noodzakelijk om volwaardige combinaties van zorg op cliëntniveau op te zetten. Bovendien zou de opsomming van de maatregelen en de randvoorwaarden decretaal gewijzigd en afgestemd moeten worden. Ook maatregelen voor jongeren die een als misdrijf omschreven feit pleegden moeten in deze aanpassing een plaats krijgen opdat ook door hen gedifferentieerde flexibele trajecten gelopen kunnen worden. Binnen de hertekening van het aanbod met de aangepaste regelgeving zou aandacht besteed moeten worden aan de radicale uniformisering van het begrippenkader. vereenvoudiging en duidelijkheid voor de partners is aangewezen. We moeten realistisch zijn: een multimodaal aanbod zal geen grip krijgen op sociaaleconomische problemen en/ouderproblematieken. Het linken van het begrip problematische opvoedingssituatie aan sociaal beleid en volwassenhulp is daarom noodzakelijk. Het nieuwe organisatiemodel gedijt het best binnen een gedecentraliseerde en actuele organisatiecultuur. Regionale actoren treden op de voorgrond. Het hierboven aangehaalde hernieuwde programmatiebesluit maakt een betere matching mogelijk van de regionale zorgbehoeften met het aanbod. Zo gaat meer autonomie in de afstemming en inzet van het zorgaanbod naar de verwijzers, de voorzieningen en de overlegorganen. Door de flexibele en gedifferentieerde inzet van het hulpaanbod is het mogelijk om snel in te spelen op regionale zorgbehoeften. Vooral de organisatie van verblijven is een belangrijke
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p12
factor. Op regionaal vlak moet hierbij aandachtig gekeken worden naar infrastructuur, personeel, grootte… Wat de grootte van de organisaties betreft, is het onhaalbaar dat organisaties alles zouden kunnen of alle expertise in huis zouden hebben. Hierboven werd reeds afgestapt van het omschakelen naar mastodonten. Organisaties zouden evenwel een breed pallet aan modules moeten hebben. Toch wordt het kunnen samenwerken met organisaties als positief ervaren. In dat geval moet er wel voldoende aandacht besteed worden aan opvolging, coördinatie en duidelijkheid. Met het evolueren naar een nieuw organisatiemodel ligt een opportuniteit om een open model te creëren waar de belemmering door het sectoraal werken verdwijnt. Het is onmogelijk om uitspraken te doen over organisatiemodellen van andere sectoren, laat staan hen te beïnvloeden. Toch wordt getracht om de politieke en administratieve besluitvormers een open kader en werkbare principes aan te bieden als handvat tot een volwaardige samenwerking.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p13
. 4. Financiering Doelstelling : We streven naar een nieuw financieringsmodel dat binnen het nieuwe flexibele kader levensvatbaar is
Door het evolueren naar een ander organisatiemodel waarbij hulptrajecten georganiseerd worden door gebruik te maken van flexibel in te zetten modules, is er ook een aanpassing vereist van het huidige financieringsmodel. Transparante, aangepaste financiering is aangewezen en responsabilisering zou mogelijk gemaakt moeten worden. Krachtlijnen
Krachtlijnen financiering: - enveloppefinanciering - incentives - dialoog - alternatieven?
Door enveloppenfinanciering te koppelen aan de ingezette module, en dus ook aan de intensiteit van die inzet, worden belemmerende factoren weggewerkt. Spilcapaciteiten, erkenningsvoorwaarden, maximum-en minimumcapaciteiten, vormen hindernissen voor de groei en creativiteit van organisaties en belemmeren hulpverleningsvormen. Door het koppelen van forfaitaire bijdragen aan de eenheden van hulp wordt vertrokken van een herschikking van het huidige aanbod. Vanuit een gedifferentieerde zorg kan een onderscheid gemaakt worden naar meer en minder intensieve (bv. personeelsinput) interventies. Er wordt gekozen voor het introduceren van een incentivegedachte met prestatie-indicatoren. Net zoals het opstellen en implementeren van een nieuw organisatiemodel in dialoog moet geschieden, is het ook hier evident dat dit nieuwe financieringsmodel samen met de partners onderbouwd en in dialoog moet worden uitgewerkt. Hierbij zou uiteraard een afweging gemaakt moeten worden van de voor-en nadelen en zou er vergeleken moeten worden met alternatieve financieringsvormen. Aandachtspunten
Aandachtspunten financiering: - overheid financiert kernopdracht
Het is belangrijk dat de kernopdracht door de overheid wordt gefinancierd. Als er opportuniteiten zouden zijn, moet het voor de sociale ondernemer mogelijk zijn om zelf op zoek te gaan naar bijkomende financiering, hetzij bij de jongere en diens context, hetzij bij de maatschappij. De corebusiness van de ondernemer mag echter niet in het gedrang komen door het steeds op zoek moeten gaan naar extra financiële werkingsmiddelen.
- basisfinanciering/ prestatiefinanciering - onderhandelingsruimte innovatie - vergunning en subsidiëring
Voorzieningen zouden dus sowieso basisfinanciering moeten verkrijgen van de overheid zodat de organisatiestabiliteit en continuïteit niet in het gedrang komt. Aan deze basisfinanciering zou consequent kwaliteit en controle op de opdracht geïnstalleerd kunnen worden. De sociale ondernemer heeft hierbij wel nog steeds de taak om efficiënt om te gaan met deze voorziene middelen. Er zou gestreefd moeten worden naar het drukken van de kostprijs. Van de sociaal ondernemer mag en kan immers verwacht worden dat hij
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p14
als een goede huisvader omgaat met de door de overheid aangereikte financiële middelen. Aanvullend op deze basisfinanciering zou nagedacht moeten kunnen worden over prestatiefinanciering. Momenteel zijn er wel een aantal “hidden persuaders” voorhanden maar van positieve incentives is er weinig sprake. Momenteel wordt weliswaar een bepaalde vorm van extra financiering voorzien voor organisaties die met bepaalde moeilijk te behandelen hulpvragers werken. Idealiter zou het voor de sociaal ondernemer mogelijk moeten zijn om te kunnen kiezen voor welke jongeren hij een aanbod voorziet, wetende dat er dan een verschil bestaat in financiering afhankelijk van de complexiteit van de hulpvrager. Intensiteit van de hulpverlening mag echter niet zomaar gekoppeld worden aan de verblijfsfunctie. Er zou bovendien nagedacht moeten worden over een systeem waarbij incentives in beide richtingen zouden moeten werken. Nu nemen de sociaal ondernemers volop hun verantwoordelijkheid om extra jongeren op te nemen maar de garantie is er niet dat dit in 2020 nog steeds zo zal zijn. Er is dus nood aan een flexibele regelgeving en een in dialoog opgebouwd afsprakenkader met aandacht voor deze bemerkingen. Tenslotte zou nog gekeken moeten worden waar de prestatiefinanciering vandaan zou moeten komen. Komt ook deze enkel en alleen vanuit de overheid? Wat innovatie betreft, zou de sociaal ondernemer moeten kunnen onderhandelen binnen zijn opdracht om zo de financiële middelen in te kunnen inzetten voor zijn projecten. Een bepaald deeltje van de voorziene middelen wordt dan specifiek voorbehouden voor innovatie. Momenteel is deze onderhandelingsruimte er niet. Een iets meer pragmatische en concrete invulling zou al een grote stap betekenen. Verder zou nagedacht moeten worden in welke mate incentives/waardering naar de creatieve innovatieve ondernemer zouden moeten gaan. Naast de hierboven reeds aangehaalde hindernissen (spilcapaciteiten, …) zijn er nog een aantal zaken die het installeren van nieuwe financieringsvormen bemoeilijken: zo worden momenteel erkenningselementen en financieringselementen door elkaar gehaald. Voorzieningen worden erkend en krijgen subsidies waarna de kwaliteit wordt beoordeeld. Er komen echter meer en meer gaten in het erkenningssysteem waarbij hulpaanbieders geen kwaliteitstoets meer ondergaan omdat ze werkzaam zijn zonder subsidies. Het is daarom belangrijk om het bestaande erkennings-en financieringssysteem goed te evalueren om zo de kwaliteit van het hulpaanbod te waarborgen. Aan te raden valt dat alle voorzieningen vergund moeten worden waarbij de band met subsidiering wordt herbekeken. Die subsidiering moet in functie van het sociaal doel staan waarbij de kernopdracht wordt nageleefd. Tenslotte moet de sociale ondernemer zich inhoudelijk en organisato-
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p15
risch schikken naar de arbeidswetgeving. In hoeverre dit het toekomstige financieringsmodel beknot, moet nog onderzocht worden. Rekening houdende met de huidige en toekomstige organisatie van de jeugdzorg is er tenslotte nood aan een doorgedreven beleidsafstemming /herschikking van programmatie, financiering, transparantie… om tot een zo optimaal mogelijke samenwerking te komen.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p16