Themarapport: Zorg op maat in beveiligde opvang Statuut van de tekst. De voorbije maanden vonden per thema drie vergaderingen plaats waarbij verschillende experten aan tafel zaten om van gedachten te wisselen omtrent verscheidene onderwerpen. De tekst bevat een bundeling van hun inbreng en vormt de inspiratie voor het verdere proces van deze Staten-Generaal. We wensen alvast de deelnemers en de voorzitter te bedanken voor hun engagement en expertise. De lezer wordt uiteraard uitgenodigd om bedenkingen en reacties aan te geven:
[email protected]
1. Positie en beslissingsruimte van de jeugdrechter Probleemstelling
Verschillende evoluties, die reeds aan de gang zijn of die worden aanbevolen, hebben een grotere speelruimte tot gevolg van de ‘uitvoerders’ van jeugdinterventies. Voorbeelden hiervan zijn de installatie van een voorportaal in de gemeenschapsinstellingen, de evolutie van het privaat aanbod naar flexibele en multifunctionele centra en een grotere aandacht voor trajecten in de hulpverlening. Ook de consulenten van de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdbijstand nemen momenteel een belangrijke plaats in, voor zowel de advisering als opvolging van de door de jeugdrechter besliste interventies. Voor het werkveld is ook niet steeds duidelijk wie precies waarvoor de gesprekspartner is. Deze evoluties nodigen uit om de positie en rol van de jeugdrechter te actualiseren en te benadrukken.
Principes en aanbevelingen
1. De jeugdrechter heeft de legitimiteit, onafhankelijkheid en autonomie om beslissingen te nemen. Indien er sprake is van niet-vrijwillige jeugdbijstandsinterventies of maatregelen die volgen op delinquent gedrag, komt de beslissing over het opleggen van een maatregel en het bepalen van de aard van de maatregel toe aan de rechterlijke macht. Dat is in nog versterkte mate het geval indien er sprake is van vrijheidsberoving. De jeugdrechter moet over voldoende tijd en informatie beschikken om tot een weloverwogen beslissing te komen. Ook de jongere zelf, bijgestaan door zijn jeugdadvocaat, moeten kunnen participeren aan het besluitvormingsproces.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p1
2. Aangezien de jeugdrechter bij het opleggen van de initiële maatregel niet altijd reeds over alle nodige informatie beschikt, is de opvolging van de maatregel van groot belang. Indien de eerste maatregel oriënterend van aard is, volgt nadien – op basis van de oriëntatieverslagen en het advies van de consulent – een nieuwe beslissing. De jeugdrechter kan ook een flexibele maatregel nemen. In dat geval heeft hij zicht op de potentiële inhoud en traject, maar de concrete inhoud wordt in enige mate door de uitvoerder aangepast aan de wisselende, individuele omstandigheden. Dit gebeurt steeds binnen de beslissing van de jeugdrechter en met participatie van de jongere, indien deze dat wenst bijgestaan door zijn jeugdadvocaat. Over ‘schakelingen’ tussen verschillende hulpmodules wordt de sociale dienst permanent op de hoogte gehouden. Substantiële schakelingen kunnen slechts mits akkoord van de jeugdrechter. Tegenover een grotere discretionaire ruimte voor de voorzieningen moeten een versterkte rechtsbescherming staan voor de jongere en de ouders: een aangepaste rechtspositie en een rechtstreekse beroepsmogelijkheid bij de jeugdrechter. 3. De cruciale positie van de jeugdrechter veronderstelt gespecialiseerde rechters, die over de nodige – ook niet-juridische – kennis, inzicht en vaardigheden beschikken en een uitklaring en versterking van de positie van de consulenten die de jeugdrechter bijstaan. Van groot belang is een aangepaste basis- en gespecialiseerde opleiding, systemen van coaching en intervisie, en zicht op maatschappelijke evoluties, ontwikkeling van kinderen, jeugdculturen en de sociale kaart.
2. Van vraagverheldering tot diagnostiek Zowel voor de besluitvorming over als de uitvoering van jeugdinterventies is een kwaliteitsvolle diagnostiek en vlotte informatie-uitwisseling cruciaal. 2.1 Kwaliteitsvolle diagnostiek Probleemstelling
Momenteel bestaan grote verschillen in kwaliteit en methodieken van diagnostiek; heel wat diagnostische centra zijn bovendien sterk verschillend naar discipline. Dit beïnvloedt de uitkomst van de analyse. Diagnoses veranderen te vaak in functie van diegene die de diagnose stelt of gaan te vaak in de richting van de doelstelling van diagnose. Los van de kwaliteit, hebben het comité voor bijzondere jeugdzorg en de jeugdrechter bij de eerste beslissing vaak ook gewoon te weinig informatie ter beschikking.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p2
Nochtans mag vanuit cliëntenperspectief een goed gestructureerde diagnose- en indicatiestellingsprocedure verwacht worden. Een degelijke diagnostiek moet uiteindelijk leiden tot een trajectadvies waarbij gekeken wordt naar het beveiligingsniveau, de problematiek en/of het delict en het cure level. Hierbij kan een zekere gelaagdheid onderscheiden worden: diagnostiek kan gezien worden als het maatschappelijk onderzoek door de consulent, het psychologische en psychiatrische beeld, in voorkomend geval de criminogenese met risicotaxatie en het identificeren van de sociale en schoolse vaardigheden. Men moet zich er evenwel voor hoeden jongeren te gaan over-diagnosticeren. In het continuüm van vraagverheldering tot diagnostiek moet de proportionaliteit gerespecteerd worden. In dit kader mag men er niet te vaak van uitgaan dat jongeren die delicten plegen bijvoorbeeld een zware psychiatrische problematiek hebben. Bij het plegen van delicten spelen ook sociale en maatschappelijke processen mee. Het is verder belangrijk om te beseffen dat diagnostiek op verschillende momenten kan en moet gevoerd en geïnterpreteerd worden. Principes en aanbevelingen
1. Om een gedegen diagnostiek en oriëntatie uit te kunnen voeren, wordt voor beveiligde opvang het voorstel geopperd om een ‘voorportaal’ op te richten. Hierin wordt door een gespecialiseerd en interdisciplinair team nagegaan in welke mate een plaatsing in beveiligde opvang vereist is en welke naar inhoud en in tijd afgebakende hulpmodules het meest geschikt zijn. Waar nodig wordt voor deze analyse een beroep gedaan op externe experten. Hierbij zal een basale maar grondige probleemanalyse aangevuld worden met risicotaxatie en criminogenese. Het besef heerst dat de maatregel tot beveiligde opvang vaak een heel snelle beslissing vereist. Daarom is de binnenkomst van de jongere in het voorportaal een moment van bezinning waarbij de situatie geanalyseerd wordt. Het voorportaal kan dus gezien worden een voorlopige maatregel; het vervolgtraject kan plaatsvinden in dezelfde of in een andere setting. 2. Diagnostiek mag niet als een keuze tussen verschillende visies worden beschouwd. Het lijden of de traumatische ervaring mag bijvoorbeeld niet als primordiaal uitgangspunt genomen worden, evenmin als andere oorzaken. Kwaliteitsvolle diagnostiek zou tevens inhouden dat er een recht op tegenexpertise bestaat, dat de overheid een kwaliteitscontrole installeert op de gevoerde diagnostiek en dat wordt geïnvesteerd in personeel en opleiding. 2.2 Informatie-uitwisseling
Probleemstelling
De informatie-uitwisseling tussen deskundigen, hulpverleners en de jeugdrechtbank gebeurt momenteel niet optimaal. Er wordt vaak aangegeven dat actoren binnen de hulp-
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p3
verlening te weinig informatie hebben om een diagnose te stellen en dat men daarom informatie wil krijgen van anderen. Ook wanneer jeugdrechters deskundigen aanstellen om een expertiseverslag op te maken worden problemen gesignaleerd. Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven dat diagnostici in bepaalde gevallen geen inzage krijgen in het strafrechtelijk dossier, terwijl men advies moet geven aan de jeugdrechter. Ook omgekeerd krijgt de jeugdrechter geregeld te beperkte informatie omtrent psychiatrische problematieken, zelfs wanneer het gaat over vrijheidsberovende beslissingen. Er lijkt dus een spanningsveld te bestaan tussen het principe van het beroepsgeheim, het streven naar kwaliteitsvolle diagnostiek en het nemen van geïnformeerde en gedocumenteerde beslissingen. Ook de informatie-uitwisseling tussen de consulenten en de hulpverleners is voor verbetering vatbaar. In sommige trajecten is bij aanvang zelfs nog geen consulent aangesteld, wat de start van de hulpverlening niet bevordert. Ook voor de cliënt moet het tenslotte duidelijk zijn hoe de informatie-uitwisseling omtrent zijn persoon verloopt. De beschikbaarheid van informatie lijkt bij momenten een groter probleem dan de methodische discussie. Principes en aanbevelingen
Het installeren van een onbeperkte mogelijkheid tot informatie-uitwisseling is niet wenselijk, wegens de blijvende waarde van het beroepsgeheim en de vertrouwelijkheid van de hulpverleningsrelatie. Er moet daarom binnen het hulpverlenings- en juridische kader een evenwichtige oplossing worden gevonden. Een onderdeel daarvan is het identificeren van een “basispakket” van informatie, dat voor alle betrokken actoren toegankelijk is. Daarnaast moeten de informatiestromen an sich helderder worden gemaakt, onder meer door: - het verhelderen en versterken van de positie van de consulent ten opzichte van zowel de voorzieningen als de jeugdrechters; - een verbetering van de gerechtelijke expertise, zowel wat de mogelijkheid betreft voor de jeugdrechters om op kwaliteitsvolle deskundigen een beroep te kunnen doen, als wat de toegang van de aangestelde deskundigen betreft tot het gerechtelijk dossier als andere relevante informatie.
3. Doelgroepenkader 3.1 Beveiligde opvang voor POS en MOF? Probleemstelling
De bijzondere jeugdbijstand richt zich (voornamelijk) op jongeren die delicten hebben gepleegd (MOF – als misdrijf omschreven feiten) en jongeren in problematische opvoedingssituaties (POS). Dit zijn ‘kwalificaties’, hefbomen die het toepassingsgebied van de
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p4
jeugdbijstand bepalen, eerder dan persoonskenmerken van jongeren. De vraag is of deze doelgroepomschrijving behouden moet blijven. Het probleem is namelijk dat er momenteel geen duidelijk traject voorhanden is: veel opgelegde maatregelen zijn een gevolg van toeval, soms van bewuste herkwalificatie. Uit de praktijk blijkt dat de kwalificatie vaak wordt ingevuld met het oog op de mogelijkheid tot plaatsing. Het huidige kwalificatiekader is op zich niet het probleem, en een eenvoudige wijziging van terminologie zal die toestand niet inhoudelijk veranderen. Wel blijft de vaststelling dat er in vrij veel gevallen een overlap bestaat van beide kwalificaties in hoofde van een jongere, dat het interventiepakket naar beide doelgroepen – op enkele uitzonderingen na – vrijwel identiek is en dat de overgang tussen MOF en POS-interventies niet geregeld is. Wat de gesloten opvang betreft, rijzen twee specifieke vragen: - voldoen deze kwalificaties om gesloten opvang te rechtvaardigen indien de jeugdrechter zulks aangewezen acht, of zijn hiervoor bijkomende criteria te ontwikkelen? - is het aangewezen om jongeren in probleemsituaties en delinquente jongeren samen te plaatsen en begeleiden, of gebeurt dat dit beter apart? Vanuit het kinderrechtenkader wordt namelijk geopperd om feitenplegers en jongeren met problemen in hun opvoeding en/of leefsituatie gescheiden te houden. Het gevreesde contaminatiegevaar lijkt in de praktijk minder tot uiting te komen. Er rijzen tevens problemen rond darknumber: wat als tijdens een POS-traject plots feiten aan het licht komen? Ook op financieel en infrastructureel vlak zal de organisatie van een gescheiden regime geen evidentie betekenen. Principes en aanbevelingen
1. In een sociale rechtsstaat moet bij wet worden aangegeven in welke gevallen de overheid gemachtigd is om tussen te komen in het privé- en gezinsleven. Dat kan enerzijds bij het plegen van feiten, anderzijds indien de opvoedings- of leefsituatie problematisch is. Hiervoor heeft de jeugdrechter in de uitvoering van zijn beslissingsbevoegdheid een uitgebreid maatregelenpakket voorhanden. In een tweede stap wordt bepaald of gesloten opvang nodig is, waarbij wordt gekeken naar criteria van maatschappelijke beveiliging of beveiliging van de persoon. Deze nood aan beveiliging komt niet in de plaats van de startkwalificaties (momenteel: POS en MOF), maar is een bijkomend criterium om geslotenheid te rechtvaardigen. De derde stap is het bepalen welk hulpaanbod wordt verstrekt binnen die gesloten opvang. Dit laatste luik geeft een beschrijving van het zorgaanbod in de gemeenschapsinstellingen. 2. Met name ten aanzien van jongeren die een delict hebben gepleegd, is het aangewezen dat een duidelijke maatschappelijke reactie op dat delict kan worden gegeven. Daarom moet, meer dan nu, een onderscheid mogelijk zijn in de ‘primaire’ kwalificaties van problematische opvoedings- of leefsituatie enerzijds, jeugddelicten anderzijds. Bij jeugddelicten moet het bijvoorbeeld initieel mogelijk zijn beveiligings-, delict- en herstelgericht te werken. Indien nodig kan nadien – volgens de principes van de bijzondere jeugdbij-
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p5
stand (eerst vrijwillig, zonodig gedwongen) – worden nagegaan of complementair aan de aanwezige probleemsituatie moet worden gewerkt. De gescheiden ‘primaire’ reactie hoeft evenwel geen wezenlijk verschil in aanbod te betekenen. Elke unit kan dezelfde modaliteiten van screening, diagnostiek en vervolgtraject doorlopen. Vanuit cliëntenperspectief is het in deze oefening heel belangrijk om rekening te houden met de perceptie en het belevingsaspect van de minderjarige en diens context. De jongere moet duidelijkheid hebben hoe zijn traject eruit ziet. 3.2 Differentiatie van het publieke aanbod Probleemstelling
Vanwege de nood aan zorg op maat, kiezen de gemeenschapsinstellingen ervoor om net als in de private voorzieningen een gedifferentieerd zorgaanbod te voorzien. Gemeenschapsinstellingen zijn evenwel momenteel nog steeds ‘besmet’ met negatieve differentiatie: jongeren komen bij hen terecht vanwege de exclusiecriteria die elders gelden en vanwege de maatschappelijke verantwoordelijkheid tot opnameplicht. Deze negatieve differentiatie moet omgebogen worden in een positieve differentiatie. Hierbij wordt het generalistische benadrukt door geen jongeren uit te sluiten. Vanuit generalistisch oogpunt proberen de gemeenschapsinstellingen zorg op maat aan te bieden voor alle jongeren waarvoor beveiligde opvang nodig geacht wordt. Een deelpopulatie binnen de gemeenschapsinstellingen bestaat uit jongeren met een complexe problematiek die speciale en intensieve behandeling nodig hebben. Het gaat om jongeren van wie ernstige gedragsproblemen gecompliceerd worden door een uitgesproken (ortho)psychiatrische zorgbehoefte, een mentale handicap, een primaire drugsproblematiek of een combinatie van deze kenmerken.
Principes en aanbevelingen
1. Cruciaal om differentiatie slaagkansen te geven, is te komen tot een weldoordachte modulering. Via modulering kunnen “hulppakketten” in de vorm van begeleidingsvormen ingezet worden op maat van de jongere. Door dit aanbod positief te formuleren kunnen jeugdrechters jongeren met kennis van zaken toevertrouwen aan gemeenschapsinstellingen. Ook de installatie van het voorportaal is een belangrijke factor omdat de expertise tot een identificatie van de begeleidingsnood leidt. Modulering en voorportaal zouden moeten leiden tot kortere doorlooptijden, duurzamere vervolgtrajecten in het private hulpaanbod en een sterkere vermindering van recidive moeten leiden. Wel impliceert een doorgedreven differentiatie de nood aan extra plaatsen voor meisjes. 2. Binnen het differentiëren moet ook aandacht besteed worden aan de leeftijd van de minderjarige. Momenteel wordt binnen de gemeenschapsinstellingen geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. De behoeften en problemen van jongeren in de vroege en late
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p6
adolescentie lopen duidelijk uiteen. Deze vaststelling vraagt om een specifieke, leeftijdsgebonden invulling van de plaatsing (het regime) in beveiligde voorzieningen Daarom wordt gepleit voor het differentiëren naar ontwikkelingsfase. 3. Voor jongeren met meervoudige psychiatrische problemen moet het mogelijk zijn het hulpverleningsaanbod binnen een orthopsychiatrische unit op een sterk geïndividualiseerde wijze vorm te geven. Verder is het belangrijk om voor deze groep zo snel mogelijk een intersectoraal hulpverleningstraject uit te tekenen. Dit veronderstelt een optimale samenwerking met de outreachteams van de gemeenschapsinstellingen en intersectoraal regionaal overleg voor jongeren met een complexe problematiek. 3.3 Positionering van de gemeenschapsinstellingen
Probleemstelling
Principes en aanbevelingen
Er wordt tevens aandacht besteed aan de hulpverleningstrajecten waarbij gespecialiseerde zorg wordt ingebracht en aan de samenwerking met andere voorzieningen rond bijvoorbeeld time-out, nazorg,… In het streven naar een scherpere positionering van de gemeenschapsinstellingen komt het gesloten karakter van de gemeenschapsinstellingen in beeld. Er kan evenwel worden vastgesteld dat binnen de huidige hulpverlening er verschillende modaliteiten van beveiligende maatregelen zijn tussen en binnen de sectoren (VAPH, psychiatrie, BJB). Het is belangrijk om ook de mate van geslotenheid binnen de private opvang te verkennen en expliciteren, en te onderzoeken in welke mate ook private jeugdzorgvoorzieningen kunnen instaan voor gesloten opvang. 1. Indien sterke maatschappijbeveiliging noodzakelijk is, moet dat een exclusieve opdracht blijven voor de gemeenschapsinstellingen is. ‘Geslotenheid’ is overigens niet zomaar te organiseren: daarbij komen belangrijke infrastructurele, financiële en inhoudelijke aspecten aan bod die voor private voorzieningen allesbehalve vanzelfsprekend zijn. Het is beter om deugdelijke alternatieven te ontwikkelen, na te denken over modaliteiten van beveiliging in cliënttrajecten en vlotte time-out afspraken te maken met de gemeenschapsinstellingen; dat verdient de voorkeur boven de creatie van gesloten private voorzieningen. 2. Om de continuïteit van het begeleidingstraject te garanderen bieden de gemeenschapsinstellingen time-outmogelijkheden aan alle private partners in alle sectoren aan. Een korte deblokkering van vastgelopen trajecten en het inlassen van een bezinningsperiode in een beveiligde voorziening moet leiden tot een herstel van de hulpverleningsrelatie en een terugkeer naar de oorspronkelijke voorziening. Time-out is tevens een hefboom om uitstroom te bevorderen én om instroom te voorkomen.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p7
3. Binnen het cliënttraject is het in het kader van nazorg noodzakelijk om partners aan te spreken die structureel ambulante en mobiele vervolgtrajecten ontwikkelen die naadloos aansluiten bij het verblijf van een jongere in de gemeenschapsinstelling. Hierbij is methodiekafstemming een aandachtspunt.
4. Zorgaanbod binnen beveiligde opvang Probleemstelling
De gemeenschapsinstellingen organiseren een basaal zorgaanbod voor elke jongere, ongeacht leeftijd, geslacht of hulpvraag. Daarnaast creëren zijn een specifiek aanbod, dat zo veel mogelijk op maat van de jongere wordt ingevuld. Momenteel is de zorg voor de jongere nog te vaak het gevolg van toeval en is het verband met de hulpvraag niet nauw genoeg. Van naakte detentie mag absoluut geen sprake zijn en elke problematiek van de jongere moet een passend antwoord krijgen. Specifiek voor de feitenplegers is er nood aan een meer herstelgerichte reactie.
Principes en aanbevelingen
1. Binnen de beveiligde opvang, wordt het aanbod gedifferentieerd. Naast een minstens initiële scheiding van delinquente en andere jongeren, wordt ook een scheiding naar leeftijd nagestreefd. Een gesplitste opnamecapaciteit maakt de instroom beter beheersbaar. 2. Er moet een goede aansluiting zijn van cliënttrajecten op het beveiligde aanbod: nazorg, time-out en complexe problematieken moeten op een intersectorale, nauw aansluitende, flexibele en geëngageerde manier vorm krijgen. Omgekeerd mag een opvang in een gemeenschapsinstelling geen breuk betekenen in lopende hulpverlening. Met het oog op deze wenselijke continuïteit, moet men komen tot goed functionerende netwerken van voorzieningen, met de gemeenschapsinstellingen en private voorzieningen uit de omgeving van de jongere en het gezin, die samen van in het begin verantwoordelijkheid opnemen voor de hulpverlening aan de jongere. 3. Residentiële opvang in gemeenschapsinstellingen moet kunnen worden gecombineerd met herstelgerichte acties en leerprojecten.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel T 02 553 33 01 F 02 553 34 19 www.jongerenwelzijn.be
p8