Thema 3 Nieuw, nieuw, nieuw!
Les 1 Nieuw nieuw nieuw! • We starten met het thema uitvinden. → Waar denk je aan bij uitvinden? (maak een woordweb) • Vandaag ga je luisteren naar het verhaal “Nieuw, nieuw, nieuw! Luisteropdracht: Welke uitvinding spreekt je het meest aan en waarom? • Lees het verhaal mee met je vinger. Na afloop beantwoorden we de vraag.
Het is 1841. In Brussel is een tentoonstelling. Achter een gordijn speelt Adolphe Sax op zijn nieuwe uitvinding: de saxofoon. Hij wil zijn instrument niet laten zien omdat hij bang is da zijn collega’s het idee van hem afpikken. Een collega is iemand die hetzelfde werk doet.
Op een tentoonstelling in Brussel in 1841 klinken nieuwe klanken die de mensheid tot dan toe nooit ter ore zijn gekomen. De mensheid dat zijn alle mensen op de wereld.
In de zestiger jaren hadden Amerikaans militairen al een web, Net, waardoor hun computers met elkaar in verbinding stonden. De zestiger jaren is de tijd van 1960 tot 1970.
Marie Curie heeft tal van experimenten met straling gedaan. Een experiment is een proef om iets te onderzoeken.
Met radioactieve straling wordt in de geneeskunde veel goed gedaan. De geneeskunst is de studie waarbij je alles over het lichaam en ziektes leert.
Bij de Olympische Spelen in 1968spring een onbekende Amerikaanse atleet ruggelings over de lat bij hoogspringen. Ruggelings betekent dat je gezicht, borst en buik naar de hemel zijn gericht.
Zo had nog nooit iemand gesprongen, het publiek is enthousiast. Als je ergens enthousiast over bent, vind je het enorm leuk of goed.
De atleet vestigde een nieuw record hoogspringen. Een nieuw record vestigen betekent dat dat record vastgelegd wordt zodat iedereen weet wie dat gehaald heeft.
Die klanken zijn en nog nooit ter ore gekomen. Ter ore komen betekent dat je het gehoord hebt. Wat kan je nog meer ter ore komen?
Het woord radioactiviteit is bedacht door Marie Curie. Radioactiviteit zijn deeltjes met een gevaarlijke straling, waar energie uitgehaald wordt. Waarvoor wordt radioactiviteit gebruikt?
In de geneeskunde worden zogenaamde 'medische isotopen' gebruikt voor de bestrijding van tumoren.
Marie Curie heeft tal van experimenten met de straling gedaan. Tal van betekent een heleboel.
Het is gevaarlijk om je lichaam langere tijd bloot te stellen aan radioactieve straling. Als je je lichaam blootstelt aan iets dan betekent dat dat je ergens mee in aanraking komt. Wat kan er gebeuren als je je te lang blootstelt aan radioactieve straling?
In het verhaal over de atleet wordt er een nieuw record gevestigd. Dat is absoluut een sensatie. Een sensatie is een grote opwinding omdat er iets spannends of iets engs gebeurt. Heb je zoiets ook wel eens gevoeld?
Verwerking: • De klas wordt verdeeld in groepjes. Je speelt met elkaar een stukje van het verhaal na. • De rest van de klas, kijkt of het stukje op de juiste manier wordt nagespeeld.
Reflectie: • • • • •
Heb je het verhaal begrepen? Zijn er nog woorden die je niet kent? Hoe vond je het om over uitvindingen te lezen? Kende je alle uitvindingen in het verhaal? Was het moeilijk het toneelstukje na te spelen?
De komende weken gaan we werken binnen het thema uitvinden.
Les 2 Vooruitgang of niet? • In het verhaal wordt verteld over de ontdekking van radium, een stof waar straling van uitgaat. • Er staat dat met radioactieve straling veel goeds kan worden gedaan. → Kun je dingen noemen? Medische bestralingen in de geneeskunde → Kun je ook negatieve dingen noemen van radioactiviteit? Atoombommen, het gevaar van blootstelling aan radioactiviteit) → Is de ontdekking van radioactiviteit een vooruitgang? • Iets is een vooruitgang als het beter is dan vroeger. Deze les geef je een mening, aansluitend bij de mening en gevoelens van een groepsgenoot en die mening terugvertellen.
• We gaan een opdracht doen waarbij je met je mening moet aansluiten bij een ander. → Waar kun je op letten als iemand iets vertelt? Lichaamstaal; ogen, houding, de woorden, het enthousiasme. → Je moet de mening van de ander respecten, ook al ben je het er niet mee eens. → Wie heeft ergens een mening over en kan hierover vertellen? → Wie kan aansluiten op deze mening? → Wie kan de meningen navertellen? • Dit herhalen we eventueel een aantal keer.
Reflectie: • Hoe vond je het om aan te sluiten bij de mening van een ander? • Heb je rekening gehouden met elkaar gevoelens? • Was je in staat terug te vertellen wat een ander vond? • Heb je je mening veranderd nadat je het verhaal van de ander hoorde?
Les 3 Mijn oma heeft een idee (R/V) → Waarom zit Aldophe Sax achter het gordijn? Hij is bang dat anderen het idee af zullen pakken. → Wat had hij voor idee? idee Vandaag gaan we woorden die eindigen op ee,omzetten in het meervoud.
Uitvinders hebben vaak goede …. → Welke woord moet ingevuld worden? → Spel dat woord eens. • Denk aan les 3 van thema 1. Daarin heb je woorden waarbij de klemtoon op de laatste ie lag een –en gegeven een trema op de laatste e. → Weet je waarom de trema (puntjes) op de laatste e kwam? • Woorden die eindigen op ee hebben dezelfde regel. sleeën reeën sneeën feeën zeeën
Reflectie: • Heb je het meervoud van woorden eindigend op ee goed geschreven? • Zie je dat dit telkens hetzelfde is? • Waarom komen de puntjes op de laatste e te staan? • Lees je gedichtje voor.
Les 4 De uitvinding van het internet (R/V) → Speelt het ankerverhaal over Adolphe Sax vroeger of nu? → Waaraan kun je dat zien? Het jaartal 1841 → Kun je het ook aan andere woorden zien? Persoonsvormen staan in de verleden tijd: had, begon, was,liet. In deze les zet je persoonsvormen in een andere tijd.
→ Wat is een persoonsvorm? → Hoe kun je een persoonsvorm vinden? Door een zin die in de tegenwoordige tijd staat in de verleden tijd te zetten en andersom. • Er hangt een gordijn op het bord. → Staat deze zin in de tegenwoordige tijd of de verleden tijd? → Zet de zin eens in de verleden tijd. Er hing een gordijn. • Hij begon een fabriek. → Zet de zin nu in de tegenwoordige tijd. → Wat valt erop aan deze veranderende persoonsvormen? Klankveranderingen
Reflectie: • Is het gelukt de zinnen in een andere tijd te zetten? • Heb je gezien dat de klanken van de persoonsvormen telkens veranderen? • Hoe ben je te werk gegaan? • Wat vond je moeilijker: van verleden tijd naar tegenwoordige tijd of van tegenwoordige tijd naar verleden tijd? Weet je waarom?
Les 5 Industrie • Op de tentoonstelling in Brussel worden de nieuwste snufjes op het gebied van industrie getoond. → Wat wordt er precies onder verstaan? Industrie zijn alle fabrieken bij elkaar. De auto-industrie zijn alle fabrieken waar auto’s worden gemaakt. → Kun je nog meer voorbeelden van industrie noemen? Een fabriek is een deel van het geheel “industrie”. In deze les gaan we werken met deel- geheel relaties.
• In groep 6 heb je ook met deel- geheel relaties gewerkt, zoals de onderdelen van een tas. → Noem zoveel mogelijk onderdelen van een tas. Een rits, een zijvakje, een handvat. • Als je al die delen bij elkaar voegt krijg je een tas. Een tas is heel concreet. Deze les is dat anders, het wordt abstracter. (niet te hoeven zien of vast te pakken) • Muziek. Muziek is het geheel. Muziek is niet iets dat je vast kunt pakken en je kunt onmogelijk alle delen van muziek opnoemen. → Noem eens enkele onderdelen van muziek. (woordweb) Instrument, muzikant, muzieknoten. • Alle woorden zijn een onderdeel van muziek. • We herhalen de oefening eventueel met het woord natuur.
Reflectie: • Wat vond je van de opdracht? • Waren er moeilijke woorden bij? • Welke deel- geheel relaties vond je makkelijk en welke moeilijk? Waarom? • Wat wordt bedoeld met deel- geheelrelatie? • Een deel- geheelrelatie geeft aan uit welke delen een geheel bestaat. Dat hoeft niet iets te zijn dat je kunt zien of vast kunt pakken.
Les 6 Een keerpunt in de geschiedenis Het verhaal krijgt steeds een andere wending doordat er een andere uitvinding wordt besproken; een wending is een gebeurtenis. → Welke andere wendingen zijn er? Gebeurtenis, tijd, plaats, persoon, stemming. → Is de volgorde van de vier delen in het verhaal belangrijk? → Kan er ook een andere volgorde zij? → Welke volgorde zou jij kiezen? We gaan het deze les hebben over de wendingen en de volgorde in een verhaal.
• We lezen de alinea “Een nieuw geluid” uit het eerste gedeelte van het ankerverhaal. → Welke wendingen hoor je? → Wat voor soort wendingen zijn het? → Zijn er woorden die de wending aangeven? De woorden “enkele jaren later” geven een wending in de tijd aan. → Hebben deze woorden ook te maken met de volgorde van het verhaal? → Zouden de stukjes in het verhaal ook in een andere volgorde kunnen staan? → Waarom niet? Ook de volgorde in een verhaal heeft te maken met tijd, plaats, persoon en gebeurtenis. → Welke woorden maken de volgorde duidelijk? Het is 1841, nu. → Zie je dat deze volgorde een logische is in de tijd? → Kun je ook een andere volgorde bedenken? Bijvoorbeeld: Sas speelt op nieuwe uitvinding – Sax vraagt patent aan – Sax begint fabriek.
Reflectie: • Kon je de wendingen uit de drie delen halen? • Hoe ging je daarbij te werk? • Welke woorden waren hierbij belangrijk? • Waar hadden de wendingen mee te maken? Klaar?- opdracht: Welke wendingen heb je het verhaal gegeven?
Les 7 Op het verkeerde been (R/V) In het verhaal van Marie Curie staat: “het is gevaarlijk om je lichaam bloot te stellen aan straling”. → Wordt daar echt bloot mee bedoeld? De schrijver gebruikt het woord bloot om te laten zien dat je net als wanneer je bloot bent, kwetsbaar bent.
→ Als ik zeg dat ik iets beneden in de lerarenkamer heb laten liggen en ik vraag iemand er even heen te vliegen voor mij, zie je die persoon dan echt vliegen? Nee,maar iedereen weet wat er bedoeld wordt. Dit noemen we beeldspraak. Iets niet letterlijk zeggen, maar zo zeggen dat een ander weet wat ermee bedoeld wordt. Je kunt beeldspraak gebruiken om iets beter te beschrijven; je kunt schrijven dat een deur heel moeilijk open gaat, maar als je schrijft dat het leek alsof de deur werd tegengehouden door een natte dweil die klem zat onder de deur, dan kun je je er een goede voorstelling van maken. Je kunt ook beeldspraak gebruiken door het vergelijken met iets anders. Bijvoorbeeld: voetbal is oorlog. Mensen zijn net kuddedieren. → Ken je daar nog een voorbeeld van?
Reflectie: • Hoe vond je het om de beeldspraak in de zinnen te vinden? • Was het in sommige zinnen moeilijker dan in de andere zinnen? Waarom? • Was er beeldspraak bij die je zelf ook wel eens gebruikt? • Weet je wat de functie van beeldspraak is? • Hoe komt het dat je zelf meestal automatisch de betekenis van beeldspraak begrijpt?
Les 8 De spoetnik (R/V) → Waar begint het verhaal van Adolph Sax en hoe gaat het verder? Het verhaal begint met de saxofoon als instrument in een orkest. Er zit een logische lijn in.
Vandaag ga je leren de logische lijn van een verhaal of tekst te zien.
Elk verhaal werkt vanuit een begin naar een eind. De keuze van het begin en de opbouw is telkens anders. Je kunt in het verleden beginnen en de tekst opbouwen tot je bij het heden uitkomt. Je kunt bij iets groots beginnen en eindigen bij iets kleins of andersom. Je kunt in het heden beginnen en verder gaan in het verleden en weer terug komen tot het heden. Er zijn veel mogelijkheden, als de zinnen maar logisch op de vorige blijven aansluiten.
Er hangt een gordijn. Hij speelt op zijn nieuwe uitvinding. Hij wil zijn instrument niet laten zien. → Waar is er? Er verwijst naar de tentoonstelling. → Wie is hij en wat is zijn nieuwe uitvinding? → En zijn instrument? Hij naar Adolphe Sax, zijn nieuwe uitvindingen en zijn instrument naar de saxofoon. • Verwijswoorden wijzen naar andere woorden uit de tekst en zorgen voor een goede opbouw, zonder dat je steeds alles opnieuw hoeft op te schrijven.
Reflectie: • Hoe heb je de opdracht uitgevoerd? • Ben je direct begonnen de tekst in de goede volgorde te schrijven? • Hoe heb je achterhaald waar de verwijswoorden naar verwezen?
Les 9 Geen patent, geen cent (R/V) → Wat is patent? Patent is een alleenrecht. → Wat is het doel van een patent. Iemand anders kan de uitvinding niet meer inpikken.
We gaan vandaag oefenen met oorzaakgevolg en middel-doel in teksten.
Als je een patent hebt, ben jij de enige die met de nieuwe uitvinding geld mag verdienen. → Wat wordt er met het woord “als” bedoeld? Er wordt een voorwaarde gesteld: je moet eerst een patent hebben en dan pas ben jij de enige die geld mag verdienen met de nieuwe uitvinding. Anders mogen anderen er ook geld aan verdienen.
→ Bedenk nog meer zinnen waarbij het woord als een voorwaarde aangeeft. → Welke woorden kunnen gebruikt worden in plaats van “als”? Als, indien, mits, tenzij, wanneer, eventueel, desnoods, zo nodig. • Hierbij staan zowel voegwoorden als bijwoorden. → Welke voegwoorden ken je? • Thuis wordt hij als een held ontvangen. → Geeft “als” hier ook een voorwaarde aan? → Wat betekent als in deze zin? Degene die thuis komt wordt met een held vergeleken.
Reflectie: • Wat is het verschil tussen voorwaarde en vergelijking? • Hoe vond je het om zelf te bepalen of het om een voorwaarde of een vergelijking ging? • Welke zinnen vond je moeilijk? Waarom? • Waren er woorden bij die je niet kende?
Les 10 Nieuw, nieuw,nieuw (vervolg) → Waar ging het eerste gedeelte van het ankerverhaal over? → Waar gingen de stukjes tekst over? → Over welke uitvindingen werd er gesproken? → Wat had de hoogspringer uitgevonden? Het tweede deel gaat over een jongetje die een uitvinding bedenkt.
Leesvragen: → Waar gaat het verhaal over? → Over welke uitvindingen denkt de jongen na? → Wat verzint hij zelf als uitvinding? → Hoe werkt die uitvinding? Houd je vinger bij de tekst terwijl de leerkracht voorleest. • Daarna beantwoordt je de vragen.
Laurens ligt in bed en hoort in de verte het carillon. Een carillon is een muziekinstrument dat uit verschillende klokken bestaat.
Terwijl hij wakker ligt, denkt hij aan een uitvinding. Een goede uitvinding kan een kapitaal opleveren. Kapitaal betekent een bedrag aan geld, meestal veel geld.
Hij wil een uitvinding bedenken, iets simpels, iets dat makkelijk te verwezenlijken is. Als het verwezenlijkt wordt, dan gebeurt het echt, eerst was het alleen maar een plan of een droom.
Opeens heeft hij een idee: het sandwichbed! Een sandwich bestaat uit twee boterhammen op elkaar met beleg ertussen.
In een sandwichbed gaat het omdraaien automatisch. Als iets automatisch gebeurt lijkt het alsof het vanzelf gaat.
Met een druk op de knop van de afstandsbediening wordt de mens gekanteld. Kantelen betekent dat je iets draait, de onderkant wordt zijkant.
Dit idee is goud waard. Als iets goud waard is betekent dat het een heel goed idee is.
Laurens ligt in bed en kan de slaap niet vatten. De slaap niet kunnen vatten betekent dat je niet in slaap kan komen. Heb je dat wel eens? Waar denk je dan aan?
Opeens krijgt Laurens een voortreffelijke ingeving. Als iets voortreffelijk is, is het erg goed. Het kan niet beter.
Laurens denkt aan een sandwich-bed. Met een druk op de knop wordt hij gekanteld. Vervolgens zet je er een tijdklok op. Vervolgens betekent daarna.
Je legt de mensen op de linkerzij in een bed. En daarbovenop leg je weer een bed, dan omgedraaid. Resultaat: twee bedden tegen elkaar aan met de mens ertussen. In dit geval betekent resultaat het gevolg van iets. Je kunt ook zeggen: ze hadden eindelijk een resultaat. Als iets resultaat heeft levert het iets op, het heeft succes.
Hij zegt tegen zichzelf dat hij dit idee niet uit zijn hersenpan mag laten ontglippen. Ontglippen betekent dat iets weg gaat. Wat kan je nog meer ontglippen, behalve een idee in je hoofd?
Verwerking: • Bereid in een groepje een toneelstukje voor, waarin een paar thema woorden uitgebeeld worden. Je mag wel praten bij het toneelstukje maar niet de woorden letterlijk noemen. De anderen raden om welke woorden het gaat.
Reflectie: • Welke nieuwe woorden heb je deze les geleerd? • Hoe vond je de uitvinding van de jongen? • Zou je zelf zo’n bed willen hebben?
Les 11 Sport Vandaag De juf leest het stukje “Een nieuwe sprong” voor als sportverslaggever. → Zien jullie wat er gebeurt? Verslag geven, is de kunst van het vertellen dat anderen zich voorstellen en begrijpen wat er gebeurt.
Vandaag leer je een goed live verslag te geven over een sportgebeurtenis.
→ Wat is belangrijk bij het geven van een verslag? • Denk eerst goed na voor je begint. • Vertel de informatie in de juiste volgorde. (dat kan als je achteraf verslag doet, bij live verslag, zoals bij voetbal en tennis vaak gebeurt, kun je niet van tevoren nadenken) • Dan is het belangrijk dat je steeds van het belangrijkste verslag doet. • Duidelijk praten • De ander aankijken • Enthousiast zijn Denk aan de vier W-vragen als je bedenkt wat belangrijk is. Wie (doet het) Wat (gebeurt er) Wanneer (speelt het zich af) Waar (speelt het zich af)
1. Hij gaat ruggelings over de lat, met zijn gezicht, borst en buik naar de hemel gericht. 2. Wat een mooie sprong! → Wat is het verschil tussen beide zinnen? De eerste zin is een feit; zo is het echt gebeurd. In de tweede zin wordt een mening gegeven.; wat vindt de verslaggever ervan. •
In een verslag vind je altijd beide soorten zinnen. De verslaggever vertelt niet alleen wat er gebeurt, maar ook wat hij er van vindt.
Wat echt gebeurt en wat je ervan vindt.
Reflectie: • Hoe vond je het om live verslag te doen? • Is het moeilijker of makkelijker dan achteraf verslag doen? Waarom? • Hoe heb je feiten en meningen in je verslag verwerkt? Geef voorbeelden. • Heb je na de les waardering gekregen voor sportverslaggevers?
Les 12 Per ongeluk Laurens uit het ankerverhaal probeert een uitvinding te bedenken, iets dat nog niet bestaat. Dat is heel moeilijk. Er was eens een man die stevige lijm wilde uitvinden. Maar wat hij ook probeerde, het lukte hem alleen om telkens lijm te maken die telkens losliet. Als hij een papiertje aan elkaar lijmde, kon hij deze ook weer lostrekken. Toen zijn baas deze lijm probeerde begreep die dat dit een geweldige uitvinding was. Lijm die telkens weer losliet…..die kon je zo vaak gebruiken als je wilde. En zo zijn de post-it blokjes ontstaan. Vandaag gaan we een verhaal schrijven over iemand die per ongeluk iets anders uitvond dan hij of zij van plan was.
→ Welke dingen hebben mensen nodig die nog niet bestaan? (De leerling noteert dit zelf op het zijbord) → Wat is belangrijk in een verhaal? Een verhaal bestaat uit drie delen: Een begin; Een middenstuk; een gebeurtenis. Een eind; → Wat staat er verder in het verhaal? (w-vragen) - Er moet een hoofdpersoon zijn of enkele personen meer. - Het moet op een bepaalde plekken (of meerdere plekken) zich afspelen. - Het moet in een bepaalde tijd staan. (heden, toekomst of verleden) We bespreken samen een uitvinding van het bord en vullen bovenstaande zaken in.
Reflectie: • Welke moeilijkheden kwam je tegen? • Herken je dit bij elkaar? • Heb je zonder het woordveld te gebruiken het hele verhaal achter elkaar doorgeschreven, vanaf het begin tot het eind? • Heb je tussendoor nog wat veranderd? Waarom? • Bedacht je zelf iets nieuws?
Les 13 De beste uitvinding van deze tijd De juf leest deel twee van het ankerverhaal nog een stukje voor. Lees mee in je boek. → Welke woorden vind je moeilijk? Noteren op het bord. → Welke manieren ken je om de betekenis van moeilijk woord in de tekst te vinden? 1. De tekst om het woord lezen. 2. Zoeken naar de omschrijving van het woord in de tekst. 3. Het woord proberen te vervangen door een woord dat hetzelfde betekent. (synoniem) Deze les oefenen we met het vinden van de betekenis van moeilijke woorden in een tekst.
We proberen de betekenis van de woorden op het bord te achterhalen door de genoemde technieken toe te passen. Voorbeeld: carillon. In de tekst eromheen staat: je hoort de slagen van de klok. Kapitaal. Je kunt er honderdduizend euro voor krijgen. Van een sandwichbed wordt een omschrijving gegeven. In de tekst wordt precies omschreven hoe zo’n bed eruit ziet en wat je ermee kunt doen. Soms wordt een woord dat je niet kent, uitgelegd met een ander woord dat hetzelfde betekent, een synoniem, waarvan je de betekenis wel kent. Bij een moeilijk woord kun je in de tekst kijken of er een synoniem wordt gegeven waarvan je de betekenis wel kent. Kijk naar de collage. → Zijn er woorden waarvan de betekenis duidelijker wordt door de collage? Dus samengevat; om achter de betekenis van een woord in de tekst te komen, kun je: Wellicht een omschrijving vinden in de tekst. Naar een plaatje bij het verhaal kijken. Een synoniem invullen om te kijken of het verhaal nog klopt. Het woordenboek raadplegen.
Reflectie: • Hoe heb je de betekenis van de moeilijke woorden gevonden? • Snap je dat voor ieder woord een andere manier van vinden van de betekenis is? • Begrijp je de tekst beter nu je alle de betekenis van alle moeilijke woorden kent?
Les 14 Het hele zaakje (R/V) Laurens vindt een sandwichbed uit. → Wat een sandwich? Twee boterhammen op elkaar met beleg ertussen. → Waarom zou Laurens zijn uitvinding zo genoemd hebben? → Zou je een verhaal ook een sandwich kunnen noemen? Er gebeurt altijd iets tussen het begin en het einde. Vandaag gaan we een verhaal in alinea’s verdelen met aandacht voor de logische volgorde.
→ Wat weet je nog over alinea’s? Een verhaal is opgebouwd uit alinea’s. In elke alinea staan zinnen die bij elkaar horen. • In het begin lezen we dat Laurens in bed ligt en niet kan slapen. In de alinea erna lezen we waarom; hij ligt na te denken. • In de daarop volgende alinea’s lezen we dat hij een idee krijgt, dan werkt hij dat idee stap voor stap uit. • In les 8 hebben we gezien hoe verwijswoorden een ordening kunnen maken in een verhaal. Het moet iets simpels zijn. Je maakt het hele zaakje draaibaar. → Wat wordt er bedoeld met het? De uitvinding die Laurens probeert de verzinnen. → En met het hele zaakje? Het sandwichbed die Laurens heeft bedacht. Deze woorden verwijzen dus naar de alinea ervoor. Zinnen in een alinea verwijzen naar elkaar en bouwen zo een logische lijn op, maar ook alinea’s verwijzen naar elkaar. Als je een verhaal schrijft moet je er dus voor zorgen dat de lezers kunnen blijven volgen waarover het gaat.
Reflectie: • Wat heb je ontdekt toen je het verhaal ging schrijven? • Wat is er veranderd vergeleken met het verhaal dat je schreef in les 12?