THEATERGROEP MAX OF KABOUTER PLOP? Een onderzoek naar de provinciale subsidieregeling bijzonder repertoire
Cartoon: Jochem Coenen
Masterthesis Kunstbeleid en Management – Universiteit Utrecht Oktober 2011 Liseke van den Broek – 3104826 Begeleiding Dr. Philomeen Lelieveldt
DANKWOORD Met het opleveren van deze scriptie heb ik een mijlpaal bereikt: ik ga afstuderen. Na de bacheloropleiding Theater-, film- en televisiewetenschap (Universiteit Utrecht) ben ik van start gegaan met de master Kunstbeleid en -management (Universiteit Utrecht). Al in de derde klas van het VWO wist ik dat ik Theater-, film- en televisiewetenschap wilde gaan studeren. En hier heb ik nooit spijt van gehad. De opleiding heeft mij de mogelijkheid geboden om mijn affiniteit met kunst, cultuur en media te combineren met mijn interesse in communicatie, psychologie, geschiedenis en sociologie. Ik hoop door mijn keuze voor deze master uiteindelijk een managementfunctie te bemachtigen in de culturele sector. Organisatie en management: niet in een saai grijs kantoor, maar daar waar het broedt! Bij het bereiken van deze mijlpaal wil ik graag de mensen bedanken die mij op dit punt hebben gebracht. Allereerst dank ik de docenten van de master Kunstbeleid en -managent voor de kennis die ze hebben overgebracht en hun betrokken opstelling naar de studenten toe: Kees Vuyk, Francesco Chiaravalloti, Toine Minnaert en Philomeen Lelieveldt. Laatstgenoemde wil ik in het bijzonder bedanken voor haar prettige en kritische begeleiding tijdens het uitvoeren van dit onderzoek en haar kordate optreden als stagebegeleider. In het kader van deze masterthesis wil ik graag iedereen bedanken die zijn of haar bijdrage hieraan heeft geleverd. Dank aan Karen Welling (Fonds Podiumkunsten), Paul Stolwijk (Fonds Podiumkunsten), Alex Le Mat (Theater Het Klooster), Ingrid Melman (Theater Film Cafe De Lieve Vrouw), Gerard van Veen (provincie Gelderland) en Jack van Aspert (provincie Zeeland) voor het overdragen van hun kennis en visie tijdens de interviews die ik met hen afgenomen heb. Ook dank aan Ineke van Balen (provincie Overijssel), Werner Ubachs (provincie Zuid-Holland), Trudy Manie (provincie Brabant) en Ruby van Dinther-Willems (provincie Limburg) voor het aandragen van de benodigde informatie voor dit onderzoek. De inspiratie voor dit onderzoek heb ik opgedaan tijdens mijn stage bij de provincie Utrecht, afdeling Economie, Cultuur en Maatschappij. Eén van de twee onderzoeken die ik voor de provincie heb uitgevoerd, heeft mij geïnspireerd tot het schrijven van deze thesis. Graag wil ik daarom in de eerste plaats mijn stagebegeleider Rianne Brouwers en Catherine Peters Sengers, begeleider bij het onderzoek, bedanken. Ook wil ik Rianne en Catherine bedanken voor hun hulp bij het leggen van de contacten voor de interviews en hun feedback op het onderwerp van deze thesis. Daarnaast wil ik graag mijn directe collega’s en/of kamergenoten Anne-Marie van Lemmen, Chantal van Doorn, Mirjam Cloo, Frank Okhuijsen en Lieke Hoefs bedanken voor hun begeleiding, luisterend oor en gezelligheid. Ook na het afronden van mijn stage zijn velen van hen betrokken gebleven bij dit onderzoek waarvoor veel dank. Last but not least, wil ik mijn lieve vrienden en familie bedanken voor het luisteren naar mijn ups en downs tijdens het schrijven van deze thesis. In het bijzonder wil ik Benjamin, Annelies en Ilse danken voor hun opbouwende kritiek bij het lezen van mijn scriptie. Mijn trouwe “nakijker” Ben kon door zijn verhuizing mij dit maal niet van zijn scherpe kritiek voorzien, maar dank voor al je nakijkwerk tot aan mijn scriptie. Jochem, bedankt voor je scherpe cartoon. Judith, bedankt voor je culinaire opkikker op het moment dat ik er even geen zin meer in had. Joris, bedankt voor je geduld en support!
2
SAMENVATTING In deze tekst staat de (provinciale) subsidieregeling bijzonder repertoire centraal, een programmeringssubsidie voor bijzonder repertoire die tot 2008 voor de provincies werd uitgevoerd door verschillende landelijke instanties en vervolgens door de provincies zelf is overgenomen. Dit onderzoek draagt bij aan het opvullen van de lacune in kennis over de geschiedenis van de provinciale regeling voor bijzonder repertoire en wil bijdragen aan discussie over de inhoudelijke consequenties voor podia van het verdwijnen van dit budget. Het onderzoek geeft antwoord op de vraag hoe de provinciale subsidieregeling bijzonder repertoire zich heeft ontwikkeld tussen 1968 en heden1 en welke beleidsdilemma’s dat heeft opgeleverd. Om deze vraag te kunnen beantwoorden, is gebruik gemaakt van een combinatie van onderzoeksmethoden: een literatuurstudie, analyse van beleidsdocumenten, interviews met beleidsmakers en theaterdirecteuren, een kwalitatieve analyse van de subsidieaanvragen in de provincie Utrecht in het kader van deze regeling en een kwantitatieve analyse van de programmering, zaalbezetting en financiële gegevens behorend bij de regeling in de provincie Utrecht. Allereerst is onderzocht wat de verantwoordelijkheid van de overheid is op het gebied van cultuur, specifiek podiumkunsten. Het bewaken en bevorderen van de waarden pluriformiteit, toegankelijkheid, vrijheid, gelijkheid, innovatie, kwaliteit en ontwikkeling keren in dit kader veelvuldig terug. Vervolgens is onderzocht welke doelen de regeling dient: het belang voor innovatie en ontwikkeling in het podiumkunstenaanbod, het opbouwen van een publiek voor (jonge) nieuwe makers en gezelschappen en behoud van een kwalitatieve standaard worden veelvuldig als doel aangedragen. Ook is onderzocht welke invulling er kan worden gegeven aan het begrip bijzonder repertoire. Uit onderzoek blijkt dat het vaak gaat om aanbod van onervaren, nieuwe makers en/of gezelschappen, risicovol theater van hoge kwaliteit dat toeschouwers aan het denken zet en een gering publiek aanspreekt. Analyse van de regeling bijzonder repertoire in de provincie Utrecht laat zien dat de ondersteunende rol van de subsidie in de budgettering van deze voorstellingen nodig is. De subsidieregeling bijzonder repertoire is eind jaren ’60, begin jaren ’70 ontstaan vanuit het Shaffytheater. Via het Theaternetwerk Nederland en het Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing komt de regeling uiteindelijk in 2009 bij de provincies zelf terecht. Veel provincies kiezen op dat moment voor een meer provinciale insteek door de regeling (gedeeltelijk) in te zetten voor het programmeren van (bijzonder) repertoire uit de eigen provincie. Ook voegen veel provincies een marketingcomponent toe aan de regeling. Door de jaren heen hebben een aantal provincies de keuze gemaakt te stoppen met de regeling. Ook zijn er podia die de regeling al in een eerder stadium zelfstandig zijn gaan uitvoeren. Bij het merendeel van de provincies die de regeling nog uitvoeren, is het onduidelijk wat er in de nabije toekomst met de regeling gaat gebeuren. De provincies kunnen de regeling gemakkelijk aan de kant zetten, omdat cultuur geen wettelijke taak is van de provincie. Volgens velen is het verlenen van een programmeringssubsidie eigenlijk een taak van de gemeente. In de provincie Utrecht komt de regeling na 2012 te vervallen. De nieuwe subsidieregeling van het fonds voor kleinschalige of incidentele programmering (SKIP) die dit jaar is geïntroduceerd, kan deels het gat opvangen dat na 2012 – in ieder geval in Utrecht – valt wanneer de regeling bijzonder repertoire verdwijnt. De theaterdirecteuren spreken echter hun angst uit voor verschraling van het podiumkunstenaanbod. Zij zijn van mening dat de SKIP het gat niet volledig kan opvangen, omdat deze anders werkt. Bovendien is de toekomst van de SKIP onzeker. Volgens de theaterdirecteur en -programmeur is sponsoring niet de oplossing voor het financieren van dit complexere repertoire. In het belang van het behoud van een kwalitatief, pluriform (theater-)aanbod zal op korte termijn moeten worden nagedacht of dit aanbod gesubsidieerd moet worden, welke voorwaarden er worden gesteld en wie de subsidieverlener wordt. 1
Met tot op heden wordt tot en met september 2011 bedoeld.
3
INHOUDSOPGAVE INLEIDING .................................................................................................................................... 5 H.1 THEORETISCH KADER EN BEGRIPPENKADER ............................................................................ 9 1.1 Het culturele bestel: de theorie .................................................................................................... 9 1.2 Doelen van (hoge) kunst: de theorie ........................................................................................... 13 1.3 Het culturele bestel: de praktijk……………………………………………………………………………………………...14 1.4 Doelen van (hoge) kunst: de praktijk………………………………………………………………………………………15 1.5 Bijzonder aanbod: de praktijk ..................................................................................................... 18 1.6. Samenvatting.............................................................................................................................. 20 H. 2 GESCHIEDENIS VAN DE REGELING........................................................................................ 21 2.1 Shaffy, MTN en FPPM .................................................................................................................. 21 2.2 Provinciale regeling vanaf 2008……………………………………………………………………………………………….24 2.3 Actuele situatie bij het NFPK+ (voorheen FPPM) ........................................................................ 31 2.4 Samenvatting………………………………………………………………………………………………………………………….33 H. 3 CASUS UTRECHT .................................................................................................................. 34 3.1 Zaalbezetting, programmering en aandeelprovincie provincie seizoen 2009/2010…………………34 3.2 Subsidiëring van de productie…………………………………………………………………………………………………39 3.3 Samenvatting………………………………………………………………………………………………………………………….42 H.4 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN…………………………………………………………………………………………….43 4.1 Conclusie ..................................................................................................................................... 43 4.2 Aanbevelingen ............................................................................................................................. 45 LITERATUURLIJST........................................................................................................................ 46 BIJLAGE 1 – Uitnodiging deelname programmeringsbudget kleinschalige podia – provincie Gelderland ................................................................................................................................. 49 BIJLAGE 2 – Bijlage bij uitnodigingsbrief podiumplan Oost-Nederland – provincie Gelderland ...... 52 BIJLAGE 3 – Podiumplan Overijssel.............................................................................................. 55 BIJLAGE 4 - Beleidsregel subsidies professionele podiumkunsten en film 2009-2012 – provincie Noord-Brabant…………………………………………………………………………………………………………………………….57 BIJLAGE 5 – RKP 2006-2008 ......................................................................................................... 60 BIJLAGE 6 – SKIP ......................................................................................................................... 62 BIJLAGE 7 – Programmering in het kader van het ondersteuningsbudget theaters 2009-2010 ....... 66
4
INLEIDING Bezuinigen op kunst was lange tijd een politiek taboe. Welke politicus wil nu als cultuurbarbaar door het leven? Maar dit taboe is aan slijtage onderhevig. ‘In onze samenleving voltrekken zich veranderingen waardoor het adagium ‘kunst moet’ steeds minder indruk maakt’, aldus Thije Adams, voormalig directeur algemeen cultuurbeleid van het ministerie van OCW.2 Dat het taboe om te bezuinigingen op kunst aan slijtage onderhevig is, heb ik ervaren tijdens mijn afstudeerstage bij de Provincie Utrecht. Van februari tot juli 2011 mocht ik onderzoek doen voor de afdeling Economie, Cultuur en Maatschappij en meelopen in het team kunst en media. De periode waarin ik er werkte, was er op de werkvloer grote onzekerheid, die gevolgd werd door forse bezuinigingen, vooral op het budget cultuur. Eén van mijn onderzoeksonderwerpen was de regeling ‘ondersteuningsbudget theaters’, een subsidieregeling waarmee theaters in de provincie Utrecht ‘bijzonder aanbod’ kunnen programmeren. Het ondersteuningsbudget theaters houdt in dat er subsidies worden verleend aan podia voor de programmering van financieel en inhoudelijk risicovolle theater- en muziekvoorstellingen. Het budget is vooral bedoeld voor versterking van de programmering en publiekswerving voor de podia in de provincie Utrecht.3 Met inhoudelijk risicovol wordt de artistieke component bedoeld. Het moet vernieuwend zijn of experimenteel voor de desbetreffende locatie. Met financieel risicovol wordt bijvoorbeeld jeugdtheater bedoeld. Het zijn vaak dure voorstellingen. De kaartverkoop kan dit hoge bedrag niet compenseren, omdat de tarieven van de kaartjes bij jeugdtheater lager liggen.4 Doordat het gehele budget podiumkunsten door de provincie Utrecht wordt wegbezuinigd, verdwijnt in de provincie Utrecht na het seizoen 2012/2013 ook de regeling ondersteuningsbudget theaters. Hoofdvraag, deelvragen en onderzoeksdoelen Het ondersteuningsbudget theaters is het vervolg op de Provinciale Regeling voor bijzonder repertoire die het Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing tot 2008 voor de provincies uitvoerde. 5 In deze thesis staat zowel de Provinciale Regeling, hierna te noemen provinciale (subsidie)regeling bijzonder repertoire, als het vervolg op deze regeling in de verschillende provincies centraal.6 In het bijzonder staat hierbij het ondersteuningsbudget theaters centraal. Omdat deze vervolgregeling van de provincie Utrecht nauwelijks van de provinciale subsidieregeling bijzonder repertoire afwijkt, worden zaken die op beide regelingen van toepassing zijn besproken onder de titel ‘(subsidie)regeling bijzonder repertoire’. Het besluit tot het beëindigen van het ondersteuningsbudget theaters in de provincie Utrecht is het vertrekpunt van mijn onderzoek. Na het vernemen van dit besluit gingen er allerlei vragen door mijn hoofd. Welke verantwoordelijkheid heeft de overheid op het gebied van cultuur, specifiek podiumkunsten? Welke doelen worden er gediend met (hoge) kunst, specifiek de regeling 2
Thije Adams, “Kunstbeleid onder druk, Zevenpuntenplan als redding voor de kunst” [2010] Boekman Digitaal, culuurbeleid 3.0 – geraadpleegd op 10-06-2011 http://www.boekman.nl/documenten/BMdigitaal01_Kunstbeleidonderdruk_ThijeAdams.pdf 3 Provincie Utrecht, Ambtelijke notitie “Naar een provinciaal podiumplan” Utrecht, 1. 4 Gesprek Catherine Peters Sengers, 26-05-2011. 5 De Provinciale Regeling is in eerste instantie een zelfstandige regeling. Later wordt de Provinciale Regeling onderdeel van de FPPM-brede Regeling Kleinschalige Podia (RKP). Doel van de RKP is het ondersteunen van de reguliere programmering van kleinschalige podia. In de praktijk zal het hierbij vrijwel altijd gaan om risicovolle programmering, zeker in geval van een gevraagde bijdrage in de uitkoopsommen. Maike Kroese, Subsidiëring van kleinschalige podia. Een historische schets en een blik op de toekomst MA thesis KBM, UU, 2005. 6 De provincies hebben voor de vervolgregeling gekozen voor verschillende benamingen. Dit wordt duidelijk in hoofdstuk 2.
5
bijzonder repertoire? Wat wordt er door beleidsmakers en podiumdirecteuren verstaan onder bijzonder repertoire? Wanneer is de provinciale regeling bijzonder repertoire ontstaan en hoe heeft de regeling zich in de verschillende provincies tot op heden7 ontwikkeld? Wat is de toekomst van de regeling in de provincies? Hoe werkt de regeling voor de podia in de provincie Utrecht, wat betekent de regeling voor de programmering en wat zijn de gevolgen voor deze podia als deze regeling verdwijnt? Deze vragen heb ik opgenomen als deelvragen in mijn onderzoek en hebben uiteindelijk geleid tot de volgende hoofdvraag die centraal staat in deze thesis: Hoe heeft de provinciale subsidieregeling bijzonder repertoire zich ontwikkeld tussen 1968 en heden en welke beleidsdilemma´s levert dat op? Dit onderzoek sluit aan op het onderzoek van Maike Kroese uit 2005 naar de subsidiering van kleinschalige podia, omdat de provinciale subsidieregeling bijzonder repertoire onderdeel was van de Regeling Kleinschalige Podia die centraal staat in het onderzoek van Kroese.8 Het onderzoek biedt inzicht in het subsidiebeleid voor de podiumkunsten. Deze thesis draagt bij aan het opvullen van de lacune in kennis over de geschiedenis van de provinciale regeling voor bijzonder repertoire en wil bijdragen aan discussie over de inhoudelijke consequenties voor podia van het verdwijnen van dit budget. Methode Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, heb ik gebruik gemaakt van een combinatie van onderzoekmethoden. Ik heb een literatuuronderzoek uitgevoerd, diverse beleidsdocumenten geanalyseerd en interviews gehouden. Daarnaast heb ik een kwalitatieve en een kwantitatieve analyse van de programmering uitgevoerd aan de hand van de aanvragen en afrekeningen die de podia uit de provincie Utrecht hebben ingediend voor de subsidiëring van hun bijzondere programmering. Hieronder volgt een toelichting van de onderzoeksmethoden. Literatuurstudie De literatuurstudie betrof verschillende onderwerpen die van belang zijn voor dit onderzoek. Ten eerste de verantwoordelijkheid van de overheid op het gebied van cultuur - specifiek podiumkunsten -. Het bestaansrecht van een subsidieregeling bijzonder repertoire kan namelijk worden ondersteund of juist worden afgezwakt door de opvattingen die bestaan over de functie ervan in het culturele bestel. Vervolgens heb ik onderzocht welke beleidsdoelen er worden gediend met een subsidieregeling bijzonder repertoire. Met andere woorden: er is geanalyseerd hoe betrokkenen het nut van een dergelijke regeling beschrijven. Omdat er geen schriftelijke discussies of literatuur over subsidieregelingen bijzonder repertoire beschikbaar waren, heb ik ervoor gekozen om kort een aantal algemene doelen te formuleren die met kunst in het algemeen worden gediend. Vervolgens heb ik onderzocht welke doelen de ‘hoge’ kunsten dienen, omdat deze subsidieregeling kan worden beschouwd als een regeling voor de hogere, complexere kunst.9 Tot slot heb ik een literatuurstudie uitgevoerd naar de ontwikkeling van de provinciale regeling tot op heden.
7
Met tot op heden wordt tot en met september 2011 bedoeld. Maike Kroese, Subsidiëring van kleinschalige podia. Een historische schets en een blik op de toekomst MA thesis KBM, UU, 2005. 9 Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 2. 8
6
Analyse beleidsdocumenten Om de ontwikkeling van de regeling in de verschillende provincies te kunnen beschrijven, heb ik diverse beleidsdocumenten geanalyseerd. Om deze documenten te kunnen bemachtigen, heb ik de desbetreffende provincie per email benaderd. Vervolgens heb ik hen via deze weg ook gevraagd naar de toekomst van de regeling. Met Ineke van Balen (provincie Overijssel) heb ik naar aanleiding van deze correspondentie een telefonisch gesprek gevoerd om een en ander te verduidelijken. 10 Interviews Ik heb een vijftal interviews gehouden met Karen Welling (Fonds Podiumkunsten), Gerard van Veen (provincie Gelderland), Jack van Aspert (provincie Zeeland), Ingrid Melman (Theater Film Cafe De Lieve Vrouw) en Alex Le Mat (Theater Het Klooster). Deze gesprekken zijn semi-open gevoerd. Gedurende het gesprek heb ik gestuurd op een aantal onderwerpen. De geïnterviewden is gevraagd naar hun mening over de verantwoordelijkheid van de overheid voor cultuur. Daarnaast is er gevraagd naar de geschiedenis en de toekomst van de subsidieregeling bijzonder repertoire en de visie van de geïnterviewden op het belang van de regeling. Ook is er gesproken over de invulling van het begrip ‘bijzonder repertoire’. Door de beleidsmakers van het fonds, bij de provincie en in de theaters te interviewen, kan de werking van de regeling vanuit verschillende perspectieven worden belicht. Kwalitatieve analyse De kwalitatieve analyse bestaat uit het analyseren van de begeleidende brieven die de podiumdirecteuren 11 uit de provincie Utrecht hebben geschreven ter ondersteuning van hun subsidieaanvraag in het kader van het ondersteuningsbudget theaters.12 Er is gekozen voor een analyse van de brieven van het seizoen 2009/2010, omdat hiervan de meest recente complete gegevens beschikbaar waren. In deze brieven wordt vaak uitvoerig gemotiveerd waarom de subsidie bijzonder repertoire hard nodig is. Uit deze brieven is af te leiden hoe de podiumdirecteuren denken over de doelen die met de subsidieregeling bijzonder repertoire worden gediend en wat zij verstaan onder dit bijzondere aanbod. De meningen van de podiumdirecteuren zijn in een tabel tegenover de meningen van de beleidsmakers uit de interviews gezet. De meningen van theaterdirecteur Le Mat en theaterprogrammeur Melman (zoals gedaan tijdens de interviews) zijn in deze tabel toegevoegd aan de meningen van de podiumdirecteuren uit de brieven. Op deze manier wordt duidelijk waarin de podiumdirecteuren en –programmeur met de beleidsmakers van mening verschillen over deze onderwerpen. Antwoorden die op elkaar lijken zijn in het schema horizontaal naast elkaar gezet. Kwantitatieve analyse Doel van de kwantitatieve analyse is te onderzoeken of er sprake is van discrepantie tussen de geformuleerde beleidsdoelen en de beleidspraktijk. Voor deze analyse zijn de aanvragen en afrekeningen van het seizoen 2009/2010 uit de provincie Utrecht bestudeerd. Om in aanmerking te komen voor een subsidie in het kader van het ondersteuningsbudget theaters moeten de podia uit de provincie Utrecht een subsidieaanvraag indienen. Ter verantwoording van het aangevraagde 10
Een beschrijving van de actuele situatie in de provincies Noord-Holland, Flevoland en Limburg is achterwege gelaten, omdat deze provincies de informatie niet (op tijd) hebben verstrekt. 11 In een enkel geval is de brief geschreven door de penningmeester van het podium. In verband met de leesbaarheid zal ik enkel spreken over de podiumdirecteuren. 12 Het gaat hierbij om de begeleidende brieven van de volgende podia: Theater aan de Slinger (Houten), Idea (Soest), Theater Het Klooster (Woerden), Theater de Kom (Nieuwegein), Theater De Lampegiet (Veenendaal), Theater Kikker (Utrecht), Theater De Lieve Vrouw (Amersfoort), RASA (Utrecht), Beauforthuis (Austerlitz) en Het Hoekhuis (Leusden).
7
bedrag leveren de podia vooraf een overzicht in van de voorstellingen en concerten die zij willen programmeren, het verwachte aantal bezoekers en een financieel overzicht van het verwachte totaalbedrag van uitkoopsommen en publieksinkomsten. Bij de analyse van deze informatie stonden de volgende vragen centraal: Welke podia nemen deel aan de regeling? Wat wordt er met behulp van de regeling geprogrammeerd, hoe is de zaalbezetting en wat is het aandeel van de provincie in de voorstellingen? Ook heb ik bekeken of er met behulp van de subsidieregeling een plek wordt gegeven aan het overheidsgefinancierde aanbod. Dit praktische doel van de regeling komt naar voren uit de literatuurstudie en de interviews. Om te achterhalen of dit doel wordt bereikt, is onderzocht of het aanbod dat met het ondersteuningsbudget van de provincie Utrecht wordt gesubsidieerd ook in de productie is gesubsidieerd door Rijk, fonds (FPK) of deze provincie. Aan de hand van het subsidieplan 2009-2012 van de Landelijke Culturele Infrastructuur (BIS), het jaarverslag 2009 van het Fonds Podiumkunsten en de cultuurnota 2009-2012 van de provincie Utrecht is dit achterhaald. Leeswijzer In de eerste paragraaf van hoofdstuk 1 bevindt zich een beknopt overzicht van de geschiedenis van het kunstbeleid vanaf de Tweede Wereldoorlog. Vervolgens volgt het resultaat van de literatuurstudie naar de verantwoordelijkheid van de overheid op het gebied van cultuur, specifiek podiumkunsten. Paragraaf twee is het resultaat van de literatuurstudie naar de doelen die met (hoge) kunst worden gediend. In paragraaf 3 en 4 wordt met behulp van de data uit de interviews en kwalitatieve analyse vanuit de praktijk naar voorgaande onderwerpen gekeken. In paragraaf 5 wordt onderzocht welke invulling er kan worden gegeven aan het begrip ‘bijzonder repertoire’. Tot slot wordt in paragraaf 6 een beknopte samenvatting gegeven van de voorgaande paragrafen. In hoofdstuk 2 wordt antwoord gegeven op de vraag wanneer de provinciale regeling bijzonder repertoire is ontstaan, hoe deze zich tot op heden heeft ontwikkeld en wat de toekomst van de regeling is. De paragrafen zijn naar chronologie ingedeeld. In de eerste paragraaf wordt het startpunt van de provinciale regeling beschreven vanuit het Shaffy-Toneelschuur-circuit en de rol van het Muziek en Theater Netwerk en Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing in deze regeling. In de tweede paragraaf wordt de actuele bemoeienis van de provincies op het gebied van deze regeling toegelicht. Een beschrijving van de actuele beleidspraktijk bij het fonds is beschreven in paragraaf drie. Tot slot wordt in paragraaf 4 een samenvatting gegeven van de voorgaande paragrafen. In het derde hoofdstuk neem ik de provincie Utrecht als casus om te laten zien hoe de regeling werkt. Het verhaal dat in hoofdstuk 2 en 3 verteld wordt, krijgt daardoor meer diepte. In de eerste paragraaf wordt weergegeven welke podia in het seizoen 2009/2010 hebben deelgenomen aan de regeling en wat zij met behulp van de regeling hebben geprogrammeerd. Daarnaast wordt het aandeel van de provincie Utrecht in de voorstellingen en de bijbehorende zaalbezetting geanalyseerd. In de tweede paragraaf wordt beschreven of er met behulp van de regeling een plek wordt gegeven aan het overheidsgefinancierde aanbod. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een samenvatting in paragraaf 3. Tot slot volgen in hoofdstuk 4 de conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
8
H.1 THEORETISCH KADER EN BEGRIPPENKADER 1.1 Het culturele bestel: de theorie Het culturele bestel wordt gevormd door een groot aantal instellingen, organisaties en individuen dat zich bezighoudt met cultuur. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ondersteunt het bestel met subsidies aan producerende culturele instellingen en een infrastructuur van ondersteunende instellingen. Het Spreidingsbeleid Wat opvalt bij de bestudering van de literatuur over de taak van het cultuurbestel is dat er door de jaren heen verschillende tendensen waarneembaar zijn. Bureau Driessen geeft in zijn onderzoek ´In veelheid en verscheidenheid´ een overzicht van de staatszorg voor de podiumkunsten. Het volgende is grotendeels aan deze publicatie ontleend. Na de Tweede Wereldoorlog gaat de Nederlandse overheid zich actiever bezighouden met de kunsten. Vrijwel direct wordt de spreiding van podiumkunsten één van de speerpunten van het beleid. Spreiding vormt zelfs een belangrijke legitimering voor overheidsbemoeienis met de kunsten. Tenslotte, ‘iedere Nederlander, waar hij ook woont en wat hij ook doet, moet de mogelijkheid geboden worden om naar het theater te gaan’ (Verlijsdonk, 1986). Idee achter het traditionele spreidingsbeleid (1945-1970) is dat culturele volksopvoeding zal resulteren in een betere samenleving en hogere welvaart.13 Vanaf de jaren zestig wint het verticale spreidingsbeleid terrein. Het gaat om het opvoeden van de bevolking en dus om het spreiden van de cultuur van de hogere sociale strata onder de lage strata. Vanaf de jaren zeventig verliest dit beschavingsoffensief terrein en focust men zich meer op bewustwording en op de verschillende kunstvormen. Al in de jaren tachtig moet dit pluriforme spreidingsbeleid (1970-1980) plaatsmaken voor een andere vorm: het natuurlijke spreidingsbeleid (1980-1990). 14 Men gaat de spreidingsdoelstelling als utopische wens beschouwen, omdat uit onderzoek blijkt dat de meeste mensen het stellen zonder kunst en het vergeefse moeite is gebleken daar verandering in te brengen.15 De spreidingsdoelstelling wordt vervangen door het nastreven van een zo groot mogelijk publieksbereik. Dit wil men bereiken door een natuurlijke spreiding van podiumkunsten binnen het circuit waar al een zekere interesse voor kunst bestaat.16 Blik op de markt Vanaf de jaren negentig wordt van kunstenaars meer en meer een ondernemersgezinde houding gewenst. Er worden allerlei maatregelen ontworpen die de kunstproducent moeten stimuleren om meer aandacht te besteden aan publiekswerving: de ontwikkeling van een vraagbeleid met behulp van marketing (1990-2000). In het jongste spreidingsbeleid legt men expliciet het accent op de wisselwerking tussen aanbod en afname. De overheid krijgt meer oog voor de rol van accommodaties in het spreidingsbeleid, de plek waar aanbod en publiek samenkomen. Men hoopt via de stimulering van programmering en marketing van accommodaties een vergroting van het
13
F. Driessen en O. Kersten, In veelheid en verscheidenheid: Landelijke subsidies voor podiumprogrammering in de jaren 2000-2003 (Utrecht: Bureau Driessen, 2004), 7. 14 Driessen, 7-8. 15 Hans Blokland, “Sociale cultuurspreiding: complot of ideaal?” *1988+ Het werk van Hans Blokland – geraadpleegd op 13-10-2011 http://www.hans-blokland.nl/artikelen/sociale_cultuurspreiding_88.htm 16 Driessen, 7-8.
9
publieksbereik tot stand te brengen.17 Zo is in de cultuurnota ‘Cultuur als confrontatie’ (2001-2004) het verbreden van het publieksbereik van gesubsidieerde cultuuruitingen een van de belangrijke doelstellingen. Het is van belang dat een groeiend aanbod van kwalitatief hoogwaardige voorstellingen en concerten zijn weg weet te vinden naar een groot en gevarieerd aantal toeschouwers.18 De omslag De afgelopen jaren is er sprake van een omslag. Deze wordt gemarkeerd door een debat op 17 november 2009 in de Tweede Kamer. Met steun van CDA en D66 wordt een motie van VVD en PVV aangenomen waarin de minister wordt opgeroepen cultuur niet bij voorbaat uit te zonderen bij de komende bezuinigingen. Volgens Thije Adams, voormalig directeur algemeen cultuurbeleid van het ministerie van OCW, kan deze motie moeilijk worden overschat. Decennialang was het gebruikelijk om plannen van ministers voor een korting op de uitgaven voor kunst en cultuur af te zwakken en bescheiden toename van het budget nog iets te vergroten, aldus Adams. Nu waren de rollen omgekeerd.19 September 2010 treedt het kabinet Rutte aan, een minderheidskabinet van CDA en VVD met gedoogpartner PVV. VVD-staatssecretaris Zijlstra voor cultuur geeft aan de overheidssubsidies fors terug te willen dringen. Per 1 januari 2013 moet er 200 miljoen euro op cultuur worden bezuinigd. Hierbij worden met name de podiumkunsten zwaar getroffen.20 Verantwoordelijkheid van de overheid De discussies over kunst en cultuur laaien op. Nico van Rossen, senior beleidsadviseur voor de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling van de gemeente Amsterdam, gaat in zijn artikel ‘Cultuur in het regeerakkoord: te smalle basis’, in op de verantwoordelijkheid die de overheid heeft voor het waarborgen van de publieke belangen. Volgens van Rossen is het bevorderen van positieve vrijheid een kerntaak van de overheid. Immers, een vrijheid zonder begrenzing houdt bestaande verschillen in stand. Dit botst met het gelijkheidsbeginsel en heeft direct betrekking op de vormgeving van de waarden kwaliteit en pluriformiteit. Volgens Van Rossen is de bevordering van ontplooiing dan ook een verantwoordelijkheid van de overheid, en vertaald in beleid, een taak van de culturele sector.21 Een overheid die vrije keuzes van burgers respecteert, moet deze keuzes ook gelijk behandelen en mag niet discrimineren betoogt Van Rossen. Het gaat hierbij om het mogelijk maken van door burgers gewilde verschillen, en juist niet om culturele uniformering. Een beleid dat hiermee rekening houdt leidt tot een pluriforme uitwerking. Toegankelijkheid voor iedereen en zo gelijk mogelijke aanvangscondities zijn hierbij belangrijk.22 Van Rossen geeft aan dat de voorgenomen bezuiniging op de professionele podiumkunsten en beeldende kunst ruwweg vallen onder het motto ‘cultuur teruggeven aan de burger’. Volgens de beleidsadviseur komt dit echter al snel neer op een overheid die haar verantwoordelijkheden niet 17
Driessen en Kersten, 8. Ibidem, 1. 19 Adams, 1. 20 Pieter Sabel, “Vanmiddag: 200 miljoen bezuinigingen op cultuur. Dit weten we al” [10-06-2011] Volkskrant – geraadpleegd op 22-082011 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/article/detail/2443965/2011/06/10/Vanmiddag-200-miljoen-bezuinigingen-op-cultuur-Ditweten-we-al.dhtml 21 Nico Rossen, “Cultuur in het regeerakkoord: te smalle basis” [2010] Boekman digitaal, cultuurbeleid 3.0 – geraadpleegd op 11-06-2011 http://www.boekman.nl/documenten/BMdigitaal01_Cultuurinhetregeerakkoordtesmallebasis_NicoVanRossen.pdf 22 Ibidem. 18
10
neemt. Van Rossen legt uit: “Vrijheid zonder de begrenzing van pluriformiteit en zonder toepassing van het gelijkheidsbeginsel leidt tot negatieve vrijheid, houdt bestaande verschillen tussen burgers in stand en biedt hen niet meer, maar juist minder kansen.”23 De beleidsadviseur is van mening dat er voldoende aanknopingspunten lijken te zijn om op basis van de tekst van het Regeerakkoord een fundamenteel debat aan te gaan tegen de achtergrond van de publieke waarden en de daarmee verbonden verantwoordelijkheden van de overheid. Op de gespreksagenda dient volgens de beleidsadviseur zonder twijfel het begrip ‘innovatie’ te staan. Innovatie is risicovol en komt zonder steun van de overheid vaak niet tot stand. Dit is van kracht op alle maatschappelijke sectoren, en hierover bestaat weinig discussie.24 Van Rossen legt uit: De verantwoordelijkheid van de overheid voor innovatie houdt direct verband met ondernemerschap; het gaat om inhoudelijke ontwikkeling met een economisch effect. Hiermee is meteen gezegd dat ondernemerschap, en het bevorderen ervan, niet als exclusief doel heeft het vergroten van de eigen inkomsten. Dat zeker ook, maar het draagt bij aan het streven naar een grotere participatie, zowel van burgers als van kunstenaars en kunstinstellingen, en daarmee aan een grotere maatschappelijke verankering van de kunsten, maatschappelijk en economisch.25 Ook noemt Van Rossen de begrippen pluriformiteit en instandhouding als onderwerpen van debat. Aandacht voor pluriformiteit leidt volgens de beleidsadviseur niet tot het reproduceren van bestaande verschillen, maar juist tot gewenste verschillen, waarin zowel inhoudelijke ontwikkelingen (innovatie) als uiteenlopende publieksvoorkeuren (participatie) tot uitdrukking kunnen komen. Hierbij is kwaliteit een conditio sine qua non26, maar dan wel verbonden aan pluriformiteit, en dus aan verscheidene contexten. Instandhouding is niet alleen een wettelijk vastgelegde verantwoordelijkheid van de overheid, maar ook een noodzakelijkheid. Van Rossen haalt Thije Adams aan die in zijn NRC-artikel uitlegt dat de koopkracht van burgers individueel, maar ook gebundeld, ontoereikend is om de infrastructuur aan instellingen en voorzieningen te financieren die tegenwoordig nodig zijn om de sector volwaardig te maken. Ook aan minder financiële betrokkenheid van de rijksoverheid zit een grens.27 Een belangrijke grondslag voor het artikel van Van Rossen is het essay ‘Een nieuwe toekomst voor het cultuurbeleid’ van Frans Hoefnagel, voormalig wetenschappelijk staflid van De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. 28 De waarden ‘vrijheid’, ‘gelijkheid’, ‘pluriformiteit’ en ‘kwaliteit’ waar Van Rossen over spreekt, worden door Hoefnagel aangedragen in dit essay over de juridische grondslagen voor het cultuurbeleid. Hoefnagel legt uit dat deze waarden niet alleen in formele juridische of beleidsdocumenten zijn vastgelegd, maar ook in bestuurlijke en maatschappelijke handelingspraktijken tot uiting komen. Het gaat Hoefnagel hierbij niet om de waarden als zodanig, maar om het belang ervan binnen een specifieke technologische, economische en sociale context. Als bepaalde waarden binnen een bepaalde context worden begunstigd of bedreigd, kan er volgens Hoefnagel sprake zijn van een publiek belang. Oftewel: waarden geven mede richting aan selectieve overheidsverantwoordelijkheid 23
Rossen. Ibidem. 25 Ibidem. 26 Latijnse uitdrukking: voorwaarde zonder welke (het gevolg) niet (zou ingetreden zijn). 27 Rossen. 28 Op 5 februari 2009 nam Hoefnagel afscheid van De Wetenschappelijk Raad voor het Regeringsbeleid vanwege het bereiken van de pensioensgerechtigde leeftijd. 24
11
en –interventie. Voor bepaalde functies op het terrein van kunst en cultuur bestaan volgens Hoefnagel goede en plausibele argumenten om ze als blijvend publiek belang te benoemen. Hoefnagel noemt de zorg dat kunst en cultuur zich in vrijheid kunnen ontwikkelen, het behoud van kunst en cultuur, de kunstzinnige en culturele educatie, en kwaliteit en innovatie.29 Ongelijke gevallen vergen ongelijke behandeling Het belang van financiële betrokkenheid van de overheid wordt ook door de commissie d’Ancona aangehaald in hun rapport ‘Uit! Naar gesubsidieerde podiumkunsten met een nieuw élan’. In hun zoektocht naar de veranderingen die nodig zijn om de betekenis van het rijksgesubsidieerde aanbod aan podiumkunsten te versterken komt de commissie d’Ancona tot de volgende conclusie: de overheid geeft terecht financiële ondersteuning aan de cultuursector, omdat daar per definitie producten worden ontwikkeld waarvan niet bij voorbaat duidelijk is of er een brede markt voor is of waarvan al bij voorbaat vaststaat dat de markt niet de prijs zal betalen die er vanuit kostenoogpunt voor zou moeten worden betaald. De sector heeft daarbij een meervoudige rol ten aanzien van de samenleving: zij functioneert als caretaker van de culturele en esthetische waarden die wij met onze historie verbonden achten. Zij is een katalysator voor de vele creatieve processen die in de samenleving plaatsvinden en werkt daarmee als inspirator en uitdager van haar publiek. De commissie d’Ancona stelt dat de overheid voor al deze rollen geld over moet hebben, waarbij ongelijke gevallen ongelijke behandeling vergen. “Een kwalitatief goed podiumkunstenaanbod kan niet zonder welbewuste investeringen, ook in research en development en in aanbod waar een beperkt publiek voor is”, aldus de commissie d’Ancona.30 Ook in de discussienotitie ‘Minder waar het kan, beter waar het moet’, een pleidooi voor een andere rol van de overheid, wordt het belang van pluriformiteit, toegankelijkheid en innovatie aangehaald. De discussienota is het resultaat van een intensieve gedachtewisseling aan en met de Tafel van Zes, het sectorbrede overlegplatform dat sinds de zomer van 2010 bestaat. Brancheorganisaties, belangenverenigingen, kunstenaarsorganisaties, fondsen en sectorinstituten uit de culturele sector hebben samen over de toekomst nagedacht. De Tafel van Zes stelt onder meer dat cultuurbeleid zich altijd moet richten op het bewaken van de pluriformiteit, het garanderen van de toegankelijkheid en het stimuleren van innovatie van kunst- en cultuuruitingen. Daarin is het publiek belang verankerd. De legitimiteit van cultuurbeleid is daarop gebaseerd en zou een zwaarder gewicht moeten krijgen als het aan de Tafel van Zes ligt. Het Nederlandse cultuurbeleid zou daarmee ook beter kunnen aansluiten op ontwikkelingen elders in Europa.31 De Tafel van Zes stelt dat innovatie en ontwikkeling nodig is, omdat de samenleving zich permanent ontwikkelt. Dit vraagt om een voortdurende aanpassing van het culturele domein: nieuwe inzichten, publieken en technologieën leiden tot nieuwe vormen van productie, distributie, bereik en publieke betekenis die de overheid zou moeten stimuleren en faciliteren.32
29
Frans Hoefnagel, “Een nieuwe toekomst voor het cultuurbeleid” *2009+ Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid – geraadpleegd op 12-10-2011 http://www.wrr.nl/dsc?c=getobject&s=obj&!sessionid=1o3h54uVxzY@p1K38HdWziQ!2wD1FIo9vlsUlyp7M0aKBFhXOqKEXXlWdpD8XH5W &objectid=4892&!dsname=default&isapidir=/gvisapi/ 30 Commissie d’Ancona, Notitie “Uit! Naar gesubsidieerde podiumkunsten met een nieuw elan” Den Haag, september 2006, 45. 31 Tafel van Zes, Notitie “Minder waar het kan, beter waar het moet, een pleidooi voor een andere rol van de overheid” Amsterdam, maart 2011, 1-7. 32 Tafel van Zes, 8-9.
12
1.2 Doelen van (hoge) kunst: de theorie In het algemeen In het eerder aangehaalde rapport van de Commissie d’Ancona worden een aantal doelen genoemd die met kunst in het algemeen worden gediend. Volgens de commissie ontleent kunst haar bestaansrecht en betekenis voor onze samenleving onder andere aan het haar toegeschreven vermogen om mensen te verbinden, waarden en informatie over te dragen, lokale en nationale economieën te stimuleren en imago’s te verbeteren. Onderworpen aan tij en politieke kleur legitimeren overheden hun subsidiëring van kunst met een steeds net iets ander samenspel van verwachtingen. Maar dit kan volgens de commissie nooit het principiële uitgangspunt vertroebelen dat kunst, in deze tijd misschien wel meer dan ooit, een intrinsieke waarde vertegenwoordigt. Kunstenaars moeten daarom hoe dan ook in staat worden gesteld om de huidige samenleving en ons cultureel erfgoed op hun eigen manier te interpreteren.33 In zijn onderzoek naar de functies en het functioneren van de Gelderse en Overijsselse podia gaat van Maanen in op de vraag hoe belangrijk het is dat (een deel van) de bevolking kennis kan nemen en gebruik kan maken van professionele uitingen van podiumkunst. Van Maanen stelt dat kijken en luisteren naar, of lezen van kunst een bijzondere manier van ontspannen is. In veel gevallen in de letterlijke zin van het woord. De fysieke en mentale concentratie die namelijk nodig is voor het functioneren in het dagelijks leven, kan even worden losgelaten en plaatsmaken voor een ‘naïef’ binnentreden in een vreemde wereld aan de hand van een kunstenaar.34 Een ander belang dat naar voren komt, is dat van spreiding. Ze wordt er in een reactie van het Interprovinciaal Overleg (IPO) op de aangekondigde bezuinigingen van Halbe Zijlstra gesproken over de toenemende kloof die zijn voornemens teweeg zullen brengen tussen de culturele voorzieningen in Amsterdam en in de rest van Nederland. In het kader van jeugdtheater wordt er gesproken over het belang van geografische spreiding en toegankelijkheid. Met de subsidieregeling bijzonder repertoire van de provincie wordt veel jeugdtheater geprogrammeerd.35 Hoge kunst Als er wordt gekeken naar de hogere kunst wordt als doel veelal het dienen van een specifiek publiek aangehaald. Soms gebeurt dit in negatieve zin, zoals wanneer Thije Adams het standpunt van de PVV aanhaalt die gesubsidieerde kunst ziet als een speeltje van een kleine elite die de politiek voor haar karretje weet te spannen.36 Abram de Swaan, Emeritus hoogleraar Sociale Wetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, spreekt over de hogere kunst in positievere zin. De socioloog introduceert de term “kunst-kunst”: kunst voor kunstenaars, gemaakt voor een publiek van kenners en ingewijden.37 Met andere woorden: kunst waarbij het kennis van zaken vergt om deze te kunnen waarderen. Hier stelt de Swaan het principe van de “gunst-kunst” tegenover: makkelijk toegankelijke op de zintuigen ingestelde kunst. De kunst-kunst spreekt daarmee een specifieker publiek aan dan de gunst-kunst38. Terug naar Adams. In hetzelfde artikel geeft Adams een zevenpuntenplan waarin hij een 33
Commissie d’Ancona, 8. Hans van Maanen, Theaters in het oosten: Over functies en functioneren van de podia in Gelderland en Overijssel (Groningen, 2000), 6566. 35 Kitty Roozemond namens Interprovinciaal Overleg, Brief “Juni-brief/advies Raad voor Cultuur”, 2. 36 Adams, 2. 37 Abram de Swaan, “Kunstkunst en gunstkunst” in De draagbare De Swaan, red. J. Heilbron en G. De Vries. (Bert Bakker, 2008): 115-117. 38 Hestia Bavelaar, Powerpoint “Het kwaliteitsoordeel uitgevoerd door de Rijksoverheid ten aanzien van de beeldende kunst” Universiteit Utrecht, oktober 2004. 34
13
samenvatting geeft van de omslag waar het kunstbeleid voor staat. Met dit zevenpuntenplan wil Adams er voor zorgen dat ‘het draagvlak voor kunst ook daadwerkelijk komt te liggen waar het moet liggen, namelijk niet bij de overheid, maar bij de samenleving’. In het kader van dit plan pleit Adams ervoor dat kunstinstellingen volgens de beginselen van de gunst-kunst in eerste instantie diensten leveren waarnaar vraag bestaat of waarvoor zij een vraag kunnen opwekken. Als dit is geregeld, maar ook niet eerder stelt Adams, ontstaat er ruimte voor de overheid om zoiets als een R&D-functie te benoemen. Hier gelden de regels van de kunst-kunst, en is er ruimte om recht te doen aan de bijzondere betekenis en de belangen van bijvoorbeeld de scheppende kunsten. Onderzoek en ontwikkeling zijn twee termen die kunnen worden toegevoegd aan de lijst met doelen die door de subsidieregeling worden gediend.39 Meer specifiek is een doel van een subsidieregeling bijzonder repertoire om het overheidsgefinancierde aanbod een plek te geven op de podia. Het is namelijk niet vanzelfsprekend dat het overheidsgefinancierde aanbod zijn weg weet te vinden naar de regionale podia. De commissie d’ Ancona geeft in dit kader aan dat de bemiddeling tussen vraag en aanbod een zorgenkind is.40
1.3 Taak van het culturele bestel: de praktijk De interviews Ingrid Melman, theaterprogrammeur De Lieve Vrouw in Amersfoort, vindt het stimuleren van bijzonder aanbod een taak van zowel gemeente als provincie. Melman geeft aan dat het belangrijk is om niet alle verantwoordelijkheid hiervoor bij de gemeenten neer te leggen, omdat het bijzondere aanbod dan te kwetsbaar is bij politieke veranderingen. Melman maakt zich vooral zorgen om de kleinere gemeenten waar vaak minimaal cultuurbeleid wordt gevoerd. Volgens de theaterprogrammeur hebben veel wethouders van kleine gemeenten überhaupt weinig kaas gegeten van cultuur.41 In het gesprek met Jack van Aspert, senior beleidsadviseur cultuur van de provincie Zeeland, wordt ook de kwetsbaarheid van cultuur aangehaald. Van Aspert geeft aan dat in het bestuursakkoord is vastgesteld dat cultuur een materie is waar de provincies zich mee bezig mogen houden. Hierbij gaat het om de culturele infrastructuur en cultuurhistorie. De vraag is hoe je dit vervolgens definieert. Een wisseling van de wacht kan er volgens Van Aspert voor zorgen dat de podiumkunsten hierdoor worden wegbezuinigd. 42 Ook Gerard van Veen, programma-adviseur cultuur van de provincie Gelderland, legt uit dat cultuurbeleid geen wettelijke taak is voor de provincies.43 De provincie Gelderland ziet het echter wel als een taak voor de provincie. Hier is het cultuurbeleid sterk verbonden met sociaal maatschappelijke en economische doelen.44 Volgens Karen Welling, secretaris festivals bij het Fonds Podiumkunsten, is het een taak van de overheid om dit bijzondere aanbod overeind te houden. Het kan niet uit de markt gehaald worden en daarom moet de overheid hierbij steun bieden. Een argument dat ook in de literatuur naar voren komt.45 Ook Alex Le Mat, theaterdirecteur van Het Klooster in Woerden, spreekt over de corrigerende taak van de overheid in de theatermarkt. Het ondersteunen van bijzonder aanbod zou 39
Adams, 5. Commissie d’Ancona, 31. 41 Interview met Ingrid Melman, 29-08-2011. 42 Interview met Jack van Aspert, 13-09-2011. 43 Met uitzondering van de programmasubsidiëring zoals het participatiefonds. Daar is een contract voor getekend met het Rijk. 44 Interview met Gerard van Veen, 22-08-2011. 45 Interview Karen Welling, 25-08-2011. 40
14
volgens Le Mat een taak van het Rijk moeten worden. Dit is volgens Le Mat de enige mogelijkheid om podia gelijke kansen te geven om de kwaliteit van hun programmering in stand te houden. Nu zijn de podia afhankelijk van de gemeente en provincie waartoe zij behoren.46
1.4 Doelen van (hoge) kunst: de praktijk De interviews In de interviews worden drie doelen veelvuldig aangedragen. Ten eerste is dat de investering in de culturele infrastructuur. Theaterdirecteur Le Mat legt uit dat de regeling bijzonder repertoire van belang is voor het overeind houden van een artistieke standaard. Le Mat is van mening dat podia risicovolle voorstellingen en concerten alleen programmeren als de risico’s opgevangen kunnen worden. “Het risico tussen recette en uitkoop moet worden afgedekt,” aldus de theaterdirecteur. Le Mat ziet het budget als een investering in de permanente culturele voorziening en infrastructuur voor de cultureel geïnteresseerde burger van het theater. In het kader van deze artistieke standaard spreekt Ingrid Melman over het belang van diversiteit. De betekenis hiervan ligt in de lijn van de uitspraak van Van Rossen over het belang van pluriformiteit voor het reproduceren van gewenste verschillen waarin uiteenlopende publieksvoorkeuren tot uitdrukking kunnen komen. Ook kaart de theaterprogrammeur het belang van de in- en doorstroom van talent aan voor de culturele infrastructuur. Met het budget worden veel jonge en nieuwe artiesten en theatergezelschappen geprogrammeerd. Sommigen van hen groeien uit tot een artiest of gezelschap dat uiteindelijk grote zalen uitverkoopt. Ook zijn het vaak innovatieve voorstellingen die ontwikkelingen in het commerciële theater tot gevolg zouden kunnen hebben. Welling: “Het moet ergens klein beginnen en dan wordt het op een gegeven moment wel opgepikt ergens. Dat kan leiden tot ontwikkelingen elders”.47 Het belang van innovatie en ontwikkeling is eerder naar voren gekomen in de bespreking van de literatuur. Het tweede doel hangt nauw samen met het eerste: het publiek. De regeling maakt het mogelijk om een kwalitatief hoogstaand aanbod te garanderen aan je burgers.48 Het publiek belang van kwaliteit kwam al naar voren in de bespreking van de literatuur. Gerard Welling geeft aan dat de hoofddoelstelling van de regeling is om meer mensen in contact te laten komen met dit type aanbod. Aan de andere kant zorgt de regeling er voor dat een nieuwe, veelbelovende theatermaker of – gezelschap een publiek kan opbouwen.49 Zonder de subsidiering zou een onbekend gezelschap waarschijnlijk niet zijn geprogrammeerd. Theaterprogrammeur Melman legt uit: Het gaat om inhoudelijk, artistiek of financieel risicovol aanbod. Vaak loopt dat parallel. Dan hebben we het vooral over de nieuwe theatermakers die geen groot publiek hebben, maar vaak wel interessante voorstellingen maken. Doordat inkomsten en uitgaven bij deze voorstellingen heel erg uit elkaar lopen, is het heel risicovol voor ons om deze groepen te programmeren. Met het budget voor bijzonder repertoire kunnen we het verschil tussen uitgaven en inkomsten enigszins compenseren of soms helemaal. Het is heel erg fijn dat je een maker die nog niet zo lang voorstellingen maakt, die nog geen vast publiek heeft niet meteen hoeft te zeggen: je mag hier komen spelen, maar je moet minstens 100 man publiek hebben. Dat is gewoon niet realistisch. Dat bouw je op 46
Interview Alex Le Mat, 09-09-2011. Interview Karen Welling. 48 Interview Alex Le Mat en Ingrid Melman, Karen Welling. 49 Interview Gerard van Veen, Ingrid Melman, Jack van Aspert. 47
15
in jaren en daarbij zijn er bepaalde groepen die nooit kostendekkend zijn of die altijd te duur zijn, omdat bepaalde makers echt een select publiek aanspreken. En bij jeugdtheater moeten de prijzen altijd laag worden gehouden om het toegankelijk te houden.50 Ingrid Melman is van mening dat er niets mis is met het aanspreken van een selecter publiek. Ook deze mensen willen graag bediend worden. Deze uitspraak sluit aan bij de visie van Van Rossen die betoogt dat de overheid door burgers gewilde verschillen mogelijk moet maken. Op mijn vraag of het selecte publiek gebruik kan maken van het bijzondere aanbod in de grote steden wordt fel gereageerd. Theaterdirecteur Le Mat geeft aan dat zijn publiek wel voor Theo Maassen naar de Stadsschouwburg Utrecht wil afreizen, maar niet voor een experimenteel gezelschap naar Theater Kikker. Het risico of de voorstelling je aanspreekt staat niet in verhouding met de kosten (benzinegeld, parkeergeld, treinkaartje) die moeten worden gemaakt. Ook de langere reistijd speelt hierbij een rol. Le Mat is dan ook van mening dat het bijzondere aanbod dicht bij het publiek moet staan. Wanneer de regeling na 2008 door de provincies zelf wordt uitgevoerd, voegen veel provincies een marketingcomponent toe aan de regeling.51 Het belang van de extra publiciteit en marketing die hierdoor kan worden gegenereerd wordt meerdere malen aangehaald in de interviews.52 Gerard van Veen spreekt in dit kader over het belang van de presentatie van het product. Hij spreekt over de driehoek productie, presentatie en publiek en vertelt dat de regeling het mogelijk maakt om hier sterke verbindingen tussen te maken. De marketingcomponent in de regeling dwingt de podia om beter na te denken over hun publiek en biedt de mogelijkheid om meer tijd en geld in marketing te steken. Volgens de programma-adviseur is dit hard nodig, omdat de marketing – zelfs bij de grotere podia – vaak aan de oppervlakte blijft. Subsidieaanvragen en –afrekeningen Over de doelen die de podiumdirecteuren noemen in de subsidieaanvragen en/of -afrekeningen kan ik kort zijn. Vijf podia geven – elk in hun eigen woorden – aan dat het gaat om pluriformiteit in het aanbod en de daarbij horende toegankelijkheid voor een breed publiek. Eén theater geeft aan dat haar uitgangspunt is dat elke inwoner van de stad recht heeft op zijn of haar genre in zijn of haar eigen theater. Daarom wordt er gepleit voor een breed en kwalitatief hoogstaand aanbod, hoewel er op bepaalde disciplines geld toegelegd moet worden. Daarbij is er expliciete aandacht voor hoogwaardig jeugdtheater, een genre dat geld kost gezien de lage toegangsprijzen. Een ander podium formuleert de pluriformiteit in het aanbod als het breder en interessanter maken van de programmering voor meerdere publieksgroepen. Zonder de bijdrage van de provincie zou dit niet in deze mate mogelijk zijn. Een andere accommodatie beschrijft deze pluriformiteit als het aanbieden van een zo gevarieerd mogelijk aanbod aan podiumkunsten en het vinden van een zo groot mogelijk publiek hiervoor. Ook wordt er gesproken over het aanvullen van de programmering met voorstellingen die wellicht minder voor de hand liggen, een kleiner of uitzonderlijker publieksbereik hebben of vooral bedoeld zijn om de culturele diversiteit van programmering en publieksopkomst te nuanceren. De toegankelijkheid voor veel verschillende groepen wordt ook door een ander theater aangehaald. Veel theaters geven hierbij aan dat het zonder de bijdrage van de provincie niet mogelijk zou zijn. Eén theater voegt hieraan toe dat dit komt door de stijgende 50
Interview Ingrid Melman. In hoofdstuk 2 is meer te lezen over deze marketingscomponent. 52 Interview Alex Le Mat, Gerard van Veen, Karen Welling. 51
16
uitkoopsommen en overige kosten. Door hun beperkte zaalcapaciteit kunnen ze dit niet opvangen met de inkomsten uit de kaartverkoop. Een compleet overzicht van de doelen die worden toegeschreven aan de regeling door de beleidsmakers en podiumdirecteuren is weergegeven in tabel 1. Er is voor gekozen om de meningen van de beleidsmakers en de podiumdirecteuren te scheiden in de tabel zodat duidelijk wordt of zij een verschillende mening hebben over de doelen die met een subsidieregeling bijzonder repertoire worden gediend. Antwoorden die op elkaar lijken zijn horizontaal naast elkaar gezet. De tabel laat zien dat er veel overeenkomsten zijn in de doelen die door beide groepen worden genoemd. Wat verder opvalt, is dat de doelen die worden toegeschreven aan hogere kunst – zoals naar voren gekomen in de literatuur - terug te vinden zijn in onderstaande tabel zoals het dienen van een specifiek publiek en het belang voor de ontwikkeling in het podiumkunstenaanbod. De regeling bijzonder repertoire kan worden gezien als een subsidieregeling voor de hogere kunst. Tabel 1: doelen van een subsidieregeling bijzonder repertoire volgens beleidsmakers en podiumdirecteuren en -programmeurs Beleidsmakers Podiumdirecteuren en -programmeurs Een groter publiek bereiken Het dienen van een select publiek Behoud van een hoge kwaliteit Een kwalitatieve standaard behouden Ontwikkeling en innovatie in het Ontwikkeling en innovatie in het podiumkunstenaanbod: ontwikkeling in podiumkunstenaanbod: het commerciële aanbod tot gevolg doorstroom/instroom talent Het opbouwen van een publiek voor (jonge) nieuwe makers en gezelschappen Het mogelijk maken van extra publiciteit en marketing
Het opbouwen van een publiek voor (jonge) nieuwe makers en gezelschappen
-
Het mogelijk maken van een pluriform aanbod (diversiteit) voor een breed publiek
Het mogelijk maken van extra publiciteit en marketing
Legenda Beleidsmakers: Karen Welling (Fonds Podiumkunsten), Gerard van Veen (provincie Gelderland), Jack van Aspert (provincie Zeeland), informatie uit interviews. Podiumdirecteuren en -programmeurs: 1. Informatie uit interviews: Alex Le Mat (Het Klooster, Woerden) en Ingrid Melman (Theater Film Café De Lieve Vrouw, Amersfoort) 2. Informatie uit begeleidende brieven behorend bij de subsidieaanvraag voor bijzonder repertoire: podiumdirecteuren van Theater aan de Slinger (Houten), Idea (Soest), Theater de Kom (Nieuwegein), Theater De Lampegiet (Veenendaal), Theater Kikker (Utrecht), RASA (Utrecht), Beauforthuis (Austerlitz) en Het Hoekhuis (Leusden). Literatuur: literatuurstudie zie H1.
17
1.5 Bijzonder aanbod: de praktijk De interviews Vijf kenmerken van bijzonder aanbod keren in veel gesprekken terug. Dat het vaak gaat om aanbod van jonge, onervaren, nieuwe makers en/of gezelschappen is voor alle geïnterviewden een feit. Jack van Aspert noemt dit type aanbod ‘theater in de marge’. Van Aspert: Je had de gevestigde theatergezelschappen, het commerciële aanbod en dan had je de nieuwe groepjes die zich nog moesten bewijzen. Het waren vaak jonge mensen. Het aanbod van deze nieuwe groepen noemden we met een prachtig woord ‘margetheater’, omdat zij in de marge zaten van de totale programmering.53 Ook het risicovolle karakter van de voorstellingen wordt door allen aangehaald. Ingrid Melman geeft hierbij aan dat risicovol van toepassing kan zijn op de inhoud, het artistieke of de financiën. Karen Welling is van mening dat het niet meer risicovol genoemd hoeft te worden. Welling betoogt dat de tijden zijn veranderd en dat de term risicovol inmiddels ook van toepassing is op het gewone repertoire toneel. “We leven in tijden waarin alles dat naar kunst riekt risicovol is”, aldus Welling. Een ander veelvuldig terugkerend kenmerk is dat de voorstellingen iets te vertellen hebben. Het gaat niet alleen om amusement, maar de voorstellingen zetten je aan het denken, raken je, doen wat met je.54 Theaterdirecteur Le Mat licht toe: Het ondersteuningsbudget theaters is voor ons zo verschrikkelijk belangrijk, omdat we een kleine zaal hebben en een artistieke missie. Dat betekent dat programmeren bij ons meer is dan iets kiezen waarmee de zaal volloopt. We willen ook voorstellingen hebben die iets te vertellen hebben, iets te betekenen hebben. Het programmeren van dat aanbod blijft risicovol. Dan ben je blij als dat risico wordt afgedekt met zo’n - op zich klein – budget van de provincie.55 De (geringe) publieke belangstelling voor het bijzondere aanbod is het vierde kenmerk dat kan worden toegeschreven aan het bijzondere aanbod. De voorstellingen en concerten vinden moeilijker hun weg naar het publiek.56 De nieuwe maker of het nieuwe gezelschap spreekt (nog) geen groot publiek aan57 of het aanbod is artistiek gezien ‘moeilijker’ waardoor er een minder groot publiek in geïnteresseerd is.58 De hoge kwaliteit van het aanbod keert ook veelvuldig terug.59 Opvallend is dat zowel Van Veen, als Welling en Melman Kabouter Plop als symbool gebruiken om aan te geven wat het bijzondere repertoire niet is. Met een (licht) sarcastische ondertoon wordt aangegeven dat het bijzondere repertoire van een hogere kwaliteit is dan Kabouter Plop en van belang is voor de ontwikkeling van het podium. Een kenmerk dat minder veelvuldig terugkeert, maar door enkele van de geïnterviewden wordt genoemd, is het experimentele karakter van de voorstellingen.60 Volgens Van Veen kunnen bovengenoemde kenmerken worden toegeschreven aan bijna al het
53
Interview Jack van Aspert. Interview Ingrid Melman. 55 Interview Alex Le Mat 56 Interview Gerard van Veen. 57 Interview Ingrid Melman 58 Interview Gerard van Veen, Ingrid Melman. 59 Interview Alex Le Mat, Gerard van Veen, Ingrid Melman, Karen Welling. 60 Interview Alex Le Mat, Karen Welling. 54
18
gesubsidieerde theater. Voor de programma-adviseur is het bijzondere aanbod daarom bijna gelijk aan het gesubsidieerde aanbod. Subsidieaanvragen en –afrekeningen Er zijn vijf kenmerken te onderscheiden in de subsidieaanvragen. Het eerste kenmerk is de publieke belangstelling. Vijf van de tien podia halen dit onderwerp aan. Er wordt gesproken over wisselende, onvoorspelbare en onberekenbare publieke belangstelling, fluctuerende bezoekersaantallen en wisselend succes. Twee podia spreken zich hierin negatiever uit door te spreken over ‘relatief weinig bezoekers’ en ‘het aantal bezoekers dat onder ons gemiddelde ligt’. Veel podia beschrijven het aanbod als ‘kwetsbaar’. Zo spreken vier podia over een kwetsbare programmering. Een ander veelvuldig terugkerend begrip is ‘risicovol’. Vier podia schrijven over het risicovolle karakter van de programmering. Eén theater geeft hierbij aan dat het gaat om financiële risico’s. Het vierde kenmerk betreft het karakter van de programmering. Er wordt gesproken over ‘eigenzinnige voorstellingen’, ‘pareltjes’, ‘minder voor de hand liggende voorstellingen’ en ‘geen mainstream’. Het laatste kenmerk dat veelvuldig terugkeert is de bekendheid van de makers. Drie podia schrijven over de (jonge) onbekende theatermakers die nog een publiek moeten veroveren. Er kunnen nog meer kenmerken worden toegeschreven aan het bijzondere karakter van het aanbod, maar deze keren minder vaak terug. Zo wordt er door twee podia gesproken over ‘moeilijker’ aanbod. Ook wordt er twee maal geschreven over de extra inspanningen die de podia moeten doen om de doelgroep te bereiken. Eén podium spreekt over de ‘hoge kwaliteit’ van de voorstellingen. Samenvattend: Tabel 2: kenmerken van bijzonder repertoire volgens beleidsmakers en podiumdirecteuren en -programmeurs Beleidsmakers Podiumdirecteuren en -programmeurs Risicovol Risicovol (inhoudelijk, artistiek, financieel) Hoge Kwaliteit Hoge kwaliteit Moeilijker Moeilijker/minder voor de hand liggend Spreekt geen groot publiek aan Publieke belangstelling is wisselend, onvoorspelbaar, onberekenbaar, fluctuerend Experimenteel Experimenteel Jonge, onervaren, nieuwe makers en/of Jonge, onervaren, nieuwe makers en/of gezelschappen, theater in de marge* gezelschappen Bijna gelijk aan gesubsidieerd aanbod Heeft iets te vertellen, zet aan het denken, doet wat met je Extra inspanningen om doelgroep te bereiken Vernieuwend (geen mainstream) Eigenzinnig Pareltjes Kwetsbaar Legenda Beleidsmakers: Karen Welling (Fonds Podiumkunsten), Gerard van Veen (provincie Gelderland), Jack van Aspert (provincie Zeeland), informatie uit interviews. Podiumdirecteuren en –programmeurs: 1. Informatie uit interviews: Alex Le Mat (Het Klooster, Woerden) en Ingrid Melman (Theater Film Café De Lieve Vrouw, Amersfoort) 2. Informatie uit begeleidende brieven behorend bij de subsidieaanvraag voor bijzonder repertoire: podiumdirecteuren van Theater aan de Slinger (Houten), Idea (Soest), Theater de Kom (Nieuwegein), Theater De Lampegiet (Veenendaal), Theater Kikker (Utrecht), RASA (Utrecht), Beauforthuis (Austerlitz) en Het Hoekhuis (Leusden).
19
Evenals bij de doelen zijn er veel overeenkomsten te vinden tussen beide groepen. Er zijn echter meer verschillen te vinden bij de invulling van het begrip bijzonder repertoire. De podia definiëren het positiever: ze spreken bijvoorbeeld over ‘minder voor de hand liggend aanbod’ in plaats van ‘moeilijker aanbod’ en over een ‘wisselende, onvoorspelbare publieke belangstelling’ in plaats van dat het ‘geen groot publiek aanspreekt’. Dit is waarschijnlijk een logisch gevolg van de positie waarin de podia verkeren: zij zijn afhankelijk van subsidiering voor dit aanbod en hebben belang bij het schetsen van een niet te negatief beeld.
1.6. Samenvatting De Nederlandse overheid is zich na de Tweede Wereldoorlog actiever gaan bezighouden met de kunsten. Het Nederlandse cultuurbeleid ging van een regionaal spreidingsbeleid (’50), via een verticaal (’60), pluralistisch (’70) en natuurlijk spreidingsbeleid (’80) naar het jongste spreidingsbeleid waarbij het accent ligt op de wisselwerking tussen aanbod en afname. Hierbij moet via de stimulering van programmering en marketing van accommodaties een vergroting van het publieksbereik plaatsvinden. Het is van belang dat de kwalitatief hoogwaardige voorstellingen en concerten hun weg weten te vinden naar een groot en gevarieerd aantal toeschouwers. De subsidieregeling bijzonder repertoire past in dit jongste spreidingsbeleid: met behulp van de subsidie kan kwalitatief hoogwaardig repertoire worden geprogrammeerd. Bovendien voegen veel provincies een marketingcomponent toe op het moment dat zij zelf de regeling gaan uitvoeren.61 De literatuurstudie levert een beeld op van hoe er gedacht wordt over de taak die het culturele bestel heeft of zou moeten hebben. Het bewaken en bevorderen van de waarden pluriformiteit, toegankelijkheid, vrijheid, gelijkheid, innovatie, kwaliteit en ontwikkeling keren in dit kader veelvuldig terug. Uit de interviews komt naar voren dat de overheid datgene moet steunen dat niet uit de markt gehaald kan worden. Ook wordt er in de interviews gesproken over het belang van de instandhouding van een bepaalde kwaliteit. Helder wordt dat cultuur - en daarmee de subsidieregeling bijzonder repertoire - geen wettelijke taak is van de provincie. De geïnterviewden denken verschillend over wie deze taak wel op zich zou moeten nemen. De kwetsbaarheid van de regeling is daarmee ook onderwerp van gesprek. Analyse van de literatuur, interviews en subsidieaanvragen en –afrekeningen heeft een helder beeld opgeleverd van de doelen die met een subsidieregeling bijzonder repertoire worden gediend. Het belang voor innovatie en ontwikkeling wordt zowel in de literatuur, als in de interviews en subsidieaanvragen en -afrekeningen, genoemd. Een ander doel dat veelvuldig terugkeert, is het opbouwen van een publiek voor (jonge) nieuwe makers. Het behouden van een kwalitatieve standaard en het mogelijk maken van extra publicitaire acties zijn doelen die ook meerdere malen worden benoemd. Ook is er onderzocht welke invulling er kan worden gegeven aan het begrip bijzonder repertoire. Analyse van de subsidieaanvragen en –afrekeningen en interviews geeft aan dat het vaak gaat om aanbod van onervaren, nieuwe makers en/of gezelschappen, risicovol theater van hoge kwaliteit dat toeschouwers aan het denken zet en een gering publiek aanspreekt. De mening van de beleidsmakers en de theaterdirecteuren- en programmeur over deze onderwerpen komen grotendeels overeen.
61
Meer informatie over de marketingcomponent en de situatie bij de provincies is te lezen in hoofdstuk 2.
20
H. 2 GESCHIEDENIS VAN DE REGELING 2.1 Shaffy, MTN en FPPM Het Shaffy-Toneelschuur-circuit Uit het gesprek met Karen Welling blijkt dat het begin van de provinciale regeling voor bijzonder repertoire nauw samenhangt met het ontstaan van het Shaffy-Toneelschuur-circuit. Welling legt uit dat ze niet bij het begin is geweest, maar dat ze het van redelijk dichtbij heeft meegemaakt door haar opleiding Theaterwetenschap en haar stage en werk bij het Theaternetwerk Nederland. Volgens Welling kwam er eind jaren ’70, begin jaren ’80 een heel andere beweging in de podiumkunsten. Welling legt uit: Je sprak toen van het 1e circuit, het 2e circuit en het 3e circuit kwam er in. En het 3e circuit dat waren Shaffy, de Toneelschuur… dat waren al die kleine theatertjes en daar was andersoortig aanbod voor. Dat was vaak ongesubsidieerd. Uit het boek ‘Het Nederlandse toneelbestel van 1945 tot 1995’ van Hans van Maanen wordt duidelijk dat 1968 het jaar was waarin het is begonnen. In het gebouw Felix Meritis aan de Keizersgracht in Amsterdam begon het Shaffytheater als het eerste echte margetheater: als broedplaats voor al die initiatieven die in het reguliere theater geen plaats konden vinden, maar wel een geweldige vernieuwingspotentie in zich droegen. Steve Austen, mede-oprichter van het Shaffy-theater, gaf die initiatieven de gelegenheid zich te presenteren, met of zonder geld. Er moest een podium zijn en dat was er in Shaffy. Hier begonnen Freek de Jonge, Bram Vermeulen, het Katheater en Hinderik de Groot. Het theater stond aan de wieg van wat toen het margetheater heette en toonde hoe essentieel een podium is voor de ontwikkeling van het toneel en het toneelleven.62 Karen Welling legt uit dat het aanbod vooral te zien was op de ´kleine plekjes´. Volgens Welling had de keuze voor deze locaties te maken met het spreidingsideaal en het creëren van een breed draagvlak. Het Muziek en Theater Netwerk Shaffy heeft onder andere de weg vrijgemaakt voor Theaternetwerk Nederland (TNN). Het TNN heette aanvankelijk (van 1972 tot 1981) het Shaffy-Toneelschuur-circuit. Voorstellingen die in Shaffy, De Toneelschuur (Haarlem) en later ook in de Lantaren (Rotterdam) werden geproduceerd, waren vervolgens in een aantal vergelijkbare theaters in het land te zien. Soms gebeurde dit op basis van 50% provinciale subsidie op de uitkoopsom. TNN probeerde hiermee de kleinschalige, vernieuwende voorstellingen breder te spreiden. Vanaf 1982 werden zij daarin gesteund door de provincies Noorden Zuid-Holland en de gemeente Amsterdam. Vanaf 1985 werd TNN structureel gesubsidieerd door het Rijk. In de loop van de jaren besloten bijna alle provincies deze vorm van toneeldistributie te ondersteunen. In 1990 was TNN actief in acht provincies.63 Uit het onderzoek van Maike Kroese naar de subsidiering van kleinschalige podia blijkt dat het Muziek en Theater Netwerk (MTN, de opvolger van het TNN) de regeling tot 2002 heeft verzorgd voor de provincie Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, NoordBrabant, Limburg en Zeeland. De drie noordelijke provincies hebben nooit aan de MTN-regeling
62 63
Hans van Maanen, Het Nederlandse toneelbestel van 1945 tot 1995 (Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997), 190. Van Maanen, Het Nederlandse toneelbestel van 1945 tot 1995, 190.
21
deelgenomen. 64 Het Muziek en Theater Netwerk hield zich bezig met het stimuleren van de programmering van jazz, geïmproviseerde muziek, dans en theater. Hiertoe verdeelde het MTN ook subsidies. Voornamelijk kreeg het MTN financiële middelen van een aantal provincies die zij verdeelde over de podia die zich in de provincies bevonden.65 Volgens Gerard van Veen, programmaadviseur cultuur bij de provincie Gelderland, nam het MTN de podia hierbij heel erg bij de hand. Van Veen licht toe: Het MTN had consulenten en die gingen bij de podia langs om voorstellingen te adviseren. De input van de theaters zelf was eigenlijk helemaal niet zo groot. Het werd eigenlijk min of meer gepresenteerd en daar kregen ze ook nog subsidie voor.66
Het Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing De oprichting van het Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing (FPPM) is de volgende fase in de geschiedenis van de provinciale regeling bijzonder repertoire. Het fonds wordt op 17 december 2001 opgericht. Het fonds is het resultaat van het besluit van Staatssecretaris van der Ploeg om het gehele subsidiestelsel voor de podia te herzien. Van der Ploeg streeft hierbij naar een centralisatie van de verlening van subsidietaken en een scheiding van subsidie- en adviestaken. De oprichting van het fonds betekent het einde van het MTN. Vanaf de zomer van 2002 is het FPPM operationeel. De oude regelingen van het MTN67 worden onder beheer van het FPPM voortgezet.68 Vanaf het seizoen 2003/2004 zet het FPPM de regeling van het MTN voort voor de provincie Overijssel, Gelderland, Flevoland, Utrecht, Noord-Holland, Zuid-Holland, Noord-Brabant en Limburg. Er wordt dan nog gesproken over een tijdelijke maatregel, omdat de ondersteuning van reguliere programmering in feite behoort tot de taak van gemeenten.69 De provincie Zeeland besluit haar gelden zelfstandig te gaan besteden. Jack van Aspert, senior beleidsadviseur cultuur provincie Zeeland, licht toe dat de provincie het te onoverzichtelijk vond worden. Van Aspert legt uit dat het nog onduidelijk was wat het fonds precies zou gaan doen. Ook geeft hij aan dat de provincie bang was om het zicht kwijt te raken. “Bij het FPPM was het zo dat je geld moest overmaken en de podia konden aanvragen indienen. Dan ben je het zicht helemaal kwijt. En natuurlijk was het veel groter”, aldus Van Aspert. Daarbij komt dat de infrastructuur in Zeeland heel overzichtelijk is en Van Aspert het daardoor gemakkelijk alleen af kon. De beleidsadviseur bediende 5 à 6 podia in de provincie waarmee hij nauw contact onderhield. Alle provincies konden binnen de provinciale regeling eisen stellen aan de podia om in aanmerking te kunnen komen voor subsidie. Zo konden zij hun provinciale beleid op het gebied van cultuur tot uitdrukking brengen. De uitvoering van de provinciale regeling veranderde door de situatie voor de podia nauwelijks. 70 In 2004 besluiten de provincies Noord-Brabant en Limburg hun geld zelfstandig uit te gaan keren. Reden voor Noord-Brabant is het streven naar een bundeling van beleidsregels en de wens om meerjarige subsidieafspraken en op maat gemaakte prestatieafspraken met de podia te maken. 64
Kroese, 22. Ibidem, 11. 66 Interview Gerard van Veen. 67 Ook de regelingen van het Nederlands Impresariaat, Gaudeamus, Fond voor de Podiumkunsten en het Nationaal Pop Instituut worden onder beheer van het FPPM voortgezet. Deze regelingen worden niet besproken in deze thesis. Meer informatie hierover is te lezen in de thesis van Maike Kroese over de subsidiering van kleinschalige podia. 68 Kroese, 14-15. 69 Fonds Podiumkunsten, Bijlage “Regeling Kleinschalige Podia – september 2003 tot en met december 2004”, Den Haag, 2003. 70 Kroese, 19. 65
22
Ook wil de provincie bij voorkeur de nadruk leggen op het programmeren van Brabantse makers. Reden voor Limburg is de keuze om de middelen van de provinciale regeling bijzonder repertoire toe te voegen aan de integrale projectenbudgetten. De provincie Limburg kiest in 2004 om de disciplinegerichte benadering los te laten en te kiezen voor een speerpuntenbenadering.71 ZuidHolland besluit wegens bezuinigingen de ondersteuning van kleinschalige podia te annuleren.72 Werner Ubachs, beleidsmedewerker cultuur en vrije tijd Provincie Zuid-Holland, geeft aan niet precies te weten waarom er destijds is gekozen om te stoppen met de regeling. De medewerker die zich met de provinciale regeling bezighield, is inmiddels met pensioen. Ubachs vermoedt echter dat de provincie destijds heeft gekozen om de projectmiddelen volledig in te zetten voor het actieprogramma cultuurbereik. Hiermee werden niet meer de lokale podia gesubsidieerd, maar projecten ten behoeve van cultuurbereik. Ubachs geeft hierbij aan dat het subsidiëren van lokale podia een lokale verantwoordelijkheid is en daarmee een taak van de gemeente.73 In 2005 is het aantal provincies dat geld opzij zet voor de kleinschalige podia via het FPPM teruggelopen van acht naar vijf. Het betreft de provincies Noord-Holland, Utrecht, Flevoland, Gelderland en Overijssel. Na een tweetal overleggen tussen het FPPM en de betrokken provincies Noord-Holland, Utrecht, Flevoland, Gelderland en Overijssel wordt er in 2006 een nieuwe provinciale regeling ontwikkeld die onderdeel is van de (FPPM-brede) Regeling Kleinschalige Podia. Hierbij is rekening gehouden met het cultuurbeleid van de individuele provincies door artikelen toe te voegen met eisen die per provincie aan de podia worden gesteld.74 Tot aan 2006 ondersteunen de provincies zowel muziek- als theaterpodia met de regeling. Wanneer de regeling in 2006 onderdeel wordt van de FPPM-brede Regeling Kleinschalige Podia, ondersteunen de provincies alleen nog theaterpodia en neemt het fonds de muziekpodia voor zijn rekening.75 Op de theaterpodia wordt naast theater, dans wel aandacht besteed aan muziek in het kader van het budget voor bijzonder repertoire. 76 Het verschil met de vorige subsidieregeling is dat nieuwe podia toegang krijgen - en oude eruit kunnen vallen - en dat aanvragen op duidelijkere criteria worden beoordeeld door een deskundigencommissie. Ook is er een inhoudelijke toetsing opgenomen in de regeling. De podia hebben voor 1 oktober 2005 een aanvraag ingeleverd om voor subsidie voor de periode 2005-2008 in aanmerking te komen. Vervolgens hebben de podia jaarlijks de programmering van het betreffende jaar opgegeven. Er kwamen twee commissies voor de beoordeling van de aanvraag: één voor theater en één voor muziek. De commissies bestonden ieder uit 4 leden77, die beschikten over kennis van de genres, bestuurlijke kennis en kennis van marketing. Welling legt uit dat de commissie is samengesteld in overleg met de provincies. Elke aanvraag is individueel beoordeeld op visie, kwaliteit van de programmering, marketing en spreiding. De nieuwe podia konden alleen voor subsidie in aanmerking komen indien hun aanvragen als voldoende werden beoordeeld en er financieel ruimte was vrijgekomen door uitval of uitsluiting van oude podia.78 Het FPPM voerde deze regeling uit voor de deelnemende provincies met als voorwaarde dat 5% van het provinciale budget werd besteed aan uitvoeringskosten.79 71
Ruby van Dinther-Willems, email aan auteur, 30-09-2011. Kroese, 20. 73 Werner Ubachs, email aan auteur, 15-09-2011. 74 Kroese, 21-32. 75 Op deze manier wordt er meer duidelijkheid gecreëerd in het provinciale gedeelte van de RKP. De provincie Noord-Holland ondersteunt wel muziekpodia. 76 Kroese, 21-32. 77 De commissie theater bestond uit Annemarie Pijnappel (destijds theaterconsulent bij het TIN), Annette Embrechts (dansrecensent bij de Volkskrant), Doro Siepel (destijds directeur van theater De Junushoff te Wageningen) en Frans Lommerse (directeur van De Toneelschuur). 78 Kroese, 32-33. 79 Peters Sengers. 72
23
Welling legt uit dat de podia beter aan deze eisen konden voldoen door de cursussen die waren ontwikkeld door het FPPM in samenwerking met de provincies en het Theater Instituut. De cursussen waren bedoeld om bestuurders en medewerkers van kleine podia te leren na te denken over marketing en publieksbereik. Ook werd aandacht besteed aan de vraag wat voor een publiek een podia heeft en welke passende programmering je daar bij kan maken. Eind 2007 gaat het FPPM samen met het Fonds voor Amateur- en Podiumkunsten en het Fonds voor de Scheppende Toonkunst op in het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten. Het nieuwe fonds voert na 2008 niet langer de regeling voor de provincies uit, maar nog wel een eigen regeling voor muziek.80 Over de reden dat de regeling na 2008 terugkomt bij de provincies wordt verschillend gedacht. Catherine Peters Sengers, beleidsmedewerker cultuur bij de provincie Utrecht, geeft aan dat de uitvoeringskosten van de regeling te hoog blijken te zijn. Volgens Gerard van Veen heeft het meer te maken met de nieuwe taakstelling van het nieuwe fonds. Karen Welling stelt echter dat voor de overheadkosten met de provincies een vast percentage was afgesproken. Volgens Welling is het fonds gestopt met het uitvoeren van de regeling voor de provincies door een samenloop van omstandigheden. De provinciale regeling bijzonder repertoire was voor het fonds een vrij arbeidsintensieve regeling. In de loop van de jaren blijkt dat het soms lastig is om de provincies erbij te houden. Deze hadden zelf met teruglopende budgetten of andere beleidsprioriteiten te maken. Zo voerde de provincie Noord-Holland ondanks de meerjarenafspraak 2006-2008 met het FPPM in 2008 alsnog een bezuiniging door op het budget dat de provincie met het FPPM was overeengekomen. Deze bezuiniging heeft het fonds zelf opgevangen om niet de podia hier de dupe van te laten zijn, maar was weinig bevorderlijk voor het animo bij het fonds om te proberen om de provincies op één lijn te houden. “Toen een deel van de provincies aangaf het geld zelf of anders te willen besteden, is de gezamenlijke regeling een zachte dood gestorven”, aldus Welling.81
2.2 Provinciale regeling vanaf 2008 Utrecht82 In Utrecht verandert er niet veel nadat de regeling vanaf het seizoen 2009/2010 terugkomt. Zoals eerder aangegeven, krijgt de regeling in Utrecht de titel ‘ondersteuningsbudget theaters’. Peters Sengers geeft aan dat dezelfde criteria worden gehanteerd als bij het fonds. De criteria worden alleen niet langer beoordeeld door een commissie, maar door het ambtelijk apparaat. Begin 2010 wordt er in Utrecht gesproken over een intensivering van de regeling door het uit te breiden met een marketingbudget voor een te ontwikkelen gezamenlijke marketingcampagne van de programmering. Mei 2011 valt dit idee in duigen als de nieuwe coalitie naar buiten brengt dat de subsidies voor podiumkunsten worden afgebouwd, waardoor het ondersteuningsbudget theaters zal verdwijnen. In de vorige statenperiode (2007-2011) is er al een kerntakendiscussie gevoerd, onder andere over de podiumkunsten.83 In juni 2010 is er een inventariserend statenvoorstel gedaan over de kerntaken van de provincie Utrecht. Daarin is opgenomen dat het instandhouden en versterken van een bovenlokaal voorzieningenniveau podiumkunsten geen wettelijke taak is.84Over de regeling 80
“Toelichting NFPK+ op afnamesubsidies” Congres Podiumkunsten – geraadpleegd op 02-09-2011
81 Karen Welling, email aan auteur, 13-10-2011. 82 In deze subparagraaf is gekozen voor een beknopte beschrijving van de situatie na 2008 in Utrecht. Hoofdstuk 3 staat namelijk in het teken van de regeling in Utrecht. 83 Provincie Utrecht, Notulen “Van het verhandelde in de vergadering van Provinciale Staten van Utrecht gehouden op 28 juni 2010”, Utrecht, 2010. 84 Provincie Utrecht, Bijlage “Ingevulde tabellen bij Besluit Statenvoorstel Kerntaken 18 juni 2010”, Utrecht, 2010.
24
ondersteuningsbudget theaters wordt niet gesproken. Het inventariserende statenvoorstel werd in juni 2010 besproken in de Staten. Toen is er gezegd dat dit input kon zijn voor de nieuwe coalitieonderhandelingen.85 Het voorstel waarin staat dat podiumkunsten niet worden gezien als een wettelijke taak is gedaan voordat de SKIP86 haar intrede maakte. In het huidige coalitieakkoord van de provincie Utrecht wordt duidelijk dat podiumkunsten niet langer worden gezien als een kerntaak van de provincie.87 Hiermee verdwijnt ook het ondersteuningsbudget theaters. Juni 2011 is er in de Staten een discussie geweest of hiermee de kerntakendiscussie voltooid is. Dit blijkt het geval te zijn.88 Voor de betrokken podiumdirecteuren en –programmeurs is deze keuze moeilijk te bevatten. Theaterprogrammeur Ingrid Melman legt uit: De provincie maakte zich heel hard voor cultuur. Ze vonden het heel belangrijk en hebben ook beleid ontwikkeld, juist om een en ander te stimuleren. De provincie deed dit vanuit een soort drive, vanuit het hart. En dan opeens hoor je dat podiumkunsten geen wettelijke taak is. Ik vind dat heel raar.89
Gelderland Dat de regeling terugkomt naar de provincie, is voor Gelderland een logisch gevolg van het einde van het FPPM en de gesprekken die de provincie voerde met de provincie Overijssel. Deze provincie had namelijk aangegeven de regeling zelf te willen gaan uitvoeren en daarin samenwerking te zoeken met Gelderland. Van Veen vertelt dat zijn gedeputeerde destijds heeft aangegeven de regeling meer provinciaal te willen gaan inzetten, omdat dit meer in de lijn zou liggen van de eigen doelstellingen. De subsidiëring kan daardoor beter worden verantwoord. Deze gedachtegang ligt in de lijn van die van Noord-Brabant: deze provincie besloot al in 2004 meer de nadruk te willen leggen op het programmeren van Brabantse makers. Van Veen: Provincies zijn heel allergisch voor het voeren van een soort lacunebeleid: het aanvullen van datgene wat de gemeenten laten liggen. Ik vond dat wij af en toe wel heel gemakkelijk het geld weggaven in het kader van de bijzondere programmering. Daarmee ondersteun je in feite een podium in zijn programmeringsgelden en dat terwijl podia gemeentelijke accommodaties zijn.90 Samen met de provincie Overijssel ontstaat het Podiumplan Oost-Nederland dat gezien kan worden als het vervolg op de Provinciale Regeling die het FPPM uitvoerde. De regeling bestaat vanaf 1 januari 2009.91 De twee provincies hebben eigen budgetten en in de praktijk opereren ze min of meer gescheiden van elkaar. In Gelderland wordt met het budget alleen het kleinschalige professionele Oost-Nederlandse podiumkunstenaanbod gesubsidieerd. De regeling wordt niet specifiek ingezet voor het bijzondere aanbod. Hiermee wijkt de regeling af van de voorgaande regeling waarmee ook gezelschappen buiten Oost-Nederland konden worden geprogrammeerd. Wel gaat het nog steeds om risicovol theater, omdat de zalen niet automatisch vol zitten. Soms gaat het om experimenteel
85
Provincie Utrecht. Notulen 28 juni 2010. Op pagina 31 wordt de SKIP nader toegelicht. 87 Provincie Utrecht, Notitie “Coalitieakkoord 2011-2015” Utrecht, april 2011. 88 Provincie Utrecht, Notulen “Van het verhandelde in de vergadering van Provinciale Staten van Utrecht gehouden op 27 juni 2011”, Utrecht, 2011. 89 Interview Ingrid Melman. 90 Interview Gerard van Veen. 91 Meer informatie over de regeling in Gelderland is na te lezen in bijlage 1 en 2. 86
25
aanbod, maar vaak gaat het ook om toegankelijker aanbod. Reden hiervoor is dat Gelderland het Oost-Nederlandse podiumkunstenaanbod beter gepresenteerd willen hebben op de OostNederlandse podia. Van Veen legt uit: Dat kwam eigenlijk, omdat we een paar keer meemaakten dat we fors hadden geïnvesteerd in een gezelschap, bijvoorbeeld in Kwatta, en dat we dan terughoorden dat het gezelschap moeite had om op de Oost-Nederlandse podia terecht te komen. Wij investeerden in die gezelschappen en die podia pikten dat helemaal niet op. Mijn toenmalige gedeputeerde heeft toen besloten dat we de regeling exclusief gingen maken voor Oost-Nederlands podiumkunstenaanbod. Dat vinden we ook echt een provinciale taak. Daarmee willen we de Oost-Nederlandse aanbodkant aan de vraagzijde koppelen. We investeren ruim 2 miljoen euro per jaar in de productiekant van de podiumkunsten. Wat is logischer dan met 10% de presentatie van die podiumkunsten te ondersteunen? Ik vind dat een hele logische lijn.92 Om in aanmerking te komen voor de regeling moet een podium zelfstandig opereren, een maximum hebben van circa 300 stoelen en minimaal dertig professionele podiumkunstvoorstellingen per jaar programmeren. Daarnaast moet een podium tijd en budget vrijmaken voor marketing. In Gelderland nemen er momenteel tien podia deel aan de regeling en gaat er circa 200.000 euro in om. De podia krijgen maximaal 15.000 euro per jaar, waarvan een derde aan de marketing besteed moet worden. Het marketingbudget moet er voor zorgen dat er wordt ingezet op langdurige samenwerking. Het publiek moet op lange termijn geïnteresseerd worden. De theaters kunnen 70% van hun gemaakte kosten terugkrijgen als ze verlies hebben gemaakt. De provincie Gelderland heeft net als Utrecht ervoor gekozen om de inhoudelijke toetsing ambtelijk uit te voeren. Van Veen geeft aan dat hij er wat dichter op wilde zitten. Bij de toetsing wordt er vooral gekeken naar het nieuwe aanbod waarvan nog niet duidelijk is wat de kwaliteit ervan is. De toekomst van de regeling ziet er niet slecht uit. Van Veen geeft aan dat hij voorzichtig moet zijn in zijn antwoord, maar verwacht de regeling in stand te kunnen houden. Er moet in Gelderland bezuinigd worden, maar niet veel. Op de podiumkunsten is een bezuinigingsmaatregel van 10% afgekondigd. Duidelijkheid hierover volgt in de loop van 2012. Het nieuwe voorstel verschijnt mei/juni 2012 in de Staten en wordt rond november 2012 vastgesteld. Overijssel In 2008 ligt in de provincie Overijssel de opdracht om voor de periode 2009-2012 35% meer OostNederlands aanbod te programmeren op de Overijsselse podia. De regeling van het FPPM wordt zelfstandig voortgezet en aangepast naar aanleiding van deze opdracht.93 De nieuwe regeling van de provincie Overijssel ligt daarmee in de lijn van de regeling in Noord-Brabant en Gelderland waar ook gekozen is meer nadruk te leggen op het programmeren van gezelschappen uit de eigen provincie. De regeling wordt onderdeel van het podiumplan. Er vindt een grote aanpassing plaats: met het budget mag alleen nog kwetsbaar Oost-Nederlands aanbod geprogrammeerd worden. De regeling wordt exclusief voor theaters die aangesloten zijn bij het Overleg Kleine Theater Overijssel (OKTO). De theaters kunnen 60% van de uitkoopsommen declareren bij de provincie.94 Na invoering van de aanpassingen komen er echter te weinig aanvragen binnen. In overleg 92
Interview Gerard van Veen. Informatie over de regeling in Overijssel is na te lezen in bijlage 3. 94 Telefonisch interview Ineke van Balen, 19-09-2011. 93
26
met het OKTO wordt daarom besloten de regeling aan te passen. De beperking tot het programmeren van Oost-Nederlands kwetsbaar aanbod heeft tot gevolg dat er te veel van hetzelfde wordt geprogrammeerd in Overijssel. De regeling wordt daarom verbreed. Dit in tegenstelling tot de regeling in Gelderland waar de regeling exclusief voor het programmeren van Oost-Nederlands repertoire blijft. Vanaf 2009 kan er ook kwetsbaar landelijk aanbod mee geprogrammeerd worden. Tot een limiet van 10.000 euro kan een podium subsidie krijgen om de uitkoopsommen van de “kwetsbare” landelijke groepen te kunnen betalen. Een podium kan 40% van de uitkoopsom van een landelijk gezelschap terugkrijgen. Op de uitkoopsom van een kwetsbaar Oost-Nederlands gezelschap kan een podium 60% terugkrijgen. Hierop zit echter geen limiet. Ineke van Balen, beleidsadviseur cultuur provincie Overijssel, vertelt dat de aanpassingen hebben geleid tot het gewenste resultaat. De regeling kent in tegenstelling tot de regeling in Gelderland geen marketingcomponent, maar met behulp van o.a. coachingtrajecten door grotere podia wordt er wel gewerkt aan verbetering van de marketing van kleinschalige podia.95 Ook de grote podia krijgen van de provincie een budget om risicovol aanbod te programmeren. De vier grote podia uit Zwolle, Deventer, Hengelo en Enschede krijgen gezamenlijk 10 miljoen euro voor een periode van 10 jaar. De rente op dit bedrag moeten de podia besteden aan bijzonder aanbod. Het is een gezamenlijk bedrag en de theaters moeten dan ook samenwerken hierin. Samenwerking met de 21 kleine theaters in de provincie is ook een vereiste.96 De toekomst van de regeling voor kwetsbaar aanbod is onzeker. Ook de provincie Overijssel moet bezuinigen. Momenteel is er 20 miljoen structureel geld voor cultuur beschikbaar. Dit wordt vanaf 2013 17 miljoen. Het podiumplan waar de regeling voor het kwetsbare aanbod onder valt, wordt gefinancierd met incidenteel geld. Dit betekent dat het podiumplan niet automatisch wordt voorgezet in de nieuwe periode. Ambtelijk is er de wens voor behoud en dit zal dan ook aan de gedeputeerde worden voorgelegd. Het besluit is echter aan de gedeputeerde wat hiermee te doen. Juni 2012 is de nieuwe cultuurnota klaar en wordt duidelijk wat er met het budget zal gebeuren.97 Zeeland In 2008 stopt de provincie Zeeland met het budget voor risicovolle programmering. Nadat de provincie vanaf het seizoen 2003/2004 de gelden zelfstandig gaat besteden, slaat de twijfel toe. Op initiatief van Van Aspert komen alle theaterdirecteuren bij elkaar. Er wordt een document opgesteld met daarin de ambities voor de komende vier jaar. Van Aspert legt uit dat op dat moment blijkt dat de term risicovolle programmering erg rekbaar is. Er ontstaat een verwarrende discussie over de betekenis hiervan. Want wat is risicovolle programmering? Is dat inhoudelijk? Qua publiek? Qua geld? Van Aspert illustreert dit met een voorbeeld waarin hij een discussie voert met een groot theater in Zeeland: Het theater gaf aan dat ze een risicovol project hadden. Het ging om de musical ‘De Fabeltjeskrant’. Ik vroeg het theater waarom de De Fabeltjeskrant risicovol was. Het theater gaf aan dat het project veel geld kostte en ze niet zeker waren van voldoende publiek. Het theater wilde dus dat de provincie dit soort commerciële theaterproducties ging subsidiëren uit het risicovolle theaterbudget.98
95
Telefonisch interview Ineke Van Balen. Ibidem. 97 Ineke van Balen, email aan auteur, 22-09-2011. 98 Interview Jack van Aspert. 96
27
Van Aspert vertelt dat de provincie Zeeland beleidsinhoudelijk en artistiek met de regeling niet verder komt in die periode. Informatie over het verloop van de voorstellingen waarin de provincie geld steekt, wordt door sommige – met name middelgrote en grote - theaters pas na veel pijn en moeite verstrekt. De kleinere podia voldoen het beste aan de regeling. Zij programmeren volgens Van Aspert wel interessante voorstellingen en leveren tijdig hun verantwoording aan in tegenstelling tot de meeste middelgrote en grote theaters. Uiteindelijk wordt ervoor gekozen om eind 2008 te stoppen met de regeling. De geldstroom verdwijnt niet, maar wordt ingezet voor de stimuleringsregeling cultuurproducties. Dit budget wordt gebruikt om bijzondere projecten te ondersteunen die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod. In het kader van de nieuwe kunstennota heeft de provincie Zeeland samen met de regio´s Zeeuws-Vlaanderen, Walcheren en Oosterschelde een regionaal kunstarrangement afgesloten. Hierbij wordt ingezet op datgene wat belangrijk wordt geacht voor de regio. In het kader van dit kunstarrangement geeft zowel gemeente als provincie budget aan een aantal kleine podia om daarvan een ‘interessante’ programmering neer te zetten. Via een andere route ontvangen een aantal kleine podia inmiddels dus weer een budget voor hun programmering. Het gaat echt om een kleiner aantal podia dan bij de regeling bijzonder repertoire en het gaat niet specifiek om het risicovolle repertoire. Noord-Brabant Eerder kwam al naar voren dat Noord-Brabant eind 2004 besloot haar programmeringsgelden voor het bijzondere repertoire zelfstandig te gaan besteden. Na een overgangsjaar in 2005, wordt voor de periode 2006-2008 een beleidskader ontwikkeld. De provincie streeft naar een bundeling van beleidsregels en daarom wordt de regeling onderdeel van de bestaande beleidsregeling ‘subsidies professionele podiumkunsten en film, provincie Noord-Brabant’.99 Doel van de regeling is dan nog steeds het ondersteunen van het programmeren van kleinschalig, gesubsidieerd aanbod op het terrein van theater en dans. Echter, de provincie voegt de wens toe dat het aanbod bij voorkeur door Brabantse makers geproduceerd moet zijn waarmee de provincie of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een meerjarige of incidentele subsidierelatie heeft. Per meerjarige periode kunnen maximaal 10 podia een meerjarige programmeringsubsidie ontvangen. Voor een vlakkevloertheater is maximaal 15.000 euro per jaar beschikbaar, voor een podium de helft. Maximaal 50% van de uitkoopsom kan worden gesubsidieerd door de provincie.100 Voor de periode 2009-2012 gelden vrijwel dezelfde voorwaarden als voor de voorgaande periode. De voorkeur voor aanbod van Brabantse makers waarmee de provincie of het ministerie van OCW een meerjarige of incidentele subsidierelatie heeft, wordt uitgebreid met het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten+ 101 als mogelijke meerjarige of incidentele subsidiënt. Een andere verandering is dat de provincie de marketingkosten subsidieert die schouwburgen maken voor het vergroten van het publieksbereik voor dit aanbod. Het maximale subsidiebedrag voor een schouwburg is verhoogd met 500 euro naar 8000 euro per jaar. Een grote verandering is dat de beoordeling van de aanvragen in de periode 2009-2012 wordt gedaan door een door Gedeputeerde
99
Informatie over de regeling in Noord-Brabant is na te lezen in bijlage 4. Provincie Noord-Brabant, Notitie “Beleidsregel subsidies professionele podiumkunsten en film 2009-2012 – provincie Noord-Brabant”, 2008. 101 Het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten+ (NFPK+) is op 1 november 2007 ontstaan uit een fusie van de fondsen FPPM, het Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten (FAPK) en het Fonds voor de Scheppende Toonkunst (FST). Het nieuwe fonds hanteert al snel de huidige naam Fonds Podiumkunsten. Deze naam zal ik ook in deze thesis hanteren. Raad voor Cultuur. “Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten”. Raad voor Cultuur – geraadpleegd op 13-10-2011 http://old.cultuur.nl/files/pdf/advies/20080515120000.12049.pdf 100
28
Staten ingestelde externe, onafhankelijke adviescommissie.102 De provincie Noord-Brabant heeft geen antwoord gegeven op de vraag wat de toekomst is voor deze regeling. Om de situatie bij de provincies te verhelderen, heb ik een schematisch overzicht samengesteld in tabel 3 en 4 (zie volgende pagina).
102
Provincie Noord-Brabant.
29
Tabel 3: situatie per provincie in het kader van de subsidieregeling bijzonder repertoire Provincie
Deelname regeling MTN (tot 2002)
Groningen Friesland Drenthe Overijssel Gelderland Flevoland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Noord-Brabant Limburg
NEE NEE NEE JA JA JA JA JA JA JA JA
Deelname regeling FPPM (t/m 2008) NEE NEE NEE JA JA JA JA JA T/M 2004 T/M 2004 T/M 2004
Zeeland
JA
NEE
2009 t/m 2012
Vanaf 2013
* * * Zelfstandige regeling Zelfstandige regeling ** Zelfstandige regeling ** Geen regeling Zelfstandige regeling Geen zelfstandige regeling, wel indirect Geen zelfstandige regeling, wel indirect
* * * Onzeker Onduidelijk, hoopvol ** Geen regeling ** Geen regeling Geen antwoord ** Geen regeling
Legenda *: Buiten beschouwing gelaten, omdat deze provincies in eerste instantie niet deelnemen aan de regeling. **: Buiten beschouwing gelaten, omdat deze provincies niet (tijdig genoeg) reageerden op mijn verzoek om deze informatie. Tabel 4: toelichting per provincie over zelfstandige regeling in de periode 2009 t/m 2012 Provincie Titel Doel Inhoud Overijssel Podiumplan Oost- Stimuleren van kwetsbaar Oost- Subsidiering tot 60% van de Nederland Nederlands en kwetsbaar uitkoopsom bij Oostlandelijk repertoire op de Nederlandse gezelschappen Overijsselse podia en tot 40% bij landelijke gezelschappen, maximaal 10.000 euro per podium voor kwetsbaar landelijk aanbod, geen limiet op kwetsbaar Oost-Nederlands aanbod Gelderland Podiumplan Oost- Stimuleren van het Subsidiering tot 70% van de Nederland kleinschalige Oost-Nederlandse uitkoopsom, Maximaal podiumkunstenaanbod op de €15.000 euro per podium Gelderse podia Utrecht OndersteuningsStimuleren van de Maximum bedrag per budget theaters programmering en marketing podium varieert van van financieel en inhoudelijk €2.473,75 tot €19.000 euro. risicovolle theater- en muziekvoorstellingen op de Utrechtse podia Noord-Brabant Meerjarige Brabantse podia Subsidiering tot 50% van de stimuleren om kleinschalig, programmeringuitkoopsom, gesubsidieerd theater- en subsidie vlakkevloertheaters tot max dansaanbod te €15.000, schouwburgen tot programmeren. max. €8.000,Bij voorkeur van Brabantse makers, waarmee de provincie Noord-Brabant, OCW of NFPK+ een subsidierelatie heeft.
Marketing Niet gelieerd aan deze regeling, wel aparte trajecten voor.
Een derde van het budget moet aan marketing worden besteed Ja (geen verdere verplichtingen)
Marketingkosten voor het vergroten van het publieksbereik van dit aanbod kunnen (enkel ) de schouwburgen opvoeren als kosten.
30
2.3. Actuele situatie bij het NFPK+ (voorheen FPPM) Zoals aangegeven in de aanleiding fuseert het FPPM op 1 november 2007 met het FAPK en het FST tot het nieuwe Fonds Podiumkunsten (NFPK+). Dit nieuwe fonds is ontstaan uit de noodzaak om de mismatch tussen vraag en aanbod die de duurzaamheid van de podiumkunsten bedreigt effectiever te kunnen bestrijden. Het vernieuwde fonds kan dat, onder andere omdat het als fusiefonds van drie aparte podiumkunstfondsen voor het eerst de ondersteuningsmogelijkheden in huis heeft voor scheppen, maken en programmeren en daarmee alle schakels in de keten bestrijkt. Zoals eerder aangegeven is in de periode 2009-2010 de samenwerking tussen het fonds en de provincies komen te vervallen. Via de (Deel)Regeling Kleinschalige Podia 2009-2010 heeft het fonds de regeling voorgezet voor de muziekpodia die subsidie ontvingen op grond van de Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008.103 Op deze wijze kan het fonds de continuïteit van de reguliere programmering104 op kleine podia waarborgen voor de periode 2009-2010. Het fonds heeft zich bij de deelregeling alleen op muziekpodia gericht, omdat muziekpodia door het fonds werden gesubsidieerd en theaterpodia door de provincies.105 Met ingang van 1 januari 2011 heeft het Fonds Podiumkunsten een aantal van haar regelingen vervangen door drie nieuwe regelingen, omdat de oude regelingen van de voorgangers niet meer goed aansloten bij de actuele podiumkunstpraktijk. Eén van die nieuwe regelingen is de ‘programmeringsregeling’. Deze regeling moet de kwaliteit en het publieksbereik van de programmering van de Nederlandse podia en festivals bevorderen. De regeling bevat zes verschillende subsidievormen waarvan de Subsidie Kleinschalige en Incidentele Programmering (SKIP)106 gezien kan worden als de opvolger van de RKP-regeling.107 Welling vertelt dat het belangrijk wordt gevonden dat er een fijnmazig podiumcircuit blijft bestaan en dat het aanbod dat het fonds ondersteunt, ook een plek krijgt om te spelen. Belangrijkste verschillen met de RKP-regeling zijn dat ook grote podia nu een bijdrage kunnen ontvangen en dat de provincies niets meer met de regeling te maken hebben. Het Fonds Podiumkunsten omschrijft de SKIP als volgt: Een subsidie kleinschalige of incidentele programmering (hierna: SKIP) is een bijdrage voor de presentatie van voorstellingen of concerten, voor een passend publiek. Het Fonds Podiumkunsten beoogt hiermee landelijk de presentatie en het publieksbereik van een gevarieerd kwaliteitsaanbod te versterken. Deze subsidie richt zich op een zeer diverse groep aanvragers: van heel kleine muziekpodia die slechts een paar concerten per jaar organiseren tot grote schouwburgen in de regio die bijvoorbeeld meer hoogwaardig dansaanbod, muziektheater of toneel willen programmeren, of zalen met ambities voor een specifieke concertreeks van bijvoorbeeld wereld- of kamermuziek, of urban dansprogrammering.108 De regeling is breder dan de RKP. Het hoeft niet het experimentelere, het risicovollere aanbod te zijn, maar gekeken wordt naar de kwaliteit van het programmeringsprofiel van het podium.109 103
De Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008 is na te lezen in bijlage 5. Reguliere programmering heeft betrekking op programma’s die een podium al gedurende een aantal jaren in vergelijkbare omvang en karakteristiek aan het publiek presenteert. Dat betekent dat reguliere programmering kan verschillen van podium tot podium en van plaats tot plaats. Fonds Podiumkunsten, Toelichting “Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008”, Den Haag. 105 Fonds Podiumkunsten, Toelichting “Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008”, Den Haag. 106 De SKIP is na te lezen in bijlage 6. 107 Fonds Podiumkunsten, “Meer focus op de kunst van het programmeren” *2011+ - geraadpleegd op 08-09-2011 http://www.fondspodiumkunsten.nl/actueel/nieuws/archief/item/meer_focus_op_de_kunst_van_het_programmeren/76/?pg=4 108 Fonds Podiumkunsten, “Toelichting subsidie kleinschalige of incidentele programmering (SKIP)”, Den Haag, 1. 109 Welling, email aan auteur. 104
31
Welling beaamt dat de SKIP voor een deel het gat (in Utrecht) op kan vangen dat straks wegvalt als de provincie Utrecht stopt met haar ondersteuningsbudget theaters. Theaterdirecteur Alex Le Mat geeft aan dat dit klopt, maar legt uit dat de marketingcomponent die veel provincies hebben opgenomen in hun regeling in de SKIP ontbreekt. Le Mat legt uit dat de SKIP anders werkt dan de provinciale regeling en daarom voor andere doeleinden wordt gebruikt. Grote artiesten die normaal gesproken te duur zijn voor een podium kunnen met behulp van de SKIP toch worden geprogrammeerd en komen de bekendheid van dat podium ten goede. Het programmeren van een paar onbekende artiesten levert in dit opzicht minder rendement op. Doordat er geen marketingcomponent in de regeling zit, is het programmeren van risicovolle voorstellingen ook minder aantrekkelijk. De extra publicitaire acties die met behulp van de marketingcomponent kunnen worden gefinancierd zijn met de SKIP niet mogelijk. Le Mat en Melman zijn dan ook van mening dat wanneer de provinciale regeling verdwijnt en er gebruik wordt gemaakt van de SKIP er in verhouding minder bijzonder aanbod zal worden geprogrammeerd. Le Mat vertelt: Ik ben heel bezorgd over het wegvallen van het budget voor bijzonder repertoire. Het gaat om ruim 15% van de seizoenrecette. Daarmee dek ik eigenlijk mijn hele programmeringsrisico af. Als ik die risicoafdekking niet meer heb, ga ik mij twee dingen afvragen: 1. Gaan we nog wel dit soort voorstellingen doen en flikkeren we niet alle klassieke muziek er uit? Houden we de experimentele dans- en theatervoorstellingen er nog in? 2. Of gaan we het aantal voorstellingen zodanig terugbrengen dat het risico van de kwetsbare programmering kleiner wordt in verhouding tot het totaal? Nu valt dertig tot vijfendertig procent van onze programmering onder de titel risicovol. Dat ga ik dan dus niet meer doen. Je hebt een artistieke visie als theater, je wilt ook een podium zijn voor aanstormend talent en die mogelijkheid valt weg. Of je komt op een heel andere bedrijfseconomische opzet waarbij je je risico gewoon verlegt naar de aankomende artiest. Maar dat kan die aankomende artiest ook niet hebben.110 Op mijn vraag of het klopt dat de SKIP breder inzetbaar is dan de provinciale regeling, antwoordt Welling dat de regeling absoluut breder is. Ze legt hierbij uit dat het – in tegenstelling tot bij de provinciale regeling – bij de SKIP niet om het risicovollere, experimentele theater hoeft te gaan. Welling geeft aan dat de SKIP los is ontwikkeld van de provinciale budgetten. “Ik denk niet dat we ons daar heel erg mee bezig hebben gehouden hoe provincies dat individueel inzetten”, vertelt Welling. Ze legt uit dat een aantal provincies de regeling ook op een manier hebben voortgezet die niet te vergelijken is met de SKIP. Als je de SKIP vergelijkt met de regeling van Gelderland dan is dit volgens Welling een hele andere vorm van een programmeringsubsidie. Bij de één gaat het om Gelders aanbod, bij de ander om het laten zien van kleinschalig, hoogstaand aanbod. Het is in principe dan ook nooit de bedoeling om gaatjes te dichten van een gemeentelijk of provinciaal beleid, legt Welling uit. Paul Stolwijk, senior stafmedewerker muziek bij het Fonds Podiumkunsten, beaamt dat er bij de oprichting van de SKIP niet is gekeken naar de provinciale theaterregelingen. Stolwijk vertelt dat het puur het eigen afnamebudget van het fonds is en dat dit naar zijn mening helemaal los staat van de provinciale budgetten. Stolwijk vervolgt dat het budget dat beschikbaar was voor afnameregelingen binnen de fondsbegroting niet veranderd is. Welling vertelt tot slot dat het in ieder geval niet de bedoeling is geweest dat de provincies zich door de invoering van de SKIP
110
Interview Alex Le Mat.
32
konden terugtrekken. De SKIP is tot en met 2012 gewaarborgd. Wat er daarna met de regeling gaat gebeuren is nog onduidelijk. Het Fonds Podiumkunsten heeft een bezuinigingsopdracht, maar heeft echter wel de intentie om de programmeringsgelden als zodanig in ieder geval relatief te ontzien.111
2.4 Samenvatting De subsidieregeling bijzonder repertoire is eind jaren ’60, begin jaren ’70 ontstaan vanuit het Shaffytheater. Het Shaffy-Toneelschuur-circuit (1972-1981) was de eerste subsidiënt van het kleinschalige bijzondere aanbod. Vanaf 1982, Het Shaffy-Toneelschuur-circuit heet inmiddels Theaternetwerk Nederland (TNN), worden zij hierin voor het eerst door enkele provincies gesteund. In 2002 wordt het FPPM opgericht. Dit fonds neemt de regeling van het Muziek en Theater Netwerk (voorheen TNN) over dat wordt opgeheven. De regeling wordt in de loop der jaren aangepast. De podia krijgen meer verantwoordelijkheid en moeten het subsidiegeld beter verantwoorden. Na 2008 komt de regeling terug bij de provincies. Veel provincies kiezen op dat moment voor een meer provinciale insteek door de regeling (gedeeltelijk) in te zetten voor het programmeren van (bijzonder) repertoire uit de eigen provincie. Ook voegen veel provincies een marketingcomponent toe aan de regeling. De provincie Gelderland verplicht de podia een derde van het budget aan marketing te besteden. De provincie Utrecht en Noord-Brabant geven podia de kans om marketingskosten die gemaakt worden in het kader van de bijzondere programmering te declareren, maar hier zit geen verplichting aan. De toenemende aandacht van de provincies voor marketing, past binnen het jongste spreidingsbeleid waarin expliciet het accent wordt gelegd op de wisselwerking tussen aanbod en afname. Door de jaren heen hebben een aantal provincies de keuze gemaakt te stoppen met de regeling. Ook zijn er podia die de regeling al in een eerder stadium zelfstandig zijn gaan uitvoeren. Bij het merendeel van de provincies die de regeling nog uitvoeren, is het onduidelijk wat er in de nabije toekomst met de regeling gaat gebeuren. In 2011 heeft het Fonds Podiumkunsten de SKIP geïntroduceerd: een nieuwe subsidieregeling voor kleinschalige of incidentele programmering. Deze regeling zou deels het gat kunnen opvangen dat straks - in ieder geval in Utrecht - valt. De toekomst van de SKIP is echter ook onzeker.
111
Welling, email aan auteur.
33
H. 3 CASUS UTRECHT 3.1 Zaalbezetting, programmering en aandeel provincie seizoen 2009/2010 Er is gekozen om het aanbod van het seizoen 2009/2010 te analyseren, omdat hiervan de meest recente complete gegevens beschikbaar waren.112 Met deze analyse probeer ik concreet te maken hoe de regeling bijzonder repertoire werkt. Zoals reeds eerder aangegeven, heeft de provincie de regeling de naam ‘ondersteuningsbudget theaters’ gegeven. Het ondersteuningsbudget theaters houdt in dat er subsidies worden verleend aan podia voor de programmering van financieel en inhoudelijk risicovolle theater- en muziekvoorstellingen. Beide typen programmering zijn onderdeel van deze analyse. Het budget is vooral bedoeld voor versterking van de programmering en publiekswerving voor de podia in de provincie Utrecht.113 De podia Twaalf podia hebben in het kader van het ondersteuningsbudget theaters gezamenlijk circa €120.000 ontvangen van de provincie. In het onderzoek zijn twee podia buiten beschouwing gelaten: Rood Noot (Utrecht) en dB’s (Utrecht). Deze podia hadden ten tijde van het onderzoek nog geen afrekening aangeleverd waardoor de benodigde gegevens voor het onderzoek ontbraken. In tabel 5 is opgenomen wat voor type programmering er met behulp van het ondersteuningsbudget is geprogrammeerd. Een lijst van de geprogrammeerde “ondersteuningsbudgetvoorstellingen” per podium is te vinden in bijlage 7. In tabel 6 is per podium aangegeven wat zij aan subsidie ontvangen in het kader van het ondersteuningsbudget theaters. Hierbij wordt ook aangegeven hoeveel voorstellingen er met behulp van dit budget worden geprogrammeerd, wat de bijbehorende zaalbezetting is en hoe deze gegevens zich verhouden tot de overige programmering.
112 113
Zoals reeds eerder aangegeven, is dit tevens het seizoen waarin de provincie Utrecht voor het eerst de regeling zelf uitvoert. Provincie Utrecht, Ambtelijke notitie “Naar een provinciaal podiumplan” Utrecht, 1.
34
Tabel 5: type programmering in het kader van het ondersteuningsbudget theaters, seizoen 2009/2010 Locatie
Plaats
Type programmering
Theater aan de Slinger
Houten
Idea Soest
Soest
Theater Het Klooster
Woerden
Theater de Kom
Nieuwegein
Theater De Lampegiet
Veenendaal
Theater Kikker
Utrecht
Theater De Lieve Vrouw
Amersfoort
RASA
Utrecht
Concerten (wereldmuziek)
Beauforthuis
Austerlitz
Kinderconcerten, wereldmuziekconcerten, streektaal-crossover
Het Hoekhuis
Leusden
Cabaret, kindervoorstellingen
Jeugdtheater, toneel, dans, muziek (jazz, kamermuziek)
Jeugdtheater, toneel, muziektheater, cabaret Jeugd, dans, jazz, klassieke muziek
Jeugdtheater, risicovol theater, muziek (culturele diversiteit & experiment) Toneel, jeugdtheater, muziek
Moderne dans, toneel, jeugdtheater, nieuwe muziek Jeugdtheater, muziektheater, toneel
35
Tabel 6: financiële gegevens en zaalbezetting bij de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen”, seizoen 2009/2010 Locatie
Plaats
A
B
C
D
E
F
G
H
I
J
Theater aan de Slinger
Houten
€5.500
29
€190
11%
66%
34%
36%
3463
43%
70%
Idea Soest
Soest
€5.500
48
€115
7%
100%
0%
94%
4213
66%
61%
Theater Het Klooster
Woerden
€11.600
31
€374
26%
97%
3%
39%
3363
66%
69%
Theater de Kom
Nieuwegein
€16.000
18
€889
32%
100%
0%
GA
2871
GA
GA
Theater De Lampegiet
Veenendaal
€8.500
14
€607
21%
100%
0%
8%
2394
33%
61%
Theater Kikker
Utrecht
€19.000
61*
31%**
GA
GA
GA
3020***
40%
56%
Theater De Lieve Vrouw
Amersfoort
€19.000
28
€679
55%
100%
0%
27%
1696
36%
58%
RASA
Utrecht
€18.500
12
€1.542
43%
100%
0%
13%
953
34%
61%
Beauforthuis
Austerlitz
€6.225
8
€778
63,68%
100%
0%
11%
653
59%
76%
Het Hoekhuis
Leusden
€1.522,5
8
€190
11,92%
100%
0%
100/44****
1084
GA
GA
€311
Legenda A: het totale subsidiebedrag van de provincie Utrecht voor de programmering in het kader van het ondersteuningsbudget. B: het aantal voorstellingen dat met het ondersteuningsbudget wordt gesubsidieerd. C: het gemiddelde subsidiebedrag per voorstelling die met behulp van het ondersteuningsbudget wordt geprogrammeerd, afgerond op hele bedragen. N.B. Als een voorstelling 2x wordt gespeeld, wordt dit als 2 gerekend. D: aandeel van de provincie in uitkoop/garantie “ondersteuningsbudgetvoorstellingen”. Berekening: subsidiebijdrage provincie delen door werkelijke uitkoopsom/garantie maal 100. E: aandeel publieksinkomsten t.o.v. totale inkomsten bij de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen”. Berekening: publieksinkomsten delen door totale inkomsten (publieksinkomsten + overige inkomsten) maal 100. N.B. De subsidie wordt hier niet meegerekend als inkomst. F: aandeel overige inkomsten in totale inkomsten bij de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen” (100%-percentage E). G: aandeel “ondersteuningsbudgetvoorstellingen” in totale programmering. Berekening: aantal “ondersteuningsbudgetvoorstellingen”delen door totaal aantal voorstellingen maal 100. H: aantal toeschouwers bij de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen”. I: gemiddelde zaalbezetting bij de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen”. J: gemiddelde zaalbezetting van totale programmering. GA: geen antwoord *: Dit is het 'kwetsbare' deel van het programma van Kikker. Hierbij ligt niet bij voorbaat vast welke voorstellingen wel en welke niet onder de subsidieregeling vallen. **: Geflatteerd, werkelijk bedrag uitkoopsom ligt lager, waardoor percentage hoger (zie *). ***: 3020 is het aantal bezoekers van het kwetsbare aanbod, dit is meer dan wat met het ondersteuningsbudget wordt gefinancierd (zie *). ****: 100% van de cabaret/jeugdprogrammering van Het Hoekhuis wordt gesubsidieerd m.b.h. ondersteuningsbudget. Daarnaast programmeert Het Hoekhuis ook jazz en muziek. Als dit wordt meegerekend is het 44,44%. Ook worden er films, cursussen & workshops, kunst & exposities en diversen geprogrammeerd. Dit is buiten beschouwing gelaten.
36
Bijdrage provincie Wat opvalt is dat de verschillen in hoogte van de subsidiebudgetten tussen de verschillende podia vrij groot zijn. Het Hoekhuis ontvangt een subsidie van €1522,50. Theater Kikker en De Lieve Vrouw ontvangen subsidies van €19.000. Met behulp van het subsidiebedrag dat de podia ontvangen en het aantal voorstellingen dat ze daarmee mogelijk maken, is een gemiddeld bedrag per voorstelling te berekenen. Dit bedrag varieert van €115 (Idea) tot €1542 (RASA). De hoge bedragen van RASA (€1.542) Beauforthuis (€778) en Theater de Kom (€889) betreffen muzikale optredens waarvoor onder andere artiesten uit het buitenland zijn geprogrammeerd. Aantal voorstellingen Het verschil in het aantal voorstellingen dat met behulp van het ondersteuningsbudget kan worden geprogrammeerd is vrij groot. Bij het Beauforthuis gaat het om acht voorstellingen, terwijl Idea en Theater Kikker respectievelijk 48 en 61 voorstellingen organiseren, waarbij voor laatstgenoemde geldt dat het aantal kwetsbare voorstellingen gelijk is aan hun totaalprogrammering. Hierbij ligt niet bij voorbaat vast welke voorstellingen wel en welke niet onder de subsidieregeling van de provincie vallen. Uitkoopsom De gemiddelde uitkoopsom per voorstelling varieert van €1.006,- tot €3.629,-.114 Gemiddeld wordt er door de theaters per voorstelling €1959,- uitgegeven. Lagere uitkoopsommen lijken niet de oplossing voor het wegvallen van het budget.115 Theaterprogrammeur Ingrid Melman vertelt: Je hebt hier bijvoorbeeld een dansvoorstelling met vijf dansers. We hebben daarnaast nog te maken met twee mensen voor de techniek. Als we ervan uitgaan dat niet alles liefdewerk oud papier is, maar dat je iemand echt wil betalen dan hebben we het toch al snel over een uitkoopsom van 1500 euro. Stel je voor, een kaartje is 15 euro, dan hebben we tegenwoordig nog de verhoogde BTW, dus dan houd je daar ongeveer €12,50 van over. Stel je hebt honderd mensen, dan zit je dus pas op €1250 inkomsten. Dus weet je, dat krijg je bijna nooit dekkend met 100 mensen. Dus je moet of een kaartje heel erg duur maken of ervoor zorgen dat die zaal helemaal vol is. Dat is met de onbekendheid van die groep, waarvan je weet dat het een wel een behoorlijk aantal mensen zal aanspreken, maar nog niet uitverkoopt/ toe is aan de volle zaal, gewoon nooit te doen. Dus in alle gevallen moet er geld bij. Daar hebben we als theater natuurlijk ook wel een klein beetje budget voor, maar op een gegeven moment is dat wel uitgeput. In die zin is zo’n buffer, zoals die van de provincie, enorm welkom.116
114
Vanwege de privacy van de theaters zijn de uitkoopsommen niet opgenomen in tabel 6. Er zijn grote verschillen tussen de uitkoopsommen. Het is een studie op zich om de ontwikkeling van de uitkoopsommen in de theaters nader te onderzoeken. De uitkoopsommen lijken aan de lage kant en kunnen nauwelijks of niet de productiekosten van de optredende artiesten dekken. Er is een samenhang tussen de hoogte van de uitkoopsommen en de subsidiëring van risicovol aanbod via aanbodsubsidies van fondsen en overheden, zoals bijvoorbeeld voor de muziekensembles wordt uitgelegd door Paul Meerwijk. “Allereerst is er veel concurrentie om aan speelbeurten te komen, is er weinig druk op de podia om gesubsidieerde ensembles te programmeren en redelijke uitkoopsommen te betalen. Daardoor financieren de ensembles vaak uit eigen subsidie de wel geslaagde speelbeurten mee. Een van de gevolgen daarvan is dat musici van de ensembles mede hierdoor structureel lager betaald worden dan de branchenorm van de vakbonden aangeven.” Paul Meerwijk, Van Notenkrakersactie tot bellenwijnkurken. Een onderzoek naar de ensemblecultuur in Nederland in relatie tot de subsidiërende en terugtredende rijksoverheid MA thesis Kunstbeleid en –management, Universiteit Utrecht, augustus 2011, 19. 116 Interview Ingrid Melman. 115
37
Melman legt uit dat spelen op partage117 een oplossing zou kunnen zijn, maar dat de maker er dan niet van kan leven. Ook legt de programmeur uit dat het voor de makers ook steeds lastiger wordt. Ook zij krijgen minder geld binnen vanuit productiesubsidies en zullen meer geld willen binnenhalen via de uitkoopsommen van de theaters. Zaalbezetting De zaalbezetting van de totale programmering van de podia loopt uiteen van 56% tot 76%. De zaalbezetting bij de producties die met behulp van het ondersteuningsbudget zijn geprogrammeerd loopt uiteen van 33% tot een kleine 66% en ligt daarmee duidelijk lager dan die bij niet risicovolle voorstellingen. Dit bevestigt de ondersteunende rol van deze subsidies in de budgettering van deze voorstellingen, zoals verwoord door theatermakers en programmeurs. Verhouding ondersteuningsbudget – totale programmering Het aandeel van het aantal voorstellingen dat met behulp van het ondersteuningsbudget is geprogrammeerd in de totale programmering verschilt per podium. Bij Theater de Lampegiet is het aandeel “ondersteuningsbudgetvoorstellingen” in de totale programmering circa 8%. Bij Idea ligt dit percentage op bijna 95%. Gezien de verschillende artistieke profielen van de podia, is het logisch dat er grote verschillen zitten in de percentages. Het heeft echter ook te maken met de manier waarop de podia omgaan met het budget. Sommige theaters geven alleen de echt risicovolle stukken op, andere theaters lijken een groter deel van hun programmering onder de regeling te schuiven.118 Bovendien is een lastige factor bij het bepalen van de profielen van theaters dat wat voor de een risicovol is, voor het andere theater niet risicovol hoeft te zijn. Inkomsten Wat opvalt is dat er maar drie podia naast de inkomsten uit de recette nog andere inkomsten weten te genereren voor de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen”. Theater Het Klooster zet €1300,subsidies en bijdragen van derden in voor deze programmering. Bij Het Hoekhuis ligt dat bedrag op €2300,- dat afkomstig is van de gemeente. Theater aan de Slinger zet ruim €17.566,- in bij de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen”. Dit bedrag wordt opgebracht door subsidie van de Gemeente, en bijdragen van sponsoren en vrienden van het theater. Theaterprogrammeurs Le Mat en Melman geven in de interviews aan dat sponsoring voor dit bijzondere aanbod lastig is. Een sponsor wil volle zalen. Er zijn maar weinig sponsoren die genoegen nemen met de mogelijkheid dat hun investering bijdraagt aan de artistieke ontwikkelingen in het theater. Een sponsor enthousiast maken om een gezelschap te subsidiëren dat misschien maar dertig man aanspreekt is een moeilijke opgave. Toch kan datzelfde gezelschap tien jaar later een grote naam zijn in de theaterwereld. Daar komt bovenop dat de druk op sponsoren steeds groter wordt door de bezuinigingen.
117
Bij partagevoorstellingen worden de toegangsprijzen en eventuele reductieregelingen in overleg bepaald door het Theater en de Bespeler. Bij uitkoopvoorstellingen worden de toegangsprijzen en eventuele reductieregelingen door het Theater bepaald. Bij huurvoorstellingen worden de toegangsprijzen en eventuele reductieregelingen door de Bespeler bepaald. VSCD en VVTP. VSCD, “Mantelovereenkomst Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) en Vereniging van Vrije Theaterproducenten (VVTP)” [2006] VSCD – geraadpleegd op 14-10-2011 http://www.vscd.nl/cms_files/File/mantelovereenkomst_2006_06.pdf 118 Om hier hardere uitspraken over te kunnen doen, zou er een inhoudelijke analyse op de programmering uitgevoerd moeten worden.
38
3.2. Subsidiëring van de productie Onderstaande gegevens laten zien of er met behulp van de subsidieregeling bijzonder repertoire een plek wordt gegeven aan het overheidsgefinancierde aanbod.119 BIS Ik heb onderzocht welke gezelschappen die zijn geprogrammeerd met behulp van het ondersteuningsbudget theaters 2009/2010 voorkomen in de BIS 2009-2012.120 Het gaat om de volgende gezelschappen: Theatergroep Kwatta (Theater aan de Slinger) Dansgroep AYA (Theater aan de Slinger) Theatergroep Max (Theater aan de Slinger) DOX (Theater aan de Slinger, Theater Het Klooster, Theater de Lampegiet) Huis aan de Amstel (Theater aan de Slinger) Het Laagland (Theater aan de Slinger, Theater de Lieve Vrouw) Theater Artemis (Idea Soest) De Stilte (Idea Soest) BonteHond (Theater Het Klooster, Theater de Kom) Productiehuis jeugdconcerten (Theater Het Klooster) Holland Dance Festival (Theater Het Klooster) Scapino Ballet (Theater de Lampegiet) Toneelgroep Oostpool (Theater de Lampegiet) Meekers (Theater de Lieve Vrouw) Kwatta (Theater de Lieve Vrouw) Uit bovenstaande lijst blijkt dat het gaat om 15 gezelschappen die gezamenlijk 19 keer zijn geprogrammeerd. Daarmee wordt ruim 11% van de voorstellingen gespeeld door een BISgezelschap. 121 De gezelschappen die zijn geprogrammeerd met behulp van het ondersteuningsbudget theaters in Theater Kikker zijn buiten beschouwing gelaten.122 Bij Theater de Lampegiet staat twee maal ‘diverse’ ingevuld in plaats van het desbetreffende gezelschap. Wellicht is het gezelschap een gezelschap dat ook in de BIS voorkomt. FPK Met behulp van het jaarverslag 2009 van het FPK is onderzocht welke gezelschappen die zijn geprogrammeerd met behulp van het ondersteuningsbudget theaters zijn opgenomen in de regelingen van het FPK voor de periode 2009-2012.123 Het gaat om de volgende gezelschappen: 119
Dit praktische doel van de regeling is naar voren gekomen uit de literatuurstudie en de interviews. Er is gekeken naar de BIS 2009-2012, omdat het seizoen dat centraal staat in dit onderzoek het seizoen 2009/2010 is. 121 RASA, Beauforthuis en Het Hoekhuis hebben geen gezelschappen geprogrammeerd met behulp van het ondersteuningsbudget theaters die ook in de BIS voorkomen. De drie locaties hebben dan ook geen gezelschappen geprogrammeerd, maar (buitenlandse) soloartiesten. In de BIS gaat het om Nederlandse gezelschappen. Deze drie podia zijn daarom in deze en onderstaande berekeningen buiten beschouwing gelaten. 122 Theater Kikker kan namelijk niet aangeven welke voorstellingen wel en welke niet onder de subsidieregeling van de provincie vallen. Zij hebben een lijst met voorstellingen opgegeven die gelijk staat aan het 'kwetsbare' deel van hun programmering. Zou ik deze (veel langere) lijst gebruiken dan zou dit een vertekend beeld kunnen opleveren. De lijst is nu waarschijnlijk incompleet, omdat de kans groot is dat de lijst van Kikker enkele nieuwe namen had opgeleverd die aan bovenstaande lijst van 15 gezelschappen toegevoegd had kunnen worden. 123 Er is gekeken naar het jaarverslag 2009, omdat de subsidiering voor de jaren 2009 t/m 2012 hierin centraal staat. Met behulp van Catherine Peters Sengers heb ik bekeken welke subsidieregelingen relevant zijn voor de locaties die centraal staan in dit onderzoek. 120
39
2-jarige projectsubsidie124 Stichting de Vogelfabriek (Theater de Lampegiet)125 4-jarige subsidies 2009-2012 Stichting Calefax (Rietkwintet) (Theater aan de Slinger) Stichting Steun Holland Baroque Society (Theater aan de Slinger) Xynix (Theater aan de Slinger, Theater de Lampegiet) Stichting Het Volksoperahuis (Theater aan de Slinger) Stichting Munganga (Theater aan de Slinger) ZEP (Theater aan de Slinger) Theater Gnaffel (Theater aan de Slinger, Idea Soest) Stichting Rast (Idea Soest, Theater de Lieve Vrouw) Stichting Suburbia (Idea Soest, Theater de Lieve Vrouw) Stichting Conny Janssen Danst (Idea Soest) Stichting Toneelgroep Het Volk (Idea Soest) Het Toneelschap B&D (Idea Soest) Stichting Het Toneel Speelt (Theater de Lampegiet) Stichting Plotloos Drama (Nieuw West) (Theater de Lieve Vrouw) Keesen & Co (Theater de Lieve Vrouw) Stichting De Veenfabriek (Theater de Lieve Vrouw) Stichting Dood Paard (Theater de Lieve Vrouw) Stichting Kassys (Theater de Lieve Vrouw) Stichting De Nieuw Amsterdam (Theater de Lieve Vrouw) Dit betekent dat ruim 11% van de voorstellingen wordt gespeeld door een gezelschap dat een 4jarige subsidie ontvangen van het FPK. Regeling productiesubsidies126 Pinball & Grace (Theater aan de Slinger) Prinses Arabella (Theater Het Klooster) Diepvlees (Stichting Wilco) (Theater de Lieve Vrouw) Nature or Nurture (Theater de Lieve Vrouw) Dit betekent dat 2% van de voorstellingen wordt gespeeld door een gezelschap dat een subsidie heeft ontvangen in het kader van de regeling productiesubsidies.127
124
Biedt makers (gezelschappen, ensembles, instellingen voor artistiek onderzoek op het gebied van muziek of muziektheater) de mogelijkheid gedurende twee jaar een reeks projecten te realiseren, zonder daarvoor steeds een afzonderlijke aanvraag in te dienen. 125 N.B. Uit het jaarverslag wordt niet duidelijk voor welk project er subsidie is ontvangen. Of de voorstelling ‘Raaf’ die bij Theater de Lampegiet te zien was met behulp van deze projectsubsidie tot stand is gekomen, is dus onduidelijk. 126 Voor het maken en spelen van voorstellingen en concerten op projectbasis. 127 N.B. Er bestaat een kans dat een gezelschap een productiesubsidie heeft ontvangen in 2008 en dat deze productie pas in 2009 op de planken te zien was. Deze producties zijn niet meegenomen in dit onderzoek.
40
Reprises Vuurtoren Wacht (Theater Het Klooster) Ik en de Koningin (Theater de Lampegiet) De anderen (Theater de Lieve Vrouw) Spinder (Theater de Lieve Vrouw) Dit houdt in dat 2,4% van de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen” een reprise is die is gesubsidieerd door het FPK. Provincie Utrecht - Cultuurconvenant 2009-2012 In het cultuurconvenant 2009-2012 stelt de provincie meerjarige subsidies beschikbaar voor enkele kunstinstellingen en gezelschappen. Dit betekent dat het aanbod dat met behulp van het ondersteuningsbudget is gesubsidieerd, soms ook door de provincie in de productie wordt gesubsidieerd. Van de 13 gezelschappen128 die de provincie in de productie subsidieert, worden slechts twee gezelschappen in het kader van het ondersteuningsbudget geprogrammeerd. Het gaat om Theatergroep DOX (optredend in Theater de Lampegiet, Theater Het Klooster, Theater aan de Slinger, Theater de Lieve Vrouw) en Xynix129 (optredend in Theater de Lampegiet, Theater Het Klooster, Theater aan de Slinger). Incidentele subsidies De provincie Utrecht verleent 30 incidentele subsidies per jaar voor voorstellingen, uitvoeringen en festivals. De voorstellingen die met behulp van deze incidentele subsidies zijn geproduceerd, zijn niet in het kader van het ondersteuningsbudget theater geprogrammeerd. Totaalplaatje Als de verschillende regelingen naast elkaar worden gelegd, kan worden geconstateerd dat 51 van de 196 “ondersteuningsbudgetvoorstellingen” in de productiekosten worden ondersteund door Rijk, fonds of de provincie Utrecht. Dit staat gelijk aan een percentage van 26%, waarvan slechts 4% door de provincie Utrecht in de productie wordt gesubsidieerd. Het lage percentage bevestigt dat deze subsidieregeling podia helpt een rol te spelen in de start van theatercarrières, nog voordat groepen zodanig voet aan de grond krijgen dat ze voor gemeentesubsidies opgaan of bij het fonds aankloppen. Dit sluit aan bij de uitspraken van geïnterviewden over het belang van de regeling voor de instroom van talent in het circuit. Ten tijde dat de regeling nog door het Fonds Podiumkunsten werd uitgevoerd, zal dit hoogstwaarschijnlijk ook het geval zijn geweest. Het fonds stelde immers net als de provincie Utrecht niet de eis dat er podiumkunstaanbieders moesten worden geprogrammeerd die werden gesubsidieerd door de overheid. Dit in tegenstelling tot de provincie Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant. Deze provincies spreken de voorkeur uit (Noord-Brabant) of verplichten (Overijssel en Gelderland) de podia om aanbod te programmeren dat door henzelf, Fonds Podiumkunsten of OCW wordt gesubsidieerd. Aan het belang van de regeling voor de start van carrières van podiumkunstaanbieders wordt hiermee voorbijgegaan.
128
Het Filiaal, Het Lab, Insomnio, Stut Theater, t Barre Land, The Lunatics, Theater EA, Theatergroep Aluin, Theatergroep DOX, Xynix, Merkx & Dansers, De Nederlandse Bachvereniging, De Utrechtse Spelen. 129 Xynix heeft haar naam inmiddels veranderd in Holland Opera.
41
3.3. Samenvatting In dit hoofdstuk is getoond hoe de regeling in de provincie Utrecht werkt waardoor het verhaal dat in de voorgaande hoofdstukken is verteld meer diepte krijgt. De eerste paragraaf laat zien dat in de provincie Utrecht 12 podia voor hun theater-, dans- en muziekprogrammering gebruik maken van de regeling voor bijzonder repertoire. Veel podia programmeren in het kader van het budget jeugdtheater, toneel, (moderne) dans en muziek. In deze laatste categorie wordt voornamelijk jazz, klassiek en wereldmuziek geprogrammeerd. De zaalbezetting bij deze programmering varieert van 33% tot een kleine 66%. In verhouding tot de totale programmering is dat laag. Hierbij ligt het percentage tussen de 56% en 76%. Dit bevestigt de ondersteunende rol van deze subsidies in de budgettering van deze voorstellingen. Het aandeel van de provincie in uitkoop/garantie van de “ondersteuningsbudgetvoorstellingen” verschilt enorm. Dit percentage ligt tussen de 7% en 64%. Dit hangt samen met het verschil in het aantal voorstellingen dat met behulp van het budget wordt geprogrammeerd. Paragraaf 2 laat zien dat slechts 26% van het aanbod dat met behulp van het ondersteuningsbudget wordt geprogrammeerd, ook in de productiekosten wordt ondersteund door Rijk, fonds of de provincie Utrecht. Het lage percentage bevestigt dat de subsidieregeling in de provincie Utrecht podia helpt een rol te spelen in de start van theatercarrières.
42
H.4 CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN 4.1 Conclusie Deze thesis is het resultaat van een zoektocht naar de geschiedenis en ontwikkeling van een subsidieregeling bijzonder repertoire. Het onderzoek heeft een invulling van het begrip bijzonder repertoire opgeleverd. Met behulp van enkele beleidsmakers en theaterdirecteuren is het bijzondere repertoire gedefinieerd. Het bijzondere aanbod wordt vaak door (jonge), nieuwe makers ontwikkeld en/of door (jonge) nieuwe podiumkunstaanbieders gespeeld. Het gaat om experimenteel aanbod van hoge kwaliteit. Doordat de voorstellingen een hogere moeilijkheidsgraad hebben, spreekt het een selecter publiek aan. Het bijzondere repertoire is artistiek, inhoudelijk en/of financieel risicovol. Het onderzoek heeft duidelijk gemaakt dat het culturele bestel verantwoordelijk is – of beter gezegd zou moeten zijn - voor het bewaken en bevorderen van de waarden pluriformiteit, toegankelijkheid, instandhouding, vrijheid, gelijkheid, kwaliteit, innovatie en ontwikkeling. Wanneer de markt niet voor deze waarden kan waken, zou de overheid haar verantwoordelijkheid hierin moeten nemen volgens de geinterviewden. Het bestaansrecht van een subsidieregeling bijzonder repertoire kan worden uitgelegd aan de hand van deze waarden. Voor een klein publiek is het bijzondere repertoire een welkome aanvulling op het commerciële aanbod. Dat dit repertoire een kleiner publiek trekt, zou hierbij niet uit moeten maken. De overheid is namelijk verantwoordelijk voor het mogelijk maken van door burgers gewenste verschillen (gelijkheid) en zou positieve vrijheid moeten bevorderen. Het publiek is namelijk ook de minderheid. De risicovolle voorstellingen die met behulp van het budget worden geprogrammeerd, dragen bij aan een pluriform cultureel aanbod. Met het subsidiëren van dit bijzondere aanbod wordt een bepaalde kwaliteit in stand gehouden. Het gaat vaak om innovatieve voorstellingen die ontwikkeling in het commerciële theater tot gevolg hebben. Ook groeien enkele nieuwe, onbekende makers en podiumkunstaanbieders uit tot grote namen. Met behulp van de regeling voor bijzonder repertoire die de provincie Utrecht hanteert, wordt aan relatief weinig overheidsgefinancierd aanbod een plek gegeven op de podia. Dit bevestigt dat deze subsidieregeling podia helpt een rol te spelen in de start van theatercarrières, nog voordat groepen zodanig voet aan de grond krijgen dat ze voor gemeentesubsidies opgaan of bij het fonds aankloppen. Dit sluit aan bij de uitspraak van de geïnterviewden over het belang van de regeling voor de in- en doorstroom van talent in het circuit. Ten tijde dat de regeling nog door het Fonds Podiumkunsten werd uitgevoerd, zal dit hoogstwaarschijnlijk ook het geval zijn geweest. Het fonds stelde immers ook niet de eis dat er podiumkunstaanbieders moesten worden geprogrammeerd die werden gesubsidieerd door de overheid. Dit in tegenstelling tot de provincie Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant. Deze provincies spreken de voorkeur uit (Noord-Brabant) of verplichten (Overijssel en Gelderland) de podia om aanbod te programmeren dat door henzelf, Fonds Podiumkunsten of OCW wordt gesubsidieerd. Aan het belang van de regeling voor de start van carrières van podiumkunstaanbieders wordt hiermee voorbijgegaan. Dat de verantwoordelijkheid voor deze waarden geen vanzelfsprekende is voor de overheid, blijkt uit de analyse van de geschiedenis van de regeling. De subsidieregeling bijzonder repertoire is eind jaren ’60, begin jaren ’70 ontstaan vanuit het Shaffytheater. Het Shaffy-Toneelschuur-circuit (1972-1981) was de eerste subsidiënt van het bijzondere aanbod. Vanaf 1982, het ShaffyToneelschuur-circuit heet inmiddels Theaternetwerk Nederland (TNN), worden zij hierin voor het eerst door enkele provincies gesteund. Tot 2002 nemen met uitzondering van de drie noordelijke 43
provincies alle provincies nog deel aan de provinciale regeling om het bijzondere aanbod te subsidiëren. Het Muziek en Theater Netwerk (voorheen TNN) voert tot dat moment de regeling voor de provincies uit. De regeling wordt vervolgens bij het FPPM ondergebracht die de regeling tot en met 2008 uitvoert. Provincie Zeeland haakt bij de overstap in 2002 af (tot 2008 gaan zij wel zelfstandig verder met de regeling) en Zuid-Holland stopt twee jaar later. Eind 2007 gaat het FPPM samen met het Fonds voor Amateur- en Podiumkunsten en het Fonds voor de Scheppende Toonkunst op in het Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten. Het nieuwe fonds voert na 2008 niet langer de regeling voor de provincies uit. In eerste instantie gaan de provincie Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg zelfstandig door met de regeling. In deze provincies is de regeling tot en met 2012 gewaarborgd. Vanaf 2013 is het echter in veel provincies onzeker wat er met de regeling gaat gebeuren. Alleen de Provincie Gelderland durft uit te spreken dat de kans groot is dat de regeling blijft bestaan. In de provincie Utrecht is het doek al gevallen: daar worden budgetten voor podiumkunsten wegbezuinigd en daarmee ook deze regeling. Om hun subsidiëring beter te kunnen verantwoorden, hebben een aantal provincies er voor gekozen om de regeling (gedeeltelijk) exclusief te maken voor het programmeren van het kwetsbare aanbod dat in hun provincie gemaakt wordt. Daarmee geven ze het door hen gefinancierde aanbod een plek op de podia in de provincie. De provincies kunnen echter de regeling gemakkelijk aan de kant zetten, omdat cultuur geen wettelijke taak is van de provincies, al wijst het er op dat dat niet altijd zo makkelijk is gegeven de beleidstraditie. Wellicht kunnen de gemeenten de programmeringsbudgetten aan de podia verhogen, gezien hun wettelijke verantwoordelijkheid voor de accommodaties voor podiumkunsten. Het budget voor bijzonder repertoire zou kunnen worden toegevoegd aan het programmeringsbudget. Er dient over nagedacht te worden of dit niet logischer is, gezien het programmeren van bijzonder repertoire behoort tot de artistieke opdracht van (veel) podia. Door de onzekere toekomst van de regeling rijst de vraag of het bijzondere aanbod straks verdwijnt van de podia. De nieuwe regeling van het Fonds Podiumkunsten, die dit jaar voor het eerst actief is, kan het gat wellicht deels opvangen. De subsidie kleinschalige of incidentele programmering (SKIP) is een bijdrage voor de presentatie van voorstellingen of concerten voor een passend publiek. Het is een vervolg op de RKP van het fonds waar de provinciale regeling onderdeel van was. De keuze voor de invoering van de SKIP is opvallend, gezien de veronderstelling bij de oprichting van het FPPM dat de ondersteuning van reguliere programmering in feite behoort tot de taak van de gemeenten. De overeenkomst tussen beide regelingen is dat podia het financiële risico dat ze lopen op hun programmering kunnen afdekken. De marketingcomponent die veel provincies hebben opgenomen in hun regeling, zit echter niet in deze regeling. Doordat SKIP anders werkt dan de provinciale regeling wordt deze dan ook anders ingezet. Artiesten die normaal gesproken te duur zijn voor een podium kunnen met behulp van de SKIP toch worden geprogrammeerd. Zo’n grote naam kan de naamsbekendheid van een podium bij het grote publiek vergroten. Het programmeren van een paar onbekende artiesten levert in dit opzicht minder rendement op. Doordat er geen marketingcomponent in de regeling zit, is het programmeren van risicovolle voorstellingen ook minder aantrekkelijk. De extra publicitaire acties die je met behulp van de marketingcomponent kan doen voor dit soort voorstellingen vallen weg. De geïnterviewden verwachten dat wanneer de provinciale regeling verdwijnt en gebruik wordt gemaakt van de SKIP veel theaters in verhouding minder bijzonder aanbod zullen programmeren. Bovendien is het de vraag of de SKIP na 2012 blijft bestaan, want ook het Fonds Podiumkunsten heeft een forse bezuinigingsopdracht. Sponsoring lijkt voor dit innovatieve aanbod geen oplossing. Een sponsor wil volle zalen. Een sponsor neemt geen genoegen met de mogelijkheid dat zijn geld zorgt voor ontwikkelingen in de podiumkunsten. Een 44
sponsor enthousiast maken om een gezelschap te subsidiëren dat misschien maar dertig man aanspreekt is een moeilijke opgave. Toch kan datzelfde gezelschap tien jaar later een grote naam zijn in de theater- of muziekwereld. Deze thesis geeft een voorzet om een discussie over de inrichting en de toekomst van de SKIP te voeren. Zal er straks nog iets overblijven van het bijzondere podiumkunstenaanbod in Nederland? Moeten we het doen met “Kabouter Plop” of zullen er ook nog gezelschappen als Theatergroep Max te zien zijn? Wie neemt haar verantwoordelijkheid? Gemeenten, provincies, het Rijk? In het belang van de ontwikkeling van een kwalitatief, pluriform (theater-)aanbod zal er op korte termijn over deze vraag moeten worden nagedacht.
4.2 Aanbevelingen Ondersteuning van dit onderzoek Om te achterhalen hoe risicovol het aanbod is dat met behulp van de regeling wordt geprogrammeerd, zou er een inhoudelijke toetsing op de programmering 130 kunnen worden uitgevoerd. Hierdoor kan het debat over het belang van de regeling nog scherper worden gevoerd. Nader onderzoek Het zou waardevol zijn om te onderzoeken welke overheidslaag de verantwoordelijkheid voor het subsidiëren van het bijzondere repertoire het beste op zich kan nemen. Ook lijkt het me zinvol om te onderzoeken wat er minimaal aan bijzonder repertoire in stand gehouden moet worden om de eerder genoemde waarden te blijven ondersteunen en bevorderen. Er moet bezuinigd worden, maar op welke manier kan dit zorgvuldig gebeuren? Heeft ieder dorp risicovol aanbod nodig? Waar ligt de grens?
130
De voorstellingen die in de provincie Utrecht in het kader van deze regeling zijn geprogrammeerd zijn opgenomen in bijlage 7.
45
LITERATUURLIJST Boeken en onderzoeken Driessen, F. en O. Kersten. In veelheid en verscheidenheid. Landelijke subsidies voor podiumprogrammering in de jaren 2000-2003. Utrecht: Bureau Driessen, 2004. Kroese, Maike. Subsidiëring van kleinschalige podia. Een historische schets en een blik op de toekomst. MA thesis KBM, UU, 2005. Maanen, van Hans. Het Nederlandse toneelbestel van 1945 tot 1995. Amsterdam: Amsterdam University Press, 1997. Maanen, van Hans. Theaters in het oosten: Over functies en functioneren van de podia in Gelderland en Overijssel. Groningen, 2000. Meerwijk, P. Van Notenkrakersactie tot bellewijnkurken. Een onderzoek naar de ensemblecultuur in Nederland in relatie tot de subsidiërende en terugtredende rijksoverheid. MA thesis KBM, UU, 2011. Swaan, de A. “Kunstkunst en gunstkunst” In De draagbare De Swaan, geredigeerd door J. Heilbron en G. De Vries. (Bert Bakker, 2008): 115-117. (Wetenschappelijke) artikelen Adams, Thije. “Kunstbeleid onder druk, Zevenpuntenplan als redding voor de kunst.” *2010+ Boekman Digitaal, cultuurbeleid 3.0 – geraadpleegd op 10-06-2011 http://www.boekman.nl/documenten/BMdigitaal01_Kunstbeleidonderdruk_ThijeAdams.pdf Blokland, Hans. “Sociale cultuurspreiding: complot of ideaal?” [1988] Het werk van Hans Blokland – geraadpleegd op 13-10-2011 http://www.hans-blokland.nl/artikelen/sociale_cultuurspreiding_88.htm Hoefnagel, Frans. “Een nieuwe toekomst voor het cultuurbeleid.” *2009+ Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid – geraadpleegd op 12-10-2011 http://www.wrr.nl/dsc?c=getobject&s=obj&!sessionid=1o3h54uVxzY@p1K38HdWziQ!2wD1FIo9vlsU lyp7M0aKBFhXOqKEXXlWdpD8XH5W&objectid=4892&!dsname=default&isapidir=/gvisapi/ Rossen, Nico. “Cultuur in het regeerakkoord: te smalle basis.” [2010] Boekman Digitaal, cultuurbeleid 3.0 – geraadpleegd op 11-06-2011 http://www.boekman.nl/documenten/BMdigitaal01_Cultuurinhetregeerakkoordtesmallebasis_Nico VanRossen.pdf Sabel, Pieter. “Vanmiddag: 200 miljoen bezuinigingen op cultuur. Dit weten we al.” *2011+ Volkskrant – geraadpleegd op 22-08-2011 http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2676/Cultuur/article/detail/2443965/2011/06/10/Vanmiddag-200miljoen-bezuinigingen-op-cultuur-Dit-weten-we-al.dhtml
46
“Toelichting NFPK+ op afnamesubsidies.” Congres Podiumkunsten – geraadpleegd op 02-09-2011 http://cpk09.congrespodiumkunsten.nl/VerslagToelichtingNFPKopafnamesubsidie/tabid/1632/Defau lt.aspx VSCD. “Mantelovereenkomst Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties (VSCD) en Vereniging van Vrije Theaterproducenten (VVTP).” *2006+ VSCD – geraadpleegd op 14-10-2011 http://www.vscd.nl/cms_files/File/mantelovereenkomst_2006_06.pdf Overheidsnota’s, -notities,- brieven Commissie d’Ancona. Notitie “Uit! Naar gesubsidieerde podiumkunsten met een nieuw elan.” Den Haag, september 2006. Fonds Podiumkunsten. Bijlage “Regeling Kleinschalige Podia – september 2003 tot en met december 2004.” Den Haag, 2003. Fonds Podiumkunsten. “Jaarverslag 2009.” *2010+ Fonds Podiumkunsten – geraadpleegd op 09-052011 http://issuu.com/fondspodiumkunsten/docs/fpk_jaarverslag2009 Fonds Podiumkunsten. “Meer focus op de kunst van het programmeren.” *2011+ Fonds Podiumkunsten - geraadpleegd op 08-09-2011 http://www.fondspodiumkunsten.nl/actueel/nieuws/archief/item/meer_focus_op_de_kunst_van_h et_programmeren/76/?pg=4 Fonds Podiumkunsten. Toelichting “Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008.” Den Haag. Ministerie OCW. Notitie “Subsidieplan toelagen.” Den Haag, 2008. Provincie Noord-Brabant. Notitie “Beleidsregel subsidies professionele podiumkunsten en film 20092012 – provincie Noord-Brabant.” 2008. Provincie Utrecht. Bijlage “Ingevulde tabellen bij Besluit Statenvoorstel Kerntaken 18 juni 2010.” Utrecht, 2010. Provincie Utrecht. Notitie “Coalitieakkoord 2011-2015.” Utrecht, april 2011. Provincie Utrecht. Notitie “Cultuurnota 2009-2012.” Utrecht, 2009. Provincie Utrecht. Ambtelijke notitie “Naar een provinciaal podiumplan.” Utrecht. Provincie Utrecht. Notulen “Van het verhandelde in de vergadering van Provinciale Staten van Utrecht gehouden op 28 juni 2010.” Utrecht, 2010. Provincie Utrecht. Notulen “Van het verhandelde in de vergadering van Provinciale Staten van Utrecht gehouden op 27 juni 2011.” Utrecht, 2011.
47
Raad voor Cultuur. “Nederlands Fonds voor de Podiumkunsten.” Raad voor Cultuur – geraadpleegd op 13-10-2011 http://old.cultuur.nl/files/pdf/advies/20080515120000.12049.pdf Roozemond, Kitty namens Interprovinciaal Overleg. Brief “Juni-brief/advies Raad voor Cultuur.” 2011. Tafel van Zes. Notitie “Minder waar het kan, beter waar het moet, een pleidooi voor een andere rol van de overheid.” Amsterdam, maart 2011. Interviews Le Mat, Alex. Theaterdirecteur – Het Klooster in Woerden. Woerden, 9 september 2011. Melman, Ingrid. Theaterprogrammeur – Theater Film Café De Lieve Vrouw in Amersfoort – Amersfoort, 29 augustus 2011. Van Aspert, Jack. Senior beleidsmedewerker cultuur – provincie Zeeland. Utrecht, 13 september 2011. Van Veen, Gerard. Programma-adviseur cultuur/podiumkunsten – provincie Gelderland in Arnhem. Arnhem, 22 augustus 2011. Welling, Karen. Secretaris festivals – Fonds Podiumkunsten in Den Haag. Den Haag, 25 augustus 2011. Telefonisch interview Van Balen, Ineke. Beleidsadviseur cultuur – Provincie Overijssel. Utrecht, 19 september 2011 Email Dinther-Willems, van Ruby. Email aan auteur, 30 september 2011. Ubachs, Werner. Email aan auteur. 15 september 2011. Van Balen, Ineke. Email aan auteur. 22 september 2011. Welling, Karen. Email aan auteur. 13 oktober 2011. Overig Aanvragen en afrekeningen podia ondersteuningsbudget 2009-2010 provincie Utrecht Bavelaar, Hestia. Powerpoint “Het kwaliteitsoordeel uitgevoerd door de Rijksoverheid ten aanzien van de beeldende kunst.”Universiteit Utrecht, oktober 2004. Gesprek met Peters Sengers, Catherine. Beleidsadviseur cultuur – Provincie Utrecht. Utrecht, 26 mei 2011. 48
BIJLAGE 1 – Uitnodiging deelname programmeringsbudget kleinschalige podia – provincie Gelderland
Bezoekadres Huis der Provincie Markt 11 6811 CG Arnhem
Postadres Postbus 9090 6800 GX Arnhem
telefoon (026) 359 91 11 telefax (026) 359 94 80 e-mail [email protected] internet www.gelderland.nl
Datum
zaaknummer
27 januari 2009
2008-021616
Onderwerp
Uitnodiging deelname programmeringsbudget kleinschalige podia
‘Er dient veel meer structurele samenwerking te komen tussen podia en producenten, of het nu om theater- en dansgezelschappen of om muziekinstellingen gaat’
Raad voor Cultuur (Innoveren, participeren! maart 2007)
Geachte heer/mevrouw,
Medio 2009 vervangt de Provincie Gelderland de huidige regeling voor kleinschalige podia (RKP-regeling) van het Fonds voor de Podiumprogrammering en Marketing (FPPM) te Den Haag. Voor de regeling komt een programmeringsbudget in de plaats dat - in tegenstelling tot de huidige regeling - alleen nog gericht is op het programmeren van professionele podiumkunsten afkomstig uit Oost Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel). Aan dit programmeringsbudget is ook een marketingbudget verbonden dat gericht is op de publieksopbouw voor dit specifieke 49
podiumkunstenaanbod. De activiteiten die worden ontwikkeld met beide budgetten brengen wij samen onder de noemer: Podiumplan Oost Nederland. Het beschikbare budget voor de Gelderse podia wordt rechtstreeks door de Provincie Gelderland beschikbaar gesteld en zal dus niet meer worden uitbesteed aan een extern fonds. Het budget is beschikbaar voor de gehele cultuurnotaperiode 2009-2012 .
In deze brief informeren wij u over de achtergronden, de aanvraagprocedure en de voorwaarden die aan het programmerings- en marketingbudget zijn verbonden. De achtergrond van het Podiumplan Oost Nederland De provincies Overijssel en Gelderland (Landsdeel Oost) ondersteunen al meer dan een decennium het kwetsbare kleinschalige aanbod op kleinschalige podia in Oost Nederland. Eerst via Muziek en Theater Netwerk (MTN) later via het Fonds voor de Podiumprogrammering en Marketing (FPPM). Hoewel wij het landelijke kleinschalige aanbod essentieel vinden voor de diversiteit van het podiumkunstenaanbod, vinden wij het ook belangrijk dat de Oost Nederlandse makers van podiumkunsten maximaal te zien zijn op de oostelijke podia. Hiermee willen wij ook een bijdrage leveren aan de keten van produceren, programmeren en publieksopbouw in het oosten. Wij verwachten dat een intensievere relatie tussen wat hier geproduceerd en gepresenteerd wordt tot een grotere betrokkenheid van het publiek leidt en daarmee de opbouw van publiek voor dit aanbod stimuleert. Deze uitgangspunten zijn leidend voor het beleid dat wij komende jaren zullen voeren. Doelen Globaal wil het programmeringsbudget bijdragen aan twee doelen: -
Het verbeteren van het klimaat voor de Oost Nederlandse podiumkunstaanbieders (zowel voor makers als uitvoerenden) Het bereiken van een groter publiek voor het Oost Nederlandse podiumkunstenaanbod
Wij willen de relatie tussen wat in Oost Nederland geproduceerd en gepresenteerd wordt intensiveren. Daarbij vragen wij ook expliciet aandacht voor jong talent en beginnende makers. Welke podia komen in aanmerking voor programmeringsondersteuning? De ondersteuning geldt voor podia die aan de volgende voorwaarden voldoen:
Het podium programmeert tenminste 30 professionele podiumkunstenactiviteiten per jaar met een evenwichtige verdeling over de podiumkunstendisciplines Het podium heeft een maximum capaciteit van 350 zitplaatsen Het podium is een zogenaamd categoraal kleinschalig podium. Dit betekent dat het podium geen onderdeel uitmaakt van een schouwburg of andere grotere podiumvoorziening Het podium beschikt over minimaal 0, 5 fte voor programmering en marketing
50
De beschikbare budgetten Voor de programmeringsondersteuning en de marketingactiviteiten is in totaal een budget beschikbaar van € 200.000, - per jaar. Het maximale budget per individueel podium is € 15.000, - per jaar, waarbij een verdeling wordt aangehouden van maximaal € 10.000, - voor de programmering en € 5.000, - voor ondersteunende marketingactiviteiten voor deze programmering. De provincie reserveert nog eens € 50.000, - per jaar voor aanvullende marketing-activiteiten en adviezen. Dit budget zal in overleg met de deelnemende podia worden ingezet voor collectieve marketing en/of extern marketingadvies. Verantwoording De verantwoording van uw activiteiten vindt achteraf plaats via een formulier dat u zal worden worden toegezonden. De verantwoording dient u elk jaar voor 1 juni in. De aanvraagprocedure De aanvraagprocedure is als volgt:
Deze brief stelt alle potentiële aanvragers in kennis van het beschikbare budget en van de voorwaarden die aan een aanvraag verbonden zijn Aanvragen moeten uiterlijk 1 april 2009 bij ons zijn ingediend Aanvragen voor programmering worden in samenhang met de marketingactiviteiten beoordeeld Voor 1 juni 2009 ontvangen alle aanvragers het advies en het besluit van Gedeputeerde Staten Voor uw aanvraag maakt u gebruik van het aanvraagformulier dat u per e-mail zal ontvangen
De criteria en voorwaarden die aan het gebruik van het programmerings- en marketingbudget zijn verbonden, vindt u in de bijlage bij deze brief. Contact Wilt u een nadere toelichting dan kunt u contact opnemen met Gerard van Veen (programmaadviseur podiumkunsten), telefonisch bereikbaar via 026 359 9832.
51
BIJLAGE 2 – Bijlage bij uitnodigingsbrief podiumplan Oost-Nederland – provincie Gelderland Bijlage bij uitnodigingsbrief Podiumplan Oost Nederland
Criteria & voorwaarden Algemeen Het podium doet een aanvraag voor vier jaar door middel van een aanvraagformulier (deze wordt per e-mail toegezonden). Een inhoudelijke en financiële verantwoording wordt elk jaar voor 1 juni ingediend over de resultaten van het jaar ervoor. Podia verplichten zich deel te nemen aan door de provincie uit te voeren monitoringsactiviteiten en/of evaluatieonderzoek. Het programmerings- en marketingbudget zijn gekoppeld. Dit betekent dat het niet mogelijk is alleen van het programmeringsbudget gebruik te maken, maar programmering altijd gepaard gaat met marketingactiviteiten. Het programmeringsbudget
Het budget kan alleen worden gebruikt voor professionele muziek-, theater- en dansproducties afkomstig uit Oost Nederland De uitkoopsommen voor voorstellingen en concerten worden tot een maximum vergoed van 70% De programmering sluit goed aan op het profiel van het podium en keuzes worden inhoudelijk onderbouwd Het deelnemende podium maakt voor de hele periode 2009-2012 afspraken met de podiumkunstaanbieders en investeren samen in publieksopbouw (zie marketingbudget) Het deelnemende podium zal zich inspannen om ook jong podiumkunstentalent afkomstig uit Oost Nederland podiumervaring op te laten doen
Het marketingbudget
Het budget dient exclusief ingezet te worden voor het vergroten van publiek voor het oostelijke podiumkunstenaanbod De marketingactiviteiten komen altijd tot stand door afstemming met programmeur, marketingmedewerker en podiumkunstaanbieder Marketingactiviteiten worden aangegaan met een vaste groep podiumkunstaanbieders voor de hele periode 2009-2012, tenzij er zich ontwikkelingen voordoen die opzegging van de samenwerking nodig maken Podia verplichten zich deel te nemen aan gemeenschappelijke marketing-workshops en -activiteiten als dit relevant is m.b.t. nieuwe inzichten of kennis op het gebied van (collectieve) marketing
52
Begripsbepalingen a. podium: een faciliteit bestemd voor de presentatie van podiumkunsten b. klein(schalig) podium: een klein podium voldoet aan de onderstaande bepalingen:
het podium heeft een maximale capaciteit van (zit- of staanplaatsen) van 350 bezoekers
het podium is een rechtspersoon waarvan het organiseren van podiumkunsten uit de statutaire doelstellingen valt af te leiden c. podiumkunstaanbieder: de producent van podiumkunst in Oost Nederland (theater- of dansgezelschap; muziekensemble; individuele musici, dj’s, acteurs, dansers, performers). d. kleinschalig aanbod: voorstellingen die worden verzorgd door een klein aantal kunstenaars die in het genre toneel, dans en mime een op ontwikkeling gerichte vorm van theater en dans presenteren. In de muziek zijn klassieke en hedendaagse kamermuziek, jazz en improvisatiemuziek doorgaans kleinschalig. Overige theatervoorstellingen (inclusief dans en muziektheater) zijn ten dele kleinschalig en ten dele grootschalig. Symfonische muziek is grootschalig. e. marketing: marketing is afstemming op de markt met behulp van instrumenten zoals product, promotie, prijs, plaats, personeel en partners f. kunstmarketeer: specialist op het gebied van kunst- en cultuurmarketing g. jong talent: talent dat na beëindiging van de vakopleiding bezig is met het opbouwen van de professionele beroepspraktijk. h. Oost Nederland: de provincies Gelderland en Overijssel. i. Oost Nederlands aanbod: aanbod van professionele podiumkunstenaars die met hun beroepspraktijk in Oost Nederland zijn gevestigd.
Overzicht van professionele Oost Nederlandse podiumkunst-producenten Jeugtheater Kwatta, Jeugdtheater Sonnevanck, Theater Gnaffel, TG Oostpool, Tamtam, Theaterwerkplaats Generale Oost, Theatergroep Keesen & Co, Theater Ad Hoc, Theater Colline, Introdans, Ensemble De Ereprijs, I Compani, Charivari Trio, Valerius Ensemble, Het Muziekenhuis, Big Bent Braam, Guus Tangelder Big Band, Kameropera OperaNu, Dansgroep Jens van Daele, Theater De Plaats, Productiehuis ON, TG 42 ( Joeri Vos)
53
(deze opsomming kan worden uitgebreid met alle professionele podiumkunstinstellingen en makers op voorwaarde dat zij werken en produceren vanuit Oost Nederland).
Overzicht van de deelnemende Gelderse podia De Fransche School
Culemborg
De Gruitpoort
Doetinchem
Cultura
Ede
De Lindenberg
Nijmegen
Lux
Nijmegen
K13
Velp
De Poorterij
Zaltbommel
Het Musiater
Zevenaar
Hotel Bosch
Arnhem
54
BIJLAGE 3 – Podiumplan Overijssel Podiumplan, subsidie Beschrijving Kleine en middelgrote theaters zijn goed vertegenwoordigd in Overijssel. Met het Podiumplan stelt de provincie ook kleine theaters in staat meer zogenaamde risicovolle (bijvoorbeeld nieuw, onbekend aanbod) en meer Oost-Nederlandse producties op het programma te nemen. Met het podiumbeleid steunt de provincie het vrijwilligerswerk indirect, de staf bestaat immers vaak grotendeels uit vrijwilligers. Tenslotte geeft het ook steun aan de amateurkunst, de podia zijn de belangrijkste presentatieplek voor amateurmuzikanten en –theatermakers. Voorwaarden 0Wanneer u subsidie wilt aanvragen gelden een aantal voorwaarden:
Uit de doelstellingen van het podium blijkt dat het organiseren van professionele podiumkunsten in een gebouw de hoofdtaak is. De organisatie bestaat voor het merendeel uit vrijwilligers. Het podium heeft een totale capaciteit van minimaal 50 tot maximaal 500 zitplaatsen (theater). . De programmering leidt tot een aantoonbare toename van het gesubsidieerde Oost-Nederlandse podiumkunstenaanbod op de Overijsselse podia. Bent u een theater? Om in aanmerking te komen vragen we u een bewijs van lidmaatschap van het Overleg Kleine Theaters Overijssel (OKTO) te overleggen. Let op: deze subsidie bedraagt maximaal 50 procent van de gemiddelde uitkoopsom van de producties. U kunt uw aanvraag het hele jaar door indienen. Houdt u rekening met een gemiddelde verwerkingstermijn van 13 weken. Bij uw subsidieaanvraag vragen we een aantal aanvullende stukken te overleggen, namelijk:
een plan van aanpak waarin wordt beschreven hoe u aan de hierboven genoemde criteria voldoet; een meerjarenplan waarin staat hoe het podium zijn meerjarige artistieke visie, programmering en de bijbehorende marktelinstrategie ten aanzien van het publieksbereikd tot 2012 realiseert' een begroting met daarin het geprogrammeerde gesubsidieerde Oost-Nederlandse podiumkunstenaanbod. Ten slotte bent u als subsidieontvanger bereid om mee te werken aan monitoring en visitatie met betrekking tot de realisering van het meerjarenplan dat hierboven genoemd is. Wet- en regelgeving Algemene subsidieverordening Overijssel 2005 Algemene Wet Bestuursrecht hoofdstuk 4, Bijzondere bepalingen over besluiten titel 4.2 subsidies Uitvoeringsbesluit Subsidies Overijssel 2011
55
Maximale bijdrage: Subsidie bedraagt maximaal 60% van de uitkoopsom/garantie van de productie (oost-nederlands podiumkunstaanbod). Maximaal 40% van de uitkoopsom/garantie met een maximum van 10.000 euro per podium of theater per theaterseizoen voor het landelijk podiumkunstenaanbod. Beschikbaar budget: 230.000 euro Uitvoerende instantie: Provincie Overijssel, team Subsidieverlening Bezoekadres: Luttenbergstraat 2 8012 EE Postadres: Postbus 10078 8000 GB Zwolle Tel: 038 499 8380 [email protected] Meer informatie meer informatie Bijgewerkt 25-07-2011
56
BIJLAGE 4 – Beleidsregel subsidies professionele podiumkunsten en film 2009-2012 – provincie Noord-Brabant Hoofdstuk 4. Meerjarige programmeringssubsidie Artikel 17. Doel Het budget van de programmeringssubsidie wordt ingezet om Brabantse podia te stimuleren om kleinschalig, gesubsidieerd theater- en dansaanbod te programmeren. Bij voorkeur wordt het provinciale programmeringsbudget besteed aan het kleinschalige, gesubsidieerde aanbod van Brabantse makers, waarmee de provincie Noord-Brabant, het ministerie van OCW of het Fonds NFPK+ een meerjarige of incidentele subsidierelatie heeft. Artikel 18. Doelgroep Voor de programmeringssubsidie komen in aanmerking Brabantse vlakke vloertheaters en schouwburgen in Brabantse steden waar geen vlakke vloer theater is. Artikel 19. Subsidieaanvraag Subsidie kan eenmaal voor de periode 2009-2012 bij Gedeputeerde Staten (directie SCO, bureau Cultuur) worden aangevraagd door schouwburgen en vlakke vloertheaters in de provincie Noord-Brabant, die voornemens zijn in deze periode het kleinschalig, gesubsidieerd theater- en dansaanbod (van bij voorkeur Brabantse makers/ gezelschappen) een structurele plaats te bieden in hun programmering. Aanvragen voor de periode 2009-2012 moeten vóór 1 januari 2009 worden ingediend. Artikel 20. Subsidiabele activiteiten Alleen de programmering van kleinschalig, gesubsidieerd theater- en dansaanbod is subsidiabel, waarbij een substantieel deel van het totale aanbod van het podium dient te bestaan uit producties van Brabantse makers. 9/16 Nummer 210/08 Artikel 21. Subsidiecriteria 1. De standplaatsen van de podia die een meerjarige programmeringssubsidie ontvangen zijn geografisch gespreid over de provincie Noord-Brabant; 2. Inhoudelijke criteria: a. De visie van het podium ten aanzien van het belang van de programmering van kleinschalig gesubsidieerd theater- en dansaanbod zoals geformuleerd in het beleidsplan van het 57
podium; b. De mate waarin een visie is ontwikkeld op het ontwikkelen van marketingactiviteiten om publiek te werven voor het kleinschalig, gesubsidieerd aanbod. Dit gebeurt bij voorkeur samen met de makers / gezelschappen, en; c. Het verwachte publieksbereik voor het kleinschalig, gesubsidieerd aanbod gedurende de subsidieperiode. 3. Organisatorische criteria: a. Bij de instelling is aantoonbaar in voldoende mate sprake van professionaliteit op het terrein van organisatie en financieel beheer, ondermeer blijkend uit ingediende jaarstukken; b. De instelling verricht ten behoeve van de uit te voeren activiteiten aantoonbare inspanning ten aanzien van publieksbereik; c. Bij de meerjarenbegroting is sprake van een evenwichtige verhouding tussen gevraagde subsidie en overige inkomsten, en; d. De verwachtingen omtrent de financiële haalbaarheid van de meerjarenbegroting. Artikel 22. Subsidiabele kosten 1. Voor vlakke vloertheaters zijn de volgende kosten subsidiabel: Het verschil tussen de uitkoopsom en de recettes, tot maximaal 50% van de uitkoopsom. 2 Voor schouwburgen zijn de volgende kosten subsidiabel: a. De kosten van de uitkoopsommen van het kleinschalig, gesubsidieerd theater- en dansaanbod minus de recettes, en; b. De kosten van specifieke marketingactiviteiten, aantoonbaar gericht op vergroting van het publieksbereik van dit aanbod. Artikel 23. Maximaal subsidiebedrag 1. Maximaal subsidiebedrag voor een vlakke vloertheater is € 15.000,- per jaar 2. Maximaal subsidiebedrag voor een schouwburg is € 8.000,- per jaar. 10/16 Nummer 210/08 Artikel 24. Procedure 1. Subsidie kan eenmaal per vier jaar worden aangevraagd. Aanvragen moeten worden ingediend door middel van een door de provincie vastgesteld aanvraagformulier. Aanvragen dienen vergezeld te gaan van een beleidsplan met meerjarenbegroting waarin ingegaan wordt op het artistiek beleid van het podium, de programmering van kleinschalig gesubsidieerd theater- en dansaanbod en de marketinginspanningen die nodig zijn om het publieksbereik van dit aanbod te vergroten. Niet volledig ingevulde en ondertekende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen. 58
2. Gedeputeerde Staten leggen aanvragen ter advisering voor aan de adviescommissie. De adviescommissie geeft een oordeel aan de hand van de in artikel 21 genoemde criteria en prioriteiten en verwerkt dit in een advies aan Gedeputeerde Staten. Dit advies gaat vergezeld met een aanbeveling over de hoogte van de toe te kennen subsidie. Artikel 25. Subsidieverlening Subsidie wordt verleend voor een periode van vier jaar. Artikel 26. Subsidieplafond Gedeputeerde Staten stellen een subsidieplafond vast voor de meerjarige programmeringsubsidies. Het subsidieplafond wordt in het Provinciaal Blad bekendgemaakt.
59
BIJLAGE 5 – RKP 2006-2008
Toelichting Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008 Algemeen De Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008 wordt voor muziekpodia in grotendeels ongewijzigde vorm door het Fonds Podiumkunsten voortgezet. De Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008 is voortgevloeid uit een samenwerking tussen het Fonds Podiumprogrammering en marketing, haar rechtsopvolger het Fonds Podiumkunsten en de provincies NoordHolland, Utrecht, Gelderland, Overijssel en Flevoland. De regeling richtte zich op theater-en muziekpodia. De theaterpodia werden door de provincies gesubsidieerd en de muziekpodia werden door het Fonds gesubsidieerd. In de periode 2009-2010 is de samenwerking tussen het Fonds en de provincies echter vervallen. Het Fonds zet via deze Deelregeling de subsidiering aan muziekpodia voort. Podia die een subsidie ontvingen op grond van de Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008 hebben bericht ontvangen over de mogelijkheid subsidie aan te vragen op grond van de Regeling Kleinschalige Podia 2009-2010. In die brief zijn de muziekpodia tevens gewezen op de wijze van indienen van een subsidieaanvraag. In de periode 2009-2010 worden bestaande subsidieverhoudingen gerespecteerd en zullen de jaarlijkse verleende subsidies minimaal gelijk zijn aan die van 2008. Voor Noord-Hollandse muziekpodia geldt dat de subsidie gelijk zal zijn aan minimaal 50% van de subsidie in 2008. De reden hiervoor is dat de provincie Noord-Holland (als enige provincie) óók muziek subsidieerde. Provincie en het Fonds droegen 50/50 bij aan de Noord-Hollandse Muziekpodia. Het aandeel van de provincie aan de Regeling komt te vervallen, het aandeel van het Fonds blijft gehandhaafd. De provincie Noord-Holland maakt in het najaar van 2008 bekend hoe het provinciale budget vanaf 2009 zal worden ingezet. Artikel 1 - Begripsbepalingen Artikel 1 sub d geeft een omschrijving van het begrip muziekpodium. Een muziekpodium is een podium dat gericht is op het aanbieden van kleinschalige muziekvoorstellingen/ concerten met een risicovolle programmering. Een aantal podia in Nederland beschikt over meerdere zalen met uiteenlopende bezoekerscapaciteit. Dit geldt met name voor schouwburgen, middelgrote theaters en concertgebouwen waarin meerdere zalen beschikbaar zijn voor uiteenlopende presentaties. Indien het muziekpodium de beschikking heeft over een kleine zaal met een beperkt aantal (zit)plaatsen kan het kleinschalige concerten/voorstellingen aanbieden. De invulling van het begrip ‘kleinschalig aanbod’ is mede gebaseerd op: T. IJdens en R.Oosterhuis,Speelruimte voor kleinschalige podiumkunsten van het Erasmus Centrum voor Kunst- en Cultuurwetenschappen. Risicovolle programmering verwijst zowel naar het financiële risico als naar het inhoudelijke risico dat men loopt. Zo hebben bijvoorbeeld de programmatische keuzen invloed op de klanttevredenheid, het publieksbereik en de ontvangst in de media. Toelichting Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008 60
1/2 Artikel 2 - Doel De regeling is een (beperkte) voortzetting van de Regeling Kleinschalige Podia 2006-2008. Muziekpodia die in 2006-2008 subsidie ontvingen, kunnen op grond van de nieuwe regeling subsidie aanvragen voor de periode 2009-2010. Op deze wijze wordt de continuïteit van de reguliere programmering op kleine podia gewaarborgd in de periode 2009-2010. Reguliere programmering heeft betrekking op programma’s die een podium al gedurende een aantal jaren in vergelijkbare omvang en karakteristiek aan het publiek presenteert. Dat betekent dat reguliere programmering kan verschillen van podium tot podium en van plaats tot plaats. Artikel 3 – Aanvraag In de begroting bij de subsidieaanvraag dienen muziekpodia uit te gaan van het budget dat in het voorgaande begrotingsjaar 2008 voor de totale programmering werd ingezet. De rechtszekerheid van de muziekpodia is gewaarborgd, doordat het Fonds de subsidieaanvragers ruim vóór de uiterlijke indieningstermijn van 10 oktober op de hoogte heeft gesteld van de mogelijkheid een subsidieaanvraag voor de periode 2009-2010 in te dienen. Artikel 7 - Subsidieverplichtingen Artikel 15 van het Algemeen reglement inzake de jaarlijkse verantwoordingsverplichting voor rechtspersonen is niet van toepassing. Alleen concerten/voorstellingen waarvoor entree wordt geheven, komen voor de Regeling in aanmerking. Gratis toegankelijke concerten en voorstellingen vallen derhalve buiten het bereik van deze regeling. Artikel 9– Vaststelling van de subsidie De subsidie wordt overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld, indien het muziekpodium de vereiste programmering heeft gerealiseerd (kwalitatief en kwantitatief). Bij onderprestatie wordt de subsidie proportioneel lager vastgesteld. Bijvoorbeeld: Een jazzpodium moet minstens 6 optredens realiseren. Stel aan het podium is € 1.200 subsidie verleend. Wanneer het podium 8 optredens heeft gerealiseerd, waarvan er 3 kwalitatief onder de maat zijn, dan ontvangt het podium (8-3):6 X 1.200 = € 6.00,-. Artikel 18 van het Algemeen reglement inzake de subsidievaststelling van rechtspersonen is niet van toepassing. Artikel 10 – Inwerkingtreding en overgangsrecht Op grond van dit artikel worden bestaande subsidierelaties met ingang van 1 januari 2009 afgehandeld op basis van de nieuwe deelregeling. Indien de toepassing van de nieuwe regeling – ten opzichte van de oude regeling – leidt tot een ongunstiger of onredelijke uitkomst, zal het bestuur van het Fonds daarmee met het oog op de rechtszekerheid rekening houden in de besluitvorming. 2/2
61
BIJLAGE 6 – SKIP Toelichting subsidie kleinschalige en incidentele programmering (SKIP) Onderdeel van de programmeringsregeling 1. Inleiding Met de programmeringsregeling beoogt het Fonds Podiumkunsten de kwaliteit en diversiteit in de podiumkunsten te stimuleren en het publieksbereik voor de podiumkunsten te vergroten. De regeling bevat zes verschillende subsidievormen, die ieder op een eigen groep instellingen gericht zijn: a. programmeringssubsidie reguliere programmering in theater- en concertzalen; b. programmeringssubsidie kleinschalige of incidentele programmering; c. programmeringssubsidie bestaande festivals; d. programmeringssubsidie nieuwe festivals; e. programmeringssubsidie podia popmuziek; f. programmeringssubsidie incidentele concerten popmuziek; g. programmeringssubsidie festivals popmuziek. De programmeringsregeling is erop gericht om de aansluiting tussen vraag en aanbod in de podiumkunsten te verbeteren. Podia en festivals zijn hierin een onmisbare partner. Met de regeling beoogt het Fonds Podiumkunsten om de programmering van allerlei vormen van kwaliteitsaanbod en het publieksbereik daarvan te bevorderen, via een landelijk gespreid en gevarieerd circuit van podia en festivals. Het Fonds Podiumkunsten stelt met de nieuwe regeling de kunst van het programmeren centraal. Programmerende instellingen kunnen subsidie ontvangen op basis van de kwaliteit van hun bedrijfsvoering, programmering en publieksvisie. De regeling kan ten goede komen aan de programmering van zowel gesubsidieerd aanbod, als aanbod dat weinig overheidsmiddelen voor productie ontvangt. Door de financiële risico’s te verkleinen wordt het voor aanvragers aantrekkelijker om bepaalde hoogwaardige voorstellingen en concerten te programmeren. Zo wordt via de ‘vraagzijde’ van de sector op een gezonde economische basis de ontwikkeling van kwaliteitsaanbod gestimuleerd. 2 Subsidie kleinschalige en incidentele programmering (SKIP) Algemeen Een subsidie kleinschalige of incidentele programmering (hierna: SKIP) is een bijdrage voor de presentatie van voorstellingen of concerten, voor een passend publiek. Het Fonds Podiumkunsten beoogt hiermee landelijk de presentatie en het publieksbereik van een gevarieerd kwaliteitsaanbod te versterken. Deze subsidie richt zich op een zeer diverse groep aanvragers: van heel kleine muziekpodia die slechts een paar concerten per jaar organiseren tot grote schouwburgen in de regio die bijvoorbeeld meer hoogwaardig dansaanbod, muziektheater of toneel willen programmeren, of zalen met ambities voor een specifieke concertreeks van bijvoorbeeld wereld- of kamermuziek, of urban dansprogrammering. Er worden (in tegenstelling tot de bij SRP) geen eisen gesteld 62
aan het aandeel producties die door rijk, gemeente of provincie zijn medegefinancierd. Dit subsidie is juist ook interessant voor aanvragers die veel ongesubsidieerd aanbod programmeren. Gemeenschappelijk is dat het gaat om interessante, ondersteuningswaardige programmering. De beoordeling is uitsluitend gebaseerd op de activiteiten waarvoor wordt aangevraagd, niet op de volledige programmering van de aanvrager. Naarmate de subsidiebehoefte groter is, is de toets ook strenger. Om voor subsidie in aanmerking te komen moet een instelling eerst een verzoek indienen op basis waarvan hij door het Fonds Podiumkunsten kan worden aangewezen als SKIP-podium. Het aanvragen van het (tekort)subsidie per voorstelling gebeurt vervolgens achteraf, dus nadat de voorstellingen of concerten hebben plaatsgevonden. Een aanvrager weet dus vooraf dat hij voor subsidie in aanmerking komt, alleen de hoogte van het subsidie wordt achteraf vastgesteld. Wie kan aanvragen Alleen organisaties die zijn aangewezen als SKIP-podium kunnen subsidieaanvragen doen. Aanwijzing als SKIP-podium is mogelijk als een aanvrager op een bepaalde locatie minimaal 6 voorstellingen of concerten op het gebied van professionele podiumkunsten programmeert. Het kan daarbij gaan om een professioneel podium, maar ook om een andere locatie, zoals bijvoorbeeld een kerk of dorpshuis. Om als SKIP-podium te worden aangewezen, moet de aanvrager zowel artistiek als financieel eindverantwoordelijk zijn voor de programmering op die locatie. Hoe wordt een verzoek beoordeeld Alle verzoeken tot aanwijzing als SKIP-podium die aan de eisen voldoen, worden getoetst aan de volgende criteria: a. kwaliteit van het programmeringsprofiel; b. bijdrage aan diversiteit; c. bijdrage aan geografische spreiding. Voor de toets van criterium a wordt gekeken naar de visie en vertaling daarvan in tweejarige ambities en concrete activiteiten op het gebied van programmering en publieksbereik van professionele podiumkunsten. Dit betreft uitsluitend het deel van de programmering waarvoor de aanvrager een aanvraag indient. Het gaat daarbij om vragen als: a) Is de visie geloofwaardig in het licht van prestaties in de afgelopen twee jaar? b) Is er sprake van een overtuigende ambitie in artistieke zin en publieksbereik, passend bij de aard en locatie van het podium? c) Is de vertaling van ambitie naar concrete activiteiten overtuigend? d) Is er een overtuigende samenhang tussen artistieke voornemens en voornemens met betrekking tot publiek? Gezamenlijke programmering met andere podia en/of het onderhouden van vaste relaties met producenten, makers of groepen strekt hier tot aanbeveling. Criterium b betreft de mate waarin het podium bijdraagt aan verscheidenheid van getoonde disciplines en genres op het totaal van podia en het publiek daarvoor. Het gaat zowel om de bijdrage aan de verscheidenheid binnen het totaal van podia (niet op het aanvragende podium zelf) en aan verscheidenheid van type en omvang van zalen, als 63
om de bijdrage aan de verscheidenheid in het getoonde aanbod in de vestigingsplaats. Criterium c betreft de bijdrage aan de regionale spreiding. Er wordt gekeken naar de plaats die het podium inneemt in de landelijke culturele infrastructuur. Criterium a wordt primair ‘los’ getoetst en spitst zich toe op de aanvrager zelf. De toets op de bijdrage aan de diversiteit en de spreiding (criteria b en c) is vergelijkenderwijs op basis van het totaal van de aanvragen. Dit hangt samen met het feit dat het Fonds Podiumkunsten bij deze subsidievorm ook streeft naar een evenwichtige portefeuille van gehonoreerde aanvragen. Deze criteria wegen extra zwaar als er anders sprake zou zijn van een in beleidsmatig opzicht onwenselijke lacune. Werkwijze De verzoeken om aangewezen te worden als SKIP-podium worden eens per twee jaar in één aanvraagronde behandeld. De bijbehorende indiendatum wordt bekendgemaakt via de website van het Fonds Podiumkunsten. Het Fonds Podiumkunsten kan over verzoeken advies vragen aan een adviescommissie met expertise op dit specifieke terrein. De commissie toetst verzoeken aan de criteria uit de regeling. Organisaties worden voor een periode van twee jaar aangewezen als SKIPpodium In die periode kunnen aanvragen worden ingediend voor bijdragen in de tekorten van alle concerten of voorstellingen waarop de aanwijzing betrekking heeft. Hoogte subsidie Bij het aanwijzen van een organisatie als SKIP-podium wordt, op basis van soort programmering en de omvang daarvan, een maximaal subsidiebedrag per jaar vastgesteld. Het absolute maximum is € 25.000 per jaar, maar in de meeste gevallen zal er een lager individueel maximum zijn. Subsidieaanvragen worden per kwartaal gedaan, na het verrichten van de activiteiten. Het subsidie dat het SKIP-podium krijgt bedraagt 50% van het tekort op de voorstellingen of concerten in het afgelopen kwartaal. Het tekort wordt als volgt berekend: de uitkoopsommen of brutogages minus de totale entree-inkomsten. Voor aanvragers met een maximale subsidiebehoefte van € 5.000 geldt een opslag van 25% op de uitkoopsommen of brutogages. Om het totale budget zo optimaal mogelijk te benutten kan het totaal van de maximum bedragen die aan aanvragers wordt beschikt hoger zijn dan het budget feitelijk toelaat. Daarom is er ook een financieel plafond, dat betrekking heeft op een kalenderjaar en op de website van het Fonds Podiumkunsten wordt gepubliceerd. Per kwartaal wordt eerst gekeken of het volgens de regels afhandelen van alle ingediende aanvragen ertoe zou leiden dat het plafond wordt overschreden. Als dat zo is – en het budget dus onvoldoende blijkt te zijn om alle voor subsidie in aanmerking komende aanvragen volledig te honoreren – worden de aanvragen allemaal voor eenzelfde percentage van het totaal gehonoreerd. Dat betekent dat als alle aanvragen gezamenlijk goed zijn voor een subsidiebedrag van € 200.000, maar er nog maar € 150.000 beschikbaar is, alle aanvragers ¾ van het bedrag ontvangen dat zij bij voldoende budget zouden hebben gekregen. Bij de berekening wordt eerst gekeken naar het individuele maximum. 64
3. Indiening en behandeling Wijze van indiening Aanvragen moeten worden ingediend met behulp van een aanvraagformulier dat bij de betreffende subsidievorm hoort. Aanvraagformulieren zijn te vinden op de website van het Fonds Podiumkunsten. De activiteiten moeten worden beschreven aan de hand van een aantal door het Fonds Podiumkunsten geformuleerde vragen. De aanvraag en de daarbij behorende informatie is leidend voor toetsing of de aanvrager in aanmerking komt voor subsidie. Het is dus van belang dat de aanvraag helder is en een goed beeld geeft. Alleen als de aanvraag op tijd is ingediend, het aanvraagformulier juist is ingevuld en alle gevraagde informatie is bijgesloten, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Het Fonds Podiumkunsten vraagt geen nadere informatie op als de aanvraag onvoldoende helder is. Informatie en bijlagen die te laat worden ingediend, worden niet meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. Geen subsidie Een aanvrager die eerder subsidie van het Fonds Podiumkunsten heeft ontvangen, maar zich niet aan de aan dat subsidie verbonden voorwaarden en verplichtingen heeft gehouden kan in beginsel twee jaar lang niet opnieuw aanvragen. De achtergrond van deze regeling is dat het Fonds Podiumkunsten aanvragers in principe het vertrouwen geeft dat zij het subsidie juist gebruiken. Als dat vertrouwen wordt beschaamd, geldt in beginsel voor een periode van twee jaar een aanvraagblokkade. In beginsel, omdat wel gekeken wordt naar de aard en ernst van de overtreding. Verder kan een aanvraag worden afgewezen als die te vaag of onduidelijk is over de activiteiten, en daardoor niet goed kan worden beoordeeld. Op basis van deze regeling wordt maar een soort subsidie per aanvrager verstrekt. Het combineren van meerdere subsidies is dus niet mogelijk. Wel kan er tussen subsidievormen gewisseld worden, maar er zal nooit sprake zijn van gelijktijdige subsidie op basis van verschillende onderdelen van deze regeling. 4. Verplicht melden van veranderingen Veranderingen die wezenlijk zijn voor de subsidiëring moeten worden gemeld. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als de aanvrager van gedachten verandert en de activiteit niet of anders uitvoert. Ook kan in het subsidiebesluit een verplichting zijn opgenomen op grond waarvan specifieke zaken gemeld moeten worden. Als achteraf blijkt dat er sprake is van een wezenlijke verandering die niet is gemeld, kan het Fonds Podiumkunsten het subsidie lager vaststellen of zelfs helemaal intrekken. Dit is geheel voor risico van de aanvrager. In geval van twijfel kan een aanvrager contact opnemen met het Fonds Podiumkunsten om te bepalen of er sprake is van een wezenlijke wijziging. 5. Tot slot Deze toelichting moet worden gelezen in combinatie met de Deelregeling programmeringssubsidies Fonds Podiumkunsten. Als u vragen hebt of meer informatie wilt, kunt u contact met ons opnemen. 65
BIJLAGE 7 - Programmering in het kader van het ondersteuningsbudget theaters 2009-2010 Zie aparte bijlage
66