FACULTEIT LETTEREN EN WIJSBEGEERTE ACADEMIEJAAR 2007-2008
“Plots valde de kabouter van zijn paddenstoel” Het werkwoordgebruik in het geschreven Nederlands van een ernstig auditief beperkte persoon die oraal opgevoed is in vergelijking met dat van een groep dove personen die VGT als moedertaal hebben, en met dat van een groep NT2-leerders.
PROMOTOR: PROF. DR. Mieke Van Herreweghe
Verhandeling voorgelegd aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte voor het verkrijgen van de graad van Master in de Taal- en Letterkunde: Nederlands – Engels, door Debbie Hoste.
Woord vooraf Woord vooraf is een vreemde benaming voor iets wat ik eigenlijk achteraf geschreven heb. Maar goed, zo hoort het nu eenmaal en ik maak graag gebruik van deze plaats om wat mensen te bedanken.
In de eerste plaats wil ik professor Mieke Van Herreweghe bedanken. Bedankt professor voor uw begeleiding, uw raadgevingen en uw eindeloos geduld bij het verbeteren van de werkwoordelijke eindgroepen die ik nog maar eens doorbroken had. Bovendien was ik zonder het vak Inleiding tot de Vlaamse Gebarentaal nooit op het idee gekomen om hier een Bachelorpaper en Masterproef over te schrijven. Uw ervaring heeft mij heel hard geholpen en ik ben blij dat ik ervan heb kunnen genieten.
Daarnaast bedank ik Sebastian De Meyere, de proefpersoon die zich spontaan bij de Universiteit aanmeldde om zijn Nederlands te laten onderzoeken. Dankzij hem heb ik beseft dat er zoveel aspecten van het Nederlands bestaan die voor horende mensen erg logisch zijn maar voor auditief beperkte of dove mensen heel wat problemen kunnen vormen. Door het opsporen van deze problemen heb ik ook veel plezier aan dit onderzoek beleefd, omdat ik wist dat ik er minstens één iemand mee zou helpen. Ik hoop ten zeerste dat er in de toekomst nog studenten zullen volgen die het Nederlands van Sebastian verder willen onderzoeken.
Uiteraard gaat mijn dank ook uit naar mijn proefpersonen, tien dove volwassenen met VGT als moedertaal en tien NT2-leerders. Zonder jullie bereidwilligheid om de testen te maken, had ik dit onderzoek nooit kunnen voeren. Een speciaal dankwoordje gaat hier ook uit naar Eveline Huys die alle dove volwassenen voor me heeft gecontacteerd en naar een dove proefpersoon die tijdens dit onderzoek overleden is. Ik wil Eveline en haar familie zeker nogmaals heel veel sterkte toewensen.
Mijn ouders kunnen natuurlijk niet ontbreken. Papa, mama, jullie hebben mij de mogelijkheid gegeven om de studies te volgen die ik echt ontzettend graag wilde doen en ik kon altijd op jullie onvoorwaardelijke steun rekenen tijdens de moeilijke momenten zonder dat jullie je nodeloos gingen moeien. Enorm bedankt daarvoor, voor alles eigenlijk, ook al schrikt het mij een klein beetje af dat ik vanaf nu daadwerkelijk in het echte leven sta. En nee, Daisy, ik ben jou en je vele aanmoedigingen niet vergeten, ik meen het dan ook als ik zeg dat ik me geen betere zus kon inbeelden (en je weet hoe moeilijk het is voor mij om dit soort gevoelens te uiten!).
De belangrijkste persoon in mijn leven heb ik voor het laatst gehouden – naar het schijnt hoort dat zo in dankwoorden. Bedankt Hendrik om in mij te blijven geloven wanneer ik het even niet meer deed en om me op te vangen wanneer ik het bos door de bomen niet meer zag. Zonder jou waren de afgelopen vier jaar een pak zwaarder geweest.
Inhoud Woord vooraf ............................................................................................................................................ Inleiding ..................................................................................................................................................... 1
Personen met een auditieve beperking ......................................................................................... 1 1.1. Toonaudiometrie ......................................................................................................................... 1 1.2. Spraakaudiometrie ....................................................................................................................... 2 1.3. Relatie tussen toonaudiometrie en spraakaudiometrie .............................................................. 3 1.4. Soorten gehoorstoornis ............................................................................................................... 4 1.4.3. Een gemengde stoornis ........................................................................................................ 5 1.5.1. Oorzaken van geleidingsgehoorverlies ................................................................................. 6 1.5.2. Oorzaken van perceptiedoofheid ......................................................................................... 6 1.6. Prelinguaal en postlinguaal doofheid/gehoorverlies ................................................................... 8 1.7. Hulpmiddelen om het geluid te versterken ................................................................................. 8 1.7.1. Het hoorapparaat ................................................................................................................. 9 1.7.2. Een cochleair implantaat ...................................................................................................... 9
2
NT2-leerders ................................................................................................................................. 11 2.1. Wie zijn NT2-leerders? ............................................................................................................... 11 2.2. De werkwoorden in het Nederlands van een NT2-leerder ........................................................ 11 2.3. De rol van de moedertaal .......................................................................................................... 12
3
Het Nederlandse werkwoordensysteem ...................................................................................... 14 3.1. Het werkwoord .......................................................................................................................... 14 3.2. Soorten werkwoorden ............................................................................................................... 16 3.2.1. Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden.......................... 16 3.2.2. Samengestelde werkwoorden ............................................................................................ 20 3.3. Actief versus passief ................................................................................................................... 20
4
De verwerving van werkwoorden bij kinderen ............................................................................ 23 4.1. Inleiding...................................................................................................................................... 23 4.2. De ontwikkeling van het werkwoord bij horende kinderen ...................................................... 23 4.2.1. De vroeglinguale fase (1 – 2,5 jaar) .................................................................................... 23 4.2.2. De differentiatiefase (2,5 – 5 jaar) ...................................................................................... 25 4.2.3. De voltooiingsfase (vijf jaar en ouder)................................................................................ 27 4.3. De ontwikkeling van het werkwoord bij dove kinderen ............................................................ 27 4.3.1. Werkwoorden bij Nederlandstalige dove kinderen ........................................................... 27 4.3.2. Werkwoorden bij Engelstalige dove kinderen.................................................................... 29
5
Probleemstelling en verwachtingen ............................................................................................. 31 5.1. Probleemstelling ........................................................................................................................ 31 5.2. Verwachtingen ........................................................................................................................... 31
6
Het onderzoek .............................................................................................................................. 33
6.1. Doel van het onderzoek ............................................................................................................. 33 6.2.1. De ernstig auditief beperkte proefpersoon ........................................................................ 33 6.2.2. De dove personen die de Vlaamse Gebarentaal (VGT) als moedertaal hebben ................ 34 6.2.3. De NT2-leerders .................................................................................................................. 35 6.3. De tests ...................................................................................................................................... 37 6.3.1. De eerste test: hulpwerkwoorden van het passief, VTT en VTOEKT .................................. 37 6.3.2. De tweede test: samengestelde werkwoorden.................................................................. 38 6.3.3. De derde test: tense sequencing ........................................................................................ 38 6.4. De resultaten.............................................................................................................................. 39 6.4.1. De resultaten van de eerste test ........................................................................................ 39 6.4.1.1.
Het passief ................................................................................................................. 40
6.4.1.2.
De VTT ....................................................................................................................... 41
6.4.1.3.
De VTOEKT ................................................................................................................. 42
6.4.1.4.
Correct gecorrigeerde zinnen .................................................................................... 44
6.4.1.5.
Vergelijking met Quigley e.a. (1976) ......................................................................... 45
6.4.2. De resultaten van de tweede test ...................................................................................... 47 6.4.2.1.
De scheidbaar samengestelde werkwoorden ........................................................... 47
6.4.2.2.
De niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden.................................................... 49
6.4.3. De resultaten van de derde test ......................................................................................... 51 6.4.3.1.
Tense sequencing: de OVT ........................................................................................ 52
6.4.3.2.
Tense sequencing: de VVT ......................................................................................... 52
6.4.3.3.
Correct gecorrigeerde zinnen .................................................................................... 53
6.4.4. De individuele resultaten van de dove personen ............................................................... 56 6.4.5. De individuele resultaten van de NT2-leerders .................................................................. 59 7
Conclusies ..................................................................................................................................... 63 7.1. Herhaling onderzoeksvraag en verwachtingen.......................................................................... 63 7.2. De conclusies.............................................................................................................................. 63
Bibliografie ............................................................................................................................................ 67 Bijlages
Inleiding Vanuit mijn interesse voor de Vlaamse Gebarentaal heb ik vorig academiejaar voor het onderwerp van mijn bachelorpaper gekozen voor een case-study naar de specifieke problemen in het Nederlands van een volwassen oraal-opgevoede ernstig auditief beperkte1 persoon (op verzoek van deze persoon zelf), met name Sebastian De Meyere. In het kader van mijn thesis wou ik graag rond dit onderwerp verder werken.
Sebastian is afgestudeerd als architect maar merkt duidelijk dat hij op het vlak van Nederlandse schrijf- en taalvaardigheid op een lager niveau zit dan veel andere volwassenen met een hoger diploma. Hij omschrijft het doel dat hij wil bereiken met dit onderzoek als volgt:
Mijn doel is schrijfkwaliteit te verhogen en taalgevoelens te verbeteren, eventueel mijn taalschaamte weg te werken. (…) Het zou interessant zijn om samen te werken met een student die bereid is om eindverhandeling op te maken, eventueel mijn taal verbeteren.
Sebastian is met een ernstig auditieve beperking geboren en in een horende maatschappij opgegroeid. Hij heeft nooit een gebarentaal geleerd en Nederlands is dus zijn moedertaal. Door zijn auditieve beperking heeft hij echter nooit de kans gehad om zijn competentie in de Nederlandse grammatica spontaan beter te ontwikkelen, waar andere kinderen dat al van jongs af doen.
Sebastian heeft zelf de Universiteit Gent gecontacteerd om het onderwerp te vormen van een onderzoek. Hij had ook meteen enkele teksten klaar die hij zelf geschreven had. Het betreft hier brieven en e-mails. Toen ik deze vorig jaar van naderbij bekeek, merkte ik verschillende fouten op waaronder het in de zin foutief plaatsen van werkwoorden met een voorzetsel en (in mindere mate) fouten tegen de tijd van het werkwoord. Daar zal ik in deze thesis verder op ingaan. Naast Sebastian neemt ook een groep doven2 die wel de Vlaamse Gebarentaal machtig zijn deel aan de testen, net zoals een groep NT2-leerders. Het is mijn bedoeling om deze drie types met elkaar te vergelijken om zo tot een conclusie te komen.
Deze thesis is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 1 gaat dieper in op de wereld van personen met een auditieve beperking of doven en wordt gevolgd door hoofdstuk 2 dat ingaat op de talige situatie van 1
Sebastian omschrijft zichzelf als een persoon met een auditieve beperking maar hij is audiologisch doof. Uit respect voor Sebastian zal ik de term ‘auditieve beperking’ in deze thesis gebruiken.
2
Ik gebruik de term doven voor deze groep omdat ze dat wensen. Meer info hierover kan gevonden worden op de website van het Vlaams GebarentaalCentrum: http://www.vgtc.be/terminologie.html .
NT2-leerders. Hoofdstuk 3 vormt de theoretische achtergrond van dit onderzoek. Hoofdstuk 4 behandelt de verwerving van werkwoorden door zowel dove als horende kinderen. In hoofdstuk 5 komen de probleemstelling en verwachtingen van dit onderzoek aan bod waarna in hoofdstuk 6 het onderzoek zelf en de proefpersonen beschreven worden en de resultaten besproken worden. In hoofdstuk 7 tenslotte worden de conclusies van dit onderzoek weergeven.
1 Personen met een auditieve beperking 1.1.Toonaudiometrie Op basis van de graad van gehoorverlies kunnen personen met een auditieve beperking ingedeeld worden
in
verschillende
groepen.
Voor
die
indeling
maakt
men
gebruik
van
de
toon(drempel)audiometrie. Toonaudiometrie stelt via het aanbieden van zuivere tonen vast of er een gehoorverlies is en hoe groot het gehoorverlies is. Deze test resulteert uiteindelijk in een (toon)audiogram3.
Bij toonaudiometrie worden de tonen aangeboden via luchtgeleiding en beengeleiding. Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998:5) omschrijven luchtgeleiding als ‘geluid [wordt] via het buitenoor naar het middenoor en het binnenoor geleid’. Ze omschrijven beengeleiding als ‘geluidstrillingen worden door de beenderen van de schedel rechtstreeks doorgegeven aan het slakkenhuis’. De luchtgeleiding vindt bij toonaudiometrie meestal plaats via een hoofdtelefoon. Wanneer de luchtgeleiding verstoord wordt door bijvoorbeeld een blokkering in het buitenoor en/of middenoor, is er geen totaal gehoorverlies maar slechts een vermindering van de geluidssterktes dankzij de voortplanting van het geluid via de beengeleiding (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:5). Bij toonaudiometrie vindt die beengeleiding meestal plaats via een trillend plaatje dat op de schedel aangebracht wordt.
Om de grootte van het gehoorverlies te bepalen, wordt via de toonaudiometrie de gehoordrempel van het menselijk oor onderzocht. Het geluid dat door het oor opgevangen wordt, bestaat uit trillingen. Het aantal trillingen dat een geluid per seconde voortbrengt is de frequentie; dit wordt uitgedrukt in Hertz (Hz). De mens kan frequenties vanaf ongeveer 20 Hz tot 20 000 Hz horen; spraakklanken bevinden zich voornamelijk tussen 500 Hz en 2000 Hz. De frequentie van een bepaald geluid wordt meestal aangeduid met de term toonhoogte. Hoe hoger de frequentie, hoe hoger de toon dus die gehoord wordt. Daarnaast is er echter ook de toon- of geluidssterkte. Dit wordt uitgedrukt in decibel (dB). Bij normaal gehoor ligt de grens op 0 dB, wat betekent dat elk geluid onder 0 dB niet kan worden waargenomen; geluiden vanaf 120 à 140 dB kunnen pijnlijk zijn. Enkele illustraties van geluidssterkten:
o
30 dB: fluisteren
3
Deze informatie werd bekomen uit het Nederlands Leerboek der Audiologie, ontwikkeld door de Nederlandse Vereniging voor Audiologie (NVA). Dit boek is enkel beschikbaar via internet omdat de vereniging de informatie aan iedereen wou kunnen verstrekken. Zie de website http://www.audiologieboek.nl en meer specifiek http://www.audiologieboek.nl/niveau2/hfd8/8-3-2.htm .
|1
o
50 dB – 60 dB: een normaal gesprek
o
70 dB: een stofzuiger
o
110 dB: een cirkelzaag
o
120 dB: draaiend vliegtuig
o
> 120 dB: pijngrens
De gehoordrempel kan dan als volgt gedefinieerd worden:
De gehoordrempel is dan gelijk aan de sterkte die een toon met een bepaalde frequentie moet hebben om net te kunnen worden gehoord. (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:5-6)
Als een toon 30 dB sterk moet zijn alvorens een persoon hem hoort, dan ligt de gehoordrempel voor die toon op 30 dB. Via het testen van verschillende tonen kan men een gemiddelde gehoordrempel en dus ook een gemiddeld gehoorverlies bepalen (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:6). De gemiddelde graad van gehoorverlies leidt uiteindelijk tot een indeling in groepen of categorieën, variërend van normaalhorend tot doof. De normen die hiervoor gehanteerd worden zijn:
o
0dB – 30dB: normaalhorend tot licht slechthorend
o
30dB – 50dB: licht tot matig slechthorend
o
50dB – 70dB: ernstig slechthorend
o
70dB – 90dB: zwaar slechthorend
o
90dB – 120dB: doof
Daarnaast worden ook de termen diepdoof –voor een gehoorverlies vanaf 110dB – en vibratiedoof voor een gehoorverlies vanaf 120dB- gehanteerd. Een opmerking hierbij is dat een ‘dove’ persoon soms toch geluiden van minder dan 90dB met een bepaalde frequentie kan horen omdat het gemiddeld gehoorverlies slechts voor een beperkt aantal frequenties wordt gemeten (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:6).
1.2.Spraakaudiometrie Spraakaudiometrie test de mogelijkheid tot het onderscheiden van verschillende spraakgeluiden. Het is immers mogelijk dat iemand wel geluiden kan horen maar ze niet van elkaar kan onderscheiden, wat kan leiden tot het slecht begrijpen van woorden (Van der Beken e.a., 2005). Spraakaudiometrie onderzoekt ‘welk percentage woorden voor verschillende geluidssterkten kan worden verstaan’ (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:6) en dit percentage wordt genoteerd op een
|2
spraakaudiogram. Er zijn verschillende manieren om spraakaudiometrie te laten plaatsvinden: met of zonder achtergrondlawaai, met of zonder gehoorapparaat, met of zonder spraakafzien, op een actieve manier (nazeggen) of op een passieve manier (aanduiden van woorden/afbeeldingen; dit is meestal het geval bij jongere kinderen) (Vander Beken e.a., 2005). Door de resultaten van de spraakaudiogrammen in de verschillende situaties te vergelijken, bekomt men een beeld van de bruikbare gehoorresten van een persoon (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:7).
1.3.Relatie tussen toonaudiometrie en spraakaudiometrie Er bestaat doorgaans een verband tussen de resultaten van de toonaudiometrie en de spraakaudiometrie. Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998) tonen de verbanden aan in het volgende schema4:
Graad van gehoorverlies
Effect op het verstaan van spraak en op het spreken
0dB – 30 dB
Over het algemeen zijn er geen problemen, maar
normaalhorend tot licht slechthorend
het kan zijn dat de persoon een heel zacht gesprek of een conversatie op een (grote) afstand niet kan volgen.
30dB – 50dB
De persoon zal een gesprek op een afstand van
licht tot matig slechthorend
ongeveer
een
meter
gemakkelijk
kunnen
verstaan, maar als men stil spreekt of als de afstand groter is, dan lukt het niet meer. Dat kan problemen
geven
bij
bijvoorbeeld
groepsgesprekken. Het kan zijn dat de persoon zelf ook een heel licht uitspraakprobleem heeft. 50dB – 70dB
Alleen heel luide gesprekken kunnen worden
ernstig slechthorend
verstaan. Hij zal het dan ook heel moeilijk hebben
in
groepsdiscussies.
Het
is
vrij
waarschijnlijk dat hij een uitspraakprobleem zal hebben en het is mogelijk dan er een zekere achterstand is in de verwerving van de gesproken
4
Het schema van Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998) is gebaseerd op: Bernero, R. & Bothwell, H. 1966. Relationship of Hearing Impairment to Educational Needs. Springfield: Illinois Department of Public Health and Office of the Superintendent of Public Instruction. De gegevens hebben alleen betrekking op gehoorverlies gemeten zonder hoorapparaat.
|3
taal. Hij zal waarschijnlijk ook een beperkte woordenschat hebben in de gesproken taal. 70dB tot 90dB
Hij kan luide stemmen horen (maar daarom niet
zwaar slechthorend
altijd verstaan) op ongeveer dertig centimeter van
het
oor
en
kan
omgevingsgeluiden
identificeren. Gewoonlijk kan de persoon klinkers onderscheiden, maar niet alle medeklinkers.
Spraak
en
gesproken
taal
zijn
duidelijk
problematisch. Als het gehoorverlies voor de leeftijd van één jaar opgetreden is, zullen spraak en
gesproken
taal
zich
niet
spontaan
ontwikkelen. 90dB tot 120dB
De persoon zal misschien wel enkele luide
doof
geluiden kunnen waarnemen, maar over het algemeen ligt dit eerder aan de vibraties (die men bijna altijd kan ‘voelen’). Spraak
en
gesproken
taal
zijn
duidelijk
problematisch. Als het gehoorverlies voor de leeftijd van één jaar opgetreden is, zullen spraak en
gesproken
taal
zich
niet
spontaan
ontwikkelen. Schema 1: De effecten van het gehoorverlies op het verstaan van spraak (en het zelf spreken) volgens Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998).
Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998) maken hierbij ook nog de opmerking dat er binnen de onderscheiden groepen veel variatie bestaat door het verschillende gebruik van de gehoorresten, de mogelijkheid tot spraakafzien en/of het gebruik van een hoorapparaat en de leeftijd waarop het gehoorverlies ontstaan is. Daarnaast kan de gemiddelde gehoordrempel ook veranderen na verloop van tijd (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:8-9).
1.4.Soorten gehoorstoornis 1.4.1. Geleidings- of transmissiestoornis Bij een geleidingsstoornis, ook wel conductief gehoorverlies (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:9), is er onvoldoende overdracht van de geluidstrillingen naar het binnenoor ten gevolge van
|4
een probleem in de gehoorgang, het trommelvlies en/of middenoor. Vander Beken e.a. (2005) omschrijft het probleem van een geleidingsstoornis als zuiver mechanisch, want het binnenoor functioneert normaal. De complicatie kan operatief of via medicatie worden hersteld indien ze van tijdelijke aard is. Zo niet, kan een hoorapparaat beterschap brengen. Een geleidingsstoornis is meestal niet “ernstig” aangezien het gehoorverlies doorgaans niet meer dan 60 dB bedraagt. Dit kan verklaard worden door het feit dat geluiden die sterker zijn dan 60 dB sowieso ook via beengeleiding naar het binnenoor gebracht worden en dus de problematische luchtgeleidingsweg vermijden (Vander Beken e.a., 2005).
1.4.2. Perceptiestoornis5 Een perceptiestoornis of beter een neurosensoriële lesie komt veel meer voor dan een geleidingsstoornis. Het probleem situeert zich hier meestal in de sensoriële component van het binnenoor of cochlea (slakkenhuis) waar zich gespecialiseerde sensorische haarcellen bevinden. Veel minder frequent treffen we neurosensoriële dysfuncties aan met een post-cochleaire dus neurale lokalisatie in de gehoorzenuw. In tegenstelling tot de geleidingsstoornis, zijn bij een perceptiestoornis zowel de luchtgeleiding als de beengeleiding in gelijke mate gestoord. Deze stoornis wordt gekenmerkt door het predominant verlies van hoge tonen en dito vervorming van (spraak)geluiden. Het is moeilijk om het probleem te verhelpen met een hoorapparaat omdat hierdoor enerzijds de hoogenergetische, laagfrequente en weinig betekenisdifferentiërende klinkerformanten
verhoudingsgewijs
te
veel
worden
“versterkt”
maar
anderzijds
de
laagenergetische, hoogfrequente en sterk betekenisdifferentiërende medeklinkercomponenten niet voldoende worden weergegeven. De term perceptiedoofheid wordt ook gehandhaafd om dit probleem aan te duiden omdat de stoornis meestal van blijvende aard is (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:10).
1.4.3. Een gemengde stoornis Een gemengde stoornis of gemengde doofheid wordt door Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998) omschreven als ‘perceptiedoofheid gecombineerd met een wel of niet tijdelijk geleidingsgehoorverlies’. Hoewel dat geleidingsgehoorverlies op zich misschien niet zo belangrijk is, benadrukken Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998) dat het ‘toch een grote invloed [kan] uitoefenen op het gebruik van eventuele hoorresten’.
5
De informatie in deze paragraaf komt hoofdzakelijk uit e-mailcorrespondentie met Prof. Dr. Ingeborg Dhooge, geneesheerspecialist in de neus- keel- oorheelkunde.
|5
1.5.Oorzaken van gehoorverlies 1.5.1. Oorzaken van geleidingsgehoorverlies Zoals aangegeven in 2.4.1., bevindt zich het probleem van geleidingsgehoorverlies in het middenoor, hoewel Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998) opmerken dat in sommige gevallen er ook problemen kunnen zijn met het buitenoor: Er bestaan enkele gevallen van problemen met het buitenoor (bijvoorbeeld kinderen die geboren worden zonder oorschelp, trommelvliesperforaties, …) maar die kunnen gewoonlijk vrij snel operatief en/of met medicatie opgelost worden. (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:11)
De oorpijn die kinderen vaak ervaren, kan worden veroorzaakt door een middenoorontsteking. Mits verzorging kan deze ontsteking opgelost worden maar nalatigheid kan tot beschadiging van het trommelvlies en de gehoorbeentjes leiden. Andere veel voorkomende oorzaken zijn verstopping van het oor door oorsmeer, verwonding van het trommelvlies of botverkalking in het slakkenhuis. Daarnaast komt vooral bij kinderen vaak een middenoorontsteking met effusie voor, ook wel gekend als ‘looporen’ of ‘slijmoren’. Een veel voorkomende oplossing hiervoor is het plaatsen van zogenaamde buisjes zodat een normale ventilatie terug mogelijk is (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:11).
1.5.2. Oorzaken van perceptiedoofheid Binnen de oorzaken van perceptiedoofheid kan een onderscheid gemaakt worden tussen genetische of erfelijke oorzaken, verworven oorzaken of onbekende oorzaken. Ook een combinatie van oorzaken kan een rol spelen (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:12).
Genetische oorzaken Binnen de genetische oorzaken kunnen twee groepen onderscheiden worden: de recessief autosomale-groep en de dominant autosomale-groep waarbij autosomaal staat voor een eigenschap dat op een chromosoom (of autosoom) dat geen geslachtschromosoom is, gelegen is.
De dominant autosomale-groep beslaat ongeveer 20% van alle genetisch gehoorverlies (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:15). Dit betekent dat als minstens één van beide ouders het dominante autosoom draagt – en dus zelf doof is –, er een kans van 50% bestaat dat het kind ook dominant autosomaal doof zal zijn. Dat percentage wordt verhoogd tot 75% kans als beide ouders drager blijken te zijn van het dominante autosoom. Wanneer een kind met minstens één ouder die drager is van het dominante autosoom toch horend blijkt te zijn, dan is het geen drager van dat
|6
dominant autosoom en loopt het geen opmerkelijk risico om zelf dove kinderen te krijgen (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:15).
De overige plus minus 80% van alle genetisch gehoorverlies is dan recessief autosomaal. Dit houdt in dat beide ouders drager moeten zijn van het gen dat doofheid veroorzaakt én het allebei moeten doorgeven aan hun kind. Logischerwijs kunnen beide ouders horend zijn aangezien ze wel drager zijn van het gen maar het gen recessief is . Er is bij een zwangerschap een kans van 25% dat het kind doof zal zijn als beide ouders drager zijn van het gen, 50% kans dat het kind drager wordt van het gen maar zelf niet doof zal zijn en 25% kans dat het kind geen drager zal zijn (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:14-15).
Er wordt vaak gedacht dat dove ouders dove kinderen hebben of dat dove kinderen dove ouders hebben. Deze opvatting klopt niet. Van Herreweghe & Vermeerbergen (1998) geven aan dat 90 à 95% van de dove kinderen horende ouders hebben. Ze vermelden hierbij ook de zogenaamde 90%regel: 90% van de dove ouders hebben horende kinderen, 90% van de dove volwassenen trouwen met een dove partner en 90% van de dove kinderen hebben horende ouders (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:16).
Genetische doofheid of slechthorendheid kan bij een klein percentage ook deel uitmaken van een groep van afwijkingen en zo tot een syndroom behoren. Enkele voorbeelden van syndromen waarbij doofheid of gehoorverlies kan optreden is het syndroom van Down, het syndroom van Waardenburg, het syndroom van Usher en het Pendred-syndroom (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:16-17; Vander Beken e.a., 2005).
Verworven oorzaken De verworven oorzaken kunnen worden ingedeeld in drie categorieën: de prenatale, perinatale en postnatale oorzaken.
Onder prenatale oorzaken kunnen virusziekten of infecties van de moeder gedurende de zwangerschap gecategoriseerd worden. Voorbeelden hiervan zijn mazelen, toxoplasmose, de bof, rubella,
geelzucht
en
cytomegalie.
Andere
risicofactoren
zijn
bloedingen,
nierziekten,
zwangerschapsvergiftigingen en de bijwerkingen van bepaalde geneesmiddelen.
|7
Perinatale oorzaken kunnen zijn: een ernstig zuurstoftekort bij de bevalling, een langdurige (complexe) bevalling, prematuriteit, een te laag geboortegewicht of ototoxische medicatie (schadelijk voor het oor).
Postnatale oorzaken tot slot zijn oorzaken die zowel bij jonge kinderen als bij volwassenen kunnen voorkomen. Enkele voorbeelden zijn: meningitis, middenoorontsteking, infecties, langdurige blootstelling
aan
lawaai,
de
ziekte
van
Ménière,
vergiftigingen,
ongevallen
en
ouderdomsgehoorverlies.
Onbekende oorzaken Omdat doofheid of gehoorverlies niet altijd meteen opgemerkt wordt, is het soms niet mogelijk om de oorzaak ervan vast te stellen. In het verleden werden er hierdoor soms foute diagnoses gesteld maar nu is de toestand al verbeterd. Zeker op het vlak van genetische oorzaken moet nog heel wat onderzoek verricht worden (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:17).
1.6.Prelinguaal en postlinguaal doofheid/gehoorverlies Bij kinderen houdt een functionele definitie van doofheid in dat er onvoldoende auditieve feedback is voor het leren spreken (Vander Beken e.a., 2005). In de praktijk is het echter mogelijk om mits training en met het behulp van spraakafzien te leren spreken. Hierbij is de leeftijd waarop de doofheid of het gehoorverlies is ingetreden cruciaal voor de spraak- en taalontwikkeling. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen prelinguaal en postlinguaal gehoorverlies. Bij prelinguaal gehoorverlies is de doofheid of het gehoorverlies opgetreden voor de leeftijd van drie jaar, terwijl het bij postlinguaal gehoorverlies is opgetreden na de leeftijd van drie jaar. Dit onderscheid is belangrijk omdat prelinguaal zwaar slechthorenden en doven nooit of slechts kort de tijd gehad hebben om kennis te maken met gesproken taal waardoor de natuurlijke verwerving ervan onmogelijk was. Postlinguaal zwaar slechthorenden of doven hebben deze kans wel gehad en dat weerspiegelt zich in het verschil tussen communicatie van beide groepen (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:18).
1.7.Hulpmiddelen om het geluid te versterken Omdat het van belang is voor dit onderzoek te weten hoeveel de testgroep kan horen, zullen hieronder de belangrijkste hulpmiddelen om het horen te verbeteren opgesomd worden.
|8
1.7.1. Het hoorapparaat Als hulpmiddel is het hoorapparaat nog steeds het belangrijkste, hoewel benadrukt moet worden dat het slechts een hulpmiddel is; een slechthorende persoon zal niet plots goedhorend worden dankzij een hoorapparaat. De reden hiervoor is dat een hoorapparaat primordiaal geluiden versterkt. Niet enkel stemmen of radio of televisie klinken zo luider maar ook de achtergrondgeluiden of het geruis. Daarnaast kunnen ook bepaalde delen van het gehoorsysteem beschadigd zijn of zijn sommige klanken nu eenmaal moeilijk te versterken (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998:19). Dit verklaart waarom men zelfs met een hoorapparaat niet altijd alles begrijpt.
Er bestaan vier soorten hoorapparaten: de oorhanger, het in-het-oor-toestel, het kasttoestel en de hoorbril. De oorhanger is het meest gedragen hoorapparaat en wordt achter de oorschelp gehangen waardoor het minder opvalt voor anderen. Er bevindt zich ook een oorstukje in het oor dat via een plastic slangetje verbonden is met de hanger. Dit oorstukje vermijdt onaangenaam fluiten door het oor goed af te sluiten. Een in-het-oor-toestel is kleiner dan de oorhanger en bevindt zich ofwel in de oorschelp of in de gehoorgang. Dit toestel is enkel geschikt voor licht tot matig gehoorverlies en moet op maat gemaakt worden. Het kasttoestel bestaat uit een kastje dat op de borst gedragen wordt waaruit een snoer naar het oorstukje loopt. Het is een sterker toestel dan de oorhanger maar het is niet praktisch en eerder verouderd. Bij de hoorbril tenslotte zit het hoorapparaat in de bril ingebouwd. Er bestaan twee types: brillen die het geluid via een oorstukje naar het oor leiden of brillen met beengeleiding waarbij een beugel op het hoofd aangebracht wordt met een trilblokje dat het geluid via de schedel tot in het slakkenhuis brengen.
Het dragen van een hoorapparaat wordt niet altijd als plezierig ervaren o.a. door het fluiten of piepen, het oorstukje dat moet passen, de soms minimale bijdrage ervan en de zichtbaarheid voor de buitenwereld. Hierdoor kiezen sommige mensen ervoor om geen hoorapparaat te dragen. De ontwikkeling van digitale toestellen zou echter het comfort moeten verbeteren (Vander Beken e.a., 2005).
1.7.2. Een cochleair implantaat Omdat Sebastian drager is van een cochleair implantaat, besteed ik er hier aandacht aan.
Een cochleair implantaat (C.I.) is een prothese die elektrische impulsen naar de gehoorzenuw stuurt zonder langs het slakkenhuis te passeren. Een C.I. bestaat uit een inwendig deel, dat via een operatie ingebracht kan worden, en een uitwendig deel. Het inwendige deel bestaat uit een ontvangstspoel die onder de huid achter het oor aangebracht wordt en een elektrodenbundel die in de cochlea
|9
wordt geschoven. Een microfoon, een zendspoel en een spraakprocessor maken deel uit van het uitwendige deel. De drager van een C.I. kan dan geluiden opvangen via de microfoon die het geluid naar de spraakprocessor stuurt waarna de spraakprocessor het signaal doorstuurt naar de zender. Deze zender bevindt zich achter het oor waar het met een magneet wordt vastgehouden (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998). Vroeger werden éénkanalige implantaten gebruikt maar tegenwoordig gebruikt men meerkanalige implantaten waardoor het geluid gedifferentieerder kan worden opgevangen (Vander Beken e.a., 2005).
Waar in het verleden een C.I. enkel werd ingeplant bij mensen die volledig doof waren, is dat nu niet meer het geval. Ook mensen die niet volledig doof zijn aan beide oren of mensen die nog hoorresten hebben, kunnen nu een C.I. laten inbrengen. Vander Beken e.a. (2005) merken hierbij wel op dat een C.I. geen hulp biedt bij doofheid ten gevolge van het uitvallen van de gehoorzenuw of centrale stoornissen. De implanten worden zowel bij volwassenen als bij kinderen ingebracht.
Na de operatie kan de drager van een C.I. niet zomaar plots horen. Eerst en vooral vindt een proces van fitting plaats. Hierbij gaat men na voor elke elektrode wanneer de patiënt iets hoort en wordt ook het niveau bepaald waarop de stimulatie voor de patiënt aangenaam is. Dit wordt gevolgd door een periode waarin de patiënt geluiden moet leren opmerken en van elkaar onderscheiden via training (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998). De C.I. wordt nog maar sinds een jaar of vijf bij volwassen doven ingeplant en het resultaat is miniem o.a. omdat de gehoorzenuw jarenlang niet meer geprikkeld is.
De C.I. werd niet door alle doven op groot applaus onthaald. Er is immers een Dovengemeenschap ontstaan, met een eigen Dovencultuur en een eigen taal (Gebarentaal). Velen zien de C.I. als een instrument om die gemeenschap te ontbinden (Van Herreweghe & Vermeerbergen, 1998).
1.7.3. Overige Naast de hoorapparaten en de C.I. bestaat er ook nog het ringleidingsysteem, het FM-systeem en het infraroodsysteem. Aangezien dit echter van geen belang is voor dit onderzoek, zal ik hier niet verder op ingaan.
|10
2 NT2-leerders Omdat in deze thesis ook het werkwoordgebruik van een groep NT2-leerders getest zal worden, volgt in dit hoofdstuk wat uitleg over NT2-leerders en hun Nederlandse werkwoordgebruik.
2.1.Wie zijn NT2-leerders? NT2-leerders zijn anderstaligen die Nederlands als tweede of vreemde taal leren; Nederlands is dus niet hun moedertaal. Tot de groep van NT2-leerders kunnen ondermeer behoren: erkende vluchtelingen, personen met een verblijfsvergunning omwille van een duurzame relatie, ontvankelijk verklaarde asielzoekers, geregulariseerden, gezinsvormers of gezinsherenigers, onderdanen van de Europese Economische Ruimte, bepaalde categorieën arbeidsmigranten, slachtoffers van mensenhandel ingeschreven in het Rijksregister6.
2.2.De werkwoorden in het Nederlands van een NT2-leerder Het Nederlands van een NT2-leerder ontwikkelt zich in verschillende stadia. Alle stadia die zich tussen de “nul-beheersing” en de volledige beheersing van de tweede taal bevinden, worden samengevat onder de noemer interlanguage, een term ontwikkeld door Larry Selinker. Appel (2001:483) benoemt dit met de term tussentaal, maar die term is mijns inziens te verwarrend aangezien tussentaal ook nog een andere betekenis heeft in het Nederlands.
Deze interlanguage heeft een aantal specifieke kenmerken. Zo verschijnen er in de eerste fase een beperkt aantal zinspatronen (vooral bestaande uit zelfstandige naamwoorden en werkwoorden) die vaak herhaald worden, mogelijk in de hoop zo de betekenis over te brengen. Voorbeelden hiervan zijn Ik pakken; Vis, vissen pakken; voetbal spelen; huis komen (Appel, 2001:484). De werkwoorden in deze zinspatronen zijn meestal onvervoegd en bevinden zich doorgaans aan het einde van de zin, bijvoorbeeld in Die meneer banaan eten … Banaan klaar en dan gooien weg (Appel, 2001:485). Af en toe wordt ook een hulpwerkwoord ingevoegd, meestal gaan of is: Hij gaat zo appel aan haar geven – Daar de jongen is boek lezen (Appel, 2001:485). Appel (2001:485) geeft hiervoor als reden dat tweede-taalverwervers op deze manier in dit stadium van de verwerving als het ware het probleem van de vervoeging van veel werkwoorden omzeilen; een fenomeen dat ook bij eerstetaalverwervers voorkomt. Daarnaast komt het ook voor dat het hulpwerkwoord overbodig blijft staan in de zin terwijl het werkwoord wel correct vervoegd wordt, bijvoorbeeld En dan die jongen is water geef 6
Deze opsomming werd teruggevonden op de website van de Karel De Grote – Hogeschool (http://www.kdg.be/main.aspx?c=NT2LS&n=3927) .
|11
(Appel, 2001:485). Wat betreft de verleden tijd wordt vooral het voltooid deelwoord gebruikt. Voor de zwakke werkwoorden vormt dit na enige oefening geen groot probleem maar er worden wel fouten gemaakt als de NT2-leerder de regels van de zwakke werkwoorden ook op de sterke en onregelmatige werkwoorden gaat toepassen waardoor er vormen zoals gezoekt en gebreekt voorkomen (Appel, 2001:485). Verder vormt volgens Appel (2001:486) ook de zogenaamde V2-regel in het Nederlands een probleem voor de NT2-leerders:
Wat betreft de zinsbouw is vanaf het begin de zogenaamde V2-regel in het Nederlands moeilijk, dat wil zeggen de regel die zegt dat de persoonsvorm altijd op de tweede plaats komt in mededelende zinnen. Dat betekent dat er in principe omkering van onderwerp en persoonsvorm moet plaatsvinden als er een andere element dan het onderwerp op de eerste plaats staat. (…) Tweede-taalverwervers lijken heel sterk vast te houden aan een vaste volgorde onderwerp - persoonsvorm. Die passen ze ook toe op bijzinnen, (…). (Appel, 2001)
Een voorbeeld hiervan is Gisteren ik heb gezien De Man van Atlantis of Omdat de leeuw gaat de mensen eten (Appel, 2001:486).
2.3.De rol van de moedertaal Er zijn enkele belangrijke verschillen tussen het verwerven van het Nederlands als moedertaal voor een kind en het leren van dat Nederlands als tweede taal voor een volwassene, hoewel beiden dezelfde taal leren. Eerst en vooral wordt de moedertaal spontaan en grotendeels onbewust verworven terwijl tweede-taalverwervers zich bewust zijn van het leren van een tweede taal, zich er ook op gaan concentreren en er actief mee bezig zijn (van Wijngaarden, 2005). Een tweede verschil is dat de verwerving van de moedertaal bij het kind kan worden gelieerd aan de ontwikkeling van andere vaardigheden, zoals het ontdekken van de wereld, een vaardigheid die geen rol speelt bij tweede-taalverwervers (Appel & Vermeer, 1994). Ten derde verschilt ook de motivatie om de taal te leren. Tweede-taalverwervers hebben al hun eigen moedertaal om zich in uit te drukken terwijl kinderen nog geen taal hebben om zich verstaanbaar te maken. De drang om de taal te verwerven zal dan ook groter zijn bij kinderen, hoe gemotiveerd de NT2-leerder ook mag zijn. Bovendien durven tweede-taalverwervers zich niet altijd in hun tweede taal uit te drukken omdat ze bang zijn dat ze fouten zullen maken of kritiek zullen krijgen (Lalleman, 1986).
Over de vraag wat de rol is van de moedertaal bij NT2-leerders stelt Appel (2001) dat er geen sluitend antwoord gegeven kan worden. Hij maakt hier ook het onderscheid tussen jongere en oudere NT2-leerders en geeft aan dat de invloed van de moedertaal logischerwijs groter is bij de oudere groep en benoemt die invloed als “transfer of interferentie van de eerste naar de tweede
|12
taal” (Appel, 2001). Zo komt in het Turks bijvoorbeeld het werkwoord aan het eind van de zin voor en zijn Turkse NT2-leerders dus eerder geneigd om het werkwoord achteraan te plaatsen.
Appel (2001) wijst ook op het belang van taalcontact:
Taalcontact, dus interactie in het Nederlands, blijkt vaak de belangrijkste factor in de verwerving van de tweede taal. Het is bekend dat de taalverwerving van sommige NT2verwervers op een bepaald moment gaat stagneren. Het correcte gebruik van lidwoorden en de vervoegen van onregelmatige werkwoorden krijgen ze bijvoorbeeld niet volledig onder de knie. (Appel, 2001)
Tot slot kan het taalgebruik van een NT2-leerder ook duchtig variëren. Appel (2001) geeft een voorbeeld uit zijn onderzoek waarin een NT2-leerder zowel de incorrecte voltooide deelwoorden gevald en vallen als het correcte gevallen gebruikt. Bovendien lijkt toeval ook een rol te spelen in het al dan niet vervoegen van een werkwoord (Appel, 2001).
|13
3 Het Nederlandse werkwoordensysteem 3.1.Het werkwoord Het werkwoord kan op drie verschillende vlakken omschreven worden: morfologisch, syntactisch en semantisch. Het belangrijkste morfologisch kenmerk van het werkwoord is dat het van vorm kan veranderen afhankelijk van de semantische en/of syntactische eigenschappen van de constituenten waarmee het in een zin gebruikt wordt. De ANS definieert het werkwoord dan ook als ‘een woord dat vervoegd kan worden.’ (e-ANS, 2007). Deze vormverandering hangt samen met het onderwerp van de zin; een verschillend onderwerp kan voor een verschillende vorm van het werkwoord zorgen. Deze overeenkomst wordt congruentie genoemd. Bijvoorbeeld:
(1) Ik jaag op eenden. (2) Bert jaagt op eenden. (3) Wij jagen op eenden.
Het verschil tussen voorbeelden (1) en (2) is een verschil qua. Het verschil met voorbeeld (3) wordt veroorzaakt door het getal. Over deze congruentie zegt de ANS:
Werkwoordsvormen die congrueren met hun onderwerp heten persoonsvorm (afgekort: pv), (…). Vormen van de imperatief (gebiedende wijs) worden ook persoonsvorm genoemd als het onderwerp van de zin niet uitgedrukt is. Persoonsvormen zijn bovendien nog door hun vorm gekenmerkt als presens of imperfectum, waarmee onder andere kan worden aangeduid of dat wat het werkwoord uitdrukt, samenvalt met het spreekmoment, dan wel daarvóór ligt: (…) (e-ANS, 2007)
De persoonsvormen in voorgaande voorbeelden zijn dus: jaag in (1), jaagt in (2) en jagen in (3). Het verschil tussen presens en imperfectum wordt aangetoond in volgende voorbeelden: jaagt in (4) is presens, jaagde in (5) is imperfectum.
(4) Bert jaagt tegenwoordig op hazen. (5) Bert jaagde vorige maand nog op eenden.
Naast het werkwoord als persoonsvorm kunnen er in een enkelvoudige zin nog andere werkwoorden voorkomen. Deze werkwoorden hebben dan de vorm van een deelwoord of een infinitief (e-ANS, 2007). In voorbeeld (6) is gejaagd een voltooid deelwoord, in voorbeeld (7) is jagen een infinitief.
(6) Bert heeft nog op vogels gejaagd. (7) Bert gaat op ganzen jagen.
|14
Morfologisch heeft het werkwoord nog een ander kenmerk. Het is immers via afleiding en/of samenstelling mogelijk om andere woorden te vormen waaronder ook werkwoorden (e-ANS, 2007). Naast jagen bestaat er bijvoorbeeld ook opjagen, verjagen en wegjagen.
Over het syntactische aspect van het werkwoord zegt de ANS:
Syntactisch kan het werkwoord omschreven worden als een woord dat (als persoonsvorm) onder andere een verbinding kan aangaan met een persoonlijk voornaamwoord in onderwerpsvorm. (e-ANS, 2007)
Een tweede syntactisch aspect van het werkwoord is de mogelijkheid om meerdere werkwoorden met elkaar te combineren. Zo kwamen in voorbeeld (6) heeft gejaagd en in voorbeeld (7) gaat jagen samen voor. Het werkwoordelijk gezegde is de term die gebruikt wordt voor alle werkwoorden die in dezelfde enkelvoudige zin voorkomen (e-ANS, 2007).
Semantisch omschrijft de ANS het werkwoord als volgt:
Semantisch is het werkwoord te karakteriseren als een woord dat 'een werking' uitdrukt. Deze werking wordt door het werkwoord (als persoonsvorm) voorgesteld enerzijds als verbonden met een zelfstandigheid (genoemd of aangeduid door het onderwerp) en anderzijds als gesitueerd in de tijd. Het verband tussen werking en zelfstandigheid en tussen werking en situering in de tijd wordt gelegd door de vorm(veranderingen) van het werkwoord. (e-ANS, 2007)
Bij deze karakterisering wordt de opmerking gemaakt dat het begrip ‘werking’ ruim opgevat moet worden:
Het omvat behalve 'iets doen' onder andere ook 'bewegen' (zie (8)), 'gebeuren' (zie (9)), 'veranderen' (zie (10)), 'in een toestand verkeren' (zie (11)) en 'een eigenschap hebben' (zie (12)).
Bijvoorbeeld:
(8) De hond draaide op zijn rug in het gras. (9) Het drama speelde zich af voor de ogen van de kinderen. (10) De trui verkleurde helemaal in de was. (11) De kat sliep op het bed. (12) Ijzer roest als het niet onderhouden wordt.
|15
3.2.Soorten werkwoorden Binnen de werkwoorden kunnen verschillende categorieën worden onderscheiden:
-
Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden
-
Overgankelijke (of transitieve) en onovergankelijke (of intransitieve) werkwoorden
-
Wederkerende (of reflexieve) en niet-wederkerende (of niet-reflexieve) werkwoorden
-
Persoonlijke en onpersoonlijke werkwoorden
Aangezien enkel de eerste categorie van belang is voor deze thesis, zal ik deze categorie in wat volgt behandelen.
3.2.1. Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden
Zelfstandige werkwoorden en hulpwerkwoorden Het zelfstandig werkwoord heeft als semantische eigenschap dat het de betekeniskern van een werkwoordelijk gezegde vormt. Het hulpwerkwoord geldt dan als werkwoordelijke bepaling bij die betekeniskern (e-ANS, 2007). Zo drukt in (13) gaan uit waar het allemaal om draait, mogen de toestemming hebben om iets te doen, terwijl is aangeeft dat het mogen gaan al plaatsgevonden heeft.
(13) Lisa is dan toch naar het feestje mogen gaan.
Tot de hulpwerkwoorden worden gerekend:
-
Hebben, zijn en zullen (hulpwerkwoorden van tijd)
-
(be)hoeven, kunnen, moeten, mogen, willen, zullen; blijken, dunken, heten, lijken, schijnen, toeschijnen en voorkomen (hulpwerkwoorden van modaliteit)
-
doen en laten (hulpwerkwoorden van causaliteit)
-
worden (hulpwerkwoord van het passief) (e-ANS, 2007)
Bij deze opsomming maakt de e-ANS echter volgende opmerking:
In een ruime interpretatie kunnen evenwel ook andere werkwoorden onder de definitie van 'hulpwerkwoord' vallen, zo bijv. ook zitten en blijven in het werkwoordelijk gezegde in:
|16
Erika had liever willen blijven zitten lezen. In deze zin drukt zitten de houding tijdens het lezen uit, blijven het voortduren van het zitten lezen, willen de gerichtheid van de door het onderwerp aangeduide persoon op het blijven zitten lezen, terwijl had de hele leessituatie als voltooid verleden voorstelt en bovendien in de niet-werkelijkheid plaatst. (e-ANS, 2007)
Ook syntactisch kunnen het zelfstandig werkwoord en het hulpwerkwoord meestal (maar niet altijd) van elkaar onderscheiden worden. Ten eerste komt er in een werkwoordelijk gezegde altijd één maar nooit meer dan één zelfstandig werkwoord voor, behalve bij een samentrekking. Ten tweede is het zelfstandig werkwoord binnen een werkwoordelijk gezegde met twee werkwoorden waarvan één persoonsvorm, altijd het werkwoord dat niet die persoonsvorm is. Ten derde is in de regel het zelfstandig werkwoord het deelwoord binnen een werkwoordelijk gezegde met twee of meer werkwoorden waarvan er één de vorm van een deelwoord heeft. Over deze regel zal echter verderop een opmerking gemaakt worden. Tenslotte is het zelfstandig werkwoord binnen een werkwoordelijk gezegde met meer dan twee werkwoorden zonder deelwoord, meestal het werkwoord dat in de infinitiefvorm het meest rechts staat; dit geldt ook voor werkwoordelijke gezegdes in beknopte bijzinnen met twee of meer infinitieven. Dit is echter niet altijd zo en in die gevallen kan alleen op basis van de betekenis worden uitgemaakt welk werkwoord het zelfstandig werkwoord is. Zo is in voorbeeld (21) te verwerken het zelfstandig werkwoord (e-ANS, 2007).
Bovenstaande uitleg kan geïllustreerd worden aan de hand van de volgende voorbeelden waarbij spelen het zelfstandig werkwoord is en alle andere werkwoorden hulpwerkwoorden zijn.
(14) Lies speelt in de tuin. (15) Lies gaat in de tuin spelen. (16) Lies heeft in de tuin gespeeld. (17) In de tuin is er nog niet gespeeld. (18) In die tot de puntjes verzorgde tuin kan er nog niet gespeeld zijn. (19) Lies zou graag in die tuin hebben willen spelen. (20) (Lies moest heel hard aandringen) om in die tuin te kunnen spelen.
(21) Lies zal nog heel wat teleurstellingen te verwerken krijgen.
Opmerking: Er zijn werkwoordelijke gezegdes van meer dan twee werkwoorden waarin het werkwoord dat als deelwoord optreedt niet het zelfstandig werkwoord is. (e-ANS, 2007)
|17
Bijvoorbeeld: (22) Lies heeft heel wat teleurstellingen te verwerken gekregen.
Hier is het zelfstandig werkwoord net zoals in voorbeeld (21) te verwerken en het is tevens net zoals in voorbeeld (21) afhankelijk van het hulpwerkwoord krijgen dat in deze zin op zijn beurt opnieuw afhankelijk is van het hulpwerkwoord heeft waardoor het hier in de vorm van een deelwoord verschijnt.
Afsluitend moet de opmerking gemaakt worden dat de status van zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord niet bepaald wordt door inherente eigenschappen van het werkwoord maar door het gebruik in een zin.
In de praktijk is het wel zo, dat verreweg de meeste Nederlandse werkwoorden alleen als zelfstandig werkwoord voorkomen. Van de groep werkwoorden die als hulpwerkwoord gebruikt kunnen worden, kan het merendeel echter óók als zelfstandig werkwoord fungeren. (e-ANS, 2007)
In de volgende voorbeelden is het werkwoord in de (A)-zin een hulpwerkwoord en in de (B)-zin een zelfstandig werkwoord:
(23) A. Lola heeft een spel verloren. B. Lola heeft een spel.
(24) A. Joris is in het stadion aangekomen. B. Joris is in het stadion.
Koppelwerkwoorden Over de koppelwerkwoorden zegt de e-ANS:
KOPPELWERKWOORDEN komen voor in naamwoordelijke gezegdes. Semantisch onderscheiden ze zich duidelijk van zelfstandige werkwoorden: ze vormen niet op zichzelf, maar samen met een naamwoordelijk deel de betekeniskern van een naamwoordelijk gezegde. (e-ANS, 2007)
In voorbeeld (25) is leerkracht het naamwoordelijk gezegde en is het koppelwerkwoord:
(25) Jonas is leerkracht.
|18
Net zoals bij het werkwoordelijk gezegde kunnen hulpwerkwoorden bij het naamwoordelijk gezegde voorkomen als een bepaling bij de betekeniskern (e-ANS, 2007). In (26) drukt leerkracht zijn uit waar het eigenlijk om gaat, willen de gerichtheid van het onderwerp en heeft dat deze gerichtheid al begonnen is voor het moment van spreken.
(26) Jonas heeft altijd al leerkracht willen zijn.
Syntactisch beschrijft de e-ANS de koppelwerkwoorden als volgt:
Syntactisch gedragen koppelwerkwoorden zich in hun verhouding tot de hulpwerkwoorden als zelfstandige werkwoorden. (e-ANS, 2007)
Bijvoorbeeld ((25) is hier herhaald als (27)):
(27) Jonas is leerkracht. (28) Jonas wil leerkracht worden. (29) Jonas is leerkracht geworden.
Net zoals bij de zelfstandige werkwoorden is er ook een manier om de koppelwerkwoorden te herkennen tussen andere werkwoorden. Zoals voorbeeld (26) aanduidt, staat het koppelwerkwoord binnen een naamwoordelijk gezegde met meer dan twee werkwoorden maar zonder deelwoord het meest rechts. De koppelwerkwoorden zijn: zijn, worden, blijven, blijken, dunken, heten, lijken, schijnen, voorkomen. Hierbij moet opgemerkt worden dat er ook betekenisequivalenties van zijn en worden zijn die als koppelwerkwoord beschouwd kunnen worden (e-ANS, 2007). Enkele voorbeelden hiervan zijn:
(30) Hij is de directeur van onze school. (31) Ik word kwaad als ik haar nog maar zie. (32) Een gsm gaat kapot na verloop van tijd. (= ‘worden’) (33) Hij heet Niels. (34) Ze lijkt me een erg goede actrice.
|19
De koppelwerkwoorden die hierboven opgesomd staan, kunnen echter ook als werkwoorden met een andere functie optreden. Zo is lijkt in (34) een koppelwerkwoord maar in (35) een hulpwerkwoord:
(35) Ze lijkt me een erg goede actrice te zijn.
3.2.2. Samengestelde werkwoorden7 Op basis van de vorming van de werkwoorden kan een onderscheid gemaakt worden tussen samengestelde werkwoorden en niet-samengestelde of enkelvoudige werkwoorden. De eerste categorie kan dan nogmaals onderverdeeld worden in de scheidbaar samengestelde werkwoorden (bijvoorbeeld uitstappen – Ik ben uit de auto gestapt) en de niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden (bijvoorbeeld onderhandelen – Hij heeft uren met de directeur van dat bedrijf onderhandeld). Deze werkwoorden bestaan allemaal uit een niet-werkwoordelijk deel en een werkwoord maar het verschil bevindt zich in het woordaccent. Bij de scheidbaar samengestelde werkwoorden ligt het accent op het niet-werkwoordelijk deel; bij de niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden ligt het accent op het werkwoordelijk deel. Het niet-werkwoordelijk deel van de scheidbaar samengestelde werkwoorden kan dan ook loskomen van het werkwoordelijk deel terwijl dat bij de niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden niet het geval is. Deze scheidbaarheid leidt ook tot enkele andere verschillen zoals het feit dat een scheidbaar samengesteld werkwoord ook effectief gescheiden moet worden als het als persoonsvorm gebruikt wordt (e-ANS, 2008); dat na werkwoorden die een infinitief met te vereisen, te verplicht tussen de delen van het scheidbaar samengesteld werkwoord moet staan terwijl dat bij de niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden uitzonderlijk is (e-ANS, 2008); dat het niet-werkwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord gescheiden kan worden van het werkwoordelijk deel door groepsvormende werkwoorden (e-ANS, 2008); dat de scheidbaar samengestelde werkwoorden bij het voltooid deelwoord ge- in het midden van het woord krijgen terwijl de niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden ge- vooraan staan hebben of gewoon geen ge- hebben, bijvoorbeeld uitgepraat – ontvangen, aangeworven - misleid (e-ANS, 2008).
3.3.Actief versus passief Omdat uit Engelstalig onderzoek (Quigley e.a., 1976) blijkt dat dove kinderen het lastig hebben met het passief, zal ik dit hier ook kort behandelen.
7
Deze paragraaf is deels gebaseerd op de ANS en deels op http://taaladvies.net/taal/advies/popup.php?id=73.
|20
Syntactisch In de eerste plaats onderscheidt het passief zich van het actief door het gezichtspunt: bij het actief drukt de zin de handeling uit vanuit het perspectief van het onderwerp; bij het passief is dat niet het geval. Twee redenen voor het gebruik van het passief kunnen zijn: het op de voorgrond plaatsen van de handeling of het voorstellen van het logische onderwerp als belangrijke informatie (e-ANS, 2008). Daarnaast onderscheidt het passief zich ook vormelijk van het actief door het gebruik van het werkwoord worden in combinatie met een passief deelwoord. Worden hoeft echter niet altijd te verschijnen: in de voltooide tijden kan het passief ook uitgedrukt worden via het hulpwerkwoord zijn in combinatie met het passief deelwoord waarbij (ge)worden dan meestal weggelaten is, bijvoorbeeld:
(36) De sarcofaag is gisteren in Egypte ontdekt (geworden).
Dit soort passief noemt met statisch passief. Passieve zinnen met worden noemt men dynamisch passief (e-ANS, 2008). Vergelijk (36) met (37):
(37) De sarcofaag werd gisteren in Egypte ontdekt.
In (37) is eerder de gedachte aanwezig dat iemand (bijvoorbeeld een archeoloog) de ontdekking gedaan heeft terwijl (36) eerder een toestand of een resultaat omschrijft.
Verder hangen de syntactische structuren van de actieve en de passieve zin samen: het onderwerp uit de actieve zin wordt een door-bepaling in de passieve zin en het lijdend voorwerp uit de actieve zin wordt het onderwerp in de passieve zin. Vergelijk (38) en (39):
(38) De jongen wast de auto. (39) De auto wordt gewassen door de jongen.
Deze door-bepaling is echter niet verplicht. De zin De auto wordt gewassen is dus ook een correcte, passieve zin hoewel de pragmatiek verschilt (zie infra).
Tot slot bestaat er ook nog het onecht of het onpersoonlijk passief waarin er geen grammaticaal onderwerp aan te wijzen is (e-ANS, 2008). Bijvoorbeeld:
(40) Er wordt vanavond gevoetbald op het plein.
|21
Pragmatisch Wat betreft het gebruik van het passief, somt Jan Renkema in zijn Taalwijzer (2005) minstens zes gevallen op waarin het passief nuttig gebruikt kan worden. In de eerste plaats is het verplicht om het passief te gebruiken wanneer de handelende persoon onbekend is, bijvoorbeeld in de zin Er wordt aangebeld. Ten tweede kan de handelende persoon soms overduidelijk zijn en zou het vernoemen van die persoon geen nuttige informatie toevoegen of de zin zelfs omslachtig maken. Een voorbeeld hiervan is Er werden drie dieven gearresteerd. Ten derde kan het ook de bedoeling zijn om het accent van de zin te plaatsen op de persoon aan wie iets ‘gedaan’ wordt, in plaats van op de handelende persoon. Vergelijk zinnen (41), (42) en (43):
(41) Haar advocaat adviseerde haar om bij hem weg te blijven. (42) Er werd haar aangeraden om bij hem weg te blijven. (43) Ze kreeg het advies bij hem weg te blijven.
Daarnaast kan ook het proces of resultaat de nadruk krijgen in plaats van de handeling, bijvoorbeeld Tijdens de oefensessie werden veel goede antwoorden gegeven. Ten vijfde kan het passief soms zorgen voor een betere samenhang tussen zinnen. Vergelijk (44) met (45):
(44) Die kat was de lieveling van ons gezin. De buurman heeft hem vergiftigd. (45) Die kat was de lieveling van ons gezin. Hij is vergiftigd door de buurman.
Bovendien kan het passief ook misverstanden voorkomen. Zo zou een lezer uit zin (46) kunnen opvatten dat de jongen zijn zus had beledigd terwijl zin (47) duidelijk maakt dat het omgekeerd is.
(46) Hij lachte naar de jongen die zijn zus had beledigd. (47) Hij lachte naar de jongen die door zijn zus was beledigd.
Wat Renkema niet vermeldt in zijn Taalwijzer, is dat het passief ook karakteriserend kan zijn voor bepaalde registers, zoals academische teksten.
|22
4 De verwerving van werkwoorden bij kinderen 4.1.Inleiding Aangezien Sebastian het Nederlands als moedertaal heeft, zal in dit hoofdstuk het verloop van de “normale” eerstetaalverwerving voor wat betreft werkwoorden worden vergeleken met de verwerving van werkwoorden bij dove kinderen.
4.2.De ontwikkeling van het werkwoord bij horende kinderen De taalontwikkeling van een kind wordt vaak in fasen of periodes beschreven. Men spreekt dan over de prelinguale fase, de vroeglinguale fase, de differentiatiefase en de voltooiingsfase. Deze fasen worden niet afgebakend op basis van de leeftijd van het kind maar wel op basis van taalinterne kenmerken, kenmerken die opduiken in het taalgebruik van het kind. Toch is het mogelijk om een benadering van de leeftijd te geven waarop deze kenmerken meestal opduiken (Schaerlaekens & Gillis, 1987:16-17). Aangezien er in de prelinguale fase enkel gebrabbel plaatsvindt, wordt er hier meteen naar de vroeglinguale fase overgegaan.
4.2.1. De vroeglinguale fase (1 – 2,5 jaar) In deze fase ontwikkelt het kind betekenisvolle woorden die begrijpbaar zijn voor de buitenwereld en gaat het ook eenvoudige zinnen vormen: de tweewoordenzin en de meerwoordenzin.
De tweewoordenzin De tweewoordenzin verschijnt gemiddeld rond de leeftijd van achttien maanden. Schaerlaekens & Gillis (1987) wijzen erop dat deze fase niet het verdwijnen van de eenwoordfase inhoudt, maar dat deze fasen als het ware in elkaar overvloeien, wat ook het geval is met de meerwoordenzin. Aangezien het kind zich nog maar met twee woorden uitdrukt, gaat de volwassene de uitingen van het kind in deze fase vaak herformuleren in ‘volwassenentaal’ waarna het kind dan kan bevestigen. Wanneer de volwassene het kind verkeerd begrepen heeft, dan gaat het kind meestal de tweewoordenzin herhalen tot de volwassene het correct begrepen heeft (Schaerlaekens & Gillis, 1987:88-90). De woordenschat die gehanteerd wordt in de tweewoordenzin kan volgens Schaerlaekens8 ingedeeld worden in drie categorieën9:
8
Schaerlaekens, A. (1973). The two-word sentence in child language development. Den Haag: Mouton. Geciteerd in: Schaerlaekens, A., & Gillis, S. (1987). De taalverwerving van het kind. Groningen: WoltersNoordhoff. 9
Deze categorieën werden letterlijk overgenomen uit Schaerlaekens, A., & Gillis, S. (1987). De taalverwerving van het kind. Groningen: Wolters-Noordhoff.
|23
•
Een klasse van nomina, die personen, voorwerpen of gebeurtenissen benoemen (bijvoorbeeld: kaas, auto, tutter, vliegtuig, bloem, vogel, Joost, kous, stoel, bad en dergelijke);
•
Een klasse van verba, die een actie benoemen (bijvoorbeeld: maken, schrijven, lachen, hebben, zitten, vallen, helpen, plukken, lopen, drinken, wandelen, eten, slapen en dergelijke);
•
Een klasse van kwalificators die een eigenschap of modaliteit weergeven van een nomen of een verbum (bijvoorbeeld: kijk, nog, neen, daar, weg, kapot, op, ook, hoort, ziet, oo, bang, klein, zwart, wit terug, ander, plat en dergelijke). (Schaerlaekens & Gillis, 1987:92)
Deze categorieën worden door het kind op drie manieren met elkaar gecombineerd in de tweewoordenzin: nomen + nomen, nomen + verbum en constructies met een kwalificator. Binnen deze categorieën kunnen nogmaals meerdere betekeniscategorieën onderscheiden worden (Schaerlaekens & Gillis, 1987:92). Aangezien alleen het werkwoord van belang is voor deze thesis, worden in wat volgt enkel de constructies met een verbum besproken.
Binnen de nomen-verbumrelaties kunnen drie betekeniscategorieën onderscheiden worden (Schaerlaekens & Gillis, 1987:93):
•
Het benoemen van een actie van een persoon. Bijvoorbeeld: ‘papa zingen’, ‘kat eten’, ‘zus slapen’. Wanneer deze zinnen omgezet worden in volwassenentaal, dan krijgt de genoemde persoon de functie onderwerp.
•
Het benoemen van een handeling met een voorwerp: ‘hond aaien’, ‘bal nemen’.
•
Het noemen van een handeling plus de plaats waar ze plaatsvindt of de persoon aan wie ze gericht is of die eraan meewerkt. Bijvoorbeeld: ‘geven mama’ wanneer het kind iets aan mama geeft of ‘gooien grond’ wanneer het kind iets op de grond gegooid heeft. (Schaerlaekens & Gillis, 1987:93)
Daarnaast komt het verbum af en toe ook voor met een kwalificator wanneer het kind de aandacht van anderen wil vestigen op een bepaald voorwerp, feit of gebeurtenis - bijvoorbeeld: ‘kijk vogel’, ‘ziet oma’ – of wanneer het kind een ontkenning, bevestiging of iteratie uitdrukt, bijvoorbeeld: ‘nog lezen’ (Schaerlaekens & Gillis, 1987:93). Het is opvallend dat het kind nooit de combinatie verbum + verbum gebruikt, bijvoorbeeld ‘staan dromen’ wanneer het kind staat te dromen.
|24
De meerwoordenzin In het eindstadium van de vroeglinguale fase – vanaf ongeveer twee jaar – gaat het kind meer dan twee woorden gebruiken en ontwikkelt het een meerwoordenzin. Het gebrabbel uit de prelinguale fase wordt achterwege gelaten wanneer het de communicatie met volwassenen betreft. Tegelijkertijd ontbreken er systematisch nog bepaalde vaardigheden waaronder het mankeren van sommige woordklassen zoals de hulpwerkwoorden en de verbuiging van het werkwoord. In de vroeglinguale fase wordt het werkwoord dus nog in de infinitief gebruikt hoewel er af en toe wel eens een stamvorm durft opduiken; Schaerlaekens & Gillis (1987) geven hierbij de voorbeelden kom of heef. Daarnaast kan ook het koppelwerkwoord is opduiken en een paar voltooide deelwoorden. Ze kunnen echter allebei eerder als kwalificator gezien worden dan als een echte vervoeging van het werkwoord (Schaerlaekens & Gillis, 1987:95-97).
4.2.2. De differentiatiefase (2,5 – 5 jaar) In de differentiatiefase gaat het kind, zoals het woord zegt, zijn vaardigheden differentiëren of verfijnen: er vindt een uitbreiding van de woordenschat en de woordklassen plaats, de grammatica wordt verder uitgebouwd en de fonologie wordt verder ontwikkeld en afgewerkt.
De taal van het kind gaat in deze periode steeds meer op volwassenentaal lijken hoewel er nog vaak onregelmatigheden voorkomen. Dit is niet verwonderlijk aangezien het taalsysteem van het kind zich nog volop aan het ontwikkelen is. Een voorbeeld van zo’n onregelmatigheid met betrekking tot de werkwoorden is het plaatsen van woorden in de verkeerde woordklasse. In het onderzoek van Schaerlaekens & Gillis (1987) werden zelfstandige naamwoorden soms als werkwoord behandeld en werkwoorden werden omschreven als ‘doen’ + een object. Naarmate het kind vordert, zullen deze afwijkingen echter wegblijven.
Op basis van hun eigen onderzoek en onderzoek uit het Engels stelden Schaerlaekens & Gillis (1987) een schema op dat de differentiatie van de woordklassen in het Nederlands weergeeft. In de differentiatiefase geven ze aan dat een doorsnee- kind nu de hulpwerkwoorden, hoofdwerkwoorden, modale werkwoorden en koppelwerkwoorden kan gebruiken. Het kind leert ook de regels van de congruentie maar gaat de vervoeging van de werkwoorden soms nog vervangen door de toevoeging van doen omdat het nog onzeker is over de verbuiging van het werkwoord. Schaerlaekens & Gillis (1987) geven volgende voorbeelden uit hun onderzoek:
‘als ge op haar buik duwt, dan doet ze lachen’ (Gerrit 4j m) ‘ik doe dat niet wassen’ (ik was dat niet) (Hanneke 2j 10m) ‘dat is voor rekenen te doen’ (om te rekenen) (Hanneke 3j 10m)
|25
‘ikke doet niet vallen’ (Hanneke 2j 5m) (Schaerlaekens & Gillis, 1987:141)
De eerste vorm die het kind verwerft is de derde persoon enkelvoud maar het kind hanteert deze vorm in eerste instantie voor de eerste en tweede persoon enkelvoud. Daarnaast is het ook opmerkelijk dat de persoonsvorm eerst gebruikt wordt bij koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden en pas later bij het zelfstandig werkwoord (Verhulst-Schlichting, 1985:297). Het gebeurt ook dat uit de derde persoon enkelvoud soms een nieuwe infinitief wordt geconstrueerd, bijvoorbeeld: ‘Wij bennen niet naar school geweest ‘ (Hanneke 4j 2m) (Schaerlaekens & Gillis, 1987:142).
Wanneer het kind een tijdsbesef ontwikkeld heeft, weerspiegelt zich dit ook in de taal en gaat het kind verschillende werkwoordtijden aanwenden. In een eerste fase drukt het kind een onmiddellijke of intentionele toekomst uit (Schaerlaekens & Gillis, 1987:142) via het gebruik van de constructie gaan + infinitief, bijvoorbeeld: ‘ik ga iets kleuren’. Hetzelfde geldt voor het gebruik van de verleden tijd, ook daar wordt in eerste instantie naar het onmiddellijke verleden verwezen via de combinatie van een hulpwerkwoord + voltooid deelwoord en pas in een latere fase via de onvoltooid verleden tijd. Het gegeven dat het kind pas later naar de verdere toekomst of het verder verleden verwijst, wordt in verschillende talen teruggevonden en heeft waarschijnlijk te maken met de ontwikkeling van het temporele bewustzijn (Schaerlaekens & Gillis, 1987:143).
Wat betreft het vervoegen van zwakke en sterke werkwoorden in de verleden tijd, blijkt dat in een eerste fase het kind de zwakke werkwoorden correct vervoegt en tevens van de frequente sterke werkwoorden vormen zoals kwam, at, liep en brak10 hanteert. Dit betekent echter niet dat het kind ook effectief de regels voor het vervoegen in de verleden tijd onder de knie heeft. Zeker de frequente sterke werkwoorden kwam, at, liep, brak enzovoort worden niet aanzien als de verleden tijd van een werkwoord. Ze worden eerder beschouwd als een apart lexeem, niet als een vervoegde vorm. In een tweede fase verandert het kind deze vormen in komde, eette, loopte en breekte. Deze vervoegingen kunnen worden aangeduid met de term overgeneralisatie of overregularisatie: het kind heeft de regel van de zwakke werkwoorden te uitgebreid toegepast (Booij & van Santen, 1995:182). De volgende fase, die eerder als een tussenfase beschouwd kan worden, toont een correcte vervoeging van het sterke werkwoord maar met toevoeging van de regelmatige zwakke uitgangen: kwamde, liepte, atte. Daarnaast kan er ook incorrecte vocaalwisseling voorkomen: het kind gebruikt de vocaal van het deelwoord in de verleden tijd, bijvoorbeeld brookte (Booij & van Santen, 1995:183). Het weglaten van het prefix ge- bij de voltooide deelwoorden komt ook voor in deze fase
10
Deze voorbeelden zijn allemaal ontleend aan Schaerlaekens en Gillis (1987).
|26
en levert woorden op zoals edaan, eroept, evonden (Booij & van Santen, 1995:183). In de vierde fase tenslotte vervoegt het kind zowel de zwakke als de sterke werkwoorden correct (Schaerlaekens & Gillis, 1987:144-145).
4.2.3. De voltooiingsfase (vijf jaar en ouder) In deze fase is de taal van het kind zozeer ontwikkeld dat er bijna geen verschil meer te horen is tussen de taal van het kind en volwassenentaal. Wat het werkwoord betreft, kan erop worden gewezen dat door een woordenschatuitbreiding er wat later in de voltooiingsfase ook werkwoorden bijkomen “die het standpunt van de spreker relativeren, zoals geloven, betwijfelen, controleren” (Schaerlaekens & Gillis, 1987:162). Omdat deze woorden echter wat moeilijker zijn, kan het gebeuren dat ze niet in de juiste context gebruikt worden.
4.3.De ontwikkeling van het werkwoord bij dove kinderen Omdat er nog geen uitgebreid en gedetailleerd onderzoek gedaan is naar de ontwikkeling van de werkwoorden in het Nederlands van dove kinderen op jonge leeftijd, zal ik voor dit deel ook putten uit de resultaten van Engelse onderzoeken.
4.3.1. Werkwoorden bij Nederlandstalige dove kinderen Schaerlaekens & Gillis (1987) verstrekken af en toe wat informatie over de taalontwikkeling bij kinderen met een (auditieve) beperking maar gaan niet specifiek in op de verwerving van bepaalde woordklassen. Ze benadrukken wel dat dove kinderen zeker cognitief gestimuleerd moeten worden, ondanks hun vertraagde Nederlandse taalontwikkeling (Schaerlaekens & Gillis, 1987:16-17).
In Nederland heeft Beppie van den Bogaerde haar doctoraat geschreven over het taalaanbod en interactie in dove families (Input and interaction in deaf families) waarbij ze zowel dove als horende kinderen van dove moeders observeerde. In hoofdstuk negen behandelt ze o.a. het voorkomen van werkwoorden en de plaats van werkwoorden in de zin. Samenvattend zegt ze daarover:
De dove kinderen wordt vaak afwijkende gesproken werkwoordsvormen aangeboden of niet-vervoegde vormen, terwijl de horende kinderen veel meer vervoegde vormen horen. De dove kinderen produceren nog geen gesproken werkwoorden, en de horende kinderen laten een ontwikkeling in hun werkwoordgebruik zien die vergelijkbaar is met die van horende kinderen van horende ouders (van den Bogaerde, 2000).
In België heeft Van Herreweghe (1996) voor haar doctoraat een syntactisch onderzoek gedaan naar het Nederlands van prelinguaal dove jongeren, via een receptieve test en een productieve test. Voor de receptieve test bestonden de testpersonen uit 121 dove leerlingen in het buitengewoon
|27
onderwijs, 25 dove leerlingen in het geïntegreerd onderwijs en 34 horende leerlingen. Alle dove leerlingen moesten prelinguaal doof zijn en een gehoorverlies van meer dan 90dB hebben op het beste oor. Bovendien mochten ze geen bijkomende handicaps hebben en moesten ze voldoende technisch kunnen lezen. Er werd geprobeerd om de hele schoolgaande bevolking van dit niveau te bereiken waardoor de proefpersonen tussen de 7;4 jaar en 21;4 jaar oud waren. De 34 horende leerlingen zat allemaal in het tweede leerjaar en waren tussen de 7;6 en 9;4 jaar oud.
In die receptieve test heeft Van Herreweghe (1986) o.a. niet-omkeerbaar passief, omkeerbaar passief en nevenschikking onderzocht. Uit de resultaten bleken dat de zinnen met een niet-omkeerbare passiefconstructie niet echt problematisch waren voor de proefpersonen. Er bleek bovendien ook geen significant verschil tussen de verschillende leeftijdsgroepen. Van Herreweghe (1986:379) geeft wel zelf aan dat het niet-omkeerbaar passief moeilijk te testen was via tekeningen en er dus omzichtigheid is aangewezen wat betreft de resultaten. Het contrast met het omkeerbaar passief is groot; blijkbaar is deze constructie één van de moeilijkste voor de dove leerlingen. Bovendien blijkt zowel uit het onderzoek van Van Herreweghe (1986) als uit buitenlands onderzoek naar passiefconstructies dat de beheersing ervan niet beter wordt met het ouder worden. De oudste leeftijdsgroep doet het zelfs opmerkelijk slechter dan de jongste groep. Voor de nevenschikking tenslotte kregen de leerlingen nevengeschikte zinnetjes aangeboden en moesten ze de bijpassende tekening aanduiden. Uit deze test bleek dat dit voor de jongste groepen toch problematisch was maar naarmate de leeftijd vorderde, ging ook de score omhoog tot zelfs 100% bij de twee oudste groepen.
Voor de productieve test werden dezelfde dove leerlingen als proefpersonen gebruikt hoewel sommigen “intussen een ‘jaartje’ ouder geworden [waren], waardoor er een kleine verschuiving te zien is in de leeftijdsgroepen vergeleken met de receptieve test” (Van Herreweghe, 1986:434). Wat betreft de horende leerlingen, bestond de controlegroep uit tien leerlingen uit het tweede leerjaar (tussen de 7;0 en 8;6 jaar oud) en tien leerlingen uit het zesde leerjaar (tussen de 11;5 en 12;0 jaar oud). In deze productieve test onderzocht Van Herreweghe (1986) o.a. het passief en de hulpwerkwoorden.
Wat betreft het passief, schreven de leerlingen in het buitengewoon onderwijs het minst aantal passiefzinnen, daarna komt de groep horende leerlingen en de leerlingen in het geïntegreerd onderwijs tenslotte schreven de meeste passiefzinnen. Daarnaast merkt Van Herreweghe (1986) op dat door de dove leerlingen in het buitengewoon onderwijs pas vanaf ongeveer 14 jaar correcte passiefzinnen frequenter geproduceerd worden en dat de horende leerlingen op zevenjarige leeftijd
|28
meer passiefzinnen produceerden dan verwacht (Van Herreweghe, 1996:517). Wat betreft de hulpwerkwoorden - buiten die van het passief – komen gaan, hebben en zijn het frequentst voor bij alle drie de groepen; hoeven en doen werden niet aangetroffen als hulpwerkwoord (Van Herreweghe, 1996:532). Bovendien werden er eerder fouten van morfologische aard gemaakt dan syntactische fouten. Van Herreweghe (1986) drukt ook haar vermoeden uit dat leerlingen uit het buitengewoon
onderwijs
geen
onderscheid
kunnen
maken
tussen
hulpwerkwoord
en
hoofdwerkwoord omdat ze heel wat hoofdwerkwoorden foutief als hulpwerkwoord gebruikten (Van Herreweghe, 1996:542).
4.3.2. Werkwoorden bij Engelstalige dove kinderen Quigley e.a. (1976) hebben onderzoek gedaan naar de syntactische structuren in de taal van dove kinderen. Ze hebben daarbij o.a. het werkwoordsysteem onderzocht en vermelden enkele voorafgaande onderzoeken. Zo ontdekte Quigley zelf al in 1969 dat dove kinderen in geschreven taal problemen hebben met vier aspecten van het werkwoordsysteem: de hulpwerkwoorden, de koppelwerkwoorden, de tijdsaanduiding en de neiging van de dove kinderen om het werkwoord weg te laten uit de zin.
De meeste fouten werden gemaakt tegen het gebruik van de hulpwerkwoorden, en dan vooral de combinatie van de hulpwerkwoorden met de hoofdwerkwoorden. Aangezien de hulpwerkwoorden belangrijk zijn voor het Engels, vallen deze fouten dan ook erg op. Wat betreft de tijdsaanduiding van het werkwoord werden er vooral fouten gemaakt in samengevoegde zinnen: de studenten gebruikten de juiste tijdsaanduiding voor het eerste werkwoord maar niet voor het tweede, bijvoorbeeld: Bill threw the ball and Jean catch it (Bill gooide de bal en Jean vangen het). Ten derde lieten de dove kinderen hun werkwoord vallen in sommige zinnen. Meestal gebeurde dat wanneer er een plaatsaanduiding in de zin stond; het voorzetsel functioneerde dan als werkwoord, bijvoorbeeld: the cat under the table (de kat onder de tafel). Daarnaast kwam deze werkwoorddeletie ook voor bij de werkwoorden zijn en hebben. Een mogelijke verklaring die hiervoor wordt gegeven is dat het werkwoord zijn als koppelwerkwoord niet in alle talen voorkomt en het eigenlijk geen semantische waarde heeft; het voorkomen ervan in de zin zou eerder het resultaat zijn van een insertion transformation. Het weglaten van zijn kan dan worden beschouwd als een mislukking van het invoegen van het werkwoord. Het nadeel aan deze theorie is echter dat hebben wel een semantische waarde heeft ondanks het feit dat het vaak ook wordt weggelaten. Bovendien waren Quigley e.a. zich toen niet bewust van de mogelijke interferentie vanuit American Sign Language waarin hulpwerkwoorden niet voorkomen – wat het weglaten van hebben en zijn zou verklaren - en de zin the cat under the table een normale locatiefzin is. Tot slot wijst Quigley er ook op dat de kinderen
|29
soms verwarring toonden wanneer ze moesten kiezen tussen zijn en hebben en ze de neiging hadden om hebben in te vullen wanneer er zijn moest staan.
In het onderzoek van Quigley e.a. (1976) bij dove kinderen tussen de tien en de achttien jaar keren drie van bovengenoemde problemen terug: de hulpwerkwoorden, de werkwoordstijden in aaneengeschakelde zinnen en zijn versus hebben. Ik zal de resultaten van dit onderzoek later bespreken en vergelijken met de resultaten van mijn onderzoek, zie daarvoor ook 6.3. en verder.
|30
5 Probleemstelling en verwachtingen 5.1.Probleemstelling De centrale vraag in dit onderzoek is:
Is er een patroon te vinden in het werkwoordgebruik van een ernstig auditief beperkte persoon die oraal opgevoed is, in dat van een groep dove personen die Vlaamse Gebarentaal als moedertaal hebben en in dat van NT2-leerders? Ik zal deze vraag beantwoorden door tests af te nemen van deze drie groepen en de resultaten daarvan met elkaar te vergelijken.
5.2.Verwachtingen Op basis van het onderzoek van Quigley e.a. (1976) bij dove kinderen tussen de tien en de achttien jaar verwacht ik dat de groep doven met VGT als moedertaal – en het Nederlands dus als tweede taal - bij het passief de neiging zullen hebben om het hulpwerkwoord of door weg te laten. Bovendien vermoed ik dat de incorrecte voltooide deelwoorden van niet-frequente werkwoorden wel eens problematisch zouden kunnen zijn omdat ze er misschien niet genoeg ervaring mee hebben. Quigley e.a. (1976) geven ook aan dat er verwarring kan ontstaan omtrent hebben en zijn maar aangezien mijn proefpersonen gemiddeld een stuk ouder zijn dan Quigleys studenten, verwacht ik hiervoor geen slechte resultaten. Op basis van het spontaan geschreven materiaal van Sebastian – die ernstig auditief beperkt is maar toch het Nederlands als moedertaal heeft – verwacht ik dat hij weinig tot geen fouten zal maken tegen het passief. In zijn spontaan geschreven materiaal staan er immers een dertiental passieve zinnen die allemaal correct zijn. Gezien zijn ervaring met het Nederlands, verwacht ik bovendien ook geen problemen met hebben of zijn. Ik vermoed wel dat Sebastian incorrecte voltooide deelwoorden zou kunnen laten staan of eventueel zelf zou kunnen produceren. Dit leid ik af uit zinnen zoals Ik heb zo pas bedacht over het verschil tussen de geschreven en gesproken taal. Ik verwacht ook dat zowel Sebastian als de groep dove personen moeilijkheden zullen vertonen wanneer het de scheidbare en niet-scheidbare samengestelde werkwoorden betreft. Meer specifiek vermoed ik – op basis van zijn spontaan geschreven materiaal – dat Sebastian eerder de neiging zal vertonen om niet-scheidbare samengestelde werkwoorden toch te scheiden. Voorbeelden uit het spontane materiaal van Sebastian dat mij tot dit vermoeden aanzet is: Ik ga mij ook sluiten aan deze vraag en Ze kunnen hun taalvaardigheid op een zelfstandige manier op te bouwen. Van de groep dove personen verwacht ik echter het omgekeerde: ik denk dat ze eerder scheidbaar samengestelde werkwoorden niet zullen
|31
scheiden wanneer dat wel vereist is, opnieuw omdat ze misschien niet genoeg ervaring met dit soort werkwoorden in het Nederlands hebben. Tevens op basis van een onderzoek van Quigley (1969) naar o.a. Tense sequencing verwacht ik dat zowel Sebastian als de dove personen in samengevoegde zinnen het tweede werkwoord onvervoegd zouden durven laten maar dat ze wel in staat zullen zijn de zinnen grotendeels correct te beoordelen. Bovendien vermoed ik op basis van zijn spontaan geschreven materiaal dat Sebastian ook problemen met de tijd van het eerste werkwoord zou kunnen vertonen. O.a. de volgende zin bezorgt me dit vermoeden: Doordat enkele mogelijke klanten mij vragen om hun huizen te verbouwen, ik overwoog om deeltijds als zelfstandige te werken.
Voor de resultaten van de NT2-leerders, die verschillen van Sebastian en de groep doven in het feit dat ze horend zijn, kan ik me enkel op artikels van Appel baseren en ik verwacht dan ook zeker problemen met voltooide deelwoorden. Meer specifiek verwacht ik dat sommigen bij de voltooide deelwoorden van sterke en onregelmatige werkwoorden de regels van de zwakke werkwoorden zullen toepassen waardoor vormen zoals gezoekt en gebreekt zullen ontstaan, zoals Appel (2001) aangaf. Wat de andere aspecten van dit onderzoek betreft, tast ik voor deze groep volledig in het duister. Aangezien ze net zoals de dove personen het Nederlands als tweede taal hebben, zullen er misschien wel overeenkomsten aan te treffen zijn, hoewel het verschil tussen horend en doof hier van groot belang is natuurlijk. Ik vermoed dat er mogelijk problemen zullen opduiken bij de scheidbare en niet-scheidbare werkwoorden aangezien dit taalkundig verschijnsel niet in alle talen voorkomt. Misschien zal er een tendens blijken om alle scheidbare werkwoorden als niet-scheidbare werkwoorden te behandelen, of omgekeerd. Wat betreft de Tense Sequencing, ga ik ervan uit dat deze groep alle werkwoorden gaat vervoegen aangezien zij ook een gesproken taal als moedertaal hebben waarin er congruentie voorkomt.
|32
6 Het onderzoek 6.1.Doel van het onderzoek Het doel van dit onderzoek is het werkwoordgebruik van de ernstig auditief beperkte persoon na te gaan en dit te vergelijken met dat van een groep doven met VGT als moedertaal en NT2-leerders. De resultaten kunnen mogelijk enkele trends aanwijzen die eventueel het onderwijs in het Nederlands aan deze groepen kunnen optimaliseren.
6.2.De proefpersonen 6.2.1. De ernstig auditief beperkte proefpersoon De ernstig auditief beperkte proefpersoon van deze bachelorpaper is Sebastian De Meyere. Hij is geboren in 1967. Sebastian is opgegroeid in de horende maatschappij en heeft nooit een gebarentaal geleerd. Hij heeft zich ook nooit aangesloten bij een vereniging voor mensen met een auditieve beperking. Sebastian communiceert via spreken en spraakafzien. Op deze manier heeft hij ook Nederlands geleerd op een gewone lagere en secundaire school. Hij heeft ook hoger onderwijs gevolgd en studeerde in 1994 af als architect. Sinds enkele jaren draagt hij ook een cochleair implantaat. Hij heeft zelf voorgesteld om het onderwerp te vormen van een onderzoek omdat hij zich bewust is van de fouten die hij maakt tegen het Nederlands. Hij betreurt het dat hij vroeger, zoals horende kinderen, niet via oefenen en ervaring een correct Nederlands taalgevoel heeft opgebouwd. Een stukje uit zijn brief waarmee hij contact opnam met de Universiteit Gent: Beste, Met dit schrijven stel ik een nieuwe project voor : eindverhandeling voor studenten Germaanse talen “taalontwikkeling voor gehoorstorende volwassene”. Zoals volwassenen met auditieve beperking heb ik te kampen met het probleem: schrijfvaardigheid en taalverwerking. Ten opzichte van het niveau van volwassenen met hogere (universitaire) diploma zitten we op zeer lagere niveau. Dat is het gevolg van de onvoldoende taalles en taalbegeleiding op buitengewone school. Ik heb een beperkte zintuiglijke hulp (auditieve) om taal zelf te verwerken. Mijn huidige schrijfwijze is niet vlot en onduidelijk. (…) Mijn doel is schrijfkwaliteit te verhogen en taalgevoelens te verbeteren, eventueel mijn taalschaamte weg te werken. (…) De bedoeling is een geschikte taalcursus opmaken voor mensen met auditieve beperking. Het is voornamelijk om hun werksituatie te verbeteren, eenzaamheid door lagere taalgebruik (taalniveau) wegwerken.
|33
6.2.2. De dove personen die de Vlaamse Gebarentaal (VGT) als moedertaal hebben Er namen tien dove personen met VGT als moedertaal11 deel aan dit onderzoek. In wat volgt zal ik deze tien personen anoniem beschrijven op basis van de steekkaart die ik hen toestuurde (zie bijlage 1).
VGT-1 is mannelijk, 28 jaar oud en doof geboren. Hij heeft een gehoorverlies van meer dan 120 dB. Zowel zijn ouders als zijn partner zijn doof. Hij is wel naar een horende school geweest en heeft een graduaat (bachelor) wat betreft scholingsgraad. Hij werkt nu als service technicus.
VGT-2 is mannelijk, 32 jaar oud en doof geboren. Hij heeft een gehoorverlies van 85 dB op zijn linkeroor en 115 dB op zijn rechteroor. Zijn ouders en partner zijn doof, zijn broer is slechthorend. Hij is naar een lagere dovenschool geweest maar zijn middelbare school was een horende school. Hij heeft zijn middelbareschooldiploma gehaald en werkt nu als ambtenaar bij de Vlaamse Gemeenschap.
VGT-3 is mannelijk, 36 jaar oud en doof geworden op de leeftijd van 3 jaar. Hij heeft een gehoorverlies van 100 dB. Zijn ouders, broers en zussen zijn horend. Zijn partner daarentegen is doof en hun dochter is slechthorend. Hij is naar een lagere dovenschool geweest, daarna naar een horende middelbare school en heeft zijn diploma van Bachelor of Science in Applied Arts and Sciences behaald aan een “horende” Amerikaanse universiteit. Hij werkt nu als software test engineer.
VGT-4 is vrouwelijk, 51 jaar oud en doof geboren. Ze heeft een gehoorverlies van 110 dB. Zowel haar ouders als broers en zussen zijn horend. Haar partner is doof, net zoals haar kinderen. Ze heeft les gevolgd op een dovenschool en daar haar certificaat12 gehaald. Ze werkt nu als bediende.
VGT-5 is vrouwelijk, 53 jaar oud en zwaar slechthorend geboren. Haar ouders en broer zijn doof maar haar zus is horend. Ze heeft een dove partner en samen hebben ze twee kinderen waarvan één slechthorend. Ze is naar een dovenschool geweest en heeft daar haar certificaat van het lager secundair beroepsonderwijs gehaald. Ze werkt nu als administratief bediende.
11
Met dank aan Eveline Huys voor het contacteren van deze mensen.
12
Op een dovenschool wordt geen diploma uitgereikt zoals dat op een “horende” middelbare school gedaan wordt, maar een certificaat.
|34
VGT-6 is mannelijk, 55 jaar oud en doof geboren. Hij heeft een gehoorverlies van meer dan 120 dB. Zijn ouders zijn horend, net zoals zijn ene zus. Zijn andere zus en zijn partner zijn doof. Hij heeft twee kinderen waarvan één slechthorend. Hij heeft les gevolgd op een doveninstituut waar hij het getuigschrift Academie Schone Kunsten afdeling binnenhuisarchitectuur haalde. Hij werkt nu als technisch assistent.
VGT-7 is mannelijk, 74 jaar en slechthorend sinds zijn geboorte. Hij heeft een gehoorverlies van 50 dB. Zijn vader was doof en zijn moeder slechthorend. Zowel zijn broers als zussen zijn slechthorend. Zijn echtgenote is doof maar hun zoon is horend. Hij heeft zowel les gevolgd op een dovenschool als op een horende school en heeft zijn middelbareschooldiploma behaald. Momenteel is hij Secretaris Generaal van de Dovensport.
VGT-8 is vrouwelijk, 48 jaar oud en zwaar slechthorend geboren. Ze heeft een gehoorverlies van 80dB. Haar ouders zijn horend, haar partner is zwaar slechthorend. Ze heeft zowel les gevolgd op een horende lagere school (maar aangepast aan kinderen met een gehoorstoornis) als op een middelbare dovenschool. Ze behaalde tevens haar certificaat van het middelbaar onderwijs in de beroepsrichting en werkt nu als bediende.
VGT-9 is mannelijk, 49 jaar oud en zwaar slechthorend geboren. Hij heeft een gehoorverlies van 70dB. Zijn ouders zijn allebei doof en hij heeft twee zussen waarvan één slechthorend en één horend. Zijn vriendin is doof en samen met zijn vorige – dove – partner heeft hij een zwaar slechthorende dochter. Hij heeft les gevolgd in een dovenschool en daar eveneens zijn certificaat van het middelbaar onderwijs in de beroepsrichting gehaald. Hij werkt nu als bediende.
VGT-10 is vrouwelijk, 24 jaar oud en doof geboren. Ze heeft een gehoorverlies van 100dB. Zowel haar ouders als broer zijn doof. Haar lagere en middelbare studies heeft ze afgelegd op een dovenschool maar ze tracht nu een Bachelor-diploma te halen aan een horende hogeschool.
6.2.3. De NT2-leerders Er namen tevens tien NT2-leerders deel aan dit onderzoek13. In wat volgt zal ik deze tien NT2leerders anoniem beschrijven op basis van de steekkaart die ik hen toestuurde (zie bijlage 2).
13
Met dank aan Sofie Steen.
|35
NT2-A is mannelijk, 23 jaar oud en afkomstig uit België (Wallonië). Zijn thuistaal is Frans en hij heeft Nederlands in het middelbare onderwijs geleerd. Om naar Gent te komen studeren, moest hij zijn Nederlands opnieuw bijschaven omdat hij zelfs het werkwoord zijn niet meer kon vervoegen.
NT2-B is mannelijk, 23 jaar oud en afkomstig uit Duitsland. Zijn thuistaal is Duits en hij leert sinds twee jaar Nederlands. Hij heeft tevens een Nederlandstalige partner waar hij ook Nederlands mee spreekt. Van beroep is hij pianostemmer maar daarvoor heeft hij geen Nederlands nodig. Hij spreekt daarnaast nog Nederlands met zijn vrienden en leerkrachten.
NT2-C is vrouwelijk, 24 jaar oud en afkomstig uit Rusland. Haar thuistaal is Russisch. Ze is Nederlands beginnen studeren in november 2006. Ze oefent op dit moment geen job uit en spreekt Russisch met haar (Russische) man. De momenten waarop ze Nederlands spreekt zijn eerder zeldzaam: in de les en met enkele Nederlandstalige vrienden.
NT2-D is vrouwelijk 25 jaar oud en afkomstig uit Oezbekistan. Haar thuistaal is Russisch. Ze studeert Nederlands sinds 2005. Ze heeft de mogelijkheid om thuis Nederlands te spreken met haar stiefvader die Belg is maar dat doet ze niet veel. Alleen op school heeft ze de kans om het Nederlands te oefenen.
NT2-E is mannelijk, 32 jaar oud en afkomstig uit Kameroen. Zijn thuistaal is Frans en hij studeert Nederlands sinds februari 2007. Hij spreekt geen Nederlands met zijn partner noch met zijn kinderen en is momenteel werkloos. Hij volgt sinds september 2007 een Master van de faculteit Ingenieurswetenschappen aan de Universiteit van Gent in het Nederlands.
NT2-F is vrouwelijk, 43 jaar oud en afkomstig uit Mexico. Haar thuistaal is Spaans en ze is in 1988 Nederlands beginnen leren. Ze heeft geen partner maar spreekt wel Nederlands met haar kinderen en op haar job als administratiemedewerkster. Ze heeft zowel Nederlandstalige als Spaanstalige vrienden waardoor ze even vaak Nederlands als Spaans spreekt.
NT2-G is mannelijk, 59 jaar oud en afkomstig uit de Verenigde Staten van Amerika. Zijn thuistaal is Engels en hij is in 1994 Nederlands beginnen leren. Hij heeft een Nederlandstalige partner maar communiceert in het Engels met haar. Samen hebben ze een dochter waartegen hij Engels spreekt en zijn vrouw Nederlands zodat ze haar tweetalig kunnen opvoeden. Hij werkt als systeembeheerder en spreekt Nederlands op zijn werk. Hij spreekt tevens ook Nederlands met zijn vrienden en met de familie van zijn vrouw.
|36
NT2-H is vrouwelijk, 32 jaar oud en afkomstig uit Spanje. Haar thuistaal is Spaans en ze is Nederlands beginnen leren in 1996. Ze spreekt Nederlands met haar partner maar niet met haar eenjarig kind. Ze werkt als leerkracht Spaans en spreekt dus in haar lessen ook Spaans. Buiten de lessen communiceert ze in het Nederlands met haar collega’s en de administratieve dienst. Daarnaast spreekt ze ook in de kribbe van haar kindje Nederlands maar omdat ze in Brussel woont, kan ze in andere omstandigheden het Nederlands spreken ontwijken.
NT2-I is mannelijk, 21 jaar oud en afkomstig uit Spanje. Zijn moeder is echter Vlaams waardoor hij al sinds zijn kindertijd af en toe met Nederlands in contact komt. Toch is zijn kennis ervan ondermaats en moet hij lessen Nederlands voor NT2-leerders volgen. Momenteel studeert hij nog. NT2-J is mannelijk, 27 jaar en afkomstig uit Turkije. Zijn thuistaal is Turks en hij studeert Nederlands sinds september 2006. Hij spreekt geen Nederlands met zijn partner maar probeert het wel met vrienden. Op dit moment is hij werkloos. 6.3.De tests 6.3.1. De eerste test: hulpwerkwoorden van het passief, VTT en VTOEKT De eerste test die ik afgenomen heb, is gebaseerd op het onderzoek van Quigley e.a. uit 1976 (zie ook 4.3.2.). Om het gebruik van de hulpwerkwoorden te testen, maakte Quigley gebruik van de Verbal Auxiliaries subtest, een onderdeel van de TSA (Test of Syntactic Abilities). Deze test was opgesteld in een “goed-fout-herschrijf”-vorm: er werden meerdere zinnen voorgelegd aan de studenten die de zinnen op hun grammaticaliteit moesten beoordelen. Bovendien werd hen voor de helft van de gepresenteerde zinnen gevraagd ze te herschrijven indien ze als fout beoordeeld werden. Bijkomende informatie over de werkwoorden werd afgeleid uit de zinnen die de studenten zelf produceerden. De test zelf bestond uit zes zinnen in de progressive tense (een tijd die we niet kennen in het Nederlands, bijvoorbeeld: I am living), vier zinnen in de perfective tense en acht zinnen in de passive voice. Binnen deze achttien zinnen waren er vier zinnen waarin het hulpwerkwoord ontbrak, zes waarbij de vervoeging van het werkwoord ontbrak, twee waarbij by (door) ontbrak en ook nog zes correcte zinnen.
De test die ik opgesteld heb (zie bijlage 3) bestond uit acht passieve zinnen, acht zinnen in de Voltooid Tegenwoordige Tijd (VTT) en acht zinnen in de Voltooid Toekomende Tijd (VTOEKT, ter vervanging van de progressive tense). Elke set telde twee correcte zinnen. Daarnaast bevatte de passieve set ook nog twee zinnen zonder door, twee zinnen met een foutief voltooid deelwoord en twee zinnen waarin de passieve persoonsvorm ontbrak. De VTT-set telde nog twee zinnen met een
|37
incorrecte persoonsvorm, twee zinnen met een foutief voltooid deelwoord en twee zinnen waarin de persoonsvorm en het voltooid deelwoord vooraan in de zin gegroepeerd werden terwijl dat niet kon. De VTOEKT-set tenslotte bevatte nog twee zinnen met een incorrect voltooid deelwoord, twee zinnen met de werkwoordelijke eindgroep op de verkeerde plaats en twee zinnen waarin hebben en zijn met elkaar omgewisseld werden. Ik had graag meer dan twee zinnen per mogelijk probleem gebruikt maar aangezien de testpersonen volwassenen zijn die deze testen in hun vrije tijd moesten invullen was dit niet mogelijk – of althans niet als ik er zeker van wou zijn dat iedereen alle testen zou invullen. Net zoals bij Quigley e.a. (1976) werd aan de proefpersonen gevraagd om de zinnen – die overigens alle vierentwintig door elkaar gehaald waren – met goed of fout te beoordelen en bij de helft ervan werd hen gevraagd de zin te corrigeren indien ze de zin als fout beoordeelden. 6.3.2. De tweede test: samengestelde werkwoorden De tweede test gaat in op het gebruik van samengestelde werkwoorden. De proefpersonen krijgen twintig zinnen voorgeschoteld waarin tien scheidbaar samengestelde werkwoorden staan en tien niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden. De test bestaat opnieuw uit twee delen. In het eerste deel staan tien zinnen (met vijf scheidbare en vijf niet-scheidbare samengestelde werkwoorden) die vervolledigd moeten worden. De testpersonen hebben hiervoor de keuze uit drie alternatieven: antwoord A, antwoord B of Geen van bovenstaande opties, om te voorkomen dat er te vaak gegist zou worden. Een mogelijke vraag ziet er dus als volgt uit:
Twaalf mensen hebben het ongeval …
A. niet geoverleefd. B. niet overleefd. C. Geen van bovenstaande opties
In het tweede deel moeten de testpersonen zelf tien zinnen gaan vormen aan de hand van de opgegeven woorden. De werkwoorden staan hierbij tussen haakjes en zijn nog niet vervoegd. Er zijn opnieuw vijf scheidbare en vijf niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden. Bijvoorbeeld:
(goedkeuren) - over - commissie - ons - de – fietspad – (hebben) - voorstel - het - nieuwe
6.3.3. De derde test: tense sequencing De derde test gaat in op het gebruik van de juiste werkwoordstijd in samengevoegde zinnen. Quigleys (1969) analyse van geschreven taal toonde aan dat dove studenten grote problemen
|38
hebben met het gebruik van de correcte werkwoordstijden. Dit gold vooral wanneer het om samengevoegde zinnen ging, waarin de studenten de tijd van het eerste werkwoord wel correct konden gebruiken maar het tweede werkwoord onvervoegd lieten, bijvoorbeeld: Bill threw the ball and Jean catch it (Bill gooide de bal en Jean vangen hem). Quigley (1969) gebruikte hiervoor zinnen in drie tijden: past, future en progressive. In de test bevonden zich zinnen waarin het eerste werkwoord onvervoegd was en het tweede vervoegd, zinnen waarin het eerste werkwoord vervoegd was en het tweede onvervoegd en zinnen waarin beide werkwoorden correct vervoegd waren. Er werd enkel aan de studenten gevraagd om de zinnen met goed of fout te beoordelen.
In dit onderzoek wordt een gelijkaardige test afgenomen. De proefpersonen krijgen eveneens zinnen voorgelegd waarin de ene keer het eerste werkwoord correct is maar het tweede incorrect, zinnen waarin het eerste werkwoord incorrect is en het tweede correct en zinnen waarin beide werkwoorden correct zijn. Er zijn twee verschillen met de test van Quigley (1969): er worden enkel zinnen in de OVT en de VVT aangeboden en daarnaast wordt ook aan de proefpersonen gevraagd om de zinnen niet alleen met goed of fout te beoordelen maar om bij de helft van de zinnen ze ook effectief te verbeteren als ze als fout beoordeeld worden.
6.4.De resultaten 6.4.1. De resultaten van de eerste test De eerste test werd online gezet op de website http://www.thesistools.com op 4 april 2008. Vervolgens werd de link via e-mail onder de respondenten verspreid met de vraag om de test zo spontaan mogelijk in te vullen vóór 18 april 2008. Dit werd door alle respondenten gerespecteerd.
In wat volgt worden de resultaten voor het passief, de VTT en de VTOEKT apart besproken. Aan het begin van iedere paragraaf bevindt zich ook een tabel met de resultaten van Sebastian, de dove personen en de NT2-leerders. De scores voor het passief, de VTT en de VTOEKT betreffen enkel de goed/fout-beoordeling. Zo kan Sebastian bijvoorbeeld een 1 halen voor pakweg de incorrecte werkwoordgroepering bij de VTT terwijl hij toch een van de twee zinnen foutief verbeterd heeft.
|39
6.4.1.1. Het passief # items Passief
Sebastian
dove personen
NT2-leerders
1
.96
.975
Correcte zinnen
2
1
.95
.95
Incorrect voltooid deelwoord
2
1
1
.95
hulpwerkwoord afwezig
2
1
.9
1
door afwezig
2
1
1
1
Tabel 1: de resultaten voor het passief Sebastian beoordeelde de grammaticaliteit of ongrammaticaliteit van correcte en incorrecte zinnen die hulpwerkwoorden in het passief bevatten, correct in 100% van de gevallen. De dove personen behaalden een score van 96% en de NT2-leerders een score van 97,5% waardoor de resultaten voor het passief dus gelijklopend zijn.
Wat betreft het passief, stonden er zinnen in de test waarin het hulpwerkwoord afwezig was, waarin door afwezig was, waarin er een incorrect voltooid deelwoord stond, maar tevens ook correcte zinnen. Sebastian maakte hier echter geen enkele fout.
Voor de groep doven leverden zowel het incorrecte voltooide deelwoord als de afwezigheid van door geen problemen op: iedereen beoordeelde deze zinnen correct. Bij één correcte zin liep het lichtjes fout – één iemand beoordeelde de zin als incorrect - waardoor de groep een gemiddelde van 95% haalt voor de correcte zinnen. Iemand anders keurde de zinnen waarin het hulpwerkwoord ontbrak goed maar was de enige die dit deed waardoor het percentage hiervoor op 90% ligt. Ook het verbeteren van de incorrecte zinnen vormde geen problemen.
De passieve zinnen vormden tevens geen al te groot struikelblok voor de NT2-leerders. Iedereen beoordeelde zowel de zinnen met het ontbrekend hulpwerkwoord en de zinnen waarin door ontbrak als foutief. Enkel bij de correcte zinnen en de incorrecte voltooide deelwoorden liet één iemand een steekje vallen, wat het percentage voor beide onderdelen op 95% brengt. Twee dingen vallen hierbij op. Eerst en vooral is de correcte zin die fout ingeschat werd (Het netwerk werd overbelast door de vele elektrische apparaten) dezelfde zin waar ook één dove persoon een fout tegen maakte. Ten tweede is het opmerkelijk dat de zin De oudjes werden op straat overvallen een dievenbende door drie personen gecorrigeerd werd als De oudjes werden op straat overgevallen door een dievenbende. Deze personen herkenden het passief en vulden de zin correct aan met door maar ze behandelden
|40
het werkwoord overvallen hier duidelijk als een scheidbaar samengesteld werkwoord in plaats van een onscheidbaar.
6.4.1.2. De VTT # items Voltooid tegenwoordige tijd
Sebastian
dove personen
NT2-leerders
.75
.7
.837
Correcte zinnen
2
1
.8
.55
Incorrect voltooid deelwoord
2
.5
.75
.85
Incorrecte vorm van hebben/zijn
2
.5
.45
1
Incorrecte werkwoordgroepering
2
1
.8
.95
Tabel 2: de resultaten voor de VTT
Sebastian beoordeelde de grammaticaliteit of ongrammaticaliteit van zinnen in de VTT correct in 75% van de gevallen. De dove personen haalden 70% en de NT2-leerders 83,7%. De NT2-leerders scoorden dus het best terwijl Sebastian en de dove personen een gelijkaardig resultaat behaalden.
Voor de VTT bestond de opdracht uit zinnen waarin de werkwoorden foutief gegroepeerd werden, waarin er een incorrect voltooid deelwoord stond, waarin hebben en zijn incorrect gebruikt werden en uiteraard ook weer correcte zinnen. Hier keurde Sebastian de zin Je hebt haar beloven dat je zou meegaan goed terwijl deze zin fout is. Daarnaast beoordeelde hij ook de zin Pff, ik had de hele dag gewerkt als correct terwijl er had moeten staan Pff, ik heb de hele dag gewerkt. De zinnen waarin de werkwoorden foutief gegroepeerd waren en de correcte zinnen vormden geen probleem voor hem.
Wat betreft de dove personen zorgden de incorrecte werkwoordsgroepering en de correcte zinnen voor de minste problemen. Deze zinnen werden in 80% van de gevallen correct beoordeeld. Het is opmerkelijk dat de zin Je bent me vergeten door drie personen vervangen wordt door de zin Je hebt me vergeten. Beide constructies zijn mogelijk in het Nederlands maar met een betekenisverschil dat door de Nederlandse Taalunie als volgt omschreven wordt:
Beide vervoegingen zijn mogelijk, maar niet in alle gevallen door elkaar te gebruiken. Als vergeten betekent 'verzuimen te doen (of mee te nemen)', heeft de vervoeging met hebben de voorkeur. Als het betekent 'zich niet meer herinneren' of 'kwijt zijn', is de vervoeging met 14 zijn gangbaar .
14
Bron: http://taaladvies.net/taal/advies/vraag/849/
|41
Toch worden deze constructies niet door alle dove personen aanvaard – een opmerking die ook bij de NT2-leerders zal voorkomen, zo blijkt. Het incorrecte voltooide deelwoord werd iets minder goed ingeschat. 75% van de groep kon deze zinnen juist beoordelen. Drie doven dachten net zoals Sebastian dat de zin Je hebt haar beloven dat je zou meegaan correct was. Twee anderen dachten dan weer dat De groene kandidaat is tot president verkiezen correct was. De grootste fout werd echter gemaakt tegen een foutieve tijd van hebben. Iedereen beoordeelde de B-zin in A: Hoe was je dag? B: Pff, ik had de hele dag gewerkt als correct terwijl ze incorrect is; iets wat ook al door Sebastian fout ingeschat werd.
Bij de NT2-leerders ging niemand in de fout tegen het incorrect gebruik van hebben of zijn en slechts één iemand keurde een zin met een incorrecte werkwoordsgroepering goed. Het grote verschil hier met de groep dove personen en Sebastian is dat alle NT2-leerders de zin Pff, ik had de hele dag gewerkt wel correct verbeterden met de zin Pff, ik heb de hele dag gewerkt. Het incorrecte voltooide deelwoord toont een gemengd resultaat. Hoewel niemand de zin Je hebt haar beloven dat je zou meegaan als goed beoordeelt, doen drie mensen dat wel bij de zin De groene kandidaat is tot nieuwe president verkiezen; een zin die ook al door twee doven fout werd ingeschat. De correcte zinnen leverden het grootste aantal fouten op. Net zoals bij de groep dove personen wordt de zin Je bent me zomaar vergeten niet als correct Nederlands aanvaard en wordt ze door vier mensen vervangen door Je hebt me zomaar vergeten. Bovendien denkt de helft van de NT2-leerders dat de zin Hij heeft haar daarnet nog gebeld zodat ze het niet zou vergeten incorrect is; slechts één dove persoon deelt deze mening met hen.
6.4.1.3. De VTOEKT # items Voltooid toekomende tijd
Sebastian
dove personen
NT2-leerders
.875
.71
.737
Correcte zinnen
2
1
.55
.5
Incorrect voltooid deelwoord
2
.5
.6
.6
Omwisseling van hebben/zijn
2
1
.85
.9
Incorrecte werkwoordgroepering
2
1
.85
.95
Tabel 3: de resultaten voor de VTOEKT
Sebastian beoordeelde de grammaticaliteit en ongrammaticaliteit van zinnen in de VTOEKT correct in 87,5% van de gevallen. De dove personen haalden een score van 71% en de NT2-leerders een score van 73,7%. Sebastian behaalde dus een opvallend beter resultaat dan de twee andere groepen.
|42
De VTOEKT-set bevatte zinnen met een incorrect voltooid deelwoord, zinnen waarin hebben en zijn omgekeerd werden, zinnen met een foutieve werkwoordsgroepering en correcte zinnen. De enige fout die Sebastian hier maakte, was de zin Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert?. Hij dacht namelijk dat deze zin correct was terwijl het voltooid deelwoord incorrect is.
De dove personen maakten de minste fouten tegen de foutieve werkwoordsgroepering, 85% schatte deze zinnen goed in. De verbetering van de zin Morgen zullen we getrouwd zijn acht jaar werd door twee mensen echter wel incorrect verbeterd. Ze gaven als antwoord de zinnen Morgen zouden we voor acht jaar getrouwd zijn en Morgen waren we acht jaar getrouwd zijn. De omkering van hebben en zijn werd eveneens correct ingeschat door 85%. Hier werd vooral de zin Ze zullen waarschijnlijk de taart al opgegeten zijn door enkele mensen fout beoordeeld of verbeterd als De taart zal waarschijnlijk al opgegeten zijn of Ze zullen de taart waarschijnlijk al opeten. De incorrecte voltooide deelwoorden en de correcte zinnen zorgden echter voor de meeste problemen. Respectievelijk slechts 60% en 55% beoordeelden deze zinnen goed. Bij de incorrecte voltooide deelwoorden bleek vooral de zin Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert? problematisch. 50% dacht dat deze zin correct was en van de personen die de zin als fout beoordeelden, corrigeerde één iemand de zin als Zal Sara haar kamer opgeruimd hebben voor oma arriveert?. De overige respondenten corrigeerden de zin correct. Wat betreft de correcte zinnen zorgde Hij zal straks twaalf uur hebben gelopen voor problemen; 70% dacht dat deze zin incorrect was. De alternatieven die hiervoor werden aangereikt, zijn Hij zal straks twaalf uur zijn gelopen en Hij zal straks twaalf uur hebben lopen. Het patroon van de NT2-leerders lijkt heel sterk op dat van de dove personen. Zo hadden de NT2leerders ook de minste problemen met de foutieve werkwoordsgroepering en de omkering van hebben en zijn maar waren de incorrecte voltooide deelwoorden en de correcte zinnen erg problematisch. Deze groep had op één foutje na geen problemen met de foutieve werkwoordsgroepering, hoewel de verbetering van de zin Morgen zullen we getrouwd zijn acht jaar bij één iemand zorgde voor de zin Morgen zullen we getrouwd worden sinds acht jaren. Daarnaast beoordeelde 90% de zinnen waarin hebben en zijn omgekeerd werden correct maar de verbetering zorgde opnieuw voor problemen. Zo vond iedereen dat Ze zullen waarschijnlijk de taart al opgegeten zijn incorrect was maar de zin werd door enkele mensen verbeterd in De taart zal al opgegeten zijn of Ze zullen de taart waarschijnlijk al opgegeten. Deze verbeteringen werden overigens ook door de dove personen aangegeven. Zoals gezegd vormden de incorrecte voltooide deelwoorden en de correcte zinnen de grootste problemen. Slechts 60% kon de foutieve voltooide deelwoorden correct beoordelen. De zin Ze zal wel geschrikt zijn van onze opmerking werd door meer dan de helft van de
|43
respondenten goedgekeurd; bij de dove personen keurden drie mensen deze zin goed. En hoewel slechts twee personen dachten dat de zin Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert? correct was, leverde de verbetering van de anderen tot driemaal toe de zin Zal Sara toch haar kamer opruimen voordat oma arriveert? op en eenmaal Sara zal toch haar kamer opruimd hebben voor oma arriveert?. Deze zin bleek ook al problematisch bij Sebastian en de groep dove personen; ook daar kwam de verbetering Zal Sara haar kamer opruimen voor oma arriveert? voor. De correcte zinnen werden tevens meermaals als foutief beoordeeld ; slechts 50% schatte de zinnen goed in. De zin Hij zal straks twaalf uur hebben gelopen werd onterecht verbeterd als Hij zal straks om twaalf uur lopen en Hij zal straks twaalf uur gelopen zijn en Hij zal straks twaalf uur zijn gelopen. Deze zin leverde ook al problemen op bij de dove personen die ook Hij zal straks twaalf uur zijn gelopen als verbetering aanreikten. Daarnaast dacht de helft van de NT2-leerders dat de zin Voor het verjaardagsfeestje zal ik van kop tot teen geschminkt zijn incorrect was; slechts twee doven dachten daar ook zo over. 6.4.1.4. Correct gecorrigeerde zinnen
Correcte verbetering van de foutieve zinnen
Sebastian
dove personen
NT2-leerders
.777
.666
.811
Tabel 4: de resultaten van de correcte verbetering van de foutieve zinnen
Sebastian corrigeerde alle foutieve zinnen uit het tweede deel correct, op de zinnen Pff, ik had de hele dag gewerkt en Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert na aangezien hij deze zinnen als “goed” beoordeelde. Dit leverde hem een score op van 77,7%.
Voor de dove personen bedraagt het percentage van de correct verbeterde zinnen 66,6%. Vooral het feit dat niemand Pff, ik had de hele dag gewerkt verbeterd heeft en sommigen het incorrecte voltooide deelwoord in Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert? niet opgemerkt hebben, heeft dit percentage naar beneden gehaald. Het is opvallend hoe Sebastian en deze groep met dezelfde zinnen problemen hadden.
De NT2-leerders corrigeerden de foutieve zinnen in 81,1% van de gevallen correct. De meeste fouten die hier werden gemaakt, waren het gebruik van overgevallen in plaats van overvallen, het negeren van het incorrecte voltooid deelwoord in de zin Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert?
- een gelijkenis met Sebastian en de dove personen - en het niet correct kunnen
corrigeren van de zin Ze zullen waarschijnlijk de taart al opgegeten zijn.
|44
Alle drie de tijden samen in beschouwing genomen, werden de correcte zinnen als “goed” beoordeeld in 76,6% van de gevallen en werden de incorrecte voltooide deelwoorden correct ingeschat in 78,3% van de gevallen.
6.4.1.5. Vergelijking met Quigley e.a. (1976) Zoals aangegeven in 4.3.2. werd een gelijkaardig onderzoek al uitgevoerd door Quigley e.a. (1976) bij dove kinderen tussen de tien en de achttien jaar. In wat volgt zal ik de resultaten van de groep achttienjarigen bij Quigley e.a. (1976) vergelijken met de resultaten van de dove volwassenen die ik getest heb.
Wat betreft de algemene resultaten, beoordeelden de dove achttienjarigen het passief correct in 61% van de gevallen, het perfectum (VTT) in 67% van de gevallen en de present progressive in 77% van de gevallen. Hier valt al meteen het verschil op met de dove volwassenen uit dit onderzoek. Zij scoorden opvallend veel beter voor het passief (96%). Wat betreft de VTT en de present progressive (in dit onderzoek vervangen door de VTOEKT) is het verschil miniem: respectievelijk 3% en 6%.
Alle drie de werkwoordstijden in beschouwing genomen, behaalden de achttienjarige proefpersonen van Quigley e.a. (1976) een score van 83,3% voor het inschatten van de correcte zinnen – een resultaat dat iets hoger ligt dan het resultaat in dit onderzoek, namelijk 76,6%. Voor de incorrecte voltooide deelwoorden is dan weer het omgekeerde het geval. Daar scoorden de proefpersonen van Quigley e.a. (1976) slechts 72% terwijl de volwassenen uit dit onderzoek 78,3% behaalden. Meer specifiek voor het passief hadden de achttienjarigen bij Quigley e.a. (1976) de meeste problemen met de ontbrekende hulpwerkwoorden; ze beoordeelden die zinnen slechts in 58% van de gevallen als ongrammaticaal. Dit is opnieuw een significant verschil met de volwassenen uit dit onderzoek; zij beoordeelden die zinnen immers in 90% van de gevallen correct. Daarbovenop had niemand uit dit onderzoek problemen met het ontbreken van door terwijl de testpersonen van Quigley e.a. (1976) dat slechts in 69% van de gevallen correct konden beoordelen.
Een mogelijke verklaring voor de grote discrepanties tussen dit onderzoek en dat van Quigley e.a. (1976) wordt al gegeven door Quigley e.a. (1976) zelf:
There was also a significant interaction of the four sentence types with age, […]. The percent of correct judgments of grammatical sentences (72% correct) across all ages did not vary significantly across age; there was no improvement in ability to judge the sentences as grammatical as the students got older. […] In contrast to the judgments of correct sentences, the deaf students improved steadily with age in their ability to judge deviant sentences. (Quigely e.a., 1976:170)
|45
Deze opmerking strookt volledig met de vergelijking die tot nu toe al is gemaakt: het inschatten van de correcte zinnen leverde een gelijkaardig resultaat op (70% bij Quigley e.a. (1976); 76,6% in dit onderzoek) maar de volwassen proefpersonen uit dit onderzoek (tussen de 24 en de 74 jaar) scoren opvallend beter voor alle andere aspecten.
Daarnaast heeft Quigley e.a. (1976) het ook over Tense sequencing en Be – Have Confusion. De resultaten van Tense sequencing zal ik bij de derde test bespreken maar de Be – Have Confusion kan hier wel al worden aangehaald. Hoewel er slechts drie zinnen in de test stonden waar zijn en hebben omgewisseld waren, kunnen er toch enkele opmerkingen over gemaakt worden. Er moet bij deze vergelijking tussen dit onderzoek en dat van Quigley e.a. (1976) echter wel enige voorzichtigheid aan de dag gelegd worden aangezien het bestaan van een Be - Have Confusion in het Engels niet hoeft te betekenen dat dit ook bestaat in het Nederlands. Een eerste opmerking is dat niemand van de dove personen vond dat de zin De ene fietser zal al aangekomen hebben voor de andere aankomt correct klonk, hoewel Quigley e.a. (1976) uit hun onderzoek konden afleiden dat de kinderen een voorkeur toonden voor have (hebben) waar be (zijn) moest staan. Maar – zoals net werd aangehaald – deze vergelijking gaat moeilijk op aangezien zal al aangekomen zijn (de correcte versie) in het Engels vertaald wordt als will have arrived. Daarnaast toonden drie dove personen uit dit onderzoek dan toch weer een voorkeur voor Je hebt me vergeten gaan terwijl Je bent me vergeten ook correct is. Opvallend in dit onderzoek was het verschil tussen de zinnen Ik ben de deur geopend en Ze zullen de taart waarschijnlijk al opgegeten zijn. Slechts één iemand keurde de eerste zin goed maar dat aantal loopt al op tot drie voor de tweede zin en bovendien konden nog eens twee anderen de tweede zin niet correct verbeteren met een vorm van hebben terwijl de eerste zin door alle anderen perfect werd gecorrigeerd. Wanneer de score van deze proefpersonen (85%) echter vergeleken wordt met dat van de schoolverlaters (60%) in het onderzoek van Quigley e.a. (1976), valt toch op dat de proefpersonen in dit onderzoek het beduidend beter deden. Quigley e.a. (1976) geven echter opnieuw aan dat de resultaten sterk verschillen van leeftijd tot leeftijd en het is dus mogelijk dat de proefpersonen uit dit onderzoek beter scoorden omdat ze ouder zijn dan de proefpersonen van Quigley e.a. (1976). Om er evenwel zeker van te zijn dat er ook in het Nederlands sprake is van een zijn-hebben-verwarring bij doven, zou er meer diepgaand onderzoek hiernaar gevoerd moeten worden.
|46
6.4.2. De resultaten van de tweede test De tweede test werd online gezet op http://www.thesistools.com op 22 april 2008. De link naar deze test werd vervolgens via e-mail verspreid onder de respondenten met de vraag deze test zo spontaan mogelijk in te vullen vóór vrijdag 2 mei 2008.
In wat volgt zal ik eerst de algemene resultaten bespreken van de scheidbare en niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden. Bij elke paragraaf bevindt zich ook een tabel met de resultaten. Na de derde test worden dan de individuele resultaten van de dove personen en de NT2-leerders besproken in 6.4.4. en 6.4.5..
6.4.2.1. De scheidbaar samengestelde werkwoorden Correcte aanvulling kiezen Correct vervoegd
Sebastian 1
dove personen .94
NT2-leerders .90
1
.84
.76
Tabel vijf: de resultaten voor de scheidbaar samengestelde werkwoorden
Sebastian had geen problemen met het beoordelen en vervoegen van de scheidbare werkwoorden; hij vulde alle zinnen met een scheidbaar werkwoord correct aan en vervoegde al deze werkwoorden ook correct.
Ook de groep dove personen deed het opmerkelijk goed. Wat betreft het beoordelen van de zinnen met scheidbare werkwoorden, haalde deze groep een score van 94%. Alle zinnen lagen bij elkaar in de buurt. Zo vulde iedereen de zinnen Het spijt me, ik heb me verkeerd uitgedrukt, Morgen maken we dan een tabel op met de resultaten en Precies zoals hij het van zijn oma gehoord had, vertelde hij het sprookje na correct aan. Twee personen gingen in de fout bij Het verkeer op onze wegen neemt elk jaar toe – ze kozen allebei voor Het verkeer op onze wegen toeneemt elk jaar - en één iemand dacht dat de correcte aanvulling voor Weet je zeker… dat ze die boeken naar de bib heeft teruggebracht niet tussen de keuzemogelijkheden stond. In dit eerste deel was het verschil tussen de persoonsvormen en de voltooide deelwoorden niet groot genoeg om te kunnen aanduiden of de ene vorm soms gemakkelijker als correct herkend wordt dan de andere vorm.
Het vervoegen van de scheidbare werkwoorden, gebeurde correct in 84% van de gevallen. Voorbestemmen zorgde bij niemand voor problemen. Bij doorverwijzen gingen twee personen in de fout en gebruikten doorverwijst als persoonsvorm in plaats van verwijst … door. Goedkeuren werd
|47
door acht personen correct vervoegd; één iemand liet het werkwoord weg uit de zin en iemand anders gebruikte gewoon de vorm goedkeuren. Doorrijden vormde tevens voor acht personen geen probleem maar werd door twee anderen ook vervoegd als doorrijden in plaats van doorgereden. Overslaan tenslotte bleek weer voor twee mensen problematisch: ze gebruikten overslaat als persoonsvorm in plaats van slaat … over. Er was opnieuw geen significant verschil op te merken tussen de persoonsvormen en de voltooide deelwoorden. Over het geheel gezien werden de persoonsvormen in 88% van de gevallen correct gebruikt en de voltooide deelwoorden in 90% van de gevallen.
De NT2-leerders hadden iets meer moeite dan de vorige twee groepen maar niet opmerkelijk veel. Wat betreft het beoordelen van de zinnen met scheidbare werkwoorden, haalde deze groep een score van 90%. Twee zinnen werden door iedereen correct beoordeeld: Het verkeer op onze wegen neemt elk jaar toe en Morgen maken we dan een tabel op met de resultaten. Slechts één iemand dacht onterecht dat het juiste antwoord bij de zin Het spijt me, ik heb me verkeerd uitgedrukt er niet bij stond en twee mensen dachten er net zo over bij de zin Weet je zeker dat ze die boeken naar de bib heeft teruggebracht?. Tenslotte vulden twee mensen de zin Precies zoals hij het van zijn oma gehoord had, … aan met navertelde hij het sprookje. Hoewel er maar een klein aantal units zijn en de fouten miniem, valt hier toch op dat twee van de drie persoonsvormen volledig correct beoordeeld werden en deze groep dus een klein beetje meer problemen had met het correct inschatten van de voltooide deelwoorden.
Wat betreft het zelf vervoegen van de scheidbare werkwoorden en het vormen van correcte zinnen, haalde deze groep een score van 76%. Het gemakkelijkste werkwoord was voorbestemmen; iedereen vervoegde dit werkwoord correct. Ook goedkeuren bleek gemakkelijk aangezien slechts één iemand in de fout ging en goedkeurd als voltooid deelwoord invulde. Het is opvallend dat ook deze twee werkwoorden bij de dove personen amper problemen opleverden. Telkens zeven mensen vervoegden doorrijden en doorverwijzen correct. De incorrecte vormen die van doorrijden verschenen waren gedoorrijt, doorreden en één iemand wist het gewoon niet. Voor doorverwijzen werden doorverwijzen (als voltooid deelwoord terwijl de persoonsvorm werd gevraagd) en doorverwijst als alternatieven gegeven. Overslaan tenslotte bleek het moeilijkst te vervoegen – alweer een parallel met de dove personen; slechts drie mensen deden dat correct. Zes mensen vulden hier overslaat in (in plaats van slaat … over) en één iemand vulde als voltooid deelwoord overslaan in terwijl de persoonsvorm verwacht werd. De voltooide deelwoorden werden in dit tweede deel overigens beter vervoegd dan de persoonsvormen en over het geheel gezien werden de persoonsvormen in 72% van de gevallen correct gebruikt en de voltooide deelwoorden in 90% van de
|48
gevallen. In vergelijking met de groep dove personen is er een duidelijk verschil voor wat betreft de persoonsvormen (72% versus 88%) maar zijn de scores gelijk voor de voltooide deelwoorden.
6.4.2.2. De niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden Correcte aanvulling kiezen Correct vervoegd
Sebastian .9
dove personen .7
NT2-leerders .54
.8
.7
.68
Tabel 6: de resultaten voor de niet-scheidbaar samengesteld werkwoorden
De niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden gingen iets minder vlot bij Sebastian maar niet in die mate dat er grote problemen voorkwamen. Hij koos in 90% van de gevallen voor het juiste antwoord en kon in 80% van de gevallen een correcte zin vormen.
In het eerste deel vulde Sebastian de zin We hebben op drie dagen tijd … aan met het hele land doorgekruist in plaats van doorkruist. Toen hij zelf werkwoorden moest vervoegen, produceerde Sebastian twee incorrecte zinnen, namelijk De docent loopt nog even de cursus over met de studenten en De wielrenner houwt beeld in vrije tijd. Het is mogelijk dat Sebastian de eerste zin naar analogie van De emmer loopt over vervoegd heeft en hij misschien het werkwoord overlopen met als betekenis ‘vluchtig lezen, doornemen’ niet kent. Wat betreft de tweede zin bestaat het werkwoord houwen uiteraard wel maar er was duidelijk aangegeven dat het te vervoegen werkwoord beeldhouwen was.
De dove personen behaalden een score van 70% voor wat betreft het correct aanvullen van de zinnen. Die leerling is echt storend, hij onderbreekt vaak de leerkracht en Twaalf mensen hebben het ongeval niet overleefd vormden voor niemand een probleem. Drie personen dachten onterecht dat de correcte aanvulling voor In de krant stond dat hij… zijn vrouw mishandelt niet in de lijst stonden. Daarnaast hebben drie personen Mijn man werd gisteren … aangevuld met in de namiddag overgevallen door drie jongeren. Het grootste probleem bevond zich echter bij de zin We hebben op drie dagen tijd … het hele land doorkruist. Maar liefst acht personen vulden deze zin aan met doorgekruist en één iemand opteerde voor gedoorkruist. Hoewel er – zoals ik al eerder aangegeven heb – slechts een klein aantal units aanwezig zijn in dit eerste deel, valt het toch op dat de dove personen minder problemen hadden om de juiste persoonsvorm te kiezen dan het juiste voltooid deelwoord.
|49
De vervoegingen van de niet-scheidbare werkwoorden door deze groep waren correct in 70% van de gevallen, een opmerkelijk lager resultaat dan bij de scheidbare werkwoorden. Beeldhouwen leverde voor niemand problemen op – een verschil met Sebastian die dit werkwoord als scheidbaar behandelde. Daarnaast schreef twee mensen De verpleger steunt de man onder terwijl eigenlijk een voltooid deelwoord verwacht werd. Volharden werd door drie mensen incorrect vervoegd als Hij hardt zijn boosheid vol in, Hij hard in zijn boosheid vol en hij is in boosheid volgehard. Overlopen en misleiden bleken tot slot de moeilijkste werkwoorden. Bij overlopen hielden vijf mensen het op De docent loopt nog even de cursus over met de studenten of iets gelijkaardigs – een parallel met Sebastian. Misleiden werd dan weer vervoegd als misgeleid of leidt … mis (terwijl er een voltooid deelwoord gevraagd werd). Er was in dit tweede deel geen significant verschil tussen de persoonsvormen en de voltooide deelwoorden te ontdekken. De gehele test in aanmerking genomen voor wat betreft de niet-scheidbare werkwoorden kozen en vervoegden de dove personen de persoonsvormen correct in 78% van de gevallen en de voltooide deelwoorden in 62% van de gevallen.
Er kan geconcludeerd worden dat over het algemeen de dove personen opvallend minder moeite hadden met de scheidbare werkwoorden. Mogelijk zijn ze zich bewust van het feit dat werkwoorden die bestaan uit een niet-werkwoordelijk deel en een werkwoord gescheiden kunnen worden en handelen ze daar ook naar.
De NT2-leerders konden de zinnen met niet-scheidbare werkwoorden correct aanvullen in 54% van de gevallen; een resultaat dat opmerkelijk lager ligt dan dat van de scheidbare werkwoorden en dat van de dove personen. Die leerling is echt storend, hij onderbreekt vaak de leerkracht werd net zoals Twaalf mensen hebben het ongeval niet overleefd door zeven mensen goed aangevuld. Bij de eerste zin kozen de drie overige NT2-leerders voor het gescheiden alternatief (Die leerling is echt storend, hij breekt de leerkracht vaak onder); bij de tweede zin kozen de drie overige NT2-leerders voor de mogelijkheid “Geen van bovenstaande opties”. Ook bij de zin In de krant stond dat hij zijn vrouw mishandelt kozen vier proefpersonen voor “Geen van bovenstaande opties”; de andere zes duidden dan weer wel de juiste aanvulling aan. Slechts de helft van de proefpersonen had door dat de correcte aanvulling bij Mijn man werd gisteren … (in de namiddag door drie jongeren overvallen) niet tussen de mogelijkheden stond. Drie NT2-leerders kozen voor het alternatief met overgevallen, twee anderen kozen voor overvald. We hebben op drie dagen tijd het hele land doorkruist leverde echter de grootste problemen op. Slechts twee NT2-leerders zagen in dat de correcte aanvulling niet in de lijst stond. Alle acht anderen kozen voor de optie We hebben op drie dagen tijd het hele land doorgekruist. Deze zin bleek ook al problematisch bij de dove personen. Bovendien valt op dat de
|50
dove personen en de NT2-leerders exact dezelfde zinnen moeilijk en gemakkelijk vonden. De persoonsvormen werden in dit eerste deel iets beter ingeschat dan de voltooide deelwoorden maar dat heeft vooral te maken met de slechte score voor doorkruist.
De niet-scheidbare werkwoorden werden correct vervoegd in 68% van de gevallen; net iets minder dan de vervoeging van de scheidbare werkwoorden (76%) maar gelijkaardig met de dove personen (66%). Slechts één iemand vervoegde volharden incorrect en maakte er Hij hardt zijn boosheid vol van. Ook bij beeldhouwen ging één iemand in de fout en creëerde de zin De vrije wielrenner houwt in de tijd beeld. Twee mensen vulden het voltooid deelwoord ondergesteund in, in de zin De verpleger heeft de man ondersteund. De twee moeilijkste werkwoorden bleken misleiden en overlopen te zijn. Vier mensen vulden misgeleid in terwijl er misleid moest staan en één iemand misleiden. Bij overlopen tenslotte vulden vier mensen lopen … over in, één iemand overgelopen en nog iemand anders overloopde (hoewel dit gewoon een fout tegen de klankverandering is en niet tegen het nietscheidbaar zijn van het werkwoord). Over de hele test bekeken kozen en vervoegden de NT2leerders de voltooide deelwoorden van de niet-scheidbare werkwoorden correct in 62,5% van de gevallen en de persoonsvormen in 69% van de gevallen. Het resultaat voor de voltooide deelwoorden stemt overeen met dat van de dove personen (62%); het resultaat van de persoonsvormen ligt van de NT2-leerders net iets lager dan van de dove personen (78%).
Over het algemeen kan van de NT2-leerders gezegd worden dat ze meer problemen hadden met de niet-scheidbare werkwoorden en die werkwoorden eerder als scheidbaar behandelden. Een resultaat dat overeenstemt met dat van de dove personen. Bovendien blijkt uit hun resultaten een lichte tendens om -ge- in het midden van het voltooid deelwoord in te voegen; iets wat enkel bij scheidbare werkwoorden mogelijk is. Mogelijk hebben deze NT2-leerders in hun lessen Nederlands scheidbare en niet-scheidbare werkwoorden gezien maar kunnen ze niet altijd correct inschatten op welke deel van het werkwoord het woordaccent valt en kiezen ze ervoor om het werkwoord te scheiden.
6.4.3. De resultaten van de derde test De derde test werd online gezet op http://www.thesistools.com op 4 mei 2008. De link naar deze test werd vervolgens via e-mail verspreid onder de respondenten met de vraag deze test zo spontaan mogelijk in te vullen vóór dinsdag 13 mei 2008. In wat volgt zal ik eerst de algemene resultaten bespreken voor de OVT en de VVT. Elke paragraaf bevat ook een tabel met de resultaten. Net zoals bij de eerste test, geeft de tabel aan in welke mate
|51
de zinnen correct beoordeeld werden als goed of fout. Eventuele fouten bij de correctie van de zinnen zullen apart worden vermeld. Twee dove personen, namelijk VGT-5 en VGT-6 , konden niet meer deelnemen aan deze test omwille van ernstige medische redenen.
6.4.3.1. Tense sequencing: de OVT
OVT (beoordelen)
Sebastian
Dove personen
NT2-leerders
.933
.933
.94
Tabel 7: de resultaten van de beoordeling van de OVT
Sebastian beoordeelde de grammaticaliteit of ongrammaticaliteit van zinnen in de OVT correct in 93,3% van de gevallen. Hij beoordeelde slechts één zin als fout terwijl die eigenlijk goed was, namelijk Bill gooide de bal en Jana ving hem. Bovendien corrigeerde hij ook alle foutieve zinnen met een OVT correct.
De groep dove personen haalde tevens een opmerkelijk hoge score van 93,3%. Negen van de vijftien zinnen met een OVT werden door iedereen goed beoordeeld. Bij vijf zinnen ging telkens slechts één iemand in de fout maar de zin waar Sebastian een fout tegen maakte zat daar niet tussen. Eén zin bleek iets moeilijker: ‘slechts’ vijf van de acht proefpersonen keurden de zin Vorig weekend gokken Jan en Piet op de paarden en Jan won af.
De NT2-leerders haalden een score van 94%. Bij twee zinnen ging telkens één iemand in de fout – geen enkele van deze twee zinnen behoorde overigens tot de zinnen waar de dove personen een fout tegen hadden gemaakt – maar heel opmerkelijk was toch weer de zin Vorig weekend gokken Jan en Piet op de paarden en Jan won. Amper drie van de tien NT2-leerders gaven aan dat deze zin fout was. Het is erg moeilijk om hier een verklaring voor te geven aangezien de overige zinnen wel goed gingen. Mogelijk werd deze zin te snel gelezen door sommigen (het verschil tussen gokken en gokten is tenslotte maar één medeklinker) maar deze hypothese is te zwak gezien het aantal mensen dat in de fout ging en gezien de overeenkomst met de dove personen.
6.4.3.2. Tense sequencing: de VVT
VVT (beoordelen)
Sebastian
Dove personen
NT2-leerders
1
.95
1
Tabel 8: de resultaten van de beoordeling van de VVT
|52
Sebastian beoordeelde de grammaticaliteit of ongrammaticaliteit van zinnen in de VVT te in 100% van de gevallen correct, net zoals de NT2-leerders.
De dove groep haalde ook alweer een opmerkelijk hoog resultaat, namelijk 95%. Elf van de vijftien zinnen werden door iedereen goedgekeurd. Bij twee zinnen ging telkens één iemand in de fout, bij twee andere zinnen (namelijk Vanmorgen beginnen het te regenen net nadat moeder de ramen had gezeemd en De ploeg drinken nog een glaasje nadat ze de wedstrijd hadden gewonnen) ging telkens twee mensen in de fout, wat betreft de beoordeling.
6.4.3.3. Correct gecorrigeerde zinnen Sebastian
Dove personen
NT2-leerders
OVT (corrigeren)
1
.8125
.85
VVT (corrigeren)
1
.575
.56
Tabel 9: de resultaten van de correct gecorrigeerde zinnen
Zoals eerder werd aangehaald, verbeterde Sebastian alle incorrecte zinnen correct maar bij de andere groepen verliep dit soms iets minder vlot. Wat betreft de OVT, haalden de dove personen een score van 81,25% en de NT2-leerders een score van 85%. Bij de dove personen produceerde één iemand de zin Gisterenavond speelde bieke met haar hoepel en zij valt in de vijver en iemand anders Drie dagen geleden stormden het en enkele bomen vielen om. Het grootste probleem bevond zich eigenlijk bij de zin Daarnet nog zitten de familie buiten en genoot iedereen van de zon. Drie van de acht proefpersonen corrigeerden deze zin als Daarnet nog zaten de familie buiten en genoot iedereen van de zon of daarnet nog zitten de familie buiten en genoten iedereen van de zon. Bij de NT2leerders werd de zin Het was erg warm en er komen veel toeristen naar het strand door één iemand verbeterd als Het was erg warm en er is veel toeristen naar het strand gekomen. Net zoals bij de dove personen, werd er gestruikeld over de zin Daarnet nog zitten de familie buiten en genoot iedereen van de zon; één iemand corrigeerde deze zin als Daarnet zitten de familie nog buiten en genoot iedereen van de zon (enkel de nog werd van plaats veranderd) en iemand anders schreef Daarnet nog zitten de familie buiten en genieten iedereen van de zon. Het grootste struikelblok tenslotte vormde Gisterenavond speelde Bieke met haar hoepel en hij vallen in de vijver. Drie mensen konden deze zin niet correct verbeteren en schreven Gisterenavond speelde bieke met haar hoepel en hij velt in de vijver en gisterenavond speelde bieke met haar hoepel en hij valde in de vijver.
|53
Wat betreft de VVT, konden de dove personen de zinnen correct corrigeren in 57,5% van de gevallen en de NT2-leerders in 56% van de gevallen, een opmerkelijk lager resultaat dan dat van de OVT. Bij de dove personen schreef één iemand de zin Plots valt de kabouter van zijn paddenstoel omdat hij te veel had gedronken . Daarnaast schreven twee mensen De ploeg drinkt nog een glaasje nadat ze de wedstrijd gewonnen hebben (terwijl er effectief gewonnen hadden in de opgave stond) en de ploeg dronken nog een glaasje nadat ze de wedstrijd gewonnen hadden. Bij twee andere zinnen ontstond grote verwarring. Zo werd Mijn computer crashte nadat ik er cola op morsen door vier mensen correct verbeterd met nadat ik er cola op gemorst had, maar drie anderen opteerden voor morste (één iemand koos voor de OTT mors). Bij de zin De premier gaf een speech nadat hij uren overleggen met de rest van de partij vulde echter niemand meer het correcte antwoord overlegd had in maar opteerde iedereen voor overlegde. Ik geef toe dat in de zin Mijn computer crashte nadat ik er cola op morsen het tijdsverloop misschien niet duidelijk genoeg was maar in De premier gaf een speech nadat hij uren overleggen met de rest van de partij geeft de nadat in combinatie met uren toch duidelijk aan dat het een voltooid verleden tijd is. Van Herreweghe (1986) ontdekte in haar onderzoek bij de receptieve test een gelijkaardig probleem met voordat. Vijf van de zes testgroepen haalden daar een score van minder dan 50%, een score op kansniveau dus. Van Herreweghe (1986) geeft aan dat sommige testpersonen mogelijk een strategie van chronologische volgorde hebben toegepast maar dat dit zeker niet voor iedereen geldt en er dus ook nog andere strategieën van toepassing moeten zijn. Daarnaast geeft Van Herreweghe (1986) ook aan dat ze vermoedt dat de dove leerlingen uit haar onderzoek over het woord voordat lezen en ze daardoor de hoofd- en bijzin als simultaan gebeurend interpreteren. Deze verklaring kan mogelijk ook gegeven worden voor de zinnen met nadat in dit onderzoek.
De NT2-leerders behaalden een gelijkaardig resultaat ondanks het feit dat iedereen alle zinnen goed kon beoordelen. Om te beginnen gingen twee mensen in de fout bij de zin Pieter voelen zich erg schuldig nadat hij een egel had doodgereden. Daar werd door één iemand geschreven Pieter viel zich erg schuldig nadat hij een egel had doodgereden en iemand anders veranderde de tijden van de zin naar Pieter voelt zich erg schuldig nadat hij een egel heeft doodgereden. Drie mensen hadden moeite met Plots vallen de kabouter van zijn paddenstoel omdat hij te veel had gedronken. Alle drie vulden ze Plots valde de kabouter van zijn paddenstoel omdat hij te veel had gedronken in. Telkens de helft van de NT2-leerders gingen in de fout bij De ploeg drinken nog een glaasje nadat ze de wedstrijd hadden gewonnen en De premier gaf een speech nadat hij uren overleggen met de rest van de partij. Eén iemand schreef bij de eerste zin De ploeg drank nog een glaasje nadat ze de wedstrijd had gewonnen; iemand anders schreef De ploeg dronken nog een glaasje nadat ze de wedstrijd hadden gewonnen en nog iemand anders gaf als antwoord De ploeg hebben nog een glaasje gedronken
|54
nadat ze de wedstrijd hadden gewonnen. Nog twee anderen tenslotte schreven De ploeg drinkt nog een glaasje nadat ze de wedstrijd hadden gewonnen. Bij de premier-zin werden als antwoorden gegeven De premier geeft een speech nadat hij uren heeft overlegd met de rest van de partij en De premier geeft een speech nadat hij uren overlegde met de rest van de partij. Eén iemand gebruikte ook overgelegd als voltooid deelwoord in plaats van overlegd. De moeilijkste zin bleek echter Mijn computer crashte nadat ik er cola op morsen. Zes NT2-leerders prefereerden morste boven had gemorst en één iemand vulde heb gemorst in. Het is opvallend dat net deze twee zinnen ook bij de dove personen voor problemen zorgden.
6.4.3.4. Vergelijking met Quigley e.a. (1976) Zoals aangegeven in 4.3.2. werd een gelijkaardig onderzoek al uitgevoerd door Quigley e.a. (1976) bij dove kinderen tussen de tien en de achttien jaar. In wat volgt zal ik, net zoals in 6.4.1.6., de resultaten van de groep achttienjarigen bij Quigley e.a. (1976) vergelijken met de resultaten van de dove volwassenen die ik getest heb.
Quigley e.a. (1976) ontdekten dat dove studenten het minst problemen hadden met het inschatten van de grammaticaliteit of ongrammaticaliteit van correcte zinnen. De achttienjarigen haalden zelfs een score van 91%. Daarnaast hadden deze jongeren evenveel problemen met zinnen waarin het eerste werkwoord wel vervoegd was maar het tweede niet als met zinnen waarin het eerste werkwoord niet vervoegd was maar het tweede wel. Bij hun testgroep van horende studenten kregen Quigley e.a. (1976) een ander resultaat: deze groep had meer problemen met de zinnen waarin het eerste werkwoord niet vervoegd was maar het tweede wel.
De groep dove personen uit dit onderzoek behaalden een score van 96% voor het correct beoordelen van de zinnen waarin beide werkwoorden vervoegd waren; Sebastian haalde 90% (hij maakte slechts één fout). Dit resultaat is dus zeker vergelijkbaar met dat van Quigley e.a. (1976). Deze groep toont echter wel een verschil tussen zinnen waarin het eerste werkwoord vervoegd is maar het tweede niet en zinnen waarin het tweede werkwoord vervoegd is maar het eerste niet. Voor het eerste type zinnen wordt immers een score gehaald van 99% en voor het tweede type een score van 92%. Bovendien liggen deze scores veel hoger dan bij Quigley e.a. (1976). Het is opnieuw mogelijk – net zoals bij de vorige tests – dat de proefpersonen uit dit onderzoek hun Nederlands door de jaren heen toch verder en beter ontwikkeld hebben. Tot slot geven de resultaten van Quigley e.a. (1976) nog aan dat er tussen de tijden praktisch geen verschil zit wat betreft de beoordeling. Zo haalden de achttienjarigen 66% voor de past tense, 62% voor de future tense en 62% voor de progressive tense. Ook uit dit onderzoek bleek er geen verschil te zijn tussen de beoordeling van de OVT (93,3%) en de
|55
VVT (95%) maar bij het zelf correct vervoegen komt toch duidelijk naar voor dat deze groep doven veel meer problemen had met het vervoegen in de VVT (57,5%) dan met de OVT (81,25%).
6.4.4. De individuele resultaten van de dove personen Tabel 10 toont de individuele resultaten van de dove personen voor elke test. In wat volgt, worden de resultaten van elke dove persoon besproken. Proefpersonen
Test 1 (%)
Test 2 (%)
Test 3 (%)
VGT-1
91,6
100
86,6
VGT-2
75
85
83,3
VGT-3
87,5
80
93,3
VGT-4
66,6
75
66,6
VGT-5
91,6
80
-
VGT-6
50
60
-
VGT-7
83,3
80
96,6
VGT-8
75
65
80
VGT-9
87,5
95
90
VGT-10
91,6
60
76,6
Tabel 10: Individuele resultaten dove personen
VGT-1 behaalde als enige een perfect score voor de tweede test en scoort ook voor de andere twee tests erg goed. Hij is dan ook in het bezit van een Bachelor-diploma en heeft altijd in het horend onderwijs gezeten. In de eerste test keurde hij geschrikt als voltooid deelwoord goed en dacht – net zoals alle dove personen – dat Pff, ik had de hele dag gewerkt correct was. Bij de Tense sequencing keurde hij als enige twee correcte zinnen af en maakte nog twee andere foutjes maar er zat geen patroon in.
VGT-2 scoorde iets minder voor de eerste test maar maakte dat goed met de tweede en derde test. In de eerste test had hij o.a. problemen met drie voltooide deelwoorden: hij liet geschrikt, beloven en opruimen staan. Bij de samengestelde werkwoorden maakte hij slechts drie fouten maar het waren wel telkens niet-scheidbare werkwoorden die hij als scheidbaar behandelde. Zo opteerde hij voor doorgekruist, steunde … onder en loopt … over in plaats van overloopt. In de derde test liet hij o.a. twee infinitieven staan. De combinatie van zijn fouten uit de eerste en derde test geven aan dat deze dove persoon niet altijd opmerkt dat er infinitieven staan op plaatsen waar eigenlijk een vervoegd werkwoord hoort te staan.
|56
VGT-3 behaalde erg goede scores voor de eerste en derde test. Zijn score voor de tweede test lag iets lager in vergelijking met zijn andere scores maar zeker niet opmerkelijk laag. Deze persoon is dan ook, net zoals VGT-1, in het bezit van een Bachelor-diploma. De enige fouten die hij maakte in de drie tests, waren ook telkens fouten die door meerdere andere dove personen werden gemaakt.
VGT-4 scoorde eerder aan de lage kant en haalde vreemd genoeg meer voor de tweede test dan voor de andere tests, het omgekeerde van bijna alle andere proefpersonen, inclusief de NT2-leerders. In de eerste test valt vooral op hoe deze dove persoon verschillende fouten van verschillende types maakt en ze dus eerder lijkt te gokken. In de tweede test frappeert dat VGT-4 geen werkwoorden scheidt als ze zelf moet vervoegen. Zo maakte ze vormen als doorverwijst, doorrijden (terwijl er doorgereden had moeten staan) en overslaat. Wat betreft de Tense sequencing maakte ze de meeste fouten bij de beoordelingen, schreef daarnaast tegenwoordige werkwoordsvormen als mors en valt terwijl er verleden werkwoordstijden verwacht werden en verbeterde ze vreemd genoeg de correcte zin Het konijn snuffelde even aan de wortel en huppelde daarna verder in het konijn snuffel even aan de wortel en huppelde daarna verder. Hier valt vooral op dat ze problemen heeft met de juiste tijdsaanduiding van het werkwoord, een mogelijk verklaring ook voor de incorrecte zinnen die ze in de eerste test produceerde.
VGT-5 en VGT-6 namen allebei slechts aan twee van de drie tests deel. Bij VGT-5 valt op dat ze erg hoge scores haalde ondanks het feit dat ze als hoogste scholingsgraad een certificaat van het lager secundair beroepsonderwijs heeft. Een mogelijke verklaring voor deze scores is dat deze vrouw via haar beroep als administratief bediende ontzettend vaak met het (geschreven) Nederlands in contact komt. In haar eerste test maakte ze overigens alleen maar fouten die ook door veel anderen werden gemaakt, ze keurde namelijk geschrikt en Pff, ik had de hele dag gewerkt goed. In de tweede test opteerde ze o.a. voor doorgekruist en misgeleid. VGT-6 had behoorlijke moeite met de twee tests die hij aflegde. Hij verschilt qua onderwijs nochtans amper van VGT-5, op zijn getuigschrift van de Academie voor Schone Kunsten na. Hij kan mogelijk wel de hypothese over de invloed van het beroep ondersteunen; hij is immers technisch assistent en komt niet dagelijks in contact met het geschreven Nederlands. In de eerste test liep vooral de beoordeling mis. Hij dacht van heel veel zinnen dat ze correct waren, terwijl ze incorrect waren, o.a. de zinnen met de incorrecte werkwoordsgroepering. Wat betreft de samengestelde werkwoorden, heeft VGT-6 de neiging om werkwoorden te scheiden.
|57
VGT-7 haalde goede scores op de eerste en tweede test en haalde de hoogste score van alle dove personen voor de derde test. Hij maakte eigenlijk in geen enkele test opvallende fouten, maar wel de fouten die door meerdere anderen ook werden gemaakt. Hier kan wel de opmerking gemaakt worden dat VGT-7 het minste gehoorverlies heeft van alle VGT-proefpersonen, namelijk 50dB.
VGT-8 scoorde ongeveer gelijk voor de eerste en derde test en haalde iets minder voor de tweede test. In de eerste test viel op dat deze dove persoon vooral problemen lijkt te hebben met zinnen waar hebben in voorkomt. Zo keurde ze de zinnen Je hebt haar beloven (…) en Sara zal toch haar kamer opruimen hebben (…) goed en creëerde ze bovendien zelf de zinnen Hij zal straks twaalf uur lopen hebben en Ze zullen de taart al opeten hebben. VGT-8 opteert er duidelijk voor in deze zinnen om hebben met een infinitief in plaats van een voltooid deelwoord te combineren. Wat betreft de samengestelde werkwoorden maakte ze zowel fouten tegen de scheidbare als niet-scheidbare werkwoorden. Eén zelfgeproduceerde zin was erg interessant, namelijk Hij heeft om op tijd zijn hard doorrijden. Hier combineert VGT-8 weer een infinitief met een vorm van hebben. Bij de Tense sequencing tenslotte maakte ze o.a. één fout die slechts bij één andere dove persoon voorkwam: ze keurde beginnen goed als persoonsvorm.
VGT-9 haalde erg goede resultaten voor alle drie de tests en ook hij verbaast hiermee aangezien hij – net zoals VGT-5 – een certificaat van het beroepsonderwijs heeft. Opnieuw kan hier eventueel dezelfde verklaring gegeven worden, namelijk het beroep: ook VGT-9 is immers bediende. Hoewel er bij doven verondersteld wordt dat hun grammaticale kennis van het Nederlands plafonneert eens ze afgestudeerd zijn, is dit mogelijk een bewijs dat dit niet zo is. VGT-4 – ook bediende en tevens dezelfde scholingsgraad - weerlegt echter gedeeltelijk deze hypothese met haar slechtere scores voor de eerste en derde test, dus er zijn misschien nog andere factoren in het spel. In de tweede en derde test maakte VGT-9 de ‘typische’ fouten voor deze groep. In de eerste test keurde hij o.a. een zin met foutieve werkwoordsgroepering goed. Gezien het geringe aantal fouten van deze proefpersoon, kon er in geen enkele test een echt patroon onderscheiden worden.
VGT-10 tenslotte deed het erg goed bij de eerste test maar scoorde beduidend minder voor de tweede en derde test. Wat de samengestelde werkwoorden betreft, heeft ze een duidelijke voorkeur voor de scheidbare vormen. Bij de Tense sequencing viel dan weer op dat ze goed kan beoordelen (slechts één foutje maakte ze daar) maar bij de vervoegingen gaat het behoorlijk mis. Zo schreef ze o.a. drinkt in plaats van dronk, zaten in plaats van zat, heb in plaats van heeft en veranderde ze het correcte viel in vielen.
|58
Uit deze individuele resultaten bleek dat de dove personen met de hoogste diploma’s ook het best scoorden, hoewel VGT-10 enkel voor de eerste test goed scoorde. Daarnaast lijkt het ook zo te zijn dat contact met het (geschreven) Nederlands in het beroep, kan zorgen voor een verdere ontwikkeling van dat Nederlands, al wordt deze hypothese niet door iedereen bevestigd.
6.4.5. De individuele resultaten van de NT2-leerders Tabel 11 toont de individuele resultaten van de NT2-leerders voor elke test en geeft daarbij ook aan hoelang deze NT2-leerder al Nederlands kent of studeert. In wat volgt, worden de resultaten van elke NT2-leerder besproken.
Proefpersonen
Test 1 (%)
Test 2 (%)
Test 3 (%)
Jaren Nederlands (+-)
NT2-A
87,5
80
73,3
0,5 + middelbaar
NT2-B
87,5
85
93,3
2
NT2-C
79,1
50
86,6
1,5
NT2-D
87,5
75
86,6
3
NT2-E
79,1
60
80
0,5
NT2-F
70,8
80
90
20
NT2-G
87,5
80
96,6
14
NT2-H
100
80
96,6
12
NT2-I
83,3
65
86,6
van kleinsaf
NT2-J
79,1
50
83,3
1,5
Tabel 11: Individuele resultaten NT2-leerders
NT2-A haalt zowel bij de eerste als tweede test telkens één van de hoogste scores maar bij de derde test scoorde deze NT2-leerder het laagst. In de eerste test was hij één van de NT2-leerders die geschrikt goedkeurde als voltooid deelwoord maar maakte daarna geen echt opvallende fouten meer op het voltooid deelwoord overgevallen in plaats van overvallen na. De tweede test toonde aan dat overgevallen niet zomaar een fout was. In deze test lijkt NT2-A immers een duidelijke voorkeur voor de scheidbare werkwoorden te hebben. De iets lagere score bij de Tense sequencing tenslotte, heeft hij vooral te wijten aan foute werkwoordstijden. Het was tevens opmerkelijk hoe hij (…) enkele bomen vielen om veranderde in (…) enkele bomen omvielen, waarmee hij dus ingaat tegen het resultaat van de tweede test en ervoor opteert om een scheidbaar werkwoord als niet-scheidbaar te behandelen. Het lijkt er dan ook op dat NT2-A bij de persoonsvormen opteert voor het gebruik van niet-scheidbare werkwoorden maar bij de voltooide deelwoorden voor het gebruik van scheidbare
|59
werkwoorden. Daarnaast zag hij wel in dat de infinitieven in de derde test fout waren maar kon hij zelf niet de correcte werkwoordstijd aangeven.
NT2-B scoorde erg verrassend bij elke test één van de hoogste scores ondanks het feit dat hij nog maar sinds twee jaar Nederlands studeert. In de eerste test keurde hij net zoals NT2-A geschrikt goed als voltooid deelwoord. Wat betreft de samengestelde werkwoorden, had hij geen enkel probleem met het correct aanvullen van de zinnen maar maakte toch enkele foutjes toen hij zelf werkwoorden moest gaan vervoegen. Het was vooral opvallend hoe hij overlopen als een scheidbaar werkwoord behandelde maar overslaan niet. Mogelijk kan hier dezelfde verklaring gegeven worden als bij Sebastian: misschien kent NT2-B wel het werkwoord “de emmer loopt over” maar niet het werkwoord overlopen met als betekenis ‘vluchtig doornemen’. In de derde test tenslotte maakte hij enkel fouten die ook bij meerdere andere NT2-leerders voorkwamen. Een echt patroon kan er bij deze NT2-leerder niet ontdekt worden; het ziet er eerder naar uit dat hij zijn kennis van het Nederlands nog op enkele kleine puntjes moet perfectioneren.
NT2-C behaalde een goed resultaat op de eerste en derde test maar voor de tweede test haalde ze slechts 50%. Haar foutenpatroon uit de eerste test week lichtjes af van dat van de NT2-leerders die het best scoorden. Ze keurde ook geschrikt goed maar dacht tevens dat drie correcte zinnen incorrect waren. Bovendien had ze soms problemen met hebben/zijn. In de tweede test vulde deze NT2-leerder de helft van de zinnen incorrect aan en vervoegde vervolgens de helft van de werkwoorden incorrect. Uit haar antwoorden valt duidelijk op te maken dat ze er eerder voor opteert om samengestelde werkwoorden te scheiden dan omgekeerd. Bij de Tense sequencing tenslotte maakte ze geen opmerkelijke fouten buiten het feit dat ze dacht dat de verleden tijd van voelen, viel was.
NT2-D scoorde net zoals NT2-C het best op de eerste en derde test en haalde iets minder op de tweede test, hoewel het verschil niet zo significant was als bij NT2-C. Uit de eerste en derde test kwamen geen opmerkelijke fouten naar voor. Wat betreft de samengestelde werkwoorden ging vooral het zelf vervoegen fout.
NT2-E volgt het patroon van de voorgaande NT2-leerders en scoort minder voor de tweede test dan voor de andere testen. In de eerste test ging deze NT2-leerder op verschillende vlakken (incorrect voltooid deelwoord, hebben/zijn, enzovoort) in de fout maar beperkte het aantal fouten iedere keer slechts tot één. Wat betreft de samengestelde werkwoorden maakte hij evenveel fouten tegen het aanvullen als tegen het vervoegen. Net zoals NT2-A overigens, opteert NT2-E ervoor om
|60
samengestelde werkwoorden als scheidbaar te behandelen in het voltooid deelwoord maar in tegenstelling tot NT2-A heeft deze NT2-leerder geen voorkeur bij de persoonsvormen. Bij de derde test tenslotte liep het vooral mis bij de vervoegingen. Toch was het resultaat van NT2-E voor alle testen erg goed aangezien hij nog maar iets meer dan een half jaar Nederlands studeert.
NT2-F scoorde alsmaar beter naarmate de tests vorderden. Vooral het feit dat ze op de eerste test het laagste resultaat haalde, was erg opvallend aangezien deze NT2-leerder al sinds 1988 Nederlands leert en ze bovendien Nederlands spreekt op haar werk, met haar kinderen en met haar vrienden. In het eerste deel van de eerste test, beoordeelde ze vooral de correcte zinnen erg vaak als foutief. Daartegenover staat dan weer dat ze in het tweede deel van de test beter scoorde en de foute zinnen effectief ook goed verbeterde. Gezien haar jarenlange ervaring met het Nederlands, kan ik geen verklaring bedenken voor dit slechte resultaat. Wat betreft de samengestelde werkwoorden, heeft deze NT2-leerder geen duidelijke voorkeur. Wel is het net zoals bij NT2-B opmerkelijk hoe ze overlopen en overslaan omgekeerd behandelt. Ook hier kan de “emmer-hypothese” weer aangehaald worden. De derde test tenslotte bevestigde haar relatief goede score uit de tweede test. Over het algemeen is het toch verbazend dat deze NT2-leerder niet beter scoorde op de drie testen aangezien ze de NT2-leerder is die al het langst Nederlands leert.
NT2-G is nog een NT2-leerder die al meerdere jaren Nederlands leert en dat weerspiegelt zich in zijn resultaten. In de eerste test keurde hij net zoals NT2-A geschrikt goed en vulde tevens net zoals NT2A overgevallen in maar maakte verder geen opvallende fouten. Bij de samengestelde werkwoorden was het duidelijk dat deze NT2-leerder er bij de voltooide deelwoorden steevast voor opteert om ze als scheidbare werkwoorden te behandelen. De derde test bevestigde nogmaals het goede resultaat uit de twee vorige tests: NT2-G maakte slechts één fout, namelijk hebben in plaats van heeft. Bovendien gebruikte hij als voltooid deelwoord van overleggen, overgelegd in plaats van overlegd, een fout die de stelling over zijn voorkeur om voltooide deelwoorden als scheidbare werkwoorden te behandelen, confirmeert.
NT2-H slaagde er als enige in om de eerste test volledig correct in te vullen. Ook bij de tweede en derde test haalde ze telkens een hoge score. Ze spreekt dan ook al Nederlands sinds 1996. In de tweede test vulde ze één zin verkeerd aan en maakte ze zelf drie fouten bij het vervoegen. Bij de Tense sequencing ging ze alleen in de fout bij de (betwistbare) cola-zin: ze vulde morste in plaats van gemorst had in.
|61
NT2-I haalde – net zoals het merendeel van de NT2-leerders – iets minder voor zijn tweede test maar dit resultaat moet genuanceerd worden. Hij vulde weliswaar drie zinnen verkeerd aan maar bij het zelf vervoegen gaat het vooral fout voor wat betreft de klankverandering of de vorm van de werkwoorden en niet zozeer het al dan niet terecht of onterecht scheiden van de werkwoorden. Zo creëerde hij werkwoordsvormen als overloopde, doorverwijzen en overslaan. Doorrijden was het enige werkwoord in het tweede deel dat hij als niet-scheidbaar behandelde terwijl het scheidbaar is: hij heeft te hard gedoorrijt om zijn tijd. In de eerste test had hij vooral problemen met de voltooide deelwoorden: hij keurde geschrikt goed en liet opruimen en verkiezen als voltooide deelwoorden staan. Bij de Tense sequencing viel voornamelijk op hoe hij als verleden tijd van vallen zowel valde als velt gebruikte. Deze NT2-leerder heeft dus eigenlijk hoofdzakelijk problemen met de verleden tijd van de sterke werkwoorden.
NT2-J tenslotte haalde een behoorlijke score voor de eerste en derde test maar haalde slechts de helft voor de tweede test, net zoals NT2-C. In de eerste test dacht deze NT2-leerder o.a. dat opruimen en goedkeuren correcte voltooide deelwoorden waren. Voor de samengestelde werkwoorden haalde NT2-J een opmerkelijk vreemd resultaat. Hij kon slechts drie van de eerste tien zinnen correct aanvullen maar haalde daarna wel zeven op tien voor wat betreft het zelf vervoegen. Bovendien kon er ook geen patroon gevonden worden in zijn antwoorden; hij ging zowel tegen de scheidbare als niet-scheidbare werkwoorden in de fout. Zijn laatste test toonde erg veel overeenkomsten met de test van NT2-E. NT2-J vulde namelijk ook tweemaal valde in, in plaats van viel, en morste en overlegde in plaats van had gemorst en had overlegd.
Via het vergelijken van deze individuele resultaten kunnen ook enkele opmerkingen gemaakt worden. Zo was voor iedereen, op NT2-F na, de tweede test de minst goede test maar bleek duidelijk dat de NT2-leerders die al het langst Nederlands kennen, minder problemen hadden met de scheidbare en niet-scheidbare werkwoorden. NT2-B vormde hier wel een uitzondering op: hij studeert nog maar sinds twee jaar Nederlands en haalde toch de hoogste score. Daarnaast haalden NT2-A, NT2-B en NT2-D bij de eerste test hetzelfde resultaat, net zoals NT2-C en NT2-J. Niet toevallig bevinden deze NT2-leerders zich in een gelijkaardige situatie: NT2-A, NT2-B en NT2-D zijn nog niet langer dan twee jaar bezig met Nederlands te leren (hoewel NT2-A al Nederlands gekregen heeft op school) en NT2-C en NT2-J zijn allebei in dezelfde periode ongeveer Nederlands beginnen te leren en spreken geen Nederlands op hun job of bij hun partner maar enkel bij hun vrienden en in de lessen.
|62
7 Conclusies 7.1.Herhaling onderzoeksvraag en verwachtingen In 5.1. werd de volgende centrale onderzoeksvraag voor dit onderzoek geformuleerd:
Is er een patroon te vinden in het werkwoordgebruik van een ernstig auditief beperkte persoon die oraal opgevoed is, in dat van een groep dove personen die Vlaamse Gebarentaal als moedertaal hebben en in dat van NT2-leerders?
Ik heb geprobeerd deze vraag te beantwoorden door na te gaan of er een patroon te vinden is in het gebruik van deze groepen van het passief, de VTT en de VTOEKT; de samengestelde werkwoorden en infinitieven in samengevoegde zinnen (het zogenaamde Tense Sequencing). In 5.2. formuleerde ik mijn verwachtingen dat wat betreft het passief de groep doven met VGT als moedertaal de neiging zullen hebben om het hulpwerkwoord of door weg te laten en er in mindere mate problemen zouden kunnen ontstaan bij de voltooide deelwoorden van niet-frequente werkwoorden en bij een omkering van hebben en zijn. Van Sebastian verwachtte ik op basis van zijn spontaan geschreven materiaal dat hij weinig tot geen fouten zou maken tegen het passief of tegen hebben en zijn maar dat hij misschien wel incorrecte voltooide deelwoorden zou kunnen laten staan of zelf produceren. Daarnaast vermoedde ik dat Sebastian niet-scheidbare samengestelde werkwoorden zou scheiden en dat de groep doven het omgekeerde zou doen. Bij de Tense Sequencing verwachtte ik zowel van Sebastian als van de groep doven dat ze in samengevoegde zinnen het tweede werkwoord onvervoegd zouden durven laten en dat Sebastian eventueel ook problemen met de tijd van het eerste werkwoord zou vertonen.
Wat betreft de NT2-leerders, formuleerde ik tevens in 5.2. mijn verwachtingen dat deze groep de regels van de zwakke werkwoorden zou toepassen op de voltooide deelwoorden van sterke en onregelmatige werkwoorden. Over de andere aspecten tastte ik in het duister maar sprak ik het vermoeden uit dat er overeenkomsten aan te treffen zouden zijn tussen deze groep en de groep doven en er misschien een tendens zou blijken om de scheidbare werkwoorden als niet-scheidbare werkwoorden te behandelen. Bij de Tense Sequencing verwachtte ik geen problemen aangezien in andere talen werkwoorden ook vervoegd worden. 7.2. De conclusies Het passief Zoals verwacht, leverde het passief geen enkel probleem op voor Sebastian. De groep doven week dan weer af van de verwachtingen: één iemand keurde de zinnen zonder hulpwerkwoord goed maar
|63
daar bleef het ook bij. Van deze groep kan dus ook gezegd worden dat het passief geen problemen opleverde. De NT2-leerders hadden tevens geen problemen met het passief. Aangezien er amper fouten gemaakt werden, is het moeilijk om van een patroon te spreken hoewel het erg opmerkelijk is dat de dove personen zo goed scoorden voor het passief.
De voltooide deelwoorden in het passief, de VTT en de VTOEKT Sebastian produceerde zelf geen incorrecte voltooide deelwoorden maar liet er wel enkele staan. Drie doven dachten net zoals Sebastian dat de zin Je hebt haar beloven dat je zou meegaan correct was. Het grootste probleem dook echter op bij de voltooide deelwoorden in de VTOEKT. De helft van de dove personen dacht, net zoals Sebastian, dat Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert? een correcte zin was. Ook bij de NT2-leerders zorgde deze zin voor problemen: slechts twee personen keurde de zin goed maar drie anderen waren tevens niet in staat om de zin correct te corrigeren. Het grootste probleem bij de NT2-leerders was echter de zin Ze zal wel geschrikt zijn van onze opmerking. Meer dan de helft keurde deze zin goed; de meeste NT2-leerders hebben dit sterk werkwoord zoals verwacht dus behandeld als een zwak werkwoord – net zoals drie NT2-leerders deden met verkiezen. Over het algemeen kan dus gezegd worden dat er vooral problemen waren met de voltooide deelwoorden in de VTOEKT, dat Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert? bij alle drie de groepen problematisch bleek, dat Je hebt haar beloven dat je zou meegaan voor Sebastian en enkele doven correct klonk en dat de meeste NT2leerders het werkwoord schrikken behandelen als een zwak werkwoord.
Hebben/zijn Sebastian heeft op geen enkel moment hebben met zijn verward of omgekeerd en keurde ook nooit een zin goed waarin deze werkwoorden door elkaar gebruikt werden. Hij lost hierbij mijn verwachtingen in. De groep doven en de NT2-leerders vertoonden een gelijkaardig patroon: beide groepen hadden problemen met twee zinnen, namelijk Ze zullen waarschijnlijk de taart al opgegeten zijn en Hij zal al twaalf uur hebben gelopen. Het is opnieuw opvallend hoe de zinnen in de VTOEKT bij beide groepen voor problemen zorgen. Zo dacht ook de helft van de NT2-leerders dat de correcte zin Voor het verjaardagsfeestje zal ik van kop tot teen geschminkt zijn incorrect was (twee doven dachten daar ook zo over). Mogelijk moet er in het onderwijs meer tijd aan deze werkwoordstijd besteed worden.
Samengestelde werkwoorden Sebastian had geen problemen met de scheidbaar samengestelde werkwoorden maar scheidde, zoals verwacht wel enkele niet-scheidbaar samengestelde werkwoorden. Toch gebeurde dit niet in
|64
die mate dat het echt problematisch bleek. Dezelfde trend werd teruggevonden bij de dove personen en de NT2-leerders. De dove personen hadden amper problemen met de scheidbare werkwoorden maar enkele niet-scheidbare werkwoorden werden erg vaak als scheidbaar behandeld. Het meest opvallend was het werkwoord doorkruisen. Acht personen van de tien opteerden voor het voltooid deelwoord doorgekruist in plaats van doorkruist, iets wat Sebastian ook al deed en wat tevens door acht NT2-leerders gedaan werd. Ook overlopen vormt een constante bij deze drie groepen: de meerderheid kiest ervoor om het werkwoord te scheiden terwijl het om de niet-scheidbare variant van het werkwoord gaat. Ik herhaal hier dan ook de hypothese dat de meeste proefpersonen waarschijnlijk wel het werkwoord overlopen zoals De emmer loopt over kennen maar niet het werkwoord overlopen zoals De docent overloopt nog even de cursus met de studenten. Over het algemeen kan gezegd worden dat er een trend bleek om bepaalde niet-scheidbare werkwoorden als scheidbaar te behandelen. De overeenkomsten tussen de groepen (en ook binnen de groepen) toont overigens ook aan dat er geen interferentie van de eerste taal plaatsvindt maar dat de testpersonen waarschijnlijk allemaal geleerd hebben om samengestelde werkwoorden te scheiden.
Tense sequencing Zoals verwacht scoorden de dove personen erg goed wat betreft het beoordelen van de zinnen maar integendeel tot de achttienjarigen in het onderzoek van Quigley e.a. (1976) hebben ze iets meer problemen met zinnen waarin het eerste werkwoord onvervoegd is en het tweede vervoegd dan omgekeerd. Daarnaast vielen vooral de fouten tegen de zinnen met het woord nadat op. Ook Sebastian bevestigde mijn vermoedens niet: hij keurde één correcte zin af maar maakte voor het overige geen enkele fout meer.
Wat betreft de NT2-leerders, zij hadden -zoals verwacht - zo goed als geen problemen met het beoordelen van de zinnen. De enkele foutjes die gemaakt werden, kwamen net zoals bij de dove personen voor in zinnen waarin het eerste werkwoord onvervoegd was en het tweede werkwoord vervoegd. Het zelf vervoegen van de werkwoorden ging relatief goed voor de OVT (85%) maar liep behoorlijk fout bij de VVT (56%). Ook hier zorgde nadat voor problemen.
Evaluatie methodologie en resultaten Omdat in dit onderzoek met vrijwillige volwassenen werd gewerkt die onmogelijk allemaal op hetzelfde moment konden worden samengebracht, werd de test online gezet en via e-mail verspreid. Dit verliep relatief vlot: de meeste proefpersonen reageerden binnen enkele dagen, sommige proefpersonen hadden dan weer één of twee “herinnerings-e-mails” nodig om de tests in te vullen. Naar het einde toe werd het moeilijker om bepaalde mensen te blijven motiveren aangezien ze de
|65
tests in hun vrije tijd moesten invullen en hier niet altijd evenveel zin of tijd voor hadden. Gelukkig heeft niemand zomaar afgehaakt. Omdat de resultaten ook online verzameld werden, was het een stuk gemakkelijker om ze te verwerken, o.a. omdat de antwoorden van iedereen onder elkaar verschenen en het vergelijken ervan zo een stuk vlotter ging. Het nadeel van het online verspreiden is dan weer dat er geen controle is over hoelang de testpersonen gedaan hebben over het invullen van de tests en hoe eerlijk ze hierbij geweest zijn. De resultaten doen echter wel vermoeden dat er geen bedrog in het spel was. Een mogelijkheid om de tijdsduur van het invullen na te gaan, is de test opstellen in Excell (in een macro) en er een tijdsmeter in verstoppen. Het nadeel van Excell (en Word) is dan weer dat er spellingscontrole doorgevoerd kan worden en de proefpersonen dus hun eigen fouten ter plaatse kunnen verbeteren.
Verder onderzoek Uit dit onderzoek kwamen nog heel wat andere problemen naar voor dan enkel de problematiek die hier onderzocht is. Zo kan het zeker voor wat betreft de NT2-leerders interessant zijn om het verschil in vervoeging tussen de sterke werkwoorden en de zwakke werkwoorden van naderbij te bekijken of voor wat betreft de dove personen de vervoeging van werkwoorden in temporele zinnen. Hier kan misschien een comparatief onderzoek uitgevoerd worden over zinnen met terwijl, voordat en nadat. Daarnaast lijkt het mij ook aangewezen om de ‘beroepshypthese’ die in dit onderzoek werd gesteld op grotere schaal te gaan onderzoeken. Als blijkt dat deze hypothese klopt, zou het mogelijk kunnen leiden tot een verdere opvolging van het Nederlands van doven nadat ze afgestudeerd zijn of zou het er misschien voor kunnen zorgen dat deze mensen niet meer als beperkt beschouwd worden. Wat Sebastian en de dove personen in het algemeen betreft tenslotte, kan er zeker nog onderzoek gedaan worden naar het gebruik van er of samenstellingen met er in zinnen zoals Ik heb er erg hard van genoten/Ik heb ervan genoten.
|66
Bibliografie
Appel, R. (2001). Taal Nederland iesj moeilijk. Ons Erfdeel (4), 483-493. Appel, R., & Vermeer, A. (1994). Tweede-taalverwerving en tweede-taalonderwijs. Bussum: Coutinho. Booij, G., & van Santen, A. (1995). Morfologie. Amsterdam: Amsterdam University Press. e-ANS. Algemene Nederlandse Spraakkunst online. Zie Geerts, e.a. Geerts, G., Haseryn, W., de Rooij, J., & van den Toorn, M. (1984). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen: Wolters-Noordhoff. Geerts, G., Haseryn, W., de Rooij, J., & van den Toorn, M. C. (sd). Opgeroepen op maart 2008, van De Elektronische ANS: http://www.let.ru.nl/ans/e-ans/ Lallemann, J. (1986). Tweede-taalverwerving. In R. Appel, Minderheden: taal en onderwijs (pp. 31-44). Muiderberg: Coutinho. Quigley, S. P., Wilbur, R. B., Power, D. J., Montanelli, D. S., & Steinkamp, M. W. (1976). Syntactic structures in the language of deaf children. University of Illinois UrbanaChampaign. Quigley, S., Smith, N., & Wilbur, R. (1969). Comprehension of Relativized Sentences by Deaf Students. Champaign, Illinois: University of Illinois . Renkema, J. (2005). Schrijfwijzer. Den Haag: Sdu Uitgevers. Schaerlaekens, A., & Gillis, S. (1987). De taalverwerving van het kind. Groningen: WoltersNoordhoff. van den Bogaerde, B. (2000). Input and interaction in deaf families. Universiteit Amsterdam: ongepubliceerd proefschrift. Van Herreweghe, M. (1996). Prelinguaal dove jongeren en Nederlands: een syntactisch onderzoek. Universiteit Gent: ongepubliceerd doctoraat. Van Herreweghe, M., & Vermeerbergen, M. (1998). Thuishoren in een wereld van gebaren. Gent: Academia press. van Wijngaarden, A. (2005). Het jongetje zag dat kikkertje uit de glas was. Het lidwoordgebruik in het Nederlands van NT2-leerders. Universiteit Utrecht: ongepubliceerde doctoraalscriptie.
|67
Vander Beken, K. (2005). Personen met een auditieve handicap. In E. Broekaert, & G. Van Hove, Handboek bijzondere orthopedagogiek (pp. 109-184). Antwerpen-Apeldoorn: Garant. Verhulst-Schlichting, L. (1985). De ontwikkeling van het werkwoord: plaats, vorm, type*. Interdisciplinair tijdschrift voor taal- en tekstwetenschap , 5 (3), 285-298.
|68
Inhoudsopgave Bijlages Bijlage 1 ....................................................................................................................................... I Bijlage 2 ...................................................................................................................................... II Bijlage 3 ..................................................................................................................................... III Bijlage 4 ................................................................................................................................... VIII Bijlage 5 .................................................................................................................................... XII
Bijlage 1 Steekkaart personen met een auditieve beperking
NAAM: VOORNAAM: LEEFTIJD: Hebt u implant?
een
cochleair
Bent u in het bezit van audiogram? Wat is uw graad van doofheid? Wanneer bent geworden?
u
een
doof/slechthorend
Naar welke school (dovenschool/horend)?
bent
u
geweest
Wat is uw hoogste scholingsgraad? Zijn uw ouders doof/slechthorend?
Hebt u broers of zussen? Zo ja, zijn doof/slechthorend?
zij
Indien u een partner hebt, is deze doof/slechthorend? Indien u kinderen hebt, zijn zij doof/slechthorend? Oefent u een job uit en zo ja, welke?
I
Bijlage 2 Steekkaart NT2-leerders
Steekkaart NT2-leerders Dit formulier dient om enkele persoonlijk gegevens te verzamelen maar is strikt vertrouwelijk en alle gegevens worden anoniem verwerkt.
NAAM: VOORNAAM: LEEFTIJD: Wat is uw land van herkomst? Wat is uw thuistaal? Wanneer bent u Nederlands beginnen leren? Hebt u een Nederlandstalige partner of spreekt u Nederlands met uw partner? Indien u kinderen hebt, kennen zij Nederlands? Indien u kinderen hebt, spreekt u Nederlands met hen? Oefent u een job uit en zo ja, welke? Spreekt u Nederlands op uw job? Mag ik vragen om aanvullende info met betrekking tot Nederlands of het spreken van Nederlands hieronder te vermelden? Zoals: zijn er andere gelegenheden waarop u Nederlands spreekt? Of zijn er nog mensen in uw omgeving die Nederlands spreken en waar u vaak mee in contact komt? Alle info die iets met Nederlands te maken heeft, kan hier genoteerd worden:
II
Bijlage 3
Test 1: Hulpwerkwoorden
Beoordeel de volgende zinnen met goed of fout. Denk er niet te lang over na! Het is erg belangrijk dat je zo spontaan mogelijk te werk gaat. Deze test zou dan ook zeker niet veel tijd van je mogen in beslag nemen.
Ze zat op de schommel en ze werd duwen door haar papa. Goed
Fout
Hij heeft haar daarnet nog gebeld zodat ze het niet zou vergeten. Goed
Fout
Na twee jaar zullen de bomen gegroeid zijn drie meter. Goed
Fout
Het netwerk werd overbelast door de vele elektrische apparaten. Goed
Fout
Ze zal wel geschrikt zijn van onze opmerking. Goed
Fout
Die man heeft behangen de hele slaapkamer op z’n eentje. Goed
Fout
Voor het verjaardagsfeestje zal ik van kop tot teen geschminkt zijn. Goed
Fout
III
Je hebt haar beloven dat je zou meegaan. Goed
Fout
De koekjes naar oma gebracht door Roodkapje. Goed
Fout
Onze kat heeft gevangen al elke dag een muis en een vogel. Goed
Fout
De auto werd gewassen de jongen. Goed
Fout
De ene fietser zal al aangekomen hebben voor de andere aankomt. Goed
Fout
Als je denkt dat de zin fout is, gelieve dan ook de volgens jou correcte zin in te vullen.
Jonas geduwd door een vriendje op de speelplaats. Goed
Fout
Sara zal toch haar kamer opruimen hebben voor oma arriveert? Goed
Fout
A: Hoe was je dag? B: Pff, ik had de hele dag gewerkt. Goed
Fout
Morgen zullen we getrouwd zijn acht jaar. Goed
Fout
IV
Je bent me zomaar vergeten! Goed
Fout
Ik ben de deur geopend. Goed
Fout
De groene kandidaat is tot nieuwe president verkiezen. Goed
Fout
De wet werd gisteren door het parlement goedgekeuren. Goed
Fout
Hij zal straks twaalf uur hebben gelopen. Goed
Fout
De oudjes werden op straat overvallen een dievenbende. Goed
Fout
Ze zullen waarschijnlijk de taart al opgegeten zijn. Goed
Fout
Onze foto’s worden door de fotograaf ontwikkeld. Goed
Fout
V
VI
Screenshot eerste test, eerste deel
VII
Screenshot eerste test, tweede deel
Bijlage 4
Test 2: Samengestelde werkwoorden Hieronder vind je twintig zinnen. Bij de eerste tien zinnen kies je uit het menu de juiste aanvulling. Er zijn telkens drie mogelijkheden: de eerste aanvulling, de tweede aanvulling of geen van beide. Bij de tweede reeks moet je zelf een zin maken. Denk er opnieuw niet te lang over na en ga af op je gevoel.
1. Die leerling is echt storend, hij … a. breekt de leerkracht vaak onder. b. onderbreekt vaak de leerkracht. c. Geen van bovenstaande opties 2. Weet je zeker … a. dat ze die boeken naar de bib heeft teruggebracht? b. dat ze die boeken naar de bib heeft geterugbracht? c. Geen van bovenstaande opties 3. In de krant stond dat hij … a. Handelt zijn vrouw mis. b. Zijn vrouw mishandelt. c. Geen van bovenstaande opties 4. We hebben op drie dagen tijd … a. Het hele land doorgekruist. b. Het hele land gedoorkruist. c. Geen van bovenstaande opties 5. Twaalf mensen hebben het ongeval … a. Niet geoverleefd. b. Niet overleefd. c. Geen van bovenstaande opties 6. Het spijt me, ik … a. heb me verkeerd geuitdrukt. b. Heb me verkeerd uitgedrukt. c. Geen van bovenstaande opties 7. Morgen … a. Maken we dan een tabel op met de resultaten. b. Opmaken we dan een tabel met de resultaten. VIII
c. Geen van bovenstaande opties 8. Mijn man werd gisteren … a. In de namiddag overgevallen door drie jongeren. b. In de namiddag door drie jongeren overvald. c. Geen van bovenstaande opties 9. Het verkeer op onze wegen … a. Toeneemt elk jaar. b. Neemt elk jaar toe. c. Geen van bovenstaande opties 10. Precies zoals hij het van zijn oma gehoord had, … a. Navertelde hij het sprookje. b. Vertelde hij het sprookje na. c. Geen van bovenstaande opties
Deel twee: maak zelf een zin met de volgende woorden. Opgelet: de werkwoorden staan tussen haakjes; je kiest zelf of je ze vervoegt of niet.
11. (goedkeuren) - over - commissie - ons - de - fietspad – (hebben) voorstel - het – nieuwe 12. verpleger - man - de - (ondersteunen) - de – (hebben) 13. docent - nog - de - (overlopen) - de - met - cursus - studenten - de – even 14. (volharden) - zijn - in - boosheid – hij 15. loket - hij - (doorverwijzen) - me - naar - andere – het 16. die - haar - tijd -(misleiden) - oplichter - (hebben) - hele – de 17. (voorbestemmen) - (zijn) - voor - ze – elkaar 18. (doorrijden) - heeft - om - tijd - (zijn)- hij - op - hard – te 19. wielrenner - (beeldhouwen) - vrije - in - de –tijd 20. (overslaan) - pagina's - de - twee - professor - deze - meestal IX
X
Screenshot tweede test, eerste deel
XI
Screenshot tweede test, tweede deel
Bijlage 5 Test 3: Tense sequencing
1. Het meisje bakte een cake en eten ervan. Goed
Fout
2. Daarnet rook het erg lekker in huis want ik bereiden stoofvlees. Goed Fout 3. Gisterenavond kijken Klaas naar zijn favoriete tv-programma en hij vond het erg leuk. Goed
Fout
4. Vanmorgen beginnen het te regenen net nadat moeder de ramen had gezeemd. Goed
Fout
5. De vrouw naaide een kleedje en de man las een boek. Goed
Fout
6. Ze zweette erg hard nadat ze die tien kilometer had gelopen. Goed
Fout
7. Gisteren duwde een jongen Marie en ze huilen. Goed
Fout
8. Vanochtend lachte ze nog nadat hij een mopje vertellen. Goed
Fout
9. Vorige week poseren Anna voor de foto en lachte ze haar tanden bloot. Goed
Fout
10. Daarnet rekenen de kapper me te veel aan want hij had geen lak op mijn haar gespoten. Goed
Fout
XII
11. Bill gooide de bal en Jana ving hem. Goed
Fout
12. Rick verklapte het geheim nadat hij het geld van Karel ontvangen had. Goed
Fout
13. Vorige week kwam mijn broer onverwacht mijn kamer binnen en ik schrikken. Goed
Fout
14. Vannacht was het erg glad buiten omdat het sneeuwen. Goed
Fout
15. Vorig weekend gokken Jan en Piet op de paarden en Jan won. Goed
Fout
Vul vanaf nu ook het correcte alternatief in als de zin volgens jou fout is.
16. De ploeg drinken nog een glaasje nadat ze de wedstrijd hadden gewonnen. Goed
Fout
17. De prinses viel in een diepe slaap en ze ontwaakte er nooit meer uit. Goed
Fout
18. Haar moeder leerde haar koken nadat ze er de vorige keer een zootje van had gemaakt. Goed
Fout
19. Het was erg warm en er komen veel toeristen naar het strand. Goed
Fout
20. Mijn computer crashte nadat ik er cola op morsen. Goed
Fout
XIII
21. Drie dagen geleden stormen het en enkele bomen vielen om. Goed
Fout
22. Plots vallen de kabouter van zijn paddenstoel omdat hij te veel had gedronken. Goed
Fout
23. Het konijn snuffelde even aan de wortel en huppelde daarna verder. Goed
Fout
24. Jolien was helemaal in de wolken nadat ze haar vriendje had gezoend. Goed
Fout
25. Gisterenavond speelde Bieke met haar hoepel en hij vallen in de vijver. Goed
Fout
26. De premier gaf een speech nadat hij uren overleggen met de rest van de partij. Goed
Fout
27. Daarnet nog zitten de familie buiten en genoot iedereen van de zon. Goed
Fout
28. Pieter voelen zich erg schuldig nadat hij een egel had doodgereden. Goed
Fout
29. Sien dronk van haar water en spuwde het meteen weer uit. Goed Fout 30. De kuikentjes kwamen uit het ei nadat de warme lamp er dagen op had geschenen. Goed
Fout
XIV
XV
Screenshot derde test, eerste deel
XVI
Screenshot derde test, tweede deel