Niet wat werkt is waar, maar wat waar is werkt
Geloof is geen bouwpakket De ‘Institutie’ vormt een indrukwekkende poging om het geheel van de christelijke geloofswaarheid in kaart te brengen. De samenhang die Calvijn laat zien is weldadig. Zeker vandaag, nu een levensovertuiging uit de meest onmogelijke combinaties van ingrediënten en smaken lijkt te kunnen bestaan.
I
Dr. G. van den Brink is docent dogmatiek aan de VU in Amsterdam en bijzonder hoogleraar geschiedenis van het gereformeerd protestantisme vanwege de Gereformeerde Bond in Leiden.
n zijn totaaloverzicht van de geloofsleer wilde Calvijn zo dicht mogelijk bij de Bijbel blijven. Veel dichter dan allerlei theologen die vóór hem zo’n totaaloverzicht probeerden te presenteren. Hij veroorlooft zich daarom nogal wat forse ingrepen in de traditionele dogmatiek. Calvijn spreekt bijvoorbeeld veel beknopter en eerbiediger over God dan te doen gebruikelijk was. Zo treffen we in de Institutie geen uitvoerige hoofdstukken aan met ellenlange uiteenzettingen over de afzonderlijke eigenschappen van God (zoals Zijn almacht, onveranderlijkheid et cetera), zoals dat in de Middeleeuwen te doen gebruikelijk was. Calvijn vond dat maar zinloze speculatie en ongepaste nieuwsgierigheid. Zodra hij over God komt te spreken, begint hij liever meteen over de drie-enige God, dus over de God die zich in Christus en de Heilige Geest aan ons heeft bekendgemaakt. Want zo komt de Heere God in de Bijbel naar ons toe. Geen los zand Dat wil niet zeggen dat Calvijn in zijn Institutie volstond met het rangschikken van bijbelteksten. Hij was zich ervan bewust dat zijn taak verder ging. Er zijn in het geheel van de Bijbel immers ook
4
de waarheidsvriend
allerlei verbanden te ontdekken. De bijbelse boodschap hangt niet als los zand aan elkaar. Integendeel, ze vertoont een samenhang waarover je je meer gaat verwonderen naarmate je er meer zicht op krijgt. Geleidelijk aan raakte Calvijn ervan overtuigd dat we om die samenhang aan te wijzen ook woorden moeten gebruiken die zelf niet in de Bijbel voorkomen – woorden als ‘drie-eenheid’ of ‘voorzienigheid’. De kerkelijke traditie was hem daar natuurlijk ook in voorgegaan. Zulke woorden wijzen namelijk knooppunten aan die je keer op keer tegenkomt bij het lezen van de Bijbel. In zijn commentaren had Calvijn te weinig ruimte om bij die knooppunten stil te staan. Vandaar dat hij zijn Institutie schreef: om de samenhang tussen de verschillende knooppunten te laten zien, en zodoende een nuttig overzicht te geven van het geheel van wat een christen gelooft. Beste manier Het is daarbij opvallend dat Calvijn lange tijd niet tevreden was over het resultaat van zijn inspanningen. Vanaf de eerste editie in 1536 is hij voortdurend bezig geweest zijn Institutie aan te vullen, te herzien en opnieuw in te delen. Telkens voegde hij nieuwe stof toe vanuit nadere inzichten die voortkwamen uit zijn doorgaande bijbelverklaring, de polemieken waarin hij verzeild raakte en de geschriften van kerkvaders die hij ’s nachts las. Gaandeweg werd de Institutie daardoor een totaal ander boek. Niet dat Calvijns theologische opvattingen zo aan verandering onderhevig waren, maar hij bleef wel hartstochtelijk zoeken naar de beste manier om de christelijke waarheid als een samenhangend geheel voor het voet-
licht te brengen. Pas met de totaal nieuwe structuur die hij had aangebracht in de editie van 1559 was hij tevreden. Hiermee kon hij de nieuwgelovigen, en met name de aanstaande kerkelijke leiders onder hen, adequaat toerusten. Receptie Vandaag kunnen we van deze hartstocht van Calvijn om de christelijke waarheid zo samenhangend mogelijk te ontvouwen nog wel wat leren. Dr. Arjan Markus, missionair predikant te Utrecht, schreef onlangs over wat hij de ‘3 W-these’ noemt: Waar is Wat Werkt. In die gedachte ziet hij terecht een belangrijk kenmerk van onze postmoderne cultuur. Of iets klopt met de werkelijkheid doet er niet zoveel toe, als het maar werkt, in die zin dat het mij een goed gevoel geeft. Op die manier knutselen talloze mensen vandaag hun eigen levensbeschouwing in elkaar, als een bouwpakket dat uit zeer uiteenlopende en soms zelfs ronduit onverenigbare elementen bestaat. Tijdens de receptie na afloop van een trouwdienst die ik geleid had, vroeg ik eens iemand wat hij van de betreffende dienst gevonden had. Hij vertelde toen de gesproken woorden wel mooi te vinden, maar er toch niet zoveel mee te kunnen, omdat hij persoonlijk meer in reïncarnatie geloofde. Ik vroeg toen waarom dat zo was, en had eerlijk gezegd verwacht dat hij misschien een of twee argumenten voor zijn geloof zou kunnen aandragen. Mijn verbazing was groot toen ik een heel ander soort antwoord kreeg: ‘Waarom ik in reïncarnatie geloof ? Gewoon, omdat het me wel mooi lijkt nog eens in een ander leven terug te keren!’ Het feit dat het mooi leek en een goed gevoel gaf, was voor hem blijkbaar voldoende
29 oktober 2009
reden om er ook daadwerkelijk in te geloven. Op die manieren combineren mensen tegenwoordig moeiteloos geloof in reïncarnatie met losse bouwsteentjes die ze nog uit de christelijke traditie hebben overgehouden. Of het allemaal ook hout snijdt, in de zin dat het klopt met de werkelijkheid, interesseert hen niet. Markus ziet in deze ‘metafysische onverschilligheid’ een grote belemmering voor het missionaire gesprek vandaag. Ook in de kerk Helaas is het niet zo dat dit klimaat alleen buiten de kerk opgeld doet. Ook in de kerk is de interesse voor wat wáár is de laatste decennia sterk verminderd. De gedachte dat de waarheid ten diepste één is en dat het de moeite waard is ernaar te zoeken staat enorm onder druk vanuit het idee dat ze vooral praktisch moet zijn: ik moet er iets aan hebben. Veel enthousiaste christenen zoeken vandaag de dag vooral naar wat werkt, dat wil zeggen naar wat een positieve invloed heeft op hun (geloofs)leven. Daar valt op zichzelf best iets goeds over te zeggen; het is bijvoorbeeld een heilzame correctie op een kerkelijke praktijk waarin alles draaide om verstandelijke kennis van de Bijbel en instemming met de rechte leer. Maar dit nieuwe elan slaat door wanneer het gepaard gaat met een afkeer van alles wat riekt naar serieuze scholing en verdieping. Met de weigering om, laten we zeggen, als ouderling een abonnement te nemen op De Waarheidsvriend (die naam alleen al zou christenen over de streep moeten trekken!) – om over meer theologische tijdschriften maar te zwijgen. Het slaat door als je meent voor je eigen geloofsverdieping te kunnen volstaan met wat internet zoal biedt. Verdovend Persoonlijk vind ik het nogal ontmoedigend om in de zoektocht naar waarheid af te gaan op de vraag of iets werkt, omdat alle religies op een bepaalde manier wel ‘werken’. Anders hadden ze niet zo’n lange adem. Wie het puur te
de waarheidsvriend
doen is om de praktische effecten van religie maakt er, naar het beruchte woord van Karl Marx, een soort opium van. Als het maar een verdovende uitwerking heeft en ons bestaan wat dragelijker maakt, is elk vleugje spiritualiteit mooi meegenomen. Maar Calvijn leert ons dat alles erop aankomt om de wáre God te kennen en te dienen – want de rest is allemaal afgoderij. En al ‘werkt’ afgoderij duizendmaal, ze biedt ons geen houvast. Juist omdat Calvijn zulk houvast wel wil bieden, spant hij zich er krachtig voor in om datgene wat de ware God heeft geopenbaard zo gewetensvol en samenhangend mogelijk te ontvouwen. Geen luchtkasteel Leidt dat niet tot een dor, ingewikkeld en bloedeloos theologisch systeem? Juist bij Calvijn blijkt dat allerminst het geval. E.P. Meijering noemt Calvijns theologie ergens ‘eenvoudig’, omdat ze geheel gericht is op het weergeven van de bijbelse boodschap en niet wil weten van iets wat daar bovenuit gaat. Daarbij is Calvijn zoals we zagen geen star denker die zweert bij zijn eigen systeem. Integendeel, het kan allemaal ook anders, en als dat beter lijkt dóet Calvijn het ook anders. De eenheid van de waarheid betekende voor hem niet dat alles zo strak met alles samenhangt, dat er geen enkele rek of beweeglijkheid meer in zou zitten. Zo is bijvoorbeeld de theologische plaats die Calvijn gaf aan de verkiezingsleer – aanvankelijk in combinatie met de voorzienigheidsleer, later daarvan onderscheiden – door de jaren heen meer dan eens gewijzigd. Calvijn was inderdaad, naar het bekende adagium van de Reformatie, ‘gereformeerd om telkens weer ge-reformeerd te worden’. Want het bleef zijn verlangen om zo maximaal mogelijk recht te doen aan de waarheid aangaande God zoals die via de Bijbel tot ons komt. De gedachte dat iets waar is als het maar werkt, zul je dus bij Calvijn niet aantreffen. Daarvoor was zijn passie voor wat echt betrouwbaar is te sterk. Maar Calvijn was wel diep
Hardop voorlezen uit Institutie
Ik ben begonnen met het lezen in de Institutie in 1986/1987, de periode waarin we ons eerst kindje verwachtten. Vooral de vraag naar de betekenis van het sacrament van de heilige doop en het heilig avondmaal was een belangrijke aanleiding eens te gaan zoeken naar wat Calvijn D.L. Aangeenbrug is hier nu eigenlijk van zegt. uitgever bij Jongbloed Wat ik las bij Calvijn was voor in Heerenveen. mij zo onthullend, dat ik regelmatig hardop allerlei passages voorlas aan mijn vrouw. Wat me vooral trof, was wat Calvijn over de doop zegt: ‘God belooft door de doop vergeving der zonden, en Hij zal zonder twijfel de beloofde vergeving aan allen die geloven, verschaffen. Die belofte is ons in de doop aangeboden, laat ons haar dus door het geloof omhelzen.’ Dat was nieuw voor mij, vooral die onvoorwaardelijkheid. Ik had wel eens gehoord dat de doop een pleitgrond is, maar dacht dat dat niet voor iedereen was, niet voor elke doopouder. Het tweede wat me trof, was de manier waarop Calvijn de lijn doortrekt van doop naar avondmaal. Hij laat zien dat het om dezelfde belofte gaat, die in dit sacrament niet alleen opnieuw bevestigd en verzegeld wordt, maar ook bedoeld is om ons naar het kruis van Christus te zenden, waar die beloften waarlijk volbracht en volkomen vervuld zijn. Het zou nog acht jaar duren voor ik persoonlijk de rijkdom en de vrede daarvan, door het werk van de Heilige Geest in mijn hart, vond aan de voet van het kruis van Christus. Dirk Aangeenbrug
overtuigd van het omgekeerde; dat wat waar is, ook werkt. Gods waarheid heeft immers een bevrijdende en vernieuwende uitwerking in mensenlevens. De heilige leer (sacra doctrina) is geen luchtkasteel, geen reeks vrijblijvende theorieën waarmee theologen hun speculatiezucht bevredigen. Nee, ze draait van begin tot eind om de levende relatie tussen de belovende God en de gelovende mens. Onze wijsheid, zo zet Calvijn alle edities van zijn Institutie in, bestaat uit twee delen: de kennis van God en de kennis van onszelf – en die twee hangen op allerlei manieren met elkaar samen. Om die existentiële relatie tussen God en ons gaat het dus. Zo praktijkgericht is de christelijke leer. Juist daarom hebben we alle reden om ons nog altijd met calvijnse passie in haar te verdiepen.
G. van den Brink
29 oktober 2009
5
Calvijn pas met vijfde versie Institutie tevreden
Schaven maakt spannend Calvijn blijft maar aan de ‘Institutie’ werken. Pas bij de vijfde versie is hij tevreden over de opbouw en indeling. Dat voortdurend schaven aan de tekst maakt van de ‘Institutie’ intussen een spannend boek.
C
Dr. H. van den Belt uit Woudenberg is bijzonder universitair docent gereformeerde godgeleerdheid te Utrecht vanwege de Gereformeerde Bond.
alvijns theologie is nogal constant, omdat Hij steeds op een bijbels fundament bouwt. Toch verschuiven soms de accenten door de verschillende fronten waar hij mee te maken heeft. De theologie van Calvijn is niet statisch, maar levendig, omdat Gods Woord levend is. Door die verschuivingen zitten er spanningen in de tekst, die je alleen kunt opsporen door de edities nauwkeurig te vergelijken. Wit en zwart In 1539 besteedt Calvijn voor het eerst aandacht aan het gezag van de Schrift. Hij gaat om het kennen van God. Ieder mens heeft wel een gevoel dat er Iets is. Dat is ruim voldoende om alle mensen hun onschuld te ontnemen, maar lang niet genoeg om God te kennen zoals Hij is. Daarom openbaart God Zich in Zijn Woord. Dat Woord is op Schrift gesteld om te voorkomen dat het verhaspeld
Steeds nieuwe uitgaven
Calvijn publiceert zijn Institutie of onderwijzing in de christelijke religie voor het eerst in 1536, in Bazel. Nieuwe, aangevulde uitgaven komen uit in 1539, 1543 en 1550. In 1559 krijgt het werk zijn definitieve vorm. De nieuwe Nederlandse editie is een vertaling van deze laatste versie.
6
de waarheidsvriend
wordt in de overlevering. Maar hoe kun je zeker weten dat de Bijbel het Woord van God is? Volgens Rome heb je daar de kerk voor nodig. Calvijn vindt dat spotten met de Heilige Geest. Zelf beantwoordt hij die vraag met een illustratie. De Schrift brengt een gevoel van haar waarheid met zich mee, dat even helder is als dat wat witte en zwarte dingen met betrekking tot hun kleur, en zoete en bittere dingen met betrekking tot hun smaak meebrengen. (…) Wij moeten het gezag van de Schrift afleiden van iets dat hoger is dan menselijke redeneringen, beoordelingen of gissingen, namelijk van het inwendig getuigen van de Heilige Geest. (…) Want hoewel zij zich, door haar eigen majesteit, zelf eerbied verwerft, maakt zij op ons pas echt indruk, als zij aan onze harten verzegeld is door de Geest. In de uiteindelijke editie van de Institutie sluiten deze drie stukjes tekst niet meer op elkaar aan. Oorspronkelijk zijn de waarheid of de smaak van de Schrift en het getuigenis van de Geest in het hart onmiddellijk met elkaar verbonden.
standelijke argumenten noemt voor het gezag van de Schrift. Hij doet dat tegenover de humanisten. In 1559 maakt Calvijn de verbinding tussen Woord en Geest weer sterker door het woord autopistie in te lassen. De Schrift wordt voor de christen door de Heilige Geest vanzelf overtuigend, even helder en duidelijk is als zwart en wit, zoet en bitter. Om Calvijn goed te begrijpen moet je soms puzzelen met de tekst. Nieuw accent Een ander voorbeeld is de profetie. In de Institutie van 1536 noemt Calvijn slechts twee ambten van Christus zonder ze verder uit te werken, maar in 1539 voegt hij daar het profetische ambt aan toe. Dat gaat zelfs voorop. Hij schrijft: ‘Het is zeker dat er nooit een gelovige was die niet gezalfd was met deze geestelijke zalving, waaruit volgt dat alle gelovigen Gods gezalfden zijn.’ In de latere edities valt deze zin weg. Calvijn ontkent niet dat de gelovigen delen in de zalving van Christus, maar hij zegt het allemaal iets anders. Christus heeft ‘de zalving niet slechts voor Zichzelf ontvangen, (…) maar voor Zijn hele lichaam, opdat de kracht van de Geest in de voortdurende verkondiging van het Evangelie zou blijken.’ Het accent verschuift van de christen naar de kerk, van de persoonlijke gave van de Geest naar de ambtelijke bediening van het Woord. Het kan heel goed zijn dat Calvijn het accent verlegt vanwege
Verschuivingen in tekst geeft nieuwe accenten
Puzzelen In 1550 plaatst Calvijn een paragraaf over een citaat van Augustinus tussen de eerste twee delen van het citaat en in 1559 een andere paragraaf tussen het tweede en derde deel. Daardoor lijkt het alsof het gezag van de Schrift en de werking van de Geest losser van elkaar staan. Dat idee wordt versterkt doordat Calvijn allerlei ver-
29 oktober 2009
column zijn discussie met de doperse radicalen. Profetie is niet iets voor ieder gemeentelid, maar voor degenen die daar speciaal toe geroepen zijn. Politiek De eerste editie van de Institutie sluit af met een paragraaf over de politiek. In dat slot bespreekt Calvijn de taak van de overheid. Hij houdt zijn lezers ook voor dat zij zich niet mogen verzetten tegen de overheid. Dat mogen alleen de lagere overheden die daar speciaal toe geroepen zijn. Aanvankelijk staat de bespreking van de politiek in het kader van de christelijke vrijheid. Die context relativeert het gewicht van de politiek. De politiek heeft slechts de taak om het aardse leven in te richten. Die relativering wordt nog versterkt als Calvijn in de volgende edities de Institutie afsluit met het hoofdstuk over het leven van de christen, gestempeld door de overdenking van het toekomende leven. Politiek is betrekkelijk, het is slechts een hulpmiddel op de pelgrimsreis. De laatste zin van de Institutie luidt: ‘Wat een troost is het dat elke taak, hoe armzalig en verachtelijk ook voor God schitterend is, als je maar gehoor geeft aan je roeping.’ In 1559 neemt Calvijn de structuur op de schop. Er komen drie boeken over het werk van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het vierde boek hoort bij het derde; daarin behandelt Calvijn de ‘externe middelen’ waardoor de Heilige Geest de christen aan Christus verbindt, de kerk, de ambten en de sacramenten. De gedeelten over de christelijke vrijheid en de overdenking van het toekomende leven komen in het derde boek terecht. Het hoofdstuk over de politiek komt daarmee in een heel ander verband te staan en lijkt het alsof de overheid een van de genademiddelen is. Door het knippen en plakken is de relativerende werking van de christelijke vrijheid en het pelgrimsleven weggevallen. Daardoor kon in de verwerking van de erfenis van Calvijn het politieke slot gemakkelijk een eigen leven gaan leiden.
Lezen in de Institutie
V
ele jaren geleden heb ik Calvijns Institutie helemaal gelezen. Ik had daar een goede reden voor. Nu ja, die hebben we allemaal. Ieder mens kan van de Institutie wijzer worden. Maar één goede reden is meestal niet genoeg als het gaat om een boek van meer dan duizend bladzijden. Mijn extra reden lag in de geschiedenis. Calvinisten hebben op Nederland hun stempel gezet. Wie ons verleden wil kennen moet de calvinisten kennen. Dus lees je de Institutie. Wat valt je dan op, als je geen theoloog bent? Dat hangt er natuurlijk van af wie je zelf bent. Ik lees zo’n boek als historicus, en voel mij dus allereerst ondergedompeld in de zestiende eeuw. Dat was de eeuw van de Reformatie. Het kwam op kiezen aan. Calvijn wilde de gemeente daarbij helpen en haar het verschil leren tussen goed en verkeerd, waar en vals. Wat mij telkens weer trof was dat Calvijn zijn tegenstanders alle kansen gaf. Ze mochten volledig uitspreken en al hun argumenten ontvouwen. Die werden dan vervolgens stuk voor stuk weerlegd, want Calvijn wilde zijn lezers duidelijkheid en zekerheid geven. Dat was nodig. Je kunt aan de Institutie denken bij Paulus’ beschrijving van de wapenrusting Gods: een schild des geloofs en een zwaard des Geestes. In de zestiende eeuw kon elke gelovige ter verantwoording geroepen worden. Misschien moest hij met zijn leven instaan voor zijn belijdenis. Dan moest hij tegenover zijn rechters vast staan in zijn geloof. Het was een grote steun als hij in de Institutie had gelezen.
Het trof mij dat Calvijn zijn tegenstanders alle kansen gaf
Spitten Calvijn was in 1559 eindelijk tevreden. Toch is niet elke verandering een verbetering. Soms denk je: had hij dat maar laten staan. De lagen in de tekst van de Institutie maken het lezen wel spannend. Je moet erin spitten, net als in de Schrift. Soms lijkt een theoloog net een archeoloog.
Tegenwoordig gaan we met dat boek anders om. Het is ons tot een theologisch handboek geworden, dat in het polemische kleed van de zestiende eeuw een ouderwetse indruk maakt. Toch, als je de Institutie opslaat, begrijp je waarom Groen van Prinsterer kon zeggen dat de theologische wetenschap klaar was met haar werk: na de zestiende eeuw was geen verdere ontwikkeling meer nodig. In de Institutie herken je inderdaad overal het geloof dat we nog altijd belijden, in catechismus en confessie. Zo’n boek kan na ruim 450 jaar een vertaling nog waard zijn.
H. van den Belt
A.Th. van Deursen
de waarheidsvriend
Prof.dr. A.Th. van Deursen is emeritus hoogleraar nieuwe geschiedenis.
29 oktober 2009
7
Werk lezen als voedsel voor echte vroomheid
Het geheim van de Institutie Na 450 jaar wordt de ‘Institutie’ nog eens vertaald en voor elke Nederlander toegankelijk gemaakt. Wat is er met dat boek, dat we het nu nog zouden moeten lezen?
A
Dr. A. de Reuver uit Delft is emeritus hoogleraar gereformeerde godgeleerdheid vanwege de Gereformeerde Bond.
ls Calvijn in 1536 de eerste editie van zijn Christelijke Onderwijzing het licht geeft, is de teerling al geworpen. Als reformator van de tweede generatie bevindt hij zich in een fase waarin kerk en samenleving zijn gaan schuiven. Luthers reformatorisch elan heeft de eenheid van de Catholica verbroken. Paus en keizer verzetten zich heftig, maar vergeefs. Nationalistische tendensen ondermijnen het kerkelijk en wereldlijk gezag. Het Avondland verkeert in crisistijd. En de reformatorische beweging? Ook daarin rumoert het. Dopersen kiezen een eigen radicale, soms revolutionaire route. En was de hoofdstroom van de Reformatie nu maar eensgezind gebleven! De breuk tussen Luther en Zwingli drijft een onzalige wig tussen broeders van hetzelfde huisgezin. Daar komt nog bij dat zich van ‘binnenuit’ een groepering roert die als libertijnen te boek staan, lieden die de christelijke vrijheid verkeren in losbandigheid. Anders en hetzelfde Met deze fronten wordt Calvijn geconfronteerd: Rome, dopers en libertijnen. Het zijn andere fronten dan de onze. Of zijn het wellicht dezelfde, maar dan anders van gestalte? Ik denk het. Als we voor ‘Rome’ invullen werkheiligheid, voor ‘doperdom’ geestdrijverij, voor ‘libertinisme’ relativisme, is de actualiteit niet ver te zoeken.
8
de waarheidsvriend
Toerusten wil de reformator. In leer en vroomheid. Voor hem bestaat tussen die twee geen enkel contrast, laat staan conflict. De op de Schrift geënte leer tendeert naar de vroomheid, en ware vroomheid floreert op de bodem van de heilsleer. Calvijns positie is zo te kenschetsen, dat het draait om de leer en dat het gaat om de vroomheid. Niet toevallig klinken in de ondertitel van de eerste Institutie-uitgave die twee termen nadrukkelijk op: ‘Een werk dat vrijwel de gehele hoofdsom van de vroomheid bevat, alsook al wat in de heilsleer gekend moet worden’. Meesterlijk Aanvankelijk betreft het een geschrift van betrekkelijk bescheiden omvang: 514 kleine pagina’s. Het vertoont de opbouw van een catechismus, waarin achtereenvolgens worden behandeld: wet, geloof(sbelijdenis), gebed en sacramenten. Waarschijnlijk bereidt hij het al voor als hij, na zijn ‘onverwachtse bekering’, zich nog in Frankrijk schuilhoudt tijdens zijn vlucht voor de inquisitie. In Bazel, waar hij korte tijd later asiel vindt, komt het van de pers, nadat hij er aan de vier hoofdstukken eerst nog twee toevoegt, namelijk over de roomse zogenaamde sacramenten en over de christelijke vrijheid. Hij voorziet het boek van een ‘open brief ’ aan Frans I, koning van zijn vaderland. Een meester-
lijke apologie, waarin Calvijn het misverstand ontzenuwt dat de reformatorische christenen te vereenzelvigen zouden zijn met revolutionaire geesten die kerk en staat ondermijnen. Wat mij voor ogen stond – schrijft Calvijn aan de koning – is niets anders dan enkele elementaire zaken doorgeven, tot vorming in de ware vroomheid, en om allen die hongeren en dorsten naar Christus, wegwijs te maken in de heilsleer. Ook hier dus dat tweetal: leer en vroomheid. Dat is Calvijn, ten voeten uit. Het typeert ook de blijvende teneur van zijn Institutie in alle (herziene) edities die nog zouden volgen. Uitgebreid Al in 1539 verschijnt een tweede druk, nu in Straatsburg, waar de reformator tijdelijk werkzaam is. Dat hij zich in dezelfde periode intensief met de Romeinenbrief bezighoudt, laat zijn sporen na. De stof is nu aanzienlijk uitgebreid. Het betreft niet langer een beknopte uiteenzetting van de geloofsleer, maar een overzicht van bijbelse thema’s ten dienste van aanstaande predikanten. De zes thema’s zijn er inmiddels zeventien geworden, waaronder hoofdstukken over de drie-eenheid, de rechtvaardiging, de verkiezing en de verhouding van Oude en Nieuwe Testament. In 1541 bezorgt hij zelf een vertaling van het Latijn in het Frans, hetgeen zijn pastorale drijfveer onderstreept om het
Lees, als geloofskennis je lief is
29 oktober 2009
‘gewone volk’ te bereiken. In de loop der jaren komt nog een drietal edities van de pers, totdat in 1559 de definitieve versie uitkomt die hem voldoening schenkt. Het werk is gedurende zo’n kwarteeuw uitgegroeid tot een omvang van tachtig hoofdstukken, over vier ‘boeken’ verdeeld. Het oorspronkelijke catechetische schema van wet, geloof, gebed en sacramenten is vervangen door het trinitarische schema van het apostolicum. Wat hij ermee voorheeft omschrijft hij thans als: hulpmiddel bij het bijbellezen. Hoezeer de Schrift zelf voor hem bron, criterium en doelwit is, blijkt niet alleen uit het voortdurende beroep op bijbelteksten, maar ook uit het uitdrukkelijke advies om zijn boek gedurig naast de Schrift te houden en daarnaar telkens weer terug te keren. Talloze verwijzingen Hoe is Calvijn nu tot die forse uitbreiding gekomen? In de eerste plaats door zijn gestage zoektocht in de Bijbel, leesvoer voor zijn ziel en voorbereiding op zijn preken, commentaren en colleges. Daarbij gaat hij – de tweede oorzaak – gretig te rade bij exegeten die hem zijn voorgegaan, eigentijdse, maar vooral ook theologen uit de Vroege Kerk, Augustinus voorop. Calvijn is niet het type van de biblicist, die denkt aan eigen licht genoeg te hebben en doet alsof hij de eerste is die de Schrift verstaat. Het is tekenend voor Calvijn dat hij zijn sola scriptura-beginsel combineert met een diepe (zij het allerminst slaafse) eerbied voor het katholiek-christelijke erfgoed. Vandaar de talloze verwijzingen naar de kerkvaders, van wie hij met grenzeloze studiezin (volgens zijn biograaf Beza ten koste van zijn gezondheid!) hele passages in zijn geheugen heeft opgeslagen. In de derde plaats is die uitbreiding het gevolg van de polemiek die hij gaandeweg te voeren krijgt met zijn critici: dopers, libertijnen, socianen en vooral Rome. De leer van het Evangelie is hem hei-
de waarheidsvriend
lig. Waar hij die weet aangerand, komt hij in verzet. ‘Een hond blaft als zijn meester wordt aangevallen’, vindt hij. Doel bereikt? De vraag is of Calvijn in zijn drievoudige opzet is geslaagd: bevordering van de vroomheid, dogmatische instructie, hulp bij het bijbellezen. Naar mijn ervaring absoluut. De bestudering van de Institutie als vroomheidsgeschrift is voor mij al vanaf de studententijd tot zegen geweest. Daar las ik wat bijbelse bevinding inhoudt. Calvijns bevinding is geloofservaring die niet verzinkt in het moeras van eigen gevoelens, maar voor anker gaat in de stabiele beloften van het Evangelie. Wat die bevinding inhoudt? Een zondekennis onder wet en Evangelie, die ons niet vergrendelt in een kooi van zelfbeklag, maar uitleidt naar de Gekruisigde, wiens gerechtigheid ons in geloof wordt toegekend. Een heiliging die niet het resultaat van menselijk kunst- en vliegwerk is, maar tegelijk met de rechtvaardiging ontspringt aan de geloofsvereniging met Christus. Een besef van vreemdelingschap, dat ons niet levensvreemd maakt, maar dat bij alle verantwoordelijkheid voor Gods roeping in het heden, ons doet hunkeren naar de hemel. Daar leerde ik, al in de eerste Institutie-zin, hoe onafscheidelijk godskennis en zelfkennis verstrengeld zijn. Daar vernam ik dat het nimmer gaat om afstandelijke beschouwing van God-op-zich, maar om vertrouwelijke ontmoetingskennis van God-jegens-ons. De hartslag van deze vroomheid is de geloofsverbondenheid met Christus, die in het Evangeliegewaad tot ons komt en met Wie de Geest ons samensmeedt in een verborgen, hechte band. Vroomheid is echt voor zover ze zich aan Christus hecht! Gebinte Nu de tweede doelstelling: leerstellig onderricht. Naar mijn inzicht wordt ons in de Institutie het
gebinte van de gereformeerde leer gepresenteerd. Wie om verheldering verlegen zit aangaande de beslissende dogma’s van drieeenheid en twee naturenleer, kan in dit leerboek terecht. Wie zoekt naar een treffende benadering van de verhouding tussen Gods voorzienigheid en onze menselijke verantwoordelijkheid, moet de hoofdstukken eens bestuderen die Calvijn daaraan wijdt. Wie vraagt wat de zin toch is van Calvijns veel gesmade verkiezingsleer, moet eens lezen hoe hij daarin Gods vrijgevige genade
gefundeerd weet, en die moet zich door zijn afgeknotte definitie niet laten afschrikken, maar doorlezen tot in de vertroostende passage waarin hij Christus ‘vrijgeeft’ als de spiegel waarin wij onze verkiezing onbedrieglijk aan de weet komen. Laat het je dan ook niet ontgaan hoe Calvijns verkiezingsleer om zo te zeggen het sluitstuk vormt van het onvolprezen (en
29 oktober 2009
Calvijns bevinding is geloofservaring die niet verzinkt in het moeras van eigen gevoelens, maar voor anker gaat in de stabiele beloften van het Evangelie.
>>
9
langste) hoofdstuk over het gebed. Het is de bedelaar voor wie het geheimenis van Gods verkiezing geen geheim blijft. Lees dan verder over de kerk. Dat is de ruimte waarin God Zijn genadige voorkeur voor het minste en geringste realiseert. De kerk als smidse van de Geest. De kerk als moeder van allen die God tot hun Vader hebben. Hoofd en hart En dan de derde doelstelling: leidraad bij het bijbellezen. Wil je Calvijn in dit opzicht ten volle benutten, dan dien je uiteraard zijn commentaren na te slaan. Maar daar ziet hij doorgaans af van bijbels-theologische en leerstellige uitweidingen. De Institutie voorziet daarin, doordat de grote lijnen worden uitgezet en diepteboringen verricht. Het verrassende en weldadige in de Institutie is dat de leraar die Calvijn is, telkens weer de pastor en de prediker blijkt. Nu eens staat hij docerend op de katheder, dan weer beklimt hij als verkondiger de kansel, om vervolgens als pastor af te dalen naar de vragen van het hart. Ja, de Institutie is een stichtelijk boek, voor hoofd en hart. Op elke bladzij? Nee, dat is te veel gezegd. Met name in polemische partijen wordt hij zijn gekoesterd ideaal van heldere beknoptheid nog wel eens ontrouw, naar mijn smaak. Maar wat let ons om daar vluchtig overheen te lezen? De overgrote rest is er niet minder om. Lees, als het calvinisme je wat waard is (en niet minder, als het problematisch werd). Lees, als de geloofskennis je lief is. Lees de Institutie als voedsel voor de vroomheid en als een reisgids door de Schriften, tot verdieping in de heilsleer. Geen andere actualiteit kan dit drietal evenaren. En ik durf te stellen dat de kunstzinnige vertaling van dr. C.A. de Niet Calvijns levenswerk toegankelijker heeft gemaakt dan ooit.
A. de Reuver
10
de waarheidsvriend
29 oktober 2009
Vertaling De Niet rekent met vroomheidsgehalte
Institutie kan vragen 2009 aan Alsof het stof er weer eens goed afgeblazen is. Zo voelt het om Calvijns ‘Institutie’ in een nieuwe uitgave te lezen.
H
Ds. A.J. Mensink is hervormd predikant te Driesum.
N.a.v. Johannes Calvijn, ‘Institutie of onderwijzing in de christelijke godsdienst’, vert. C.A. de Niet, uitg. Den Hertog, Houten; 1500 blz.; € 159,50 (t/m 31 oktober € 139,50).
et is werkelijk een genoegen om met de nieuwe vertaling van dr. C.A. de Niet, classicus en neerlandicus, door het gedachtegoed van Calvijn te kruipen. De Institutie, in haar definitieve vorm uit 1559, lag decennia lang onder ons handbereik in de editie van A. Sizoo. Hoe goed deze editie ook was, aan de vertaling bleef merkbaar dat Sizoo geen theoloog was. Hij had er dan ook voor gekozen om met zijn vertaling zo dicht mogelijk bij het oorspronkelijke Latijn te blijven. Zo kunnen we in bij Sizoo lezen over het ‘beschouwen’ van Gods aangezicht (I,1,2 ) – in affiniteit met de theologische context vertaalt De Niet ‘aanschouwen’. Iets soortgelijks: Jezus is tot zonde ‘gemaakt’, niet ‘geworden’ (III,11,4). Daarmee doet De Niet meer recht aan de theologie en het vroomheidsgehalte van de Institutie. Wanneer we daarbij bedenken dat Sizoo zijn vertaling in 1931 presenteerde, dan moge het goed recht en de noodzaak van een nieuwe vertaling bewezen zijn. Soepel Dr. W. van ’t Spijker voorzag deze vertaling van een gedegen inleiding over de geschiedenis, de aard en het doel van de Institutie. Treffend is dat Calvijn niet alleen een academisch studieboek wilde schrijven, maar hiermee tevens een grote impuls aan een vroom leven wilde geven. Regelmatig legt hij in zijn verhandelingen een verband met de vroomheid. De kennis van God voedt het leven met God.
de waarheidsvriend
De vertaling is soepel. Sizoo’s ‘Niet eerder dan’ werd ‘pas’; ‘omdat er niets is dat niet’ werd ‘omdat alles wat’. Lange zinnen werden gesplitst. Door een bladspiegel met twee kolommen, heldere letter en alineaweergave leest de vertaling van De Niet heel wat gemakkelijker dan Sizoo. Ook inhoudelijk zijn veel verbeteringen zichtbaar. Gezien de context is ‘nuchterheid’ een betere vertaling voor sobrietas dan ‘ingetogenheid’ (I,9,3). Zuiverder is ook dat wij ‘als’ Rechter een Vader in de hemel hebben dan dat wij ‘in plaats van’ een Rechter een Vader in de hemel hebben (III,11,1). De Niet raakt in het hoofdstuk over de rechtvaardiging (III,11,2/3) eveneens meer de kern wanneer hij vertaalt dat God de zondaars rechtvaardigt ‘door de zonde niet toe te rekenen’, waar Sizoo ‘zonder toerekening’ weergaf. Verschuiving Toch heeft naar mijn overtuiging Sizoo nog niet afgedaan. Vooral in het hoofdstuk over de rechtvaardiging door het geloof (III,11) maakt De Niet vertaalkeuzes die vragen oproepen of tot een wezenlijke inhoudelijke verschuiving aanleiding kunnen geven. Zelf zou ik het werkwoord censeo consequent vertaald hebben met ‘houden voor’, in plaats van ‘beschouwen, achten’. Ook de (lastig te onderscheiden) Latijnse uitdrukkingen per fidem, ex fide, fide zijn soms vertaald op een wijze die lijkt te suggereren dat wij ‘op grond van’ het geloof gerechtvaardigd worden. Waar Sizoo consequent ‘uit het geloof ’ vertaalde, kunnen we in deze nieuwe editie lezen dat wij ‘op grond van het geloof ’ gerechtvaardigd worden. Heroverweging zou ik ook wensen voor de vertaling ‘vrees van God’ in
I,2,2 als weergave van de vreze des HEEREN. Met andere woorden, ook deze vertaling nodigt uit om de oorspronkelijke weergave ter hand te nemen. Een zeer uitgebreid register is aan de Institutie toegevoegd. Meer dan nazeggen We mogen dr. De Niet zeer dankbaar zijn voor de dienst die hij met deze nieuwe vertaling aan de kerk en theologie heeft bewezen. De Institutie valt in de handen van veel lezers te wensen. Of is dat laatste te simpel gedacht? Kunnen we anno 2009 wel klakkeloos herhalen wat in 1559 geschreven werd? Zijn de fronten intussen niet zo verschoven dat Calvijn antwoorden geeft op vragen die de onze niet meer zijn? De kracht van de Institutie lag er in de zestiende eeuw in dat het krachtig en overtuigend inging op de vragen die door de theologie van Rome en wederdopers opgeworpen waren. Maar de kracht van toen kan de zwakte van nu zijn; Calvijn kent bijvoorbeeld het apologetisch debat met het huidige atheïsme niet. Toch kom ik lezend in de Institutie opnieuw tot de overtuiging dat de gereformeerde theologie de uitdaging met onze tijd volop aan kan. We zullen ons daarvoor het denken van Calvijn wel echt eigen moeten maken, en dat is meer dan zijn antwoorden nazeggen. Maar wellicht moeten we eerst in eigen huis tot gesprek komen. Als we de Institutie (na de Heilige Schrift) mogen beschouwen als voornaamste bronboek van het reformatorische denken, dan moet hier ook het antwoord te vinden zijn op de vraag wat nu echt reformatorisch is.
A.J. Mensink
29 oktober 2009
11