1
Theatergeschiedenis Moderne tendensen 20ste eeuw.
2
Het Symbolisme. Omschrijving en situering. Als reactie tegen het realisme en het naturalisme, ontstond tussen 1860 en 1880 het symbolisme. In plaats van de loutere weergave van een direct waarneembare realiteit, wilde deze kunstvorm meer innerlijke zielservaringen ‘symbolisch’ uitdrukken. Deze literaire en artistieke stroming vond zijn ontstaan in Frankrijk met Baudelaire (‘Les fleurs du mal’ 1857) , Verlaine (‘Poèmes Saurniens’ 1866) , Rimbaud (‘Une saison en enfer’ en ‘Illuminations’) en Mallarmé (‘Héridiade’, 1864). Citaat Baudelaire: ‘Ik heb de definitie van Schoonheid gevonden, van mijn Schoonheid, er zit iets in van vuur en van droefheid, iets weemoedigs, en laat suggestie de vrije loop’. (uit Vuurpijlen) In de schilder‐ en beeldhouwkunst. Kenmerken van het symbolisme zijn emotie, opschudding, geheimzinnigheid, perversiteit, esoterie, spiritualisme.
‘Hoop’ Gustav Klimt ‘De schreeuw’ Edvard Munch ‘Skeletten willen zich warmen’ James Ensor
3
In de literatuur. Wilde, Von Hofmannsthal, Ibsen, Hamsun, Strindberg en d’Annuzio zijn realistische auteurs die door het symbolisme beïnvloed werden. De literaire nawerking van het symbolisme was (behalve dan misschien in de toneelwereld) tamelijk gering. Toch werd de nieuwe (voornamelijk agnostische) houding van de symbolisten tegenover het leven en de dood door vele andere 20ste eeuwse kunststromingen overgenomen: bv. door het surrealisme, het existentialisme….
4
Maurice Maeterlinck. (1862 – 1949)
Werd geboren in Gent en volgt daar (zonder veel enthousiasme) rechten: alleen literatuur interesseert hem. Hij heeft het symbolisme verrijkt met toneel dat nog altijd gespeeld wordt, en aan de poëzie de duizeling van surreële beelden gegeven. Zijn superioriteit op veel andere symbolisten van zijn generatie dankt Maeterlinck, voor een groot deel aan zijn afkomst. Deze Fransschrijvende auteur in Vlaanderen en lezer van Duits, Frans en Nederlands kon anders dan de meeste Fransen contact leggen met de wortels van het symbolisme: het Duitse idealisme en zijn verre bron, de Rijn‐ vlaamse mystiek; waaronder Ruusbroec. Bij hem ontdekt hij ‘de afgrond van de ziel’, die ‘duistere zee’ waarin de mysticus zijn God kan ‘aanraken’. Ook zijn verblijf in Parijs, zijn ontmoeting met diverse schrijvers aldaar, zijn verdieping in het werk van Novalis… Deze maakt hem ontvankelijk voor het onderbewuste, waardoor hij tevens het karakter van het symbool leert verstaan, de intuïtieve interpretatie van de wereld in al haar vormen, tegengesteld in dat opzicht aan het meer starre en stereotiepe procedé van de allegorie. Maeterlinck debuteert in 1889 met een gedichtenbundel (symbolische poëzie) ‘Les serres chaudes’, maar was vooral ‘dramaschrijver’. Verder schreef hij ook proza en essays. In zijn werk voeren fatalisme, mystiek en de dood de boventoon. Hij ging uit van het standpunt dat de mens het speeltuig is van onzichtbare machten. Vandaar zijn inspanningen om het geheim van de grote onbekenden, met name tijd en ruimte, te ontsluieren. Toneel van de ziel. Maeterlinck heeft een radicaal nieuwe dramatische vorm bedacht. Hij heeft een zuiver innerlijk toneel (toneel van de ziel) durven realiseren, de droom van het symbolisme. Zijn doel is heel duidelijk: hij wil een aspect van de mens ten tonele voeren dat tot die tijd slechts sporadisch gesuggereerd was door de zeer groten (Shakespeare bv. in ‘Hamlet’): het mysterieuze,
5
ondoorgrondelijke van de ziel, dat ‘transcendente ik’ waarvan Ruusbroec en Novalis hem het bestaan hebben onthuld en dat slechts daar begint waar de rede ophoudt. Hij staat aan het begin van een toneel van de ziel en tracht de dialoog tussen ziel en noodlot zichtbaar te maken. Toneelwerk. ‘La Princesse Maleine’ (1889) ‐ ‘L’Intruse’ (1890):‘De Indringster ‐ ‘Les Aveugles’ (1890):‘De blinden’ ‘Pelléas et Mélisande’ (1892) is zijn meesterwerk. Hier komt de liefde met kracht tussenbeide. Maar deze liefde voert onvermijdelijk naar de dood. Liefde en dood staan dus, zoals in vele van zijn stukken, in dienst van het onpeilbare lot. ‘Intérieur’ (1894) ‘Innerlijk’: een eenakter ‐ ‘Monna Vanna’ (1902) ‘L’oiseau bleu’ (1909) een sprookjesstuk over de zoektocht van kinderen naar het geluk. (verfilmd) Stanislavski regisseerde dit stuk in het Kunsttheater in Moskou. Maeterlinck ontving de Nobelprijs voor Literatuur en werd in 1932 (ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag) door Albert I met de titel van Graaf van België vereerd.
6
Gabriele D’Anununzio. (1863‐1938)
De Italiaanse dichter en politicus wordt geboren (te Pescara) als Antonio Rapagnetta. Zijn werk wordt sterk beïnvloed door het Franse symbolisme. Zijn oeuvre is dan ook een sterke mengeling van verisme en symbolisme, vervuld van een uiterste sensualiteit. Samen met Oscar Wilde is hij een typische vertegenwoordiger van de fin‐de‐sciècle‐decadentie. In Frankrijk noemde men hem ‘Meneer de allesgebruiker’. En inderdaad, gedreven door zijn verlangen om de cultuur van het ‘Kleine Italië’ van het eind van de 19de eeuw minder provinciaal te maken, wordt hij een compleet en onuitputtelijk laboratorium dat bereid is elke literatuur, elke bibliotheek, zelfs elk schilderijenmuseum op maniëristische wijze om te werken: alles heeft in het werk van D’Annunzio een plaats gevonden. Op poëtisch vlak gaat de waaier open met elementen uit de ‘harde kern’ van de beeldenwereld van o.a. Hellas in ‘Primo vere’ (‘Lente’ uit 1879) en ‘Canto novo’ (‘Nieuwe zang’ uit 1882) om zich vervolgens te sluiten in de milde huivering, de melancholieke verfijning van ‘Poema pardisiaco’ (‘Paradijslijk gedicht’ uit 1894), en om opnieuw open te gaan met de bezetenheid en de metamorfosen van de ‘Laudi’ (‘Lofzangen’ uit 1904). Ook in zijn vertelkunst is hij gevarieerd: belangrijkste roman is ‘Il Fuoco’ (‘Het vuur) maar nog opvallender is de diversiteit in het gekwelde. Toneelwerk Extravagant en gedragen van toon, waarin onder de felle afkeer tegenover de burgersalons en het ‘goed geschreven toneelstuk’ ook iets doorklinkt van de veranderingen die zich met WOI voltrekken, van de futuristische agressie, de bizarre uitingen van de ‘grotesken’, de onwerkelijke mythen van Pirandello en de metafysische onrust van een aantal schrijvers. Het toneelwerk van D’Annunzio bevat sprookjesachtige elementen (de eerste ‘Sogni’ (‘Dromen’), maar ook echo’s van de debatten van Ibsen over de kunsten en het leven (‘La Gioconda’ uit 1899), en pasorale scènes, het exotisme en de erotiek van de ‘art deco’ in ‘Le Martyre de saint Sébastien’
7
(‘Het martelaarschap van Sint‐Sebastiaan uit 1911 – werd tot opera verwerkt en dr. Claude Debussy op muziek gezet) Verder ideologische standpuntenbepalingen over ‘massa en macht’ in ‘La Gloria’ (1899) en in ‘La nave’ (‘Het schip’, 1908), waarin het thema van de fatale vrouw gekoppeld wordt aan het thema van de orgiastische, teugelloze massa. Nog theaterwerk van hem is: ‘La citta morta’ (1889) De archeoloog Leandro wordt verliefd op zijn eigen zuster en verdrinkt zich ten slotte in de Perseus‐bron.) ‘Francesca di Rimini’(1901) Tragedie in vijf bedrijven naar de canto vijf uit de inferno van Dante.
8
Romain Rolland. (1866‐1944)
Frans schrijver en musicoloog. Hij studeerde literatuur, muziek en filosofie en ontwikkelde zich tot een gerenommeerd muziekcriticus. Hij debuteerde in 1897 met het toneelstuk ‘Saint‐Louis’. Dit werk werd later met ‘’Aërt’ (1898) en ‘Le Triomphe de la raison’ (1899) onder de titel ‘Tragedies of Faith’ (1909) gepubliceerd. Aan de hand van historische gebeurtenissen beschrijft hij de strijd die mensen voeren met idealen en met de werkelijkheid. Hij was een overtuigd pacifist en was verwant aan de anti‐geweldsbeweging van Ghandi, over wie hij in 1924 een boek publiceerde. Ook werd hij geïnspireerd door India en het Boeddhisme. Dit leidde tot de studie ‘Prophets of the New India’ Zijn meesterwerk is de tiendelige romancyclus ‘Jean‐Christophe’ (1904‐1912) over het leven van een muzikaal genie. Maar het meest bekendheid verwierf hij met de geschreven biografieën van o.a. ‘Beethoven’ (1909),’Michelangelo’ (1905‐1906) en ‘Tolstoi’ (1911) Rolland publiceerde ook een reeks van 8 toneelstukken over de Franse Revolutie onder de verzamelnaam ‘Théâtre de la révolution’.
9
Paul Claudel. (1868‐1955)
Le soulier de satin. Frans dichter, dramaschrijver en prozaïst. Studeerde rechten en politieke wetenschappen. Tot 1934 vervulde hij diplomatieke functies in Europa, Zuid‐ en Noord‐Amerika en het Verre Oosten. Na een stormachtige jeugd vond, onder invloed van Arthur Rimbauds ‘illuminations’, in 1886 een eerste geestelijke omwenteling in hem plaats. Enkele jaren van innerlijke strijd volgden. En met Kerstmis 1890 stapt hij definitief over naar het rooms‐katholicisme. Vanaf zijn bekering getuigen zijn verzen en drama’s van zijn nieuwe geloof. Zijn lyriek is van een kosmische visie, vol symboliek en metafysische gedachten in strakke, zeer persoonlijke vorm, zonder rijm, maar rijk aan beelden en assonanties, volgens de regels die hij zelf uiteen heeft gezet in zijn ‘Art poétique’ (1907) Deze versvorm, door hem ‘verset’ genoemd, was aangepast aan de menselijke ademhaling en vond zijn fraaiste uitdrukkingsvorm in de bundels ‘’Cinq grandes odes’ (1910) en ‘Corona benignitatis anni Dei’ (1915) Zijn visionair scheppingsvermogen is vooral aanwezig in zijn drama’s, zowel uit zijn eerste stormachtige periode toen hij nog sterk de invloed onderging van Shakespeare en het symbolisme ‘Tête d’or’ (1889), als in die waarin de invloed van de Griekse treurspelschrijvers voelbaar is (‘L’otage’ uit 1911). Van Aeschylus vertaalde hij ‘Les Euménides’ in 1922. Tenslotte is zijn visionair scheppingsvermogen terug te vinden in de machtige drama’s uit de latere jaren ‘Le soulier de satin’ uit 1930, geïnspireerd op bijbelse profeten en ook onder de inspiratie van Lope de Vega en Caldeón de la Barca. In zijn drama’s toont hij de mens als een instrument in Gods hand, van wie absolute gehoorzaamheid wordt geëist. De opvoering van deze stukken, barok van compositie en verheven van taal, stuit aanvankelijk op grote bezwaren. Later hebben briljante opvoeringen de speelbaarheid van Claudels stukken aangetoond.
10
De auteur zelf ging in latere versies van zijn stukken ook meer de mogelijkheid tot opvoering voor ogen houden. In 1934‐1935 kwam in samenwerking met Arthur Honegger het dramatisch oratorium ‘Jeanne d’Arc au bûcher’ tot stand: première in 1939. Claudel werd verder beroemd met zijn prozagedichten uit ‘Connaissance de l’Est’ (1900) en met de meditaties uit zijn laatste jaren over Bijbelboeken als de Psalmen of het Hooglied. ‘Paul Claudel interroge le Cantique des Cantiques’ (1948). In 1946 werd hij lid van de Académie Française. Nog werk van hem: La ville (1893), L’arbre (1901), L’échange (1901), Le repos du 7ième jour (1901), Cantate à trois voix (1913), Le chemin de la croix (1915), L’homme et son désir (1917), Le pain dur (1918), La messe là‐ bas (1919), L’ours et la lune (1919), Le père humillié (1920), L’oiseau noir dans le soliel levant (1927), Positions et propositions (2 delen, 1928‐1934), Christohe Colomb (1929), Fragment d’un drame (1931), Converstaions dans le Loir‐et‐Cher (1935), Figures et paraboles (1936), Toi,qui est tu? (1936), L’histoire de Tobi et de Sara (1949), Mémoires improvisés (1954).
11
Frederico Garcia Lorca. (1898‐1936)
‘Ik ben geen mens of dichter, geen blad van een boom, maar een gewonde pols die een voorgevoel heeft van het hiernamaals.’ (uit Poeta en Nueva York) Spaans progressieve dichter en toneelschrijver, een sombere modernist met een dramatische, getormenteerde geest. Hij is afkomstig uit een familie van tamelijk welgestelde burgers en brengt zijn kinderjaren door in de vlakte van Granada. Daar leert hij de natuur kennen, de levenswijze van de plattelandsbevolking en de volksliedjes, waarvan de echo’s in zoveel van zijn teksten merkbaar zijn. Hij is openlijk homoseksueel, gaat modern gekleed en reist de wereld rond. Dankzij de muzieklessen in zijn kinderjaren (piano), zijn scherp gevoel voor ritme en harmonie en zijn vriendschap met de componist Manuel de Falla en de Spaans Mexicaanse filmregisseur Luis Buñuel vergeet hij al schrijvende nooit de melodische en ritmische dimensie van zijn verzen. Als schilder illustreert hij enkele van zijn eigen werken en is bevriend met Salvodor Dali. Verder heeft hij grote belangstelling voor de Spaanse folklore. Hij studeert rechten, letteren en filosofie, eerst in Granada, later in Madrid, waar hij de meest verfijnde geesten in de Spaanse letteren leert kennen. Als leider van de universitaire toneelgroep La Barraca, die de Spaanse klassieken in de provincie opvoert, trekt hij in de jaren dertig door het land en houdt zeer succesvolle voordrachten. Dit doet hij ook in Amerika tijdens zijn verblijf in de jaren 1929/1930. Intuïtie, veelsoortige registers en middelen, belangstelling voor zijn eigen tijd, verwoording van universele gevoelens en situaties; Lorca de dramaturg heeft dezelfde gaven als Lorca de dichter. In zijn toneelwerk zijn de thema’s uit zijn gedichten terug te vinden: het verlangen om bemind te worden, de frustrerende eenzaamheid, de stille dreiging van de dood, het conflict tussen vrijheid en gezag.
12
Reeds in zijn eerste toneelstuk, ‘El maleficio de la mariposa’ (‘De beheksing van de vlinder, 1919), is sprake van een confrontatie tussen droom en werkelijkheid, een basisthema in zijn totale toneeloeuvre. Van begin af aan manifesteren zich, ook in enkele poppenspelen, een stijl en een onrust die dit oeuvre binnen het Spaanse toneel een geheel eigen plaats geven. Het succes dat Lorca in 1925 oogst met ‘Mariana Pineda’ (heldin van de liberale partij, in 1831 in Granada geëxecuteerd omdat ze voor de rebellen een vlag had geborduurd) en een aantal jaren later met ‘Bodas de sangre’ (Bloedbruiloft, 1932) geeft hem als toneelschrijver een blijvende reputatie. ‘Yerma’ (1933), ‘La casa de Bernarda Alba’ (Het huis van Bernarda Alba’ 1936), zijn tragedies die zich op het platteland afspelen. Steevast is de dood er op de een of andere manier de onontkoombare oplossing voor personen die verlangen naar een substantieel leven zonder huichelarij. De meeste personages zijn vrouwen; en net als de zigeuners en de negers in Lorca’s poëzie, symboliseren de vrouwen in zijn toneelwerk de marginalen en onderdrukten, degenen die zwichten zonder hun dwingend verlangen naar vrijheid te verzaken. (Lorca werd in het begin van de Burgeroorlog in de bergen bij Granada vermoord) Verder schreef hij voor toneel: ‘la zapatera prodigiosa’ (1930) – ‘Amor de Don Perlimplin con Belisa en su jardin’ (1933) – ‘Doña Rosita la soltera o el lenguaje de las flores’ (1935) Lorca is een veelzijdig kunstenaar, die ook verzen en verhalen voor kinderen schreef. Hij wordt beschouwd als een van de belangrijkste figuren van de 20ste eeuwse Spaanse literatuur. Nog interessant werk: ‘Impresiones y paisajes’ (1918) – ‘Libro de poemas’ (1921) – ‘Canciones’ (1927) – ‘Poema del cante jondo (1931) – ‘Retablillo de Don Crisónal’ (1931)….
13
Jean Giraudoux. (1882 – 1944)
Frans schrijver, verblijft als diplomaat o.a. in Duitsland. Hier maakt hij kennis met het werk van Duitse romantici (waaronder Novalis).Hij schrijft een aantal romans, die origineel zijn van vorm en inhoud, die blijk geven van subtiele intelligentie maar ontsierd worden door een te verfijnde stijl en een overvloed aan metaforen. Waardevol is de psychologische analyse van de vrouwenfiguren die erin optreden in hun sprookjesdecor. Wordt meer gewaardeerd als toneelschrijver dan als romancier. Zijn onderwerpen ontleent hij bij voorkeur aan klassieke mythen of verhalen uit de bijbel met de bedoeling de gegeven conflicten opnieuw te laten beleven door het eigentijdse publiek. ‘La guerre de Troie n’aura pas lieu’ (1935) is in dit verband een sterk drama. Maar nog sterker staan de stukken waarin hij een fijnzinnige sprookjessfeer weet op te roepen. Hij doet dit in ‘Ondine’ (1939) of in het onvoltooid gebleven ‘La folle de Chaillot’ (1945). Geraudoux schrijft ook filmscenario’s: ‘Les anges du péché’ (1943) Waardevol zijn ook zijn politieke essays: ‘Pleins pouvoirs’ (1939) bijvoorbeeld vormt een bijdrage tot de kennis van het vooroorlogse tijdperk. Nog belangrijk toneelwerk: ‘Siegfried’ (1928), ‘Amphytrion 38’ (1929), ‘Judith’ (1932), ‘Intermezzo’ (1933), ‘Tessa’ (1934), ‘L’impromptu de Paris’ (1937), ‘Electre’ (1937), ‘Cantique des cantiques’ (1938), ‘L’Apollon de Bellac’ (1942), Pour Lucrèce (1953). ========================
14
Symbolisme: Theaters en gezelschappen. Het symbolisme was het meest succesvol in het Franse taalgebied. Parijs heeft een aantal theaters die een belangrijke rol hebben gespeeld.: Théâtre d’Art. De dichter Paul Fort richtte in 1890 een toneelgezelschap op dat zich tegen het naturalisme keerde. Dit gezelschap speelde bij voorkeur werk van jonge en nieuwe auteurs tot 1893. Théâtre de l’Oeuvre. Een toneelgezelschap dat door de acteur‐regisseur Lugné‐Poe (1869‐1940) werd opgericht en dat het werk van het Theater d’Art verder zette. Ze speelden werk van Ibsen, Stindberg, Maeterlinck, Crommelynck, Schnitzler, Kaiser, Claudel… Lugné‐Poe was acteur geweest bij het Théâtre Libre van Antoine. Van 1893 tot 1929 leidde hij het Theater de l’Oeuvre dat eerst in verschillende zalen spelen, tot het een vaste stek vond in de rue de Clichy. Theater du vieux Colombier. In 1913 opende Jacques Copeau (1879‐1949) in de rue du vieux Colombier een theatertje; dit als reactie op het inspiratieloze, gecommercialiseerde theater. De oorlog onderbrak hun activiteiten en Copeau week met een aantal acteurs een tijd lang (1917‐ 1919) uit naar New York. Na zijn terugkeer opende hij naast het theater een theaterschool. Copeau streefde naar een ‘zuiver’ theater, wars van uiterlijkheden en bijkomstigheden. ========================
15
Het Expressionisme. Artistieke beweging die zich situeert tussen 1910 en 1925. Het expressionisme manifesteert zich zowel in de schilderkunst, literatuur (vooral lyriek en drama) en grafiek als in de cinematografie, en is vooral in Duitsland sterk aanwezig. Kenmerkend is een hartstochtelijke uitingsdrang, een heftig doorleefde subjectieve levenshouding die zich keert zowel tegen de pretenties van wetenschappelijkheid en objectiviteit van het naturalisme als tegen het hedonistisch raffinement van het impressionisme. Het krachtige antirealisme komt voort uit een weigering te imiteren en te reproduceren wat al bestaat. In plaats daarvan wordt de emotionaliteit op irrationele en vaak visionaire wijze uitgestort. Expressie staat voorop en bepaalt dan ook de vorm; de ritmiek is belangrijker dan het harmonieuze, vandaar de gebroken syntaxis, het gebruik van geïsoleerde woorden, eruptieve beeldspraak (visionaire vervorming van de werkelijkheid), het belang van typografische experimenten enz… Deze gedrevenheid heeft zich in verschillende vormen gemanifesteerd. (uit ‘Lexicon van literaire termen van H. Van Gorp e.a.)
E. L. Kircher: ‘Bathers at Moritzburg’ 1909(Die Brücke) W. Kadinsky ‘Rijdend paar’ 1907 (Die Blaue Reiter) Het expressionisme is een Noord‐Europees fenomeen dat gekenmerkt wordt door emotionele extremen die in de schilderkunst kunnen worden teruggevoerd op het werk van Van Gogh, Edvard Munch en James Ensor. Het is de kunst van de onrust en de zoektocht naar de waarheid. In Duitsland zijn de belangrijkste kunstenaars losjes georganiseerd in twee groepen: Die Brücke en Der Blaue Reiter. Deze laatste wordt sterk beïnvloed door de Russen Kadinsky en Jawlensky en gebruikt een subtielere, gevarieerdere reeks kleuren dan de kunstenaars van De Brücke.
16
In 1948 verenigde een aantal fauvisten en expressionisten zich in de Cobra groep, aangezien zij gelijkwaardige gedachten hadden. Deze op het expressionisme voortbordurende stroming is verantwoordelijk voor het opleven van de moderne kunst in vooral Nederland, maar ook België en Denemarken. Cobra‐Kunstenaars zijn o.a.:Karel Appel, Corneille, Jan Nieuwenhuys, Christian Dotremont, Pierre Alechinski, Carl‐Henning Pedersen, Asger Jorn, Constant Nieuwenhuys, Anton Rooskens, Henry Heerup. Een goed voorbeeld van hedendaags expressionisme zijn de Nieuwe Wilden, een Duitse naoorlogse kunststroming die de confrontatie aangaat met het traumatische oorlogsverleden van Duitsland. Ook in eerdere en latere periodes zijn echter expressionistische werken geschilderd. Het expressionisme als uitdrukkingsstijl bestaat in het begin van de 21e eeuw nog steeds. Ook in de periode ver voor de bloeitijd zijn schilders te vinden die een expressionistische stijl gebruikten. Het expressionisme is vooral een reactie van jonge kunstenaars tegen de ‘passieve’ rol die het naturalisme en ook het impressionisme aan de kunstenaars wilden opleggen: de nuchtere observatie en de loutere weergave (tot in de kleinste details) van de werkelijkheid en het alledaagse leven. De expressionisten daarentegen, willen in hun kunst een visie op het leven meedelen, zoals die binnen in de kunstenaar is gegroeid. Ook tegen de pessimistische trekken van het naturalisme (nl. het bij voorkeur weergeven van de miserie van de mensen) wordt gereageerd. Er komt plaats voor het geloof in de spirituele heropstanding van de mens, de zogenaamde ‘neue Mensch’. Door het expressionisme doet het vrije vers zijn intrede in de poëzie. Het expressionisme in de Duitstalige literatuur Belangrijke Duitse expressionistische dichters: Gottfried Benn, Ferdinand Bruckner, Theodor Däubler, Iwan Goll, Georg Heym, Else Lasker‐Schüler, Alfred Lichtenstein, Oskar Loerke, Ernst Stadler, August Stramm, Georg Trakl, Jakob van Hoddis, Franz Werfel, Alfred Wolfenstein, Albert Ehrenstein. Het expressionisme in de Nederlandstalige literatuur Wat voor de schilderkunst geldt, geldt ook voor de literatuur. In het gedicht 'Vlam' van Hendrik Marsman wordt niet zozeer een indruk van iets beschreven, maar een gevoel uitgedrukt met behulp van allerlei beelden. Bij de schilderkunst wordt gesproken over 'deformaties', dit is het gebruik van "verkeerde" kleuren en vormen. Het literaire equivalent daarvan is het aantasten van het klassieke vers. Het klassieke vers is een gedicht met rijm, metrum, vaste strofebouw en nog veel meer regeltjes. De zogenoemde vrije verzen van het expressionisme hebben deze kenmerken niet of in veel mindere mate. Bovendien maakt de normale zinsbouw vaak plaats voor onvolledige en
17
ongrammaticale zinnen, en verdwijnen hoofdletters en interpunctie. Ook vindt men woordcombinaties als 'groen duister', 'violette schemer' en 'blauw geluk' (citaten van Marsman). Dit alles dient om de emotie of gedachte zo direct mogelijk te uiten, zonder de belemmeringen van het traditionele taalgebruik. Het expressionisme in de Nederlandse literatuur werd gekenmerkt door een zich afzetten van de Tachtigers en (vooral in Vlaanderen) een afzetten tegen het tijdschrift Van Nu en Straks. De expressionistische schrijvers hekelen immers de individualistische burgerlijke cultuur, die volgens hen in die stromingen naar voren werd geschoven. Dé belangrijkste persoon voor het expressionisme in de Nederlandstalige literatuur is Paul van Ostaijen (1896‐1928) Met zijn Music‐hall uit 1916 luidde hij een nieuwe tijd in binnen de Nederlandstalige literatuur. Hierin klinkt de oproep tot een universele verbondenheid van het mensdom. Het belangrijkste literair tijdschrift dat voor expressionistische literatuur stond, heette Ruimte (1920‐1921). Andere belangrijke Nederlandstalige auteurs die in de geest van het expressionisme hebben geschreven zijn: Marnix Gijsen, Wies Moens, Gaston Burssens, Karel van den Oever, Theo van Doesburg en Victor J. Brunclair. Het theater is voor de expressionisten een geliefd medium omdat het op een relatief gemakkelijke manier visionair of droom‐scènes kan uitbeelden. Verder komt men tot een totaal andere manier van acteren waarbij men ook hier en daar gaat afstappen van de uitgebalanceerde volzinnen. Daarnaast is de taak van de scenografie niet louter beperkt tot het weergeven van een realisme, en wordt het geheel ondersteund door steeds meer op de voorgrond tredende klank‐ en lichteffecten.
Georg Kaiser Ernst Toller Michel De Ghelderode
18
Georg Kaiser. (1878‐1945) Duits toneelschrijver, dichter en romancier. In 1933 worden zijn stukken verboden. In 1938 emigreert hij via Nederland naar Zwitserland. Kaiser is vooral geboeid door de structuur van het drama. Deze structuur test hij in verschillende vormgevingen. Hij geeft ook blijk van sociale bekommernis en van zorg om het menselijke in een technische wereld. Stukken als ‘Die Bürger von Calais’ (1914), over de ‘nieuwe mens’ en ‘Gas’ (deel I in 1917 en deel II in 1925), tegen het materialisme, hebben wezenlijk bijgedragen tot de vernieuwing van het Duitse drama. Zijn latere, voor een groot deel religieus geïnspireerde werken, hebben minder dramatische kwaliteiten. Nog toneelwerk van Kaiser: Die jüdische Witwe (1904),Der Zentaur (1906), Rektor Kleist(1915),Von Morgens bis Mitternachts (1916), Der gerettete Alkibiades (1920), Gilles und Jeanne (1923), Kanzlist Krehler (1923), Nebeneinander (1923), Zweimal Oliver (1926), Oktobertag (1928), Die Lederköpfe (1928), Mississippi (1930), Adrienne Ambrossat (1935), Der Gärtber von Toulouse (1938), Der Schuss in der Öffentlichkeit (1939), Rosamunde Flores (1940), Der englische Sender (1940), Der Soldat Tanaka (1940), Alain und Elise (1940), Napoleon in New Orleans (1941), Die Spieldose (1942), Das Floss der Medusa (1943)
19
Ernst Toller. (1893‐1939) In Duitsland vindt zowel cultureel als economisch een alomvattend drilproces plaats: de staat bepaalt van meet af aan wat onder ‘literatuur’ wordt verstaan en oefent ook controle uit. In april 1933 reeds, ligt er een ‘zwarte’ lijst waarop onder meer de namen staan van eminente schrijvers als Brecht, Döblin, Heinrich Mann, Schnitzler, Toller en Stefan Zweig. Doordat zij genoodzaakt zijn tot langdurige verbanning ontstaat een bloeiende Duitse en Oostenrijkse ballingsliteratuur. Wat zij gemeenschappelijk hebben is een sterk antifascisme en een veelvuldig gebruik van historisch materiaal met de bedoeling een positief beeld te geven van de democratie, geplaatst tegenover de negatieve kenmerken van het totalitarisme. Het politieke lied, dat een enorme bloei kent, wordt door dramaturgen verwerkt in hun stukken, als protest tegen het traditionele theater en als politiek wapen. In artikelen, redevoeringen en manifesten draagt Toller zijn ideaal van de broederschap van het proletariaat uit. Het zijn echter vooral zijn expressionistische, links‐radicaal getinte toneelstukken, waarin hij met de modernste middelen als multiscènes, film‐ en geluidseffecten en aanvankelijk ook met een anorganische opbouw in scènes werkt, die sterk de aandacht trekken. In 1933 verlaat hij Duitsland, publiceert in Amsterdam het autobiografische ‘Eine Jugend in Deutschland’ en vestigt zich tenslotte in de Verenigde Staten. In 1939 pleegt hij zelfmoord (of werd ertoe gedwongen). Tankred Dorst schreef een toneelstuk over hem: ‘Toller’ (1968) Ander toneelwerk van hem: Die Wandlung (1919), Masse Mensch (1922), Die Maschinestürmer (1922), Der deutsche Hinkemann (1923), Der entfesselte Wotan (1923),Hoppla, wir leben! (1927), Wunder in Amerika (1930), Feuer aus den Kesseln (1930), Die blinde Göttin (1933), Nie wieder Frieden (1937), Pastor Hall (1939)
20
Michel De Ghelderode. (1898‐1962) Deze Belgisch Franstalige schrijver debuteert met een melodrama ‘La mort regarde par la fenêtre’ (1918), waarin het visionaire en magisch karakter van zijn later werk reeds tot uiting komt. Bekend echter wordt hij met de opvoering van ‘Oude Piet’, een burleske eenakter (1923) en met ‘La mort du Docteur Faust’ (1926) te Parijs, in 1928. Na zijn kennismaking met Johan de Meester wordt hij ‘de officieuze toneelschrijver van het Vlaamsche Volkstooneel (VVT). Hoewel hij in het Frans schrijft, worden een aantal van zijn stukken voor de eerste maal vertoond in de Nederlandse bewerking. Het VVT speelt van hem ‘De beeldekens van Sint Franciscus’, ‘Barabbas’,’Pantagleize’, ‘Een onnozel hart in de wereld’, ‘De sterrendief’ en ‘Van de dood die bijna stierf’ (de bewerking van een Brussels poppenspel). Gedurende de daarop volgende jaren schrijft hij een aantal belangrijke stukken; o.a. ‘Sire Halewijn’ (1934), vanuit lyrisch oogpunt zijn zuiverste werk. In 1939 zegt hij het toneel vaarwel en hervat zijn gedenkschriften ‘Une saison en Belgique’ . Tijdens en na WOII kent zijn toneel een succesrijke opgang en verwerft hij internationale bekendheid (zo wordt in 1978 te Genua de Société internationale des études sur Ghelderode opgericht, die in 1981 fusioneert met Les Amis de M. de Ghelderode) Kenmerkend voor zijn werk is de zin voor het mysterie, het bovennatuurlijke en het irreële, dat gepaard gaat met een volkse en barokke spontaniteit. Nog toneelwerk op een rij: La corne d’abondance (1925), Kwiebe‐Kwiebus (1926), Don Juan (1928), Escurial (1928), Christophe Colomb (1928),’La tentation de Saint‐Antoine (1929),Trois acteurs et un drame (1929),De zeven hoofdzonden (1931), Barabbas (1931), Le club des menteurs ( 1932), Pantagleize (1934), Chronique de Noël (1934), Magie rouge (1935), Masgues ostendais (1935), La balade du grand macabre (1935),Les aveugles (1936), Fastes d’enfer (1938), Hop signor (1938), Le cavalier bizarre (1938), La pie sur le gibet (1938), D’un diable qui prêcha merveilles (1942), L’école des bouffons (1942),Un soir de pitié (1955)
21
Fernand Crommelynck. (1885‐1970)
Belgisch Franstalig toneelschrijver. Het toneel van Crommelynck is een merkwaardig verschijnsel van molièreske situaties, Vlaamse kleurigheid en sappigheid, poëtisch symbolisme en mystieke elementen tegen een achtergrond van tragedie, karikatuur, satire en ironie. Hierin komt de absurditeit van het menselijk levenslot tot uidrukking in een lyrische, soms hallucinatorische weergave van het scherp geobserveerde groteske detail. Zijn stukken hebben meegeholpen aan het bevrijden van het Franse toneel van het naturalisme. Invloeden vinden we terug in het werk van Cocteau, Giraudoux, Annouilh, Sartre… ‘Le cocu magnéfique’ (verschenen in 1921 en verfilmd in 1946) maakt hem internationaal bekend. Het is het drama van een door jaloersheid op hol geslagen fantasie. In zijn verdere productie zijn ‘Tripes d’or’ en ‘Une femme qu’a le cour trop petit’ (1934) zijn hoogtepunten. Nog toneelwerk: Nous n’irons plus au bois’ (1906), Le sculpteur de masques (1911), Le marchand de regrets(1913), Les amants puérils (1921), Carine ou la jeune fille folle de son âme (1930), Chaud et froid (1941 en vertaald dr. H. Claus), Monsieur Larose est‐il l’assassin? (1950), Le chevalier de la lune (1954).
22
Herman Teirlinck. (1879‐1967)
Hij is de belangrijkste vertegenwoordiger van het expressionisme die de mens probeert af te beelden als een enkeling met zijn gevoelens in een grote wereld. In "De vertraagde film" plegen 2 mensen zelfmoord. Ze zien heel hun leven voor hun ogen terug in flashbacks maar ook komen er allegoriefiguren in voor (zoals De Pest,...). Het zou geen expressionistisch toneel zijn als er geen hevige muziek, belichting en geluid in voorkomt. Zo probeert Teirlinck de toeschouwer te betrekken bij het spel. Is de zoon van taal‐ en letterkundige Isidoor Teirlinck en groeit op een vrijzinnig‐intellectueel milieu. Om gezondheidsredenen verblijft hij lange tijd in het Oostvlaamse boerendorp Zegelsem waardoor hij van jongs af zowel de stad als het platteland kent. Hij is van een kameleonachtige veelzijdigheid: dichter, novellist, romancier, toneelschrijver, toneeltheoreticus, regisseur en essayist. In 1903 wordt hij medestichter van het tijdschrift ‘Vlaanderen’, dat ‘Van nu en straks’ opvolgt. In 1919 wordt hij lid van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal‐ en Letterkunde. Hij wordt Vlaams leraar aan het Koninklijk Hof en raadsheer voor Kunst en Wetenschap van drie koningen: Albert I, Leopold III en Boudewijn. Chronologisch beschouwd heeft zijn oeuvre duidelijk een drietal perioden, gescheiden door telkens een kleine tien jaar zwijgen: eerst het jeugdwerk tot zijn dertigste jaar, met als hoogtepunt ‘Mijnheer Serjanszoon, orator didactus’ (1908), dan de jaren twintig met expressionistische toneelexperimenten en tenslotte van 1940 af het vitale ouderdomsproza, waaronder zijn meesterwerk ‘Het gevecht met de engel’ (roman uit 1952) Teirlinck is de enige grote vertegenwoordiger van een stroming die het traditionele realisme in het theater wil vervangen door een massa‐kunst van getuigenis en actie, met de moderne mens, de
23
eeuwige Mens, als inzet. Zo schrijft hij o.a. ‘De vertraagde film’ (1921), ‘Ic dien’ (1922) en ‘De man zonder lijf’ (1925). In ‘De ekster en de galg’ (1937) en ‘Ave’ (1938) experimenteert hij met moderne technieken om de toeschouwers meer bij het gebeuren te betrekken. In zijn laatste periode, die begint met de roman ‘Marie Speermalie’ in 1940, benadert hij het existentialisme. Ook het ongebonden driftleven van de mens, samen met zijn verfijnde overbeschaving en zijn elkaar tegensprekende uitersten komen in deze periode aan bod. Van 1926 onderneemt hij als leraar toneeltechniek in ‘Ter Kameren’ (een hogere kunstschool te Brussel, onder leiding van Henri van de Velde) allerlei experimenten, ondermeer met decor en belichting. Hiervoor heeft hij een eigen theatertje ter beschikking, ontworpen door Henrik van de Velde. Hij experimenteert met dans, muziek, teksten, maskers, kledij… Na WOII wordt hij regeringsadviseur voor toneel. Hij was de gangmaker voor het Nationaal Toneel en richt te Antwerpen een moderne theaterschool op (‘De Studio’ in 1967 een Rijksinstelling en ‘Hoger Instituut voor Dramatische Kunst). Hij schrijft ook een aantal interessante theoretische beschouwingen over het theater. In 1925 en 1928 ontvangt hij de Staatsprijs voor Letterkunde. In 1950 ontvangt hij de Staatsprijs voor zijn gezamenlijk werk. In 1956 ontvangt hij de Grote Prijs der Nederlandse Letteren. Hij wordt viermaal doctor honoris causa, nl. aan de universiteiten van Brussel (1938), Amsterdam (1947), Luik (1954) en Gent (1959). ==================================
24
Het Futurisme.
Elasticity 1912 by Umberto Boccioni
Antonio Sant’Elia Tomasso Marinetti Terraced Building with exterior elevators 1914
Het futurisme is in eerste instantie een richting in de Italiaanse en de Russische kunst, respectievelijk de literatuur. Deze heeft, als een beweging van de avant‐garde kunst, een groot aandeel in de vorming van het modernisme gehad. Het futurisme is geen kunststijl, het is een kunst van leven. De futuristen roepen op tot nietsontziende destructie van alles wat door de traditie geheiligd is. Het futurisme keert zich radicaal tegen alle traditionele opvattingen van kunst en schoonheid van kunst. Het materiaal voor de futuristische kunst moet uit onze moderne leerwereld stammen: nieuwe technieken, moderne machines, mobiliteit, dynamiek, kracht en dramatiek, snelheid, oorlog… ‘Wij willen de musea, de bibliotheken en de academies op elk gebied vernietigen en tegen het moralisme, het feminisme en tegen iedere lafheid strijden, die op doelmatigheid en eigenbelang berust’ Dit is slechts een van de opmerkelijke stellingen uit Marinetti’s Futuristisch manifest (1909). De futuristen dweepten met een optimistisch geloof in de vooruitgang en predikten kritiekloos de verworvenheden van het 20ste eeuwse industriële technologisch tijdperk. Tomasso Marinetti, dichter en toneelschrijver lanceert het futurisme als literaire beweging. Hij ontwikkelt een eigentijdse dichtvorm, de ‘vrije woorden’ (‘parole in libertá’) poëzie in telegramstijl.
25
Kunst moet de uitdrukking zijn van de versnelde polsslag van het moderne leven, van zijn verwarrende en tegelijkertijd bedwelmende complexiteit van indrukken en sensaties. Het futurisme in de schilderkunst: Balla, Boccioni, Carra, Severini en Russolo. Het futurisme in de beeldhouwkunst onthouden we vooral Uberto Boccioni.
Umberto Boccioni Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Umberto Boccioni. Onder de Pergola in Napels. 1914. Olieverf op doek. 83 × 83 cm. Milaan, Civico Museo d'Arte Contemporanea.
Umberto Boccioni (Reggio Calabria, 19 oktober 1882 - Verona, 16 augustus 1916) was een Italiaanse schilder en beeldhouwer. Hij was een belangrijke exponent van het Futurisme.
Biografie Boccioni werd geboren in Reggio Calabria, zijn ouders waren afkomstig uit Emilia-Romagna. Toen zijn vader werd overgeplaatst naar Forlì, was Umberto nog maar een paar dagen oud. Hij bracht zijn kindertijd in deze stad door. In 1910 ondertekende hij met Carlo Carrà, Luigi Russolo, Giacomo Balla en Gino Severini het Manifesto dei pittori futuristi (het futuristisch schildersmanifest).
26
In de architectuur experimenteert San’Elia met futuristische stijlprincipes.
Antonio Sant'Elia Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Perspectieftekening uit La Citta Nuova, 1914.
Een perspectieftekening door Sant'Elia, 1914.
27
Antonio Sant'Elia (Como, 30 april 1888 - nabij Monfalcone, 10 oktober 1916) was een Italiaans futuristisch architect. Antonio Sant'Elia studeerde aan de technische school te Como. Hij was mede betrokken bij de oprichting van de groep Nuove Tendenze. Op de eerste tentoonstelling van deze groep in 1914 toonde hij zijn ontwerpen voor een futuristische stad, zijn 'Citta Nuova'. Bij deze ontwerpen schreef hij de tekst 'Messagio' waarin hij verduidelijkt op welke wijze een stad in de toekomst geconstrueerd dient te worden. In deze tekst pleit hij ervoor de vormen van het verleden achterwege te laten en voor de moderne stedenbouw nieuwe vormen te ontwikkelen die zich baseren op de verworvenheden van de wetenschap. Sant'Elia sneuvelde tijdens de Achtste Slag aan de Isonzo, nadat hij vrijwillig dienst had genomen in het Italiaanse leger. Het enige bewaard gebleven gebouw van Sant'Elia is de Villa Elisi (1912) in San Maurizio bij Como.
Literatuur • • •
Aurora Cuito, Cristina Montes (eds.) (2003): Antonio Sant'Elia. TeNeues, New York. Esther da Costa Meyer (1995): The Work of Antonio Sant'Elia: Retreat Into the Future. Yale University Press. Kenneth Frampton (1988): Moderne Architectuur, SUN, Nijmegen.
In de muziek worden polyritmiek en polyharmonie als uitdrukkingsmiddelen van het dynamisme gezien.
28
Op het vlak van toneel gaan we naar een totaaltheater. Spectaculair zijn de vernieuwingen van Luigi Russolo op het gebied van klankmateriaal, die hij eerst verkondigt in zjin manifest van de ‘Lawaaikunst’ (1913) en enkele maanden in praktijk brengt met zijn ‘intonarumori’: elektrisch aangedreven ‘lawaaimachines’. Lawaai is voor de futuristen, naast dynamiek en snelheid het kenmerk van de nieuwe tijd.
Luigi Russolo Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Luigi Russolo ca. 1916
Luigi Russolo (Portogruaro (Veneto), 30 april 1885 - Cerro di Lavenio, 4 februari 1947) was een Italiaans futuristisch schilder, componist en muziekinstrumentenbouwer van elektronische muziekinstrumenten. Aanvankelijk concentreerde Russolo zich op zijn schilderkunst. In 1909 sloot hij zich aan bij de futuristische beweging van Marinetti. In 1913 wendde hij zich ook tot de muziek en werd daarmee de eerste futuristische componist. Zijn muziek is gebaseerd op industrieel geluid. Op 11 maart 1913 publiceerde hij zijn futuristische manifest L'arte dei rumori en hetzelfde jaar bouwde hij met zijn assistent Ugo Piatti zijn eerste instrumenten, die hij Intonarumori (lawaaimachines) noemde. In 1916 publiceerde hij het boek L'arte dei rumori. Een van die instrumenten was de Russolofoon, een instrument dat gelijktijdig zeven verschillende geluiden produceert, en dat is dan mogelijk in 12 geluidsterktes.
29
De instrumenten lagen in de tweede wereldoorlog opgeslagen in Parijs, alle instrumenten werden tijdens de bombardementen van 1945 vernietigd. Wel zijn er nadien aan de hand van de werktekeningen een aantal replica's gebouwd. Van de oorspronkelijke Intonarumori zijn destijds wel geluidsopnames gemaakt, die later op cd zijn verschenen. Luigi's broer Antonio Russolo was ook actief als futuristisch componist.
Muzikale invloed Eind jaren veertig zullen vertegenwoordigers van de Musique Concrète terugvallen op de ideeën van Russolo's Bruïtisme en in hun composities op een soortgelijke manier gebruikmaken van geruis en klank die onze omgeving voortbrengt.
Werken • •
Meeting of the Automobiles and Aeroplanes; Awakening of the City.
Externe links • •
The Art of Noises op www.thereminvox.com Intonarumori: geschiedenis, werking en foto's van de Intonarumori (lawaaimachines) op www.thereminvox.com
De sensatie geluid uit te beelden is voor schilders een belangrijk gegeven. Daarnaast is er ook een sterke tendens te ‘muzikaliseren’. Als eersten doorbreken de futuristen de grenzen tussen de afzonderlijke kunsten. Uit de propagandistische theateravonden, waar manifesten worden voorgelezen, gedichten voorgedragen, maar ook politieke agitatie wordt bedreven, groeit het concept voor het totaaltheater, zoals zich dat na WOII heeft ontwikkeld. Het Futurisme blijft voornamelijk tot Italië beperkt. Het heeft echter omwille van zijn beeldende kenmerken invloed op het expressionisme, het dadaïsme en het Engelse vorticisme. Nog te onthouden: De Rus Majakovski (1893‐1930) door Stalin uitgeroepen tot ‘de dichter van de revolutie’. Deze lyrische dichter van ontzagwekkend formaat wijdt zich met hart en ziel aan de revolutie. =============================
30
Het Kubisme. In het kubisme vloeien o.a. samen Het Futurisme: poëzie in dienst van de beschaving van de machine, van de moderne stad, beheerst door de fabriek. De negerkunst (cfr. Picasso) doorbraak van de logische samenhang. De elementen uit de werkelijkheid worden uit elkaar gehaald en vrij gehergroepeerd, op niet logische wijze. De typografie in de schrijfwijze wordt ingeschakeld als procédé (invloed van Mallarmé). Nieuwe schokkende beelden. Het beeld krijgt de voornaamste functie, zonder symbolische werking, maar druk rechtstreeks de schoonheid uit. Kenmerken in de schilderkunst zijn: afgevlakt volume, verwarrend perspectief, collage, meerdere standpunten, stilleven, analytisch, synthetisch. o.a. Georges Braque (1882‐1963) en Pablo Picasso (1881‐1973)
31
Georges Braque Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie Georges Braque
Graf van Braque in Varengeville‐sur‐Mer
Achtergrondinformatie Geboren
13 mei 1882
Overleden
31 augustus 1963
Geboorteland
Frankrijk
Beroep(en)
Kunstschilder, beeldhouwen
Stijl(en)
Kubisme, Return to order Website
Portaal
Kunst & Cultuur
Georges Braque (Argenteuil, 13 mei 1882 - Parijs, 31 augustus 1963) was een Franse kunstschilder. Hij was mede toonaangevend voor nieuwe richtingen in de moderne 20steeeuwse kunst. Samen met de Spaanse kunstschilder Pablo Picasso was hij de grondlegger van het kubisme.
Biografie Georges Braque werd geboren in Argentueil-sur-Seine in Frankrijk. Hij groeide op in Le Havre waar hij een opleiding als interieurdecorator en -schilder volgde. Daarnaast volgde hij ook avondschool kunstschilderen in het Ecole des Beaux-Arts in Le Havre. In 1903 volgde hij zijn ware passie door aan de Parijse Académie Humbert te studeren. Daar ontmoette hij medekunstenaars Marie Laurencin en Francis Picabia.
32
In de Eerste Wereldoorlog raakte Braque gewond. Omdat zijn vader huisschilder was volgde ook Georges in eerste instantie een opleiding tot huisschilder, maar later ging hij toch naar de Academie voor Schone Kunsten in Parijs. In 1908 vond Braque aansluiting bij de kunstenaarsbeweging Les Fauves. In Antwerpen schilderde Braque scènes van de haven. Vanaf ongeveer 1939 ging Braque ook beeldhouwen. Georges Braque overleed op 31 augustus 1963 te Parijs. Hij is begraven in Varengeville-sur-Mer.
Werken Braque schilderde in de jaren vijftig het plafond van de Hendrik II zaal in het Louvre in Parijs en maakte hij gebrandschilderde ramen voor de kerk in Varengeville-sur-Mer.
Musea De werken zijn in diverse musea voor Moderne kunst onder andere: • • • •
Legion of Honor in San Francisco Metropolitan Museum of Art en Museum of Modern Art in New York City Centre Pompidou in Parijs Lille Métropole Museum voor Moderne kunst, Hedendaagse kunst en Art brut in Villeneuve d'Ascq
Schilderstijl De schilderkunst van Georges Braque behoort tot het kubisme en het fauvisme; dit zijn Europese kunststromingen. Het werk van Braque inspireerde Vauxelles om de term kubisme te gebruiken. Met het kubisme wordt bedoeld dat de vorm niet meer direct in verhouding staat tot de werkelijkheid. Het kubisme is daardoor een stap in de richting van de abstracte kunst. In het werk van Braque worden tegelijkertijd de kleuren minder sterk; hij gebruikt voornamelijk witte, bruine, en grijze tinten, met hoogstens wat olijfgroen of geel. Braque werkte ook met collage-achtige afbeeldingen, net of bijvoorbeeld een stuk krantenpapier op het doek is geplakt, met teksten en al. Braque schilderde graag stillevens met vruchten, muziekinstrumenten en flessen, waarbij hij ook letters en cijfers toevoegde. Na zijn Kubistische tijd ging hij over tot een vereenvoudigd figuratief schilderen waarin hij o.a. reeksen kleine landschappen maakte.
Schilderijen Enkele schilderijen van Georges Braque zijn: • • • •
Le viaduct de l'Estaque, 1908 La Roche Guyon, 1909 Glas op tafel, 1909‐1910 Mandora, 1909‐1910
33
• • • • • • •
Fles en vissen, 1910‐1912 Klarinet en fles rum op een schoorsteenmantel, 1911 Kruik en viool, 1e decennium 20e eeuw Viool en palet, 1e decennium 20e eeuw Stilleven met glas, fles en krant, 2e decennium 20e eeuw Stilleven met pakje sigaretten, 2e decennium 20e eeuw Portret van een Portugees, 2e decennium 20e eeuw
34
Pablo Picasso Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie Pablo Picasso
Pablo Picasso in 1962
Achtergrondinformatie
Volledige naam
Pablo Diego José Francisco de Paula Juan Nepomuceno María de los Remedios Cipriano de la Santísima Trinidad Ruiz y Picasso
Geboren
25 oktober 1881
Overleden
8 april 1973
Geboorteland Spanje
Beroep(en)
Kunstschilder Tekenaar Beeldhouwer Grafisch kunstenaar Keramist
Stijl(en)
Kubisme
35
Signatuur
Geboortehuis van Picasso in Málaga
Pablo Diego José Francisco de Paula Juan Nepomuceno María de los Remedios Cipriano de la Santísima Trinidad Ruiz y Picasso (Málaga, 25 oktober 1881 – Mougins, 8 april 1973) was een Spaans kunstschilder, tekenaar, beeldhouwer, grafisch kunstenaar en keramist. Hij was één van de bekendste Spaanse kunstschilders.
Inhoud •
• • •
• • • • • •
1 Familie en afkomst o 1.1 Vrouwen o 1.2 Kinderen 2 Loopbaan o 2.1 Oorlogsjaren 3 Politieke opvattingen 4 Schilderstijl o 4.1 Blauwe periode o 4.2 Roze periode o 4.3 Kubistische periode o 4.4 Klassieke periode o 4.5 Surrealistische periode o 4.6 Abstracte periode o 4.7 Latere periode 5 Werken o 5.1 Schilderijen 6 Musea 7 Tentoonstellingen (selectie) 8 Documentaires 9 Zie ook 10 Externe links
36
Familie en afkomst Pablo Picasso was het eerste kind van José Ruiz Blasco en María Picasso López. Traditiegetrouw kreeg hij een aantal naar heiligen verwijzende voornamen: Pablo, Diego, José, Francisco de Paula, Juan Nepomuceno, María de los Remedios, Cipriano de la Santísima Trinidad. Zijn twee achternamen zijn conform het Spaanse naamstelsel achtereenvolgens de eerste achternaam van zijn vader (Ruiz) en de eerste achternaam van zijn moeder (Picasso). Merkwaardig is dat hij onder zijn tweede achternaam Picasso bekend is en niet als Ruiz. Pablo Picasso's vader was kunstenaar, tekenleraar en conservator. Hij had twee jongere zussen, Lola en Conchita.
Vrouwen Picasso had gedurende zijn leven relaties met meerdere vrouwen, die hij vaak gebruikte als schildersmodel: Fernande Olivier, Marcelle Humbert, Olga Kochlova, Marie-Thérèse Walter, Dora Maar en Jacqueline Roque. Telkens wanneer hij opnieuw verliefd werd, werd dit in zijn werk duidelijk door een wisseling van stijl.
Kinderen Paulo Picasso (4 februari 1921 - 5 juni 1975) was het eerste kind van Pablo Picasso en Olga Chochlowa. Paulo was als kind onder andere model voor het schilderij Paulo als Harlekijn (1924) en Paulo op een ezel. Maya Widmaier-Picasso (5 september 1935) komt uit een relatie met Marie-Thérèse Walter. Picasso maakte enkele beeldhouwwerken die Maya als thema hadden, zoals Maya à la poupée (Maya met een pop), die in februari 2007 uit het huis van Picasso's kleindochter gestolen werden. Maya Widmaier-Picasso woont in Parijs en is een expert die originelen van vervalsingen kan onderscheiden. Claude Picasso (15 mei 1947) is het eerste kind met Françoise Gilot. Paloma Picasso is ook een kind van Françoise Gilot.
Loopbaan Na gestudeerd te hebben aan de kunstacademie Real Academia de Bellas Artes de San Fernando in Madrid, maakte Picasso zijn eerste reis naar Parijs in 1900, toen de kunsthoofdstad van Europa. Daar ontmoette hij zijn eerste Parijse vriend, de journalist en dichter Max Jacob, die Picasso heeft geholpen met het leren van de taal en haar literatuur. Ze deelden een appartement; Max sliep 's nachts, terwijl Picasso overdag sliep en 's nachts werkte. Het waren tijden van ernstige armoede, kou en wanhoop. Veel van zijn werk werd verbrand om de kleine woning warm te houden. Gedurende de eerste vijf maanden van 1901 woonde Picasso in Madrid, waar hij en zijn anarchistische vriend Francisco de Asis Soler het tijdschrift Arte Joven ('Jonge kunst') oprichtten. Er verschenen vijf nummers van. Soler maakte de artikelen en Picasso illustreerde het tijdschrift, meestal grimmige spotprenten die sympathiseren met de armen. Het eerste nummer werd gepubliceerd op 31 maart 1901; de kunstenaar begon toen zijn werk met Picasso te signeren, daarvoor deed hij dit met Pablo Ruiz y Picasso. In 1905 werd Picasso een favoriet van de Amerikaanse kunstverzamelaars Leo Stein en Gertrude Stein. Hun oudere broer Michael Stein en zijn vrouw Sarah waren ook verzamelaars
37
van zijn werk. Picasso schilderde portretten van zowel Gertrude Stein als haar neef Allan Stein. Gertrude Stein werd Picasso's voornaamste beschermvrouw; ze verwierf zijn tekeningen en schilderijen en exposeerde ze in haar informele Salon in haar huis in Parijs. Op een van haar bijeenkomsten in 1905, ontmoette hij Henri Matisse, een levenslange vriend en rivaal. De Steins stelden hem voor aan Claribel Cone en haar zus Etta, Amerikaanse kunstverzamelaars van schilderijen van Picasso en Matisse. Uiteindelijk verhuisde Leo Stein naar Italië, en Michael en Sarah Stein werden beschermheren van Matisse, terwijl Gertrude Stein werken van Picasso bleef verzamelen. In 1907 trad Picasso toe tot een kunstgalerie in Parijs die recent was geopend door DanielHenry Kahnweiler, een Duitse kunsthistoricus en kunstverzamelaar. Hij werd bekend in Parijs vanaf 1907, omdat hij een van de eerste verdedigers van het kubistische werk van Pablo Picasso en Georges Braque was. Kahnweiler verdedigde ontluikende artiesten zoals André Derain, Kees van Dongen, Fernand Leger, Juan Gris, Maurice de Vlaminck en verscheidene anderen die uit alle hoeken van de wereld gekomen waren om te wonen en te werken in Montparnasse. In Parijs onderhield Picasso vriendschappen met bekende personen uit Montmartre en Montparnasse, waaronder Andre Breton, dichter Guillaume Apollinaire, schrijver Alfred Jarry en Gertrude Stein. Apollinaire werd in 1911 gearresteerd op verdenking van het stelen van de Mona Lisa uit het Louvre. Apollonaire beschuldigde zijn vriend Picasso, die ook voor verhoor moest komen, maar beiden werden later vrijgesproken.
Modigliani, Picasso en André Salmon voor het Café de la Rotonde in Parijs, 1916
In het begin van de 20e eeuw verbleef Picasso in Barcelona en Parijs. In 1904 ontmoette hij Fernande Olivier, een bohemienne en kunstenares die zijn minnares werd. Olivier komt in veel van zijn schilderijen uit de zogenaamde 'roze periode' voor. Na het verwerven van roem en wat geld, verliet Picasso Olivier voor Marcelle Humbert, die hij Eva Gouel noemde. Picasso's liefde voor Eva blijkt in veel van zijn kubistische werken. Picasso werd verwoest door haar vroegtijdige dood in 1915, door een ziekte, op de leeftijd van 30 jaar. Na de Eerste Wereldoorlog maakte Picasso kennis met Serge Diaghilevs Ballets Russes. Onder zijn vrienden tijdens deze periode waren Jean Cocteau, Jean Hugo, Juan Gris en anderen. In de zomer van 1918 trouwde Picasso met Olga Chochlova, een ballerina bij Sergei Diaghilevs gezelschap. Zij brachten hun huwelijksreis door in de villa van de glamoureuze
38
Chileense kunstbeschermheilige Eugenia Errázuriz in de buurt van Biarritz. Chochlova introduceerde Picasso in de hogere kringen, formele diners, en alle sociale geneugten in het Parijse leven van de rijke jaren 1920. De twee kregen een zoon, Paulo, die zou uitgroeien tot een losbandige motorcoureur en chauffeur van zijn vader. Chochlova's fatsoensnormen botsten met Picasso's bohemien-leefstijl en de twee leefden in een toestand van voortdurende conflicten. In dezelfde periode werkte Picasso samen met Diaghilevs groep; hij en Igor Stravinsky werkten aan het ballet Pulcinella in 1920. Picasso maakte van de gelegenheid gebruik om verschillende schetsen van de componist te maken. In 1927 ontmoette Picasso de 17-jarige Marie-Thérèse Walter en begon een geheime affaire met haar. Picasso's huwelijk met Chochlova eindigde in een scheiding van tafel en bed in plaats van echtscheiding, want de Franse wet vereiste een gelijkmatige verdeling van de eigendommen in het geval van echtscheiding, en Picasso wilde Chochlova niet de helft van zijn vermogen geven. De twee bleven wettelijk getrouwd tot Chochlova's dood in 1955. Picasso had een langdurige affaire met Marie-Thérèse Walter en verwekte een dochter, Maia, bij haar. Marie-Thérèse leefde in de ijdele hoop dat Picasso op een dag met haar zou trouwen, en verhing zich vier jaar na de dood van Picasso. Gedurende zijn hele leven had Picasso een aantal minnaressen naast zijn vrouw of primaire partner. Picasso was twee keer getrouwd en had vier kinderen bij drie vrouwen. De fotografe en schilder Dora Maar was ook een voortdurende metgezel en minnares van Picasso in de late jaren 1930 en begin 1940.
Oorlogsjaren Tijdens de Tweede Wereldoorlog bleef Picasso in Parijs, terwijl de Duitsers de stad bezet hadden. Picasso's artistieke stijl paste niet in de nazi-opvattingen over kunst, zodat hij niet in staat was om zijn werk te laten zien tijdens deze periode. Hij bleef schilderen in die tijd. Hoewel de Duitsers bronsgieten verboden in Parijs, werd het brons voor hem gesmokkeld door het Franse verzet. Na de bevrijding van Parijs in 1944 begon Picasso gezelschap te houden met een jonge studente kunst, Françoise Gilot. De twee werden uiteindelijk geliefden, en hadden twee kinderen samen, Claude en Paloma. Gilot verliet Picasso - als enige van zijn vrouwen - in 1953, naar verluidt als gevolg van mishandeling en ontrouw. Dit was een zware klap voor Picasso. Hij ging door een moeilijke periode na het vertrek van Gilot. Een aantal van zijn inkttekeningen uit deze periode hebben het thema van de afzichtelijke oude dwerg als tegengewicht voor een mooi, jonge meisje, waaronder een aantal uit een zes weken durende affaire met Geneviève Laporte, die in juni 2005 werden geveild. Picasso deed niet lang over het vinden van een andere minnares, Jacqueline Roque. Ze werkte op de pottenbakkerij Madoura in Vallauris aan de Franse rivièra, waar Picasso keramiek maakte en beschilderde. De twee bleven samen voor de rest van Picasso's leven en trouwden in 1961. Hun huwelijk was een laatste daad van wraak tegen Gilot. Gilot was op zoek naar een juridische middelen om haar kinderen met Picasso, Claude en Paloma, te legitimeren. Aangemoedigd door Picasso had ze geregeld te scheiden van haar echtgenoot, Luc Simon, en zou dan trouwen met Picasso om de rechten van haar kinderen veilig te stellen. Picasso trouwde vervolgens in het geheim met Roque, nadat Gilot de echtscheiding had aangevraagd, en nam zo wraak voor haar vertrek.
39
In 1955 kocht hij villa La Californie in de omgeving van Cannes, in 1958 het Chateau de Vauvenargues en in 1961 villa Notre-Dame-de-Vie in Mougins. Picasso was een beroemdheid en er was vaak veel interesse voor zijn persoonlijke leven naast zijn kunst. Naast zijn vele artistieke prestaties, had Picasso een filmcarrière, inclusief een cameooptreden in Jean Cocteaus Testament van Orpheus. Picasso speelde altijd zichzelf in zijn filmoptredens. In 1955 hielp hij bij het maken van de film Le Mystère Picasso ('Het mysterie van Picasso'), geregisseerd door Henri-Georges Clouzot.
Chateau Vauvenargues
Picasso overleed op 8 april 1973 op 92-jarige leeftijd aan de gevolgen van een longontsteking. Hij ligt begraven bij Château de Vauvenargues in Vauvenargues bij Aix-en-Provence in Frankrijk. De Franse staat verwierf in 1990 via een nalatenschap van Picasso en diens vrouw Jacqueline Roque een groot aantal kunstwerken.
Politieke opvattingen Picasso bleef neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog, de Spaanse Burgeroorlog en de Tweede Wereldoorlog en weigerde om te vechten voor enige zijde of land. Sommige van zijn tijdgenoten vonden dat zijn pacifisme meer te maken had met lafheid dan met principe. Een artikel in The New Yorker noemde hem “a coward, who sat out two world wars while his friends were suffering and dying” ("een lafaard, die twee wereldoorlogen uitzat, terwijl zijn vrienden leden en stierven"). Als Spaans burger in Frankrijk werd Picasso niet gedwongen om te vechten tegen de binnenvallende Duitsers in beide wereldoorlogen. In de Spaanse Burgeroorlog werd militaire dienst voor Spanjaarden die in het buitenland woonden optioneel en zou een vrijwillige terugkeer naar het land inhouden. Terwijl Picasso zich woedend en veroordelend uitliet over Francisco Franco en de fascisten door middel van zijn kunst, heeft hij niet de wapens tegen hen gericht. Hij bleef ook afzijdig van de Catalaanse onafhankelijkheidsbeweging tijdens zijn jeugd ondanks zijn algemene ondersteuning en vriendelijkheid ten opzichte van activisten.
40
Picasso trad in 1944 toe tot de Franse communistische partij, bezocht een internationale vredesconferentie in Polen en ontving in 1950 de Lenin Vredesprijs van de Sovjet-regering. Partijkritiek op een portret van Jozef Stalin als onvoldoende realistisch leidde tot verminderde interesse van Picasso in de communistische politiek, maar hij bleef een trouw lid van de communistische partij tot zijn dood. In 1945 verklaarde Picasso in een interview met Jerome Seckler: "Ik ben een communist en mijn schilderijen zijn communistische schilderijen. ... Maar als ik een schoenmaker, royalist of communist of iets anders was, zou ik niet noodzakelijkerwijs mijn schoenen op een bijzondere manier hameren om mijn politieke voorkeur te laten zien." Zijn communistische militantie, niet ongewoon onder intellectuelen en kunstenaars op het moment, al was dit officieel verboden in Franco-Spanje, is al lang het onderwerp van enige controverse, een opmerkelijke bron of demonstratie daarvan was een sarcastisch citaat algemeen toegeschreven aan Salvador Dalí (met wie Picasso een nogal gespannen relatie had), dat ogenschijnlijk twijfelt over de ware eerlijkheid van zijn politieke gezindheid: Picasso es Pintor, yo también; [...] Picasso es español, yo también; Picasso es Comunista, yo tampoco. (Picasso is schilder, ik ook; [...] Picasso is Spanjaard, ik ook; Picasso is communist, ik ook niet)
Hij was tegen de inmenging van de Verenigde Naties en de Verenigde Staten in de Koreaanse Oorlog, wat hij afbeeldde in het schilderij Bloedbad in Korea. In 1962 ontving hij de Internationale Lenin Vredesprijs.
Schilderstijl Picasso's loopbaan kan worden ingedeeld in verschillende perioden. Samen met Georges Braque ontwikkelde hij in de jaren 1905 - 1915 het kubisme. Picasso heeft tijdens zijn leven enorm veel kunstwerken gemaakt. Er is geen officiële lijst waarin zijn gehele oeuvre staat opgesomd. Hieronder volgt daarom een globaal overzicht van Picasso’s oeuvre, waarin de belangrijkste werken worden genoemd binnen de betreffende perioden van Picasso's loopbaan.
Blauwe periode Tijdens Picasso's blauwe periode, de tijd dat hij in armoede in Parijs woonde (1901-1904), maakt hij sombere schilderijen in donkere en sombere kleuren, hoofdzakelijk blauw, groen, zwart en paars. Voorbeelden van werken uit Picasso's blauwe periode zijn Desemparats (1903) en The Madman (1904). •
Zie lijst van schilderijen in blauwe periode van Pablo Picasso
Roze periode Geleidelijk werd Picasso bekender en kreeg hij zijn eerste successen. Ook kreeg hij aan het einde van zijn blauwe periode een relatie met Fernande Olivier. Door zijn succes en zijn relatie met Fernande Olivier werd Picasso minder somber, wat in zijn schilderijen tot uitdrukking kwam door het gebruik van zachte tinten blauw en roze. Door het vele gebruik
41
van roze kleuren in het werk uit deze periode, heeft de periode de naam ‘roze periode’ meegekregen. De onderwerpen van zijn schilderijen zijn in deze periode vaak geïnspireerd op het circus, dat Picasso en Fernande vaak samen bezochten. Voorbeelden van werken uit de roze periode zijn het Portret van Señora Canals en Circusartiest en jongen.
Kubistische periode In Parijs kwam Picasso in aanraking met primitieve Afrikaanse en Polynesische beeldhouwwerken, die hem inspireerden tot het afbeelden van totemfiguren en maskers in zijn schilderijen. Picasso experimenteerde constant met nieuwe technieken en werkte aan een minder naturalistische, meer geometrische stijl. Door een hardere en strakkere uitdrukkingswijze en het gebruik van meer en dikkere lagen verf ontstond een geheel nieuwe stijl: het kubisme. Samen met Georges Braque wordt Picasso gezien als uitvinder van deze moderne kunststroming. Enkele belangrijke werken uit de kubistische periode van Picasso zijn Les Demoiselles d'Avignon (1907), dat wordt gezien als het eerste echte kubistische werk en Blanquita Suárez (1917).
Klassieke periode Door de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog moesten veel vrienden van Picasso in militaire dienst, waardoor Picasso zich eenzaam en afgezonderd ging voelen. Toen in 1915 zijn geliefde ‘Eva’ ook nog overleed werden deze gevoelens nog sterker. Picasso kon zich niet meer concentreren op zijn werk en werd depressief. In 1917 werd Picasso door Jean Cocteau meegenomen naar Rome, waar hij achterdoeken, decors en kostuums ging ontwerpen voor een Russisch balletgezelschap. Picasso ging zich verdiepen in de klassieke kunst en trouwde een lid van het balletgezelschap. Picasso's nieuwe vrouw maakte van hem een kunstenaar voor de hogere kringen en Picasso ging vanaf dat moment een snobistisch leven leiden. In deze periode maakte Picasso vooral schilderijen die doen denken aan de stijl van de renaissance en het neoclassicisme. Voorbeelden van klassieke werken van Picasso zijn De absintdrinker en Zelfportret.
Surrealistische periode Tussen 1925 en 1930 ontstond in Europa een nieuwe kunststroming die uiteindelijk net zo belangrijk werd als het kubisme: het surrealisme. Picasso raakte beïnvloed door deze nieuwe stijl en ging verder experimenteren met vormen, stijlen en kleuren. In zijn surrealistische periode maakte Picasso surrealistische schilderijen en ijzerdraadconstructies. Een voorbeeld van een surrealistisch werk van Picasso is De dans.
Abstracte periode Via het surrealisme kwam Picasso terecht bij abstracte werken. Hij ging steeds abstracter werken, maar er was altijd nog wel te zien wat er was afgebeeld. Voorbeelden van abstracte werken van Picasso zijn Abstract hoofd en Abstract portret. Dit is de meest bekende periode, ook wel de Picasso-stijl genoemd. Zie lijst van schilderijen in abstracte periode van Pablo Picasso.
42
Latere periode In de laatste periode van zijn leven was Picasso bekend geworden. Hij trekt zich terug uit de publiciteit. Aan het einde van zijn leven schilderde hij veel.
Werken Picasso heeft zeer veel schilderijen gemaakt. Ook maakte hij beeldhouwwerken en keramiek. Zijn bekendste schilderij is Guernica, een weergave van een Duits bombardement op deze stad in 1937, tijdens de Spaanse Burgeroorlog. Dit schilderij hangt in het Museo Nacional Centro de Arte Reina Sofía in Madrid. Een ander zeer bekend schilderij is Les Demoiselles d'Avignon uit 1907, dat door veel kunsthistorici gezien wordt als het beginpunt van de schilderkunst van de 20e eeuw. Het werk bevindt zich in het Museum of Modern Art (MOMA) in New York City. Hij heeft veel werken gemaakt met de vrouw als thema. Een bekend schilderij is The Weeping Woman uit 1937, waarvoor Picasso's geliefde Dora Maar model stond. Tête de femme (Jacqueline) uit 1963 een portret van zijn tweede vrouw Jacqueline bracht op 2 februari 2010 op een veiling bij Christie's in Londen 9,2 miljoen euro op. De nieuwe eigenaar is onbekend.
Schilderijen Een beperkte lijst van Picasso's schilderijen: • • • • • • • • • • • • • •
Child with a Dove ▪ 1901 De absintdrinkster (Absinthe Drinker) , 1901, olieverf op doek, 73 x 54 cm, Hermitage in Sint‐ Petersburg Desemparats ▪ 1903 The Madman ▪ 1904 Boy Leading a Horse ▪ Parijs, 1905‐06 ▪ olie op canvas ▪ 7' 2⅞" × 51⅝" (220,6 × 131,2 cm) Twee Naakten ▪ Parijs, laat in 1906 ▪ olie op canvas ▪ 59⅝ × 36⅝" (151,3 × 93 cm) Les Demoiselles d'Avignon ▪ 1907 ▪ olie op canvas ▪ 8' × 7' 8" (243,9 × 233,7 cm) Vrouw met een waaier (Woman with a Fan), 1907, olieverf op doek, 152 x 101 cm, Hermitage in Sint‐Petersburg Fruit Dish ▪ Parijs, winter 1908‐09 ▪ olie op canvas ▪ 29¼ × 24" (74,3 × 61 cm) Repose ▪ Parijs, voorjaar 1908 ▪ olie op canvas ▪ 32 × 25¾" (81,2 × 65,4 cm) Landschap ▪ Parijs, augustus of september 1908 ▪ olie op canvas ▪ 39⅝ × 32" (100,8 × 81,3 cm) Stilleven met Liqueurfles ▪ Horta de Ebro, Augustus 1909 ▪ olie op canvas ▪ 32⅛ × 25¾" (81,6 × 65,4 cm) Femme en vert ▪ 1909 ▪ Vrouw met mosterdpot ▪ 1909‐1910 ▪ olie op canvas ▪ 73 × 60 cm
43
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Girl with a Mandolin (Fanny Tellier) ▪ Parijs, voorjaar 1910 ▪ olie op canvas ▪ 39½ × 29" (100,3 × 73,6 cm) Ma Jolie ▪ Parijs, winter 1911‐12 ▪ olie op canvas ▪ 39⅜ × 25¾" (100 × 64,5 cm) Violin and Grapes ▪ Céret and Sorgues, voorjaar‐zomer 1912 ▪ olie op canvas ▪ 24 × 20" (61 × 50,8 cm) The Architect's Table ▪ Parijs, 1912 ▪ olie op canvas gespannen op paneel ▪ 28⅝ × 23½" (72,6 × 59,7 cm) Tafeltje in een café (Fles pernod en glas) (Table in a café (Bottle of Pernod)), 1912, olieverf op doek en meet 45,5 x 32,5 cm Hermitage in Sint‐Petersburg Gitaar ▪ Parijs, winter 1912‐13 ▪ blik en ijzerdraad ▪ 30½ × 13¾ × 7⅝" (77,5 × 35 × 19,3 cm) Card Player ▪ Parijs, winter 1913‐14 ▪ olie op canvas ▪ 42½ × 35¼" (108 × 89,5 cm) Groen stilleven ▪ Avignon, zomer 1914 ▪ olie op canvas ▪ 23½ × 31¼" (59,7 × 79,4 cm) Vrouw met een gitaar ▪ Parijs, maart 1914 ▪ olie, zand en houtskool op canvas ▪ 45½ × 18⅝" (115,5 × 47,5 cm) Fruit Dish, Bottle and Violin ▪ 1914 Harlekijn ▪ Parijs, late 1915 ▪ olie op canvas ▪ 6' ¼" × 41⅜" (183,5 × 105,1 cm) Paul en Arlequin ▪ 1924 ▪ 98 × 130 cm Studio with Plaster Head ▪ Juan‐les‐Pins, zomer 1925 ▪ olie op canvas ▪ 38⅝ × 51⅝" (97,9 × 131,1 cm) De Dans ▪ tussen 1925‐1930 De Studio ▪ Parijs, winter 1927‐28 ▪ olie op canvas ▪ 59" × 7' 7" (149,9 × 231,2 cm) Schilder en Model ▪ Parijs, 1928 ▪ olie op canvas ▪ 51⅛ × 64¼" (129,8 × 163 cm) Zittende Bader ▪ Parijs, vroeg 1930 ▪ olie op canvas ▪ 64¼ × 51" (163,2 × 129,5 cm) Meisje voor een spiegel ▪ Boisgeloup, maart 1932 ▪ olie op canvas ▪ 64 × 51¼" (162,3 × 130,2 cm) Guernica ▪ 1937 Night Fishing at Antibes ▪ Antibes, augustus 1939 ▪ olie op canvas ▪ 6' 9" × 11' 4" (205,8 × 345,4 cm) Het Charnel Huis ▪ Parijs, 1944‐45 ▪ olie en houtskool op canvas ▪ 6' 6⅝" × 8' 2½" (199,8 × 250,1 cm) Vrouw bij het raam ▪ Cannes, juni 1956 ▪ olie op canvas ▪ 63¾ × 51¼" (162 × 130 cm)
zie ook Lijst van duurst geveilde schilderijen
Musea
44
Musée Picasso in Parijs
Picasso heeft vijf naar hem vernoemde musea: • • • • •
Musée Picasso in Parijs Museo Picasso in Barcelona Museo Picasso in Málaga Graphikmuseum Pablo Picasso Münster in Münster Musée Picasso Antibes in Antibes
Enkele andere musea waar zich werken van Picasso bevinden zijn: • • • • • • •
Centre Georges Pompidou in Parijs Museum of Modern Art in New York City Hermitage in Sint‐Petersburg Museum Ludwig in Keulen LaM in Villeneuve d'Ascq Museo Thyssen‐Bornemisza in Madrid Van Abbemuseum in Eindhoven
Tentoonstellingen (selectie) •
• • • • • • • • • • • • • • •
Werken van Pablo Picasso in de Galerie 291 (1911), de Armory Show (1913), de documenta 1 (1955), de documenta II (1959), de documenta III (1964), de documenta 6 (1977) en de documenta 8 in 1987 in Kassel In 1939 wordt in het Museum of Modern Art in New York een overzichtstentoonstelling gehouden en krijgt hij internationale bekendheid In 1955 is er een tentoonstelling in Parijs, die daarna naar München, Keulen en Hamburg gaat. Picasso van 4 maart t/m 30 april 1967 in het Stedelijk Museum Amsterdam 1971: Eerste retrospectief van een levende kunstenaar in het Louvre 1986: Picasso – Pastelle, Zeichnungen, Aquarelle, Düsseldorf, Kunstverzameling Nordrhein‐ Westfalen, Tübingen, Kunsthalle 1993: Picasso. Die Zeit nach Guernica 1937–1973. München, Kunsthalle der Hypo‐ Kulturstiftung 2006: Diverse tentoonstellingen ter gelegenheid van de 125e geboortedag[1] 2007: Picasso – Malen gegen die Zeit, later werk (schilderijen, grafiek). Albertina, Wenen en Kunstsammlung Nordrhein‐Westfalen, Düsseldorf 2007: Goya und Picasso – Tauromaquia. Wallraf‐Richartz‐Museum, Keulen[2] Cézanne to Picasso: Ambroise Vollard, Patron of the Avant‐Garde van 17 februari t/m 12 mei 2007 in het Art Institute of Chicago in Chicago [3] Picasso in Den Haag was van 15 december 2007 t/m 30 maart 2008 in het Gemeentemuseum Den Haag in Den Haag te zien[4] [5] Picasso and Masters van 6 oktober 2008 t/m 2 februari 2009 in het Grand Palais in Parijs [6] Picasso: Challenging the Past 25 februari t/m 7 juni 2009 in de National Gallery in Londen[7] Picasso Cézanne van 25 mei t/m 27 september 2009 in het Musée Granet in Aix‐en‐Provence [8] 2009: Pablo Picasso: Meisterwerke aus dem Musée Picasso, Parijs, van 18 september 2009 t/m 6 januari 2010 in het Ateneum in Helsinki
45
• • • •
Picasso and the Avant‐Garde in Paris van 24 februari t/m 25 april 2010 in het Philadelphia Museum of Art in Philadelphia [9] Picasso: Peace and Freedom van 21 mei t/m 30 augustus 2010 in Tate Liverpool in Liverpool [10] Pablo Picasso from Musée National Picasso, Paris van 11.06.2011 ‐ 25.09.2011 in het Fine Arts Museums of San Francisco in San Francisco Picasso in Parijs, 1900‐1907 van 18 februari t/m 29 mei 2011 in Van Gogh Museum in Amsterdam. [11]
Documentaires •
Visit to Picasso
Zie ook •
Lijst van deelnemers aan Documenta
Externe links Wikimedia Commons heeft meer mediabestanden die bij dit onderwerp horen: Pablo Picasso. • • • • • •
Musée Picasso, Parijs Museo Picasso Málaga Picasso‐Museum (Barcelona) Graphikmuseum Picasso Münster Het leven van Pablo Picasso Online Picasso Project
Wikiquote heeft een collectie citaten gerelateerd aan Pablo Picasso. • • • • •
Pablo Picasso op Artcyclopedia Pablo Picasso op Artinthepicture Documentaire: Visit to Picasso citaten van Pablo Picasso op Engelse Wikiquote Vrouwen van Picasso
46
Guillaume Apollinaire. (1889 – 1918)
(Moeder Poolse, vader van Italiaanse afkomst.) Buiten zijn publicaties, die bij velen de belangstelling wekken voor wat er op dat moment in de kunst leeft, schrijft hij ook romans en verhalen. Maar we onthouden hem voornamelijk als dichter. Na ‘Le bestiaire ou Corège d’Orphée’ (1911) verschijnt de bundel ‘Alcools’ in 1913, die met ‘Calligrammes’ (1918) tot de belangrijkste en invloedrijkste scheppingen op het gebied van de moderne poëzie behoort. Kenmerkend voor zijn poëzie is de grote diversiteit van zijn inspiratiebronnen; dit leidt tot een veelzijdige lyriek: van mysterieuze Rijnlandschappen tot modernistische bouwwerken uit 1900, van naïeve frisheid tot diepe, morbide wanhoop. Belangrijk in dit verband zijn de hartstochtelijke liefdesgevoelens, die zelden of nooit tot geluk leiden. Ook qua vorm staat Apollinaire voor vernieuwing; zo schrapt hij in ‘Alcools’ stelselmatig alle leestekens en tracht hij in ‘Calligrammes’ typografische vormen te vinden die aansluiten bij de inhoud van het gedicht. Hij kan worden beschouwd als een van de belangrijkste vertegenwoordigers van het kubisme op letterkundig terrein en als voorloper van het surrealisme. Zijn toneelstuk ‘Les mamelles de Tirésias’ (1907) is een van de eerste absurdistische toneelstukken. Het wordt opgevoerd in 1917 met decors van Picasso. Zelf noemt hij het een surrealistisch drama, waarmee hij meteen de term introduceert. De invloed van Apollinaire op de vorming van het geestelijk klimaat van de 20ste eeuw is aanzienlijk.
47
Guillaume Apollinaire Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Guillaume Apollinaire (1914)
Guillaume Apollinaire, pseudoniem van Guillelmus Albert Vladimir Alexandre Apollinaris de Kostrowitzki (Rome, 26 augustus 1880 - Parijs, 9 november 1918), was een Franstalige schrijver en dichter.
Inhoud • • • • • •
1 Levensloop 2 Betekenis 3 Museum 4 Werk (selectie) 5 Externe link 6 Noten
Levensloop De Kostrowitzki werd geboren als zoon van een ongehuwde vrouw van Poolse afkomst en een Italiaanse officier. In Stavelot, waar hij met zijn moeder verbleef, beleefde hij een ongelukkige liefde met het boerenmeisje Marije Dubois. Hierna vertrok hij in 1901 naar Duitsland, waar hij de uit Engeland afkomstige Annie Playden ontmoette, die zijn grote liefde en muze werd. Zij vertrok later echter naar de Verenigde Staten. In Parijs werkte hij als bankemployé en als nègre (iemand die kopij voor een ander schrijft). Ook werkte hij soms als privéleraar en reisde hij door verschillende landen: België,
48
Nederland, Duitsland, Oostenrijk, Hongarije en Engeland. In Parijs ontmoette hij de groten van zijn tijd: Picasso, de Vlaminck, Henri Matisse, George Braque, Max Jacob, André Derain, Raoul Dufy, Kees van Dongen en Henri Rousseau. Hier ontwikkelde hij zijn grote schrijftalent. Hij ontmoette Marie Laurencin, maar ook zij verliet hem; ze trouwde met de Duitse Baron von Waetgen en vluchtte naar Spanje.[1] Hij beschreef zijn verdriet in Le poète assassiné (De vermoorde dichter). Met Picasso bleef hij tot zijn dood bevriend. Verder publiceerde hij een bloemlezing uit het werk van Markies de Sade, en publiceerde hij anoniem twee erotische romans. In 1913 verscheen zijn dichtbundel Alcools, een van de weinige bundels die tijdens zijn leven verschijnt. In 1914 nam hij dienst in het Franse leger, om te bewijzen dat hij een echte Fransman was. Enkele jaren eerder (september 1911) had hij namelijk gevangengezeten omdat men hem als excentrieke "Italiaanse Pool" (ten onrechte) verdacht van de diefstal van de Mona Lisa. In 1916 boorde een granaatscherf zich door zijn helm en in zijn hoofd. Hij werd diverse malen geopereerd. Terug in Parijs werd hij tewerkgesteld bij de censuur, en verrichtte weer veel journalistiek werk. Van 1917 tot 1918 onderhield hij ook contact met de in Zürich wonende dadaïst Tristan Tzara.[2] In 1917 werd zijn theaterwerk Les Mamelles de Tiresias uitgegeven. Het werd op 24 juni 1917 opgevoerd onder regie van Pierre Albert-Birot, met decors van Picasso. Hij noemde dit zelf een surrealistisch drama, daarmee de term surrealisme introducerend. Door Francis Poulenc is het in 1947 bewerkt tot een opera. In november 1918 stierf hij aan de Spaanse griep en werd hij begraven op Père-Lachaise. Na zijn dood werd Calligrammes uitgegeven, gedichten die Apollinaire in de loopgraven heeft geschreven.
'Salut monde (...)'. Afkomstig uit Calligrammes (1918).
49
Betekenis De grote diversiteit van zijn inspiratiebronnen is kenmerkend voor het werk en vooral de poëzie van Apollinaire. Op vlak van vorm was hij eveneens opvallend: zo ontbreekt in zijn bundel Alcools elk leesteken. Hij geeft zijn gedichten vaak weer in een opvallend vrije, beweeglijke typografische vormgeving. Apollinaire was ook één van de eersten die het surrealisme en het kubisme introduceerden in de poëzie. Zijn werk is van grote invloed geweest op Dada. André Breton noemt Apollinaire in 1940 in zijn 'Anthologie de l'humour noir' met Jean-Pierre Brisset, Alfred Jarry en Christian Morgenstern zelfs als eerste dadaïst. Hij heeft door het traditionele gebruik van taal aan de orde te stellen in ieder geval wel een vruchtbare bodem gecreëerd voor het Dadaïsme.[3] Ook in het werk van Lucebert en de 50-ers is zijn invloed merkbaar.
Museum In de oude abdij van Stavelot bevindt zich een museum dat uitsluitend aan Guillaume Apollinaire is gewijd.
Werk (selectie)
Het graf van Apollonaire op Père‐Lachaise • • • • • • • • •
Les Mamelles de Tirésias (1907; toneelstuk) L' Enchanteur pourrissant (1909; verhalenbundel, geïllustreerd door André Derain) La Chanson du Mal‐Aimé (1909; poëzie) L' Hérésiarque et Cie (1910; verhalenbundel) Le Bestiaire ou Cortège d’Orphée (1911; poëzie; geïllustreerd door Raoul Dufy) Les Peintres cubistes, méditations esthétiques (1913; essay) Alcools (1913; poëzie) Le Poète assassiné (1916; verhalenbundel) Calligrammes (1918; poëzie)
50
• • • • • •
Le Flâneur des deux rives (1918; poëzie) Vitam impendere amori (1918; poëzie) La Femme assise (1920; roman) Il y a (1924; poëzie) Ombre de mon amour (1947; poëzie) Poèmes à Lou (1955; poëzie).
Externe link •
Generaal van de voorhoede ‐ Guillaume Apollinaire
Les mamelles de Tirésias From Wikipedia, the free encyclopedia
Les Mamelles de Tirésias (The Breasts of Tiresias) is a surrealist two-act opéra bouffe by Francis Poulenc, based on the play of the same title by Guillaume Apollinaire, which was written in 1903 but first performed in 1917. The opera premiered at the Opéra-Comique in Paris on 3 June 1947. Poulenc first thought of setting the opera in the 1930s, and began composition in 1939, finishing in 1944. He altered the setting from the real African island of Zanzibar to an imaginary town called Zanzibar near Monte Carlo (Apollinaire's childhood home) on the French Riviera. This latitude, he said, was "quite tropical enough for the Parisian that I am." The opera closes with the stern command, "Ô Français, faites des enfants!" ("O Frenchmen, make babies!"), and the success of this propaganda is perhaps seen in the fact that the first two sopranos cast in the role of Tiresias had to give it up before the premiere on account of pregnancy.
Synopsis Act 1 Thérèse tires of her life as a submissive woman and becomes the male Tirésias when her breasts turn into balloons and float away. Her husband is not pleased by this, still less so when she ties him up and dresses him as a woman. Meanwhile, a pair of drunken gamblers called Presto and Lacouf affectionately shoot one another and are mourned by the assembled townspeople. Thérèse marches off to conquer the world as General Tiresias, leaving her captive husband to the attentions of the local gendarme, who is fooled by his female attire. Off-stage, General Tiresias starts a successful campaign against childbirth and is hailed by the populace. Fearful that France will be left sterile if women give up sex, the husband vows to
51
find a way to bear children without women. Lacouf and Presto return from the dead and express both interest and scepticism.
Act 2 The curtain rises to cries of "Papa!" The husband's project has been a spectacular success, and he has given birth to 40,049 children in a single day. A visiting Parisian journalist asks how he can afford to feed the brood, but the husband explains that the children have all been very successful in careers in the arts, and have made him a rich man with their earnings. After chasing the journalist off, the husband decides to raise a journalist of his own, but is not completely pleased with the results. The gendarme now arrives to report that, because of overpopulation, the citizens of Zanzibar are all dying of hunger. The husband suggests getting ration cards printed by a tarot-reading fortune-teller. Just such a fortune-teller immediately appears, looking rather familiar under her mask. The fortune-teller prophesies that the fertile husband will be a multi-millionaire, but that the sterile gendarme will die in abject poverty. Incensed, the gendarme attempts to arrest her, but she strangles him and reveals herself as none other than Thérèse. The couple reconcile, and the whole cast gathers at the footlights to urge the audience: Ecoutez, ô Français, les leçons de la guerre
Heed, o Frenchmen, the lessons of the war
Et faites des enfants, vous qui n'en faisiez guère
And make babies, you who hardly ever make them!
Cher public: faites des enfants!
Dear audience: Make babies!
Recordings •
Seiji Ozawa conducting the Saito Kinen Orchestra with Barbara Bonney, Jean‐Paul Fouchécourt, and Wolfgang Holzmair (1998, Philips) Includes Holzmair performing Le bal masque
•
Ed Spanjaard conducting the Nieuw Ensemble with Renate Arends, Bernard Loonen, Mattijs Van de Woerd and Opera Trionfo (2003, Brilliant Classics)
•
André Cluytens conducting the Chorus and Orchestra of the Théatre National de l'Opéra‐ Comique de Paris, with Denise Duval, Marguerite Legouhy, and Jean Giraudeau (1954, Angel Records)
52
Het Constructivisme. Deze term wordt voor het eerst in 1921 door Russische kunstenaars gebruikt. Het is tevens een overkoepelend begrip waaronder ook de constructivisten, die voornamelijk in West‐Europa werken, vallen. In algemene zin beschrijft het constructivisme abstracte, geometrische kunstwerken die geconstrueerd zijn uit losse onderdelen en eigentijds materiaal. De constructivisten verwerpen de idee dat kunstwerken ‘gecomponeerd’ en daardoor ‘composities’ zijn. Ze kiezen de term ‘constructie’ om de grenzen tussen kunst en kunstnijverheid af te breken. Het constructivisme houdt de afwijzing in van het expressionisme met zijn accentuering van de individuele uitdrukking. Concepten van de kunst moeten volgens VladimirTatlin (de belangrijkste beeldhouwer van de beweging) voor de ‘constructie’ van de maatschappij nuttig gebruikt worden. Concreet betekent dit de revolutionaire omvorming van de Russische maatschappij. Nog invloedrijke figuren zijn Alexander Rodschenko (1891‐1956) – Kurt Schwitters (1887 – 1948) Georges Vantongerloo (1886‐1965) Het constructivisme in het theater wil zich niet beperken tot het toneel met enkel speelvlak maar heeft als doel het toneel volledig te benutten door driedimensionaal verschillende verticale vlakken te laten meespelen door middel van constructies in de hoogte, die de mogelijkheden van de enscenering verveelvoudigen. Het decor is niet langer alleen maar achtergrond of omlijsting maar wordt een integraal onderdeel van de handeling, net als bij het circus. En net als in het circusbeeld laat het theaterconstructivisme de basisstukken geheel kaal en houdt alleen het frame over, waarvan alle elementen zichtbaar zijn, op welk speelvlak ze zich ook bevinden. Zo kan de toeschouwer in één blik de handelingen vatten, die zich tegelijk op de voorgrond en op de achtergrond van het toneel afspelen. ================================
53
Het Dadaïsme. Sleutelwoorden zijn vernietiging, bevrijding, het onderbewuste, toeval, nonsens, ready‐mades, antiburgerlijk, nihilistisch, gevat. Het dadaïsme komt op tijdens WOII. Naar men zegt is het woord ‘dada’ willekeurig uit het woordenboek gehaald; het betekent ‘hobbelpaard’ in het Frans. De dadaïsten verkondigden dat alle algemeen aanvaarde morele, politieke en esthetische overtuigingen in de oorlog vernietigd waren. Ze bepleiten een destructieve, oneerbiedige en bevrijdende benadering tot de kunst. Het belang van het dadaïsme voor de 20ste eeuwse kunst. Het dadaïsme (dat voornamelijk sterk aanwezig is in de plastische kunsten en de poëzie) wordt als anti‐kunst tot kunst uitgeroepen en hierdoor krijgt de 20st eeuwse kunst o.a. de mogelijkheid een kritische functie te vervullen. In een poging de burgerlijke kunst te vernietigen: ‐ maken de dadaïsten de oude kunst belachelijk vb. Duchamp: Mona Lisa met snor ‐ pogen ze kinderlijke, toevallige, onschuldige kunst te maken vb. Taueber, Arp ‐ roepen ze gewone objecten uit tot kunstwerken vb. de ‘ready mades’ van Marcel Duchamp ‐ smelten ze alle kunstmedia tot één geheel samen vb. voorstellingen in het Cabaret Voltaire ‐ pogen ze het publiek zoveel te choqueren en doen ze aan ‘publikumsbeschimpfung’: vb. Cabaret Voltaire
Cabaret Voltaire (dada) Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Cabaret Voltaire was een avant-gardistisch gezelschap, dat op 5 februari 1916 op initiatief van Hugo Ball en zijn minnares Emmy Hennings opgericht werd in een café op Spiegelgasse 1 in Zürich. Cabaret Voltaire geldt als beginpunt van het Dadaïsme. Het doel van Cabaret Voltaire was, volgens een aankondiging van 2 februari 1916, het opzetten van een centrum voor kunstzinnig amusement en bezoekende artiesten dagelijks de mogelijkheid bieden er muziek te spelen of gedichten voor te dragen.[1] De optredenden van Cabaret Voltaire brengen eerst nog traditioneel werk als chansons en bestaande gedichten. Als op 14 maart een Franse soiree wordt georganiseerd wordt ook een stuk uit Ubu Roi van Alfred Jarry voorgelezen. Dit wordt de start voor meer experimenteel werk van de
54
kunstenaars zelf. Als men uiteindelijk besluit een tijdschrift op te richten met de naam Dada is in feite het dadaïsme geboren, een beweging of antikunststroming genoemd naar een gelijknamig café. Het gezelschap is genoemd naar de 18e eeuwse Franse filosoof Voltaire, die in zijn boek Candide kritiek leverde op de belachelijkheden van zijn tijd. Het Cabaret werd opgericht als bespotting van de gangbare "idealen van de cultuur en van de kunst" en was de zogenaamde "Candide van onze tijd" aldus Hugo Ball in zijn dagboek "Flight Out of Time" Nu worden er bizarre voordrachten en eigenaardige shows opgevoerd. Men is dol op onzin en het irrationele en veel leden van de groep (onder wie Marcel Duchamp, Jean Arp en de dichter Tristan Tzara) worden later prominente surrealisten. Al deze pogingen om kunst te vernietigen worden evenwel tot kunst uitgeroepen en de technieken van hun anti‐kunst worden de nieuwe technieken van de 20ste eeuwse kunst. Het gevolg is dat het kunstbegrip van de 20ste eeuw enorm wordt uitgebreid: ‐ alles kan kunst zijn, niet alleen objecten, maar ook alle processen, gebeurtenissen, enz… ‐ niet de eigenschappen van het object of het proces bepalen in de 20ste eeuw of iets al dan niet kunst is, maar de context waarin het is geplaatst. Ook de vrijheid van de kunstenaar wordt hierdoor uitgebreid: ‐ alles kan aangewend worden, niet alleen materialen, maar ook alle technieken, media,… zo ontstaan mixed‐media en intermedia kunst. ‐ kunst kan allerlei functies toegewezen krijgen: bv. expressieve of juist omgekeerd (de zegn. ‘blanc‐ art’), maar ook kritische, commerciële, of kunst over kunst…. Na WOI verspreidt het dadaïsme zich over heel Europa (o.a. Vlaanderen met Van Ostaijen ‐ 1896/1928) en evolueert het via het magisch realisme naar het surrealisme.
55
K. Schwitters.‘Merz’ is de naam die hij gaf aan zijn eigen methode
Marcel Duchamp (1887‐1968)
vh. samenstellen v. kunstwerken uit het afval van het dagelijkse leven , zoals treinkaartjes, postzegels en verpakkingsmateriaal.
Hans Arp ‘Wolkenherder’ Arp/Taeuber Sophie Taeuber
56
Het Surrealisme. Sleutelwoorden zijn het onderbewuste, irrationeel, dromen, automatisme, nevenschikking, destructie, erotiek. Het is een eerste positieve reactie tegen het nihilisme en het absurde van het dadaïsme. Het surrealisme richt zich vooral op het opheffen van de scheiding tussen het innerlijk, het onbewuste en de uiterlijke wereld. De oorsprong ervan ligt in Parijs (1924) met het ‘Surrealistisch manifest’ van André Breton (1896‐1966 Frans dichter en essayist) Het wil zijn: een beweging die de complete mens wil bevrijden, een revolutie van de geest in alle vlakken van het leven. De grote ontdekking van de surrealisten was Freud. Los van de logica. Het verbeeldingsvermogen van de mens herstellen, om mens en wereld te herscheppen. Het leven zelf willen zij herscheppen. Associatie, humor (zwarte humor), de droom, het irreële, automatisme (‘het gedicht schrijft zijn dichter’),…. spelen allemaal een rol in het streven naar het uitbeelden van een andere, nooit gedachte of geziene werkelijkheid. Het wil een middel zijn om de wegen naar het onderbewustzijn te ontsluiten. In de schilderkunst is het surrealisme herkenbaar doordat enerzijds op een herkenbare realistische wijze mensen, voorwerpen of de natuur worden afgebeeld, maar dan in zulke situatie, op zulke wijze naast elkaar afgebeeld dat onmiddellijk de suggestie van een droom, een verhevigde werkelijkheid wordt gewekt.
De verschijning van een gezicht en een fruitschaal aan het strand 1938.Het is een van de werken van Salvador Dali (1904‐1989). Het is gemaakt met olieverf op linnen, 114,8 maal 143,8cm. Als surrealist bouwt hij een denkbeeldige wereld op. Zijn inspiratie vond hij bij Sigmund Frued en zijn leer over droom en onderbewuste. Het werk dateert van 1938. In 1938 werd de droom van Dali om Sigmund
57
Freud te ontmoeten werkelijkheid. Hij ontmoette Freud toen hij op reis ging om de Spaanse Burgeroorlog te vergeten. Typische kenmerken van het surrealisme zijn: het ontstaan van wonderlijke associaties, vreemde droomvormen en symbolen zonder controle van het verstand. Dali wilde een alternatieve werkelijkheid scheppen door voorwerpen uit de werkelijke wereld in verband te brengen met de droomwereld en het onderbewuste. Wanneer we het schilderij analyseren vinden we volgende elementen uit de werkelijkheid terug: wolken, zon, rotsen, aquaduct, mand, gezicht… een scène op het strand. Dali wilde een alternatieve werkelijkheid scheppen. Dit vinden we in volgende voorbeelden terug. Het strand wordt een tafellaken, waarop een fruitschaal staat. Niet zo maar een fruitschaal, het is een gezicht, dat naar je kijkt. De schaal is het voorhoofd van een vrouw, de neus vormt de verbinding tussen de schaal en de voet van de schaal, gevormd door de mond en de kin. In de schaal zie je haarlokken, in de vorm van peren. Lokken waarin je ook de golven van de zee ziet. Wanneer je die lokken volgt tot aan het aquaduct, ontdek je rechts bovenaan een hondenkop. Een doorkliefde rots vormt het oog. Links zie je een achterpoot van de hond. De rotsen van Kaap Creus, de plaats waar de Pyreneeën in de zee eindigen, komen vaak terug in zijn werk. Dergelijke rotsen hebben Dali geïnspireerd. Hier volgt een citaat: “Dali zag er het principe van de verstoffelijkte paranoïde metamorfose in.” Hij beschreef ze als volgt: “ Alle in het veelvoud van hun talloze ontregelmatigheden voorkomende beelden doemen één voor één en elkaar afwisselend op, al naargelang de plaats van waar men kijkt.” Ze zijn objectiveerbaar, dat de vissers uit de omgeving sinds mensenheugenis deze imposante rotshopen namen gaven: kameel, adelaar, aambeeld, monnik, dode vrouw, leeuwenkop… Dali heeft in dit werk geprobeerd om: vier beelden in zijn schilderij te stoppen: • Een scène aan het strand • Een gezicht dat naar je kijkt • Een tafel met fruitschaal • Een hond die naar rechts kijkt Om voorwerpen uit de werkelijke wereld in verband te brengen met de droomwereld en het onbewuste. In de rotsen ziet hij een hond. Het strand wordt een tafellaken met fruitschaal waarin hij een gezicht oproept. Dali wilde als surrealist dieper doordringen tot in de geheimzinnige wereld van de droom, fantasie en dat op een kustzinnige manier tot uiting brengen.
René Magritte: Golconde 1953
Max Ernst: Het kleden vd. bruid (1940)
58
Belangrijke figuren in de literatuur zijn: Soupault en Breton, Paul Eluard, René Char, Louis Aragon, Robert Desnos, Antonin Artaud, Maurice Blanchard. De roman kent een geweldige bloei met o.a. Marcel Proust (1871‐1922), André Gide (1869‐1951), Jean Cocteau…. Voor toneel : A. Artaud, P. Claudel, J. Giraudoux, A. Salacrou, J. Annouilh.
Jean Cocteau
Antonin Artaud
Roger Vitrac Franz Kafka
59
Jean Cocteau. (1889‐1963) Frans schrijver, ontwerper, schilder, danser, regisseur en filmmaker. Behoort niet tot een specifieke kunststroming van zijn tijd, noch tot het dadaïsme, noch tot het surrealisme. Zijn werk omvat vele genres: Gedichten: ‘La lampe d’Aladin’ (1909) Baletten: ‘Parades’ (1917), ‘Le boeuf sur le toit’ (1920) Romans: ‘Le Potomak’ (1919), ‘le grand écart’ (1923), ‘Les enfants terribles’ (1929) De autobiografie: ‘Opium’ (1930) Films: ‘Le Sang d’un Poète’ (1929), ‘La Belle et la Bête’ (gebaseerd op het bekende kinderverhaal van Jeanne‐Maire Leprince de Beaumont). Vanaf de jaren twintig, na de ervaringen van WO I, verschijnen de toneelstukken waarin Cocteau teruggrijpt naar de antieke mythen om het heden te verklaren en begrijpelijk te maken: ‘Antigone’ (1922), ‘Orphée’ (1926). Ook schrijft hij maatschappijkritische drama’s: ‘La Machine infernale’ (1934) en ‘Les parents terribles’ (1938). In 1940 schrijft hij het uiterst succesvolle toneelstuk ‘Le Bel Indifférent’ voor Edith Piaf, met wie hij bevriend was. Veel van Cocteau's werk werd beïnvloed door motieven uit het surrealisme, zoals de droom en de machine. Vanaf 1950 neemt Cocteau's gezondheid onder invloed van zijn opiumverslaving af. In 1951 komt nog zijn toneelstuk Bacchus uit. Daarna beperkt hij zich steeds meer tot schrijven en schilderen. Cocteau is vooral van belang geweest als avant‐gardist, als vernieuwer en inspirator op vele terreinen. Net als Picasso probeerde hij niet om de dingen zelf, maar om hun wezen te verbeelden. Daarbij ging hij schokeffecten niet uit de weg. Om zijn werk beter te kunnen begrijpen zijn de door hem geschreven kunsttheoretische verhandelingen van belang: zo is er het manifest ‘Le Secret proffessionnel’ (1922).
60
Antonin Artaud. (1896 – 1948) Frans avant‐gardistisch toneelschrijver‐ en criticus, dichter, acteur en regisseur. Hij is vooral belangrijk als theoreticus van het vernieuwend theater. Artaud wil terug naar het mysteriespel om zodoende de oerangsten en oerdriften van de mens zichtbaar te maken. Hij pleit voor een zogenaamd "wreed theater", een schokkende en onthullende vorm van toneel. Een term om deze vorm van theater te duiden is théâtre de la cruauté. Zijn manifest uit 1938, 'Le théâtre et son double', heeft grote invloed gehad op het avant‐gardetheater na de Tweede Wereldoorlog. Theater van de wreedheid In 1935 richt Artaud "le théâtre de la cruauté" op. Artaud laat door middel van fysieke trainingen zijn acteurs tot op de grens van de uitputting gaan. Hij laat de acteurs met elkaar vechten, rare geluiden maken,... Zo wil Artaud bereiken dat de acteur minder rationele controle heeft, en zo het spel vanuit zijn onderbewuste laat ontstaan. Deze technieken verwijzen duidelijk naar het surrealisme en de psychoanalyse van Freud. Wanneer zijn voorstelling "les Cenci" in première gaat, kramen de acteurs enkel wartaal uit. (extra info: zie regisseurs/theatermakers)
61
Roger Vitrac. ( 1899 – 1952) In het begin van de jaren ’20 ontmoet hij de surrealistische schrijvers André Breton en Antonin Artaud. Samen met Artaud sticht hij in 1925 het Théâtre Alfred Jarry. Waarschijnlijk nog datzelfde jaar (in 1925 dus) wordt Vitrac uitgesloten uit de groep van surrealisten. Hij neemt afstand van de surrealistische theorieën en legt een zekere laksheid, ja zelfs onwil aan de dag tegenover de door Breton verdedigde groepsdiscipline. In 1928 schrijft Vitrac ‘Victor, of kinderen aan de macht’. Het is een satirisch‐absurdistische farce over Victor Paumelle (een monsterachtig, 9‐jarig kind). Hij schrijft dit stuk als een nauwelijks verhulde frontaanval op de burgerlijke mentaliteit in het Franse gezinsleven. Inhoud: Het is de negende verjaardag van Victor. Maar Victor is bijzonder: heel groot én zeer verstandig. Hij doorziet de hypocrisie van de volwassenen. De verjaardag wordt een ramp. Hij verraadt o.a. de verhouding van zijn vader met de buurvrouw en stuurt het hele feest in de war. Zijn ouders die hem op handen dragen krijgen een huwelijkscrisis, die wordt onderbroken door de zelfmoord van de buurman. Bovendien meldt Victor zich ziek. Aan Victor wordt niet zoveel aandacht geschonken maar als op een gegeven moment toch de dokter gehaald wordt is het te laat. Victor sterft. Vitrac’s vriend en surrealistische bondgenoot A. Artaud geeft van het stuk in zijn Théâtre Alfred Jarry enkele veelbesproken voorstellingen. Herontdekt door Jean Annoulh, geprikkeld door de documenten die het ontstaan van het stuk belichten (in Artaud’s ‘Oeurvre Complères’), wordt het Franse publiek in 1963 opnieuw geconfronteerd met zijn ‘Victor’; ditmaal met groot succes! Dit lyrisch, ironisch en directer drama heeft tot dan nog niet aan belang ingeboet. ‘Victor, ou les enfants au pouvoir” is een van de hoogtepunten van het surrealistische toneel. Virctracs latere werken zijn vrij conventioneel. O.a. ‘Le coup de Trafalgar’ (1935), ‘Les mystères de l’amour’ en ‘Le loup‐garou’ (1948).
62
Franz Kafka. (1883‐1924) Duitstalig schrijver (Praag) en een van de belangrijkste auteurs van de 20ste eeuw. Kafka is vooral bekend als schrijver van de romans ‘Het Proces’ en ‘Het Slot’ en van de novelle ‘De Gedaanteverwisseling’. Zijn werk omvat echter veel meer en kenmerkt zich door een nachtmerrieachtige, onheilspellende sfeer waarin de bureaucratie en de onpersoonlijke maatschappij steeds meer greep krijgen op het individu. Zijn oeuvre wordt gezien als een symbool voor de ontwortelde mens in de moderne tijd. Het werk van Kafka wordt gekenmerkt door de sterk existentialistische thematiek: nergens biedt de omringende wereld aan de mens enige zekerheid. Iedere interpretatie van de werkelijkheid en elke opvatting over de situaties waarin de mens zich bevindt, blijken op schijn en misvattingen gebaseerd. Een antwoord op de vraag naar de zin van het leven blijft volledig uit. Met grote precisie en helderheid wordt een alledaagse werkelijkheid beschreven, die echter niet valt los te koppelen van een fantastische, irreële droomwereld, waarin de enkeling strijdt tegen verborgen, maar overal tegenwoordige anonieme machten die hem belagen. Zo wordt in de drie grote, onvoltooide romans ‘Der Prozess’ (1925), ‘Das Schloss’ (1926) en ‘Amerika’ (1927) de hoofdpersoon geconfronteerd met respectievelijk een anoniem gerecht, een vijandige administratie en een vreemde wereld. Samen met het fragmentarisch karakter en de reconstructies vol gissingen van zijn nagelaten werken heeft het complexe en dubbelzinnige van de inhoud aanleiding gegeven tot een verscheidenheid van interpretaties, die gaat van religieuze en allegorische verklaringen tot zuiver literair‐filosofische. Deze drie romans worden als sterk ‘surrealistisch’ bestempeld en zijn (na zijn dood) meerder keren en met veel succes voor het theater bewerkt. Nog werk van Kafka: ‘Betrachtung’, ‘Der Heizer’, ‘Dat Urteil’, ‘Die Verwandlung’, ‘In der Strafkolonie’, ‘Ein Landarzt’, ’Ein Hungerkünstler’,’ Beim Bau der Chinesische Mauer’.
63
Franz Kafka Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie Franz Kafka
Franz Kafka in 1906
Algemene informatie Geboren
3 juli 1883
Overleden
3 juni 1924
Handtekening
Werk
Genre(s)
o.a. existentialisme
64
Franz Kafka [ˈfranʦ ˈkafka]? (Praag, 3 juli 1883 – Kierling, 3 juni 1924) was een Duitstalige schrijver die wordt gezien als een van de belangrijkste auteurs van de twintigste eeuw. Zijn werk kreeg vooral na zijn dood een grote invloed op de westerse literatuur. Kafka is vooral bekend als schrijver van de romans Het Proces en Het Slot alsmede de novelle De Gedaanteverwisseling. Zijn werk omvat echter veel meer, en lijkt zich te kenmerken door een nachtmerrieachtige, onheilspellende sfeer (als Kafkaesk bekend geworden) waarin de bureaucratie en de onpersoonlijke maatschappij steeds meer greep krijgen op het individu. Hendrik Marsman[1] omschreef deze sfeer als een 'uiterst geheimzinnige zakelijkheid'. Kafka's oeuvre wordt wel gezien als symbool voor de ontwortelde mens in de moderne tijd[2]. Sommigen zijn echter van mening dat het werk van Kafka juist een poging is, in een ogenschijnlijke strijd met 'hogere machten', het initiatief terug te geven aan de individuele mens, die uiteindelijk zelf zijn keuzes maakt en daarvoor verantwoordelijk is.
65
Inhoud •
•
• •
• •
1 Leven o 1.1 Familie o 1.2 Jeugd en leertijd o 1.3 Loopbaan o 1.4 Relaties o 1.5 Gezondheid 2 Schrijverschap o 2.1 Tekstgeschiedenis o 2.2 Schrijfstijl o 2.3 Literatuurkritische interpretatie o 2.4 Vertalingen 3 Verfilmingen 4 Bibliografie o 4.1 Tijdens Kafka's leven gepubliceerd o 4.2 Postuum gepubliceerd 4.2.1 Romans (alle onvoltooid) 4.2.2 Korte verhalen (keuze) 4.2.3 Brieven en dagboeken o 4.3 Tekeningen o 4.4 Secundaire literatuur 5 Kafka in de Nederlandse taal 6 Externe links o 6.1 Biografische informatie o 6.2 Teksten van Kafka o 6.3 Teksten van en over Kafka o 6.4 Tekeningen van Kafka o 6.5 Overige
66
Leven Familie
Kafka op vijfjarige leeftijd.
Franz Kafka werd geboren in een Duitssprekende, joodse familie in Praag, destijds de hoofdstad van Bohemen in de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije. Zijn vader Hermann Kafka (1852–1931) kwam vanuit het Zuid-Boheemse dorp Osek (Wohsek) naar Praag, om daar een winkel in galanteriewaren (garen & band) op te zetten. Hermann, de vierde zoon van Jacob Kafka, wordt door Kafka zelf en zijn biografen omschreven als een zelfingenomen en dominante vader, met wie Kafka een moeizame relatie had. Hoewel Kafka ook met zijn moeder geen intense relatie had, identificeerde hij zich in hoge mate met zijn familie van moederskant, die in tegenstelling tot zijn vaders familie bekendstond als spiritueel en intellectueel. Kafka had twee jongere broers, Georg en Heinrich, die op de leeftijd van respectievelijk vijftien en zes maanden stierven, en drie jongere zussen, Gabriele (Elli) (1889–1942?), Valerie (Valli) (1890–1942?), en Ottilie (Ottla) (1892–1943). Elli en Valli werden in de Tweede Wereldoorlog naar het getto van Łódź gedeporteerd en kwamen aldaar in een concentratiekamp om, terwijl Ottla eerst terechtkwam in Theresienstadt en vandaar met een groep aan haar toevertrouwde kinderen naar Auschwitz werd getransporteerd en hier waarschijnlijk in oktober 1943 werd vermoord.
Jeugd en leertijd Kafka's moedertaal was het Duits, maar hij sprak vrijwel vloeiend Tsjechisch. Tussen 1889 en 1893 volgde hij de basisschool aan de Fleischmarkt (Vleesmarkt, nu Masnástraat) in Praag. Zijn Joodse onderwijs was beperkt tot het vieren van zijn bar mitswa toen hij dertien jaar oud was, en het vier keer per jaar bijwonen van diensten in de synagoge.
67
Na de basisschool werd hij toegelaten op het staatsgymnasium in Praag, het Duitstalige Altstädter Deutsches Gymnasium. In 1901 deed hij met succes eindexamen. Hij werd daarna toegelaten op de beroemde Karelsuniversiteit van Praag, waar hij begon aan een studie scheikunde, maar al na twee weken omzwaaide naar rechten. Hij sloot zich aan bij de Leseund Redehalle der Deutschen Studenten, een studentenvereniging die onder meer literaire evenementen en lezingen verzorgde. Aan het einde van zijn eerste studiejaar ontmoette Kafka de latere schrijver Max Brod, die zijn leven lang zijn beste vriend zou blijven, en die na Kafka's dood het grootste deel van zijn werk zou publiceren. Tijdens zijn studie volgde Kafka een semester Germanistiek en Kunstgeschiedenis; hij overwoog enige tijd om deze studie voort te zetten aan de universiteit van München, maar bleef de rechtenstudie trouw, die hij op 18 juni 1906 zonder studievertraging bekroonde met een promotie tot doctor in de rechten bij professor Alfred Weber. Na zijn afstuderen vervulde hij zijn civiele dienstplicht door een jaar lang onbetaald te werken als klerk aan een rechtbank.
Loopbaan Op 1 november 1907 trad Kafka in dienst bij Assicurazioni Generali, een zeer commerciële Italiaanse verzekeringsmaatschappij. Na hier slechts negen maanden te hebben gewerkt nam Kafka op 15 juli 1908 ontslag, naar eigen zeggen omdat de lange werktijd hem te zeer hinderde in het beoefenen van zijn grote passie: schrijven. Twee weken later trad hij in dienst bij het Verzekeringsinstituut voor Arbeidersongevallen van het koninkrijk Bohemen, waar hij bleef werken tot zijn vroegtijdige pensionering in 1922. Hoewel hij zijn werk vaak afdeed als een 'Brotberuf', werden zijn prestaties door zijn werkgever zeer gewaardeerd, wat onder meer blijkt uit de promoties die Kafka maakte tijdens zijn loopbaan. Zijn taak was het beperken van veiligheidsrisico's voor arbeiders die met - toen vaak nog onveilige - machines moesten werken; hiertoe bezocht hij vele fabrieken en schreef hij voorlichtingsmateriaal. Verder was hij verantwoordelijk voor de indeling van bedrijven in risicogroepen. Dat hij ook schadeclaims moest betwisten bracht hem soms in gewetensnood, maar het bedrijf liet hem vaak de ruimte om coulant te zijn voor de slachtoffers, die soms blijvend letsel hadden geleden. Naast zijn baan bij de verzekeringsmaatschappij bleef Kafka schrijven, waarbij hij een specifieke dagindeling aanhield: 's morgens werkte hij op kantoor, 's middags ging hij enkele uren slapen, daarna ging hij wandelen, eten met vrienden of familie, om zich dan 's avonds aan het schrijven te zetten, waar hij tot diep in de nacht mee doorging. Tijdens één van die nachten zette hij 'als in een roes' het verhaal Das Urteil (Het vonnis) op papier. In 1911 nodigde zijn zwager Karl Hermann – echtgenoot van zijn zus Elli – Kafka uit om mee te werken aan het besturen van de Prager Asbestwerke Hermann und Co. een asbestfabriek in Praag. Kafka deed mee en bleef enige tijd veel van zijn vrije tijd in de fabriek steken, maar hij verfoeide het werk, omdat het hem afhield van het schrijven. In de herfst van 1912 was hij er niet ver meer van af, zelfmoord te plegen vanwege zijn werk in de fabriek. Door een dringende oproep van Max Brod aan Kafka's moeder Julie werd de dreigende crisis bezworen en kon een opvolger worden gevonden.
68
Relaties Kafka had een problematische verhouding met vrouwen. In 1912 ontmoette hij ten huize van Max Brod de Berlijnse Felice Bauer (1887-1960), vertegenwoordigster voor een bedrijf dat in dictafoons handelde. In de vijf jaren die volgden ontstond een intensieve correspondentie tussen Kafka en Felice. Af en toe ontmoetten beiden elkaar, wat tweemaal leidde tot een verloving. Van de kant van Kafka was het vooral een platonische liefde, die hij voornamelijk in stand hield via zijn brieven. Gaandeweg besefte hij, hoe moeilijk een traditioneel huwelijksleven zou zijn met de veel 'aardsere' Felice, vooral bij zijn neiging zich op te sluiten achter zijn bureau; hierdoor liep de relatie in 1917 uiteindelijk stuk. Kafka verloofde zich opnieuw in 1919 met Julie Wohryzeck, een secretaresse uit Praag, maar zijn vader verzette zich hevig tegen de relatie. Deze werd hetzelfde jaar nog beëindigd - voor zover bekend door Julie - maar het conflict had tot gevolg, dat Kafka zich scherper tegen de invloed van zijn vader ging verzetten, die zijn zoon graag als opvolger had gezien in zijn warenhuisfirma. In het begin van de jaren twintig ontwikkelde zich tussen Kafka en de vrijgevochten Tsjechische journaliste en schrijfster Milena Jesenská een kortstondige, maar zeer intense relatie. Van alle vrouwen in zijn leven - er waren nog diverse 'affaires' - heeft Milena de uiterst fijngevoelige auteur waarschijnlijk het best aangevoeld, en op zijn minst kon zij hem bij hun schaarse ontmoetingen over zijn angsten heen helpen. Maar uiteindelijk voelde hij zich toch onbehaaglijk bij de flamboyante kunstenares. In 1923 vertrok Kafka voor enige tijd naar Berlijn, in de hoop zich zonder de bemoeienis van familie beter op zijn schrijven te kunnen concentreren. In die periode ontmoette hij Dora Diamant, een vijfentwintigjarige kleuterschoollerares uit een orthodox joods gezin. Dora werd Kafka's levensgezellin in Berlijn en beïnvloedde Kafka's groeiende interesse in de Talmoed. Bij haar proefde Kafka uiteindelijk iets van huwelijksgeluk, dat hij al niet meer voor mogelijk had gehouden. Samen maakten zij plannen om te emigreren naar Palestina.
Gezondheid
Kafka in 1923
In 1917 begon Kafka regelmatig bloed op te geven en werd de diagnose tuberculose gesteld. Het leidde tot een bijna obsessief zelfbeklag in zijn brieven aan Felice, wie hij zijn ziekte als reden voorhield om zijn verloving te verbreken. Maar ook zijn schrijverschap zag hij als struikelblok voor een 'gewoon' gezinsleven, dat met de levenslustiger en minder intellectueel
69
ingestelde Felice zonder twijfel een groot probleem zou zijn geworden. Zelf zag hij zijn ziekte als metafoor voor het mislukken van zijn leven, waarvan hij de definitieve zin nu in het schrijverschap zocht. Kafka, die hypochondrische trekken had, leed, zoals nu wordt aangenomen, aan klinische depressie en sociale fobie, maar had ook fysieke, vermoedelijk stressgerelateerde verschijnselen van migraine, slapeloosheid, constipatie en steenpuisten. Kafka wantrouwde de reguliere geneeskunde[4] en probeerde zijn klachten te bestrijden met naturopathische kuren, een vegetarisch dieet en het drinken van ongepasteuriseerde melk. Zijn vakantiedagen gebruikte hij om rustkuren te ondergaan in sanatoria, waarvoor zijn werkgever hem vaak buitengewoon verlof toestond. In 1922 werd de schrijver, wegens diens algehele lichamelijke toestand, vervroegd pensioen verleend.
Het graf van Kafka.
Hoewel Kafka's persoonlijke situatie na zijn verhuizing naar Berlijn sterk was verbeterd, en hij weer zeer veel schreef, was de inflatiewinter van 1923-1924 in Berlijn funest voor zijn reeds wankele gezondheid. Essentiële levensbehoeften werden schaars en moest hij uit Praag laten komen; daarbij was de kou in het slecht verwarmde onderkomen niet bevorderlijk voor zijn genezing. Toen Brod hem in maart 1924 bezocht was zijn toestand zo verslechterd, dat hij hem mee terugnam naar Praag; in april werd strottenhoofdtuberculose geconstateerd. Het was duidelijk dat Kafka niet lang meer te leven had: men kende nog geen penicilline en infuusvoeding, zodat Kafka steeds moeilijker kon eten — een toestand die trekken vertoonde van de figuur Gregor in De gedaanteverwisseling en de hoofdpersoon van zijn novelle Een hongerkunstenaar. In zijn laatste maanden werd hij bijgestaan door vriend en medicus Robert Klopstock, die kritisch toezicht hield op Kafka's medische verzorging, maar de patiënt kon alleen nog met pijnstillers worden geholpen. Kafka werd opgenomen in het sanatorium Kierling bij Wenen, waar hij op 3 juni 1924 met Dora aan zijn zijde stierf, waarschijnlijk aan ondervoeding. Zijn stoffelijk overschot werd overgebracht naar Praag, waar hij op 11 juni 1924 werd begraven op de Nieuwe Joodse Begraafplaats in Žižkov.
70
Schrijverschap Kafka zag het schrijven als een diepe innerlijke noodzaak, al was het voor hem 'een vreselijke bezigheid', die 'een volledige opening van lichaam en ziel' inhield. Hij sprak van 'de bevroren zee in ons'; een boek moest zijn als 'de bijl' waarmee die zee moest worden 'opengehakt'. Schrijven diende men volgens Kafka te doen alsof men zich bevindt in een donkere tunnel, nog zonder te weten hoe de personages zich verder zullen ontwikkelen.
Tekstgeschiedenis Tijdens zijn leven publiceerde Kafka slechts enkele korte verhalen alsmede de novelle De gedaanteverwisseling, wat maar een zeer beperkt deel was van zijn werk. Van de grote romans die hij tijdens zijn leven schreef werden Het slot en Amerika nooit voltooid. Het proces eindigt wel, maar het zevende hoofdstuk bleef onvoltooid en bovendien is de volgorde van de hoofdstukken onzeker. Kafka schreef al zijn werken in het Duits, afgezien van enkele brieven in het Tsjechisch aan zijn geliefde Milena Jesenská. Voor zijn dood droeg Kafka zijn vriend en executeur-testamentair Max Brod schriftelijk op om zijn manuscripten te vernietigen. Maar Brod zag in de schriftelijke aanwijzing van zijn vriend, dat juist hij dit 'vonnis' moest voltrekken, een vrijbrief om dit niet te doen: hij, die Kafka's werk juist als geen ander kende en waardeerde, had zijn vriend meermalen laten weten zijn uiterste best te zullen doen, om zijn werk te behouden voor het nageslacht. Over deze door Brod veronderstelde dubbelzinnigheid van Kafka's 'testament' (in feite niet meer dan een kort briefje) is naderhand de nodige discussie ontstaan. Hoe serieus Kafka's wens was, dat al zijn ongepubliceerde werk moest worden vernietigd, zal wellicht nooit helemaal duidelijk worden. Wel staat vast dat de schrijver diverse manuscripten, waaronder tal van verhalen en minstens één toneelstuk, zelf heeft vernietigd of heeft laten verbranden door zijn vriendin Dora. Voor zover Brod de manuscripten van Kafka voor de oorlog níet in handen wist te krijgen, werd aan Kafka's laatste wil voldaan door de Gestapo, die begin 1933, na de machtsovername door Hitler, ongeveer 20 dagboeken en 35 brieven in beslag nam in de Berlijnse woning van Dora. Ondanks de actieve bemoeienis van de Tsjechische ambassade in Berlijn, werden deze en andere manuscripten die in handen van de nazi's vielen nooit meer teruggevonden en gelden zij als verloren. Brod echter negeerde de instructies van zijn vriend en zorgde voor de postume publicatie van het grootste deel van diens werk. Hij publiceerde Kafka's grote romans reeds in de jaren twintig; het bij elkaar brengen en publiceren van het overige werk, vooral de grote aantallen dagboeken en brieven, lukte hem niet meer voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. In de nacht voor de bezetting van Praag door de nazi's in maart 1939, slaagde hij erin mét de meeste manuscripten van Kafka naar Palestina te ontkomen, waarna ook het overige nagelaten werk van zijn vriend geleidelijk kon worden gepubliceerd.
71
Een herinnering aan Kafka, aan de muur van zijn ouderlijk huis
De uitgaven door Brod zijn echter omstreden: Kafka was overleden, zonder zijn manuscripten voor publicatie gereed te maken. Sommige werken – zoals Het slot, dat midden in een zin eindigde, en Het proces, waarvan de hoofdstukken ongenummerd waren – waren incompleet en sommige (Het slot) waren qua inhoud nogal dubbelzinnig. Het lijkt erop dat Brod zich nogal wat vrijheid veroorloofde om Kafka's werken aan te passen aan zijn eigen smaak: hij verplaatste enkele hoofdstukken, wijzigde zinnen en woorden en veranderde op sommige plaatsen de interpunctie. De 'Brodedities' van Kafka's werk worden ook wel de definitieve edities genoemd. Volgens de uitgever[5] van de Engelse editie van Het slot (The Castle, Schocken Books, 1998), is Malcolm Pasley er in 1961 in geslaagd het grootste deel van de manuscripten van Kafka bijeen te brengen in de Bodleian Library van de Universiteit van Oxford. De originele tekst van Het proces werd later geveild en bevindt zich tegenwoordig in het Duitse Literatuurarchief [6] te Marbach. Pasley stelde na Kafka's manuscripten bijeen te hebben gebracht een gezelschap samen (met onder meer Gerhard Neumann, Jost Schillemeit en Jürgen Born) dat de romans in de oorspronkelijke staat moest herstellen. S. Fischer Verlag publiceerde de gereconstrueerde romans[7]. Pasley was de eindredacteur voor Das Schloß (Het slot) uit 1982 en Der Prozeß (Het proces) uit 1990. Jost Schillemeit was de eindredacteur van Der Verschollene (Kafka's titel, Max Brod noemde het Amerika) uit 1983. Deze kritische teksten kunnen op het internet worden gevonden op Het Kafka Project[8]. Sinds 2008 worden de nagelaten papieren van Kafka betwist door de staat Israël en de zusters Eva en Hava Hoffe, dochters van de overleden secretaresse van Max Brod. Dezen willen het materiaal verkopen aan het Duitse Literatuurarchief in Marbach. Israël beschouwt de erfenis als cultureel erfgoed. De papieren bevinden zich in bankkluizen te Zürich en Tel Aviv.
72
Schrijfstijl Kafka's taalgebruik is zeer precies en leunt aan tegen het naturalisme van Flaubert, wiens L'Éducation sentimentale tot zijn lievelingsliteratuur behoorde. Dit contrasteert met het bijna droomachtig-vreemde van de wereld die hij oproept, maar die hij met zijn beeldendrealistische beschrijvingen wel zeer geloofwaardig maakt. Hierin wordt hij wel gezien als een voorloper van het surrealisme. Men bespeurt in zijn puristische, soms bevreemdend strenge taalgebruik invloed van het Praagse Duits, dat door de minderheidspositie van de Duitstaligen in Praag een min of meer gekunstelde schrijftaal was, alsmede van zijn juridische vorming. Ook werd hij beïnvloed door het Jiddisch. In Kafka's teksten staan betrekkelijk weinig bijvoeglijke naamwoorden. Sommige voegwoorden worden opmerkelijk vaak gebruikt: 'als ..., dan ...', 'desondanks' en vooral 'maar', waarmee telkens verschillende mogelijkheden tegenover elkaar worden gesteld. De taal van de fictieve personages verschilt meestal niet van de taal van de verteller, waardoor de verhalen iets droomachtigs krijgen; deze indruk ontstaat mede doordat reële en irreële gebeurtenissen alsmede feiten en oordelen/interpretaties/gedachten over die feiten, naadloos in elkaar overlopen. De lezer lijkt opgesloten in het brein van de hoofdpersoon, maar voelt tegelijk dat de dingen 'anders' zijn dan deze ze beleeft.
Literatuurkritische interpretatie Critici hebben geprobeerd Kafka's werk te categoriseren in verschillende literaire stromingen als het modernisme en het magisch realisme. De hopeloosheid en absurditeit die in Kafka's gehele oeuvre te vinden zijn, zijn kenmerkend voor het existentialisme, net als overigens de verantwoordelijkheid van het individu. Sommige critici menen in Kafka's werk een marxistische invloed te ontwaren, vooral vanwege de kritische kanttekeningen bij de bureaucratie, hoewel marxisme en bureaucratie elkaar lang niet altijd uitsluiten. Anderen zien in deze anti-bureaucratische houding juist een anarchistische invloed. Ook het jodendom en de werking van Freud worden in dit verband genoemd. Thomas Mann en Max Brod zagen Kafka's oeuvre als een metafysische zoektocht naar God. In Het proces komt expliciet het thema van de schuld aan de orde. Schuld bij Kafka moet echter niet in de gewone betekenis worden gezien — al lijkt het er soms wel op. Als echter de bewakers van hoofdpersoon Jozef K. zeggen, dat 'de autoriteiten door de schuld worden aangetrokken, zoals het in de wet staat', kan de schuld eerder worden gezien in de Joodse zin, nl. in de aardse onvolmaaktheid van de mens. Dat Kafka's personages voortdurend in hun 'gewone leven' worden gestoord, heeft hiermee te maken: want die 'schuld' van de mens dient hem te bewegen, actief op zoek te gaan naar de zin van zijn bestaan. 'De wet waar allen naar streven' uit de beroemde parabel Voor de wet in Het proces vertegenwoordigt daartegenover blijkbaar de volmaaktheid, waar de mens, die ernaar streeft, kennelijk wel een glans van kan zien: 'maar wel ziet hij nu in het donker een glans, die onverdoofbaar uit de deur van de wet tevoorschijn breekt.'
73
Een monument voor Kafka in Praag
De thema's vervreemding en vervolging worden veelvuldig benadrukt als fundamenteel voor het werk van Kafka, zozeer, dat dit ook een tegenbeweging op gang heeft gebracht. Vele critici zijn van mening dat Kafka's oeuvre niet slechts het product is van een gekwelde en eenzame schrijver, maar veel doordachter en rebelser, en niet puur herleidbaar op psychologische 'complexen' van de auteur. Kafka zelf moest van psychologische interpretaties en de psychoanalyse trouwens niets hebben. Tegenwoordig wordt er meer op gewezen dat Kafka en zijn omgeving — zoals blijkt uit aantekeningen van Kafka's vrienden – hartelijk konden lachen om zijn absurdistische verhalen. Vestdijk[9] beschrijft hoe hij samen met Marsman over de grond rolde van het lachen na lezing van het eerste hoofdstuk van Het proces. Ook van de schrijver zelf wordt bericht, dat hij luidop lachte toen hij dit hoofdstuk voorlas aan zijn vrienden. In al zijn tragiek klinkt hier veel Joodse humor in door, die bijvoorbeeld ook te vinden is in de verhalen van de rabbijn Baalschem, zoals verzameld door Martin Buber; verhalen die Kafka bij voorkeur las. Sommigen menen dat Kafka zelf nooit door heeft gehad hoezeer zijn verhalen een voorspelling van de werkelijkheid bleken, en hoezeer het lachen ons zou vergaan[2]. Uit de Gesprekken met Kafka van Gustav Janouch komt echter het beeld naar voren van een man die zich hyperbewust was van de mogelijke gevolgen van elk woord, en er juist daarom zo voorzichtig en precies mee was. Daarbij zijn de voortekenen van de nabije toekomst hem blijkbaar niet ontgaan: Kafka voorspelt in het boek de verwoesting van Duitsland, bijna twintig jaar vóór de Tweede Wereldoorlog. Milan Kundera noemt de surrealistische humor van Kafka de belangrijkste inspiratiebron voor schrijvers en filmmakers als Federico Fellini, Gabriel García Márquez, Carlos Fuentes en Salman Rushdie. Márquez heeft gezegd dat het lezen van De gedaanteverwisseling voor hem heeft duidelijk gemaakt 'dat het mogelijk is om op een andere manier te schrijven'. In de Nederlandse literatuur oefende Kafka invloed uit op o.a. Ferdinand Bordewijk, Willem Brakman en Willem Frederik Hermans.
74
Vertalingen Kafka is door verschillende vertalers in het Nederlands vertaald. Doorgaans wordt voor Het proces de vertaling van Alice van Nahuys gebruikt, voor Het slot die van Guus Sötemann en voor Amerika en de Verzamelde vertellingen die van Nini Brunt. Voor hun nieuwe, gemoderniseerde en vloeiende vertaling van Het slot (1999, Querido) gingen Willem van Toorn en Gerda Meijerink uit van Kafka's tekst zoals die door Malcolm Pasley in 1982 is bezorgd. De verhalen die Kafka tijdens zijn leven gepubliceerd zag, zijn in Nederland gebundeld in Een hongerkunstenaar, terwijl zijn postuum gepubliceerde verhalen in de bundel Bij de bouw van de Chinese muur te verkrijgen zijn. Beide verhalenbundels zijn samen met Kafka's drie grote romans gebundeld in Querido's Franz Kafka: Verzameld Werk (1977).
Verfilmingen • •
•
•
• •
The Trial, een verfilming van Het proces door Orson Welles uit 1962, met Anthony Perkins. Volgens Orson Welles zelf is The Trial de beste film die hij ooit heeft gemaakt. Kafka, een film uit 1991 waarin Jeremy Irons Franz Kafka speelt. De film die werd geregisseerd door Steven Soderbergh vermengt het leven en het werk van Kafka tot een semibiografisch geheel. In de film onderzoekt Kafka de verdwijning van een van zijn collega's, waardoor hij deel wordt van zijn eigen romans, met name Het proces en Het slot. Franz Kafka's 'It's a Wonderful Life', een Oscarwinnende korte film uit 1993, geregisseerd door Peter Capaldi en met Richard E. Grant in de rol van Kafka. De film vermengt De gedaanteverwisseling met It's a Wonderful Life van Frank Capra. The Trial, ook uit 1993, met Kyle MacLachlan in de rol van Josef K. en Anthony Hopkins in een cameorol als priester. De film volgt vrij strikt het origineel. Het script is van de toneelschrijver Harold Pinter. Menschenkörper, een korte film uit 2004 door Tobias Frühmorgen. De film is een vrije en moderne interpretatie van het verhaal Een plattelandsdokter. Das Schloß is verschillende malen verfilmd. Het meest noemenswaardig is de (gelijknamige) versie van spraakmakende filmmaker Michael Haneke, met Ulrich Mühe als K.
Bibliografie Jaartallen tussen ronde haken geven het jaar van publicatie aan en jaartallen tussen vierkante haken geven het ontstaansjaar aan.
Tijdens Kafka's leven gepubliceerd • • • •
Gespräch mit dem Beter (1909) — Gesprek met de biddende man Gespräch mit dem Betrunkenen (1909) — Gesprek met de dronkenman Großer Lärm (1912) — Hevig lawaai Betrachtung (1913) — Beschouwing Bundel met de verhalen: 'Kinderen op de straatweg', 'Ontmaskering van een kwartjesvinder', 'Plotseling uitgaan', 'Besluiten', 'Het uitstapje naar de bergen', 'De ellende van de vrijgezel', 'De koopman', 'Verstrooid naar buiten kijken', 'Weg naar huis', 'De voorbijgangers', 'De
75
• • • • •
• •
passagier', 'Kleren', 'De afwijzing', 'Ter overdenking voor heerrijders', 'Het raam aan de straat', 'Verlangen Indiaan te worden', 'De bomen' en 'Verdriet'. Das Urteil (1913) — Het vonnis Der Heizer (1913) — De stoker Die Verwandlung (1912) — De Gedaanteverwisseling In der Strafkolonie (1919) — In de strafkolonie Ein Landarzt (1919) — Een plattelandsdokter Bundel met de verhalen: 'De nieuwe advocaat', 'Een plattelandsdokter', 'Op de galerij', 'Een oud geschrift', 'Voor de wet', 'Jakhalzen en Arabieren', 'Een bezoek aan de mijn', 'Het dichtstbijzijnde dorp', 'Een keizerlijke boodschap', 'De zorgen van een huisvader', 'Elf zoons', 'Een broedermoord', 'Een droom' en 'Een verslag voor een academie'. Der Kübelreiter (1921) — De ruiter op de kolenkit Ein Hungerkünstler (1924) — Een hongerkunstenaar Bundel met de verhalen: 'Eerste smart', 'Een klein vrouwtje', 'Een hongerkunstenaar' en 'Josefine de zangeres, of het muizenvolk'.
Postuum gepubliceerd Romans (alle onvoltooid) • • •
Der Prozess (1925) — Het Proces Das Schloss (1926) — Het Slot Amerika (1927) — Amerika
Korte verhalen (keuze) • • • • • • • • • • • • • • • •
Beschreibung eines Kampfes [1904‐1905] — Beschrijving van een gevecht Hochzeitsvorbereitungen auf dem Lande [1907‐1908] — Huwelijksvoorbereidingen op het platteland Der Dorfschullehrer [1914‐1915] — De dorpsschoolmeester (Brods titel: Der Riesenmaulwurf) Blumfeld, ein älterer Junggeselle [1915] — Blumfeld, een bedaagde vrijgezel Der Jäger Gracchus [1917] — Gracchus, de jager Beim Bau der chinesischen Mauer [1917] — Bij de bouw van de Chinese muur Der Nachbar [1917] — De buurman Eine Kreuzung [1917] — Een kruising Eine alltägliche Verwirrung [1917] — Een alledaagse verwarring Die Wahrheit über Sancho Pansa [1917] — De waarheid over Sancho Panza Das Schweigen der Sirenen [1917] — Het zwijgen der Sirenen Das Stadtwappen [1920] — Het stadswapen Prometheus [1920] — Poseidon Kleine Fabel [1920] — Kleine fabel Forschungen eines Hundes [1922] — Onderzoekingen van een hond Das Ehepaar [1922] — Het echtpaar
Brieven en dagboeken Kafka schreef tijdens zijn leven vele brieven aan vrienden en familie. Aan zijn vader schreef hij een lange, niet verstuurde brief, die postuum werd uitgegeven als Brief an den Vater en een bijzonder goede bron is om Kafka's minderwaardigheidsgevoelens en zijn angst voor
76
gezagsinstanties te begrijpen. Van de brieven aan zijn geliefden zijn die aan Felice het omvangrijkst, die aan Milena, die tijdens haar relatie met Kafka een getrouwde vrouw was, het intiemst. De brieven aan Felice bevinden zich in een privécollectie. De correspondentie tussen hem en zijn zuster Ottilie (111 brieven, post- en prentbriefkaarten) maakt veel duidelijk over zijn zielsleven en is in 2011 door de erven verkocht aan het Deutsche Literatuurarchief in Marbach en de Bodleian Library in Oxford. Het plan is ze te digitaliseren en openbaar toegankelijk te maken[10]. Tussen 1909 en 1923 hield Kafka een dagboek bij.
Tekeningen •
Uitgaven van Kafka's tekeningen: Einmal ein großer Zeichner. Franz Kafka als bildender Künstler. Hrsg. von Niels Bokhove u. Marijke van Dorst. Prag: Vitalis, 2006. ISBN 3‐89919‐094‐ 7. 2. verb. Ausg., 2011. ISBN 978‐3‐89919‐188‐2.
Secundaire literatuur • • • • • • • • • • •
Anten, Hans (1997): De surrealist par excellence. Ferdinand Bordewijk over Franz Kafka. In: Kafka‐katern 5. Benjamin, Walter et al (1987): Proces‐verbaal van Franz Kafka. Essays. Nijmegen: SUN. ISBN 90‐6168‐270‐3. Bokhove, Niels (1984): Reiziger in scheerapparaten. Kafka in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam: Querido. ISBN 90‐214‐5310‐X. (de) Brod, Max (1962): Franz Kafka. Eine Biographie. Frankfurt am Main: Fischer. Geen ISBN. Calasso, Roberto (2005): K., vertaling uit het Italiaans: Els van der Pluijm. Amsterdam: Wereldbibliotheek. ISBN 90‐284‐2098‐3. (de) Engel, Manfred en Bernd Auerochs (2010): Kafka‐Handbuch. Leben ‐ Werk ‐ Wirkung. Stuttgart: Metzler. ISBN 978‐3‐476‐02167‐0. Janouch, Gustav (1965): Gesprekken met Kafka, vertaling uit het Duits: Nini Brunt. Amsterdam: Querido. Geen ISBN. Verbeek, Ernst (1984): Loon voor duivelsdienst. Over het verband tussen persoon en werk van Franz Kafka. Assen: Van Gorcum. ISBN 90‐232‐2071‐4. Verhaar, Herman (1975): Franz Kafka, of Schrijven uit onmacht. Amsterdam: Wetenschappelijke uitgeverij. ISBN 90‐214‐2772‐9. Wagenbach, Klaus (1991): Franz Kafka, vertaling uit het Duits: J. Polak‐Siliava. Utrecht: Kwadraat. ISBN 90‐6481‐135‐0. Wagenbach, Klaus (2000): Kafka's Praag. Een reisleesboek, vertaling uit het Duits: Theo Dautzenberg. Amsterdam: Byblos. ISBN 90‐5847‐085‐7.
77
Kafka in de Nederlandse taal Het Nederlandse woord kafkaiaans of kafkaësk houdt nauw verband met de ervaringen van de personages in Kafka's wereld: kafkaiaanse toestanden bijvoorbeeld zijn op raadselachtige wijze beangstigend, bedreigend (vooral door een overgeperfectioneerde samenleving, die zich aan de controle van het individu onttrekt, of waarover het machteloze individu geen controle meer heeft) (volgens Van Dale). In lijn hiermee lanceerde de Belgische overheid in 2005 een website www.kafka.be, waarop toenmalig staatssecretaris voor administratieve vereenvoudiging (Vincent Van Quickenborne) zijn voorstellen om de bureaucratie tegen te gaan verzamelde en toelichtte. Kafkaësk genoemd worden bijvoorbeeld situaties waarin iemand van iets beschuldigd wordt en diegene dan alsmaar niet meegedeeld krijgt waarván dan, zodat het voeren van een verweer welbeschouwd onmogelijk is, of als diens onbekendheid met de beschuldiging niet wordt opgevat als aanwijzing voor onschuld doch juist als bewijs voor het tegendeel, of wanneer diegene opgezadeld raakt met een onmogelijke omgekeerde bewijslast, bijvoorbeeld met betrekking tot negatieve feiten. De eerste Nederlandse vertaling (en een van de eerste vertalingen überhaupt) van Kafka is van de hand van Paul van Ostaijen: vijf teksten uit Beschouwing verschenen in 1924.
Externe links Biografische informatie •
(en) The Modern Word ‐ Kafka ‐ Biography – uitgebreide biografie op
•
www.themodernword.com (en) Franz Kafka Biography ‐ biografiesite van de Amerikaan Daniel Hornek met vele foto's
Teksten van Kafka • • • • • • • •
(nl) Fragment uit Het proces (nl) Aforismen van Kafka (de) Kafka bij Project Gutenberg‐DE (de) Kafka bij DigBib.org (de) Kafka bij literaturnetz.org (de) Teksten en citaten bij kafka.ch.vu (de) Teksten, brieven en dagboeken op de Wiki ELibraryAustria (en) Enkele korte verhalen en dagboeken van Franz Kafka in het Engels
Teksten van en over Kafka • •
Het Kafka Project – website met als doel in verschillende talen zoveel mogelijk teksten van Kafka op het internet te zetten, daarnaast biedt de website ook veel informatie over Kafka. Franz Kafka en het absurde van de bureaucratische staat – de politieke betekenis van Kafka's werk geanalyseerd door Michael Löwy op yabasta.be
78
• •
(en) Vladimir Nabokovs lezing over De gedaanteverwisseling (en) Oxford Kafka Research Centre
Tekeningen van Kafka •
(de) Enkele tekeningen van Kafka
Overige • • •
Nederlandse Franz Kafka‐Kring (de) Kafka en Praag Kafka's Album
=======================================
79
Het Unanimisme. Term afkomstig van de franse dichter – romanier – criticus Jules Romains. (1885‐1972) ‘Les Hommes de bonne volonté’ is de romancyclus van Jules Romains, pseudoniem van L.H.J. Farigoule (1885‐1972). In dit werk en in zijn gehele oeuvre speelt het unanimisme een grote rol. In het unanimisme wordt de nadruk gelegd op groepen en de processen binnen groepen. Romains 'ontdekte' het unanimisme toen hij in 1903 in Parijs wandelde in de Rue d'Amsterdam. Hij zag dat door de snelle groei van de stad nieuwe verbanden ontstonden. De oude banden van gezin en familie werden vervangen door andere, zoals de stad, een straat, een beweging ‐ ieder met een eigen bewustzijn. Zijn idee van het unanimisme bracht hij eerst tot uitdrukking in de dichtbundels L'Âme des hommes (1904) en La Vie unanime (1908). Zo beschrijft hij in 'Le Théâtre' uit ‘La Vie unanime’ de toeschouwers bij een toneelstuk. Eerst komen ze als individuen de zaal binnen, maken lawaai, schuiven op stoelen. Maar wanneer het doek opgaat, ontstaat er een groep. Iedereen wordt stil en richt zich op het toneel. Langzamerhand gaan de individuele toeschouwers op in het geheel van het gebeuren. Ook in zijn romans komt het concept van unanimisme naar voren. In ‘Mort de quelqu'un’, verschenen in 1911, staat een aantal bewoners van een huis in een wijk in Parijs centraal. Zij hebben geen enkel verband met elkaar, leven langs elkaar heen, maar door het overlijden van een medebewoner komen ze met elkaar in contact en gaan ze een eenheid vormen. ‘Les Copains’ verscheen in 1913. Hierin zet een clubje van zeven vrienden twee steden op stelten. Het is een kleine groep die zijn wil kan opleggen aan een grotere. In het werk van Jules Romains zijn drie soorten groepen, 'unanimes', te onderscheiden. De eerste is de onbewuste, 'les unanimes inconscients'. Dit zijn grote groepen, zoals een stad of een land. De leden zijn zich niet bewust van het bestaan van de groep. De tweede is de bewuste, 'les unanimes conscients'. Hier zijn de leden zich wel bewust van het bestaan van de groep. Ze bestaan of ontstaan op materiële gronden. Vaak hebben de leden een zelfde achtergrond, zoals werk of sociale klasse, en streven ze een gemeenschappelijk doel na. Het hoogste stadium is de goddelijke groep, 'les unanimes divins'. Hierin vinden mensen elkaar op geestelijke gronden, niet materiële of praktische. De leden voelen zich niet alleen opgenomen in de groepsziel, maar dragen eraan bij en blijven niet passief. Wanneer ieder deelneemt aan het geheel, wanneer de wil van de groep groter is dan de som van de individuen ontstaat een goddelijk gevoel. Dit is echter niet het ervaren van God, de groep creëert zelf een god. De gezamenlijke geesten vormen een ‘geestesrijk’, 'l'unanime' of 'le continu psychique', waardoor zij in staat zijn met elkaar te communiceren. Voor Romains is dit ‘geestesrijk’ een realiteit. Zijn manifest over het unanimisme uit 1910 geeft hij de veelzeggende titel ’Manuel de déification’.
80
In 1923 begint Jules Romains te werken aan ‘Les Hommes de bonne volonté’. De romancyclus verschijnt tussen 1932 en 1946 in zevenentwintig delen. In ‘Les Hommes de bonne volonté’ schildert Romains de lotgevallen van groepen en individuen, zowel fictieve als historische, en de loop van de gebeurtenissen in Europa.
81
Theatervorm: CABARET ‘Cabaret’ is afgeleid van het Latijnse ‘caverna’ (caverne, taberna, taveerne): wijnkelder, dranklokaal, herberg. In de tijd van vagebond‐dichter François Villon (15de eeuw) werden er in de Parijse tavernes balladen gezongen: spontaan omdat de gasten er in ‘the mood’ voor waren, of gestimileerd door de waard omdat hij dan meer volk en een betere omzet verwachtte. Twee ingrediënten van het latere 19de en 20ste eeuwse cabaret waren hier reeds aanwezig: ‐het quasi‐improvisatorische en de gewild informele sfeer ‐de artistiek‐intellectualistische atmosfeer waarin de (would‐be) kunstenaar en de (pseudo)‐ intellectueel elkaar konden ontmoeten Bekende 15de eeuwse cabarets: ‘La Magdeleine’, ‘La Mule’ (voornamelijk studenten) en ‘La pomme de pin’ (Fr. Villon) In de 17de eeuw werd het cabaret stilaan verdrongen door het café! Het 19de eeuwse cabaret. In de tweede helft van de 19de eeuw werd het chanson (dat eveneens dienst deed als informatiebron en protestmiddel) erg populair in de Parijse café’s en bisotro’s. Deze evolueerden opnieuw naar cabarets. Ook in andere Europese grootsteden ontstonden cabarets. Op het programma stond een mengeling van chanson, satire, schaduwspelen… Typisch was de kritische ingesteldheid tegenover maatschappij en politiek. Hoogtepunten in Frankrijk: ‘Le Chat Noir’ (Montmartre) 1881, ‘Aristide Bruant’ (chansonnier) in het cabaret ‘Le Mirliton’ (cfr. De posters van H. de Toulouse‐Lautrec) 1885, ‘Lapin Agille’ : centrum voor avant‐gardekunstenaars als Picasso, Apolinnaire, Utrillo… Tussen de twee wereldoorlogen.In de Duitstalige landen werd het Küka of Künstler‐Kafee de pleisterplaats bij uitstek voor literaire bohémiens en revolutionairen, waar er een geïmproviseerd en gevarieerd programma kon worden gegeven.
82
Enkele namen: Ernst Töller, Karl Valentin (1882‐1948): een komiek met het uitzicht van een tragische clown. Hij trad op in bierhallen, kleine theatertjes… telkens met zelfgeschreven korte stukjes gebaseerd om het alledaagse leven in München en Bayern. B. Brecht was een van zijn bewonderaars. Kurt Tucholsky – Klabund ‐ Erick Kästner. De film ‘Der blaue Engel’ (1929) nr. de roman ‘Professor Unrath’ van Heinrich Mann, met o.m. de zanger Kurt Gerron, de diseuse Rosa Valetti, de componist Friedrich Holländer en het ‘amuseermeisje’ Marlene Dietrich. Tijdens de 2de wereldoorlog viel de cabaret‐activiteit in Duitsland grotendeels stil. In Engeland kende het cabaret‐genre minder succes. Wellicht omdat het Verenigd Koninkrijk reeds lang een democratische traditie had met een grote persvrijheid, waadoor het politieke cabaret niet zo’n noodzaak was. Het genre dat we hier onthouden is ‘Music hall’. (later daarover meer) Na de 2de Wereldoorlog verloor het cabaret stelselmatig terrein. 1. Door de sterke concurrentie van radio en televisie 2. Door de opkomst van chansonniers en conférenciers. (naast de traditionele conférencie/entertainer bv. Bob Hope, USA, was er de politieke conférencier (bv. Morth Sahl, USA) Vanaf 1950 kende Nederland een lange rijk getalenteerde kunstenaars, conférenciers en entertainers: Wim Kan, Wim Sonneveld, Toon Hermans, Paul Van Vliet, Herman Van Veen, Youp van ’t Hek, Freek de Jonge…. Het is het ‘cabaretland’ bij uitstek. In Vlaanderen is sinds de jaren ’70 actief met de Zwarte Komedie (met wisselend succes). Vandaag kennen we De Nieuwe Snaar, Urbanus, Geert Hoste, Els De Schepper, Comme il faut, …… Vanaf de jaren ’80 hebben radio en televisie ook een serieus aandeel in dit genre met o.a. The Muppet Show, That Was The Week, Spitting Image….
83
Het chanson splitst zich na WO II op in Enerzijds het ‘levenslied’, dat vooral in Frankrijk populair was met bv. ‘diseuse’ Edith Piaff, Jacques Brel, Georges Brassens… Anderzijds het poitiek geëngageerde lied of de protestsong’ in Amerika populair met Bob Dylan, Joan Baez. Maar ook bij ons met o.a. Boudewijn De Groot, Armand….
84
Theatervorm : BOULEVARDTHEATER Aanvankelijk doelde deze term op de vele kleine theaters aan de boulevards van Parijs die vanaf de eeuwwisseling als paddenstoelen uit de grond rezen. Programmeerden het lichtere genre of ontspanningsstukken, vaak met een ‘sterbezetting’. Vandaag gebruiken we deze term wn. we het hebben over het ontspanningstheater, op commerciële leest geschoeid.
85
Theatervorm : WELL MADE PLAY Soms pejoratief bedoeld: gaat om een naar de vorm goed en handig geschreven stuk, maar naar inhoud oppervlakkig. Meesters hierin waren Eugène Scribe en Eugène Labich. Zij werden ondermeer opgevolgd door Victorien Sardou. In zijn minder pejoratieve betekenis kan de term gebruikt worden voor het ‘betere’ boulevardstuk, of het ontspanningsstuk dat niet alleen goed gemaakt is, maar ook inhoudelijk goed zit. Bleef ook na WOII in trek en paste zich aan aan alle modieuze veranderingen. We onthouden: Jean Annouilh, Terence Rattigan, J.B. Priestley, Noël Coward, Tom Stoppard, Carl Zuckmayer, Alan Ayckbourn, Dimitri Frenkel Frank….
Jean Annouilh
Terrence Rattigan
J.B. Priestley Noël Coward
86
Jean Annouilh. (1920‐1987) Frans theaterauteur. Hij studeerde in Parijs en kwam in contact met het theater doordat hij een baantje als secretaris aannam bji de grote acteur/regisseur Louis Jouvet. Hij verwierf bekendheid met ‘Le voyageur sans bagage’. In de oorlog schreef hij o.a. ‘Leocadia’ (1940), ‘Euridyce’ (1942) en ‘Antigone’ (1943). In een aantal stukken behandelt hij een historische figuur, zoals Jeanne d’Arc in ‘L’Alouette’ (De Leeuwerik, 1953), Robespierre in ‘’Pauvre Bitos’ (1956) en Becket in ‘Becket ou l’honneur de Dieu’ (‘Becket’ of ‘De eer van God’ 1959) Schreef een veertig toneelstukken die hij zelf indeelde in ‘pièces roses’, ‘pièces noires’, ‘pièces brillantes’, ‘pièces costumées’ en ‘pièces grinçantes’ – waar men knarsetandend naar kijkt. Deze ontwikkeling komt overeen met een ontwikkeling van fantasie en humor naar satirische bitterheid en een steeds somberder wordend pessimisme. Zijn toneelstukken zijn veelal dramatische verbeeldingen van het volgens de schrijver allesbehalve benijdenswaardige levenslot van de medemens, daarin vaak belemmerd door de feitelijke omstandigheden en door de structuur van het eigen karakter. Hij was één van de populairste toneelschrijvers van Frankrijk, voorval vanwege zijn blijspelen. Nog werk van Annouilh: Le rendez‐vous de Sensils, Roméro et Jeannette, La répétion ou l’amour puni, Médée, L’invitation au château (Gasten op het kasteel), Colombe, La valse des Toréadors, Ornifle, L’Hurluberlu ou le réactionnaire amoureux (de verliefde reactionair), La grotte, L’orchestre (Damesorkest), Le Boulanger – la Boulangère et le petit Mitron (De bakker, de bakkersvrouw en het bakkersjong), Cher Antoine of ‘l’amour raté’, Les poissons rouges, Ne reveillez pas Madame, Tu étais si gentil quand tu étais Petit, Le directeur de l’opéra, L’arrestation, Le scènario, Vivi Henri IV, Oedipe roi…
87
Terence Rattigan. (1911‐1977) Brits toneelschrijver, behaalde met ‘French without tears’ (1936) een overweldigend succes. Zijn eerste probleemstuk was ‘The Winslow boy’ (1946), gevolgd door o.m. ‘The Browning version’ (1948) en ‘Separate tables’ (1954) Zijn werk is vrij oppervlakkig, maar toneeltechnisch knap. Hij schreef ook een dertigtal filmscenario’s, o.m. ‘Goodbye Mr. Chips’ (1968) Zijn komedies: First episode, After the dance, Follow my leader, Flare path, While the sun shines, love in idleness, The prince and the showgirl. Andere stukken van hem zijn: Adventure story, Who is Sylvia?, The deep blue sea, The sleeping prince, Mistress mine, Ross, Man and boy, A bequest to the nation, The other version, In praise of love, Before dawn. John Boynton Priestley. (1894‐1984) Brits schrijver en essayst. Als romanschrijver werd hij wereldberoemd met ‘The good companions’ (1929, later ook voor toneel, film, musical en televisie bewerkt). Priestley’s (uiterst speelbaar) toneelwerk is qua onderwerpen zeer gevarieerd en – anders dan in zijn romans‐ vaak experimenteel van vorm. Hij houdt zich naast sociale‐ ook met filosofische problemen bezig. De mens Priestley komt het duidelijkst naar voren in zijn essays, die hij zijn leven lang, met steeds dichtere benadering en doorgronding van het menselijk wel en wee, is blijven schrijven. Toneelwerk: Dangerous corner, Laburnum Grove, Eden end, Cornelius, I have been here before, Music at night, When we are married, Johnson over Jordan, An inspector calls, The linden tree, Ever since paradise, A severed head.
88
Noël Coward. (1899‐1973) Brits toneelschrijver, acteur, decorontwerper, liedjesschrijver, componist en regisseur. Debuteerde als acteur in 1911. Zijn toneelspel ‘Hay fever’ (1925) had veel succes in Londen, waar toen vijf van zijn stukken tegelijk liepen, waaronder twee revues, ‘One with the dance’ en ‘London calling’, waarvoor hij grotendeels de muziek schreef. Zijn stukken zijn vaak oppervlakkig, maar getuigen van een feilloos talent voor het schrijven van dialogen. Behalve voor zijn grootste succes, ‘Blithe spirit’ (1941), schreef hij nog meer filmscripts, o.a. voor ‘Brief enounter’ (1946). ‘Present indicative’ (1937) en ‘Future indefinite’ (1954) zijn auto‐biografieën, in 1986 gebundeld als ‘Autobiography’. Zijn werk: I’ll leave it to you, The rat trap, The Young idea, The vortex, Fallen angels, Easy virtue, This year of grace, Bitter sweet, The Queen was in the parlour, Private lives, Cavalcade, Disign for living, Words and Music, Conversation piece, Point Valaine, To‐night at 8.30, Operette, To step aside, Present laughter, Peace in our time, Relative values, Star quality, Quadrille, The South Sea bubble, Nude with violin, Still life, Pomp and circumstance, Sail away, Waiting in the wings, A song at twilight, Shadow of the evening, Come into the garden, Maud, Not yet the dodo and other verses, Bon voyage and other stories, Cowardy custard: The world of Noel Coward, Semi‐monde.
89
Tom Stoppard. (°1937)
Stoppard is op 3 juli 1937 in Zlín, Tsjecho‐Slowakije (nu Tsjechische Republiek) geboren. Het gezin Straussler vluchtte, zoals andere Joden, op 15 maart 1939 naar Singapore, dezelfde dag dat de Nazi's Tsjecho‐Slowakije bezetten. In 1941 werd Stoppard met zijn familie naar Darjeeling, India geëvacueerd om de Japanse invasie te ontvluchten. Zijn vader Eugene Straussler bleef als vrijwillig militair in Singapore achter en stierf in een Japans krijgsgevangenkamp. In India ontving Stoppard Brits onderwijs en de bijbehorende opvoeding. Na de oorlog, in 1945 hertrouwde zijn moeder Martha met de Britse leger‐majoor Kenneth Stoppard daarmee Tom zijn Engelse achternaam gevend. In 1946 verhuisde de Stoppards naar Engeland, waar Tom de lagere school afmaakte. Op 17‐jarige leeftijd verliet Tom de middelbare school om als journalist bij de Western Daily Press in Bristol te gaan werken. Stoppard heeft dus nooit aan een universiteit gestudeerd. In 1958 maakte Stoppard de overstap naar de Bristol Evening World, waar hij o.a. als columnist en theatercriticus werkte. Het laatste bracht hem in contact met het theater wereldje, waar hij bevriend raakte met de nog jonge regisseur John Boorman en dito acteur Peter O'Toole. In 1960 schreef hij zijn eerste toneelstuk ‘A Walk on the Water’, dat in Hamburg werd opgevoerd en in 1963 door de British Independent Television werd uitgezonden.http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Tom_Stoppard&printable=yes ‐ cite_note‐ sal‐0#cite_note‐sal‐0 Van september 1962 tot april 1963 werkte Stoppard als toneelcriticus voor Scene, schrijvend zowel onder zijn eigen naam als onder het pseudoniem William Boot (ontleend aan de gelijknamige verslaggever uit Evelyn Waughs novelle Scoop). In de volgende jaren schreef Stoppard meerdere stukken voor theater, radio en televisie. Stoppard is twee keer getrouwd geweest: met Josie Ingle, een verpleegster (1965‐1972) en met de actrice Miriam Stern (1972‐1992). Vanaf 1992 heeft hij een relatie met de actrice Felicity Kendal. Uit het eerste huwelijk heeft hij twee zonen, Oliver Stoppard en Barnaby Stoppard. Uit het tweede huwelijk komen ook twee zonen de acteur Edmund Stoppard en Will Stoppard, de echtgenoot van de violiste Linzi Stoppard. Werk Stoppard's beroemdste toneelstuk is ‘Rosencrantz and Guildenstern are Dead’, een komedie die twee kleine karakters uit Hamlet van Shakespeare neemt, en ze in de hoofdrol plaatst. Maar ze
90
behouden dezelfde kleine rol in de wereld als in het originele stuk. Omgekeerd krijgt Hamlet een kleine rol toegewezen. In plaats van de katalysator te zijn voor de gebeurtenissen in het stuk brengen zij de tijd door met kleine woordspelletjes en overdenkingen van het wat, hoe, waar en waarom van hun situatie. Het lijkt in veel opzichten op Samuel Beckett's absurdistische Waiting for Godot, in het bijzonder door de doelloosheid van de hoofdfiguren, en hun onbegrip voor de situatie waarin ze verkeren. Andere stukken van Stoppard die bekend werden zijn ‘Travesties’, een parodie op ‘The Importance of Being Earnest’ van Oscar Wilde en ‘The Real Thing’. Deze twee stukken en ‘Rosencrantz and Guildenstern are dead’ leverden hem een Tony op voor beste toneelstuk. Hij won een Oscar in 1999 voor het co‐schrijverschap van het script voor de film ‘Shakespeare in Love’.
91
Carl Zuckmayer. (1896‐1977)
Zuckmayer groeide op in Mainz, doorliep daar het gymnasium en nam als vrijwilliger deel aan de Eerste Wereldoorlog. Na de oorlog studeerde hij nog twee jaar in Frankfurt en Heidelberg, maar in 1920 trok hij naar Berlijn en begon hij te schrijven. Na een zwerftocht door Noorwegen en Lapland vestigde hij zich in 1924 in München en werd daar dramaturg bij Max Reinhardt, samen met Bertold Brecht. Ook begon hij in deze periode filmscripts te schrijven, waarvan dat van Der blaue Engel het bekendst is. Zijn Joodse afkomst en zijn nazistische opstelling dwongen hem in 1938 tot emigratie, via Zwitserland naar de Verenigde Staten. Hij probeerde onder andere als scenarioschrijver voet aan de grond te krijgen in Hollywood, maar kon niet aarden in dat bestaan en werd uiteindelijk een tijdlang “farmer” in Vermont. In 1946 keerde hij naar Europa terug en vestigde zich in Zwitserland. Hij stierf in 1977 op 80‐jarige leeftijd. Werk Zuckmayers toneelwerk is altijd als het belangrijkste deel van zijn oeuvre beschouwd. In 1925 krijgt hij de Heinrich von Kleistprijs voor zijn volkskomedie ‘Der fröhliche Weinberg’. In 1927 oogst hij veel succes met ‘Schinderhannes’, een toneelballade over de historische, tot een Robin Hood‐achtige rebel geïdealiseerde Johannes Bückler. Het meest bekend werd Zuckmayer met het satirische toneelstuk ‘Der Hauptman von Köpenic’k (1930), een antimilitaristische tragikomedie over de Berlijnse schoenmaker Wilhelm Voigt, die op straat een aantal soldaten rekruteerde en het gemeenschapshuis van Köpernick bezette. Het naoorlogse toneelwerk van Zuckmayer zet een duidelijke ontwikkeling in richting een soort conservatief, religieus humanisme. Wereldsucces behaalde hij met het stuk ‘Des Teufels General (1946), waarin hij het dilemma van vaderlandsliefde en nazi‐haat gestalte geeft door het uitspreken van zijn vertrouwen in de positieve krachten van het “andere Duitsland”. Zuckmayer maakte verder ook naam als groot verteller. Als hoogtepunt in zijn proza wordt beschouwd het autobiografische Als war’s ein Stück von mir (1966). Het werk van Zuckmayer werd veelvuldig onderscheiden, onder meer met de Goetheprijs, de Georg‐ Büchner‐Preis, de Orde van Verdienste van de Bondsrepubliek Duitsland en Pour le Mérite.
92
Alan Ayckbourn. (°1939)
Brits blijspelauteur, begon zijn loopbaan als acteur en schreef zijn eerste stukken onder de schuilnaam Ronald Allen. Zijn eerste internationale succes was ‘Relatively speaking’ (1967, in het ned. Vertaald als ‘Slippers’) In 1974 schreef hij de bijzonder amusante en ingenieuze trilogie ‘The Norman conquests (Table mannars, Living together en Round and round the garden). Het zijn avondvullende, in elkaar passende toneelstukken, over een bewogen weekend uit het leven van een zekere Norman. Ayckbourns stukken bereiken de grote podia van Londen en hebben ook internationaal veel succes. Hij schrijft jaarlijks een nieuwe komedie, die eerst bij zijn eigen gezelschap in Scarborough in première gaat in het Stephen Joseph Theatre en het volgende seizoen op het Londense West End te zien is, om vervolgens de hele wereld over te reizen bij zowel beroeps‐ als amateurgezelschappen. Stukken als "Slippers", "Liefde half om half", "Wat een gekke man... en z'n vrouw dan?", "Prettige Feestdagen" en "Bedkwartet" waren wereldwijd grote hits. Werk. ‘How the other half loves’, ‘Mixed doubles’ (samen met andere auteurs), Time and time again, Absurd person singular, Globe, Just between ourselves, Absent friends, Confusions, Bedroom farce, Ten times table, Joking apart, Sisterly feelings, Taking steps, Season’s greetings, Way upstream, Intimate exchanges, A chorus of disapproval, Woman in mind, Henceforward, Man of the moment, Body language, Time of my life, Haunting Julia, The musical jigsaw play, Communication doors, Invisible friends, Comic Potential, House and Garden, Virtual Reality, Flatspin.
93
Dimitri Frenkel Frank. (1928‐1988)
Nederlands schrijver en auteur‐regisseur van televisieprogramma’s. Schreef bij voorkeur kluchten en kluchtige blijspelen. Hierin gaf hij blijk van een uitgesproken theatertalent. Publiceerde ook romans en schetsen, waarvan sommige verfilmd werden. Frenkel Frank was een komisch virtuoos, die de taal handig wist te gebruiken, daarbij altijd inspelend op modieus, eigentijds jargon. Werk o.a. Twee stalles voor 1972, Blaffen tegen de maan, Pas op dat je geen woord zegt, Spinoza,De polyester polka, De witte dijen van Beebie, Een opgemaakt bed, In de holte van je arm, Saldo mortale of De miljoenen van het goede vrouwtje , Ljoeba’s buik, Spiegels, Bitter lemon, Bedden, De kleinste hond ter wereld en andere eigentijdse ongemakken, Lieve meisjes, Hamlet’s whisky, Het moeizame liefdeleven van Attila Galop, De IJssalon, Memoires van een lafaard, Een vrouw uit de provincie, Hollywood, Notities in een champagnefles gevonden, Lipstick, ) ‐Spring uit het raam, schat, we gaan trouwen‐,Brieven over Tsjechov. =============================
94
Het Existentialisme Omschrijving en situering. Ook existentiefilosofie genoemd. (Lat. Existere = bestaan). In ruime zin een verzamelnaam voor verschillende filosofische theorieën die de menselijke essentie centraal stellen. Het zwaartepunt van de beweging ligt in Duitsland en Frankrijk in de eerste helft van de 20ste eeuw. Belangrijke voorlopers zijn Kierkegaard, Nietzsche en Dostojevski. Als grote existentiefilosofen gelden M. Heidegger, K. Jaspers, J.‐P. Sartre (atheïstische existentialisme), G. Marcel (christelijk existentialisme), S. de Bauvoir, M. Merleau‐Ponty. Volgens de existentialisten is het menselijke zijn gebonden aan tijd en tijdelijkheid en deze historiciteit vormt de basis van de vrijheid. Uitgaande van de existentie als mogelijkheid (“l’existence précède l’essence”, Sartre) heeft het existentialisme de aandacht gevestigd op problemen zoals keuze, angst voor mislukking en dood, verveling door gebrek aan mogelijkheden, absurditeit die resulteert uit de tegenstelling ideaal‐werkelijkheid. (uit ‘Lexicon van literaire termen’)
Jean‐Paul Sartre Albert Camus Jean Genet
95
Jean‐Paul Sartre. (1905‐1980)
Het existentialisme dankt zijn verspreiding en relatieve populariteit voor een groot deel aan de figuur van de Franse schrijver‐filosoof Jean‐Paul Sartre. Zijn hoofdwerk i.v.m. het Franse existentialisme ‘L’ Être et le Néant’ (‘Het zijn en het niets’) (1943) zette de toon. Daarin komt de mens naar voren als een wezen dat ertoe veroordeeld is vrij te zijn maar niet in staat is die vrijheid inhoud te geven. Volgens zijn versie van het existentialisme ‘is de mens in zijn bestaan geworpen’ en is hij ‘tot vrijheid gedoemd’. Zijn wezen staat immers niet van tevoren vast. De mens realiseert zich doordat hij ‘zelf’ zijn eigen mogelijkheden moet kiezen. Deze vrijheid van keuze is absoluut, maar heeft als keerzijde tot gevolg dat de mens ook zelf verantwoordelijk is voor wat hij is. Als links georiënteerd intellectueel heeft hij in de jaren vijftig en zestig grote invloed uitgeoefend op het publiek debat in Frankrijk en ver daarbuiten. De ‘vrije’ verhouding tussen hem en Simone de Beauvoir geldt generaties lang als voorbeeld van de kameraadschappelijke verhouding tussen man en vrouw die kenmerkend zou zijn voor de bevrijde mens. Buiten voorman van het Franse existentialisme schrijft hij romans, verhalen, essays en toneel. ‘Les Mots’, ‘La Nausée’ (De Walging 1938), ‘Le Mur’ (1937) In 1964 wordt hem de Nobelprijs voor literatuur toegekend die hij weigert. Toneelwerk: ‘Les Mouches’ (1943) (‘De Vliegen’) = een moderne versie van de ‘Oresteia’ v. Aischylos. ‘Huis Clos’ (1944) (‘De hel, dat zijn de anderen’) = zijn beroemdste toneelstuk! ‘Morts sans sépultures’ (1946) ,‘Le putain respectueuze’ (1946),‘Les mains sales’ (1948), ‘Le diable et le bon Dieu’ (1951),‘Nekrassov’ (1956),‘Les sequesters d’Altona’ (1957).
96
Albert Camus. (1913‐1960)
Frans filosoof en romancier (samen met Sartre, een van de belangrijkste existentialisten) Camus staat in de traditie van de Franse moralisten. Hij streeft er steeds naar de situatie van de mens op te sporen. Tegen de achtergrond van de kwellende ervaringen van de gebeurtenissen in de eerste helft van de 20ste eeuw ‐ oorlog, bezetting, dood – vraagt hij zich af, welke mogelijkheden er zijn om verder te leven gezien de absurde, zwijgende wereld. Een antwoord op deze vraag heeft hij zowel in literaire als ook in zijn filosofische werken gegeven. Werk. In zijn beroemde essay ‘Le mythe de Sisyphe’ (1938) geeft Camus een nieuwe interpretatie van de antieke mythe, met Sisyfus, de vrolijke stenenroller, die er op staat de goden te mogen lasteren; die hen alleen vraagt zijn steen te mogen behouden; die het vreselijk zou vinden als op zekere dag de steen boven zou blijven liggen. Camus schetst een humanistisch beeld: hij appelleert aan de liefde voor het concrete leven en aan het handelen van de mens – onafhankelijke van utopische hoop en berusting. Romans: ‘L’étranger’ (1942), ‘Caligula’ (1944), ‘La peste’ (1947). In zijn essay ‘L’ homme révolte’ laat Camus zien dat de politieke ideeën sinds het midden van de 18de eeuw utopieën waren en uiteindelijk uitmonden in moord en terreur. De geschiedenis en de wereld hebben geen zin! Pas als de mens handelt, die zich voor de onderdrukten inzet, heeft deze zin. In zijn postuum verschenen roman ‘Le premier homme’ (1995) thematiseert Camus de ervaringen uit zijn kinderjaren in Algiers. In 1957 : Nobelprijs voor literatuur. Als ‘toneelschrijver’ onthouden we ‘Caligula’ (1945, herziene versie 1958) en ‘Les justes’ (1950). Verder noteren we nog ‘Le malentendu’ (1944) en ‘L’ état de siège’ (1948)
97
Jean Genet. (1910‐1986)
Frans toneelschrijver, geboren als zoon van een prostitué, groeide op in een weeshuis en werd op achtjarige leeftijd door een boerengezin geadopteerd. Toen hij tien jaar oud was, werd hij beschuldigd van diefstal en naar een opvoedingsgesticht gestuurd, waar hij pas echt leerde stelen. Hij liep weg, nam dienst in het Vreemdelingenlegioen, liep weer weg en begon door Europa te zwerven. Had intussen ontdekt dat hij homoseksueel was, en besloot in de prostitutie te gaan. Bij het uitbreken van WOII keert hij terug naar Frankrijk, waar hij regelmatig in de gevangenis terecht komt. In de gevangenis begon hij te schrijven: eerst gedichten, later romans, zoals ‘Notre Dames des Fleurs’ (1942), ‘Miracle de la Rose’ (1943) en ‘Querelle de Brest’ – dat verfilmd werd door Fassbinder in 1982. Deze boeken spelen zich af in een wereld van homoseksuele ‘outlaws’. In 1947 voltooide hij zijn autobiografische ‘Journal du Voleur’. Zijn eerste toneelstuk ‘Haute Surveillance’ = ‘Onder Toezicht’ (1947) speelt zich af in de gevangenis. Het stuk waar hij beroemd mee wordt is ‘Les Bonnes’ = ‘De Meiden’ (1947). In 1948 (hij was veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf‐ zware inbraak) stelt een groep kunstenaars waaronder Sartre en Cocteau, een verzoekschrift tot gratie op, dat ingewilligd wordt. Sindsdien werkt Genet als schrijver en boekhandelaar. Thema’s die zijn werk aan bod komen zijn voornamelijk: homoseksualiteit, macht, geweld en een onbegrensd vrijheidsstreven. Tegenover het realisme van het Westerse toneel, dat bedoeld is om verstrooiing te brengen, plaatst hij zijn eigen, ceremoniële toneel. Zijn streven is gericht op de verheerlijking van het kwaad. Zijn krachtige lyriek voedt zich met godslasteringen, heiligschennis en scatologische opmerkingen.
98
In navolging van Antonin Artaud schept hij een ‘théâtre de la cruauté’ met ‘Les Bonnes’ (1947), ‘Les Nègres’ (1959), waarbij het de theatermogelijkheden soms tot aan hun grenzen uitbuit, zoals in ‘Les Paravents’ (1961) met vijfentwintig taferelen en honderd personages. Verder onthouden we nog ‘Le Balcon’ (1956). Sartre heeft een boek gewijd aan Genet onder de titel: ‘Saint Genet, Comédien et Martyr’ = ‘De heilige Genet, martelaar en komediant’. Sartre stelt dat Genet met zijn achtergrond zich wel moest verzetten tegen de maatschappij, en dat hij dit zo consequent heeft gedaan, dat hij aanspraak kon maken op heiligheid. In 1983 onderscheiden met de ‘Grand Prix national’. (hoge Franse onderscheiding). ==================================
99
Het Absurdisme. Het absurdisme is één van de meest opwindende en creatieve scharnierpunten in het moderne theater uit de jaren vijftig met sterk internationale inslag. Er bestaat een geestelijke verwantschap met het (Franse) existentialisme. Dit blijkt uit een aantal parallel lopende thema’s: de absurde positie van de mens met zijn zoeken naar orde, logica en coherentie in een wereld die deze categorieën niet bezit en ze zelfs ontkent. Verder de onmogelijkheid tot communiceren, de eenzaamheid, de angst en de vlucht in een illusoire werkelijkheid. Zo presenteert het absurde theater aan de kijker een metafysica van de zinloosheid. Deze inhoudelijke desoriëntatie manifesteert zich ook in een vormelijke. Een constant gegeven is de afbraak: afbraak van de plot, van de karakters, van de communicatie, van het tijdsverloop. De ruimte fungeert als directe metafoor van de desolaatheid van de uitgebeelde situatie. De voordien strakke, conventionele toneelvormen worden opengebroken tot niet‐lineaire, alogische (spraakstoornis waarbij het spreken totaal onmogelijk wordt of wartaal wordt gesproken) ‘taalopstapelingen’. Geliefde procedés zijn: de tragische farce, de ‘sick joke’ (zwarte humor), de paradox en de ironie. Andere benamingen voor absurd theater zijn: anti‐theater, théâtre du dérisoire, théâtre de l’absence, farces métaphysiques. (uit ‘Lexicon van literaire termen’) Specifiek voor het ‘absurde theater’ ‐Veelal geen verhaallijn, geen plotontwikkeling. In de plaats hiervan krijgt het publiek een serie van losse tafereeltjes die het op een of andere manier moet zien te verwerken. ‐Er wordt veel aandacht geschonken aan de onbegrijpelijkheid en onbegrijpbaarheid van de werkelijkheid. ‐Taal, tenslotte heeft een wat eigenaardig statuut: hoewel middel tot communicatie, toch werpt het vooral een barrière op die communicatie onmogelijk maakt, het individu des te meer isoleert en het spreken in een futieler daglicht plaatst. ‐De personages sluiten elke neiging tot identificatie bij de toeschouwer uit – een Kafkaiaanse vervreemding is ook hier niet ver weg.
100
Het absurde toneel creëert m.a.w. een omgeving waarin mensen geïsoleerd rondlopen, clownesk, struikelend, hortend en stotend doorheen hun leven. Gezelschap wordt gezocht uit eigenbelang: men is te bang om alleen door een vreemde en onbegrijpelijke wereld te stappen. Hoewel het redelijk negatief getint is, toch is het absurdisme niet volledig nihilistisch. De boodschap die het wil uitdragen is er een van getemperde idealen: de mens moet zijn ambities terugschroeven en zijn hoop om de ultieme waarheden te ontdekken laten varen. Wat het absurde theater toevoegt, is dat de mens niet het centrum van de wereld is (zoals vroeger gedacht). Hij heeft iets van een houtworm, een verstekeling op de ark, anoniem. Absurd toneel is dan ook weinig verrassend, vaak satirisch en spot met ieder die in deze wereld nog zin wil zien, waarheid wil ontdekken. Hun ‘engagement’ brengen de auteurs niet rechtstreeks in de handeling onder; ze drukken het metaforisch uit en suggereren een esthetische, niet een pragmatische oplossing.(bv. in de principiële onernst van Ionesco of de ijzingwekkende reductie van de spreek‐ en toonbare Beckett. Het absurd theater biedt ongenadige beelden van het ultieme en onmysterieuze: on‐zin als inhoud van alle leven, het theater als bewijs van het niets. Het stelt zich tot doel het publiek niet te overstelpen met negativiteit, maar veeleer hen ertoe te brengen om hun eigen ‘meaning of life’ te construeren, wat die ook moge zijn.
Alfred Jarry Luigi Pirandello Eugène Ionesco
101
Alfred Jarry. (1873‐1907) Jarry’s korte onstuimige leven stond in het teken van het absurde, het irrationele en de humor. Hij was een authentieke voorbode van de dadaïstische en surrealistische stromingen, die in de eerste helft van de 20ste eeuw tot uiting zouden komen. Zijn werk getuigt van een grote eruditie, maar een mengeling van karikatuur en tragiek werkt vaak verwarrend. De beeldspraak van zijn poëzie bezit een grote suggestieve kracht. Jarry komt in contact met allerlei hippe schrijvers en schilders uit de fin‐de‐siècle; Hij publiceert in tijdschriften en leert de uitgever Vallette en zijn vrouw Rachilde kennen. Zij geven ook zijn eerste boek, ‘Les minutes de sable mémorial’ uit. Hij publiceert ook ‘César‐Antichrist’. In Parijs wordt hij ook berucht door zijn behoorlijk afwijkende gedrag: zijn eerste Parijse kamer, waar hij uilen houdt, is gedecoreerd met bloed en crucifixen. Jarry is vervuld van een drastische opstandigheid tegen de laagheid en de ‘sottise’ van de bourgeois. Zijn ‘Ubu Roi’ is in die zin het prototype van zijn creaties gebleven. Dit werk waarvan hij de eerste versie reeds schrijft op 15 jarige leeftijd wordt later zijn bekendste. (Zijn natuurkundeleraar op het Lycée , Père Hubert, staat model voor Pa Ubu. Het stuk heette aanvankelijk ‘Les Polonais’.) Het is een ‘farce’ in vijf bedrijven, die gestalte gegeven geeft aan een personage, dat tot een symbool is uitgegroeid en dat door de aanduiding ‘ubuesk’, een soort oertype geworden is van een karikaturaal burger, afwisselend uitblinkend door dwaasheid en boosheid, mengeling ook van lafheid en onbedwongen heerszucht. Nog werk van Jarry: ‘Le Surmâle’ : Zelf geeft hij deze roman de ondertitel ‘roman moderne’ ‘Les gestes et opinions du docteur Faustroll pathysicien’
102
Luigi Pirandello. (1867‐1936) Studeert te Palermo en Rome aan de Faculteit der Letteren. Hij verlaat Sicilië in 1889 studeert verder in Bonn, waar hij afstudeert in de filosofie in 1891. Pirandello trouwt met Maria Antonietta Portulano, ze krijgen twee kinderen en vestigen zich voorgoed in Rome. Zijn literaire loopbaan begint hij o.a. door medewerking aan de tijdschriften ‘Nuova Antologia’ en ‘Il Marrzocco’, terwijl hij met de steun van de Siciliaan L. Capuana bekendheid verwerft in de literaire kringen in Rome. Doordat zijn vrouw zenuwziek wordt en ten gevolge van financiële tegenslag ziet hij zich genoodzaakt in het onderwijs te stappen. In 1897 wordt hij docent literatuurgeschiedenis te Rome, en dit zou hij tot 1922 blijven. IN 1904 schrijft hij zijn eerste beroemde roman: ’Il fu Mattia Pascal’ (Levend dood, wijlen Mattia Pascal). In het romangenre schreef hij verder: ‘Si gira!’ (Er wordt gefilmd!) en herdrukt onder de titel ‘Quaderni di Serfanino Gubbio, operatore.’ (Uit het leven van Derafino Gubbio, filmoperateur) 1925. ‘Uno, nessuno e centomila’ (Iemand, niemand en honderdduizenden) verschijnt in 1927. Hieraan werkt Pirandello 15 jaar. Het boek beschrijft de ontbinding van de persoonlijkheid van Vitangelo Moscarda, de hoofdpersoon. Inhoud: Door de ogenschijnlijk banale opmerking van zijn vrouw dat zijn neus scheef staat, raakt het hoofdpersonage in een dramatische identiteitscrisis. Hij ontdekt dat hij niet gewoon één persoon – iemand – is, maar stelt voor zichzelf vast dat hij ‘niemand’ is. Hij komt uiteindelijk tot het besef dat hij honderdduizend individuen in het bewustzijn van zijn medemensen in zich herbergt, al naargelang het beeld dat zij van hem hebben. In een in 8 episodes verdeeld verhaal kunnen we de verwikkelingen volgen van een man die ontdekt dat hij zich nooit ziet zoals de anderen, vooral in de spiegel niet. Hij gaat op zoek naar zichzelf en naar de personen die hij in de ogen van anderen is. Die andere personages wil hij vernietigen, bv. de domme, rijke, lieve echtgenoot en woekeraar, en tot een persoon, zichzelf terugbrengen. Ten slotte wil hij door alles af te stoten niemand zijn, een zwerver die steeds opnieuw geboren wordt en leeft in alles om hem heen. Pirandello’s ideeën over de waarheid, die is zoals de ander die ziet, en de wereld, die geen andere werkelijkheid bezit dan welke wij er zelf aan toekennen, worden hier tot in het absurde doorgevoerd met zeer frappante sociale gevolgen.
103
Onmiddellijk na W.O. I boekt Pirandello succes met zijn toneelwerken, die veelal gebaseerd zijn op eerder geschreven novellen; hij is ‘plagiator van zichzelf’! In 1922 breekt hij internationaal door en reist hij over de wereld met zijn eigen toneelgezelschap, dat gefinancierd wordt door de fascistische partij van Benito Mussolini, waar Pirandello in 1924 lid van wordt. Zijn toneelstukken krijgen veel aanzien, vooral in het buitenland (Duitsland en Frankrijk). In 1929 wordt hij lid van de Italiaanse Academie en in 1934 krijgt hij de Nobelprijs literatuur. Aan het eind van zijn leven houdt hij zich ook bezig met ‘cinema’, een medium waarin hij nieuwe mogelijkheden ziet. Pirandello was een van de voornaamste vernieuwers van de toneelschrijftrant in de eerste dertig jaar van de 20st eeuw. Door zijn centraal stellen van het probleem van ‘schijn en zijn’ lijken zijn stukken even zo vele variaties op het thema dat de mens niet is wat hij schijnt of meent voor te stellen. Daardoor wordt wat hij ‘speelt’ tot realiteit en daarom creëert Pirandello zo vaak situaties van ‘toneel op toneel’. Zijn toneelwerk: ‘Cosi è (se vi pare) = (Wat is de waarheid?) komedie uit 1916 naar de novelle ‘la signora Folae il signor Ponza, suo genero’ (Mevrouw Frola en Mijnheer Ponza, haar schoonzoon) ll piacere dell’onestà’ = (Het spel van de eer), een komedie uit 1917 waar het thema van de persoonlijkheid die elkeen op zijn manier vormt, aan bod komt. ‘Il giucco delle parti’ = (Spel der partijen), een komedie uit 1919 daarentegen, is gericht tegen de conventies van de burgerlijke samenleving. Pirandello’s vaardigheid vertoont hier echter veel van een klucht en verandert de personages in marionetten. ‘Ma non é una cosa seria’ = (Niet ernstig bedoeld), een komedie uit 1918 straalt boven het banale burgerlijke thema de aandoenlijke ironie van de auteur uit. ‘Il berretto a sonagli’ = (De Zotskap), een komedie uit 1917 waarin een vrouw krankzinnigheid moet veinzen om een schandaal te vermijden. Hier wordt de ironie van Pirandello al bitterder. ‘Tutto per bene’ (= Alles komt terecht), is een komedie uit 1920 met een groots karakter, de ontwikkeling van een wrang thema van Pirandello’s moraal: de berusting uit onmacht. Met ‘Come prima, meglio di prima’ (= Beter dan vroeger), een komedie uit 1920 naar de novelle ‘La veglia’ (= De wake) wil de auteur wijzen op de onmogelijkheid om de banden van het leven te verbreken, ofschoon de mens soms de illusie koestert het leven te kunnen ontvluchten.
104
Een nieuwe weg slaat Pirandello in met ‘Sei personaggi in cerca d’autore’ (= Zes personages op zoek naar een auteur), een drama uit 1921 waarvan het paradoxale onderwerp het middelpunt vormt van de trilogie ‘Toneel op het Toneel’. Dit werk openbaart de tegenstelling tussen personage en acteur. Tijdens de repetitie van een toneelstuk, verschijnen op de scène zes personages. De Vader verklaart aan de regisseur dat zij het product zijn van de verbeelding van de auteur, die er echter niet in geslaagd is hun de ware gedaante te verlenen met de mogelijkheden van zijn kunst. Zij zoeken dus een auteur die hun drama op het toneel kan brengen. Ieder van hen verhaalt dan zijn eigen standpunt. De Vader is met de moeder getrouwd waarmee hij een zoon heeft. Daarna wordt de Moeder de minnares van de secretaris van de Vader; deze laatste verzet zich niet tegen hun relatie. De secretaris en de moeder krijgen drie kinderen. Nadat de Moeder met haar minnaar was meegegaan, zag ze zich na zijn dood verplicht met al haar kinderen naar de stad weer te keren. Daar komt de dochter terecht in een rendez‐vous huis, waar de Vader haar ontmoet. Zij herkennen elkaar niet tot ook de Moeder er aan te pas komt en de Vader, aangegrepen door afschuw en ontzetting, besluit beiden weer in huis te nemen. Maar thuis beschouwt de Zoon hen allen als indringers en achtereenvolgens sterven de jongste twee kinderen op onverwachte wijze, terwijl de Moeder tevergeefs poogt het begrip van de Zoon terug te winnen. Op dat ogenblik vlucht de Dochter met een bitter hoongelach, terwijl de anderen met elkaar praten op het toneel en de regisseur zich inspant om het drama te ensceneren: maar geen enkele van de personages kan zich tevreden stellen met de taal van het theater die met haar veralgemening en haar gebrek aan precisie immers zo inadequaat is dat ze juist het tegendeel van hun belevingen schijnt uit te drukken. Zo kan Pirandello –door in zekere zin terug te vallen op de Commedia dell’Arte traditie – wijzen op de zorgeloosheid waarmee het toneel op beslissende wijze die wisselvallige situaties van het leven tracht vast te leggen. Het stuk vertegenwoordigt een van de sterkste en de gelukkigste momenten in het werk van Pirandello en vormt tevens een beslissende fase in de ontwikkeling van het drama als zodanig. Met onweerstaanbare kracht heeft de invloed van Pirandello zich hier laten gelden. Voor een groot deel is het moderne theater daaruit gegroeid. Behalve zijn historische waarde, vertoont het drama ook een verheven moreel peil en ondanks bepaalde declamatorische zwakheden, ontvouwt het geheel een merkbare dichterlijke warmte die natrilt in de angst van de personages. Met dit werk is Pirandello een van de geniaalste verbeelders van de moderne existentiële problematiek, de sloper van elk geestelijk conventionalisme. Niet minder indrukwekkend is ‘Enrico IV’ (= Hendrik IV), een tragedie uit 1922. Dit werk kan gezien worden als de tragedie van de situaties, eens en voor altijd vastgesteld, waaruit het onmogelijk is te vluchten en waarbij het onderscheid tussen fictie en werkelijkheid niet kan worden bepaald.
105
De diepzinnige en plechtige taal van Hendrik IV, die haast als een monoloog het hele drama vult, verkrijgt in deze tragedie een verheven dichterlijk gehalte als draagster van Pirandello’s ideeën omtrent het vruchteloze van de strijd die de mens aanbindt ter verovering van een werkelijk bestaan. Zo ook ‘Vestire gli ignudi’ (= De naakten kleden), een komedie van 1922, waarin uit het beangstigende onderzoek van twee toegesnelde minnaars blijkt dat hun vriendin, die zich probeerde te zelfmoorden, zich heeft willen ‘kleden’ met een zogenaamde werkelijkheid en dat zij, nu deze haar ontvallen is, niets anders kan doen dan werkelijk zelfmoord plegen. ‘La vita che ti diedi’ (= Het leven dat ik je schonk), een drama uit 1923, is het drama van een plotseling bij zijn moeder teruggekeerde jongeman. Volkomen anders gebleken dan in haar herinnering, sterft hij. Wanneer zij haar oude beeld van hem tot enig aanvaardbare werkelijkheid wil promoveren, leert zij door de geliefde van haar zoon dat deze nu pas waarlijk sterft. ‘Questa sera si recita a soggetto’ (= Vanavond wordt er geïmproviseerd), een komedie van 1930, voltooid na stukken als het ook weer karakteristiek betitelde ‘Suo modo’ (= Ieder op zijn manier) uit 1924, die trilogie Toneel op het Toneel. De regisseur ensceneert een geïmproviseerde voorstelling naar de novelle ‘Leonora addio’; hij vervormt en verandert het werk van de auteur naar zijn persoonlijk inzicht. Maar de acteurs weigeren hem te volgen, zij wensen geen marionetten te zijn en willen hun eigen emoties laten spreken. Wanneer ze aan zichzelf overgelaten worden, krijgt het drama, dat gespeeld moest worden, pas zijn ware ontwikkeling. Zo vindt Pirandello de aanleiding om met sensationele scenische vondsten de theatrale sleur van zijn tijd te hekelen. In zijn laatste stukken concentreert hij zich geheel op de relativiteit van de werkelijkheid en zijn theorie van het veelvoudige van de persoonlijkheid. In die geest ontstaat ‘Come tu mi vuoi’ (= Zoals je me wilt), een komedie van 1930, die weer draait om de moeilijkheid met juistheid te bewijzen wat tot de werkelijkheid behoort en wat tot de verbeelding. ‘Quando si è qualcuno’ = Wanneer men iemand is), een komedie uit 1933 met autobiografische inslag, wil tenslotte aantonen hoe zwaar beroemdheid kan drukken. Een bekend auteur is verliefd op een jong meisje en schrijft jeugdige verzen voor haar onder een valse naam. Zijn geheim wordt echter ontdekt; men beschuldigt hem van alle zijden en voortaan kan hij zich niet meer losmaken van de voorstelling die de mensen van hem gemaakt hebben. Terwijl de hele natie hem verheerlijkt voelt hij,
106
zich verzettend tegen de valse voorstelling van zijn persoon, dat hij in werkelijkheid langzaam het einde tegemoet gaat. Voor zijn denken van groot belang is het onvoltooide ‘I giganti della montagna’, postuum verschenen in 1937. Thematiek. Pirandello’s werk behoort tot het modernisme, een stroming die in Italië haar hoogtepunt kende tussen 1915 en 1930, woelige jaren van technologische en wetenschappelijke vooruitgang, maar ook van oorlog. In het modernisme staat de worsteling met die veranderde maatschappij centraal, waarbij oude zekerheden verdwijnen en oude waarheden hun zeggingskracht verliezen. Een centraal thema in het werk van Pirandello is de identiteitscrisis van zijn personages, bewust van hun tijdsgeest en op zoek naar WIE ze zijn, daarbij vaak meerdere persoonlijkheden hebbend, uit meerdere 'ikken' bestaan, die onderling en met de wereld om hen heen de strijd aangaan. De uitkomst van deze strijd met zichzelf en de wereld is voor de personages zelden rooskleurig en leidt vaak tot negatieve resultaten: ze verliezen zichzelf en komen terecht in een leefsituatie van onoplosbare tegenstellingen. De personages raken iedere houvast kwijt en komen terecht in een situatie van onontwarbare tegenstellingen die levensgeluk en sereniteit onmogelijk maken. Pirandello beschrijft zelf in een brief dat hij bestaat uit een ‘grote ik’ die sociaal is, en een gesloten ‘kleine ik’. Deze twee identiteiten staan op gespannen voet met elkaar, waarbij de eerste ‘ik’ een masker is om zich achter te kunnen verschuilen. Ieder mens zit gevangen in zijn pogingen een werkelijkheid voor zichzelf en de mensen om zich heen te scheppen. De waarheid een masker geven om zich achter te verbergen is een belangrijk thema. Pirandello maakt bijvoorbeeld het onderscheid tussen ‘vita’ (het leven – de gebeurtenissen) en ‘forma’, de wijze waarop de gebeurtenissen zich manifesteren. Het leven en de vorm komen slechts zelden overeen. Deze productieve spanning tussen ‘vita’ en ‘forma’ loopt als een rode draad door zijn werk. Sicilië heeft een stempel gedrukt op veel van zijn werk: sommige verhalen spelen zich op het eiland af en de typisch Siciliaanse thematiek van familiewaarden en het familiedrama speelt een prominente rol. Een terugkerend motief in zijn werk is de humor. Humor is een manier om jezelf en anderen te leren kennen: volgens Pirandello heeft humor twee kanten. De eerste is de spontane lach, dit is de lach die verschijnt wanneer je met een komische situatie geconfronteerd wordt. De tweede kant is het vervolg: bewustzijn van het leed achter de lach. Zo beschrijft hij een oudere vrouw die overdreven veel make‐up draagt, wat op de lachspieren werkt. Maar daarna wordt het personage zich ervan bewust dat die oude vrouw die make‐up misschien wel als masker gebruikt tegen de ouderdom, of
107
om een eventuele jonge minnaar tevreden te stellen. De humor en de tragiek zijn zo twee zijden van dezelfde medaille.
108
Eugène Ionesco. (1912‐1994) Geboren in Roemenië als kind van een Roemeense vader en een Franse moeder. Bracht zijn jeugd door in Frankrijk, was een tijdje leraar Frans in Boekarest en keerde in 1938 naar Frankrijk terug. Uitgaande van het feit dat de reacties tussen mensen en dingen niet beantwoorden aan rationele logische wetten, schrijft hij een aantal toneelstukken waarbij de absurditeit van het alledaagse leven de inspiratie is voor zijn komisch parodiërend talent, dat vooral tot uitdrukking komt in zijn non‐ communicatieve taalwoekeringen. In toneel ziet Ionesco weinig: “Theaterbezoek betekende voor mij dat ik mensen zag, kennelijk serieuze mensen, die zichzelf voor gek zetten.” In 1950 schrijft hij een toneelstuk: ‘La cantatrice chauve’ = ‘De Kale Zangeres), een anti‐stuk waarin het groteske in het alledaagse het hoofdthema is. Verder schrijft hij nog een dertigtal stukken die ook nu nog vaak gespeeld worden: o.a. ‘Jacques ou la soumission’(1950) ‐ ‘La leçon’ = ‘De les’ (1951) ‐‘Le salon de l’automobile’ (1951) ‘Les chaises’ (1951) ‐ ‘L’avenir est dans les oefs’ 1951) ‐‘Victime du devoir’ (1952) ‘La nouvelle locataire’ (1953) ‐‘Ameédée, ou comment s’n débarrasser’ (1953) ‘L’impromptu d’Alma’ (1955) ‐ ‘Le rhinocéros’ = De Rhinoceros’ (1957): neigt naar het barokke. ‘Tueur sans gages’ (1957) ‐ ‘Les rois’ (1961) –‘Le roi se meurt’ = ‘De Koning sterft’ (1962): gaat de kant uit van de tragedie ‐ ‘Le piéton de l’air’ (1962) ‐ ‘Le soif et la faim’ = ‘Honger en dorst’ (1966) ‘Jeux de massacre’ (1970) ‐ ‘Macbeth’ (1972) = parodie op Shakespeare ‐‘Un homme en question’ (1979) ‐ ‘Délire à deux (….à tant qu’on veut) = ‘Dubbele waanzin… of driedubbele’ (1991) Hij schrijft ook korte verhalen, kinderboeken, artikels over theater, over literatuur en kunst en filmscenario’s: ‘Notes en contrenotes’ (essay), ‘Journal en miettes’ (essay), ‘Présent passé, passé présent (autobiografisch), ‘La va se’ (scenario), ‘La solitaire’ (roman – toneelversie: ‘Ce formidable bordel’ 1973), ‘Antidotes’ (pamflet), ‘La main paint’ (bundel werkaantekeningen) Op latere leeftijd begint hij te schilderen omdat woorden volgens hem tekortschieten. Over zijn werk was hij tevreden, omdat dat ‘het onzegbare verwoordt’, maar tegelijkertijd beweerde hij: ‘Alles wat ik te zeggen heb, is dat ik niets te zeggen heb.’
109
Arthur Adamov. (1908‐1970) Geboren in Rusland, studeert eerst in Genève, later in Parijs. Komt in contact met het werk van de surrealisten. Een centraal thema in zijn werk is de eenzaamheid en de anonimiteit van de (moderne) mens, die ten onder gaat door externe krachten waartegen hij niet opgewassen is. Ruimte, tijd en taal zijn abstract gehouden. Toneelwerk. ‘La parodie’ (1947), ‘Le professeur Taranne’(1951), ‘Le ping‐pong’ (1955), ‘Paolo‐Paoli (1957), ’Off Limits’ (1968).
110
Samuel Beckett. (1906‐1989)
‘Wachten op Godot’
Iers schrijver van gedichten, essays, proza en toneel. Studeert aan het Trinity College in Dublin waar hij Modern Languages volgt. Na zijn studies werkt hij twee jaar als gastdocent Engels aan de Ecole Normale Supérieure in Parijs. In Parijs leert hij James Joyce kennen, die op hem een ‘overdonderende’ indruk maakt. Beckett behoort snel tot de kring van intimi en medewerkers van Joyce. Na zijn periode in Parijs behaalt hij in Dublin zijn ‘Master of Arts’. Het academisch leven en de ‘bekrompenheid’ van Ierland bevallen hem niet. Hij trekt enkele jaren door Europa en vestigt zich later definitief in Parijs. Zijn eerste publicatie was het kortverhaal ‘Assumption’ (1929). In 1930 ontvangt hij een prijs voor ‘Whorescope’, een geheimzinnig gedicht over Descartes. 1931 is dan het jaar waarin hij het onderschatte ‘Kritisch essay over Proust’ publiceert. Voor de oorlog schrijft hij essays, verhalen, gedichten en de roman ‘Murphy’ (1938). Tijdens de oorlog speelt hij een rol in het Franse verzet, waar hij Suzanne Deschevaux‐Dumesnil leert kennen, met wie hij dertig jaar later trouwt. Na de oorlog begint zijn productieve periode als toneelschrijver. Zijn eerste toneelstuk ‘Eleutheria’ (1947), is gespeeld noch gepubliceerd. Zijn tweede ‘En attendant Godot’ (1952) is echter een schot in de roos! Beckett schrijft het, zoals veel van zijn toneelwerk, in het Frans: ‘parce qu’en Français c’est plus facile d’écrire sans style’
111
Het is een verhaal van twee zwervers die vol vertrouwen wachten op Godot die echter nooit komt opdagen. Godot had hen moeten helpen in hun uitzichtloze situatie. Dit stuk was ‘spraakmakend’ omdat het de eerste keer was dat het publiek een stuk te zien kreeg waarin niets gebeurde. De personages vervelen zich, ze proberen de tijd te doden met (woord)spelletjes. Ze wachten en doen verder niets. Later volgen o.a. ‘Fin de partie’ (‘Eindspel’ 1957), ‘Krapp’s last tape’ (‘Krapp’s laatste band’ 1959), ‘Happy days’ (‘Gelukkige dagen’ 1961) en vele andere, steeds korter wordende stukken. Een gedeelte daarvan is als televisie‐ of hoorspel geschreven. Beckett heeft veel zijn stukken zelf geregisseerd, met name in Duitsland. In 1964 maakt hij ook een film: ‘Film’ geheten (stomme prent met Buster Keaton). Na een eerste televisiedrama = ‘Eh Joe’ (1967), schrijft hij meerdere scripts, o.m. ‘Ghost Trio’ (1976). In de jaren tachtig verschijnen nog ‘Catastrophe’ (1982), ‘What Where’ (1983), ‘Nacht und Träume’ (1987) en tenslotte ‘Quadrat’ (1988). In 1988 wordt ook ‘L’image’ gepubliceerd, een boekje van tien bladzijden, bestaande uit één zin van 1200 woorden (reeds geschreven in 1950). Beckett is vaak gekoppeld aan Ionesco. Vanwege zijn existentialistische visie en de experimentele vorm van zijn teksten is hij ook al in verband gebracht met Sartre. Maar het Europese panorama is nog weidser. Beckett brengt evengoed een eresaluut aan Proust als aan Joyce, zijn geestelijke vader. Voor elk drama van Beckett wordt het stramien geleverd door filosofen van het Europese vasteland, zij het dat ze gepersifleerd en karikaturaal gemaakt worden: Descartes, Geulincx, Schopenhauer, Vico. Op de achtergrond staat Ierland. De mens is alleen en onopgesmukt, verdorven en toch vorstelijk in zijn niets, van couplet tot couplet het levensritme bezingend. Beckett’s werk geldt als tamelijk ontoegankelijk. Hij was een ‘absurdist’ in de ruimste zin van het woord: iemand die het irrationele van het bestaan toont op een manier die niet de illusie wekt dat het bestaan een samenhang vertoont. Hij zag de vraag naar de zin van het bestaan als een absurde. Met ‘Godot’ brak hij met de heersende toneelconventies en daarmee bevrijdde hij het toneel van de dwingende verhaalstructuur. Het ging hem uiteindelijk alleen nog om de taal en de onmacht van de mens om zich in taal te verwezenlijken. Het probleem van het vastleggen van de werkelijkheid in taal – of de onmogelijkheid van een getrouwe weergave‐ staat centraal in zijn werk.
112
Zijn stukken werden steeds kernachtiger, de regieaanwijzingen steeds dwingender, totdat er bijvoorbeeld alleen nog een sprekende mond te zien is: ‘Not I’ (‘Niet ik’ 1972). Vele critici probeerden wat zich aan het begrip onttrok in christelijke of existentiële termen grijpbaar te maken. Beckett zelf gaf geen toelichting op zijn werk. Hij zei: ‘Ik zeg wat ik bedoel’. In ‘Ohia Impromptu’ zitten twee in het zwart geklede mannen met wit haar dat hun gezicht bedekt op witte stoelen aan een witte tafel. De een leest een verhaal over een ontmoeting, de ander luistert‐ en reageert. Hij is actief betrokken bij het op de planken brengen van zijn werk; vaak als raadgever of regisseur. Hij vertaalt zelf zijn werk in het Engels (of Frans) en werkt nauw samen met andere vertalers (bv. Jacoba van Velde, die zijn stukken introduceerde in het Nederlands taalgebied). Romans: De oorlog schrijft hij van zich af in ‘Watt’ (1943). Zijn werk uit deze periode, van ‘More Pricks than Kicks’ (1934) tot ‘Mercier and Camier’ (1946), staan nog sterk onder invloed van Joyce. In de trilogie ‘Molloy’, ‘Malone Dies’ en ‘The Unnamable’ (1951‐1953) behandelt Beckett het thema van het wanhopige bestaan aan de rand van de maatschappij. In 1969 krijgt Samuel Beckett de ‘Nobelprijs voor literatuur’ .
113
Witold Gombrowicz
Slawomir Mrozek Vaclav Havel
Witold Gombrowicz. (1904‐1969) ‘De mens zoals ik die voorstel, wordt van buiten af gecreëerd, hij is tot in zijn essentie niet authentiek omdat hij nooit zichzelf is, slechts een vorm die tussen de mensen geboren wordt.{…} Hij is een eeuwige acteur, maar een natuurlijke acteur doordat hij mens is; mens zijn betekent acteur zijn….’ (Dagboek 1957‐1960) Pools schrijver – studeert rechten, maar vindt geen genoegen in deze job. Hij wil schrijver worden. Debuteert in 1932 met de verhalenbundel ‘Met voorbedachten rade’. In 1938 presenteert hij zijn eerste roman ‘Ferdydurke’, die aan de vooravond van WOII groot opzien baart in de intellectuele kringen van Polen. Het is het verhaal van een dertigjarige man die, net als Gombrowicz zelf, een onvoltooid, ongevormd wezen blijft, een individu dat bij geen enkele duidelijk omschreven sociale groep hoort. Gombrowicz’ filosofie doet denken aan het sartriaanse existentialisme van na WOII; beiden gaan uit van een wereld zonder God en ontdaan van traditionele waarden. Daarnaast is sprake van een verheerlijking van de menselijke vrijheid en ook gaat de existentie boven de essentie‐vorm. Gombrowicz voegt daar nog een tegenstelling aan toe: Vorm/rijpheid/godheid tegenover Chaos/jeugd/onrijpheid. In zijn eerste toneelstuk ‘Iwona, Ksiezniczka Burgunda’ (‘Yvonne, prinses van Bourgondië’ 1938) krijgt het shakespeariaanse thema van de troonopvolger die tegen zijn ouders in opstand komt, de vorm van een ‘farce’. Tijdens de oorlog en ook daarna, tot in 1963, woont G. in Argentinië.
114
In 1946 schrijft hij ‘Slub’ = ‘Het Huwelijk’ een toneelstuk waarvan de handeling zich voltrekt in de droom van de hoofdpersoon. ‘Operetka’ (operette, drama 1966), zijn laatste toneelstuk is vrij optimistisch: na de vernietiging van het oude systeem en de waanzin van de totalitaire ideologieën triomfeert de jonge, spontane naaktheid. Andere werken: ‘Trans‐Atlantisch’ (roman uit 1953) ‐ ‘De pornografie’ (roman uit 1960) – ‘Kosmos’ (roman uit 1965) – Gombrowicz behoort tot de belangrijkste schrijvers van de 20ste eeuw. Zijn dramatische en epische werken zijn door hun weergaloze originaliteit voor veel schrijvers in binnen‐ en buitenland een inspiratiebron. (John Updike, Milan Kundera, Slawomir Mrozek).
115
Slawomir Mrozek. (°1930) Pools schrijver en cartoontekenaar. Hij studeerde architectuur in Krakow en vestigde zich in 1963 in Italië, in 1968 in Parijs. In zijn werk, dat meestal een politieke achtergrond heeft, verbindt hij conventionele humor met groteske satire. Hij ondergaat de invloed van Kafka en bestrijdt de strengheid van het regime met zijn absurde humor in tragikomische, politiek getinte stukken. In zijn toneelstukken is hij een vertegenwoordiger van het absurd theater en steekt hij vaak, zoals bv. in ‘Policja’ = ‘Politie’ (1958), de draak met maatschappelijke conventies. Toneelwerk. ‘Indyk’ (1960), ‘Striptease’ (1961), ‘Karol’ (1961), ‘Na pelnym morzu’ (1961), ‘Tango’ (1964), ‘Rzeznia’ (1975), ‘Garbus’ (= ‘De Bochel’ 1975), ‘Emigranci’ (= ‘Emigranten’ 1975), ‘Amor’ (1979), ‘L’Ambassadeur’ (1981).
116
In Vlaanderen schrijft Tone Brulin (°1926) over de onmogelijkheid van communicatie en over de absurde situatie van de mens: ‘Horizontaal’ (1955), ‘Verticaal’ (1955) en ‘Dromen zijn ijzerdraad’ (1955). ‘De honden’ (1960) is een felle aanval op de apartheid in Zuid‐Afrika.
Nog vertegenwoordigers van de Tsjechische variant van het absurde theater zijn Klima, Kohout en vooral Havel, die op magistrale wijze de holle frasen van het totalitaire systeem aan de kaak stelt, kritiek levert op het cliché, op de bureaucratie als doel op zich en op het mechanische dat daaruit voortvloeit. ====================================