IV STRESS? ZIEKTE EN STRESSHANTERING A.
Het stressconcept
Inleiding Stress kan gedefinieerd worden als een negatieve emotionele ervaring die vergezeld gaat van voorspelbare biochemische, fysiologische, cognitieve en gedrags- veranderingen die erop gericht zijn de stresserende gebeurtenis of de effecten ervan te veranderen Aanvankelijk hadden onderzoekers enkel aandacht voor de stresserende gebeurtenissen zelf, de zogenaamde stressoren. Het onderzoek naar stressoren heeft geholpen om bepaalde condities te identificeren die meer waarschijnlijk dan andere condities stress produceren. Maar, de focus op stresserende gebeurtenissen kan de stresservaring niet volledig verklaren. Omwille van deze reden benadrukken de meeste definities het verband tussen persoon en omgeving. Stress is dan het gevolg van iemands appraisal of inschattingsprocessen: nl. het proces waarbij nagegaan wordt of de persoonlijke hulpbronnen voldoende zijn om tegemoet te komen aan de eisen gesteld door de omgeving. Stress is functie van de mate waarin er fit is tussen persoon en omgeving. Lesnota’s: -load: stimulus die in gang zet -strain: spanning, druk, inspanning -stress: krachten die zich opstapelen in een vast lichaam. =>Op deze manier werd stress gebruikt in de positieve wetenschappen =>Eind 18de eeuw: stress vormt weerstand tegen verandering en gaat in tegen het homeostaseprincipe 1.
Responsbenaderingen
1.1
Cannon: Fight-or-flight respons => SAS-systeem (begin 20ste eeuw: 1920-
1930) Cannon deed aanvankelijk onderzoek naar hormonen. Zo is hij gestuit op stresshormonen die reageren op inbreuken tegen homeostase (diëten!). Zo komt het dat hij het fight-or-flight
mechanisme ontdekt. Hij is aldus een van de voorvaders van het huidige stressonderzoek. Hij heeft echter nooit het woord stress in de mond genomen, hij had dit woord ook niet nodig. Hij weet echter ook geen ander woord te verzinnen. Dus heeft zijn theorie geen wetenschappelijke waarde omdat het niet om een geïdentificeerd proces gaat. Professor vindt dat Cannon het bij het rechte eind heeft. Je hebt het woord stress niet nodig. Stress verwijst in de literatuur vaak naar -stimulusvisie op stress: wat zijn stressoren -responsen -interactie. Stress is aldus geen wetenschappelijke term omdat het niet verwijst naar een specifiek omschreven proces. Het lichaam heeft slechts zijn vorm en functie gekregen dankzij aanpassing en ‘survival of the fittest’. We hebben een aantal stressreacties ontwikkeld wanneer ons organisme een bedreiging percipieert. -het lichaam wordt snel gemotiveerd/aroused door het sympathisch ZS en door het endocrien systeem -deze stressrespons wordt gekenmerkt door de sekretie van catecholaminen, -hartslag, bloeddruk, bloedsuiker, ademhaling nemen toe of versnellen (SZS wordt geactiveerd, maar wanneer het lichaam door zijn voorraad noradrenaline is, wordt het AZS geactiveerd) -verminderde bloedcirculatie naar de huid en verhoogde bloedcirculatie naar de spieren en minder naar maag en darmen (herdistributie van energie) =>SAS: sympathische bijniermergreactie (connectie tussen SZS en bijniermerg: SZS stimuleert het bijniermerg) (zie ook onder punt 3.1) Het gaat om een effort-respons die ondersteunt wordt door adrenaline en noradrenaline. Deze fysiologische respons mobiliseert het organisme om de bedreiging aan te vallen of om ervan weg te vluchten. Deze fight-or-flight respons is adaptief omdat het toelaat dat organisme snel op bedreiging kan reageren. Stress kan ook schadelijk zijn voor het organisme omdat dit het emotioneel en fysiologische
functioneren verstoort en gezondheidsproblemen kan veroorzaken over tijd. Vooral wanneer het organisme niet in staat is te vechten of te vluchten wordt het blootgesteld aan langdurige of herhaaldelijke stress waardoor gezondheidsproblemen kunnen ontstaan. 1.2
Selye: General Adaptation Syndrome (GAS) => HPAC-systeem
Cannon stelt dat het lichaam wordt gemobiliseerd om zoveel mogelijk energie te concentreren. Dit werd aanvankelijk ontdekt door Selye. Wanneer het organisme ziek is treden distinctieve symptomen op en ook symptomen die gemeenschappelijk zijn aan alle aandoeningen. Het GAS beschrijft deze gemeenschappelijke symptomen. Immers, Selye vond dat alle stressoren dezelfde in essentie hetzelfde fysiologisch responspatroon veroorzaken. Wanneer het organisme geconfronteerd wordt met een stressor, dan mobiliseert het zichzelf om tot actie te komen. Deze mobilisatie-inspanning wordt gestuurd door de bijnieren, die op hun beurt ervoor zorgen dat het SZS geactiveerd wordt. De respons zelf is t.o.v. de stressor niet-specifiek: Ongeacht de oorzaak van de bedreiging zal het individu reageren met hetzelfde fysiologische reactiepatroon.b Na herhaaldelijk of langdurige stress zal er slijt op het systeem komen. General Adaptation Syndrome bestaat uit 3 fasen: (Fig. 7.1 p.222) (1)alarmfase: het organisme wordt gemobiliseerd om tegemoet te komen aan de bedreiging, parallellen met het fight-or-flight systeem (2)resistance fase: het organisme maakt inspanningen om de bedreiging te kunnen hanteren (bijv. confrontatie) (3)uitputtingsfase: wanneer het organisme de bedreiging niet kan hanteren en zijn fysiologische hulpbronnen in dit proces uitput. =>HPAC:
hypofyse,
(zie ook onder punt 3.1)
bijnierschorsreactie corticoïden (cortisol) Het gaat hier om een effort with distress-respons Op hersenniveau gaat het om: vrijzetting van ACTH Dit stimuleert het immuunsysteem Stimulatie van de bijnierschors Cortisol: anti-inflammatoir effect =>beschermt het lichaam tegen uitputting en helpt om de
homeostase te reguleren depressieve reactie <-> angstreactie (fight-or-flight reactie), ze komen wel vaak samen voor. Voordelen van het model (1)Het is een algemene theorie van reacties op een grote waaier van stressoren over tijd. Zo reikt het een manier van denken aan over het samenspel van fysiologische en omgevingsfactoren. (2)Het stelt een fysiologisch mechanisme verantwoordelijk voor het verband tussen stress en ziekte. Vooral herhaaldelijke of langdurige uitputting van hulpbronnen (3de fase) is verantwoordelijk voor de fysiologische schade die de basis is voor ziekte (cardiovasculaire ziektes, artritis, hypertensie, immuundeficiënties). Kritiek op het model (1)Psychologische factoren krijgen een zeer beperkte rol toebedeeld. Psychologische inschatting van gebeurtenissen is ook belangrijk bij het bepalen van stress. (2)Er is ook kritiek gekomen op Selye’s aanname dat stressresponsen uniform zijn. Er zijn bewijzen dat specifieke stressoren distinctieve endocrinologische responsen produceren. Hoe personen reageren op stress wordt bovendien ook beïnvloed door hun PH, percepties en door hun biologische constitutie. (3)Het model verwart de stresservaring met het resultaat ervan. Selye meet stress als resultaat alsof stress enkel optreedt nadat het GAS actief is. (4) Selye geeft aan dat hij zijn syndroom eigenlijk de strain-reactie had moeten noemen en datgene wat de reactie veroorzaakt stress. Hij heeft een nieuw woord gecreëerd, m.n. stressor voor stressveroorzakende factor zodanig dat het woord stress kan worden behouden voor de daaruit voortvloeiende toestand. Professor vindt dat men door dit soort woorden tot een cirkelredenering komt. 1.3
Onderzoek met ratten: relatie tussen stress en ziekte
Omgeving
persoon / psychologische stress
Stressor _________________stress \ fysiologische stress S
__________________R
1.3.1 Design Het is een triadisch design: er zitten 3 ratten in 3 kooitjes. De ratten krijgen een staartelectrode die bij rat 1 en 2 aan dezelfde componenten gekoppeld is en die een tailshock kan geven. Rat 1 kan de shock stoppen door aan een loopwieltje te draaien. =>rat 1 kan gevoel van controle hebben Rat 2 niet Rat 3 is de controlegroep en ontving geen shock, in een klein kooitje heeft het sowieso stress. Het psychisch aspect van de stressor is losgekoppeld van het fysische. 1.3.2 Bevindingen Oncontroleerbare aversieve gebeurtenissen leiden bij dieren tot: (1)gedaalde agressiviteit en competitiviteit (2)toegenomen stressgeïnduceerde gastro-intestinale zweervorming (3)veranderingen in de catecholamine- en cortisolniveaus (4)toegenomen vatbaarheid voor het uitgroeien van ingeplante kankergezwellen (5)suppressie van bepaalde parameters van het immuunfunctioneren 1.4
Bevindingen bij mensen
Oncontroleerbare aversieve gebeurtenissen leiden tot: (1)toename van angst, hostiliteit en depressie (2)toename in de reactie op pijn en uitputting (3)toegenomen vatbaarheid voor ziekte en algemeen onwelbevinden Herhaalde(lijke)
blootstelling
aan
piek-stress
leidt
tot
fysiologische
taaiheid
en
stressbestendigheid: (1)lagere basisniveaus van catecholamines en cortisol (2)sneller oplopen van catecholamines tot hogere piekwaarden en snellere terugkeer tot het basisniveau (3)betere weerstand tegen catecholamine uitputting
(4)tragere opbouw van cortisol tot lagere piekwaarden Men zou zich kunnen afvragen wat er dan zo nadelig is aan stress? Herhaalde(lijke) blootstelling aan piek-stress leidt tot fysiologische taaiheid en stressbestendigheid onder bepaalde temporele voorwaarden; In de vakliteratuur zal men bijv. nooit de term + stress tegenkomen. + stress is eenvrije vertaling van de performantie-arousal-relatie die te vatten is in de Yerkes-Dodson curve: In de populaire pers heeft men -performantie vervangen door welbevinden, (somatische) gezondheid -arousal vervangen door stress =>zo komt men aan het begrip + stress Men koppelt het nadeel van stress aan de intensiteitsdimensie. Dit is zwaar onvolledig! Het is beter om stress te koppelen aan de temporele dimensie. Als er af en toe een aversieve ervaring optreedt met voldoende recuperatietijd ertussen (temporele aspect) dan treedt grotere stressbestendigheid op. Wanneer het stressresponssysteem lang gedempt wordt (bijv. door tranquilizers) dan brokkelt destressresistentie af (want er is een lager basisniveau van catecholamines) Fysiologische taaiheid correleert met: (1)efficiënter energiegebruik en betere prestaties in verschillende mentale en motorische taken (2)meer emotionele stabiliteit (3)positief inschatten van het eigen hanteergedrag in situaties met stress/uitdaging (4)betere immuuncompetentie (5)lager risico voor coronaire hartziekten Er is aldus een matrix van: (1)intensiteit (2)duur (3)temporeel patroon (4)beheersingsstrategie (hanteringsstrategie: matching)
1.5
Nadelen van deze benadering
(1)Verbale meting <__________stress__________>fysiologische meting gedragsmeting Mensen denken vaak dat je met al deze metingen hetzelfde concept meet. Het gaat er niet om langs welk meetkanaal je meet, maar welk de validiteit is van een bepaalde soort meting. Bijv. een cortisolmeting is niet de meest valiede meting want er zijn dagschommelingen en is anders bij menstruerende vrouwen enz. Verbale meting
fysiologische meting
Gedragsmeting Voorbeeld: -verbale meting: chauffeurs en passagiers hebben beiden subjectieve spanning, ongenoegen i.v.m. verkeer -fysiologische meting: hanteergedrag->bij de ene persoon zal hartslag stijgen, bij een andere persoon zal de bloeddruk gaan stijgen. Dit zal resulteren in verschillende hanteringsstijlen: chauffeur heeft actieve en de passagier een passieve copingstijl. -gedragsmeting: taakgebonden mentale belasting Het gaat hier om een intercorrelatie matrix van .30. in de volksmond wordt dit geheel stress genoemd, maar eigenlijk gaat het om verschillende aspecten. (2)Mensen kunnen i.t.t. dieren niet blootgesteld worden aan heel extreme stressoren (bijv. shocks). Omwille van deze reden moet men nagaan in welke mate bepaalde situaties stresserend zijn. Dit doet men door middel van ‘life event’ onderzoek.
2.
Stimulusbenaderingen
2.1 Life-events 2.1.1 Holmes en Rahe: Life-events onderzoek ’60-’70 (tabel 5.1 e.v.) Telkens wanneer het organisme een grote aanpassing aan de omgeving moet maken, is de kans dat stress zal optreden hoog. Het lichaamssysteem wordt dus vrnl. belast door zaken die veel aanpassing/verandering vergen. Dit zijn stressbronnen. Men moet stress niet noodzakelijk koppelen aan gebeurtenissen alleen, maar dus ook aan de mate waarin het lichaamssysteem belast wordt. Holmes en Rahe hebben een vragenlijst ontwikkeld als poging om stress te meten, nl. ‘Social Readjustment Rating Scale (SRRS). Dankzij ‘pretesting’ hebben ze gebeurtenissen kunnen identificeren die mensen dwingen veranderingen in hun leven te maken. Hierna hebben ze waarden vastgelegd die de mate van vereiste verandering weergeven. Bijv. wanneer iemands echtgenoot sterft zal bijna elk aspect van diens leven verstoord zijn, i.t.t. iemand die een verkeersboete krijgt. Alhoewel alle mensen bepaalde stresserende gebeurtenissen meemaken, zullen sommigen er zeer veel meemaken en het is deze laatste groep die het meest kwetsbaar is voor ziekte. 2.1.2 Methodologische problemen (1)Problemen i.v.m. gebruik van de SRRS. (a)Sommige items zijn te vaag (b)Er is weinig ruimte voor individuele verschillen omdat aan alle gebeurtenissen vooraf bepaalde waarden werden toegekend. (Bijv. Een scheiding wordt door de ene toegejuicht, terwijl de andere er helemaal van ondersteboven is). Dit soort inventarissen doen dus onvoldoende recht aan individuele variantie want iedereen ervaart gebeurtenissen anders. (eventueel gestructureerd interview: is beter) (c)Deze vragenlijst bevat zowel positieve als negatieve gebeurtenissen. Het bevat ook gebeurtenissen waarvoor mensen kunnen kiezen (zoals bijv. huwelijk) als gebeurtenissen die gewoonweg gebeuren (bijv. de dood van een goede vriend)
Deze verschillen kunnen een effect hebben en zouden dus niet hetzelfde behandeld moeten worden. Plotse, negatieve, onverwachte, niet-controleerbare gebeurtenissen zijn betere predictoren voor ziekte dan positieve, verwachte, persoonlijk controleerbare gebeurtenissen. (d)Men telt de frequentie van deze levensgebeurtenissen op zonder rekening te houden met het feit of deze gebeurtenissen al dan niet succesvol zijn doorgemaakt. Succesvol opgeloste gebeurtenissen zouden minder negatieve effecten hebben op de persoon. (e)Sommige personen zullen meer stress rapporteren dan anderen, of zullen stress intensiever ervaren. Deze personen zullen dan ook meer stresserende levensgebeurtenissen aangeven omdat ze sterker reageren op spanning en stress. (f)Er kan overlap bestaan tussen stresserende gebeurtenissen en chronische spanning of stress. Immers, chronische stress maakt deel uit van het dagelijkse leven. Chronische stress kan bovendien aanleiding geven tot psychologische zorgen (distress) en ziekte. Chronische stress dient apart van de impact van specifieke levensgebeurtenissen onderzocht te worden. Dit is een spurious correlation omwille van overlap. (g)Wanneer men het verband tussen de frequentie van stresserende gebeurtenissen en ziekte onderzoekt moet men waakzaam zijn omdat ook hier overlap kan optreden met impliciete theorieën die mensen hebben over het verband tussen stress en ziekte. Dit is een spurious correlation omwille van retrospectief onderzoek, m.n. a priori overtuigingen van mensen en selectief geheugen. Een ander probleem in dit verband is de tijdsspanne tussen stress en ziekte (bijv. kan stress in januari een verkoudheid in juni veroorzaken?) (2)Onderzoek bij militairen: Rekruten Navy worden gescreend naar belangrijke life events. Opmerking: ze leven onder vrij dezelfde levensomstandigheden. -hoeveel consultaties bij Navy-arts? -daarna wordt er een inventaris van de GZH-parameters gemaakt Er is een correlatie tussen life events en context =>Gezondheid is bovendien een belangrijke levensgebeurtenis op zich. =>Er is aldus verwarring tussen AV en OV. Niet alle life events worden even goed omschreven. =>Correlatie tussen life events en GZH-indicatoren is .30 en dit verklaart hooguit 10% van de variantie.
Cross-sectioneel onderzoek levert andere bevindingen op: Het gaan nl. vaak om een spurious correlation: correlatie door methodische problemen, door bijv. overlap, door retrospectief ondervragen (selectief geheugen, a priori overtuigingen) 2.2 Daily hassles of dagdagelijkse stressoren Voorbeelden van daily hassles zijn: -in de file staan -huishoudelijke klusjes doen -moeilijkheden met het nemen van een kleine beslissing Daily hassles kunnen stress produceren en de fysieke en psychologische gezondheid op verschillende manieren doen verslechteren: (1)De cumulatieve impact van kleine, dagdagelijkse stressoren kan de persoon verzwakken en hem kwetsbaar maken voor ziekte (2)Deze dagelijkse stressoren kunnen het verband tussen grote levensgebeurtenissen en ziekte modereren /matigen (Bijv. wanneer een grote levensgebeurtenis zich voordoet op het moment dat dagdagelijkse stressoren tot een minimum beperkt zijn, dan hoeft stress niet zo groot te zijn). Lazarus en Folkman hebben een vragenlijst ontwikkeld om dagdagelijkse stressoren te meten, m.n. de ‘hassles scale’ (box 7.7 p. 244) Goede punten: (zie tabel 5.4) (1)het aantal belangrijke life events is vrij klein (2)misschien zijn dagdagelijkse stressoren wel belangrijker. Het onderzoek van Kanner et al. wijst uit dat dagelijkse stressoren een betere predictor zijn voor symptomen (zowel psychisch als fysisch) dan grotere stresserende levensgebeurtenissen. (3)misschien zijn deze daily hassles niet zo’n probleem als ook voldoende ‘uplifts’ Kritiek (1)Het meten van dagelijkse stressoren kan verward worden met psychiatrische en fysische symptomen. Dagelijkse stressoren dienen apart van de impact van deze symptomen onderzocht te worden. Dit is een spurious correlation omwille van overlap. (2)Personen die veel dagelijkse stressoren ervaren en die sowieso nogal angstig zijn, zullen
meer psychologische zorgen (distress) hebben. De impact van dagelijkse stressoren op depressie en op het algemene functioneren wordt kleiner wanneer mensen gepercipieerde controle hebben over deze dagelijkse stressoren. Dit soort inventarissen doen dus onvoldoende recht aan individuele variantie want iedereen ervaart gebeurtenissen anders. (eventueel gestructureerd interview: is beter) 2.3 Chronische spanning Chronische spanning kan ongunstige of nadelige effecten hebben op de GZH (zowel psychologisch als fysisch). Chronische spanning kan bovendien de relatie tussen specifieke stresserende levensgebeurtenissen en ongunstige fysieke of psychologische effecten beïnvloeden: (1)Chronische stressoren en negatieve levensgebeurtenissen veroorzaken veranderingen in depressie over tijd. De impact van een negatieve levensgebeurtenis wordt waarschijnlijk gemedieerd door toename van chronische stress die door deze gebeurtenis wordt geproduceerd. (2)Chronische spanning kan bovendien ook stresserende levensgebeurtenissen produceren. Chronische
stress
kan
de
impact
van
levensgebeurtenissen
vergroten
door
de
copingcapaciteiten van de persoon onder spanning te zetten wanneer deze geconfronteerd wordt met een ander probleem dat hij moet hanteren. Opmerking: Het meten van enkel stresserende levensgebeurtenissen zal aanleiding geven tot een onderschatting van de mate waarin chronische stress de impact van stresserende levensgebeurtenissen op psychologische zorgen en gezondheid medieert. Echter, chronische stress kan de effecten van acute stresserende levensgebeurtenissen ook dempen. (Bijv. huwelijksspanning als chronische stressor zal een kleinere stresserende gebeurtenis, zoals een kind dat met een slecht rapport thuiskomt, doen verbleken waardoor deze gebeurtenis niet zo’n groot effect zal hebben op de gezondheid en het welzijn dan wanneer deze gebeurtenis zich geïsoleerd zou hebben voorgedaan.
Onderzoek naar het verband tussen chronische spanning enerzijds en psychologische zorgen (distress) en ziekte anderzijds is moeilijk uit te voeren omdat: (1)chronische spanning grotendeels subjectief wordt gemeten o.b.v. zelf-rapportage. Het is dus moeilijk om objectief te bepalen wanneer chronische spanning aanwezig is. (2)vragenlijsten die chronische spanning trachten te meten overlap kunnen vertonen met psychologische zorgen en neuroticisme. Dit is een spurious correlation omwille van overlap! (3)Vragenlijsten die peilen naar stresserende levensgebeurtenissen kunnen metingen van chronische spanning verwarren met metingen van stresserende levensgebeurtenissen waardoor de impact van chronische spanning op de fysieke en psychologische gezondheid onderschat kan worden. 2.4 Sociaal klimaat Andere mogelijke stimuli die een invloed hebben op de gezondheid zijn: SES, Socioeconomische toestand van een land, acculturatiefenomenen. SES is een van de belangrijkste determinanten van verschillen tussen mensen i.v.m. ziekte en gezondheid. Het is echter moeilijk om te bepalen hoe het verband precies tot stand komt. 2.5 Organisatiestress Onderzoek naar organisatie stress kan -sommige van de meest belangrijke alledaagse stressoren identificeren -bijdragen tot een beter inzicht in het verband tussen stress en ziekte -organisatiestress is een van stressoren die voorkomen kan worden en kan aldus modellen voor preventie aanreiken -stressgerelateerde
fysieke
en
psychologische
werkverzuim en kost veel aan sociale verzekering.
gezondheidsproblemen
zorgen
voor
2.5.1 Stresserende werkfactoren (1)fysieke, chemische en biologische risico’s Deze risico’s kunnen leiden tot -verwondingen -kankers -ademhalingsproblemen -cardiovasculaire ziekte Bovendien is de aard van het werk veranderd sinds de Industriële Revolutie. Daarvoor, in de agriculturele samenleving, was het heel normaal dat men tijdens zijn werk serieuze fysieke inspanningen leverde. Sindsdien heeft kantoorwerk zijn intrede gedaan waardoor men kwetsbaarder is geworden voor ziekte. (2)werkoverbelasting Mensen die het gevoel hebben dat ze te lang en te hard aan teveel taken moeten werken voelen zich meer gestresseerd, hebben slechtere GZHgewoonten en lopen grotere risico’s om ziek te worden i.vgl.m. mensen die dit gevoel niet hebben. Het is echter belangrijk dat men voor ogen houdt dat overbelasting zowel een subjectieve ervaring kan zijn, als een objectieve ervaring (hoeveel uren per week). Gepercipieerde overbelasting vertoont een sterkere relatie met fysieke en psychologische gezondheid. (3)werkdruk Werkdruk leidt tot stress. Gepercipieerde werkdruk produceert werkoverbelasting. Uit onderzoek blijkt dat personen met langdurige matige of hoge werkdruk en –spanning een grotere kans hebben om te sterven binnen 10 jaar. (4)verantwoordelijkheid voor andere mensen Het gaat hier om verantwoordelijkheid over mensen en niet over producten of dingen. Personen die tijdens hun werk verantwoordelijk zijn voor andere mensen lopen een groter risico op hypertensie, diabetes, maagzweren.
(5)rolconflict en rolambiguïteit Rolambiguïteit treedt op wanneer iemand niet zo goed weet wat hij moet doen en geen idee heeft van welke normen men gebruikt om zijn werk te evalueren. Rolconflict treedt op wanneer men conflicterende info krijgt over werktaken of –normen van verschillende personen. Gezondheidsproblemen die hiermee gerelateerd zijn: -chronische hoge bloeddruk -versnelde hartslag -e.a. ziekteprecursoren Wanneer men daarentegen duidelijke feedback krijgt over de aard van zijn performantie, dan worden er lagere niveaus van stress gerapporteerd. (6)niet-bevredigende sociale relaties op het werk Werknemers die weinig mogelijkheden hebben tot interactie met anderen zijn minder tevreden met hun werk en hebben verhoogd catecholamineniveaus. Echter, een aangename sociale omgeving hebben op het werkt hangt af van het feit of je zelf een aangename collega bent. Sociale relaties zijn niet enkel belangrijk omdat ze stress kunnen verslaan, maar ook omdat ze een buffer vormen tegen andere jobstressoren (Bijv. werkdruk). (7)geen aangepaste carrière-planning Dit geeft aanleiding tot psychische zorgen en houdt verband met ziekteprecursoren. Bijvoorbeeld, mensen die vinden dat ze te snel/te langzaam werden gepromoveerd, die zich onzeker voelen over hun toekomst enz. zullen zich meer gestresseerd voelen, sneller hulp gaan zoeken, veel ziek zijn (cardiovasculaire ziekte). (8)gebrek aan controle over het werk Dit is geassocieerd met verhoogde catecholaminesekretie, ontevredenheid en verzuimdagen. Onderzoek doet uitschijnen dat jobs waarbij veel eisen gesteld worden aan de werknemers en waarbij ze weinig controle krijgen het risico op coronaire hartziekte kan verhogen.
(9)werkloosheid Werkloosheid wordt geassocieerd met -depressie -fysieke symptomen -fysische ziekte -alcoholmisbruik -problemen om seksueel geprikkeld te worden -laag geboortegewicht van kinderen Wanneer men terug werk vindt, verdwijnen deze effecten grotendeels. Maar, onstabiele tewerkstelling is geassocieerd met een hoger risico om te sterven. 2.5.2 Organisatiestress en familie Stress komt vaak niet voort uit één rol, maar uit een combinatie van rollen die men vervult. Deze problemen doen zich vooral voor bij vrouwen. Wat zijn de psychologische en GZH-complicaties van een combinatie van gezins- en werkrollen? Gezins-en werkrollen kunnen met mekaar in conflict raken: -intrarolconflict wanneer 1 rol aanleiding geeft tot conflicten Bijv. wanneer een werkende vrouw vindt dat ze teveel moet doen in een te korte tijdsperiode. -interrolconflict wanneer de eisen die vasthangen aan de ene rol overspringen naar andere rollen. Bijv. wanneer problemen in het gezin hun invloed hebben op het werk. Het meeste onderzoek hiernaar is uitgevoerd bij werkende moeders De combinatie van zware verantwoordelijkheden op het werk en in het gezin zorgt ervoor dat: -men minder plezier heeft in alle taken -verslechterde gemoedstoestand -spanning -familiale spanningen -ontevredenheid met het eigen leven -rolconflict Er zijn echter ook gunstige dingen:
-meer zelf-respect, -gevoelens van self-efficacy -tevredenheid met het eigen leven Rolintegratie en rolconflict zijn echter daarom niet minder belangrijk voor mannen. Mannen en vrouwen maken zich evenwel zorgen om verschillende dingen. -mannen maken zich zorgen als er financiële spanningen zijn en bij werkstress -vrouwen maken zich meer zorgen i.v.m. zaken die thuis in het gezin niet goed lopen. Echter, recent onderzoek wijst uit dat satisfactie bij de man in de ouderrol ook een belangrijke determinant is of stress al dan niet aanleiding geeft tot ziekte. Over het algemeen lijkt het vervullen van meerdere rollen voor mannen GZHprotectief te werken. Dit wil echter niet zeggen dat het vervullen van meerdere rollen ook een negatieve invloed kan hebben op mannen. Zo heeft onderzoek bijv. uitgewezen dat na stresserende interpersoonlijke ervaringen op het werk vaders vaker een conflict hebben met hun kinderen. Uit een ander onderzoek is gebleken dat factoren die voor vrouwen stress i.v.m. het vervullen van meerdere rollen doen afnemen, bij mannen stress doen toenemen! Zo blijkt dat het wanneer een vrouw werkt, haar deel van het gezinsinkomen omhoog gaat en haar man’s aandeel in huishoudelijke taken vergroot, dat haar mentale GZH en welzijn erop vooruit gaat, maar dat van haar man achteruit. 3.
Interactionele of transactionele benaderingen
In de eerste stressmodellen is men psychologische factoren vergeten op te nemen. 3.1 Lazarus en Folkman Wanneer een persoon geconfronteerd wordt met een nieuwe of veranderende omgeving, vinden er achtereenvolgens 2 processen plaats: (1)Primary appraisal ( 1ste waarderingsrespons) de persoon zal trachten zoveel mogelijk te taxeren hoe omgevingsfactoren (belasting) eruit zien en wat hun betekenis is. Deze betekenis kan: -positief zijn -negatief of potentieel negatief: Deze situaties worden verder getaxeerd naar mogelijke schade/nadeel, bedreiging of
uitdaging. Schade/nadeel: situatie waarin door een gebeurtenis al nadeel is opgetreden Bedreiging: er is nog geen schade opgetreden, nagaan of een gebeurtenis in de toekomst mogelijk schade kan veroorzaken Uitdaging: de mogelijkheid om een gebeurtenis goed te doorstaan en om er voordeel uit te halen -neutraal zijn (2)Secondary appraisal De persoon gaat de eigen mogelijkheden taxeren (Hoe is mijn hanteringsgedrag?) en nagaan of deze voldoende zijn om tegemoet te komen aan de schade, bedreiging of uitdaging die de gebeurtenis biedt. Stress wordt aldus gesitueerd in balans- of evenwichtverstoring, met aan de ene kant ballast en aan de andere kant draagkracht (Bijv. de student die steeds zegt dat hij het niet zal halen, maar dan onderscheiding haalt: onevenwicht tussen feitelijke belasting en eigen draagkracht). Wanneer schade en bedreiging hoog zijn en het eigen hanteringsgedrag niet voldoende mogelijkheden biedt, dan zal de persoon stress voelen. In de literatuur is er discussie over het statuut van die appraisal processen. In de meeste gevallen zal de appraisalrespons snel en automatisch tot stand komen en is weinig beïnvloedbaar omdat -processen autonoom zijn je beseft immers vaak niet dat ze zich afspelen -zijn niet meer corrigeerbaar vanuit logische spontaneïteit. In hetgeen volgt worden de verschillende stressresponsen beschreven. (1)Fysiologische responsen het gaat hier om responsen in het ZS en in het endocrien systeem. Er zijn op zijn minst 4 fysiologische systemen die aangeven langs welke wegen stress een invloed kan hebben op het lichaam en uiteindelijk aanleiding kunnen geven tot ziekte. (a)het sympathische bijniermergsysteem: Bloeddruk, hartslag, huidgeleiding en ademhaling versnellen. Deze responsen worden nog uitvergroot omwille van de impact die het SZS heeft op het endocrien systeem. Het
bijniermerg gaat nu immers epinefrine en norepinefrine (dit zijn catecholamines) die zich nu doorheen het lichaam bewegen en de fysiologische arousal doen toenemen. (b)het hypofyse-bijnierschors systeem: Stress heeft ook een invloed op dit systeem dat gelegen is onder en gecontroleerd wordt door de hypothalamus. De hypofyse stimuleert de bijnierschors die op zijn beurt corticosteroïden zoals cortisol vrijzet (c)het peptidesysteem (hormonaal stelsel, denk ik!) De hersenen zorgen voor de aanmaak en sekretie van corticotropin-releasing factor die op zijn beurt zorgt voor de vrijzetting van ACTH en beta-lipotropin door de anterieure hypofyse. (d)het immuunsysteem Deze peptiden zijn in grote mate verantwoordelijk voor de activatie van het immuunsysteem als respons op stress. Echter, stimulatie op lange termijn zorgt ervoor dat het immuunsysteem geïnhibeerd wordt. Opmerking: Cortisol kan het lichaam ook beschermen tegen de invloed van stress. Cortisol dempt (onderdrukt) de aanvankelijke arousal om de homeostase te kunnen bewaren. De later optredende activatie van het parasympathisch ZS probeert ook de effecten van de aanvankelijke activatie van het SZS en van de sekretie van catecholaminen te temperen. =>Fysiologische reacties op stress zijn tot op bepaalde hoogte specifiek i.f.v. het type stressor, appraisalprocessen, individuele verschillen. (2)Cognitieve responsen Dit zijn de resultaten van de appraisalprocessen zoals specifieke overtuigingen i.v.m. de schade of bedreiging van een gebeurtenis en over de oorzaken ervan en over de controleerbaarheid ervan. Het gaat hierbij ook om onvrijwillige stressresponsen zoals verstrooidheid, zich niet kunnen concentreren op cognitieve taken. Cognitieve responsen zijn bovendien ook betrokken bij de initiatie van hanteringsgedrag (zie verder). (3)Emotionele en gedragsresponsen Emotionele responsen zijn:
-angst -vrees -opgewondenheid -schaamte -woede -depressie -stoïcisme -ontkenning Potentiële gedragsresponsen zijn onbeperkt, afhankelijk van de aard van de stresserende gebeurtenis Bijv. fight-or-flight). In het model is er een feedbackloop naar cognitieve appraisal van situaties, en van de fysiologische respons naar ?? =>Dit vormt samen het transactionele element, m.n. een terugkoppeling naar processen waardoor je in een cirkelvorm kan terechtkomen. + feedbackloop->toestand verergert - feedbackloop->toestand wordt gecorrigeerd =>populair model omdat het goed aansluit bij de lekenopvatting over stress Er zijn evenwel bedenkingen: Het gaat in dit model om de interactie tussen 2 factoren. Bij een wetenschappelijk model moet je mogelijkheden hebben om die 2 interagerende factoren onafhankelijk van mekaar te kunnen meten; Dit is niet eenvoudig, hoe weet je immers wat gepercipieerde (is niet feitelijke) belasting is? Dit kan je niet weten zonder waargenomen draagkracht mee te verrekenen. De gepercipieerde draagkracht kan niet gemeten worden zonder dat impliciet de waargenomen belasting meespeelt. Het wordt ook eigenlijk weer een soort responsmodel, nl. stress wanneer je denkt het niet aan te kunnen. 3.2 Karasek-model of het ‘demand/control model’ Men kan dit model uitwerken aan de hand van het voorbeeld organisatiestress. Men kan een
eindeloze lijst maken van werkfactoren (bijv. tijdsdruk, niet aangepaste carrièreplanning, enz.) die correleren met GZHfactoren zowel op psychologisch als op somatisch vlak (zoals onder punt 2.5). Karasek en Theorell hebben deze factoren gesystematiseerd in een model.
3.2.1 Twee dimensies (1)werklast of psychologische belasting (psychological demands) heeft betrekking op: (a)psychologische eisen die het werk aan de werknemer stelt Deze eisen kunnen zowel *kwantitatief: hoeveelheid werk (tijdsdruk, werktempo) als *kwalitatief zijn: taakinhoud en het vereiste niveau (afwisseling van werkzaamheden, verantwoordelijkheden, conflicterende taakeisen, MH van het werk) (b)het uitdagende karakter van het werk Het werk is uitdagend als er beroep gedaan wordt op iemands vaardigheden, kennis en ervaring. (2)regelruimte (decision latitude) Regelruimte is het vermogen om de eigen activiteiten en dus niet die van anderen te controleren. Rolconflict en rolambiguïteit zijn bijv. terug te voeren tot beperkingen in regelruimte (maar niet controle op organisatieniveau: bijv. reorganisatie, dreiging van ontslag, inspraak). ·
VAARDIGHEIDSBENUTTING:
=de mate waarin werknemers hun kennis en VH-den in het werk kwijt kunnen Het gaat hier om de mate waarin je jezelf onderscheidt van anderen door je VH-den. -worden je VH-den optimaal gebruikt? -heb je een gebrek aan VH-den? (Bijv. wanneer je het gevoel hebt dat je niet voldoende getraind bent voor bepaald werk). ·
TAAKAUTONOMIE:
=het al dan niet bevoegd zijn om die kennis te gebruiken en zelf beslissingen te nemen. (a)mogelijkheden die de werknemer heeft om zelf te beslissen hoe hij het werk uitvoert: -in welk tempo -op welke manier -in welke volgorde (b)factoren in de werkomgeving: -inrichting van de werkplek -roosters,…
Opmerking: In veel beroepen zullen deze aspecten gecorreleerd zijn. (1)Hoe meer kennis iemand heeft, hoe groter de kans dat men toestemming krijgt om meer beslissingen te nemen. (2)Het omgekeerde is niet altijd het geval. Als iemand de vrijheid krijgt om zelf te beslissen, wil dat nog niet zeggen dat hij in staat is die vrijheid te gebruiken om nieuwe VH-den te leren. Dit kan leiden tot stressreacties. Als mensen meer vrijheid krijgen dan zij aankunnen, zal hun controle over de situatie eerder af- dan toenemen. Je kunt iemand niet meer vrijheid geven dan zijn VH-den, kennis en ervaring toelaten. Ook persoonskenmerken spelen hierbij een belangrijke rol. Sommige mensen hebben meer behoefte aan vaste regels en een duidelijke structuur dan anderen. =>Omdat de 2 aspecten van regelruimte in de meeste gevallen hoog correleren (.77) worden zij
in
veel
studies
samengevoegd.
Hoewel
zowel
lage
VH
als
een
kleine
beslissingsbevoegdheid tot spanningen leidt, is het toch goed om een onderscheid te blijven maken. In sommige beroepen is een hoge VH gekoppeld aan een kleine regelruimte (Bijv. orkestmusici). Beroepen waar het omgekeerde het geval is, zijn er ook (Bijv. pakjesbezorgers). later is er nog een derde factor aan het model toegevoegd: (3)sociale steun Zie uitbreiding van het model onder punt 3.2.5. 3.2.2 Plaatsen van jobs op deze dimensies De relatie tussen werklast en regelruimte wordt weergegeven in de volgende figuur: -ontplooiing -motivatie groot regelruimte klein
weinig spanning
actief
passief
veel spanning
laag
hoog werklast -spanningen -klachten -GZHrisico’s
Op grond van de 2 factoren kunnen verschillende beroepen in 4 soorten werkomgeving worden ingedeeld: (1)Actief werk Het werk stelt hoge eisen, maar de werknemer heeft veel regelmogelijkheden. Door de grote regelruimte kunnen de eigen kwaliteiten volledig benut worden. Er is sprake van een hoge produktiviteit en een hoge arbeidsatisfactie. De produktiviteit wordt begrensd door het optreden van vermoeidheid en door beperkingen in tijd. De energiemobilisatie is functioneel, hetgeen voorwaarde is voor een efficiënte taakuitvoering en het opdoen van nieuwe ervaringen. Er zijn ruime mogelijkheden om te leren en zich te ontplooien. In deze categorie vindt men vooral managers, vrije beroepen en zelfstandigen werkzaam in het midden- en kleinbedrijf, en in de agrarische sector. (b)Passief werk De eisen die gesteld worden zijn erg laag terwijl ook de regelruimte beperkt is. Deze situatie leidt tot apathie en depressieve gevoelens. Doordat er geen of te weinig beroep gedaan wordt op iemands capaciteiten zal hij langzaam maar zeker zijn VH-den verliezen en uiteindelijk in het geheel niet meer in staat zijn deze te gebruiken. Een intensieve persoonlijke inzet wordt niet vereist om het werk te kunnen uitvoeren, vaak wordt dit zelfs onmogelijk gemaakt. Door de geringe regelruimte roept het werk niet alleen spanningen op, maar door het weinig uitdagende karakter voelt de werknemer zich op lange termijn niet meer bij het werk betrokken, hetgeen resulteert in een passieve werkhouding: -steeds minder initiatief nemen -weinig gemotiveerd =>Dit komt tot uiting in een verminderd functioneren en een lage drempel om zich ziek te melden. Dit gedrag ontwikkelt zich geleidelijk. Het is een rol die aan de werknemer wordt opgedrongen, en waar hij zich langzaam maar zeker bij neerlegt. (cfr. Seligman’s aangeleerde hulpeloosheid: ‘wat ik ook onderneem, het is toch nooit goed’). (3)Weinig spanning Het werk wordt gekenmerkt door lage werklast en een grote regelruimte. Er is weinig kans op spanningen omdat: (a)er genoeg tijd is om optimaal te reageren als er zich problemen voordoen (b)de functie weinig uitdagend is zodat er sowieso weinig problemen zijn. Voorbeelden: onderhouds- en reparatiemonteurs, vakmensen (schilders, timmerlieden), soms
professionele beroepen (notaris, universitair docent, staffuncties). (4)Veel spanning De werkomgeving stelt hoge eisen en de regelruimte is beperkt. Voorbeelden: bandwerk, buschauffeur, kelner. De werkzaamheden worden verricht onder tijdsdruk en zijn meestal monotoon van aard. Steeds worden dezelfde handelingen verricht in een tempo dat door machines, dienstregelingen of klanten bepaald wordt. Er is weinig ruimte om zelf beslissingen te nemen. =>Dit leidt tot spanning, die zich uit in: -angst -depressie -psychosomatische klachten -ziekte =>Het Karasek-model wil een breed scala aan verschijnselen voorspellen, variërend van gedrag op de werkplek tot GZHeffecten op lange termijn. O.b.v. dit model is een vragenlijst ontwikkeld, die gericht is op de 3 factoren van het model, maar ook aandacht schenkt aan andere factoren als opleiding en fysieke belasting. =>Fig. 2-2 geeft de resultaten weer van onderzoek in de VSA. De resultaten zijn gebaseerd op de antwoorden van vrouwelijke en mannelijke werknemers in 38 beroepen; Hoewel deze steekproef maar een beperkt deel bestrijkt van de 200 beroepen die in de VS voor komen, vertegenwoordigen zij 33% van de werkende populatie. De stippen geven het gemiddelde voor een bepaald beroep. De grootte van de stip reflecteert het aantal ondervraagde werknemers in dat beroep. De schalen zijn gestandaardiseerd, hetgeen de vgl. tussen verschillende onderzoeken vergemakkelijkt. · In de rechterbovenhoek Staan de vrije beroepen (advocaten, artsen,…), zelfstandigen (boeren,…) en managers. Deze werknemers combineren actief werk met een actieve vrijetijdsbesteding zonder daarbij ziek te worden. Werknemers in actieve functies rapporteren minder vermoeidheid en meer werksatisfactie dan de werknemers met een ‘hoge spanning’-functie (rechter benedenhoek), terwijl zij bovendien meer verdienen. · In de rechterbenedenhoek Staan de werknemers met een ‘hoge spanning’-functie (zie vorig punt)
·
In de linkerbovenhoek
Bevinden zich de beroepen waarin werknemers hun eigen werklast en tempo kunnen regelen; Voorbeelden: reparatie-en onderhoudsmonteurs, onderzoekers, vakmensen. Deze werknemers bevinden zich in een werkparadijs omdat er bijna geen sprake is van psychologische spanningen. Vergeleken met de actieve beroepen zijn deze werknemers echter weinig betrokken bij het politieke en sociale leven en hebben weinig hobby’s. · In de linkerbenedenhoek Kunnen kantoorpersoneel, portiers en vertegenwoordigers teruggevonden worden. Zij werken in een weinig stimulerende omgeving en hebben weinig controle over hun werkzaamheden; Deze mensen hebben doorgaans een passieve werkhouding en blijken zeer goede slapers te zijn. =>Volgens het model hebben leidinggevenden een middelmatig GZHrisico. Stress is dus geen managersziekte! (zie bedenkingen onder punt 3.2.7). De last van het dragen van verantwoordelijkheid en het nemen van belangrijke beslissingen is minder zwaar dan het gebrek aan regelruimte waarin de mogelijkheid ontbreekt zelf beslissingen te nemen. Dit betekent echter niet dat het voor overbelaste managers goed zou zijn wat meer verantwoordelijkheid te delegeren naar ondergeschikten die te weinig beslissingsruimte hebben. 3.2.3 Geslachtsverdeling qua jobs Vrouwen reageren anders op stress-situaties, zowel fysiologisch als gedragsmatig; omdat zij andere coping-stijlen hanteren, maar ook door verschillen in PH. Wat betreft de psychologische eisen varschillen de resultaten van mannen en vrouwen niet veel. Vrouwen zijn echter meestal te vinden in beroepen met een kleine regelruimte. Zelfs in de beroepen die hoge eisen stellen, hebben vrouwen een kleinere regelruimte dan mannen. De correlatie tussen werklast en regelruimte is bij vrouwen vrij hoog (-.24) en bij mannen vrijwel 0. Wat betreft GZHrisico’s halen vrouwen de mannen in, omdat nieuwe banen voor vrouwen zich bijna allemaal in de rechter benedenhoek bevinden. Dit wordt m.n. veroorzaakt door de
automatisering van administratief werk in banken en kantoren en het werk aan de lopende band in de industrie. 3.2.4 Verband tussen job en klachten Correleren de antwoorden op de vragenlijst inderdaad met welzijns- en GZHvariabelen? 3.2.4.1 Prevalentie van hartaandoeningen Het gaat hier zowel om objectieve als subjectieve hartklachten. (Fig. 1-1) Men gaat kijken naar het % hartklachten van mensen verdeeld volgens de 2 dimensies. Naarmate de belasting toeneemt en de regelruimte afneemt worden er meer hartklachten gerapporteerd. Men is ook het verband tussen werkkenmerken en systolische bloeddruk nagegaan. (Fig. 4-6) Naarmate de werklast toeneemt en de regelruimte afneemt vindt men een lichtjes oplopende gradiënt. 3.2.4.2 Scores voor depressie (Fig. 2-4a en 2-4b) ·
Nota’s
Wat betreft de spanningsdimensie voelen zowel mannen als vrouwen zich depressiever als zij een baan hebben met een kleine regelruimte. Dit is vooral het geval als tegelijkertijd hoge eisen gesteld worden. Vrouwen hebben over het algemeen meer negatieve scores, maar mannen hebben meer depressieve klachten dan vrouwen wanneer de werklast hoog is en de regelruimte beperkt is. Het is voor vrouwen ook makkelijker om uit een job te stappen dan voor mannen wanneer ze depressief zijn. Omwille van deze reden vind je minder depressieve klachten bij vrouwen dan bij mannen. ·
Artikel
De resultaten laten een klein maar duidelijk verschil zien tussen de effecten van de 2 factoren: Bij actieve functies bestaan de stressreacties vooral uit -uitputting
-gevoel van gehaastheid -werkdruk Bij beroepen met veel spanning zijn de klachten ernstiger: -depressie -verlies aan eigenwaarde -ziekten Burnout lijkt vooral op te treden bij professionele krachten in contactuele beroepen met een kleine regelruimte (bijv. werknemers in de GZHzorg zoals artsen en verpleegkundigen). 3.2.4.3 Uitputtingsklachten Zweedse mannen rapporteren meer uitputtingsklachten wanneer zij een baan hebben met een kleine regelruimte. Dit is vooral het geval als tegelijkertijd hoge eisen gesteld worden. Dit dient echter genuanceerd te worden. Er worden immers ook uitputtingsklachten gerapporteerd wanneer de regelruimte groot is en de werklast ook. 3.2.4.4 Jobontevredenheid In Zweden en Finland wordt er minder werksatisfactie gerapporteerd wanneer men werkt in een werkomgeving met veel spanning (hoge eisen en kleine regelruimte) tegenover bij werk met ‘weinig spanning’ (lage eisen en grote regelruimte). Wat de activiteitsdimensie betreft kan men stellen dat werknemers die in het werk de gelegenheid hebben om zich te ontplooien en nieuwe gedragspatronen aan te leren, zijn beter gemotiveerd, hebben een hogere produktiviteit en een hogere arbeidssatisfactie. Bovendien hebben zij een actieve levensstijl zoals blijkt uit hobby’s en vrijetijdsbesteding. 3.2.4.5 Psychisch onwelbevinden In beroepen met veel spanning wordt verlies aan eigenwaarde gerapporteerd. Bovendien hebben werknemers die werken onder een hoge werklast en een kleine regelruimte een hogere kans op burnout-verschijnselen (GZHzorg: artsen en verpleegkundigen). 3.2.4.6 Psychosomatische klachten ?
3.2.4.7 % slaap-en kalmeermiddelen In Zweden wordt er meer geneesmiddelengebruik gerapporteerd in een werkomgeving met veel spanning tegenover een werkomgeving met weinig spanning. 3.2.4.8 Verzuimdagen In Zweden wordt er meer ziekteverzuim gerapporteerd in een werkomgeving met veel spanning tegenover een werkomgeving met weinig spanning. 3.2.5 Uitbreiding van het model: ‘demand-control-social support model’ Sociale steun heeft betrekking op functionele en informele contacten die de werknemer heeft met de chef of collega’s. Sociale steun dient als buffer, waardoor de hevigheid waarmee de effecten optreden verzwakt wordt. Sociale steun vermindert niet zozeer de werklast, maar zorgt ervoor dat een hoge belasting niet tot stress-reacties leidt. In de relatie tussen arbeid en GZH spelen psychosociale factoren een belangrijke rol. Ook wat dit betreft hebben technologie en specialisatie hun sporen achtergelaten. Specialisatie heeft ertoe geleid dat de werknemer door het management in een no-nonsense stijl wordt behandeld, weinig contact heeft met collega’s, al helemaal niet meer met de klanten. Vermindering van de regelruimte en verhoging van de efficiëntie betekenen minder tijd voor sociale contacten. Vaak maakt de inrichting van de werkplek communicatie (afgeschermde ruimten, lawaai) tussen werknemers heel moeilijk, zo niet onmogelijk. Combinatie van regelruimte en sociale steun levert 4 soorten werkomgeving op: (1)Een baan met grote regelruimte en hoge steun. Voorbeeld is de ‘democratisch leider’, die leiding geeft met veel overleg, belangstelling, en gedeelde verantwoordelijkheid. (2)Een werkomgeving met weinig regelruimte en weinig sociale steun. Voorbeeld is de ‘geïsoleerde gevangene’ zoals telefonistes, data-typistes en werk aan de lopende band. Deze werkomgeving komt niet tegemoet aan 2 fundamentele psychologische behoeften van de mens: contact met anderen en controle over eigen doen en laten.
(3)Een baan met kleine regelruimte maar met veel sociale steun. Voorbeeld is
de
‘gehoorzame
kameraad’
zoals
staffunctionarissen,
secretaressen,
verpleegkundigen. Ze hebben te weinig te zeggen maar worden zeer gewaardeerd. (4)Een baan met veel regelruimte maar weinig sociale steun. Voorbeeld is de ‘cowboy held’ zoals een architect of programmateur. Dit zijn mensen die alleen werken maar hun werk zelf kunnen indelen. =>Sociale steun wordt dus vrij ruim opgevat en omvat niet alleen instrumentele en emotionele steun op de werkplek, maar ook werkoverleg en activiteiten van de ondernemingsgraad en de vakbonden. (zie fig. 7.3 op blz. 127). Om de invloed van sociale steun na te gaan heeft Karasek zijn gegevens opnieuw geanalyseerd met dezelfde schalen en scores, maar nu met 3 factoren. (1)Depressieve klachten Het % werknemers dat zich depressief voelt is hoger met weinig dan met veel sociale steun. Fig. 7.4 (blz. 128) laat zien dat de resultaten voor ‘depressieve gevoelens’ het nieuwe model ondersteunen. Het effect van sociale steun is aanwezig bij elk van de 4 soorten werkomgeving, maar het grootst bij een hoge werklast en een kleine regelruimte. Werknemers met een baan doe hoge eisen stelt maar weinig regelruimte heeft, rapporteren het vaakst depressieve gevoelens: met weinig sociale steun is dit ruim 40%, maar met veel sociale steun is dit slechts 27%. (2)Algemeen welzijn en GZH In het onderzoek van Johnson en Hall werd bij Zweedse werknemers de invloed onderzocht doe werklast, regelruimte en sociale steun hebben op welzijn en GZH: *Werknemers met een hoge werklast en een kleine regelruimte en weinig sociale steun hadden het meeste last van hart-en vaatziekten, maag-en darmklachten, mentale vermoeidheid en lage-rugklachten. *Johnson introduceerde een samengestelde score, ‘iso-strain’, waarmee bedoeld wordt dat het werk zowel onder isolatie als onder spanning verricht moet worden. Mentale vermoeidheid kwam meer voor bij een hoge dan bij een lage iso-strain, wanneer de werknemer sociale steun krijgt, maar de toename was nog groter als de werknemer geen steun krijgt. (3)Hart-en vaatziekten
*Fig. 7.5 (blz. 129) geeft de kans op hart-en vaatziekten als functie van het soort werkomgeving. De kans is groter: -bij een hoge dan bij een lage werklast -bij weinig dan bij veel steun -bij een kleine dan bij een grote regelruimte. =>Deze resultaten ondersteunen het 3D-model. Alleen voor weinig steun en een hoge werklast is het aantal klachten hoger bij een grote dan bij een kleine regelruimte. Op grond van het model zou je het omgekeerde verwachten. (4)Verband tussen iso-strain en hartklachten Johnson, Hall en Theorell voerden een longitudinaal onderzoek uit waarin werknemers gedurende 9 jaar werden gevolgd: -Het verschil tussen groepen met hoge en lage iso-strain wordt groter naarmate de werknemer ouder wordt. In fig. 7.6 (blz.130) is de kans uitgezet dat iemand hart-en vaatziekten krijgt of hieraan sterft als functie van de leeftijd. Dit is gedaan voor 3 groepen _De lage groep bestaat uit de 20% van de werknemers met de laagste score _De hoge groep uit de 20% werknemers met de hoogste score: Hier groeit de kans om te overlijden sneller waardoor de werknemers in deze groep 7 jaar eerder komen te overlijden. Werknemers met hoge iso-strain gaan niet alleen eerder dood, zij krijgen ook eerder last van hartklachten. _De middengroep bestaat uit de rest van de werknemers. 3.2.6 Kritiek op dit model (1)Relatie tussen kenmerken en uitkomsten (a)Het model voorspelt een interactie tussen werklast en regelruimte, en een rechtlijnig verband van deze kenmerken van de werkomgeving met maten voor GZH en welzijn. In verschillende onderzoeken is echter gevonden dat de effecten van de kenmerkenadditief zijn en dat zij een omgekeerde U-curve vertonen. Twee effecten zijn additief als het gecombineerde effect van de kenmerken net zo groot is als de som van de afzonderlijke effecten. Bij een interactie is het gecombineerde effect veel groter dan de som van de afzonderlijke effecten. (b)Een 2de afwijking van het model os het niet rechtlijnig zijn van het effect van de
kenmerken. Warr stelt dat kenmerken van het werk vooral een effect hebben bij extreme waarden, terwijl bij middelmatige waarden geen verandering optreedt. Hij stelt een omgekeerde U-curve voor met een vlakke top. (2)SES het onderzoek naar dit model is cross-sectioneel. Werknemers in verschillende beroepen worden met elkaar vergeleken. Dit houdt het gevaar in dat de verschillen in GZHeffecten veroorzaakt zijn door andere factoren dan de werkkenmerken van het model. De onderzochte functies bestrijken een groot gebied van de werkzaamheden en werkplekken, en de werknemers vertonen grote verschillen in opleiding, sociaal-culturele achtergrond en andere demografische variabelen, zoals leeftijd, constitutie en sekse. De gevonden effecten kunnen dus ook veroorzaakt zijn door deze verschillen. Men heeft voorgesteld om m.b.v.statistische methoden voor demografische variabelen te controleren. Zo blijkt dat regelruimte gecorreleerd is met opleiding en andere factoren die afhankelijk zijn van sociale klasse. De meeste criteria van sociale klasse staan echter haaks op de spanningsdimensie en kunnen dus de resultaten niet verklaren. (3)Kip- en eiprobleem Cross-sectioneel onderzoek bestaat uit het vergelijken van groepen werknemers; doordat het onderzoek retrospectief is, is het lastig oorzaak en gevolg uit elkaar te houden. Over de voorgeschiedenis van de werknemers en de oorspronkelijke samenstelling van de populatie zijn maar beperkt gegevens beschikbaar. Al dan niet opzettelijk worden werknemers voor een functie aangenomen als zij voldoen aanbepaalde eigenschappen. Bovendien is er sprake van zelfselectie, mensen met bepaalde persoonskenmerken hebben een voorkeur voor een bepaalde functie. De prof heeft het verband tussen shift-work en ‘gewoon’ werk besproken in dit verband. Bij shift-work dient de werknemer voortdurend om te schakelen qua waak-en slaapritme. Dit veroorzaakt een grote slijtage van het lichaam. Het zou dan ook niemand verbazen dat deze werknemers meer klachten rapporteren. Uit onderzoek blijkt echter het tegengestelde waar te zijn! De reden hiervoor is dat er een selectiemechanisme werkzaam is waarbij diegenen die shift-work niet aankunnen en het dus niet volhouden reeds afgevallen zijn. Je vindt er dus alleen flexibele mensen terug. In een cross-sectioneel onderzoek is daarom niet na te gaan of de werknemer een passieve houding heeft omdat hij lange tijd passief werk heeft verricht of dat mensen met een passieve instelling terechtkomen in een passieve functie.
(4)Contaminatie De correlaties tussen werkkenmerken en stress-reacties kunnen veroorzaakt zijn doorpersoonskenmerken las klaaggeneigdheid of depressies die niets met het werk te maken hebben; Bovendien zal iemand die thuis problemen heeft, deze gedeeltelijk naar zijn werk meenemen, hetgeen zijn waarneming van de werkomgeving zal beïnvloeden. 3.2.7 Bedenkingen i.v.m. de relatie tussen stress en ziekte (1)Een belangrijke kritiek die de prof vaak krijgt van managers i.v.m. dit model is dat zij vinden dat zij meer stress hebben. Werknemers met beperkte regelruimte en hoge taaklast hebben het meeste stress. Managers zijn hiermee niet akkoord, zij vinden dat zij meer stress hebben omdat ze naar huis gaan met werk en zich veel zorgen maken over belangrijke beslissingen. Managers geloven dat werknemers met weinig regelruimte en hoge taaklast dit kunnen compenseren door na hun werk bijv. penningmeester van de lokale voetbalclub te worden waarbij ze wel veel regelruimte hebben. Longitudinaal onderzoek wijst uit dat het net de managers (werknemers met hoge eisen en hoge controle) zijn die na hun werk de meest actieve vrijetijdsbesteding hebben. Mensen met een actieve baan hebben een voorkeur voor een actieve vrijetijdsbesteding en participeren meer in het politieke leven. De meeste werknemers met een actieve baan hebben doorgaans zelfs meer dan één vrijetijdsbesteding. Bij mensen met een passieve werkomgeving is dit % veel lager. Werknemers in een passieve baan zijn blijkbaar niet in staat hiervoor te compenseren met een actieve vrijetijdsbesteding. In een actieve baan heeft men na het werk geen gevoelens van ernstige vermoeidheid of overspannenheid, zodat de werknemer nog energie over heeft voor actieve hobby’s en sociale activiteiten. Passief werk leidt tot een passieve houding niet alleen t.a.v. het werk, maar ook t.a.v. het leven in het algemeen. Men dient dit ook vanuit een dynamisch perspectief te bekijken door de tijdsfactor toe te voegen. Werknemers in de rechterbovenhoek krijgen gevoel van mastery en dit werkt als buffer tegen nadelen uit de rechterbenedenhoek. Echter, opgestapelde belasting werkt inhiberend op het leervermogen (bijv. bij een nieuwe uitdaging wordt er angst ervaren) (2)Doordat het stressconcept zeer breed wordt opgevat, moet je altijd nagaan over welk model het gaat. Men moet nagaan wat wordt bedoeld met stress en ziekte. Mortaliteitscijfers geven
in dit verband meer steun, maar wat wordt met mortaliteit bedoeld. Worden hier ook subjectieve ziekten zoals bijv. nekpijn mee bedoeld (Medical Unexplained Symptoms). In verband met jobstress gaat men vaak naar absenteïsme kijken. Dit is een objectieve indicator, maar draait vaak om een subjectieve klacht. (3)Je moet je bewust zijn van de nadelen van cross-sectioneel onderzoek. Stressvragenlijst___________________> Als je hier een sterke correlatie tussen vindt, dan Stresssituaties kan dit te wijten zijn aan negatieve affectiviteit Negatieve affectiviteit die verschillend geïnterpreteerd wordt, nl. enerzijds als gezondheidsklacht en anderzijds als Negatieve affectiviteit stresssituatie. Gezondheidsklachten Gezondheidsbevraging______________> Negatieve affectiviteit is geen algemene klaagfactor want de correlatie ervan met jobontevredenheid is laag. Er is evenwel een hoge correlatie tussen negatieve affectiviteit en GZGklachten. Negatieve affectiviteit is vooral belangrijk bij de interpretatie van het subjectief welbevinden van mensen. Er zijn mensen die hun aandacht naar binnen richten en die zichzelf voortdurend scannen en aan hetgeen ze opmerken vaak negatieve affectiviteit verbinden. (zie verder onder punt 2.1) =>Je moet controleren voor storende variabelen (eruit laten), maar niet voor kwetsbaarheidsvariabelen (erin laten) omdat deze laatste een manier zijn van omgaan met stressoren. (4)Er zijn verschillende kanalen waarlangs de relatie tussen ziekte en stress speelt. (a)Een directe fysiologische route Stresstoestanden doen het lichaam anders functioneren. Op lange termijn zorgt dit voor nadelen omdat de fysiologische processen gewijzigd worden. (b)Stress verandert ook de levensstijl (indirecte route) Dus de correlatie tussen jobstress en ziekte hoeft niet per se via de fysiologische route te lopen. De leefstijl speelt ook een rol. Stress correleert immers met -meer roken -meer alcoholgebruik -slechter eetgedrag
-------- Men moet rekening houden met het mediërende effect
-sedentaire levensstijl
van al deze factoren.
-meer substantiemisbruik -minder therapietrouw (c)Klaag-en ziektegedrag Wanneer men bijv. een job heeft met veel stress, dan kan verkoudheid een reden zijn om thuis te blijven, terwijl iemand die het werk graag doet toch zal gaan werken. Klaag-en ziektegedrag spelen een belangrijke rol in de correlatie tussen stress- en ziekteparameters. Zo kan het bijv. zijn dat deze personen niet vaker verkouden zijn, maar wel dat ze er sneller voor naar de dokter lopen. =>Er zal echter nog veel individuele variabiliteit zijn i.v.m. de relatie tussen stress en ziekte. Er zijn immers stressmoderators die ervoor zorgen dat mensen op verschillende manieren met stress kunnen omgaan.
B.
Stress en stresshantering
Inleiding Stresstolerantie kan worden opgevat als een temperamenteigenschap, een gedragsstijl, een stresshanteringsstijl, of een combinatie van deze persoonskenmerken. Het kan zowel een psychologische als een fysiologische eigenschap zijn. Aan stresstolerantie zijn 4 aspecten te onderscheiden: 1. Prestatie versus GZH In de werksituatie is de primaire vraag of de prestatie op een voldoende hoog niveau blijft in een acute stress-situatie: of iemand ondanks de benarde situatie waarin hij zich bevindt, optimaal gebruik blijft maken van zijn kennis en VH-den. De verwerkingscapaciteit wordt niet verminderd door emoties. Tegelijkertijd bestaat het gevaar dat mensen die met veel inzet op de problemen reageren, daar later negatieve gevolgen van kunnen krijgen voor hun welzijn en GZH. Medewerkers die hard werken, altijd klaar staan en hart hebben voor de zaak, hebben een hoger risico voor hart-en vaatziekten en burn-out.
2. Korte versus lange termijn Op korte termijn leidt stress tot emotionele en lichamelijke processen die zowel gunstig als ongunstig kunnen zijn voor het adequaat optreden in bedreigende situaties. Acute reacties die adaptief zijn op korte termijn omdat zij resulteren in een adequaat functioneren, kunnen echter op lange termijn GZHklachtenveroorzaken. Andersom, kunnen reacties die op korte termijn minder adaptief zijn op de lange termijn posities uitpakken. Het werk van Pennebaker laat een negatief verband zien tussen het inhouden van emoties en GZH. Het uiten van emoties leidt weliswaar op korte termijn tot klachten, maar kan op lange termijn schade voor de GZH voorkomen. Door op een cognitief niveau adequaat om te gaan (coping) met de eisen die het werk stelt, worden nadelige gevolgen voor welzijn en GZH op lange termijn voorkomen. 3. Cognitie versus emotie Op cognitief niveau wordt de situatie getaxeerd, worden de gestelde eisen afgewogen tegen de beschikbare hulpbronnen, wordt een plan van, aanpak gemaakt. Tegelijkertijd wordt de situatie op een lager niveau affectief verwerkt, hetgeen leidt tot emotionele en lichamelijke reacties. Deze reacties worden bepaald door eerdere ervaringen en door iemands temperament. Op het laagste niveau wordt het lichaam geactiveerd zodat de energetische toestand geschikt gemaakt wordt voor het uitvoeren van de taak of het hanteren van de stressor. =>Cognitieve processen hebben we veel beter onder controle dan affectieve en energetische processen. Gegeven de mogelijkheden en beperkingen kan iemand bewust naar de beste oplossing zoeken. Al hebben mensen een voorkeur voor een bepaalde manier van coping, zij kunnen de keuze van de copingstrategie mede baseren op de situaties. Van affectieve reacties daarentegen, zijn we ons maar gedeeltelijk bewust en we hebben er weinig controle over, deze reacties worden gedomineerd door temperament-eigenschappen die we vrijwel niet kunnen veranderen. Zowel in het dagelijks leven als in de literatuur wordt vaak uitgegaan van de klassieke tweedeling in lichaam en geest. We zij of te rationeel bezig of we laten ons hart spreken? In feite spelen emotionele en lichamelijke reacties een veel grotere rol dan we willen toegeven of
dan we ons realiseren, m;n. in ambigue en bedreigende situaties. In het stressonderzoek hebben emoties veelal een negatieve betekenis omdat zij efficiënt gedrag belemmeren en het psychobiologische evenwicht verstoren. Als we ons alleen maar op een cognitief niveau zouden functioneren, zouden we ons ook niet betrokken voelen bij de situatie en bij het lot van anderen; We zouden ook niet meer gemotiveerd zijn om iets aan de dreiging te doen. Zonder betrokkenheid en motivatie zijn we niet in staat doelgericht te handelen? Dus we zullen altijd een balans moeten vinden tussen rationele argumenten en emotionele behoeften. Bijvoorbeeld, als we er teveel op letten wordt o,s hele denken en doen erdoor gedomineerd, zoals bij neurotici. Als we er helemaal niet opletten, zoals bij mensen met Type-A gedrag, lopen we de kans symptomen niet tijdig te onderkennen en te laat naar de dokter te gaan. 4. Gevoel van controle Dit is waarschijnlijk het belangrijkste aspect van stresstolerantie. De mate van beheersbaarheid van de stressoren bepaalt in grote mate de intensiteit van de reacties. Beheersbare stressoren leiden wel tot fysiologische reacties, omdat mentale en fysieke inspanning geleverd moet worden, maar gaan zelden gepaard met negatieve emoties en verstoringen in het psychobiologisch evenwicht; de prestatie zal doorgaans goed zijn en er zijn geen negatieve effecten op de GZH. Door succesvol om te gaan met beheersbare stressoren wordt een groeiproces doorgemaakt met positieve gevolgen voor de ontwikkeling van de PH. Onbeheersbare stressoren roepen daarentegen emotionele en fysiologische reacties op. De blootstelling aan chronisch onbeheersbare stress heeft negatieve gevolgen op het dagelijks functioneren, zowel op de prestatie, als op emotionele en fysiologische reacties. Wat wel en niet beheersbaar is, is grotendeels een kwestie van subjectieve beoordeling die bepaald wordt door individuele verschillen. Een situatie die voor de ene persoon onbeheersbaar is, hoeft dat nog niet te zijn voor zeen andere persoon. De beoordeling wordt enerzijds bepaald door iemands VH-den, kennis en ervaring m.b.t. het oplossen of vermijden van
de
stressor,
en
anderzijds
door
PH-kenmerken,
zoals
angstgeneigdheid,
beheersingsbehoefte, beheersingsoriëntatie (locus of control). En vertrouwen in eigen kunnen. Stresstolerantie heeft betrekking op een combinatie van temperament, gedragsstijlen en copingstrategieën. Dit betekent dat iemand op sommige aspecten wel tolerant kan zijn en op
andere niet. Iemand kan over de relevante kennis en VH-den beschikken, en een goede copingstrategie hebben, maar niet in staat zijn om het probleem op te lossen, omdat emotionele reacties het gedrag belemmeren. 1.
Stresshantering (coping)
1.1 Relationeel proces Men tracht de relatie tussen persoon en omgeving te veranderen door: (1)iets te veranderen aan de omgeving (2)iets te veranderen aan de persoon Dit geeft respectievelijk aanleiding tot 2 soorten van stresshantering: (1)problem-oriented (2)emotion-focussed Deze 2 soorten stresshantering kunnen simultaan/parallel/apart van mekaar verlopen. Vele stressproblemen berusten op discriminatieproblemen (blijven vasthouden aan 1 vorm van stresshantering). Bijv. wanneer je blijft vasthouden aan problem-oriented coping, maar er niets veranderd kan worden aan de situatie, dan ontstaat er een probleem. Het is belangrijk om niet meer te proberen iets aan de situatie te veranderen omdat je anders achterblijft met een gevoel van oncontroleerbaarheid. 1.2 Dynamisch proces Stresshantering bestaan uit een reeks van transacties tussen een persoon, met een scala aan mogelijkheden en waarden, en een omgeving met zijn eigen mogelijkheden, eisen en beperkingen. Stresshantering bestaat uit een reeks van reciproke reacties die over tijd verlopen en waarbij persoon en omgeving elkaar wederzijds beïnvloeden. Vaak zijn circulaire denkmodellen het meest aangewezen om dit te begrijpen. Hanteringsgedrag is dynamisch naarmate het over tijd heen cirkels (+/-) doet ontstaan. Mensen gaan bijv. pas hulp zoeken wanneer ze het gevoel hebben dat alles wat ze reeds gedaan hebben niet werkt. Door een bepaalde stresshanteringswijze kunnen problemen verdwijnen of uitvergroot worden. Men gaat best na welke stresshanteringswijze de persoon nu hanteert en of dit naarmate de tijd evolueert effectief zal helpen.
1.3 Definiëren los van het effect Stresshantering omschrijft een bedoeling, maar geen effect. Stress hantering heeft als doel om te gaan met de (interne of externe) eisen die veel vergen van de persoon of die de mogelijkheden van de persoon te boven gaan. Stresshantering bestaat aldus uit zowel probleem-georiënteerde als uit emotie-gerichte inspanningen om omgevingsen interne eisen en de conflicten hiertussen te kunnen hanteren. 2.
Individuele verschillen in hanteringsstijl en/of persoonlijkheid
2.1 Negativiteit, stress, ziekte Negatieve affectiviteit is een diepgaande negatieve gemoedstoestand doe gekenmerkt wordt door angst, depressie en vijandigheid. Specifieke gebeurtenissen zijn minder belangrijk in het psychologisch ervaren van stress dan de algemene predispositie om dingen negatief te bekijken. Personen met veelnegatieve affectiviteit ervaren meer zorgen, ongemak en ontevredenheid in een brede waaier van situaties. Men weet dat negativiteit de GZH kan verslechteren, maar negativiteit kan ook de valse indruk wekken dat het slecht gaat met de GZH terwijl dit in feite niet zo is. Het is immers zo dat personen met een hoge negatieve affectiviteit vaker somatische klachten rapporteren. Wanneer onderzoekers het verband tussen stress en ziekte willen nagaan, dienen ze dus ook rekening te houden met negatieve affectiviteit. Vooral wanneer ziekte gemeten wordt aan de hand van het aantal doktersbezoeken kunnen er interpretatieproblemen optreden. Personen met een hoge negatieve affectiviteit en stress zullen vaker naar de dokter gaan dan personen met een lage affectiviteit en geen stress. Personen met een chronisch hoog niveau van negatieve affectiviteit zullen vaker ziek worden, meer spanningen, somatische symptomen en ziektegedrag vertonen wanneer er in feite niets aan de hand is. Onderzoek: Seligman et al.: Zij vonden evidentie voor een verband tussen een ‘pessimistische verklaringsstijl’ en ziekte. Wanneer personen percipiëren dat ze stresserende gebeurtenissen niet kunnen controleren, vertonen ze ernstige emotionele, motivationele, cognitieve en gedragsmatige deficieten. Dit heeft men geleerde hulpeloosheid genoemd.
Seligman stelt dat sommige personen de wereld over het algemeen zo percipiëren. Zij verklaren negatieve gebeurtenissen in hun leven i.t.v. interne, stabiele, globale kwaliteiten van henzelf. Hierdoor leggen ze de basis voor een zwakke GZH. Een ander, meer recent onderzoek wijst uit dat er een verband is tussen een pessimistische verklaringsstijl en verzwakt immuno-functioneren. Deze bevinding is belangrijk omwille van 2 redenen: (1)er is aldus evidentie voor een direct verband tussen een pessimistische verklaringsstijl en een biologische route dat serieuze implicaties heeft voor de GZH. (2)dit verband werd vastgesteld in een oudere populatie die een hoger risico hebben voor ziekten die gemedieerd worden door het immuunsysteem. D.w.z. dat psychosociale factoren die het immuun-functioneren in gevaar brengen kunnen leiden tot een verzwakte GZH. =>Negatieve affectiviteit is aldus een belangrijke factor die onderzocht moet worden en waarvoor gecontroleerd moet worden wanneer men onderzoek wil doen naar andere routes waarlangs stress een invloed kan hebben op ziekte. 2.2 Gehardheid Gehardheid bestaat uit verschillende componenten: (1)engagement of betrokkenheid De neiging om zichzelf in te laten met alles wat men op zijn weg tegenkomt. (2)Gepercipieerde controle De overtuiging dat men gebeurtenissen zelf veroorzaakt en dat men invloed kan uitoefenen op de omgeving. (3)Uitdaging De bereidheid om verandering te bewerkstelligen en om geconfronteerd te worden met nieuwe activiteiten die uitnodigen tot ontplooiing. Er is een verband tussen gehardheid en zowel een goede fysieke als een goede geestelijke GZH. Hiervoor kunnen verschillende redenen aangehaald worden: (1)Geharde personen (onversaagd, personen met lef?) schatten potentieel stresserende levensgebeurtenissen beter in doordat ze de hierboven opgesomde kenmerken bezitten i.t.t. personen die niet zo geharde zijn.
(2)Geharde personen blijken aan effectieve, actieve stresshantering te doen, zoals probleem-georiënteerde stresshantering, sociale steun zoeken en zijn minder vermijdend. Kritiek op dit concept: (1)Personen met een lage score op de gehardheidvragenlijst zijn misschien personen met een hoge negatieve affectiviteit en dit beïnvloedt op zijn beurt hoe deze personen hun levenservaringen inschatten en interpreteren. (2)Het is geen eenvormig construct. De correlatie tussen de subcomponenten van betrokkenheid, gepercipieerde controle en uitdaging is laag waardoor men zou kunnen vermoeden dat elk van deze componenten de GZH op een andere manier beïnvloedt. (3)Kunnen geharde personen gewoonweg beter met stress omgaan of beïnvloedt geharde zijn de relatie tussen stress en ziekte via gezondheidsgewoontes? Geharde personen zorgen beter voor zichzelf wanneer ze geconfronteerd worden met stress dan individuen met lage gehardheid. (4)De effecten van gehardheid spelen in het voordeel van mannen, maar niet noodzakelijk in het voordeel van vrouwen. 2.3 Optimisme Onderzoek bij studenten aan de hand van vragenlijsten wijst uit dat er een verband is tussen optimisme enerzijds en probleem-georiënteerde stresshantering, sociale steun zoeken en benadrukken van de positieve aspecten van een stresserende situatie anderzijds. Onderzoek bij patiënten met een bypass wijst uit dat optimisme een belangrijke predictor is voor inspanningen om stress te hanteren en voor herstellen na een operatie. Optimistische personen gebruiken een meer probleem-georiënteerde stresshantering en doen minder aan ontkenning. Ze herstellen sneller en hebben een betere levenskwaliteit 6 maanden na de operatie. Kritiek: Er is overlap met neuroticisme, mastery en gepercipieerde controle.
2.4 Psychologische controle Gepercipieerde controle is de overtuiging dat men zijn eigen interne toestand en gedrag kan bepalen, dat men invloed kan uitoefenen op de omgeving, en dat men een bepaald doel/resultaat zal kunnen bereiken. Er is aldus een sterk verband tussen gepercipieerde controle en self-efficacy. Self-efficacy is de overtuiging dat men de nodige acties kan ondernemen om een specifiek doel te kunnen bereiken in een specifieke situatie. =>Beide cognities helpen mensen een breed scala van stresserende gebeurtenissen te hanteren. Onderzoek wijst uit dat er een verband is tussen wanneer iemand het gevoel heeft dat hij stresserende gebeurtenissen kan controleren enerzijds en emotioneel welzijn, succesvolle stresshantering, gedragsverandering waardoor er een betere GZH tot stand komt en verbeterde performantie op cognitieve taken anderzijds. Gepercipieerde controle is belangrijk voor alle mensen, maar vooral voor kwetsbare personen zoals patiënten, oudere personen die een hoger risico lopen om ziek te worden. 2.5 Andere hulpbronnen (1)Een hoge mate van zelfrespect modereert (matigt) het verband tussen stress en ziekte. Er bestaat ook een verband tussen zelfvertrouwen en ego-sterkte, die conceptueel gerelateerd kunnen zijn aan zelfrespect, en succesvolle stresshantering. (2)Consciëntieus zijn (plichtsgetrouw) modereert het verband tussen stress en ziekte: deze personen leven langer zoals is gebleken uit onderzoek. Het kan ook zijn dat plichtsgetrouwe mensen er beter in slagen om mogelijk schadelijke situaties te vermijden en dat ze betere GZHgewoontes hebben. (3)Bij personen met veel zelfvertrouwen en die ‘easy going’ zijn vermindert de kans dat stresserende levensgebeurtenissen die aanleiding geven tot psychologische spanningen zullen optreden. Dit effect lijkt te wijten te zijn aan het feit dat deze personen actieve stresshanteringswijzen gebruiken. Toch blijkt dat dergelijke personen iets eerder sterven.Een mogelijke verklaring hiervoor is dat ze steeds denken dat alles wel op zijn pootjes terecht zal komen waardoor ze kwetsbaar zijn wanneer dit niet het geval is.
2.6 Hanteringsstijlen die voortvloeien uit PH-trekken 2.6.1 Vermijden-confrontatie Geen van beide stijlen is meen effectief om stress te hanteren. Elke stijl lijkt zijn eigen vooren nadelen te hebben, afhankelijk van de situatie waarin ze worden gebruikt. Confrontatie lijkt meer aangewezen te zijn dan vermijding wanneer men zich kan richten op informatie die aanwezig is in de situatie i.p.v. op zijn eigen emoties. Welke stijl men best gebruikt lijkt ook af te hangen van het temporeel verloop van de stressor. Personen die stress hanteren door bedreigende gebeurtenissen te minimaliseren of te vermijden zijn hiermee het best gediend wanneer er enkel bedreiging is op korte termijn. Korte-termijn onderzoek geeft dan ook een onderschatting weer van de problemen die zich kunnen voordoen op lange termijn bij mensen met een vermijdende stijl. Wanneer de bedreiging blijft voortbestaan of zich herhaalt, dan blijkt vermijding niet zo succesvol te zijn. De reden hiervoor is dat mensen die vermijden onvoldoende cognitieve en emotionele inspanningen leveren om problemen te anticiperen en ze te kunnen hanteren, i.t.t. personen met een confronterende stijl. Echter, personen met een confronterende stijl blijken op korte termijn met angst te reageren. 2.6.2 Catharsis Bij personen die een traumatische gebeurtenis meemaken waarover ze niet kunnen praten, vestigt de herinnering aan deze gebeurtenis zich in het OBW en produceert van daaruit obsessieve gedachten die kunnen aanhouden gedurende vele jaren. Het verdringen ven traumatische ervaringen vergt heel wat fysiologische inspanning en, hoe meer men gedwongen wordt zijn gedachten, emoties en gedragingen te verdringen, hoe meer fysiologische activiteit er vereist is. Wanneer deze gevoelens en percepties geventileerd kunnen worden, is men minder obsessief en i.v.m. deze ervaring en kan de fysiologische activiteit die voor verdringing zorgt gereduceerd worden. Onderzoek: Wanneer men praat over traumatische ervaringen dalen huidgeleiding, hartslag en systolische en diastolische bloeddruk.
Men is hiervan ook de lange-termijneffecten nagegaan: Personen wiens echtgenoot in het jaar voor het onderzoek is gestorven werden minder ziek in het jaar dat volgde naarmate ze meer hierover praatten met anderen. Het is echter heel goed mogelijk dat het goed verwerken van een bepaalde gebeurtenis en erover praten deel uitmaken van dezelfde onderliggende Phvariabele, zoals bijv. persoonlijke controle. =>Er is nood aan uitgebreider longitudinaal onderzoek waarin de richting van het verband wordt nagegaan. Praten over belangrijke gebeurtenissen is belangrijk omdat men dan info kan verzamelen over die gebeurtenis en omdat anderen positieve bekrachtiging en steun zullen geven. Ook schrijven over een traumatische gebeurtenis kan goed zijn omwille van belangrijke cognitieve effecten: men kan zijn gedachten ordenen en zoeken naar de betekenis van die ervaring. 2.7 Copingstrategieën (1)probleem-georiënteerd Men tracht iets constructiefs te doen aan de situatie die voor het individu schadelijk, bedreigend of uitdagend is. (2)emotie-gericht Men probeert de emotionele gevolgen van stresserende gebeurtenissen te reguleren. Soms gebruikt men de combinatie van deze 2 stijlen om stress te hanteren. Wat bepaalt wie welke hanteringsstijl gebruiktJ? (1)Men gebruikt meestal beide stijlen in tijden van stress, waarmee gesuggereerd wordt dat beide stijlen gebruikt kunnen worden wanneer men geconfronteerd wordt met eender welk type stresserende gebeurtenis. (2)Echter, de aard van de gebeurtenis bepaalt ook welke stijl gehanteerd zal worden. Zo zullen
werkproblemen
meer
aanleiding
geven
tot
probleem-georiënteerde
stresshanteringsinspanningen en GZHproblemen tot emotie-gerichte inspanningen. (3)Individuele verschillen bepalen, op een ietwat verrassende wijze, bovendien ook welke strategie gebruikt zal worden. Sociale steun zoeken en probleem-georiënteerde stresshantering kunnen verklaard worden door genetische factoren. De erfelijke component van deze 2 factoren bedraagt respectievelijk
30 en 31%. Ontkennen daarentegen, blijkt geen genetische component te hebben, maar kan eerder verklaard worden aan de hand van de vroege gezinsomgeving zoals parentale opvoedingsstijl, de sociale omgeving en blootstelling aan stressoren in de kindertijd. Onderzoek heeft deze 2 stresshanteringswijzen verfijnd: Er werden 8 onderscheiden stresshanteringswijzen gevonden. (1)Confronteren agressieve (doortastende?) inspanningen om de situatie te veranderen (2)sociale steun zoeken zorgen dat men emotionele steun en info krijgt van anderen (3)geplande problem-solving geplande probleem-georoënteerde inspanningen om de situatie te hanteren =>Deze 3 factoren zijn het meest gerelateerd aan de probleem-georiënteerde stijl (4)zelfcontrole inspanningen om de eigen gevoelens te reguleren (5)afstand nemen inspanningen om afstand te nemen van een stresserende situatie (6)positieve herwaardering zoeken naar de positieve betekenis van de ervaring en focussen op persoonlijke groei (7)verantwoordelijkheid aanvaarden de eigen rol in het probleem onderkennen (8)ontsnappen/vermijden ‘wishful thinking’ of inspanningen leveren om de situatie te ontvluchten of te vermijden door te eten, drinken, roken, drugs te gebruiken, medicatie te nemen. =>Deze factoren zijn meer gerelateerd aan de emotie-gerichte stijl. =>Succesvol stress kunnen hanteren hangt bovendien ook af van de voorhanden zijnde stresshanteringswijzen te kunnen matchen met kenmerken van een stresserende gebeurtenis. De meeste stresserende gebeurtenissen bestaan immers uit kleinere problemen die elk in aanmerking kunnen komen voor een andere stresshanteringsstijl.
3.
Sociale steun
3.1 Wat is sociale steun? Sociale steun omvat het krijgen van informatie van anderen dat men geliefd is, dat ervoor je gezorgd wordt, dat je gerespecteerd en gewaardeerd wordt, en dat je deel uitmaakt van een netwerk van gedeelde communicatie en van wederkerige verplichtingen. Mensen met veel sociale steun ervaren minder stress wanneer ze geconfronteerd worden met een stresserende gebeurtenis, en ze zullen beter omgaan met stress. Er bestaan verschillende soorten sociale steun zoals blijkt uit de definitie: (1)appraisal support Iemand helpen om de stresserende gebeurtenis beter te begrijpen en hem doen inzien welke mogelijkheden en stresshanteringswijzen het best worden aangesproken. Zo kan de persoon inschatten hoe bedreigend de situatie is en iets opsteken van suggesties die gedaan worden om om te gaan met stress. (2)duidelijk merkbare/materiële assistentie Het geven van materiële steun zoals goederen , financiële steun enz. (3)informatie Men suggereert welke specifieke acties de persoon kan ondernemen om de stressor te verslaan. De persoon die onder stress staat kan zijn definitie van het probleem voorleggen alsmede mogelijke oplossingen waarop familie en vrienden feedback kunnen geven. (4)emotionele steun De persoon geruststellen dat hij een waardevol iemand is en dat er voor hem gezorgd wordt. Op deze manier wordt de persoon die onder stress staat gerustgesteld. 3.2 Effect van sociale steun op psychologische stress Uit onderzoek blijkt dat sociale steun er effectief voor zorgt gat zorgen verminderen in tijden van stress (Bijv. bevriende soldaten hebben minder zorgen i.v.m. het gevecht dat geleverd moet worden). Sociale steun kan ook zeer hulpval zijn bij kinderen en adolescenten. Gebrek aan sociale steun op zich kan stress produceren in tijden van stress, vooral bij mensen die veel sociale steun nodig hebben maar die niet voldoende mogelijkheden hebben om het te
verkrijgen: pas gescheiden personen, weduwen/weduwnaars, oudere personen en slachtoffers van plotse, ernstige , oncontroleerbare levensgebeurtenissen. 3.3 Effect van sociale steun op ziekte en op GZHgewoonten Sociale steun: -vermindert het risico om ziek te worden. -versnelt het herstellen van ziekte -reduceert het mortaliteitsrisico i.v.m. ernstige ziekten -personen met veel en goede sociale relaties hebben een lagere mortaliteitsgraad. -bij personen met veel sociale steun doen zich minder complicaties voor tijdens de zwangerschap en geboorte -zijn minder vatbaar voor herpes -hebben minder kans op myocardiale infarcten -hebben minder psychologische zorgen Onderzoek dat nagegaan is hoe vaak personen met veel of weinig sociale steun ziek zijn vond gemengde resultaten: -Sociale steun os effectiever in het reduceren van stress en zorgen dan in het voorkomen van ziekte. -Sociale steun lijkt betere vooruitzichten i.v.m. herstel te bewerkstelligen bij personen die reeds ziek zijn. -Er is een verband tussen sociale steun en betere aanpassing aan en snellere herstelling van: *operatie aan de coronaire aders *reumatoïde artritis *nierziekte *leukemie in de kindertijd *beroerte *een verminderde kans om te sterven aan een myocardiaal infarct *betere controle van diabetes *minder pijn bij artritispatiënten *sociale steun reduceert stress die gepaard gaat met ziekte Sociale steun blijkt niet alleen een indirecte, maar ook een directe invloed te hebben op
GZHgewoonten: Mensen met veel sociale steun volgen ook beter doktersadvies op en maken sneller gebruik van GZHdiensten vooral wanneer het sociale netwerk positieve attituden heeft ten opzichte hiervan. Bepaalde sociale invloeden kunnen echter ook de GZH nadelig beïnvloeden: Bijv. wanneer de peers roken, veel drinken of drugs nemen. 3.4 Sociale steun modereert (matigt) de invloed van stress (1)Directe effecten hypothese Sociale steun is helpend in tijden van veel stress en in tijden zonder stress. (2)Buffer hypothese Sociale steun heeft een gunstige invloed op de (geestelijke) GZH vooral in tijden van veel stress. Sociale steun fungeert als een reservebron die de effecten van stress tempert of ervoor zorgt dat het individu effectiever kan omgaan met veel stress. Er is evidentie die in beide richtingen wijst. Wanneer men sociale steun onderzoekt i.t.v. sociale integratie, zoals het aantal personen dat men als vrienden ziet of het aantal organisaties waartoe men behoort, dan ziet men dat sociale steun de GZH direct beïnvloedt. Wanneer sociale steun op een meer kwalitatieve manier wordt gemeten, zoals de mate waarin een persoon voelt dat er anderen zijn op wie hij kan rekenen, dan vindt men de buffer-effecten van sociale steun terug. In de literatuur is er een debat aan de gang over hoe het komt dat sociale steun een buffer kan zijn tegen stress. (1)Gepercipieerde sociale steun kan feitelijke sociale steun reflecteren en op deze manier een gunstige invloed hebben op GZH en aanpassing. Gepercipieerde sociale steun kan anderzijds er ook voor zorgen dat men stresserende gebeurtenissen milder inschat. (2)Uit onderzoek met tweelingen is gebleken dat genetische invloeden verantwoordelijk zijn voor hetgeen waarvan men vroeger dacht dat het het werk was van de bufferende effecten van sociale steun. In tijden van veel stress worden genetische predisposities om te steunen op het sociale netwerk geactiveerd; Dit leidt tot de perceptie dat steun de effecten van stress afzwakt. (3)Hoe effectief sociale steun is hangt verder nog af van hoe een persoon gebruik maakt van zijn netwerk van sociale steun. Personen met een grotere sociale competentie, een lagere mate
van sociale angst en die meer zichzelf blootgeven kunnen een effectiever sociaal netwerk uitbouwen, en, kunnen sneller vrienden maken. Hiervoor zijn genetische en PHfactoren verantwoordelijk. Niet alle aspecten van sociale steun zijn even protectief. Zo zou het hebben van een vertrouweling de meest effectieve vorm van sociale steun zijn voor mannen. De GZHbevorderende effecten van sociale steun zijn niet noodzakelijk cumulatief. Het hebben van tenminste één goede vriend is hét criterium voor effectieve sociale steun. Dus het is niet zo dat het hebben van veel vrienden altijd gunstiger is. 3.5 Geven van effectieve sociale steun Matching hypothese Sociale steun is het meest effectief wanneer de persoon die sociale steun geeft participeert in díe stresshanteringsstijlen die effectief zijn in het reduceren van de problemen die veroorzaakt worden door een bepaalde stressor. Dus, er is een verband tussen de manier van stresshantering en het type sociale steun dat men krijgt. Met andere woorden, enkel wanneer er een match is tussen de eisen die gesteld worden door een stresserende gebeurtenis en het type sociale steun, zullen de effecten van stress gebufferd worden door sociale steun. Uit onderzoek is gebleken dat er een match is tussen: (1)Controleerbaarheid -oncontroleerbare stressoren en emotionele steun -controleerbare stressoren en problem solving (2)Valentie -positieve gebeurtenissen en steun die zorgt voor angstreductie -negatieve gebeurtenissen en steun die helpt om depressie te verminderen (3)Domein -materiële hulp wanneer persoonlijke bezittingen bedreigd worden -geruststelling i.v.m. eigenwaarde wanneer de dreiging bestaat dat de persoon iets niet zal kunnen bereiken. =>Echter, een stresserende gebeurtenis heeft zoveel repercussies op het leven in het algemeen dat verschillende types van sociale steun aangewezen zijn. (steun over domeinen heen)
Onderzoek bij kankerpatiënten laat een ander patroon zien: Emotionele steun is het meest effectief wanneer het gegeven wordt door intimici. Informatie en advies worden het best door professionelen (artsen) gegeven. Stresserende gebeurtenissen kunnen bovendien zelf interfereren met de mogelijkheid om effectief gebruik te maken van sociale steun. Mensen die onder grote stress staan kunnen anderen van zich vervreemden waardoor ze de situatie die er al niet gunstig uitzag nog doen verslechteren. Personen die sociale steun geven kunnen ook nadelig reageren op de stresserende gebeurtenis. Wanneer een dierbare vriend kanker krijgt zorgt dit voor angst en aversie t.o.v. de kanker, maar men wordt zich er tegelijkertijd van bewust dat men steun moet geven. Deze spanningen kunnen voor ongunstige resultaten zorgen (de patiënt vermijden, vermijden om met hem over kanker te praten, de impact van kanker minimaliseren, enz.). Deze effecten doen zich nog sterker voor bij gezinsleden die ziek worden; hierbij komt nog dat de zorg voor die persoon grotendeels terechtkomt op de schouders van vrouwen. Problemen (1)verschillende metingen van sociale steun suggereren verschillende verbanden tussen sociale steun en (geestelijke GZH). (2)men heeft nog niet veel longitudinaal onderzoek uitgevoerd. (3)Er dient nog nagegaan te worden hoe niet-steunende interacties tot stand komen in tijden van stress en hoe dit de dingen kan verergeren. 4.
Stressmanagement
4.1 Op individueel vlak Personen doen vaak spontaan aan stresshantering. Soms zijn deze inspanningen echter niet voldoende (bijv. wanneer het om een nieuwe stressor gaat). Vaak leveren personen ook inspanningen om met stress om te gaan die niet zo effectief zijn. Omwille van deze redenen hebben psychologen stresshanteringstechnieken ontwikkeld die aangeleerd kunnen worden in individuele therapie of in work-shops.
4.1.1 Basistechnieken Er zijn gewoonlijk 3 fasen: (1)Tijdens de 1ste fase leert men wat stress is en hoe men stressoren kan identificeren. (2)Tijdens de 2de fase worden VH-den verworven en geoefend om stress te kunnen hanteren. (3)Tijdens de 3de fase worden de aangeleerde stresshanteringstechnieken geoefend in de doelsituatie en wordt hun effectiviteit nagegaan. Nota: in het artikel op blz. 289 e.v. worden deze 3 fasen besproken aan de hand van een programma (‘Combat Stress Now’) dat aan een bepaalde universiteit gegeven werd aan studenten met problemen. De technieken die hier beschreven worden omvatten een breed scala van cognitief-gedragsmatige technieken die een persoon kan aanwenden om stress te hanteren: self-monitoring, veranderen van interne dialogen, concrete en haalbare doelen stellen, opdrachten om thuis te oefenen, positieve zelf-praat, zelf-instructie, contingentie contracten afsluiten met jezelf (Bijv. een student die het moeilijk heeft met spreken voor veel mensen sluit een contract met zichzelf waarbij ze zich oplegt om minstens 3x per week een vraag te stellen in de aula). Dit wordt ook wel ‘stress-inoculatietraining’ genoemd waarbij personen stresserende gebeurtenissen het hoofd bieden aan de hand van een duidelijk plan en een brede waaier van mogelijke maatregelen die ze kunnen nemen om te voorkomen dat ze overweldigd worden door de stresserende gebeurtenis. 4.1.2 Relaxatietraining Deze training is ontworpen om invloed uit te oefenen op de fysiologische stresservaring door arousal te doen afnemen. Het gaat hierbij om: -progressieve spierrelaxatietraining -begeleide imagery -transcendentale meditatie en andere vormen van meditatie zoals yoga en hypnose Deze technieken zorgen ervoor dat de volgende zaken dalen/afnemen: -hartslag -huidgeleiding -spierspanning
-bloeddruk -energieverbruik -angst -spanning Recent onderzoek heeft echter uitgewezen dat niet alle technieken even efficiënt zijn. Meditatie zou er bijvoorbeeld niet in slagen om de somatische arousal te doen dalen tot onder het rustpunt, en er is weinig evidentie dat het de arousal controleert in bedreigende situaties. 4.1.3 Aanvullende vaardigheden (1)Training in tijdsmanagement en –planning -elke dag specifieke werkdoelen uitzetten -prioriteiten stellen -tijdverspilling vermijden -leren wat je moet negeren (2)benadrukken dat goede GZHgewoonten en sociale VH-den belangrijk zijn bij het onder controle houden van stress -gezonde eetgewoonten -lichaamsbeweging -assertiviteit in sociale situaties -gebruik maken van sociale steun (3)Assertiviteitstraining Vaak hebben mensen stress omdat ze degenen die bijdragen tot die stress niet durven aanspreken. (4)Bijbrengen dat sociale steun belangrijke effecten kan hebben waardoor men beter met stress kan omgaan of waardoor stress verdwijnt -vertrouwen hebben in goede vrienden -advies vragen aan mensen die kunnen helpen -sociale relaties gebruiken als positieve bekrachtigers wanneer men een vooropgesteld doel heeft bereikt.
4.2 Op vlak van context en organisatie 2.5.2 Maatregelen om organisatiestress te reduceren (1)beperk stressoren zoals lawaai, extreme temperaturen enz. tot een minimum (2)minimaliseer onvoorspelbaarheid en ambiguïteit i.v.m. uit te voeren taken en i.v.m. performantie normen. (3)betrek werknemers zoveel mogelijk bij het nemen van beslissingen die met hun werk te maken hebben waardoor ze een bepaalde mate van controle verkrijgen over bepaalde facetten van hun werk (werkuren, volgorde van taken, enz.). Met andere woorden: vergroot de regelruimte. (4)maak jobs zo aantrekkelijk als mogelijk d.m.v. taakverbreding en taakverrijking. (5)geef werknemers de kans om betekenisvolle sociale relaties te leggen op het werk (bijv. zorgen dat er faciliteiten zijn waar werknemers samen kunnen lunchen). Aan de hand van Tayloriaanse principes wordt het werktempo echter opgevoerd door het produktieproces steeds meer op te delen, hetgeen een steeds verdergaande specialisatie vereist. Hierdoor heeft de werknemer niet alleen minder te zeggen, maar ook minder zicht op het gehele proces, waardoor meer organisatie en coördinatie door managers nodig is. De werknemer heeft niet alleen minder beslissingsbevoegdheden maar kan ook minder zijn kennis en VH-den in het werk kwijt. Werkzaamheden en werktempo worden nu bepaald door machines, tijdsschema’s en procedures. Een indirect gevolg van deze ontwikkelingen is dat er te weinig tijd en gelegenheid is voor ontplooiing en voor contacten met andere werknemers op het werk. Als het werk door anderen georganiseerd wordt, is er geen reden voor onderling overleg over hoe zaken aangepakt moeten worden. (6)niet alleen focussen op straffen wanneer werknemers hun werk niet naar behoren hebben uitgevoerd, maar beloon ze ook wanneer ze iets goed gedaan hebben. Dot zorgt voor een beter moraal. In een ander artikel wordt hiervan een voorbeeld gegeven. In de praktijk is echter het omgekeerde het geval, nl. als een werknemer slecht functioneert, wordt hij juist meer in de gaten gehouden waardoor de regelruimte kleiner wordt. Een herverdeling van de regelruimte is belangrijk zeker wanneer men rekening houdt met de tendens van het groeiend aantal passieve banen (werknemers zijn minder geïnteresseerd in politiek en in vakbonden->het gevaar bestaat dat politieke en sociale beslissingen door een
kleine minderheid worden genomen->waardoor er steeds minder gebruik gemaakt wordt van de moeizaam verworven rechten in de westerse democratie en dat de werknemer niets te zeggen heeft over de inhoud van zijn werk) In de praktijk is echter het omgekeerde het geval: als een werknemer slecht functioneert, wordt hij juist meer in de gaten gehouden waardoor de regelruimte kleiner wordt. (7)neem mensen aan die tekenen van stress bij werknemers kunnen opsporen.
C.
Stress en specifieke ziekten
1.
Cardiovasculaire ziekten
2.
Stress
en
psychosomatische
klachten.
Exemplarisch
voorbeeld:
hyperventilatiesyndroom en functionele klachten. Inleiding Hyperventilatie is een voorbeeld van symptoomperceptie en –interpretatie. Kerr, Dalton en Gliebe introduceerden de term hyperventilatiesyndroom omdat het mogelijk bleek de klachten van patiënten met een angstneurose te reproduceren door vrijwillige hyperventilatie. Angst lag volgens hen aan de oorsprong van het hyperventileren. Soley en Shock leggen het verband tussen ‘effort syndrome’ (waarbij er een verband is tussen klachten en symptomen en de fysiologische reacties op inspanning) en HVS. Hyperventilatie, uitgelokt door een combinatie van angst en inspanning, wordt als de primaire oorzaak van klachten beschouwd. Achteraf werd een onderscheid gemaakt tussen het acute syndroom dat bestaat uit plotselinge aanvallen van hyperpnoe met tetanie, en de chronische vorm waarbij de hyperventilatie niet opvallend is. Dikwijls werd bij deze patiënten geen hypocapnie vastgesteld. Dit werd verklaard door het fluctuerend karakter van de koolzuurspanning in het bloed bij deze toestanden. Daarom werd voor de diagnose van het HVS afgestapt van de vereiste van het vaststellen van hypocapnie op het ogenblik van het onderzoek, en werd het syndroom gedefinieerd als een geheel van lichamelijke klachten suggestief voor hyperventilatie en niet te verklaren door een organische aandoening. De klachten zijn te reproduceren door vrijwillige hyperventilatie. In deze definitie werd uitgegaan van een duidelijk verband tussen bepaalde klachten en
hypocapnie. In recente studies werd dit niet bevestigd: (1)De klachten kunnen bij patiënten uitgelokt worden door een stresserende taak, zonder dat de eindexpiratoire CO2-spanning hierbij aanzienlijk daalt (2)Ambulante registratie van de transcutane koolzuurspanning toonde aan dat de meeste klachtenaanvallen
niet
gepaard
gaan
met
belangrijke
schommelingen
van
de
koolzuurspanning. Er blijkt dus geen eenduidig causaal verband te bestaan tussen klachten en hypocapnie. Is de benaming van het syndroom dan niet misleidend? 2.1 Respiratoire bevindingen Naast het frequent zuchten en het onregelmatige adempatroon, wordt bij patiënten met chronische HVS-klachten dikwijls een lichte graad van hypocapnie vastgesteld. Deze is meestal onvoldoende om de klachten te verklaren en verdwijnt tijdens de slaap. Zelfs wanneer hypocapnie normaal is tijdens rust kan na een of andere provocatie (inspanning, vrijwillige hyperventilatie) de hypocapnie aanzienlijk dalen. Deze daling is dan meestal het gevolg van een verdieping (bij jongere subjecten) of van een versnelling (bij oudere subjecten) van de ademhaling. Wanneer het koolzuurgehalte van de ingeademde lucht progressief opgevoerd wordt, toont de CO2-responscurve bij een aantal van deze patiënten aanvankelijk een afname van de ventilatie. Bovendien blijken de vrijwillige apnoetijd, en de maximale expiratoire drukken aan de mond gemeten, afgenomen te zijn. De arbeidstolerantie is gereduceerd. 2.2 Mechanismen van de klachten 2.2.1 Stressgebonden overademen De klachten van HVS werden verklaard door hyperventilatie met hypocapnie die door angst zou ontstaan. Deze hyperventilatie zou een reactie op stress zijn, als één van de elementen van de daardoor uitgelokte fight-or-flight reactie. Op hun beurt zouden de klachten veroorzaakt door hyperventilatie de angst doen toenemen, leidend tot een vicieuze cirkel die, indien de patiënt er niet in slaagt controle over de situatie te verwerven, zou leiden tot een acute hyperventilatiecrisis. Er is echter aangetoond geworden dat deze verklaring niet steeds opgaat: de typische klachten
van HVS kunnen ook optreden in afwezigheid van hypocapnie. Dit werd eveneens experimenteel gereproduceerd door patiënten verdacht van HVS vrijwillig te laten hyperventileren maar, buiten hun weten, CO2 aan de ingeademde lucht toe te voegen. Deze normocapnische hyperventilatie loh-kt eveneens heel veel klachten uit. De respiratoire, cardiale en gastro-intestinale klachten zijn even uitgesproken. Hetzelfde geldt voor paniekstoornis. 2.2.2 Overgevoelige koolzuurreceptoren Klein vestigde de aandacht op het belang van de sensatie van dyspnoe bijpaniekstoornis in tegenstelling tot de andere angststoornissen die eerder hartkloppingen als voornaamste klacht hebben, en op de bevinding dat inhalatie van een lage concentratie van CO2 (5%) paniekaanvallen kan uitlokken. Als verklaring postuleerde hij een verlaging van de verstikkingsdrempel: Een geringe, nog fysiologische stijging van de arteriële CO2-spanning (zoals tijdens de slaap) zou een verstikkingssensatie met de daarbij horende paniek en andere klachten veroorzaken. Echter, een recente studie kon deze hypothese niet bevestigen. 2.2.3 Conditionering en suggestie Fysiologisch gezien dient de ademhaling om 2 dingen te doen: (1)zuurstofopname (2)koolzuurafgave =>Het koolzuurregulatiemechanisme is dominant op het zuurstofregulatiemechanisme Mensen die hyperventileren ademen meer in dan nodig is. Dit komt omdat -frequentie te hoog is -het volume te groot is -of het gaat om een combinatie van deze 2 zaken. Deze combinatie lijkt zich voor te doen wanneer men in een angsttoestand verkeert. De prof stelt dat dit echter niet helemaal juist is. Hij stelt dat het om een anticipatiemechanisme gaat. Als het lichaam vermoedt dat er veel koolzuurproduktie zal zijn, dan gaat het hierop anticiperen om zodoende het koolzuurpeil te kunnen reguleren.
In heel veel angst-en stresstoestanden gaat het lichaam anticiperen op de hoge koolzuurproduktie. Echter, wanneer hierna geen inspanning geleverd wordt, zal het koolzuur uitgeademd worden waardoor hieraan een tekort ontstaat. Conditionering zou het loskoppelen van klachten en hyperventilatie kunnen verklaren. Wanneer een patiënt een aanval heeft gehad in een bepaalde situatie, zal hij geneigd zijn om de volgende keer in die situatie een aanval te anticiperen: de patiënt wordt geconditioneerd. Deze aangeleerde angstige anticipatie gaat gepaard met een aantal processen op het gebied van aandacht voor en interpretatie van interne sensaties, die de klachten beïnvloeden. In experimenten met normalen en HVS-patiënten, waarin een hyperpnoe werd geïnduceerd door CO2-inhalatie vermengd met een bepaalde geur, kunnen de meeste klachten uitgelokt door de CO2-inhalatie geproduceerd worden door nadien de geur alleen te laten inhaleren zonder koolzuur. =>Wanneer men enkele keren door koolzuur geïnduceerde klachten ervaart tijdens levendige gedachten aan bepaalde angstaanjagende situaties, is het voldoende opnieuw aan die situaties te denken, nu zonder koolzuurinhalatie, om dezelfde klachten te ervaren. Enkele ervaringen met hyperventilatie en hypocapnie zijn dus wellicht voldoende om een loskoppeling te veroorzaken tussen subjectieve klachten en hypocapnie: leereffecten komen tussen en vertroebelen het directe verband. Dit proces beïnvloedt wellicht niet alleen de ervaring van lichamelijke klachten, maar ook van angst en paniek. Acute hyperventilatie kan doodsangsten uitlokken. Vrij onschuldige sensaties, zoals een iets bemoeilijkte ademhaling, kunnen nadien de neiging doen ontstaan om deze catastrofaal te interpreteren, wat paniek uitlokt. SCHEMA: Hyperventilation Syndrome Model Psychosociale variabelen Stress Hyperventilatie Angstige anticipatie
somatische klachten (indien deze niet uitgelegd worden aan de persoon dan gaan ze
zich op hun innerlijk richcatastrofale
interoceptieve
interpretatie
hypervigilance
ten)
=>Men kan aldus klachten aanleren aan mensen en ze doen uitbreiden naar andere cues
waardoor er een loskoppeling ontstaat van de fysiologie die er aan de basis van ligt, en dit zonder dat de persoon het bewust weet. Wanneer men de persoon zelf opzettelijk hyperventilatie uitlokt (T1 of tijdstip 1), dan weet je waaraan de klachten te wijten zijn. Echter, wanneer er een langere tijdsspanne (T2) ligt tussen de oorzaak en de symptomen, weet je dit niet. Op T2 beginnen de symptoomperceptie-processen. Bijgestuurd SCHEMA o.b.v. onderzoek Psychosociale variabelen Cues
stress Hyperventilatie
Angstige anticipatie Catastrofale interpretatie
somatische sensaties interoceptive hypervigilance
=>Als je lang in deze cirkel ronddraait, kan je hyperventilatie al voelen zonder dat je echyt hyperventileert. Als je hyperventileert, dan treden de volgende zaken op: -de bloedvaten in de hersenen vernauwen -realiteit verschijnt anders -perifere vasculaire symptomen: spasmen, respiratoire klachten, cardiaal gezien heeft men hartkloppingen (output van de hartslag vergroot) -gastro-intestinaal: droge mond, keel. Hierdoor moet men veel slikken waardoor er luchtbellen in de slijmlaag van de maag geraken. Hierdoor ontstaat er een schuimprop en krijgt men een opgezet gevoel mat boerneigingen, winderigheid tot gevolg. -psychisch is er een angstgevoel i.v.m. klachten die uit het niets lijken op te duiken (bijv. denken dat je ernstig ziek bent). Personen met chronische hyperventilatie hebben aldoor klachten. Dit zijn functionele klachten en niet zozeer een structureel mechanisme. De persoon is er zich vaak niet van bewust dat zijn ademhalingsmechanisme ontregeld is. Voor heel veel personen betekent dit dan ook een bron van angst en zorgen.
2.2.4 Behandeling (1)buikademhalingsoefeningen (2)relaxatietraining (3)cognitieve herstructurering Met deze techniek wordt beoogd de patiënt inzicht te verschaffen in het ontstaan van paniekaanvallen (vicieuze cirkel waardoor klachten verder toenemen) en VH-den aan te leren om er mee om te gaan. Dit helpt de meeste patiënten hun klachten onder controle te krijgen. =>Deze technieken zijn waarschijnlijk nuttig, niet omdat ze hypocapnie voorkomen, maar door het toegenomen gevoel van controle dat ze verschaffen.