Lessen voor de XXIste eeuw: 11 februari 2008 Taalkundig humoronderzoek: tradities en tendensen Kurt Feyaerts 1) Humor: basiskenmerken (Martin 2007) • Complex proces met 4 fundamentele componenten: 1) sociaal fenomeen (spelcontext) 2) cognitief-perceptuele processen (incongruentie, onverwachtsheid, speelsheid) 3) emotionele respons (plezier, vrolijkheid, amusement) 4) expressieve component: de lach (verschillende hoedanigheden en graden van intensiteit) 2) Humor: vier theoretische benaderingen 2.1 De psychoanalytische theorie • Freud (Der Witz und seine Beziehung zum Unbewussten (1905) & Humor (1928)) • Plotse vrijkomen van opgestapelde mentale energie (d.m.v. de lach) • 3 types grappige ervaringen: 1) de grap (der Witz) - via verdichting/verdringing mogelijkheid creëren om gedurende korte tijd onbewuste agressieve en seksuele impulsen tot uiting te brengen 2) het komische - niet-talige, slapstickachtige ervaringen (hetzelfde mechanisme) - “herontdekking van verloren lach uit de kindheid” 3) der Humor - enge betekenis: aangename ervaring bij het niet-realiseren van verwachte negatieve gevoelens: overbodig geworden energie wordt gerealiseerd als gelach 2.2 De superioriteitstheorie • Thomas Hobbes (1588-1679): “De passie van het lachen is niets anders dan een gevoel van triomf (‘sudden glory’), dat voortkomt uit het plotse besef van onze eigen eminentie, in vergelijking met de minderwaardigheid van anderen of van onszelf op een vroeger tijdstip.” • Eugène Dupréel (1879-1967): lach van de exclusie en lach van de inclusie • Charles Gruner: speelse agressie “Successful humor, like enjoying success in sports and games (including the games of life), must include winning (‘getting what we want’), and sudden perception of that winning” - bewaren en verbeteren van eigenwaarde (self-esteem), eigen competentie en welbehagen - humor als doeltreffend mechanisme bij stress- en conflictmanagement (vgl. Freud) 2.3 De incongruentietheorie • J. Beattie, I. Kant, A. Schopenhauer, … • Onverwacht, onverenigbaar element in interpretatieproces dwingt tot reïnterpretatie • Arthur Koestler (The Act of Creation, 1964) - ‘bisociatie’: interpretatie van een idee, situatie e.d. in twee op zichzelf consistente, maar normalerwijze incompatibele referentiekaders (1) •
Is de dokter thuis?” vraagt de patiënt met schorre stem. “Nee,” fluistert de jonge vrouw van de dokter, “kom maar snel binnen.”
Tweefasenmodel (Schultz 1972, Suls 1972) - opheffen van incongruentie in resolutie - vgl. set-up en pointe in grap - altijd resolutie?
1
(2)
Een man staat terecht voor het plegen van een gewapende overval. Na rijp beraad komt de jury met het verdict ‘onschuldig’, waarop de man blij uitroept: “Schitterend! Betekent dat dan dat ik het geld mag houden?”
2.4 De schakeltheorie (reversal theory) • Michael Apter (1991, 2001); persoonlijkheids-, motivatietheorie • Spel: mentale ingesteldheid (psychological safety zone) • Telische vs. paratelische ingesteldheid: voortdurend overschakelen • Vgl. Koestler: pointe brengt incongruente synergie tot stand (ipv. op te lossen) 3) Taalkundig humoronderzoek (Brône 2007) 3.1 Semantic Script Theory of Humor (SSTH) • Victor Raskin (1985): algemene betekenistheorie • ‘scripts’ (Goffman; Schank & Abelson); vgl. frames, scenarios, domains, idealized cognitive models • Hoofdzakelijk grappen • Betekenis in termen van ‘script oppositie” • Basishypothese: een tekst kan als grap gecategoriseerd worden wanneer: a) de tekst geheel of gedeeltelijk met twee verschillende, deels overlappende scripts compatibel is, en b) deze twee scripts in een specifieke relatie van oppositie tegenover elkaar staan. • Vgl. DOKTERSBEZOEK vs. OVERSPEL in (1) • Semantic script switch trigger(s): van script 1 naar script 2 • Theoretische achtergrond: communicatiemodel van Paul Grice - overkoepelend coöperativiteitsprincipe (9 deelmaximes) - humor/grap: ‘non-bona-fide’-communicatiemodus • Empirische validatie (frame shifting, Coulson 2000) •
Ontwikkeling: Generalized Theory of Verbal Humor (GTVH) - Attardo & Raskin 1991; Attardo 1994, 2001: specifieke humortheorie - Aansluiting bij tweefasenmodel (incongruentie + resolutie) - lijst humorspecifieke logische mechanismen die ‘resolutie’ bewerken (scriptoppositie overbruggen) (3)
(4) (5)
Hoeveel Belgen heb je nodig om een gloeilamp in te draaien? 100. Eén houdt de lamp vast en de anderen draaien aan de tafel waarop die ene staat. Bij Chirac is hij kort, bij Schwarzenegger lang, koppels gebruiken hem vaak samen, een jonge snaak heeft hem voor zich alleen, Madonna heeft er geen en de paus gebruikt hem nooit? Een rabbi, een priester en een dominee komen binnen in een bar, waarop de uitbater:“Is dit een grap, of wat!?”
3.2. De modellen voorbij: Cognitieve Taalkunde en humor • Geeraerts & Cuyckens (2007); Brône (2007) (6) rode balpen (7) je drinkt te veel 3.2.1. Betekenis is conceptualisatie • - betekenis: geen louter talige, statisch-inherente eigenschap van een talige uitdrukking - verwerpen van passieve rol taalgebruiker waarbij interpreteren = zoeken naar ‘de’ betekenis •
Dynamische, gebruiksgeoriënteerde betekenisopvatting: a) actieve betekenisconstructie door subject (individu) - rol van co(n)text, situatie, achtergrondkennis enz. - verschillende construal-mechanismen:
2
metafoor; metonymie; voorgrond-achtergrond (figure/ground); blending; graad van specificiteit; perspectief (standpunt, oriëntatie, subjectief-objectief); categorisatie; dynamisering (fictieve beweging enz.) e.a. - dimensies in perceptiepsychologie (8) (9) (10) (11) (12) (13)
Binnen anderhalve maand is het lente! We naderen stilaan de lente! De lente komt eraan! De winter is bijna gedaan De winter ligt bijna achter ons (is achter de rug; …) De winter trekt aan ons voorbij (nadert zijn einde;…)
b) inter-subjectieve betekeniscoördinatie tussen taalgebruikers - taalgebruik als gecoördineerde gemeenschappelijke handeling (joint action, Clark 1996) - common ground (wederzijdse veronderstelling van gemeenschappelijke kennisbasis - gelaagdheid in betekenis (layering; plagerijen, ironie, e.d.) •
Schematisch (Verhagen 2007): O: Object of Conceptualization
S: Subject of Conceptualization (Ground)
•
1
2
Relatieve saillantheid - verschillende interpretaties (‘betekenissen’) mogelijk, maar de ene is prominenter dan de andere - impact van conventionalisering, vertrouwdheid, prototypiciteit, context
3.2.2. Exploitatie in humor • De-automatisering van het interpretatieproces (vgl. Apter: ‘telic vs. paratelic mode of operation’) • ‘Ground’ (participanten, talige boodschap, situatie) wordt mede object (focus) van conceptualisatie • Creativiteit: het nieuwe in het vertrouwde (optimal innovation) • Voorbeelden (verbale (interactionele) humor; cartoons; advertenties; sitcom) •
Case study 1: Metonymie (reference point reasoning) - Focus op een saillant, talig makkelijk codeerbaar element (‘referentiepunt, RP) mentale toegang tot een ander, minder saillante conceptuele entiteit (‘doel’) (14) (15) (16) (17)
a) Die vijf zeilen halen ons snel in! b) Daar ligt een driemaster De steak-béarnaise wil betalen Hoe ben je in Leuven geraakt? Ik heb een taxi gebeld [‘closure’ in strips, cartoons; Scott McCloud 1993]
(18) (19) (20)
Vergeet niet bij het verlaten van de zaal uw gsm weer aan te zetten. U rijdt links want uw GPS komt van bij Harrod’s? (iemand dom, gek noemen) En een schroevendraaier heb je zeker niet bij de hand?
(21)
[cartoons Perscheid] 3
•
(22)
[advertenties (panty remover; Galaxy Caramel)]
(23)
oppositielid (verwijzend naar de premier): ‘Maar wat kunnen we dan ook verwachten van een man die zijden ondergoed draagt?’ premier: ‘Oh, ik had nooit gedacht dat de echtgenote van mijn waarde opponent zo indiscreet zou zijn!’
(24) (25) (26) (27)
ABX weer op het goede spoor Geneesmiddelenproces oorzaak van chronische pijn bij Bayer Winst Danone in Europa afgeroomd Airbus in duikvlucht na tegenvallende omzetcijfers
(28) (29)
[cartoon Innogenetics] [pamflet Ariel]
Case study 2: Resonantie in interactionele humor - Veale et al 2006; Brône (in druk); Zima et al. (in druk) (30)
G.B. Shaw:
Here’s an invitation to the opening night of my new play. Bring a friend, if you have one. W. Churchill: I’m afraid I can’t make it on the opening night. But I may attend the second night, if there is one.
(31)
(10.38 u.) MP Karl Öllinger (Grüne): Einen schönen guten Morgen, meine sehr geehrten Damen und Herren! (Abg. Dipl.-Ing. Scheuch: Guten Morgen? Es ist halb elf!)
(32)
Karel de Kale: What separates an Irishman from a fool? John Scotus (Iers filosoof): Just this table
- intentionele parallellie (door S2): volledige of gedeeltelijke, impliciete of expliciete herneming van discours-segmenten; substituties; parafrasen; intonatorische imitaties enz. - de-automatisering van interpretatie op alle mogelijke niveaus van talige organisatie: o.a. woord(groep), constructie, zinsbouw, intonatie, betekenisstructuur - intersubjectieve betekeniscoördinatie tussen S2 en S1 (+anderen) - drukt dissociatieve attitude t.a.v. S1 uit - drukt superioriteit van S2 t.o.v. S1 uit (verbaal, sociaal, intellectueel e.d.) - versterkt coherentie van discours 4) De descriptieve taalkunde voorbij: empirische validatie • Studies over humorverwerking en –appreciatie in psycho- en neurolinguïstiek (Wild e.a. 2003; Coulson e.a., 2006; Bartolo e.a. 2006) Literatuur (selectie) A. Bartolo, F. Benuzzi (…). Humor Comprehension an Appreciation: an fMRI Study. Journal of Cognitive Neuroscience 1789-1793, 2006. G. Brône, Bedeutungskonstitution in verbalem Humor. Ein kognitiv-linguistischer und diskurssemantischer Ansatz, K.U. Leuven, diss. 2007. G. Brône, Hyper- and misunderstanding in interactional humor. Journal of Pragmatics, in druk. G. Brône & S. Coulson. Processing deliberate ambiguity in headlines. Double grounding. Discourse Processes, in druk. H. Clark, Using Language. Cambridge/New York, Cambridge University Press, 1996. S. Coulson, Semantic Leaps: Frame-shifting and Conceptual Blending in Meaning Construction. Cambridge University Press, 2000 S. Coulson, T.P. Urbach & M. Kutas. Looking back: joke comprehension and the space structuring model. Humor. Int. Journal of Humor Research 229-250, 2006. D. Geeraerts, H. Cuyckens (eds.), The Oxford handbook of cognitive linguistics. Oxford University Press, 2007. A. Koestler, The Act of Creation. London, Hutchinson, 1964. R. A. Martin, The Psychology of Humor. An Integrative Approach. Elsevier, 2007. T. Veale, K. Feyaerts & G. Brône. The cognitive mechanisms of adversarial humor. Humor. Int. Journal of Humor Research 305-338, 2006. B. Wild, F.A. Rodden, W. Grodd & W. Ruch. Neural correlates of laughter and humour. Brain. 126, 2121-2138. E. Zima, G. Brône, K. Feyaerts & P. Sambre. Resonance activation in interactional parliamentary discourse. Oslo 2008. in druk. 4
Vragen: 1. Geef een beschrijving (max. 400 woorden) van het grappige effect in één van de volgende krantenkoppen. Ziet u ook welke ‘construal-mechanismen’ daarbij een rol spelen? a) Adidas sprint in laatste kwartaal rivalen voorbij b) Google op zoek naar aandeelhouders c) Nieuwe veroordeling doet Marlboro-aandeel in rook opgaan. d) Kodak-aandelen opnieuw in beeld op Wall Street.
2. Geef een beschrijving (max. 500 woorden) van het grappige effect in één van de volgende voorbeelden van conversationele humor. a) Een vriend aait Mark Connelly over zijn kale kop en zegt: “Dat voelt precies aan als het achterwerk van mijn vrouw!”, waarop Connelly repliceert: “inderdaad!” b) Tijdens de VVD-verkiezingscampagne van 1976 gaf Hans Wiegel een lezing in Nijmegen. In de zaal zaten ook enkele leden van de KEN, de Kommunistische Eenheidspartij. De KEN-leden waren erop uit de voordracht van Wiegel te verstoren. Een KEN-lid riep op een zeker moment : "Klootzak!" waarop Wiegel kalmpjes zei : "Fijn dat u zich even voorstelt! Mijn naam is Hans Wiegel." c)
A: Uw zoon gedraagt zich niet zoals de andere kinderen… B: Ja zeg, goddank!
3. Geef een beschrijving van de volgende cartoon van M. Perscheid in termen van aanwezige metonymie-relaties. De tekst bij de cartoon luidt in het Nederlands: “Wat een geluk: Elmar heeft bij de grote “Ontmoet je ster”-wedstrijd de eerste prijs gewonnen!”
5