theater
Ivo van Hove . Toneelgroep Amsterdam The Massacre at Paris van Hafid Bouazza naar Christopher Marlowe do 15, vr 16, za 17 maart 2001
spreektaal Nederlands inleiding door acteur Hajo Bruins . vr 16 maart 2001. 19u00 . Foyer de voorstelling duurt ongeveer 1u45, zonder pauze redactie programmaboekje deSingel druk Tegendruk
gelieve uw GSM uit te schakelen!
Ivo van Hove . Toneelgroep Amsterdam The Massacre at Paris van Hafid Bouazza naar Christopher Marlowe
regie Ivo van Hove auteur Hafid Bouazza, naar Christopher Marlowe scenografie en licht Jan Versweyveld muziek- en klankontwerp Harry de Wit kostuums Walter Van Beirendonck video Jeroen Kooijmans dramaturgie Bart Van den Eynde spel Charles IX Jorre Vandenbussche Hertog van Anjou Mimoun Oaïssa Catherine de Medici Kitty Courbois Marguerite; vrouw van Seroune Roos Ouwehand Hertog van Guise Titus Muizelaar Kardinaal; Hertog Dumaine Hajo Bruins Hertogin van Guise Lineke Rijxman Zoon van Guise Sam Hoogerbrugge Navarre Maarten Claeyssens Oude koningin Ina van Faassen Bartus Hugo Koolschijn Admiraal; Seroune; Loreine; Ramus; leraar Joop Admiraal Taleus Alwin Pulinckx ambassadeur van Engeland, apotheker, arts, boodschapper, pater, Lords uit Polen, moordenaars, soldaten Michel Sluysmans en Jorrit Ruys assistentie regie Marjolein Polman . assistentie scenografie Tjallien Walma van der Molen . assistentie kostuumontwerp Dirk Van Saene . assistentie video Roy Cerpac castingadviezen Hans Kemna, Martha Mojet . audio engineering Manuel Cooymans muzikaal repetitor Jaap Dieleman . productie Rosalie Mohr . techniek Henk Bergsma (eerste inspiciënt), Marc Bender, Hans Boven, Reyer Meeter, Joris Mittelmeijer, Anthony Olthof, Peter Zwart . souffleur Robert Joosten . kleedster Tineke Tillema grimeurs Trea van Drunen, Roswitha Evenwel, Erik Sluys, David Verswijveren kapen grimewerk uitgevoerd door atelier Toneelgroep Amsterdam olv. Erik Sluys decor uitgevoerd door atelier Toneelgroep Amsterdam olv. Hans Reesen . staalwerk Egon Schrama . orgelbouwer Winold van der Putten . klokkengieter Koninklijke Eijsbouts . met dank aan muzikanten geluidsopnamen: Amsterdamse Cantorij olv. Frank Hameleers dirigent, Piet Hulsbus organist, Toon van Ulsen trombone, Marco Blaauw trompet, Joop Aalbers draailier; Hens Otter, Kloosterboer Decor, Simon Limbrick, Dave Lyall . met steun van het Fonds voor de Scheppende Toonkunst (compositieopdracht aan Harry de Wit)
Een mensenramp
Wie ‘The Massacre at Paris’ van Christopher Marlowe wil opvoeren, zal daar een goede reden voor moeten hebben. De tekst is als een skelet bewaard en wordt in alle naslagwerken slechts als een voetnoot in het oeuvre van Marlowe behandeld. Op mij heeft deze tekst al vele jaren de aantrekkingskracht van een edelsteen. Telkens als ik deze ruwe diamant tegen het licht houdt, schittert er een wereld vol verbeelding. Marlowe geeft helder aan dat zijn tekst niet door een historische bril bekeken moet worden. In amper duizend regels comprimeert hij zeventien jaren Franse geschiedenis zonder daarbij tijdsprongen aan te geven. Niet de historische accuratesse maar de impact van de historische gebeurtenissen staat voorop; elke zin, elk personage is een schakel in een onstuitbare, fatale afwikkeling. De menselijke geschiedenis is een allesverterende machine. De ene moord trapt de andere op de hielen. Verzoeningen en vredespacten blijken telkens weer holle formaliteiten. De personages van Marlowe worden gedreven door naijver, verraad, ambitie, hybris en corruptie. ‘The Massacre at Paris’ is een genadeloze analyse van de macht en hoe het streven naar macht door religieuze motieven gerechtvaardigd wordt. Religie is voor niemand in dit stuk een zuiver ideaal, het is een dekmantel voor oorlog. Oorlog die erop gericht is macht te verwerven door anderen uit te schakelen. Deze duistere kant wordt gecamoufleerd door rituelen die het rad van vernieling lijken te stoppen, rituelen die hol blijken te zijn. De mens perverteert elke kans om zich als een hechte gemeenschap te ontwikkelen. Aan de hand van een zestiende-eeuwse religieuze oorlog laat Marlowe zien dat mensen krijgers zijn. Ze laten zich leiden door hun instincten. De geschiedenis van de beschaving heeft de chaos die in ons huist
niet kunnen verjagen. Zijn personages zouden evenzeer geleefd kunnen hebben in het Romeinse Keizerrijk, de middeleeuwen, de eeuw van de Verlichting of de eenentwintigste eeuw. Driften met een vernietigende kracht zitten onverwoestbaar verankerd in de menselijke soort en drijven ons tot de verschrikkelijkste wandaden. De mens lijkt diep in zichzelf een fundamentele haat voor de andere met zich mee te dragen. Wie niet tot de eigen groep behoort mag vernederd - of erger nog verjaagd en vernietigd worden. Dit fundamentalisme is een vrijbrief voor massale slachtingen, rassenzuiveringen en lichamelijke folteringen. Het schokkende aan Marlowes visie is dat hij mensen toont die religieus zijn. Religie blijkt echter een middel om mensen te verdelen in ‘goeden’ en ‘slechten’. Protestanten en katholieken voeren een heilige oorlog, vergelijkbaar met de Kruistochten of de Jihad. ‘The Massacre at Paris’ laat het trieste, aardse leven zien van mensen in hun monomane strijd om een plaats in hun persoonlijke hemel. Marlowe schrijft niet alleen een politiek drama van de macht, zijn genie brengt een huwelijkstragedie, een familiedrama en het verhaal over uitgeholde vriendschappen onder één grote koepel. De tekst is niet richtingloos, zoals algemeen aangenomen wordt, hij tikt als een tijdbom gedecideerd door tot de fatale explosie. ‘The Massacre at Paris’ beschrijft de apocalyps op maatschappelijk en menselijk vlak. Maar anders dan in de bijbel is het niet de almachtige God, maar de mens zelf die de strijd tussen goed en kwaad denkt te beslechten. Het is maar de vraag of deze apocalyps ons naar het paradijs leidt. De mens gaat, ook na de Verlichting, gewoon door met vernietiging en uitschakeling van ‘de ander’. De mens is en blijft zichzelf: een dier. Ivo van Hove
Over ‘The Massacre at Paris’ van Christopher Marlowe
De geschiedenis In ‘The Massacre at Paris’ vertelt Christopher Marlowe enkele van de meest bloedige bladzijden uit de Franse geschiedenis. Ongeveer vijfenvijftig jaar nadat de eerste kiemen van de hervormingsbeweging ook in Frankrijk uitgeplant werden, is de strijd tussen protestantse hervormers en katholieken hard, bloedig en meedogenloos geworden. Beide kampen hebben zich teruggetrokken in hun grote gelijk en beschouwen elkaar als de legers van de Antichrist. De koninginweduwe Catherine de Medici probeert te schipperen tussen beide partijen. Als regentes van haar jonge zoon Charles IX – hij is tien jaar wanneer hij koning wordt in 1560 – probeert zij het belang van de koninklijke dynastie en het land te vrijwaren. In een poging beide partijen te verzoenen, huwt zij haar dochter Marguerite uit aan Henri van Navarre, koning van een klein rijkje tegen de Pyreneeën en grote hoop van de Protestantse beweging op 18 augustus 1572. Slechts een paar dagen later worden de protestanten die zich massaal in Parijs hebben verzameld voor dit huwelijk, bloedig uitgemoord. Het is een historisch feit dat koning Charles toestemming heeft gegeven voor het bloedbad dat de geschiedenis zal ingaan als de slachting van de Bartholomeusnacht. Hoe twee zo extreem tegengestelde bewegingen elkaar zo snel hebben kunnen opvolgen, blijft één van de mysteries van de geschiedenis. Het is wel zeker dat deze massamoord een keerpunt is geweest in de strijd tussen de twee religies. Meer dan dertig jaar zullen ze elkaar fanatiek bestrijden en in hun kielzog het hele land mee de diepte in sleuren. Pas na de moord in 1589 op Henri III, de jongere broer van Charles en de laatste koning van de Valois-dynastie, zal de nieuwe Bourbon-koning Henri IV, Henri van Navarre, langzaam de vrede kunnen terugbrengen. Hij zal zich in 1593 voor dat doel wel bekeren tot het katholicisme.
© Herman Sorgeloos
Het stuk Christopher Marlowe (1564 -1593) behandelt een brandend actueel thema. Het geschiedeniskluwen begint in 1572 en eindigt in 1589, twee jaar voor de waarschijnlijke voltooiing van het stuk. Het speelt zich af tijdens de godsdienstoorlogen tussen katholieken en protestanten in Frankrijk. Op datzelfde moment wordt de protestantse Elisabeth I sterk bedreigd door katholieken van binnen en buiten Engeland. Marlowe is dus niet vrij te schrijven wat hij wil, de religieuze strijd is ook in Engeland een heet politiek hangijzer. Zijn beeld van de gebeurtenissen aan de andere kant van het kanaal is bepaald door protestantse propaganda. Toch is ‘The Massacre at Paris’ geen simplistisch propagandastuk. Christopher Marlowe is gefascineerd door de Hertog van Guise die hij tot spil van de strijd tussen de Hugenoten (de Franse protestanten) en de katholieken maakt. Deze katholieke schurk is een typisch Marlowe-personage. Als toonbeeld van hybris, de menselijke overmoed, weigert Guise zich neer te leggen bij de menselijke nietigheid, zijn sterfelijkheid en zijn afhankelijkheid van God en andere mensen. Niets ontziend stort hij zich op de verovering van de absolute macht; Als hij faalt, wil hij de wereld meesleuren in zijn val. De Bartholomeusnacht is zijn absolute ‘moment suprême’: in een apocalyptisch visioen oordeelt hij over leven en dood, over heil en verdoemenis. Na dit hoogtepunt is alleen de val mogelijk. Langzaam brokkelt zijn heerschappij af. Parallel met het succes en de val van Guise, verloopt de geschiedenis van Navarre. Als een naïef kind wordt hij in de religieuze en politieke arena gegooid. Hij kent de wereld niet, heeft niet geleden, en gaat ervan uit dat zijn protestantse God hem tegen alle kwaad zal beschermen. Hij wordt meegesleept door de geschiedenis. In de
slachting wacht hem de allerdiepste vernedering door de Hertog van Guise en de absolute confrontatie met de dood. Het is een keerpunt: van passieve naïeveling wordt hij een actieve en geslepen strijder voor de protestantse God. Zijn persoonlijke vijand Guise wordt de vijand van het ware geloof. In een tijd waar de Middeleeuwse zekerheden zijn weggevallen niet één moederkerk die de gelovigen leidt naar het hiernamaals, maar twee elkaar bevechtende kerkgemeenschappen - onderzoekt Marlowe de verhouding van de mens tot het leven en de goddelijke instantie. Marlowe biedt geen pasklare oplossingen, maar stelt vragen. Daarbij legt hij de vinger feilloos op de pijnlijke plek: de mens kan zich niet neerleggen bij zijn onbeduidendheid. Hij is steeds op zoek naar een grotere zingeving. In zijn stukken is het onderscheid tussen grootse idealen en kleine motieven flinterdun. Het resultaat is een bloedbad dat paradoxaal genoeg tegelijk het bewijs vormt van de menselijke vitaliteit. Bart Van den Eynde, dramaturg
“Geef mij een hand die de wereld kan omvatten in de getraliede cel van mijn palm.” Hertog Guise “De macht van de wraak slaat haar kamp op op de hooghartige bergen van mijn boezem en wimpelzwaait de geronnen kleuren van vergelding, die ik beschouw als lover van lentegroen, dat zal verwelken als de winter zijn zilver strooit op het schoudergoud van mijn overwinning. Dit durf ik te snoeven.” Navarre Fragmenten uit Hafid Bouazza, ‘De slachting in Parijs’, Prometheus, 2001
© Herman Sorgeloos
Ik zou het leven willen dragen als een kroon interview met Hafid Bouazza
Hafid Bouazza (1970), die de eerste zeven jaar van zijn leven in Marokko doorbracht, werd na zijn novelle ‘Momo’ geprezen - en gehoond - om zijn rijke, soms archaïsche gebruik van het Nederlands. Bouazza over zijn bedwelmingen: muziek, drank (“ik snap niet hoe Bukowski dat deed”), literatuur, drugs en liefde. “Ik hou van de extase, van de tirannie der zintuigen, van excessen.”(…) Bouazza, opgetogen: “Ik heb net de drukproeven binnen van mijn
bewerking van een toneelstuk van Christopher Marlowe, ‘The Massacre at Paris’. Het gaat op 8 maart in première met in de hoofdrollen Joop Admiraal, Kitty Courbois, Titus MuizeIaar. Ik was het eerst getrouw gaan vertalen, maar op een dag kwam Ivo van Hove naar me toe en zei: “Ik mis Hafid in het stuk”. Pas toen heb ik alle vrijheid durven nemen die nodig was.”(…) Welk onderwerp een allochtone schrijver ook kiest, het zal altijd gezien worden als een moedwillige afwijking van de ‘echte’ thematiek, schrijf je in ‘Een beer in bontjas’, jouw boekenweekessay. Hafid Bouazza: “Toen ik ‘Momo’ schreef, schreven een paar critici: Hafid lijkt een algemeen onderwerp te hebben gekozen om als een Nederlandse auteur te worden beschouwd. Maar ik heb zeven jaar in Marokko gewoond, en vierentwintig jaar in Nederland. Dan zou je toch denken dat de kans iets groter is dat ik een Nederlands boek schrijf. Het komt niet bij mensen op dat je simpelweg een verhaal wil schrijven en niet dag en nacht bezig bent met je identiteit.” (…) Je denkt nooit ‘wij’ als het over Marokkanen gaat? Hafid Bouazza: “Ik ben in Arkel opgegroeid, een dorp in ZuidHoIland, waar wij het enige Marokkaanse gezin waren, maar ik
denk niet dat het anders geweest zou zijn als ik mijn jeugd had doorgebracht in Amsterdam. Groepsactiviteiten, daar heb ik altijd een grote hekel aan gehad. Ik herken dat bij mijn moeder.”(…) “Niemand van ons is trouw, niet trouw aan zijn afkomst, aan de idealen van zijn ouders. Groeien betekent verraad, we zijn allemaal verraders,” schrijf je in je toneelstuk ‘Apollien’. Hafid Bouazza aarzelt: “Ik heb het zelf niet als verraad gevoeld, ken wel een schuldgevoel. Misschien ben ik ook wel vanuit dat schuldgevoel begonnen met drinken. Er wordt wel gezegd dat verslaving vaak uit een schuldgevoel voortkomt.” (…) Kun je schrijven met drank? Hafid Bouazza: “Nee. Ik snap niet hoe Bukowski dat deed. Paul Bowles heeft onder invloed van hasj wel eens een paar verhalen geschreven, maar je merkt het. Als ik moet werken, stop ik met drinken. Toen ik aan het essay werkte voor de Boekenweek en aan het toneelstuk, dronk ik geen druppel. Je moet die alcohol niet gaan haten, nee, erger, je moet leren leven met een onvervuld verlangen. Mensen zeggen mij vaak: je hebt veel talent, maar dat talent gaat bij mij wel gepaard met een grote onzekerheid. Die onzekerheid verkreukelt mij soms.’ Bij jouw debuut werd geschreven: hij heeft alles in zich om een Nederlandse Salman Rushdie te worden. Eruditie, humor, en virtuositeit. Hafid Bouazza: “’The Moors Last Sigh’ viel me tegen, ik vond het virtuositeit die haar grenzen overschreden had. Maar ‘Duivelsverzen’ heb ik een meesterwerk gevonden. Ik hou van zijn Rembrandteske manier van schrijven, het clair-obscur.”
Met welke schilder zou jij jouw werk willen identificeren? Hafid Bouazza, spijtig: “Ik zou wel een Caravaggio willen zijn, maar dat ben ik niet. Ken je dat bijna erotische schilderij van de ongelovige Thomas die zijn vingers steekt in de wond? Het is prachtig wat Caravaggio met licht doet. In ‘Momo’ gebruik ik ook veel licht. Ik heb ‘Momo’ in Griekenland geschreven, op Loutros, Zuid-Kreta. Mijn zoontje was toen vier maanden. Hij werd iedere morgen om halfzeven wakker, na een uur lopen met hem ging ik werken. Mijn eerste associatie met hem is licht. Toen hij geboren werd, precies op het moment dat hij eruit kwam, brak de zon ineens door. Ik ben geïntrigeerd door licht en schaduw. En door demonen. Arabieren geloven in djins. Ik heb een grote voorliefde voor horrorfilms. In ‘Momo’ zitten ook dat soort elementen. ‘Momo’ hoort gekras en dan zeg ik: dat zijn hondennagels in de hal waar demonen hun waak houden. Drank voelt voor mij soms aan als een demon, bijna een persoon die aan mij trekt.” Ik vond je boekenweekessay, behalve een fraaie hommage aan de verbeelding, erg geestig. Hafid Bouazza: “Zowel ‘Momo’ als ‘De voeten van Abdollah’ is veel te serieus genomen. Ik vind humor in de literatuur erg belangrijk. Dat is een van de dingen die ik bewonder in Nabokov. Mijn broer gaf mij ‘Heer, vrouw, boer’ op mijn zestiende. Dat was pure betovering, pure magie. Ik herlees zijn boeken voortdurend. Niet als ik aan het schrijven ben, dan raak ik ontmoedigd.” Omschrijf die betovering eens verder. Hafid Bouazza, genietend: “Hoe hij een straat beschrijft waar de regen in nadruppelt. De wellust die hij schept in de uiterlijke wereld. Hij is
de enige schrijver die mij ooit tot tranen gebracht heeft. Literatuur doet dat zelden, muziek wel. De vijfde symfonie van Mahler kan ik niet zonder tranen beluisteren. De eerste twee delen van Mahlers zesde zijn zo aangrijpend dat het bijna niet mogelijk is het helemaal af te luisteren. Toen Jean Cocteau aan het afkicken was van opium schreef hij in zijn dagboek dat de muziek van Stravinksy het afkicken het beste omschrijft. Maar toen ik de laatste twee delen van Mahlers vijfde beluisterde, dacht ik: dit is iemand die met alcohol aan het stoppen is. Momenten van grote schoonheid maar de hele tijd broeit er wat. Gustav Mahler is een demonische componist.” Wie heeft jou geleerd om van muziek te houden? Hafid Bouazza: “Thuis werd er veel naar muziek geluisterd. In mijn essay beschrijf ik hoe mijn oudste broer in Marokko een gitaar had gemaakt van een blik, een stok en de kabels van een handrem van een fiets. Hij was dol op Indiase muziek. Er waren maar twee soorten films in Marokko: karatefilms en Indiase melodrama’s. Ik herinner me prachtige taferelen ’s nachts. Er was geen licht in ons dorp, er brandde alleen maar af en toe ergens een vuurtje en de jongens liepen dan met een cassetterecorder rond in dat donkere dorp. In de bioscoop hadden ze Indiase liedjes opgenomen en die hoorde je dan heel traag afgespeeld, want de batterijen waren bijna altijd leeg. Op mijn dertiende zat ik met mijn vier jaar oudere broer in een bandje, ik zong en speelde slagwerk, Arabische muziek. Hij heeft me ingewijd in klassieke muziek. Toen ik op mijn zeventiende naar Amsterdam kwam, heb ik twee jaar lang geleefd als een kluizenaar. Ik studeerde, ging nooit uit, gaf al mijn geld uit aan cd’s, zat de hele dag naar muziek te luisteren. Alle opera’s, veel Sjostakovitsj. De mooiste ontdekking was de Ring des Nibelungen. Dag en nacht, net
zo lang tot de buurman weer met de bezem tegen het plafond klopte dat het zachter moest. Ik zou graag verder de muziek in willen. Compositieleer onder de knie willen krijgen. Voor een theaterstuk in De Balie heb ik muziek geschreven voor stem en piano. Voor een filmproductie een stuk voor cello. Ik ben zelfs een keer begonnen met een opera maar toen ik mijn huis werd uitgegooid, ben ik alles kwijtgeraakt. Maar als morgen iemand mij zou vragen een libretto te schrijven, zou ik het meteen doen. Ik snap niet dat er mensen zijn die muziek opzetten en iets anders daarnaast kunnen doen, bijvoorbeeld schrijven. Of je schrijft, óf je luistert. Als ik naar MahIer luister, is dat bijna een sensueel plezier. Een man heeft eens tegen Nabokov gezegd: van sommige zinnen van jou krijg ik bijna een erectie. Ik snap heel goed wat hij bedoelde. Toen ik het WNT ontdekte (Woordenboek der Nederlandse Taal, bestaande uit dertig delen -EL), raakte ik bijna in een roes. Het was een soort trip, een bedwelming. Henk van Stipriaan heeft een boek geschreven over de zeventiende eeuw, beschrijft daarin hoe de rederijkers van mening waren dat het woord geneeskrachtige effecten had. Ik kan me daar veel bij voorstellen.” Die bedwelming door woorden, wanneer ontdekte je die voor het eerst? Hafid Bouazza: “Rond mijn vijftiende. Ik zocht het woord ‘vleer’ op in de Van Dale. Las: ‘Hoe, tegen den orkaan, op nauwbewogen vleer, de blanke stormmeeuw streeft.’ Een regel van Geerten Gossaert. Dat vond ik zo’n prachtig beeld dat ik meteen naar de bibliotheek ben gehold om al zijn gedichten te lezen. Later, toen ik Arabisch ging studeren en schelmenverhalen begon te vertalen uit de tiende eeuw, ontdekte ik het WNT. Ontdekte woorden als ‘grimmelend’ licht, licht waarop stof dwarrelt. Of ‘morselen’: eten terwijl er krui-
mels van je boterham vallen. Tegelijkertijd merk ik dat er een tendens bestaat in Nederland om alles wat oud is belachelijk te maken. Over mijn boek De voeten van Abdollah schreef iemand: alsof Couperus niet al tachtig jaar dood is. Met andere woorden: dat hebben we nu wel gehad.” Hans Goedkoop schreef: ‘Taalbonbons maakt hij, grammaticale zoetwaren.’ Hafid Bouazza, geïrriteerd: “Dat slaat nergens op. Ik ben geen banketbakker.” Hij noemde je ook een taalexhibitionist die pronkt en imponeert. Berekend en van eigen bevalligheid vervuld. Hafid Bouazza: “Berekenend, dat hóórt een schrijver te zijn, maar van eigen bevalligheid vervuld, nee, totaal niet. Goedkoop verwijt me dat ik elk woord oppoets en neerleg als een soort fossiel. Maar als je het tot leven wekt, is het geen fossiel meer. Vanaf mijn vijftiende ben ik bezig het Nederlands te ontdekken, of liever gezegd te herontdekken, vooral de middeleeuwse literatuur. De abele spelen troffen mij als een mokerslag.” Hij begint begeesterd de ene regel na de andere te citeren in zangerig middelnederlands. “Prachtig de muzikaliteit, de filmische beelden, bijna Fellini. Wat mij raakt, is de combinatie van eenvoud en accuratesse. Zo gegrepen worden door taal is eigenlijk alleen maar te vergelijken met verliefdheid. Laatst gaf ik een lezing en eindigde met een loftuiging op de middeleeuwse literatuur. Na afloop kwam er een man naar mij toe en zei grijnzend: “Dat wij jou nodig hebben om ons de schoonheid van onze literatuur te laten zien.” Ik dacht: maar ik heb nooit anders gedacht dan dat het mijn literatuur is.”
Volgens mij beschik jij bijna over een fotografisch geheugen. Hafid Bouazza: “Dat is al heel vroeg getraind. Toen we naar Nederland kwamen, moest ik elke dag een stuk van de koran uit mijn hoofd leren omdat mijn moeder niet wilde dat ik het Arabisch vergat. Toen ik jong was, kende ik tweeëndertig hoofdstukken foutloos uit mijn hoofd. Toen mijn eerste boek net was uitgekomen, kwam ik op een uitgeversborrel Jean Pierre Rawie tegen. Hij stelde zich voor: “Ik ben de dichter waarop de uitgeverij drijft” en zei even later vermanend: “Jullie jonge mensen moeten meer lezen, Vondel bijvoorbeeld”, waarop ik foutloos een aantal kwatrijnen uit de Gijsbrecht citeerde. Hij keek verbijsterd, zei toen haastig, terwijl hij mijn vriendin aankeek, jíj, ik bedoelde jou.” Omschrijf jezelf eens als lezer. Hafid Bouazza: “Ik ben een eigenzinnig lezer, ik volg niks op de voet. Vannacht ben ik tot vijf uur bezig geweest met Ovidius. Die lees ik dan met vier vertalingen naast elkaar. Verder ben ik een lezer die zich niet met het personage identificeer. Ik denk nooit: ha, ik herken dingen van mijzelf. Ik lees niet vanuit honger naar therapeutische zelfontdekking. Ik snap vaak niet hoe mensen boeken lezen. Critici die over Updike schrijven: hij legt de zenuwen van de Amerikaanse samenleving bloot: daar walg ik van. De enige goeie manier om naar literatuur te kijken, is hoe Gerrit Komrij te werk gaat. Wat hij doet in zijn boek ‘In liefde Bloeyende’, kijken naar de tekst als een ding op zichzelf, dát is waar het om gaat. Toen Vrij Nederland mij vroeg het verzameld werk van Achterberg te bespreken, wilde ik van tevoren niks van Achterberg weten. Had geen zin die gedichten te lezen met de gedachte dat hij voortdurend een castratieangst boven zijn hoofd had hangen. Ik wil onbevangen lezen. Ik kom uit
Marokko, wil alleen maar weten: vind ik het mooi of niet mooi. Als mijn ‘marokkaanschap’ ooit ergens goed voor is geweest, is het daarvoor. En tenslotte: ik ben vooral een herlezer. ‘Duizend-eneen-nacht’ bijvoorbeeld, er is geen maand die voorbije gaat zonder dat ik hem herlees.”(…) Beschrijf het leven eens wat je niet zou willen. Hafid Bouazza: “Een leven dat geleefd wordt volgens bepaalde regels. Regels door anderen aan jou opgedrongen. Dat is een nachtmerrie, een pure definitie van de hel. Geef mij alle onhandigheid van mijn eigen leven, alle idioterie daarvan, maar zolang ik het gevoel heb dat ik dat in vrijheid kan leven, ben ik gelukkig. Zoals we hier aan tafel zitten te praten, daar doe ik het voor. Of voor het schrijven van een mooi essay, of een blik op mijn zoon. Tegelijkertijd weet ik dat dat allemaal niet beklijft. Daar word ik heel treurig van. Ik zou graag een evenwicht willen vinden tussen het vluchtige en het blijvende. Maar dat is niet mogelijk. Waarschijnlijk ben ik iemand die nooit tot grote wijsheden of waarheden zal komen. Ik geloof in de pleisterplaats, niet in de eindbestemming. Ik wil een leven leiden van grote doorvoeldheid, waarin alles wat gebeurt van belang is. Een leven waarin geen plaats is voor onnodige lelijkheid. Ik zou het leven willen dragen als een kroon.” Dan, bijna aarzelend: “Maar of dat gaat lukken, weet ik niet”. Fragmenten uit een interview met Hafid Bouazza door Elisabeth Lockhorn, verschenen in Vrij Nederland, 3 februari 2001
Een nieuwe geboorte interview met Ivo van Hove
Per 1 januari 2001 nam Ivo van Hove bij Toneelgroep Amsterdam het artistieke roer over van Gerardjan Rijnders en het zakelijke van Gerrit Korthals Altes. Wat zijn zijn plannen en in hoeverre houden die een koerswijziging in? Ron Rijghard sprak in oktober 2000 met Ivo van Hove. Hoe zal het zijn om te vertrekken? Ivo van Hove: “Ik laat mensen, dingen en een vorm van toneel achter om via een andere vorm verder te komen in het theater. Ik ben nu 41, werk tien jaar voor Het Zuidelijk Toneel. Een kans deed zich voor. Ik heb er niet naar gezocht, maar ik heb er wel meteen ja op gezegd. Waaruit niet mag worden geconcludeerd dat ik weg wilde bij Het Zuidelijk Toneel. Het tegendeel was waar. Ik had het naar mijn zin en was volop bezig met de plannen voor de komende tien jaar. Het Zuidelijk Toneel is een organisatie die ik met eigen handen heb opgebouwd en het is een perfect apparaat voor het theater dat ik maak. Maar toen het aanbod kwam dacht ik: dit is voor mij een nieuwe stap, een nieuwe geboorte.” Droomde u niet al van zo’n overgang? Ivo van Hove: “Nee, absoluut niet. Zo zit ik helemaal niet in elkaar. Als je almaar bezig bent met wat je graag zou willen, kun je alleen maar ontgoocheld raken en dan ben je na een tijdje een zure oude man. Bij TGA ligt een heel nieuwe uitdaging. Ik heb een voorliefde voor repertoiretheater en ik heb een voorliefde voor de grote zaal. Bij Het Zuidelijke Toneel kan ik die voorkeuren op beperkte schaal uitwerken. Het werk was toch gecentreerd rond mijn regies, met daarnaast min of meer vaste gastregisseurs: Dora van der Groen, Pierre Audi en Johan Simons. Nu kan ik veel meer visies op theater, op het
© Herman Sorgeloos
leven en de wereld met elkaar samenbrengen in dat grote repertoiregezelschap. Ik werk bij Het Zuidelijk Toneel al met een kleine vaste kern, met daarnaast min of meer vaste gastacteurs. Nu krijg ik een veel groter hecht ensemble. Ik hoop dat daardoor het werk ook nog meer kan worden verdiept.” Wat voor artistieke projecten heeft u in gedachten? Ivo van Hove: “Ik baseer mijn plannen op een aantal peiIers. Toneelgroep Amsterdam heeft het grootste subsidiebedrag voor theater in Nederland. Dan vind ik dat je theater moet maken waarmee je je onderscheidt. Groepen met minder geld kunnen bijna geen grotezaalproducties maken. Daarom vind ik dat Toneelgroep Amsterdam zich daarop moet concentreren. Daar volgen enkele conclusies uit, en een daarvan is terug naar de Stadsschouwburg. Dat moet het hart en de thuishaven van Toneelgroep Amsterdam worden. Dus niet het Westergas-terrein. En het ensemble moet blijven. De ensemblegedachte blijft de stut van Toneelgroep Amsterdam. De tweede peiler is de internationale flavour die Toneelgroep Amsterdam zou moeten hebben. Voor het eerste jaar was de termijn te kort maar we gaan jaarlijks met een buitenlandse gastregisseur werken. We willen graag met onze producties in het buitenland spelen en coproducties aangaan. In het eerste jaar zijn er coproducties met het Kaaitheater in Brussel en deSingel in Antwerpen, dat zijn twee internationale kunstcentra. Een derde pijler is wat ik de laboratoriumfunctie noem: een zoektocht naar de cross-overs. Ik ben ondertussen uitgeroepen tot de Mephisto van de technologie in het theater maar ik hou stug vol dat ik er diep van overtuigd ben dat als je weigert die denkoefening te doen, we in Nederland zullen achterblijven in het theater van de
eenentwintigste eeuw. Vroeger gebruikten de Grieken maskers. Een van de redenen was dat ze drieduizend mensen moesten bereiken, en die maskers waren onder meer bedoeld als een hedendaagse microfoon. Elke tijd heeft zijn eigen technieken en technologieën om de boodschap, het inhoudelijke statement te versterken. Er zijn nu zoveel nieuwe technieken bereikbaar voor theater, dat moet worden onderzocht om te zien of het een extra kracht kan vormen. Technologie mag natuurlijk geen doel op zich worden, een speeltje. Dat is één, maar ik wil ook samenwerking, met kunstenaars uit andere genres. Dat kan een verrijking zijn. Het klassieke teksttoneel zal niet verdwijnen maar er kan wel iets bijkomen. Een eigentijds repertoiregezelschap moet bij dat onderzoek naar samenwerking met andere kunsten en naar nieuwe technologieën het voortouw nemen. En daar heeft het Transformatorhuis dan weer een functie in. Bij Toneelgroep Amsterdam was het altijd schipperen tussen een stadsgezelschap en een gezelschap met nationale spreiding. Het is de bedoeling dat TGA meer een stadsgezelschap wordt en dat meer dan de helft van de voorstellingen in Amsterdam zal worden gespeeld. Met de grote voorstellingen uitgekiend reizen en één reisvoorstelling die overal naartoe gaat. En daarnaast één exclusief Amsterdamse voorstelling, met een locatie-karakter, in het Transformatorhuis. Met een andere publieksopstelling, want ik ga het Transformatorhuis niet gebruiken zoals je het nu kent maar zoals het oorspronkelijk was bedoeld.” Wat wordt de belangrijkste breuk met het huidige TGA? Grote zaalproducties, buitenlandse regisseurs en laboratoriumonderzoek waren er ook onder Rijnders. Ivo van Hove: “ledereen heeft alles. Maar als je goed naar mijn punten kijkt, en je ziet wat er nu gebeurt, is het de vraag of bij het huidige
gezelschap ook die keuzes zijn gemaakt. Natuurlijk zijn er ook wel eens buitenlandse regisseurs geweest maar er is geen structureel beleid. Wat gaat komen is: twee huisregisseurs, Gerardjan en ik, daaromheen enkele regisseurs met wie ik graag een structurele samenwerking wil ontwikkelen en elk jaar een buitenlandse regisseur. Nu is dat anders: nu zijn er drie huisregisseurs, Gijs de Lange, Titus MuizeIaar en Gerardjan. Zij regisseren eigenlijk alles en sporadisch komt er eens iemand anders. Maar ik heb geen zin me af te zetten tegen wat er was en me af te vragen of het wel nieuw is, dat laat ik aan jullie journalisten over.”(…) Tegen Het Parool zei u dat u het een voorwaarde vond dat Gerardjan Rijnders als huisregisseur wilde aanblijven. Waarom was dat zo belangrijk? Ivo van Hove: “Nee, als ik mij op de grote zaal richt, vind ik het heel belangrijk dat ik een Gerardjan Rijnders naast me heb. Als je over grote zaalproducties spreekt, is de keuze in Nederland niet zo heel groot.” Na een betekenisvolle pauze: “Gerardjan is iemand die een totaal andere aanpak hanteert en een totaal andere levensvisie heeft dan ik. Dat is verrijkend voor zo’n gezelschap. Dat moet niet aan één figuur zijn gebonden. Wat mij aantrekt en ook de kracht van zo’n groot gezelschap is, is dat het een paradox tot stand kan brengen. Een paradox van speelstijlen en levensvisies.” Is het strategisch een goede beslissing? Kunt u uw stempel op het gezelschap drukken als de oude koning Ivo van Hove: “De oude koning blijft niet. Hij komt twee stukken per jaar regisseren.” Dat is toch aanzienlijk. Ivo van Hove: “Je ziet hoe moedig ik ben.”
Moedig? Ivo van Hove: “Ik zeg dat met de nodige ironie. Ik wil gewoon het
beste theater maken met Toneelgroep Amsterdam. Ik denk niet in strategieën. Als ik Gerardjan Rijnders kan krijgen voor vier jaar, dan maak ik gewoon een hele goede deal. De rest zullen we wel zien.” Waarin verschilt u van Gerardjan Rijnders? Ivo van Hove: “Gerardjan maakt theater vanuit een eigentijdse visie op het negentiende-eeuwse, retorische toneel. Ik doe dat helemaal niet. Ik heb een performanceachtige aanpak. Samen met Jan Versweyveld ben ik bijvoorbeeld begonnen met - wat iedereen nu doet - het podium doorbouwen in de zaal.” Waarin komt u overeen met Rijnders? Weer is het antwoord ironisch: “We hebben allebei rechten gestudeerd.” “Wat betreft theater maken zijn we totaal verschillend. Dat moet ook. Ik wil iemand naast me voor wie ik achting heb, tegen wie ik op kijk, met wie ik het niet altijd eens ben, maar dat hoeft ook niet. Als je ‘De Cid’ ziet, kun je dat mooi of lelijk vinden, maar het is wel een voorstelling.” Waarom dan niet iemand naast u gekozen die de stap naar de grote zaal zet? Ivo van Hove: “O dat komt wel. Maar ik kan niet alles in twee maanden doen. Kijk: Het Zuidelijk Toneel is een oorlogsschip en iedereen weet: daar gaan we op af, en iedereen draagt daaraan bij. Toneelgroep Amsterdam is een cruiseschip. Boven zwemmen de mensen,
beneden ploeteren de stokers. Op alle levels zijn verschillende activiteiten aan de gang. Dat moet in evenwicht worden gebracht. In het eerste jaar heb ik Cyrus Frisch uitgenodigd en ik denk niet dat hij ooit ergens een grote zaalproductie heeft gedaan. Ik denk dat dat voldoende risico en artistiek avontuur betekent. Het moet wel een essentiële keuze zijn voor me. Ik vind het artistiek niet integer mensen opeens een kans te geven. De grote zaal is niet meer waard dan de kleine zaal. Het idee dat je dan ‘doorstroomt’ is bullshit. Je kunt een topregisseur zijn, neem Lucas Vandervost of Jan Joris Lamers, zonder voorstellingen voor de grote zaal te maken. Dus alleen regisseurs van wie het werk beter tot zijn recht komt in de grote zaal, die moeten die affiniteit kunnen ontwikkelen.”(…) Wat voor nieuwe vorm van theater gaat er komen? Ivo van Hove: “Dat zal automatisch gebeuren omdat er een andere entourage is. Ik doe dat niet bewust maar ik merk het al aan de stukken die ik volgend jaar ga doen: ‘The Massacre at Paris’ en ‘Mean Streets’. Bij Het Zuidelijk Toneel zijn er achteraf gezien twee periodes geweest: de familiedrama’s en vanaf 1997 de liefdesdrama’s. ‘The Massacre at Paris’ is een groot politiek statement, een statement over de menselijke toestand. Daar ben ik nu blijkbaar aan toe. Ik heb een aanzet gedaan maar ik wil nu in gesprek gaan met het ensemble, zoals bij Het Zuidelijk Toneel waar we de te spelen stukken in gezamenlijkheid vaststelden. Blijft u uw tijd verdelen over TGA, Holland Festival, Van den Ende, New York? Ivo van Hove: “TGA en Holland Festival zijn overeengekomen dat ze het prima vinden dat ik die dingen combineer. Verder heb ik afgesproken
dat ik volgend jaar geen gastregie doe. Daarna ligt het open.” Blijft het duidelijk of u als vriend, regisseur, directeur of festivalleider spreekt? Ivo van Hove: “ledereen die langer met mij werkt weet dat ik zuiver op de graat ben. Pas op hè, ik ben katholiek. Wij leven enorm met schuldgevoelens, en dan zou ik niet kunnen slapen.’ Lachend: ‘Maar dan gaan wij bidden, slaan drie weesgegroetjes en dan is het weer goed. Je hoeft niet verschillende functies te hebben om verschillende mensen te zijn. Zoals je tijdens het ontbijt met je geliefde een ander bent dan tijdens je werk. Bij mij expliciteert zich dat in verschillende functies. En het ontlast mij om het ene na het andere te kunnen doen. Het maakt mijn hoofd vrij en geeft mij levensenergie.” Interview met Ivo van Hove door Ron Rijghard, verschenen in TM, tijdschrift over theater, muziek en dans, oktober 2000
© Herman Sorgeloos