Zaterdag 17 November 2012 TERUGBLIK OP CULTURELE REVOLTE MIDDEN TWINTIGSTE EEUW E.A.M. Fischer Prometheus stal het vuur uit de hemel, waar Zeus regeerde. Adam en Eva aten van de Boom van Kennis van Goed en Kwaad. Zeus nam gruwelijk wraak en Adam en Eva moesten na het eten van de verboden vrucht het aards paradijs verlaten en zij ontdekten dat zij naakt waren. De beide mythen waarvan de tweede in de Canon van de Christelijke Bijbel is opgenomen laten zien, dat "vanaf den beginne" sprake is van opstandigheid tegen de wet en de macht van een god(heid). En dit is niet mis: de ontvangen en dus toegekende vrijheid zoekt onmiddellijk haar grens op, teneinde deze te verkennen. Maar juist aan de overzijde van deze grens bevindt zich de grote verleiding: dáár is het vuur dat alle weerbarstigheid van de natuur doet smelten en een soeverein lesén mogelijk maakt; dáár is de kennis van het onderscheid tussen goed en kwaad, waardoor een eigen gewetensoordeel dat een soeverein leven zijn morele betekenis geeft, mogelijk wordt. Grensverkenning blijkt slechts mogelijk door grensoverschrijding tegen een verbod in. Waarom begin ik deze bijdrage aan de feestelijke herdenking van het wel eeuwen lange bestaan van deze gemeenschap van onderwijsinstellingen op hogeschoolniveau nu “ab ovo", met het pellen van het ei, dat voorafgaat aan het eten van de vruchten? Een feest is toch niet het geijkte moment voor diepzinnige overwegingen? Nu wil ik ook niet “te moeilijk doen". Maar ik ben wèl van oordeel dat het duiden van een bepaalde periode uit de geschiedenis niet alleen niet mogelijk is zonder deze in te bedden in wat er onmiddellijke aan vooraf gaat en in wat er direct op volgt. Dit alles dient op zijn beurt weer geplaatst te worden in het wijdere perspectief van, in dit geval, een cultuurgeschiedenis, voor zover dit in een kort bestek mogelijk is. En dit betekent weer, dat ik een niet gering aantal belangrijke factoren hierin buiten beschouwing moet laten, wat tevens een pijnlijk tekort inhoudt voor wat ik wèl wil schetsen. De beide voornoemde mythen zijn slechts exempelen van een aanzienlijk groter aantal verhalen, waarin de dialectische en complexe verhoudingen tussen goed en kwaad uitmondt in de notie van het "noodzakelijk kwaad", zonder het welk het bereiken en het op gang brengen van iets goed niet wel mogelijk is. De bijbelse zondeval niet als bron van ellende, die de aarde in een tranendal veranderde, maar als zegen, die de mensheid vooruit hielp. En dan doel ik niet op de "Felix culpa"van de Kerkvader Augustinus, die dit bezag in het christelijkgverlossingsperspectief. Neen, het gaat hier om de vraag of opstand, rebellie als een kwaad dan wel als een goed kan of mag worden beschouwd. Is een opstandige houding op zich legitiem, en zo ja, is het plegen van een opstand in het licht van doel èn middelen en in het licht van de materiële en niet-materiële gevolgen ervan wel of niet geoorloofd? Wel, dames en heren, dit is nu net een vraagstelling, die vrijwel alleen in het hoofd van Westerse geesten kan opwellen. In géén andere cultuur ter wereld zou zo'n probleemstelling als legitiem worden aanvaard. Een opstandig gemoed alleen al geldt elders en gold ook lang geleden te onzent als een verdorven gemoed. Het alleen al overwegen de orde, de "Ordo" aan te tasten, waarvan het voortbestaan van de vigerende samenleving afhankelijk is, omdat alle elementen ervan alleen op de
1
bestaande wijze op elkaar zijn afgesteld en aldus het geheel ook schragen, geldt als een doodzonde, dat deze complexe samenhang uit haar evenwicht brengt. lk heb het hier over het opstandig gemoed als zodanig, niet over het feit, dat, óók buiten de westerse wereld altijd wel opstanden, al dan niet gewapend, hebben plaats gehad. Deze brachten soms maatschappelijke, politieke en culturele omwentelingen met zich mee. Maar deze hielden geen substantiële wijziging in de categorische afwijzing van de revolte als legitieme gedachte in. De vraag, waarom binnen de westerse cultuur in de loop van haar voortgaande ontwikkeling opstand en revolutie niet langer meer als illegitiem worden gezien is uiteraard niet eenduidig te beantwoorden. Bestek en toon van mijn betoog laten niet toe hierop fundamenteel in te gaan. In de loop van mijn verhaal hoop ik wel de richting aan te kunnen geven, waar de relevantie van enige factoren duidelijk wordt. Feit is in ieder geval, dat, althans tot nog toe, géén cultuur ter wereld zich zozeer in progressieve zin heeft ontwikkeld als de westerse. Deze ontwikkeling is in hoge mate typerend voor de westerse cultuur en wereld, maar wil dit ook zeggen, dat deze westerse cultuur ook getypeerd wordt dóór deze moderniserende en democratiserende ontwikkelingen? De westerse wereld moge wel de locatie zijn waar de moderniteit zich thuis voelt, maar dit behoeft allerminst te betekenen, dat de meerderheid der inzittenden van deze wereld zich ook hierin thuis voelt. Het uit het Latijn stammende woord "Ordo" betekent: rangschikking, d.w.z. onderschikking van elementen, waaruit een systeem is opgebouwd. Een effectieve organisatie staat of valt bij de gratie van een "top-down"-structuur, zoals dit tegenwoordig heet. Nevenschikking en "ordo" staan met elkaar op gespannen voet. Het is derhalve "ordo" in deze verticale, op onderschikking gebaseerde zin of chaos, een andere schikking is er niet. Zo'n ordo is niet alleen een feitelijk gegeven, zij wordt in beginsel ook algemeen aanvaard. Niet alleen de openbare veiligheid is ermee gemoeid, ook het behoud van de onderling verschillende maatschappelijke posities is hierbij verzekerd en dat geeft rust: ieder weet in deze onderschikking zijn plaats. De onderschikking geldt niet slechts de onderlinge menselijke betrekkingen, het belang van deze ordo strekt zich nog aanzienlijk verder uit: al het bestaande wordt alleen maar in de ordo begrepen. Er is een complete hiërarchie van alle "zijnden" voorhanden en met deze "zijnden" worden ook alle waarden en normen, dus alle niet-materiele goederen inbegrepen. Ook deze zijn alle in onderschikkend verband gerangschikt en aldus bevestigen deze in hoge mate de maatschappelijke orde, binnen welke zij figureren. De geschiedschrijving nu kent talrijke opstanden tegen en omwentelingen van een als ondraaglijk ervaren orde. Deze revoluties zijn niet beperkt gebleven tot de westerse cultuur. Waar collectieve bestaanscondities veranderen doordat sociaaleconomische, maatschappelijke, culturele en politieke zwaartepunten verschuiven, komt de bestaande orde in het ongerede en dan kan soms een at dan niet gewelddadige revolutie zelfs een oplossing voor de gerezen problemen behelzen. Er ontstaat dan een veranderde, soms een nieuwe orde met ook een gewijzigde onderschikking, een "re-shuffling" der elementen. Het bijzondere in de moderne westerse cultuur is echter, dat niet zozeer van een wijziging van een bestaande orde sprake is, maar dat de verticaliteit van de orde, en daarmee het beginsel van de "ordo" zelf in het geding is gebracht. Natuurlijk kan er op worden gewezen, dat reeds vanaf de late Middeleeuwen, mede door de herleving van het antieke Griekse, met name Aristotelische denken, dat ook uitdrukkelijk zijn plaats kreeg in de Kerkelijke Scholastieke Traditie (Thomas van Aquino was hiervan de "Kerkvader"), een allereerste ondermijning van het metafysiek wereldbeeld werd 2
ingeluid. Ook het opnieuw praktiseren van de wijze, waarop de oude Romeinen reeds de "ars aequi" in hun rechtssysteem hadden ingeweven maakte stilaan een einde aan de "loi divin", de Goddelijke wet, waaraan al "het geschapene" was onderworpen en waarop alle aanspraken van kerkelijke, politieke en maatschappelijke autoriteiten waren gestoeld. In de Franse "salons" van de achttiende eeuw waren al geheel andere geluiden te beluisteren. Maar het tot dan toe nog niet-vermoede explosieve element in deze veranderende gedachtegang kwam tot uiting in de Franse Revolutie, waaraan algemeen wordt toegeschreven, dat zij precies de verticaliteit van het "Ancien Régime" omverwierp. En juist dit betekende een allesomvattende breuk met de orde van het menselijk leven en samenleven op werkelijk alle terreinen. Wel, deze breuk, deze voltrokken "Umwertung aller Werte" is door een zeer groot deel van de Westerse samenleving zelf nog in het geheel niet verwerkt, laat staan ten principale aanvaard. Het gehele, individuele, familiaire, maatschappelijke, politieke en culturele leven geraakte immers uit zijn voegen en derhalve stond het bestaan zelf op het spel. Vanuit deze optiek is het in ieder geval wel begrijpelijk en ook enigszins legitiem wellicht, dat juist deze Franse Revolutie door meerdere, nogal uiteenlopende ideologieën wordt beschouwd als de kwalijke bron van alle ellende welke over de Europese verwikkelingen sedert 1789 is uitgestort. Zowel het Rooms-Katholiek Kerkelijk "Integralisme", eind 19e, begin 20e eeuw, als het "bolsjewisme" in Rusland, als het Italiaans fascisme en het Duitse Nazisme zagen in die koppeling van vrijheid aan gelijkheid en broederschap de grote oorzaak van alle heidendom, kapitalisme, zionisme en inter- of supra-nationalisme, welke de sociale samenhang ten diepste aantastten en dreigden te vernietigen. Het gevolg van al deze onvrede was dan ook dat nergens anders de anti — revolutionaire gedachte zo breed werd en wordt omarmd als juist in de westerse cultuur. Alhier bestaat de breed gedragen opvatting, dat het in opstand komen tegen bestaande onaanvaardbaar en onrechtvaardig geachte machtsverhoudingen wel legitiem is en soms zelfs geboden, maar dat een gewelddadige revolutie als "middel" het "doet" : een door een substantieel deel van de samenleving noodzakelijk geachte ingrijpende verandering in zijn bestaanscondities nimmer "heiligt". Maar tegelijkertijd is er geen einde gekomen aan het smeulende vuur van deze fundamentele culturele omwenteling. De traditionele “ordo" is wel degelijk dodelijk gewond geraakt. Vooral zij lijden er onder, die de implosie van deze "ordo" wel hebben ondergaan, maar omvang en diepte niet doorzien — en zij vormen nog altijd de meerderheid binnen de westerse samenleving. Degenen die deze instorting van het beginsel der verticaliteit op alle levensgebieden wel doorhadden en zelfs bevorderden en hun culturele bevrijding vierden, zijn er vooralsnog in het geheel niet in geslaagd de horizontale ruimte ook maar enigszins geordend te krijgen. Men is het zelfs niet eens over de criteria, aan de hand waarvan prioriteiten en urgenties kunnen worden overeengekomen (en niet door enige instantie voorgeschreven!) Dit is overigens ook geen geringe klus: hoe formuleer je in overleg een formele grond voor een gezagvol afdwingen van menselijk handelen. Onderschikking laat zich niet zomaar verjagen of vervangen door nevenschikking. Wenden wij ons nu tot de kleine-conjunctuurgeschiedenis van de revolte binnen de westerse cultuur gedurende de afgelopen eeuwen. Zonder mij te willen verdiepen in het verschil tussen lineair-progressieve, cyclische en spiraalvormige geschiedschrijving en al evenmin in dat tussen Hegeliaanse en Marxistische dialectiek en hierover een oordeel uit te spreken, wil ik zelf wel een dialectische lijn volgen. Een bekend NRC_Handelsbladjournalist, Henk Hofland, formuleerde enige tijd geleden een stelling, waaraan een professioneel historicus zich niet zal wagen. Maar die ik wel interessant vond: "Elke grote gebeurtenis laat 3
een tijdbom achter, welke na minstens 10 tot 15 jaren te gelegener tijd zal ontploffen". De triomfale uitroeping van het Tweede Duitse(Keizer-) rijk door Bismarck, nota bene in het Paleis der Franse Koningen te Versailles na de smadelijke Franse nederlaag in 1871, leidde 40 jaren later tot wat Hitler het "Diktat" van Versailles (1919) zou noemen. Want dáár namen de Fransen wraak. Dit dictaat had, uiteraard onbedoeld, weer tot gevolg Hitlers Derde Rijk met alle weerzinwekkende misdaden van dien. Dit Rijk kwam op in het culturele klimaat van de eerste helft der twintigste eeuw. De RoomsKatholieke kerk ging, vooral in de eerste decennia ervan gebukt onder het "Integralisme", dat alle mogelijke uitingen van het "Modernisme" afwees en verbood (denk aan de "Anti-Modernisten-eed", die pasgewijde priesters moesten afleggen). Natuurlijk was dit ook wel een gevolg van het verloren gaan van de Kerkelijke Staat in 1870, maar het leidde wel tot heksenjachten op (vooral) geestelijken die van enige vrijzinnigheid konden worden verdacht(gemaakt). Echter: niet alleen in deze Kerk, ook erbuiten vormden deze eerste decennia het tijdperk bij uitstek van de vele, elkaar te vuur en te zwaard bestrijdende "- ismen", zowel van rechts als van links, welke de publieke opinie vrijwel volledig beheersten. De,onverwacht grote vernietigingskracht van de Eerste Wereldoorlog had in de 20e en 30e jaren tot een ongewone ideologische verkramping geleid. Nimmer werd er aan alle zijden zoveel geüniformeerd en met veel vlagvertoon gedemonstreerd en gemarcheerd door zowel goedgedrilde jeugd als opgezweepte volwassenen van allerlei rang en stand. Zowel kerkelijk als Seculier was veel rhetorisch talent voorhanden. Zelfs mij, nota bene in mijn nuller jaren, de jaren dertig dus, viel dit op. Er tussendoor woedde de Spaanse burgeroorlog, waarover ik uiteraard de Katholieke lezing ervan hoorde: de communisten staken Kerken en Kloosters in brand en vermoordden priesters en Kloosterlingen. En generaal Franco was de nobele zoon der Kerk, die orde en rust herstelde. Jazeker, er werd brand gesticht en gemoord,echter Franco en de zijnen lieten zich hierin evenmin onbetuigd, maar dit laatste hoorden wij pas eind veertiger jaren. Van al deze zo ostentatieve manifestaties moest wel een oorlog komen, dacht ik destljds, en deze kwam er ook, al was een en ander naar oorzaak en begeleidende omstandigheden wel lets gecompliceerder dan ik in mijn kinderlijk hart kon vermoeden. Na deze oorlog was er nog wel één vijand overgebleven en alle nog niet verdampte energie in het westen richtte zich op de bestrijding hiervan: het tijdperk van de Koude Oorlog tussen Oost en West (en "Oost" was hierin nog feller dan “West"). Dit feit tekende mijn jongelings- en adolescentiejaren. lk aanvaardde dit aanvankelijk ook als logisch gevolg van het in den beginne zeer ongewisse verloop en het later gelukkig goede einde van de Tweede Wereldoorlog. Deze had wel afgerekend met het verbijsterend misdadige NaziDuitsland en dus met het "gevaar van rechts" maar kon dit niet zonder de hulp van de Sowjet Unie, de militaire macht van het Stalinistisch "gevaar van links". Zo werd deze bloedige oorlog gevolgd door de algehele culturele en politieke “Staat van beleg" : de reeds vermelde Koude Oorlog. Wel, de generatie na mij, die van de jaren zestig, had deze ontstaansgeschiedenis van de Koude Oorlog niet beleefd. Zij botste keihard op deze politiek-militaire-culturele staat van beleg, terwijl intussen de algehele welvaart in het westen exponentieel groeide. Hier ontplofte weer zo'n tijdbom. Hoe kon je spreken van een "Koude Oorlog", wanneer de dreiging van een allesvernietigend nucleair wapengeweld toenam? De absurditeit van het samenvallen van de zo vergrote welvaart en deze atomaire dreiging, met in het Verre Oosten de vreselijke tragedie van de fosforbombardementen (21 miljoen kraters!) in Vietnam, uitgevoerd door onze grote Amerikaanse bondgenoot, zonder wiens enorme bijdrage West-Europa in 1945 niet had kunnen worden bevrijd van de Duitse bezetters. Deze Vietnamoorlog kwam via de intussen wijdverbreide TV 4
de huiskamers binnen: er waren destijds nog maar weinig zenders en deze brachten nieuws, ze waren toen nog een open "venster" op de wereld in plaats van dat ze massaal, zoals heden ten dage, voor verstrooiende "info-tainment" zorgden. Aldus ontstond en groeide het klimaat van een libertijnse opstand, vooreerst bij de jongeren, maar ook meerderen van mijn generatie werden aangeraakt door dit vuur van bevrijding. Echt: het Tweede Vaticaans Concilie kwam niet uit de lucht gevallen een halve eeuw geleden. Er kwam dooi in de vastgevroren betrekkingen: politiek-militair tussen Oost en West, en cultureel-religieus tussen ideologieën, in die tussen de verschillende Christelijke denominaties en kerken en in die tussen de christelijke en andere godsdiensten en religies, alsmede in de relatie tussen gelovigen en "andersdenkenden". En zo ontdooide tevens het taboe op marxistisch denken, dat zoveel tientallen jaren lang onder invloed van Kerken en van zowel rechtse als liberaal- en sociaal-democratische ideologieën in het westen en aldaar na de Tweede Wereldoorlog ook nog geïnstitutionaliseerd in het NAVO-pact het denken en handelen volledig in beslag genomen had. De marxisten zelf bleven overigens zozeer gevangen in hun eigen ideologie, dat zij deze dé-taboeëring vrijwel alleen maar zagen als een kans alsnog hun revolutie te kunnen beginnen, omdat deze in hun ogen nu eenmaal historisch onvermijdelijk was. Een en ander kwam in de bekende revolte in Parijs, mei 1968 tot uitbarsting. Libertairen en marxisten vielen nu uiteen. Maar dit was niet het enige feit uit dat jaar 1968, dat ik altijd als het Keerpunt in de ontwikkelingen der zestiger jaren heb gezien. Het was het jaar van het Tet-offensief van de Vietcong, dat het einde van de oorlog in Vietnam zou inluiden, het jaar van de moord op Dominee Martin Luther King en op Robert Kennedy, broer van de vermoorde Amerikaanse president John F.K., het jaar van de Praagse Lente en de onderdrukking ervan door Sowjettroepen, het jaar van de verkiezing tot President der Verenigde Staten, de Republikein Richard Nixon, die later in zijn Watergate zijn Waterloo zou vinden, het jaar van de encycliek "Humanae Vitae" van Paus Paulus VI Montini, welke een einde maakte aan de "revolution of the rising expectations" bij niet weinig katholieken in Noord West Europa. Zoals ik reeds zei: de Libertairen hielden het voeren van actie voor gezien, toen de marxisten hun greep op het actiewezen versterkten, zeker in de jaren erop. Maar nog aanzienlijk groter bleek de afgrond tussen de onderscheiden participanten aan die Culturele Revolte en de rest van de burgerij in het westen. De Revolte, zowel in Kerkelijke als in de burgerlijke samenleving bereikte slechts een betrekkelijk gering percentage onder de gelovigen en de burgerij. De deelhebbers vierden uitbundig hun bevrijding en zij trachtten aan deze bevrijdende "ruis" ook institutionele gestalte geven. Zij hadden echter hun minderheidpositie niet of te weinig door. Een aanzienlijk groter percentage binnen de Westerse samenleving voelde zich helemaal niet aangesproken door grensverruimende en grensverleggende gedachten, voelde zich allerminst bevrijd, maar was veeleer intellectueel, moreel en sociaalpsychisch beklemd geraakt en angstig geworden. Hier diende zich de door Nixon zo genoemde "Silent Majority" aan. Deze had helemaal geen boodschap aan deze aanvankelijk zo opgewektlibertijnse, maar later zo fanatiek-marxistische democratiseringsgolf. Zij wilde orde en rust en zag niets in de souplesse, die allerhande kerkelijke en burgerlijke instanties in het westen tegenover de demonstranten aan den dag legden "to join them". ("Repressieve tolerantie" noemden de tegenstanders dit). Het maatschappelijk verkeer diende niet nog desastreuzer ontwricht te geraken. De samenleving van de jaren zestig en zeventig bood voldoende aanknopingspunten op maatschappelijk, politiek en cultureel gebied voor het veranderen en verbeteren van sommige bestaansvoorwaarden. Neen, hier protesteerde een verwende jeugd vond men. 5
Voor de generaties van nu is dit antwoord maar al te begrijpelijk. Maar ik heb niet voor niets gewezen op die absolutistische krampachtige voorgeschiedenis uit de jaren dertig en veertig en op de Culturele staat van beleg der jaren vijftig na die verwoestende en verbijsterende jaren. De drang naar bevrijding in de jaren zestig had wel degelijk een reële grond en menig oudere van nu moet met verdriet en pijn toezien, hoe door neo-liberalen, neo-conservatieven en neo-integralisten (het prefix "neo-" betekent, zou men kunnen zeggen, ongeveer hetzelfde als de alpha privans: de "a-" voor een woord, dat dan juist van zijn betekenis wordt beroofd), hoe dus door die "neo-"s van zo-even die diepe reële zucht naar bevrijdende ontspanning wordt geminacht en gesmoord. Dit smoren gaat gepaard met grote virulentie en woede. Deze is inderdaad terug te brengen op de existentiele onzekerheid als gevolg van het zo fundamenteel "verschuiven der panelen" met alle gevolgen voor de gestrande samenleving en haar belangrijkste instituties van familie en religie. Maar ja, ik kan met mijn generatiegenoten nu wel uitroepen: "Sire, ze hebben mijn werk vernield!", toch kan ik er niet onder uit, dat ook ik met het erfgoed dat ik van de generatie voor mij had overgeleverd gekregen tenslotte soeverein ben omgegaan al heb ik met veel liefde en plezier gepoogd aan de dragers van deze traditie uitvoerig en met overtuiging uit te leggen, waarom het mij en mijn generatie, levend in mijn tijd en met de hieraan verbonden materiële en culturele condities, volslagen onmogelijk was hun erfgoed ongerept te bewaren en weer door te geven. Mijn eigen, noodzakelijke bevrijding betekende een groot verdriet en het verlies van waarden en inzichten welke constitutief waren voor het maatschappelijk en cultureel bestaan van mijn voorgangers. Dat ik met mijn generatie nu zelf zoiets moet ondergaan, bezorgt mij evenzeer pijn en verdriet. Maar ik heb niet te klagen, ik heb mijn tijd gehad. Toch knaagt er nog wat. Immers: in 1989 werd het lJzeren Gordijn in Europa gesloopt en in 1991 implodeerde het rijk van de grote tegenstander: de Sovjet-Unie. Ook deze gebeurtenis legde een tijdbom. In die dagen kwam bij mijn vrouw en mij thuis een oud-officier binnen, opgewekt zeggend: "En nu wordt het óf het gele gevaar of de Moslimwereld." Een nieuw front dus. In mijn pacifistisch gemoed dacht ik toen: "Moet dat nou?" Maar de tijdbom ontplofte tien jaren later wel degelijk: het was "Nine-Eleven" en de oud-officier van zo-even kreeg dus zijn gelijk. Het werd de Moslimwereld, vooralsnog weliswaar incidenteel, maar het effect- bijna 3000 NewYorkers vonden zomaar ineens een gruwelijke dood- op de publieke opinie was explosief. En even vanzelfsprekend als de wind van de publieke opinie ná de Tweede wereldoorlog, gevolgd door de Koude Oorlog, uit de linkerhoek was gekomen, draaide deze nu naar de rechterzijde en werd het tot dan toe redelijk breed aanvaarde of getolereerde gedachtegoed der zestiger en zeventiger jaren teruggebracht tot de vrij geringe proporties van de zogenoemde "elitaire" minderheid der "linkse kerk" aan de "Grachtengordel", zoals de "bon ton" van nu het wil. Ineens is het voor mijn generatie nagenoeg onmogelijk geworden overtuigend aan te tonen, hoezeer de "benauwde veste" van de elkaar destijds zo fel en luidruchtig bestrijdende en uitstotende "-ismen" juist vroeg om deze algehele bevrijding eruit. En al is het maar al te begrijpelijk dat de gehoorsafstand tussen eerste en derde generatie zo groot is geworden, dat bepaalde connotaties en associaties niet meer kunnen worden overgedragen, het blijft verschrikkelijk, althans ik vind het verschrikkelijk, dat ik niet hardop mag zeggen, wat mij bij het beluisteren van discriminerende opmerkingen tegenover vreemdelingen en het hierbij niet zelden gebezigde brute, gemene, kwetsende taalgebruik ten diepste schokt. Deze taal herinnert mij rechtstreeks aan soms zelfs letterlijk gedane uitspraken door de Nazi's en hun aanhangers tegenover de Joodse bevolking. Die taal vormde destijds de inleiding 6
op de grootste misdaad der mensheid, gepleegd in mijn jonge jaren. Ik had destijds maar een heel flauw vermoeden van wat zich aan ongelooflijke gruwelijkheid afspeelde, maar mijn leven is getekend door de afzichtelijke werkelijkheid die in 1945 openbaar werd. En mag ik dan, -al weet ik dat de huidige populisten die connotaties en associaties niet aangeleverd hebben gekregen- niettemin toch zeggen, dat dit abjecte taalgebruik echt niet kan?! Je laat kinderen toch niet met vuur spelen met als argument, dat je hen niet mag opzadelen en belasten met jouw ervaringen! Niet ik moet mijn mond houden, maar zij die niet gehinderd worden door ook maar enige herinnering aan die "uitdelging van ongedierte" zoals de Nazi's hun bandeloze massamoord als excuus gebruikten ter verantwoording aan de geschiedenis. Ik en mijn generatie leefden in een "schuldig tijdvak" en daarom moet ik getuigen op dat zoiets nooit meer voorkomt. En wat wij hier in Nederland de afgelopen jaren aan gedoogconstructie hopelijk achter de rug hebben is een vitale en dus ook schuldbewuste democratie onwaardig. Aan een grondige analyse van de wezenlijke aard, omvang en diepte van de huidige crisis in en buiten Europa is men nog niet toe en men kan evenmin aanduiden, welk explosief materiaal een nieuwe tijdbom herbergt en wanneer deze zal ontploffen. Wel heb ik de verwachting dat de collectieve drang tot overleven ditmaal groot genoeg zal blijken om al te partijdige, conflictueuse stellingname zoals die van een eeuw geleden te vermijden. Mede dank zij met name de Culturele Revolte der zestiger zit er immers meer lucht tussen de uiteenlopende opvattingen. Ik heb weliswaar betoogd, dat het anti-revolutionaire sentiment in het Westen groter is dan elders. Maar toch: het oude Aristotelische denken heeft de wezenlijke aanzet gegeven tot het ondermijnen van de traditionele "ordo", door de onderscheiding en scheiding tussen de waarheid van het idee en de werkelijkheid der dingen. Precies dit uiteenleggen van beide aspecten zou wel eens de redding van ons aller bestaan kunnen blijken. Die Aristotelische gedachte was overigens in het vroege Christendom achter de horizon van het neo-platoonse denken, dat het idee weer op de voorgrond plaatste en aldus de werkelijkheid terug op afstand zette, verdwenen. De Aristotelica kon alleen worden herontdekt, omdat deze langs de weg van de Arabische cultuur in Noord-Afrika, in het Moorse Spanje kon opduiken en aldus langs een achterdeur weer belandde bij de laatste grote Kerkleraar Thomas van Aquino. Hij werd de Vader van de Scholastieke Traditie in de filosofie en de theologie der redelijkheid welke ondanks alle illustere èn dompertijnse buitelingen in de Moederkerk toch steeds het Latijnse denken heeft gesierd. En om even terug te komen op Aristoteles Zelf: het is mijn groeiende overtuiging, dat zijn filosofisch realisme volgens hetwelk men de werkelijkheid der dingen vindt in hun waarneembare verschijningsvorm zelf, in beginsel de grote doorbraak betekent in het denken van mensen over de samenhang van de wereld om hen heen en dus ook over de ördo”der dingen.Zijn realisme was een wezenlijke omkering van het overheersende idealisme en diens verticale ordeningsbeginsel. Dit was het dan. Ik dank U, geachte Dames en Heren, voor Uw gewaardeerde belangstelling en aandacht.
7