Terug naar goed en fout Fout is niet fout meer. Iedereen was in de oorlog eigenlijk slachtoffer.' Dit geluid klinkt steeds vaker. Maar er waren wel degelijk helden.
Rudolf Maria Baarle, 26 jaar, Rotterdam Stan Bastiaans, 53 jaar, Deventer Louis Cornelis Dijkman, 25 jaar, Amsterdam Dionisius Engelsen, 23 jaar, Zevenbergen Willekeurige namen. Ik trof ze aan op een lijst uit 1945, de opsomming is veel langer, er staan 24 namen op, allemaal mannen. De 24ste kwam om bij zijn arrestatie, de andere 23 eindigden voor het `Duitsche vuurpeleton'. Deze ris doden staat op de voorpagina van het illegale blaadje Trouw, tweede jaargang, nummer 8, onder de kop `Trouw tot in den dood'. Ze waren betrokken bij het maken en verspreiden van deze krant. Hun namen zeiden u hoogstwaarschijnlijk niets. Daarom heb ik ze maar weer eens aan de vergetelheid ontrukt. Dat is de eerste daad die bij herdenken hoort. Maar wat is de zin ervan? Tussen de bezetting en ons ligt maar zo'n driekwart eeuw. De boeken die nu verschijnen, gaan vaak over herinneringen van jonge kinderen, opgetekend, in een laatste opflakkering van het geheugen. Wie tijdens de Tweede Wereldoorlog een actieve rol vervulde, is nu over de negentig; de mondelinge overlevering uit de eerste hand is vrijwel uitgedoofd. Een enkeling doet nog pogingen om de laatste verantwoordelijken voor misdaden in die periode voor het gerecht te krijgen, nu het nog kan. Bijna niemand weet straks meer hoe de stem geklonken heeft van de doden die herdacht worden, hoe ze lachten, beminden, stierven. En wat nu? Wordt de Tweede Wereldoorlog een verschijnsel als zoveel andere? Natuurlijk, de genocidale moordindustrie van de nazi's laat zich slecht vergelijken met de Franse Tijd, maar de vraag is gerechtvaardigd of de Duitse bezetting de Franse achternagaat: een grote gebeurtenis die op scholen en universiteiten wordt onderwezen, maar die als object van collectieve herdenking nauwelijks meer een rol speelt. Ik ben er niet van overtuigd dat we over een kwart eeuw, dus honderd jaar na de inval door Duitsland, nog veel aandacht besteden aan het herdenken van de Tweede Wereldoorlog. Maar we kunnen wel iets doen om te voorkomen dat die in de vergetelheid wegzakt.
Het is niet overdreven om 'de oorlog' een ijkpunt van de Nederlandse literatuur te noemen. Vijf jaar bezetting leverde ons land zeventig jaar stof tot schrijven, van 'De ondergang van de familie Boslowits' (1946, Reve), via de verfilmde roman 'De Aanslag' (Mulisch) tot aan het onvoorstelbaar vaak opgevoerde `Soldaat van Oranje' - de musical loopt binnenkort langer dan de bezetting heeft geduurd. Het verzet tegen het nationaal-socialisme moest, zei premier Schermerhorn kort na de bevrijding, `als de meest kenbare houding van ons volk worden aangemerkt' - Nederland was goed geweest. Heldhaftig, vastberaden. In zijn dikke studie `Rondom de stilte. Herdenkingscultuur in Nederland' schrijft antropoloog Rob van Ginkel over de eerste twee decennia na 1945: "Er was een keurig ingericht en opgeruimd 'huis' van de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog gebouwd, met royaal geoutilleerde suites voor de nagedachtenis aan omgekomen geallieerde en Nederlandse militairen, verzetsmensen en vaarplichtige opvarenden van de koopvaardij." De herdenking zelf was wat we nu wansmakelijk noemen, met verkleedoptochten vol bevrijders, Duitsers, moffenmeiden en niet te vergeten in zwart-wit gestoken mensen (`Dachau'). Wie er precies herdacht moesten worden, was inzet van vele jaren touwtrekken `Zestig jaar herrie om twee minuten stilte. Hoe wij steeds meer doden gingen herdenken', zoals historica Maud van de Reijt haar publicatie erover noemde. Er is naast die twee minuten op 4 mei `waarschijnlijk geen ander nationaal ritueel dat zo diep in de samenleving verankerd is geraakt' (Van Ginkel). Dat is een gegeven om even bij stil te staan. Niet lang na de oorlog laaide de discussie namelijk op om de herdenking maar helemaal of te schaffen - een gedachte die nu even onvoorstelbaar is als de verkleedoptochten van weleer.
Inmiddels heeft de Nationale Herdenking op de Dam alle trekken van een nieuwe religie gekregen, een strak uitgevoerde choreografie die een alternatief biedt voor de alom weggevallen godsdienstige rituelen. Hoe sterk dat onuitgesproken besef was doorgedrongen, bleek in 2010 toen de `Damschreeuwer niet alleen paniek veroorzaakte, maar ook een schokgolf die blootlegde wat hier eigenlijk gebeurde: heiligschennis. Het mooie van rituelen is dat je niet precies hoeft te weten wat de inhoud ervan is, als ze maar gedeeld worden. Maar na verloop van tijd kunnen ze sleets raken. Een belangrijk ijkpunt waren de jaren zestig, preciezer: het verschijnen van Jacques Pressers `Ondergang: De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 19401945'. Die studie bracht, zoals Van Ginkel het noemt, een `herinneringswending' teweeg. De mythe van natiebreed verzet werd inzet van discussie. Hoe was het mogelijk dat zoveel Joden uit Nederland weggevoerd en vermoord konden worden? De gruwel van de Shoah, de Holocaust, drong door. 'Nooit meer Auschwitz' werd de slogan. Joden moesten worden herdacht. Terecht. En andere groepen eisten eenzelfde recht op: homo's, Jehova's getuigen, zigeuners (die later Roma en Sinti bleken te heten), Indische Nederlanders. Maar ook andere slachtoffers: kinderen van foute ouders, bewoners van stadswijken die per abuis waren gebombardeerd, ex-dwangarbeiders. Zo voegde zich bij de verzetsmythe van het o zo goede Nederland een nieuw verhaal: dat van de slachtoffers. Naar mijn overtuiging zijn we aan het einde van beide verhalen beland en staan we aan de vooravond van een nieuwe ijking van de herdenkingen. Het einde van de verzetsmythe is ingeluid door historisch onderzoek, waaruit bleek dat niet heel Nederland onverzettelijk de bezetter had weerstaan. Het grote aantal goeie Nederlanders groeide na de capitulatie met terugwerkende kracht, vertelde mijn grootvader me. Het verschijnsel is vaker beschreven. Mij is bijgebleven hoe een collega die trend op zichzelf betrok. Hij was geboren net na de bevrijding, maar - zei hij met een grijns - ik heb in het prenataal verzet gezeten. Goed en fout, het begrippenduo dat - met dank aan Loe de Jong - de werkelijkheid in digitale overzichtelijkheid had verdeeld, werd in 2001 ingeruild voor grijstinten. Historicus Chris van der Heijden beschreef in `Grijs verleden' dat iedereen had doorgemodderd, niet echt goed of fout, maar aangerommeld: verzetshelden (helden, alleen het woord al) hadden net zo goed aan de andere kant terecht kunnen komen, en NSB'ers waren op hun manier toch ook idealisten geweest. Zo waren we afgeholpen van het inderdaad al te simpele goed-foutschema uit vroeger tijden, maar Nederland raakte van de regen in de drup. Doordat alle aandacht naar het slachtoffer is verschoven, schreef Niod-directeur Marian Schwegman in 2008, is er een `nieuwe eenzijdigheid in het beeld van de bezettingstijd' gekweekt. Ik denk dat het nog sterker is: toen er geen goed en fout meer bestonden, verloren we niet alleen de held, maar verdween ook dat andere begrippenpaar: slachtoffer en dader. Ik weet precies wanneer ik die verdwijning voor het eerst opmerkte. Het is nu exact tien jaar geleden. Toen woonde ik op Texel de herdenking bij van de Russenoorlog. Dat was de laatste slag van Europa, begonnen toen de oorlog al gestreden was. Texel had de eerste helft van de jaren veertig vrij rustig doorgebracht - geen grote gevechtshandelingen, geen Hongerwinter. Een bataljon krijgsgevangen Georgiers (op Texel uitgesproken als `Sjorsiers', maar meestal aangeduid als `Russen') dat in Wehrmachtuniform op het eiland was beland, kwam in de lente van 1945 in opstand om te voorkomen, eenmaal thuis, als collaborateur de kogel te krijgen. De Duitsers reageerden onverwacht fel. Ze wisten - het was eind april1945 - dat ze de oorlog verloren hadden. Hun leger verkeerde in ontbinding, maar zette grof tegengeweld in nadat de Russen bijna vierhonderd argeloze Duitsers de keel hadden afgesneden. Zware bornbardementen volgden, massale inzet van militairen, een heuse guerrillaoorlog. De Inselkommandant
stelde standrechtelijke executie in het vooruitzicht voor wie Russen huisvestte. Op zolder bij mijn grootouders zaten er drie: Ilja, Tsjitsjiko en Walodia. De Georgische muiterij werd een bloedbad, met vele honderden doden aan Georgische en Duitse zijde, en er kwamen meer dan honderd Texelaars om, ook na de capitulatie op 5 mei. De jaarlijkse herdenking van de Russenoorlog was eerst een communistisch onderonsje; mijn gereformeerde opa mocht er van zijn vrouw niet heen, omdat de geheime dienst hem dan verdacht van rode sympathieen - die hij echt niet had. Ongemerkt verdween na de val van de Muur het bordje `Sowjetbegraafplaats'. Nadat Georgie onafhankelijk was geworden, veranderde de bijeenkomst van een Sovjet-Russische in een Georgisch-orthodoxe herdenking. Ook was het oordeel van de Texelaars veranderd. Mijn moeder was nog altijd trots op haar ouders (`helden') die Russen hadden verborgen, maar ze vond de Russen inmiddels geen bevrijders van het eiland meer, maar lieden die `alleen hun hachie probeerden te redden'. Op de begraafplaats hoorde ik ook sterkere bewoordingen, die erop neerkwamen dat de Russen opportunisten waren geweest met Texels bloed aan hun handen. Het was in die sfeer dat Michail Saakasjvili, president van Georgie de Russenbegraafplaats opzocht, op 4 mei 2005. Na het nieuwe Georgische volkslied hieven de geestelijken hun sonore zang aan, met kaarsen, wierook, wijwater en nog meer zang, als een grondzee zo diep. Nadat een oud-strijder aarde op het gedenkteken strooide, zei Saakasjvili: "We bewijzen allen eer: de gevallen, heldhaftige Texelaars, de Georgiers en ook de Duitsers. Allemaal waren ze oorlogsslachtoffer." Die woorden vielen goed onder de Texelaars op het `Russenkerkhof . Ze waren al lang blij dat de ronkende taal oer het Georgische heldendom was verstomd. Slachtoffers. Die Duitsers, eenvoudige jongens vaak, dienstplichtigen die ook maar hadden gedaan wat hun was opgedragen. Die Georgiers die nooit hadden gekozen voor een rol in het Duitse leger, maar uit lijfsbehoud het Wehrmachtuniform hadden aangetrokken. Al die Texelaars die er niks aan konden doen dat juist op hun eiland de laatste slag van Europa was uitgevochten allemaal Slachtoffers. Saakasjvili's toespraak voelde als een weldaad, een pleister op vele wonden. Alsof de aanwezigen zich even opgenomen voelden in Beethovens Negende - Alle Menschen werden Brüder. Ik ook, als oud-Texelaar. Maar tegelijkertijd was ik geschokt. En dacht aan Rudolf Maria Baarle; Stan Bastiaans; Louis Cornelis Dijkman; Dionisius Engelsen. Saakasjvili had al die mensen - de helden die mijn grootouders geweest waren, de helden die Trouw maakten en verspreidden, al die mensen die gehandeld hadden in het voile besef van wat ze riskeerden - door de ostmoderne gehaktmolen gedraaid: goed was niet goed meer, fout niet fout, allemaal waren ze slachtoffers. De enige dader bleef ongenoemd. Zijn naam was Oorlog. Die had dood en verderf gezaaid. Maar geen mens had het gedaan. Het is tien jaar later en ik wind me er nog steeds over op. Waarom dat erg is? Wel, voor de daders van weleer is het helemaal niet erg, integendeel. Maar voor de slachtoffers is het funest. En voor de toekomst van de herdenking niet minder. In de jaren zestig was de kralenketting van slachtoffers almaar langer geworden, maar hier - en op andere plaatsen, zoals Venray waar Wehrmachtsoldaten zijn herdacht - is iets anders gebeurd: geen verlenging van de ketting, maar het doorknippen ervan. Het begrip `slachtoffer' is zo opgerekt dat het betekenisloos is geworden. En een herdenkingsritueel mag dan toekunnen met niet al te scherp omschreven inhoud, als er helemaal geen inhoud meer is, dan rest alleen een kranslegging, The Last Post en niet slechts 120 seconden stilte, maar definitief een mond vol tanden.
Hoeveel wijzer zijn mijn Duitse vrienden: zij weten haarscherp wat slachtoffers zijn - het Holocaustmonument staat in Berlijn, pal naast de Brandenburger Tor, in het hart van hun land. Het Nationaal Comite 4 en 5 mei onderscheidt sinds kort dader en slachtoffer, na kritiek op een bezoek aan Duitse oorlogsgraven en een voorgenomen bijdrage van een jongen die de foute ideeën van zijn Waffen-SSoudoom wilde memoreren. In zijn conceptvisie, bedoeld voor de komende jaren, zegt het comité eindelijk onomwonden: "Op 4 mei herdenken wij de slachtoffers, niet de daders." Ik ben daar blij mee. Want daarmee komt een zinnige herdenking weer in beeld. Die draait om, zoals sociologe Jolande Withuis zegt, `welke waarden we willen overdragen'. Historici zoeken naar de feiten, maar herdenken is onmogelijk zonder de weging van de feiten op de weegschaal van goed en fout, de moraliteit. Daarbij zeg ik graag Marjan Schwegman na: "De helden en heldinnen moeten terug". Want die waren er wel degelijk, zoals mijn grootouders, mensen die goede keuzes hebben durven maken. De herontdekking van slachtoffers en daders roept de herwaardering van dat andere duo op: goed en fout. Als we geen moraliteit aan de Tweede Wereldoorlog ontlenen, dan kunnen we Dodenherdenking net zo goed, of beter, naar 2 november verplaatsen, naar Allerzielen. Zijn we meteen verlost van genante debatten over het langs Duitse oorlogsgraven lopen, of over het stilstaan bij de lotgevallen van foute Nederlanders. Mij staat een herleving van de moraliteit voor ogen. Die levert geen vaststaand goed en fout op, maar een voortdurende weging, die door de tijd heen kan veranderen, dat heb ik op Texel gemerkt. Goed en fout is geen eenvoudig schema, geen overzichtelijke mal waar alles in past. Maar het is wel de moeite waard om tegen het onbedoeld onverschillige 'het zijn allemaal slachtoffers' het belang van goed en fout opnieuw te verdedigen.
De waarden die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het geding waren - gelijkheid en vrijheid, versus racisme en totalitair denken - zijn er belangrijk genoeg voor. En als u dat iets te abstract klinkt, dan noem ik graag nog een paar argumenten. Ze hebben namen:
Rudolf Maria Baarle, 26 jaar, Rotterdam Stan Bastiaans, 53 jaar, Deventer Louis Cornelis Dijkman, 25 jaar, Amsterdam Dionisius Engelsen, 23 jaar, Zevenbergen
Bericht uit de katern Vrij van dagblad Trouw zaterdag 2 mei 2015