TENDENS
Trends in Wonen, Werken en Middelengebruik Editie 2011-2012
De Gelderse sociale kwetsbaarheid- en middelenmonitor.
TENDENS: Trends in Wonen, Werken en Middelengebruik De Gelderse sociale kwetsbaarheid- en middelenmonitor.
Editie 2011-2012
Colofon Tendens 2011-2012 is een uitgave van IrisZorg door de dienst Onderzoek & Ontwikkeling in samenwerking met de dienst Preventie. Redactie: Dhr. Harmen Beurmanjer MSc. (projectcoördinator)1 Mw. Drs. Mary de Jong2 Mw. Irmgard Poelmans2 Mw. Dr. Gerdien de Weert-van Oene (projectleider)1 1
Dienst Onderzoek & Ontwikkeling
2
Dienst Preventie
Opdrachtgever: Raad van Bestuur IrisZorg Eindredactie: René Vossen Vormgeving: Madelief Brandsma grafisch ontwerp Drukker: Wöhrmann Print Service Deze uitgave is te downloaden via www.iriszorg.nl IrisZorg Dienst Onderzoek & Ontwikkeling Postbus 351 6800 AJ Arnhem T: 088 606 1800 F: 088 606 1693 @
[email protected] www.iriszorg.nl
© 2012 IrisZorg, Arnhem
Voorwoord “Alcohol is de basis voor een feest. Dat wordt de hele avond gedronken. Alcohol heb je nodig om losser te worden en om in de sfeer te komen”. “Geen alcohol, geen feest”. Dit zijn twee uitspraken uit onze panelstudie onder uitgaande jongeren in Gelderland. De uitspraken kunnen echter net zo goed van 30’ers, 40’ers of 65-plussers komen. Alcohol is overal in onze maatschappij: thuis, in het café, de bioscoop, de voetbalkantine en bij de meeste feestelijke gelegenheden wordt alcohol geserveerd. Het gebruik ervan komt voor onder alle lagen van de bevolking en is breed geaccepteerd in de Nederlandse samenleving. Dit zien we ook terug in de verslavingszorg: ongeveer de helft van alle hulpvragen is alcoholgerelateerd. Het gebruik van alcohol is dus helaas niet voor iedereen een feestelijke aangelegenheid. Misschien in mindere mate, maar in veel groepen ook geaccepteerd, is het gebruik van drugs. Cannabis is hiervan de meest gebruikte, maar heel wat Nederlanders hebben in hun leven ook wel eens ecstasy of cocaïne gebruikt. Onder de naam Tendens doen wij al jaren trendonderzoek naar ontwikkelingen in middelengebruik onder jongeren in Gelderland. Bij deze editie 2011-2012 is echter sprake van een trendbreuk. Vanaf heden worden in Tendens niet alleen jongeren maar alle leeftijdcategorieën bestudeerd op hun middelengebruik en -misbruik. Daarnaast hebben we de focus ook verbreed naar de thema’s Wonen en Werken. Ontwikkelingen op deze gebieden kunnen zowel gevolgen hebben voor de verslavingszorg als de maatschappelijke opvang in de regio. Tendens heeft vanaf deze editie dan ook drie onderzoekslijnen: Wonen, Werken en Middelengebruik. Deze drie pijlers representeren de problematiek waar veel cliënten van IrisZorg mee kampen. Tendens is een beleidsinstrument geworden voor beleidsmakers, bestuurders, behandelaren en overheden. Met Tendens kunnen zij hun beleid afstemmen op de meest actuele situatie en voorspellingen over verdere ontwikkelingen in de regio. Het is ook een kennisbron met informatie over verschillende middelen en geeft inzicht in groepen gebruikers. Verder bevat het achtergrondinformatie over ondermeer werklozen, voortijdige schoolverlaters, armoede, daklozen en zwerf jongeren. Samenvattend, het is een naslagwerk voor iedereen met interesse in middelen, verslaving en/of maatschappelijke opvang. Tendens 2011-2012 laat zien dat probleemjongeren in onze samenleving veel aandacht verdienen. Echter, andere jongeren, en ook volwassenen en ouderen, verdienen daarbij ons aller aandacht, hetzij op verschillende probleemgebieden. Met onze netwerkpartners en financiers blijven we voortdurend op zoek naar preventiemaatregelen en interventies om deze groepen te ondersteunen. Iedereen die in de knoop zit of hierin dreigt te raken verdient adequate ondersteuning. Hier blijven wij ons dan ook met overtuiging voor inzetten. U toch ook? Don Olthof Voorzitter Raad van Bestuur IrisZorg
Tendens 2011-2012 Voorwoord
3
Verklarende woordenlijst en afkortingen Actueel gebruik AWBZ Binge drinken CBS DIMS E-MOVO GGD IVO IVZ JJI LADIS LWOO MDI MO OGGZ OMZ Ooit-gebruik PrO Rave parties REC-4 Recent gebruik SCP VSV WEB WMO WWB
4
Maandprevalentie. gebruik in de afgelopen vier weken. Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Zes of meer glazen alcohol drinken op één gelegenheid. Centraal Bureau voor de Statistiek. Drugs Informatie en Monitoring Systeem. Elektronische MOnitor en Voorlichting. Gemeentelijke GezondheidsDiensten. Instituut voor VerslavingsOnderzoek. Stichting InformatieVoorziening Zorg. Justitiële JeugdInrichting. Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. LeerWegOndersteunend Onderwijs. Monitor Drugs Incidenten. Maatschappelijke Opvang. Openbare Geestelijke GezondheidsZorg. Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg. Lifetime prevalentie. Gebruik ooit in het leven. PraktijkOnderwijs. Dance-evenementen, ook wel House Parties genoemd. Cluster-4 scholen. Jaarprevalentie. gebruik in het afgelopen jaar. Sociaal Cultureel Planbureau. Voortijdige schoolverlaters. Wet Educatie en Beroepsonderwijs. Wet Maatschappelijke Opvang. Wet Werk en Bijstand.
Tendens 2011-2012 Verklarende woordenlijst en afkortingen
Inhoudsopgave Voorwoord 3 Verklarende woordenlijst en afkortingen 4 Belangrijkste trends in het werkgebied van IrisZorg 8 Hoofdstuk 1 Inleiding
9
Hoofdstuk 2 Methoden 2.1 IrisZorg onderzoek 2.2 Bronnenonderzoek 2.2.1 Belangrijke Bronnenlijst
13 14 15 15
Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen 3.1 Inleiding 3.2 Landelijke ontwikkelingen 3.3 Regionale ontwikkelingen 3.4 Samenvattende conclusies en trends sociaaldemografische ontwikkelingen
17 18 18 21 24
Hoofdstuk 4 Wonen 4.1 Sociale kwetsbaarheid 4.2 Definities 4.3 Dakloosheid in Nederland 4.4 Dakloosheid in Gelderland 4.5 Maatschappelijke opvang binnen Iriszorg 4.6 Samenvattende conclusies en trends wonen
26 28 29 30 34 36 37
Hoofdstuk 5 Werken 5.1 Landelijke gegevens over werken 5.1.1 Werkloosheid 5.1.2 Jeugdwerkloosheid 5.1.3 Voortijdige schoolverlaters 5.1.4 Armoede in Nederland 5.2 Regionale gegevens over werken 5.2.1 Werkloosheid in Gelderland 5.2.2 Jeugdwerkloosheid in Gelderland 5.2.3 Voortijdig schoolverlaten in Gelderland 5.2.4 Armoede in Gelderland 5.3 Samenvattende conclusies en trends werken
39 41 41 44 45 46 47 47 48 48 50 50
Hoofdstuk 6 Alcohol 6.1 Inleiding 6.2 Landelijke gegevens over het gebruik van alcohol 6.2.1 Prevalentie en incidentie 6.2.2 Alcoholgebruik bij jongeren 6.2.3 Alcoholgebruik door bijzondere groepen jongeren
52 53 53 53 54 56
Tendens 2011-2012 Inhoudsopgave
5
6.2.4 6.2.5 6.3 6.3.1 6.3.2 6.3.3 6.3.4 6.4
6
Alcohol en hulpverlening Verkrijgbaarheid van alcohol Regionale gegevens over het gebruik van alcohol Volwassenen en alcohol in Gelderland Ouderen en alcohol in Gelderland Jongeren en alcohol in Gelderland Alcohol en hulpverlening in Gelderland Samenvattende conclusies en trends alcohol
60 65 66 66 67 68 76 78
Hoofdstuk 7 Cannabis 7.1 Inleiding 7.2 Landelijke gegevens over het gebruik van cannabis 7.2.1 Prevalentie en incidentie 7.2.2 Cannabisgebruik bij jongeren 7.2.3 Cannabisgebruik door bijzondere groepen jongeren 7.2.4 Cannabis en hulpverlening 7.3 Regionale gegevens over het gebruik van cannabis 7.3.1 Prevalentie en incidentie 7.3.2 Jongeren en cannabis in Gelderland 7.3.3 Cannabis en hulpverlening in Gelderland 7.4 Samenvattende conclusies en trends cannabis
80 81 81 81 84 86 89 92 92 93 98 101
Hoofdstuk 8 Cocaïne 8.1 Inleiding 8.2 Landelijke gegevens over het gebruik van cocaïne 8.2.1 Prevalentie en incidentie 8.2.2 Cocaïnegebruik bij jongeren 8.2.3 Cocaïnegebruik door bijzondere groepen jongeren 8.2.4 Cocaïne en hulpverlening 8.3 Regionale gegevens over het gebruik van cocaïne 8.3.1 Prevalentie en incidentie 8.3.1 Jongeren en cocaïne in Gelderland 8.3.2 Cocaïne en hulpverlening in Gelderland 8.4 Samenvattende conclusies en trends cocaïne
103 104 104 104 106 107 108 112 112 113 117 120
Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine 9.1 Inleiding 9.2 Landelijke gegevens over het gebruik van ecstasy en amfetamine 9.2.1 Prevalentie en incidentie 9.2.2 Ecstasy- en amfetaminegebruik bij jongeren 9.2.3 Ecstasy- en amfetaminegebruik door bijzondere groepen jongeren 9.2.4 Ecstasy, amfetamine en hulpverlening 9.3 Regionale gegevens over het gebruik van ecstasy en amfetamine 9.3.1 Prevalentie en incidentie 9.3.2 Jongeren en ecstasy en amfetamine in Gelderland 9.3.3 Ecstasy, Amfetamine en hulpverlening in Gelderland 9.4 Samenvattende conclusies en trends ecstasy & amfetamine
123 124 124 124 126 128 130 133 133 134 141 146
Tendens 2011-2012 Inhoudsopgave
Hoofdstuk 10 GHB 10.1 Inleiding 10.2 Landelijke gegevens over het gebruik van GHB 10.2.1 Prevalentie en incidentie 10.2.2 GHB-gebruik bij jongeren 10.2.3 GHB-gebruik door bijzondere groepen jongeren 10.2.4 GHB en hulpverlening 10.3 Regionale gegevens over het gebruik van GHB 10.3.1 Prevalentie en incidentie 10.3.2 Jongeren en GHB in Gelderland 10.3.3 GHB en hulpverlening in Gelderland 10.4 Samenvattende conclusies en trends GHB
148 149 149 149 150 150 152 156 156 157 160 163
Hoofdstuk 11 Opiaten 11.1 Inleiding 11.2 Landelijke gegevens over het gebruik van opiaten 11.2.1 Prevalentie en incidentie 11.2.2 Opiaatgebruik bij jongeren 11.2.3 Opiaatgebruik door bijzondere groepen jongeren 11.2.4 Opiaten en hulpverlening 11.3 Regionale gegevens over het gebruik van opiaten 11.3.1 Prevalentie en incidentie 11.3.2 Jongeren en opiaten in Gelderland 11.3.3 Opiaten en hulpverlening in Gelderland 11.4 Samenvattende conclusies en trends opiaten
165 166 166 166 166 166 167 171 171 172 173 175
Hoofdstuk 12 Overige middelen in Gelderland 12.1 Online-gaming-verslaving 12.2 Energiedrank 12.3 Lachgas 12.4 Ketamine 12.5 LSD 12.6 Paddo’s 12.7 Overige informatie uit regionaal onderzoek 12.8 Samenvattende conclusies en trends overige middelen
176 177 178 180 181 184 186 187 190
Literatuurlijst 192 Bijlagen 197 Bijlage I Het abc van de drugs 198 Bijlage II Opzet van de panelstudie 205 Bijlage III Panelleden en hun netwerk 209 Bijlage IV Overzicht netwerken panelstudie 2011 (T 10) Tendens 2012 216 Bijlage V Uitgaan en Middelen onderzoeksopzet en demografie per stad 220 Bijlage VI Opzet Drugsinfromatie en Monitoringsysteem (DIMS) 224 Bijlage VII Aantallen en soorten drugs die zijn getest bij de testservice 225
Tendens 2011-2012 Inhoudsopgave
7
Belangrijkste trends in het werkgebied van IrisZorg De samenstelling van de Gelderse bevolking is aan het veranderen. De bevolking gaat in verschillende gemeentes krimpen. Verder treedt bijna overal vergrijzing op, in het bijzonder in de krimpgebieden. In de meeste grote steden gaat het proces van vergrijzing langzamer dan in kleinere steden en is de omvang hiervan meer beperkt. De groep sociaal kwetsbare mensen gaat toenemen en daarmee het aantal mensen met problemen rond wonen en werken. In samenhang hiermee gaan mogelijk ook meer mensen risico lopen voor problematisch middelen gebruik.
Alcohol blijft het grootste probleemmiddel in de regio. Het aantal mensen dat aanklopt voor hulp in verband met problematisch alcoholgebruik is de laatste jaren stabiel. We zien wel een stijging van de gemiddelde leeftijd van de hulpvragers. Onverantwoord alcoholgebruik komt in de regio voor onder grote groepen jongeren, volwassenen en ouderen. We zien een toename in de hulpvraag vanwege cannabis bij de verslavingszorg. Cannabis is het grootste probleemmiddel onder jongeren in de regio. In de laatste 6 jaar nam het aantal hulp vragers in de leeftijd van 18 tot 29 jaar met problematisch cannabisgebruik met 40% toe.
Cocaïne lijkt in bepaalde delen van de regio aan populariteit te winnen. Het aantal hulpvragen bij IrisZorg daalt wel licht, voornamelijk onder jongeren tussen de 18 en 29 jaar. Het middel zelf wordt steeds vaker versneden met andere stoffen. Verslaving aan ecstasy komt nauwelijks voor in de regio. De ecstasypillen in de regio lijken gemiddeld een hogere dosis MDMA te bevatten dan in eerdere jaren. Het aantal amfetaminegebruikers dat zich meldt voor hulp bij IrisZorg is beperkt. De zuiverheid van de amfetamine lijkt te dalen. Het middel wordt steeds vaker gemixt met andere stoffen. Bij jongeren tussen de 18 en 29 jaar zien we een toename in de hulpvraag bij GHB. Het aantal GHB- verslaafden dat zich bij IrisZorg meldt is vooralsnog beperkt, wel zien we jaarlijks een toename van dit aantal. In de regio gebeuren relatief veel ernstige incidenten met GHB. Het aantal opiaatverslaafden zien we afnemen. Daarnaast komen er weinig nieuwe verslaafden bij en is de groep steeds meer aan het vergrijzen. Dit brengt wel met zich mee dat deze groep patiënten meer te maken krijgt met chronische ziekten en aandoeningen die gepaard gaan met het ouder worden.
Gameverslaving is in opkomst; steeds meer jonge mannen melden zich bij IrisZorg voor hulp. In deze Tendens is soms gebruik gemaakt van landelijke cijfers om daarmee een indruk te geven van de omvang van de problematiek in de regio. Dit is gedaan omdat op regionaal niveau er maar beperkte informatie beschikbaar is over de omvang van sociale kwetsbaarheid en middelen gebruik. Veel onderzoek richt zich op bepaalde subgroepen, maar cijfers over grote groepen in de regio ontbreken bij veel thema’s. Onderzoek hiernaar is belangrijk voor het onderbouwen en toetsen van effectief beleid.
8
Tendens 2011-2012 Belangrijkste trends in het werkgebied van IrisZorg
Hoofdstuk 1
INLEIDING Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 1 Inleiding
9
Tendens is sinds 2003 de Gelderse alcohol- en drugsmonitor. Sinds die tijd geeft het jaarlijks de belangrijkste trends weer op het gebied van alcohol- en drugsgebruik onder jongeren en jongvolwassenen in de regio. Na een grondige evaluatie is Tendens in 2011 een nieuwe weg ingeslagen. De monitor moet een nieuw en breed overzicht geven, gericht op alle (potentiële) doelgroepen van IrisZorg met als nieuwe titel: Tendens: Trends in Wonen, Werken en Middelengebruik. In de nieuwe Tendens zetten we trends en cijfers op het gebied van wonen, werken en middelengebruik in het werkgebied van IrisZorg af tegen landelijke cijfers. Hiermee proberen we vier vragen te beantwoorden: 1. Wat zijn de actuele regionale ontwikkelingen in dak- en thuisloosheid, armoede en huisuit zettingen? 2. Wat zijn de actuele regionale ontwikkelingen in middelengebruik? Hierbij letten we op demografie en bevolkingopbouw, aantallen gebruikers, kenmerken van gebruikers, middelen van gebruik (eventueel nieuwe middelen), gebruiksfrequentie, dosering en toediening, negatieve effecten/gezondheidsrisico’s en verkrijgbaarheid. 3. Hoe verhouden bovenstaande regionale ontwikkelingen zich tot ontwikkelingen in andere regio’s in Nederland? 4. Wat zijn de verwachtingen van toekomstige regionale ontwikkelingen in middelengebruik en dak- en thuisloosheid? Het doel van Tendens is om aan de hand van waargenomen trends aandachtsgebieden te inventariseren die van invloed zijn op de toekomstige hulpvragen op het gebied van wonen, werken en middelen, die vanuit de maatschappij op IrisZorg kunnen afkomen. Tendens analyseert trends op basis van een combinatie van verschillende invalshoeken: bronnenonderzoek, eigen onderzoek en cliëntengegevens van IrisZorg. Daarbij vergelijken we het werkgebied van IrisZorg ook steeds met de rest van Nederland. Hierdoor kunnen we regionale trends onderscheiden van landelijke. Dit maakt Tendens tot een regionale monitor die over zijn grenzen kan kijken en landelijke en regionale trends los van elkaar en in samenhang kan bestuderen. Het werkgebied van IrisZorg bevindt zich voornamelijk in Gelderland, maar strekt zich uit tot in Flevoland, Overijssel en een puntje van Limburg. Dit hebben we weergegeven in Figuur 1.1.
10
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 1 Inleiding
Figuur 1.1 Werkgebied IrisZorg
Leeswijzer De drie thema’s wonen, werken en middelen zijn terug te vinden als hoofdstukken in deze Tendens. Daarbij moeten we opmerken dat het thema middelen is verdeeld over hoofdstukken die elk op hun beurt handelen over een specifiek middel. Hiervoor hebben we gekozen omdat de problematiek, prevalentie van gebruik en hulpvraag per middel verschillen. Achtergrondinformatie over de besproken middelen is opgenomen in bijlage I. Voorafgaand aan het bespreken van de drie thema’s staan we eerst stil bij sociaal demografische ontwikkelingen in Nederland en Gelderland. In de middelenhoofdstukken starten we met landelijke prevalentiecijfers. Daarbij maken we bij de middelenhoofdstukken steeds een onderscheid tussen de volwassen populatie en jongeren/jongvolwassenen. Verder nemen we per middel cijfers rond incidenten en hulpvraag mee. De regionale prevalentiecijfers zijn op een vergelijkbare manier weergegeven. De resultaten van de panelstudie zijn in deze paragrafen opgenomen. Wanneer het gaat om de thema’s wonen en werken, hebben we in deze hoofdstukken eerst een legitimatie gegeven waarom deze thema’s zijn opgenomen, samen met een nadere definiëring van deze begrippen en elementen daarvan. De focus ligt vooral op sociaal kwetsbare groepen en de omvang hiervan in de samenleving. Ook hier maken we een vergelijking tussen landelijke en regionale ontwikkelingen.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 1 Inleiding
11
Elk hoofdstuk wordt afgesloten met een (samenvattende) conclusie, aanbevelingen voor vervolgonderzoek en het benoemen van aandachtsgebieden. Dankwoord Aan de totstandkoming van deze Tendens hebben veel mensen meegewerkt. Dank gaat uit naar iedereen die een bijdrage heeft geleverd aan dit boek. Onder meer de collega’s van de afdelingen Onderzoek & Ontwikkeling, Communicatie en Preventie die allen een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming. Bijzondere dank gaat uit naar Marleen Ernst, Stefanie Geven, de peers van IrisZorg en de panelleden. Wij bedanken verder Jeroen Wisselink van het LADIS en Neeltje Vogels van het Trimbos Instituut voor het beschikbaar stellen van grafisch materiaal.
12
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 1 Inleiding
Hoofdstuk 2
METHODEN Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 2 Methoden
13
Aan de basis van Tendens ligt een combinatie van eigen onderzoek en bronnenonderzoek. Hierbij bestaat het eigen onderzoek uit een mix van kwalitatief en kwantitatief onderzoek en is het bronnenonderzoek uitsluitend kwantitatief van aard. In dit hoofdstuk lichten we het eigen onderzoek en het bronnenonderzoek nader toe. Voor het beschrijven van trends in middelengebruik hebben we deels het model van de Nationale Drug Monitor (Van Laar et.al., 2011) van het Trimbos Instituut gebruikt.
2.1 Iriszorg onderzoek Panelstudie van IrisZorg In 2003 is IrisZorg (destijds De Grift, Gelders centrum voor verslavingszorg) van start gegaan met een panelstudie in haar verzorgingsgebied (Roomer en Poelmans, 2004). De panelstudie is een beschrijvend onderzoeksinstrument, waarin doorlopend kwalitatieve gegevens worden verzameld over drugsgebruik inclusief alcohol, in netwerken van Gelderse jongeren en jongvolwassenen. De panelstudie gaat niet over de ‘doorsneejongeren’. Doordat de representativiteit van deze steekproef beperkt is, zal de panelstudie in het bijzonder gebruikt worden om bepaalde waargenomen trends te illustreren. Een volledige beschrijving van de panelstudie is opgenomen in bijlage II tot IV. Uitgaan en middelenonderzoek Dit onderzoek is deels gebaseerd op een eerdere studie die in de editie 2005-2006 in Tendens stond (Roomer & Akoule, 2006). In het huidige onderzoek hebben we jongeren gevraagd naar hun middelengebruik en uitgaansgedrag. Dat deden we tijdens de vrijdagavond in het uitgaansgebied, in de gemeenten Arnhem, Nijmegen, Ede, Tiel en Doetinchem, vijf kerngemeenten van IrisZorg. Het onderzoek geeft inzicht in eventuele verschillen tussen de steden met betrekking tot uitgaande jongeren en middelengebruik. Dit onderzoek vindt jaarlijks plaats en zal een monitorfunctie krijgen binnen Tendens. In bijlage V is een volledige beschrijving van het onderzoek opgenomen. Drugsinformatie en Monitoringsysteem (DIMS) De DIMS beoogt steeds een zo actueel mogelijk beeld van de Nederlandse markt van recreatieve drugs te kunnen geven. Aan het DIMS-netwerk nemen instellingen voor verslavingzorg deel met een testservice voor uitgaansdrugs. IrisZorg is één van deze instellingen met twee testlocaties, in Nijmegen en Arnhem, en een inleverpunt in Ede. Bezoekers van testservices laten hun pillen testen om duidelijkheid te krijgen over de samenstelling. Ze hopen daarmee de uitwerking beter te kunnen inschatten. Vaak willen ze daarnaast graag weten of ze hebben gekregen wat de dealer hen heeft voorgespiegeld. Deze resultaten van alle ingeleverde drugs in de regio gebruiken we om een beeld te kunnen schetsen van de Gelderse markt in recreatieve drugs. In bijlage VI en VII is een volledige beschrijving van het onderzoek opgenomen. Inforay cliëntenregistratiesysteem van IrisZorg verslavingszorg In het Inforay-registratiesysteem staan actuele en historische cijfers over de cliëntenpopulatie van het cluster behandeling van IrisZorg. Gegevens uit dit systeem zijn verzameld met als doel een overzicht te kunnen geven van het aantal cliënten in de verslavingszorg naar probleemmiddel in de laatste jaren. Hiermee geven we in Tendens trends in de regionale verslavingshulpvraag weer.
14
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 2 Methoden
Clever cliëntenregistratiesysteem van IrisZorg maatschappelijke opvang In het Clever registratiesysteem staan actuele en historische cijfers over de cliëntenpopulatie van het cluster maatschappelijke opvang van IrisZorg. We hebben gegevens uit dit systeem verzameld om een overzicht te kunnen geven van het aantal cliënten in de maatschappelijke opvang naar type voorziening. Hiermee geven we in Tendens een overzicht van het aantal hulpvragen per type maatschappelijke opvangvoorziening in de regio.
2.2 Bronnenonderzoek Naast eigen onderzoek hebben we voor Tendens ook gebruikgemaakt van al bestaande landelijke en regionale bronnen. Voor het verzamelen hiervan hebben we verschillende methodes gebruikt. In de eerste plaats hebben we websites bezocht van bekende instituten/instellingen die zich bezighouden met onderzoek naar de thema’s wonen, werken en middelengebruik. Enkele voorbeelden hiervan zijn het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Onderzoekscentrum Maatschappelijke Zorg (Omz), Trimbos Instituut, Instituut voor VerslavingsOnderzoek (IVO), Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS), locale Gemeentelijke GezondheidsDiensten (GGD) en de provincie Gelderland. Verder hebben we van deze instituten/instellingen monitors naar de verschillende themagebieden gebruikt voor het verzamelen van additionele bronnen. Voor het thema middelengebruik is hiervan in de regel veel meer specifieke informatie beschikbaar dan voor de thema’s wonen en werken. In de onderstaande lijst hebben we de meest gebruikte bronnen van Tendens 2011-2012 vermeld. Hierbij hebben we een onderverdeling gemaakt naar thema waarover de bron informatie geeft. Sommige bronnen geven over meerdere thema’s informatie, de bron is dan geplaatst onder het thema waarvoor deze de meeste informatie aanlevert. Achter elke bron staat tussen haakjes het jaar van publicatie.
2.2.1 Belangrijke Bronnenlijst Sociaaldemografische ontwikkelingen •• CBS Bevolking (2012). •• Regionale prognose 2009-2040: Vergrijzing en omslag van groei naar krimp (2010). •• Bevolkingsprognose Gelderland 2010 (2010). Wonen •• CBS Dakloosheid (2010). •• Monitor Stedelijk Kompas 2010 (2011). •• Telling zwerfjongeren 2010 (2011). •• Handreiking OGGZ in de WMO (2006). •• Kosten en baten van Maatschappelijke opvang (2011). Werken •• CBS Beroepsbevolking (2012). •• Arbeidsmarktmonitor Gelderland (2012). •• Armoedesignalement 2011 (2011). •• Voortijdige Schoolverlaters Atlas (2012). •• Middelengebruik en Voortijdige schoolverlaters (2009).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 2 Methoden
15
Middelengebruik •• Gebruik/problematisch gebruik - Nationale Drug monitor 2010 (2011). - Nationaal Prevalentie Onderzoek Middelengebruik (2011). - HBSC: Health Behavior in School-aged Children (2009). - Peilstationonderzoek Scholieren (2007). - Kwetsbare groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik (2010). - Feestmeter 2008-2009 (2010). - Middelengebruik bij jongens in Justitiële Jeugdinrichtingen (2009). - Experimenteel en problematisch genotsmiddelengebruik door jongeren in het Speciaal Onderwijs en de Residentiële Jeugdzorg (2009). - GGD Volwassenenmonitor (2009). - GGD Ouderenmonitor (2010). - GGD E-MOVO (2008). •• Incidenten - Dutch Hospital Data (2011). - Monitor DrugsIncidenten (2011). •• Hulpverlening - Kerncijfers Verslavingszorg 2010 (2011).
16
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 2 Methoden
Hoofdstuk 3
SOCIAAL DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaal-demografische ontwikkelingen
17
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk staan we stil bij demografische ontwikkelingen in de toekomst, op landelijk en regionaal gebied. Hierbij kijken we naast bevolkingsomvang en -groei ook naar leeftijdsopbouw van de populatie. Voor de beschrijving van trends hebben we vooral gebruikgemaakt van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek en van bevolkingsprognoses van de provincie Gelderland.
3.2 Landelijke ontwikkelingen Bevolkingsomvang in Nederland Nederland heeft op 01-01-2012 een bevolking van ongeveer 16,7 miljoen mensen. Dit is een toename ten opzicht van het jaar 2000, waarin Nederland ongeveer 15,9 miljoen inwoners telde. De bevolkingsomvang zal de komende jaren naar verwachting gestaag blijven toenemen, naar ongeveer 17,7 miljoen in 2030 (figuur 3.1). 17800 17600
aantal mensen x 1000
17400 17200 17000 16800 16600 16400 16200 16000 2011
2015
2020
2025
2030
Figuur 3.1 Bevolkingsgroeiprognose Nederland tussen 2011-2030. Bron: CBS, 2012.
De Nederlandse bevolking groeit gemiddeld genomen de komende decennia, maar deze trend vindt niet in alle regio’s en steden plaats (figuur 3.2). In de komende jaren zal in bepaalde delen van Nederland juist een krimp van het aantal inwoners te zien zijn, vooral aan de randen van het land. Momenteel is er al sprake van krimp in het noordoosten van Groningen, het zuiden van Limburg en het zuiden van Zeeland. Daarnaast verwacht men de komende twintig jaar ook een daling van het aantal inwoners in de Achterhoek. De vergrijzing is de voornaamste reden voor het feit dat er krimp optreedt aan de randen van Nederland. In deze gebieden worden minder kinderen geboren dan elders. Daar bovenop komt nog dat jongeren vaak wegtrekken naar de centralere delen van Nederland vanwege studie en werk (De Jong en Van Duin, 2009).
18
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen
Figuur 3.2 Bevolkingsgroeiprognose Nederland tussen 2008-2025 op gemeenteniveau. Bron: De Jong en Van Duin, 2009
Naast de krimp in bepaalde regio’s zijn er ook delen van Nederland waar juist een sterke stijging van het aantal inwoners plaatsvindt. Deze bevolkingsgroei zien we vooral in de Randstad en dan in het bijzonder in de vier grote steden en Almere. Buiten de Randstad verwacht men vooral groei in universiteitssteden of steden met een sterke economische structuur. Het gaat hierbij dan bijvoorbeeld om steden als Groningen, Nijmegen, Amersfoort, Tilburg en Zwolle. In grote steden is de bevolkingsgroei het gevolg van natuurlijke aanwas en buitenlandse migratie. Jongeren trekken vaak naar de grote steden voor studie of een eerste baan, waardoor er daar relatief veel kinderen worden geboren. De randgemeenten van grote steden groeien vaak doordat jonge stellen naar de nieuwbouwlocaties hier verhuizen voor het stichten van een gezin. Immigranten hebben vaak een voorkeur voor de Randstad vanwege werk en de aanwezigheid van landgenoten (De Jong en Van Duin, 2009). Leeftijdsopbouw in Nederland Nederland telt in 2011 ongeveer 16,7 miljoen inwoners. Jongeren tussen de 0-20 jaar vormen 23% hiervan met 3,9 miljoen. De populatie volwassenen tussen de 20-65 jaar bestaat uit 10,1 miljoen (61%) en het aantal mensen van 65 jaar of ouder is ongeveer 2,6 miljoen (16%) in 2011. De leeftijdsopbouw van de bevolking in Nederland zal in de periode 2011-2030 gaan veranderen. Het aantal jongeren in de leeftijd van 0-20 jaar daalt in deze periode met ongeveer 150.000. Het aantal volwassenen tussen de 20-65 jaar daalt in dezelfde periode met ruim 400.000. De groep 65+ zal in de periode 2011-2030 daarentegen sterk toenemen, van ongeveer 2,6 miljoen naar 4,2 miljoen. Dit hangt samen met de vergrijzing van de babyboomgeneratie en de toegenomen
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen
19
levensverwachting. In figuur 3.3 hebben we de verwachting ten aanzien van de samenstelling van de Nederlandse bevolking weergegeven in termen van leeftijdsopbouw voor de periode 20112030. In 2030 zal de Nederlandse bevolking naar verwachting voor 21% bestaan uit 0-20 jarigen, voor 55% uit 20-65 jarigen en voor 24% uit 65-plussers. 100% 90% 80%
percentage
70% 60% 0-20 jaar
50%
20-65 jaar
40%
65 jaar en ouder
30% 20% 10% 0% 2011
2015
2020
2025
2030
Figuur 3.3 Bevolkingssamenstelling in Nederland in de periode 2011-2030. Bron: CBS, 2012.
De vergrijzing doet zich voor in alle regio’s van Nederland (De Jong en Van Duin, 2009). Zeeland, Limburg en Drenthe zijn momenteel de meest vergrijsde provincies en zullen dit in de toekomst ook blijven. Deze provincies hebben verder relatief weinig twintigers, dertigers en jonge kinderen in hun bevolking. De provincie Flevoland vormt de hekkensluiter qua vergrijzing, zowel nu als in de komende jaren. Dit komt doordat in Flevoland relatief veel nieuwbouwlocaties aanwezig zijn, die vooral jonge gezinnen aantrekken. Op gemeenteniveau verwacht men in de komende decennia overal een sterke vergrijzing. In het zuiden van Limburg, Zeeland, Drenthe en het oosten van Groningen en Gelderland is het percentage ouderen het hoogst. Op dit moment wonen in deze gebieden al relatief veel 65-plussers. In Nederland zijn er drie typen gemeenten waar de vergrijzing op dit moment significant lager is dan elders (De Jong en Van Duin, 2009). De eerste hiervan is de zogenoemde ‘biblebelt’. Dit is een denkbeeldige strook van gemeenten, die loopt van Zeeland, via de onderkant van Zuid-Holland en zuidwestelijk Gelderland langs de Veluwe naar het westen van Overijssel. In deze regio’s wonen traditioneel veel (bevindelijk) gereformeerden en hervormden. Deze hebben vaak grote gezinnen met relatief veel kinderen, waardoor het percentage ouderen in deze streek in de toekomst onder het gemiddelde blijft. De tweede categorie bestaat uit gemeenten met veel nieuwbouwwoningen. Voorbeelden hiervan zijn Almere en Lelystad. Deze gemeenten hebben nu nog een laag aandeel ouderen, maar ook hier zal in de komende jaren sterke vergrijzing optreden.
20
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen
De laatste categorie bestaat uit grote steden en studentensteden. Door onder meer selectieve migratie blijft het aandeel ouderen in deze steden lager dan gemiddeld. De vergrijzing wordt ook hier in de toekomst geremd doordat jongeren uit andere gemeenten blijvend door de grote steden worden aangetrokken.
3.3 Regionale ontwikkelingen Gelderland bestaat uit zes verschillende regio’s die weergegeven zijn figuur 3.4. Dit zijn de regio Achterhoek in het oosten, De Vallei in het westen, Noord-Veluwe in het noorden, Rivierenland in het zuidwesten, Stadsregio (Arnhem-Nijmegen) in het midden/zuiden en de Stedendriehoek in het midden/noorden. Aan de hand van deze indeling zullen we stilstaan bij de demografische ontwikkelingen in de provincie.
Figuur 3.4 Regio-indeling van Gelderland Bron: Provincie Gelderland
Bevolkingsomvang in Gelderland De Gelderse bevolking telt op 01-01-2012 ongeveer 2 miljoen inwoners. Dit aantal zal verder groeien tot ongeveer 2.054.000 in 2030. Vanaf 2032 zal de totale Gelderse bevolking naar verwachting voor het eerst langzaam krimpen. Krimp kan regionaal echter al veel eerder inzetten (Provincie Gelderland, 2010). In figuur 3.5 hebben we de verwachte inwonersaantallen van de vijf Gelderse regio’s voor de komende twintig jaar weergegeven.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen
21
aantal inwoners x 1000
800 700 600 500 400 300 200 100 0
2010
2015
2020
2025
2030
Achterhoek
300
297
292
286
279
Arnhem-Nijmegen
688
698
707
714
718
De Vallei
246
255
264
273
281
Noord-Veluwe
195
199
203
207
210
Rivierenland
253
255
255
255
255
Stedendriehoek
314
314
313
312
310
Figuur 3.5 Inwonersaantallen Gelderse regio’s in de periode 2010-2030. Bron: Provincie Gelderland 2010.
In de Achterhoek is er op dit moment al sprake van een teruglopend inwonersaantal. De komende twintig jaar zal het aantal inwoners hier naar verwachting van ongeveer 300.000 in 2010, teruglopen naar 279.000 in 2030. De stadsregio Arnhem-Nijmegen heeft het grootste inwonersaantal van de Gelderse regio’s, namelijk: 688.000 in 2010. Tot en met 2030 wordt er een groei van circa 30.000 inwoners verwacht ten opzichte van 2010. In De Vallei wordt de komende jaren een groei van het aantal inwoners verwacht. De bevolkingsomvang zal hier van ongeveer 246.000 inwoners in 2010, toenemen naar 281.000 in 2030. De regio Noord-Veluwe zal naar verwachting ook iets groeien in inwoneraantal in dezelfde periode. Van ongeveer 195.000 in 2010 naar 210.000 inwoners in 2030. In Rivierenland blijft het aantal inwoners de komende twintig jaar nagenoeg gelijk op 255.000 inwoners. Tot slot is er de regio Stedendriehoek, met 314.000 inwoners in 2010. Dit aantal blijft de komende jaren nagenoeg gelijk (Provincie Gelderland, 2010). De gevolgen van bevolkingskrimp in bepaalde regio’s kunnen heel verschillend uitpakken. Krimp kan als probleem, maar ook als oplossing worden gezien. Demografische krimp kan leiden tot leegstand en verloedering. Dit kan weer tot gevolg hebben dat mensen (nog meer) wegtrekken en de krimp nog groter wordt. Krimp kan ook leiden tot een verlaging van de druk op verschillende terreinen in een regio. Hierbij kan gedacht worden aan milieu, woningmarkt en arbeidsmarkt (Van Nimwegen & Heering, 2009).
22
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen
Bevolkingsopbouw naar leeftijd in Gelderland De leeftijdsopbouw van de Gelderse bevolking komt grotendeels overeen met de landelijke cijfers in 2011. 24% is jonger dan 20 jaar, 60% is tussen de 20 en 65 jaar en 16% is 65 jaar en ouder in Gelderland. Door ontgroening en vergrijzing zal de bevolkingspiramide in Gelderland in de komende decennia echter gaan veranderen. Het percentage 65-plussers zal de komende jaren sneller stijgen dan dat van Nederland. Rond 2019 is gemiddeld een op de vijf Gelderlanders 65-plusser. Dit punt wordt in de Stedendriehoek en de Achterhoek, de meest vergrijsde regio’s in Gelderland, in 2014 al bereikt. Vergrijzing en ontgroening komen relatief vaker voor in kleine en middelgrote gemeenten. In grote gemeenten kan er sprake zijn van een tegengestelde ontwikkeling. Hierbij speelt selectieve migratie een belangrijke rol (Provincie Gelderland 2010). In de figuren 3.6 en 3.7 is de toekomstverwachting met betrekking tot de bevolkingsgroei en de vergrijsde gebieden weergegeven voor de jaren 2020 en 2030.
Figuur 3.6 Bevolkingsontwikkeling per gemeente in 2008-2020 en gemeenten met 25% of meer 65-plussers. Bron: Provincie Gelderland 2010.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen
23
Figuur 3.7 Bevolkingsontwikkeling per gemeente in 2008-2030 en gemeenten met 25% of meer 65-plussers. Bron: Provincie Gelderland 2010.
In vrijwel alle (sterke) groeigebieden blijft het percentage 65-plussers tot 2020 onder de 25%. Rond 2030 blijven alleen de Vallei, delen van Noord-Veluwe en een aantal grote steden nog onder deze grens. In vrijwel alle krimpgebieden zal naast bevolkingskrimp ook sterke vergrijzing een rol spelen (Provincie Gelderland 2010).
3.4 Samenvattende conclusies en trends
sociaaldemografische ontwikkelingen
Landelijke ontwikkelingen De Nederlandse bevolking groeit de komende jaren gestaag door, maar regionaal zijn er grote verschillen. In de Randstad en de grote steden daarbuiten verwacht men groei tot sterke groei. In grote delen van Zeeland, Limburg, de Achterhoek, Drenthe en Groningen ziet men een tegenoverstelde trend, hier is sprake van krimp tot sterke krimp van het aantal inwoners in de komende jaren. Een andere belangrijke ontwikkeling is de vergrijzing van de Nederlandse populatie. Het aantal 65-plussers neemt in de periode 2011-2030 toe van 2,6 miljoen naar 4,2 miljoen. Vergrijzing zien we in alle regio’s van Nederland, maar zal het sterkst zijn in Zeeland, Limburg en Drenthe.
24
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen
Regionale ontwikkelingen •• In de provincie Gelderland verwacht men een vergelijkbare trend als op landelijk niveau. De bevolkingsomvang is in 2011 iets meer dan 2 miljoen en men verwacht dat dit aantal in de komende twintig jaar met ongeveer 50.000 zal toenemen. Daarna wordt een lichte krimp verwacht. •• Tussen gemeenten zien we echter grote verschillen. In de Vallei, evenals in grote delen van Noord-Veluwe en grote gemeenten, zoals Nijmegen, Arnhem, Zutphen en Tiel wordt een stijging verwacht van het aantal inwoners, hoger dan het landelijk gemiddelde. Dit, terwijl men in grote delen van Rivierenland, de Achterhoek en Stedendriehoek juist een (sterke) daling van het aantal inwoners verwacht. De daling in deze gemeenten is nu al aan de gang en in 2030 zullen de meeste van deze gemeenten 5% tot 15% in inwoneraantal zijn gekrompen. •• De belangrijkste ontwikkeling wat betreft de leeftijdsopbouw wordt ook in Gelderland gevormd door de vergrijzing. Men verwacht dat in 2019 een op de vijf Gelderlanders 65 jaar of ouder is. In de Stedendriehoek en de Achterhoek, de meest vergrijsde regio’s, zal dit punt al bereikt worden in 2014, terwijl de ontwikkeling in de vergrijzing in de Vallei langzamer gaat. Door selectieve migratie blijft de bevolkingsopbouw in grote steden als Arnhem en Nijmegen relatief jong, maar ook hier zal het aantal 65-plussers in de komende jaren toenemen. Aandachtsgebieden in het werkgebied van IrisZorg: •• In verschillende gemeenten zal het aantal inwoners de komende jaren krimpen, vooral in de Achterhoek. •• Vergrijzing treedt op in de gehele regio, maar vooral in de Stedendriehoek en de Achterhoek. •• In vrijwel alle krimpgebieden zal naast bevolkingskrimp ook (sterke) vergrijzing van de populatie optreden.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 3 Sociaaldemografische ontwikkelingen
25
Hoofdstuk 4
Wonen
Hoofdstuk 4
WONEN 26
Tendens 2012 Hoofdstuk 4 Wonen
Het thema wonen is nieuw in Tendens en richt zich voornamelijk op dakloosheid of op de dreiging daarvan. Voor het beschrijven van de situatie in Nederland en Gelderland hebben we in veel gevallen gebruikgemaakt van de Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011) van het Trimbos Instituut. Nederland is opgedeeld in centrumgemeenten, waarvan er vijf in Gelderland liggen. Deze vijf beslaan het grootste gedeelte van de provincie. De grote gemeenten Zutphen en Harderwijk vallen hier buiten omdat ze onder centrumgemeenten vallen buiten Gelderland (respectievelijk Zwolle en Deventer). Cijfers over deze twee steden hebben we wel waar mogelijk genoemd.
Figuur 4.1 Centrumgemeenten in Gelderland. Bron: Spectrum.
Naar (potentiële) dakloosheid in Nederland wordt veel minder onderzoek gedaan dan naar middelengebruik en bovendien wordt er vaak gewerkt met schattingen. Daarnaast zijn er veel maatschappelijke ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op het aantal daklozen. Dit maakt het beschrijven van trends lastig. Desondanks hebben we geprobeerd op basis van zoveel mogelijk recente cijfers en beleidsplannen een beeld te geven van de regio Gelderland. Aan het begin van het hoofdstuk zullen we eerst stilstaan bij het begrip sociale kwetsbaarheid en de verschillende typen en definities van dakloosheid.
4.1 Sociale kwetsbaarheid Mensen worden als sociaal kwetsbaar omschreven wanneer het hen niet lukt om op eigen kracht bepaalde moeilijkheden en tegenslagen te overwinnen en het leven op de door hen gewenste manier vorm te geven (Wolf, 2006). Naar deze groep gaat binnen de Openbare Geestelijke GezondheidsZorg (OGGZ) de meeste aandacht uit. Vanaf 2007 is de OGGZ als prestatieveld 8 opgenomen in de Wet Maatschappelijke Opvang (WMO).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
27
Sociaal kwetsbaren binnen de OGGZ-doelgroep zijn onder meer mensen die: •• Niet of onvoldoende in staat zijn om in eigen basisvoorwaarden te voorzien (dak boven het hoofd, voedsel, inkomen, sociale contacten en zelfverzorging). •• Meerdere problemen tegelijkertijd hebben, waaronder bijvoorbeeld sociaal isolement, verwaarlozing van eigen lichamelijk functioneren en dat van eventuele kinderen, problemen met (huiselijk) geweld, vervuiling van de woonruimte en/of van de woonomgeving, overlastgevend gedrag, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, schulden, psychische problemen en verslavingsproblemen; •• Vanuit het perspectief van professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven en; •• Geen hulpvraag stellen waar de reguliere hulverlening een antwoord op heeft. Familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp, waardoor vaak sprake is van een ongevraagde bemoeienis of hulpverlening. Deze mensen lopen een verhoogde kans op maatschappelijke uitval en dakloosheid. Verschillende risicofactoren spelen hierbij een rol (Wolf, 2006). In tabel 4.1 staat een overzicht van deze factoren. Daarnaast zijn ook beschermende factoren genoemd. Tabel 4.1 Risicofactoren en beschermende factoren voor dakloosheid en maatschappelijke uitval.
Structurele factoren
Psychosociale factoren
Risicofactoren
Armoede Werkloosheid Discriminatie
Psychische stoornissen Traumatische ervaringen Isolement
Beschermende factoren
Toegang tot kwaliteitszorg en onderwijs Levensloopbestendige wijken
Persoonlijke competenties Sociale steun uit persoonlijk netwerk
Bron: Wolf, 2006.
Sociaal kwetsbare mensen voelen zich vaak in de steek gelaten, ervaren weinig binding (meer) met de samenleving en beschouwen zich als buitenstaanders. Ondanks de negatieve situatie waarin deze mensen zich bevinden, houden zij meestal hoop op een beter bestaan. Deze hoop, samen met veerkracht, vormen belangrijke beschermende factoren (Wolf, 2012). Door middel van vroegtijdige signalering en het bieden van adequate zorg kan men dakloosheid en maatschappelijke uitval voorkomen. Zonder deze hulp kunnen sociaal kwetsbaren in een neerwaartse spiraal terechtkomen. Dit proces van uitval, maar ook het proces van herstel is weergegeven in de OGGZ-ladder in figuur 4.2.
28
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
Zelfstandig wonen zelfredzaam
Acute crisissituaties
PROCES VAN UITVAL
Zelfstandig wonen multiprobleemsituaties
Op straat, dakloos
1 2 3 4
PROCES VAN HERSTEL
Zelfstandig wonen met risico’s
0
Zelfstandig wonen zelfredzaam
ALGEMENE BEVOLKING
Zelfstandig wonen nazorg en waakvlam
RISICO IN DE GEMEENSCHAP
Begeleid & beschermd wonen & ambulante woonbegeleiding
KWETSBAAR IN DE GEMEENSCHAP
Intramuraal wonen
KWETSBAAR IN INSTITUTIES
Op straat, dakloos
KWETSBAAR OP STRAAT
Figuur 4.2 OGGZ-ladder van uitval en herstel. Bron: Wolf, 2006 en Bergen, 2006.
De OGGZ-ladder is ingedeeld op basis van de hoeveelheid, ernst en complexiteit van de problemen waarmee mensen te maken hebben. Daarnaast is in de ladder weergegeven welke soort hulp zij nodig hebben om weer aansluiting te vinden bij de maatschappij. Wanneer mensen geen of ontoereikende ondersteuning krijgen, kan er maatschappelijke uitval optreden. In het model wordt dit omschreven als het proces van uitval aan de linkerkant. Daar tegenover staan mensen die wel adequate zorg ontvangen en daarmee juist een grotere kans hebben op maatschappelijk herstel. Dit wordt in het model omschreven als het proces van herstel aan de rechterkant.
4.2 Definities In het hoofdstuk ‘Wonen’ gebruiken we de volgende definities om onderscheid te maken tussen de diverse vormen van dakloosheid die in Nederland van elkaar onderscheiden worden. •• Feitelijke dakloosheid: Dit is van toepassing op personen die niet beschikken over een eigen woonruimte en die voor een slaapplek gedurende de nacht ten minste één nacht (in de maand) zijn aangewezen op buiten slapen ofwel overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten, en binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse noodopvang, of binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzichten op een slaapplek voor de daarop volgende nacht (Coumans et al, 2009). •• Residentiële dakloosheid: Dit is van toepassing op personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (Cebeon, 2011). •• Zwerfjongeren: Zwerfjongeren zijn feitelijk of residentieel daklozen onder de 23 jaar met meervoudige problemen (Brummelhuis & Drouven, 2011). •• Potentiële dakloosheid: Voor de groep potentieel daklozen gebruiken gemeenten verschillende definities (Planije & Tuynman, 2011). In deze definities kunnen we twee hoofdgroepen onderscheiden: een zogeheten brede definitie en een smalle definitie.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
29
- De brede definitie van potentiële daklozen die sommige gemeenten hanteren, omvat de gehele doelgroep van het gemeentelijk beleid met betrekking tot de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz) als onderdeel van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit betreft sociaal kwetsbare personen met meervoudige problematiek die onvoldoende zelfredzaam zijn. - De smalle definitie wordt gehanteerd door de meeste gemeenten. Hierin worden specifieke doelgroepen aangewezen als risicogroepen. Dit kan bijvoorbeeld gaan om voormalig daklozen die weer woonruimte hebben of om mensen die vrijkomen uit detentie en niet over huisvesting beschikken.
4.3 Dakloosheid in Nederland Feitelijk daklozen Het CBS (Coumans et al, 2009) schat in 2009 het aantal feitelijk daklozen van 18 tot 65 jaar in Nederland op ruim 17.700. Deze schatting is opgebouwd uit ongeveer 5.200 geobserveerde daklozen in de registers en een zogeheten bijgeschat aantal van ongeveer 12.600. Dit komt neer op ongeveer 17 daklozen per 10.000 inwoners. Het onderzoek toont verder aan dat deze groep qua persoonskenmerken sterk afwijkt van de algemene populatie. In de groep daklozen zijn mannen oververtegenwoordigd, evenals 30-50-jarigen, ongehuwden en niet-westerse allochtonen. Daarnaast zijn vrouwen, 50-plussers en gehuwden ondervertegenwoordigd. Het aantal westerse allochtonen en 18-30-jarigen wijkt niet af van de gemiddelde populatie. Hieruit kan een profiel worden opgemaakt van de daklozenpopulatie in Nederland: •• 80% van deze groep is man (47% van de gehele Nederlandse bevolking is man); •• 57% is tussen de 30 en 50 jaar met een gemiddelde van 40 jaar. Van de gehele Nederlandse bevolking behoort 46% tot deze leeftijdsgroep; •• 70% van de daklozen is ongehuwd; Nederlandse bevolking: 40%; •• 6% is getrouwd, waar dit landelijk ongeveer de helft van de populatie betreft; •• 36% is van niet-westerse allochtone afkomst. Bij de Nederlandse bevolking is dit 11%. De Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011) rapporteert dat er meer gemeenten zijn waar het aantal feitelijk daklozen daalt, dan gemeenten waar het aantal stijgt. Er zijn negentien gemeenten die het aantal feitelijk daklozen voor een tweede (of meer) keer hebben geteld. Het aantal feitelijk daklozen blijkt gelijk te zijn gebleven in vier van deze negentien gemeenten, in zes gemeenten wordt een stijging gerapporteerd en in negen een daling. De daling van het aantal feitelijk daklozen kan niet met zekerheid worden toegeschreven aan succes van beleid. Bij zeven van de negen dalers kan dit (deels) gelegen hebben aan een definitiewijziging of aan het gebruik van een andere methode van tellen, dan bij de eerste meting. Vier van deze negen gemeenten schrijven de daling toe aan hun beleid: zij brengen feitelijk daklozen onder in woonvoorzieningen of kunnen hen beter doorgeleiden en doorverwijzen. De stijging bij enkele gemeenten kan evenmin worden toegeschreven aan falend beleid. Hier spelen bij twee gemeenten ook een definitiewijziging of een andere manier van tellen een rol. Twee andere gemeenten stellen dat door de financiële crisis (meer) mensen hun schulden niet meer kunnen betalen en daardoor dakloos worden. Bij de laatste twee gemeenten wordt de stijging juist gezien als een succes van hun beleid. In een hiervan worden daklozen door betere bemoeizorg en doorgeleiding beter gesignaleerd en geregistreerd. In de andere gemeente verbetert de registratie en neemt de capaciteit van de opvang toe, waardoor er meer daklozen worden geregistreerd.
30
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
Residentieel daklozen Het aantal residentieel daklozen wordt in 2011 op 13.000 geschat (Cebeon, 2011). Wanneer men kijkt naar het totaal aantal mensen dat gedurende een heel jaar gebruik maakt van maatschappelijke opvang, komt het aantal een stuk hoger uit: op ongeveer 50.000 (Tuynman & Planije, 2011). In dit laatstgenoemde aantal worden ook mensen meegeteld die slechts enkele nachten gebruik hebben gemaakt van de maatschappelijke opvang. In de Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011) hebben slechts 17 van de 39 centrumgemeenten hun gegevens over residentiële daklozen geactualiseerd. In 9 hiervan stijgt het aantal ten opzichte van de eerdere meting; bij 5 gemeenten wordt een daling gerapporteerd en bij 3 blijft het aantal ongeveer gelijk. Veel gemeenten noemen als belangrijkste oorzaak van de stijging de betere registratie van residentieel daklozen bij instellingen. Daarnaast wordt in 3 gemeenten de toename toegeschreven aan de uitbreiding van capaciteit van opvangvoorzieningen. De gemeenten die dalingen rapporteren, hebben over het algemeen geen reden hiervoor opgegeven. Zwerfjongeren In een recent landelijk onderzoek heeft men geprobeerd het aantal zwerfjongeren in Nederland in kaart te brengen voor 2010 (Brummelhuis & Drouven, 2011). Dit aantal wordt in 2010 op jaarbasis rond de 9.000 geschat en op peildatum rond de 4.000 jongeren. Deze getallen zijn hoger ten opzichte van eerdere schattingen uit 2004 en 2007 door de Algemene Rekenkamer. Het aantal ligt in 2007 niet alleen lager, men hanteert ook een ruimere definitie voor het meten in vergelijking met 2010. Er lijkt volgens het onderzoek sprake te zijn van een stijging in het aantal zwerfjongeren in Nederland. Door de afwijking in gebruikte onderzoeksmethoden, is dit echter niet met 100% zekerheid vast te stellen en zijn er ook alternatieve verklaringen mogelijk. De Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011) schat dat er in 2009 in totaal 6.200 zwerfjongeren zijn. Er zijn 17 centrumgemeenten die (minstens) voor de tweede keer het aantal zwerfjongeren in hun regio rapporteerden. Bij 7 van hen wordt een daling geconstateerd, bij 8 een stijging en bij 2 blijft het aantal stabiel. De meeste gemeenten hebben geen verklaring voor de verande ringen in cijfers en slechts 3 gemeenten schrijven veranderingen toe aan hun beleid. Er zijn verschillende risicofactoren en stressoren die bijdragen aan de kans op de dakloosheid bij jongeren. Meestal gaat het om een combinatie van problemen en/of ingrijpende gebeurtenissen waardoor jongeren aansluiting bij de maatschappij (dreigen te) verliezen. Veelgenoemde factoren zijn traumatische gebeurtenissen, problemen in de relationele sfeer, onvoldoende vaardigheden en middelenmisbruik. Langzaam houden jongeren op met meedoen in de maatschappij. Schoolproblemen en –verzuim nemen toe, er is sprake van (jeugd)werkeloosheid en de aansluiting bij andere maatschappelijke instituties gaat verloren. De kwaliteit van leven komt op vrijwel alle condities onder druk te staan. Kenmerkend is in veel gevallen het beperkte en fragiele sociale netwerk bij zwerfjongeren (Altena, Oliemeulen & Wolf 2010). In een literatuurstudie uit 2010 (Jeeninga, 2010) worden de persoonskenmerken beschreven van zwerfjongeren in Nederland. In de tabel 4.2 zijn de belangrijkste bevindingen weergegeven. Onderstaande gegevens zijn afkomstig uit verschillende onderzoeken, daardoor kunnen in de gevonden percentages (grote) spreidingen zitten.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
31
Tabel 4.2 Kenmerken van zwerfjongeren.
32
Kenmerk
Verdeling Kenmerk
Geslacht
63-73% jongens/jonge mannen. 27-37% meisjes/jonge vrouwen, waarvan een kwart tot de helft een kind heeft en/of zwanger is. 16-17% is jonge ouder.
Leeftijd
14-25 jaar, afhankelijk van gehanteerde leeftijdsgrenzen. Grootste groep (58%) is 16-21 jaar.
Nationaliteit/etniciteit
38%-65% is allochtoon. 6% is vluchteling/asielzoeker.
Opleiding
Relatief laag opleidingsniveau: 51-62% heeft basisonderwijs als hoogst afgeronde opleiding. 19-39% heeft IVBO/VMBO als hoogst afgeronde opleiding.
Werkervaring en inkomen
Weinig werkervaring en weinig inkomen: 48-55% geen werkervaring. 10-23% inkomen uit werk. 13-34% inkomen uit uitkering/studiefinanciering. 14-26% inkomen uit illegale activiteiten. 40-60% geen inkomen.
Schulden
57-79% heeft schulden. Gemiddelde schuld € 3.500-6.000. Schulden variëren van € 40-70.000.
Gezinssituatie
Vaak sprake van problematische gezinssituatie: 57-67% gescheiden ouders. 40-50% weggelopen van huis. 50-60% contact met jeugdzorg en/of kinderbescherming. 21-37% is Onder Toezicht Stelling uitgesproken (OTS). 34-70% internaatverleden.
Traumatische ervaringen
Vaak sprake van traumatische ervaringen. Ongeveer 25% heeft meervoudige traumatische ervaringen (vooral alcohol- en drugsverslaving van ouders, mishandeling of geweld binnen gezin, verwaarlozing, seksueel misbruik).
Middelengebruik
35-60% drugsmisbruik en/of drugsverslaafd. 6-10% problemen met alcohol en/of alcoholverslaafd.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
Gezondheid
Lichamelijk klachten gerelateerd aan alcohol- en drugsgebruik. 42% Recent problemen met gebit. 12-33% geen ziektekostenverzekering. Psychische klachten. 40% psychische problemen (vooral ADHD, bipolaire stoornissen, borderline, schizofrenie en depressieve klachten). 23% zwakbegaafd/verstandelijk gehandicapt. 25% ooit suïcidepoging ondernomen.
Contacten politie en justitie
47-84% bekend bij politie/justitie (waarvan 35-40% in detentie). 40% vormt bedreiging voor veiligheid. 40% tekortschietende (zelf)bescherming.
Sociaal netwerk
Geringe eigenwaarde, negatief zelfbeeld. Passief en vermijdend naar omgeving. Beperkt sociaal netwerk (omvang en kwaliteit).
Bron: Zwerfjongeren omvang, kenmerken en zorgbehoeften. Jeeninga, 2010
Potentieel daklozen Van dertig centrumgemeenten was een omvangschatting van de groep potentieel of dreigend daklozen bekend. Alle schattingen samen komen neer op een groep van ongeveer 33.000 mensen die tot de doelgroep behoren. Dit duidt erop dat de meeste gemeenten niet de brede definitie toepassen, aangezien de OGGz-doelgroep recentelijk nog werd geschat op 150.000 (De Neeling, 2011). Het centrum voor beleidsondersteunend onderzoek schat de groep potentieel daklozen op ongeveer 60.000 (Cebeon, 2011). Deze schatting komt voort uit de stedelijke kompassen en tellingen van langdurig arme huishoudens met betalingsachterstanden. Voor de Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011) leverden negen gemeenten cijfers aan van een tweede (of meer) meting. Vijf hiervan rapporteerden een lager aantal potentieel daklozen ten opzichte van de meting een jaar eerder. Bij twee gemeenten werd een stijging gerapporteerd en bij twee bleef het aantal ongeveer gelijk. Gemeenten meldden geen duidelijke oorzaken voor de fluctuaties in aantallen. Huisuitzettingen Ontruimingen van huizen kunnen plaatsvinden om verschillende redenen. Een veel voorkomende reden is huurachterstand. Daarnaast kunnen ernstige overlast of hennepplantages ook redenen zijn voor huisuitzetting. In het Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011) zijn van twintig centrumgemeenten cijfers beschikbaar over het verloop in huisuitzettingen. Deze cijfers zijn alleen afkomstig van wooncorporaties. In vrijwel alle gemeenten constateerde men een daling in het aantal huisuitzettingen. Deze daling varieerde van enkele procenten tot de helft bij een enkele gemeente. De procentuele daling is in veel gemeenten nog groter wanneer men rekening houdt met toegenomen aantal coöperatiewoningen in die regio. Ook de vereniging voor woningcorporaties Aedes (2011) meldde dat er van 2009 op 2010 weer een daling heeft plaatsgevonden in het aantal huisuitzettingen in Nederland van 5.022 naar 4.616. In de gevallen waar het fout gaat, is vaak sprake van een zogeheten ‘tweede kans beleid’. In 73% van de 17.420 gevallen waarin een ontruimingsvonnis vanwege huurachterstand door de rechter werd uitgesproken werd alsnog een regeling getroffen tussen huurder en corporatie.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
33
4.4 Dakloosheid in Gelderland Feitelijk daklozen in Gelderland In 2008 hebben verschillende centrumgemeenten in Gelderland regionale kompassen opgesteld waarin ze een schatting geven van het aantal feitelijk daklozen op dat moment. Tabel 4.2 Schatting van het aantal feitelijk daklozen naar centrumgemeente in Gelderland.
Centrumgemeente
Schatting aantal feitelijk daklozen
Doetinchem
222
Apeldoorn
300
Arnhem
420
Nijmegen/Rivierenland
150-200
Ede
Onbekend, nulmeting zou in 2011 worden uitgevoerd.
Bron: Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011).
Volgens de Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011) hebben de meeste Gelderse centrumgemeenten ten opzichte van landelijke cijfers een gemiddeld aantal feitelijk daklozen, in vergelijking met de centrumgemeenten in de rest van Nederland. Alle centrumgemeenten geven aan dat ze het aantal feitelijk daklozen willen verminderen. In de regio’s lopen hiervoor inmiddels verschillende projecten. Een voorbeeld in centrumgemeente Doetinchem is het aanbieden van individuele trajecten aan daklozen. Hierdoor zijn tussen 2008 en eind 2010 in totaal 60 daklozen naar een woonplek gestroomd. Residentieel daklozen in Gelderland Door verschillende centrumgemeenten in Gelderland zijn regionale kompassen opgesteld waarin een schatting werd gegeven van het aantal residentieel daklozen op dat moment. Tabel 4.3 Schatting van het aantal residentieel daklozen naar centrumgemeente in Gelderland.
Centrumgemeente
Schatting aantal residentieel daklozen
Doetinchem
251 (2008)
Apeldoorn
412 (2010)
Arnhem
98 (2010)
Nijmegen/Rivierenland
600-650 (2008)
Ede
onbekend
Bron: Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011).
34
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
De centrumgemeenten werken aan de vermindering van het aantal residentiële daklozen. Hiervoor hebben de diverse gemeenten doelstellingen opgesteld en projecten gestart. Apeldoorn heeft zich tot doel gesteld om in 2011 alle residentieel daklozen met kortdurend verblijf (korter dan een jaar) te screenen op mogelijkheden voor doorstroom naar zelfstandig wonen, eventueel aangevuld met woonbegeleiding. Eventueel kunnen ook andere alternatieven worden geboden en worden de mogelijkheden voor AWBZ-financiering optimaal benut. De centrumgemeente verwacht dit doel te halen. Voor residentieel daklozen die langdurig verblijven op voorziening het Hoogeland in Beekbergen loopt een specifiek plan van aanpak voor de doorstroom en de omschakeling van gemeentefinanciering naar AWBZ-financiering. Zwerfjongeren in Gelderland Het aantal zwerfjongeren in Gelderland is niet exact bekend. Uit een quick scan van vijf centrum gemeenten blijkt dat het aantal ergens tussen de 315 en 600 zou schommelen (Willems, 2009). Tabel 4.4 Schatting van het aantal zwerfjongeren naar centrumgemeente in Gelderland.
Centrumgemeente
Schatting aantal zwerfjongeren
Doetinchem
25-50
Apeldoorn
100-150
Arnhem
100-150
Nijmegen/Rivierenland
Onder de 18 jaar: 40-73 Boven de 18 jaar: 50-150
Ede
0-25
Bron: Zwerfjongerenbeleid in Gelderland (Willems, 2009).
Voor het terugbrengen van het aantal zwerfjongeren zijn in bijna alle centrumgemeenten in Gelderland al projecten gestart of concrete plannen gemaakt. In Arnhem is het doel zwerfjongeren individueel te ondersteunen en een traject aan te bieden, afgestemd op hun leefsituatie, zodat zij weer kunnen participeren in de samenleving. In 2009 zijn in totaal 40 trajecten gestart en 10 jongeren uitgestroomd naar huisvesting, inkomen en contact met de hulpverlening. In 2010 zijn er 42 trajecten gestart, 12 uitgestroomd en nog 77 jongeren in de doelgroep waar nog naar gekeken moet worden, maar die wel aan een instelling zijn gekoppeld. Huisuitzettingen in Gelderland Het aantal huisuitzettingen, gemeten bij woningcorporaties in Gelderland, lijkt relatief te dalen. Hoewel deze daling niet altijd goed te zien is, moet er rekening gehouden worden met het toegenomen aantal corporatiewoningen (Planije & Tuynman, 2011). De onderstaande tabel betreft het aantal huisuitzettingen dat is uitgesproken en ook is doorgegaan.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
35
Tabel 4.5 Aantal huisuitzettingen dat doorging naar centrumgemeente in Gelderland.
Centrumgemeente
Nulmeting
Tussenmeting
Achterhoek
100 (2006)
86 (2010)
Apeldoorn (gemeente)
64 (2008)
69 (2011)
Arnhem
205 (2009)
200 (2010)
Nijmegen
133 (2007)
87 (2010)
Ede
onbekend
onbekend
Bron: Monitor Stedelijk Kompas (Planije & Tuynman, 2011).
Veel centrumgemeenten hebben het doel om huisuitzettingen zoveel mogelijk te voorkomen. Daarnaast probeert men daar dakloosheid als gevolg van huisuitzetting in (vrijwel) alle gevallen te voorkomen. Een voorbeeld van een project: in Nijmegen zijn diverse wijkteams die vroegtijdig ingrijpen bij probleemhuishoudens om huisuitzetting te voorkomen.
4.5 Maatschappelijke opvang binnen Iriszorg De maatschappelijke opvangtak (MO) van IrisZorg bestrijkt een groot gebied, verspreid over drie provincies. Het aantal cliënten binnen de maatschappelijke opvang van IrisZorg ligt jaarlijks rond de 5.500. In tabel 4.5 is het aantal cliënten van de laatste vier jaar weegegeven. Tabel 4.6 Maatschappelijke opvang cliënten van IrisZorg naar kalenderjaar voor de periode 2008-2011.
MO Cliënten
2008
2009
2010
2011
5.441
5.355
5.404
5.744
Bron: jaarverslagen IrisZorg.
In figuur 4.3 is het percentage MO-cliënten weergegeven naar type MO-voorziening van IrisZorg voor het kalenderjaar 2011. Dagopvang en Activiteiten vormen de grootste groep cliënten in de MO van IrisZorg.
36
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
10%
10%
16%
Outreaching Dagopvang/Activiteiten Begeleid wonen Crisisopvang 39%
Nachtopvang Woonvoorzieningen
12%
13%
Figuur 4.3 Percentage maatschappelijke opvang cliënten bij IrisZorg in 2011 naar type zorg.
4.6 Samenvattende conclusies en trends wonen Landelijke ontwikkelingen In het begin van dit hoofdstuk hebben we al genoemd dat harde cijfers over (potentiële) dakloosheid ontbreken. Daarnaast hanteert men verschillende definities, wat het vergelijken van regio’s lastig maakt. Het is op basis van de beschikbare gegevens moeilijk om voorspellingen te doen over het verloop van het aantal daklozen in Nederland. Gezien alle programma’s die ter preventie/vermindering zijn opgezet, zouden we een daling kunnen verwachten. De economische crisis en (komende) bezuinigingen zorgen echter voor onzekerheid voor het voortbestaan van diverse projecten. Daarnaast kunnen de economische en politieke ontwikkelingen ook leiden tot verhoogde werkloosheid onder diverse (kwetsbare) groepen, wat op zijn beurt weer een (extra) risicofactor vormt voor dakloosheid. Regionale ontwikkelingen •• Van veel regio’s in Gelderland bestaan alleen (ruwe) schattingen over het aantal daklozen. Soms zijn er echter helemaal geen cijfers over aantallen bekend. Daarnaast lijkt men verschillende definities van (potentiële) dakloosheid te hanteren, wat vergelijking tussen centrumgemeenten lastig maakt. •• In het werkgebied van IrisZorg hebben veel centrumgemeenten plannen gemaakt om (poten tiële) dakloosheid de komende jaren aan te pakken en het aantal daklozen te verminderen. Hiervoor zijn diverse projecten en regelingen gestart. •• Het voortbestaan van deze projecten en het aantal mensen dat er een beroep op doet, is sterk afhankelijk van economische en politieke ontwikkelingen. De uitwerkingen hiervan voor de komende jaren zijn echter onduidelijk. De kans is echter groot dat budgetten ter preventie van (potentiële) dakloosheid zullen dalen.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
37
•• Er bestaat daarnaast de mogelijkheid dat meer mensen een beroep doen op regelingen als gevolg van toegenomen werkloosheid en gedaalde financiële draagkracht. Hierdoor groeit de groep sociaal kwetsbaren in de maatschappij. •• Deze twee bovenstaande scenario’s samen, leiden tot een kleiner aanbod en een verhoogde vraag naar maatschappelijke opvang. •• De exacte gevolgen voor de hulpvraag en het aantal hiervan zijn pas te bepalen als bekend is wat er met het beleid rond maatschappelijke opvang gaat gebeuren. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek •• Om trends in de verschillende vormen van dakloosheid te kunnen bestuderen, is uniformiteit een belangrijk thema. Dit houdt onder meer in dat men in verschillende regio’s dezelfde definities van de verschillende vormen van dakloosheid toepast, over een langere periode. Hierdoor kan systematischer het aantal mensen met woonproblemen in kaart worden gebracht, trends en de effecten van interventies hierin worden bestudeerd. Aandachtsgebieden in het werkgebied van IrisZorg •• De effecten van economische en politieke ontwikkelingen op de maatschappelijke opvang zijn vooralsnog niet exact duidelijk. We verwachten op korte termijn echter eerder verslechtering, dan verbetering van de vooruitzichten. Hierdoor kunnen initiatieven om dakloosheid tegen te gaan in de knel komen. •• Sociaal kwetsbare groepen zijn hierbij extra gevoelig voor de gevolgen van (financiële) tegen slagen, aangezien zij onder normale omstandigheden al moeite hebben hun leven op de door hen gewenste manier vorm te geven. Enkele voorbeelden van deze groep zijn mensen die leven in armoede, werklozen, mensen met psychische problematiek en mensen in sociaal isolement. •• In het licht van bezuinigingen en van de verwachte groei van het aantal sociaal kwetsbaren verwachten we een scheefgroei tussen aanbod en vraag binnen de maatschappelijke opvang. In die zin dat het waarschijnlijk moeilijker wordt voor de hulpverlening en IrisZorg om aan de toenemende vraag te voldoen.
38
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 4 Wonen
Hoofdstuk 5
Werken
Hoofdstuk 5
WERKEN Tendens 2012 Hoofdstuk 5 Werken
39
In deze editie van Tendens bespreken we voor het eerst het thema ‘Werken’. Werken is, of het nu gaat om betaald werk of vrijwilligerswerk, een vorm van maatschappelijke participatie. Dit heeft zowel een meerwaarde voor het individu als voor de maatschappij. Vanuit de overheid krijgt participatie veel aandacht en zijn er vele projecten om mensen (weer) deel te laten nemen aan de maatschappij. De overheid probeert onder meer met behulp van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) de maatschappelijke participatie te vergroten. •• De WWB biedt ondersteuning bij arbeidinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten. Werk gaat hierbij voor inkomen, met het doel mensen zo snel mogelijk weer aan betaald werk te kunnen helpen. •• De Wmo wordt ook wel de participatiewet genoemd. Het doel hiervan is de maatschappelijke participatie vergroten van mensen: ‘meedoen in de samenleving’. De visie van IrisZorg is dat het leefgebied dagbesteding, werk & activiteiten een belangrijk punt van aandacht is in de behandeling van de cliënt. Samen met de cliënt zoeken we naar mogelijkheden om de zelfredzaamheid op dit gebied te vergroten. Dit leefgebied is dus een vast onderdeel van de hulpverlening. Om deze reden besteden we in Tendens een apart hoofdstuk aan dit thema. Het is daarbij uiteraard niet zo dat er sprake is van een een-op-een relatie tussen werkgerelateerde problematiek (lees: werkloosheid) en de noodzaak tot behandeling of begeleiding bij IrisZorg. Met andere woorden: niet elke werkloze komt in zodanige problemen dat begeleiding bij IrisZorg nodig wordt, maar werkloosheid kan wel een risicofactor vormen voor middelengebruik, financiële problematiek en woongerelateerde problematiek. Het omgekeerde is overigens wel waar: bij veel mensen die problemen hebben rond middelengebruik en/of dakloosheid, is sprake van een gemis aan (zinvolle) dagbesteding cq. werk. Maatschappelijke participatie is een breed begrip. In deze Tendens zullen we vooral stilstaan bij werkloosheid en risicogroepen daarvoor, zoals voortijdige schoolverlaters. De reden waarom we ervoor gekozen hebben om voortijdig schoolverlaten in dit hoofdstuk van Tendens op te nemen, is tweeledig. Enerzijds bemoeilijkt voortijdig schoolverlaten de weg naar de arbeidsmarkt en anderzijds lijkt middelengebruik een rol te spelen bij voortijdig schoolverlaten. Er zijn diverse onderzoeken gedaan om determinanten voor schooluitval op te sporen. Recentelijk is er ook meer aandacht gekomen voor middelengebruik als voorspeller van schooluitval in Nederland. In een studie van het Trimbos Instituut (Ter Bogt, Van Lieshout, Doornwaard & Eijkemans, 2009) bij middelbare scholieren van diverse niveaus op verschillende middelbare scholen constateerde men dat middelengebruik een uniek deel van de kans op schooluitval kan verklaren. Deze resultaten worden onderschreven door onderzoek in de Verenigde Staten. In een studie van Franklin en Streeter (1995) bij highschool schoolverlaters (gemiddelde leeftijd 17 jaar) rapporteert 21% van de respondenten alcohol en/ of drugproblemen als reden voor het vroegtijdig schoolverlaten. Daarnaast vinden Yamada et al. (1996) - bij een groep van 672 scholieren in de leeftijd van 17 en 18 jaar - dat regelmatig drinken en/of het gebruik van cannabis tot een significante reductie leidt van de kans dat scholieren hun school afmaken. Verder constateren diverse andere onderzoeken dat vroegtijdige schoolverlaters vaker experimenteren met drugs dan scholieren die hun school wel afmaken (Gfroerer et all., 1997; Swain et all., 1997; Guagliardo et all., 1998). Twee studies in Nieuw Zeeland (Fergusson et al., 1996; Fergusson & Hornwood; 1997) tonen verder aan dat scholieren die voor hun 15de regelmatig cannabis gebruiken een 8 keer zo grote kans hebben op vroegtijdig schoolverlaten, dan scholieren die niet gebruiken. Vergelijkbare resultaten vinden we in onder meer Australië (Lynskey et al., 2003)
40
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
en de VS (Brook & Balka, 1999; Green & Ensminger, 2006). Verschillende andere studies vinden hetzelfde verband voor drugsgebruik in het algemeen als unieke variabele die bijdraagt aan de prevalentie van schooluitval (Bray et al., 2000; Register et al., 2001; McClusky et al., 2002; Newcomb et al., 2002; Drapala, 2006). Met betrekking tot alcohol toont Noors onderzoek (Wichstrom, 1998) aan dat regelmatige alcohol-intoxicatie bijdraagt aan de voorspelling van vroegtijdig schoolverlaten bij scholieren in de leeftijd van 12 tot 20 jaar. Dee & Evans (2003) tonen tevens aan dat scholieren die vanaf hun 15de regelmatig drinken, vaker vroegtijdig schoolverlater worden, dan scholieren die later beginnen met drinken. Dit effect wordt sterker naarmate scholieren meer drinken op jongere leeftijd. Tot slot besteden we in dit hoofdstuk van Tendens ook nog aandacht aan armoede in Nederland en in de regio Gelderland. Hierbij gaan we vooral in op risicogroepen voor armoede in de Nederlandse samenleving, aangezien armoede een belangrijke risicofactor is voor maatschappelijke uitval (Wolf, 2006). In het hoofdstuk Wonen hebben we het thema sociale kwetsbaarheid al besproken; werk en inkomen spelen hierbij een belangrijke rol. De trends op dit gebied worden in dit hoofdstuk verder besproken.
5.1 Landelijke gegevens over werken 5.1.1 Werkloosheid De laatste paar jaar stijgt het percentage werklozen onder de beroepsbevolking in Nederland. Maar in 2011 doet zich stabilisatie voor en is het percentage werklozen onder de beroepsbevolking, met ongeveer vijfeneenhalf procent, even hoog als dat in 2010. Het percentage werklozen van de beroepsbevolking onder vrouwen is al jaren hoger dan dat bij mannen (CBS, 2012) 9 8 7
percentage
6 5 4 3 2 1 0
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
Mannen
2,5
3,4
4,8
5,7
5,5
4,4
3,5
3,2
4,5
5
Vrouwen
4,9
5,2
6,2
7,4
7,8
6,8
5,7
4,7
5,2
6
Totaal
3,5
4,1
5,4
6,4
6,5
5,5
4,5
3,8
4,8
5,4
Figuur 5.1 Percentage werklozen van de beroepsbevolking in de periode 2001-2010 in Nederland. Ten tijde van het schrijven van deze editie van Tendens waren de cijfers over 2011 nog niet bekend. Bron: CBS, 2012.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
41
Met betrekking tot het opleidingsniveau zijn er verschillen in het percentage werkelozen onder de bevolking. Het werkloosheidspercentage ligt het hoogst onder laagopgeleiden en het laagst onder hoogopgeleiden (CBS, 2012). 10 9 8
percentage
7 6 5 4 3 2 1 0
2006
2007
2008
2009
2010
laag
8,3
7,1
6,1
7,4
8,7
midden
5,2
4,3
3,5
4,5
5,1
hoog
3,5
2,8
2,6
3,2
3,7
Figuur 5.2 Werkloosheid naar opleidingsniveau in de periode 2006-2010 in Nederland. Bron: CBS, 2012.
Naast opleidingsniveau lijkt ook het hebben van een startkwalificatie van invloed te zijn op het werkeloosheidspercentage. Mensen met een startkwalificatie hebben minstens een afgeronde havo- of vwo-opleiding of een basisberoepsopleiding (mbo-2; dat wil zeggen niveau 2 van de kwaliteitsstructuur zoals die is vastgelegd in de wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)). Mensen die niet over een van deze afgeronde opleidingen beschikken, zijn gemiddeld vaker werkloos (zie figuur 5.3) dan mensen die wel een startkwalificatie hebben (CBS, 2012). Mensen zonder startkwalificatie vormen een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt. Ze werken relatief vaak in beroepen met een lage werkzekerheid, met tijdelijke arbeidscontracten en in conjunctuurgevoelige sectoren (De Vries, Wolbers en Van der Velden, 2004). Een bijkomend probleem voor deze groep is dat zij gemakkelijk verdrongen kunnen worden door hoger opgeleide werknemers die lager gekwalificeerd werk doen (Wanner 2005; Wanner 2009). Verder doen laagopgeleiden vaker fysiek zwaar belastend werk en lopen ze zo grotere fysieke risico’s (Allen en De Grip, 2007; Jettinghof en Smulders, 2008). De achterstand in kennis bij mensen zonder startkwalificatie wordt verder vergroot doordat werkgevers vaak minder in hen investeren dan in hoger opgeleide werknemers (Fouarge, De Grip en Nelen, 2009). Verder hebben niet-werkende laagopgeleiden een kleinere kans op het vinden van een reguliere baan en juist een grotere kans om in de bijstand te belanden dan andere niet-werkenden. Ze zijn gemiddeld ook langer werkloos (De Graaf-Zijl, Groot en Hop, 2006).
42
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
10 9 8
percentage
7 6 5 4 3 2 1 0
2006
2007
2008
2009
2010
Met startkwalificatie
4,5
3,7
3,1
4
4,5
Zonder startkwalificatie
8,3
7,1
6,1
7,4
8,7
Figuur 5.3 Werkeloosheid en het hebben van een startkwalificatie in de periode 2006-2010 in Nederland. Bron: CBS, 2012.
Er zijn verschillen met betrekking tot etniciteit. De werkloosheid onder autochtonen is in 2010 gemiddeld (4,5%) lager dan die bij allochtonen (10,5%). Verder zijn er ook grote verschillen tussen de westerse en niet-westerse allochtonen. In deze laatste groep ligt het werkloosheidspercentage gemiddeld bijna twee keer zo hoog als dat onder westerse allochtonen (CBS, 2012). De werkloosheid onder niet-westerse allochtonen is vooral hoger onder Marokkanen en personen uit het Midden-Oosten. De toename in werkeloosheid bij niet-westerse vrouwen is hoger dan die bij nietwesterse mannen (CBS, 2011). Verschillende onderzoeken hebben de achterstand van niet-westerse allochtonen aangetoond (Van Tubergen en Maas, 2006; OECD, 2008). Zowel het opleidingsniveau als het inkomen van deze groep is lager. Deze achterstand zou onder meer te maken hebben met slechte beheersing van de Nederlandse taal, cultuurverschillen en het onvoldoende aanwezig zijn van specifieke vaardigheden die nodig zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt (Zorlu en Hartog, 2008; Hartog en Zorlu 2009).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
43
16 14
percentage
12 10 8 6 4 2 0
2006
2007
2008
2009
2010
Autochtonen
4,3
3,7
3,1
3,9
4,5
Westerse allochtonen
6,8
5,7
5
6,1
6,5
Niet-westerse allochtonen
14,2
10,2
8,9
10,9
12,6
Figuur 5.4 Werkloosheid naar etniciteit in de periode 2006-2010 in Nederland. Bron: CBS, 2012.
5.1.2 Jeugdwerkloosheid Nederland heeft al jaren een van de laagste jeugdwerkloosheidpercentages van Europa. Door de economische crisis in 2008 neemt het aantal echter weer toe. Vanaf de tweede helft van 2010 daalt het aantal werkloze jongeren juist, om vervolgens halverwege 2011 weer toe te nemen. Gemiddeld genomen, over heel 2011, zijn er 83.000 jongeren tussen de 15 en 25 jaar werkloos. Door de toename die halverwege 2011 inzette, ligt dit aantal in december 2011 alweer op 91.000. De daling die tussen 2010 en 2011 zichtbaar is in figuur 5.5, is in december 2011 alweer voor een groot gedeelte verdwenen. In vergelijking met december 2010 is er een jaar later zelfs sprake van een stijging met 4.000 werkloze jongeren (CBS,2012).
44
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
140 120
aantal x 1.000
100 80 60 40 20 0 Werkloze jongeren
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
96
116
108
88
82
76
99
100
83
Figuur 5.5 Jongerenwerkloosheid in de periode 2003-2011 in Nederland. Bron: CBS, 2012.
5.1.3 Voortijdige schoolverlaters Jongeren tussen de 12 en 23 jaar die niet over een startkwalificatie beschikken en het onderwijs verlaten, worden voortijdige schoolverlaters genoemd (VSV) (VSV Atlas, 2011). Het hebben van een starkwalificatie helpt jongeren makkelijker aan een baan op de arbeidsmarkt. Dat het ontbreken van een startkwalificatie de kans op werkloosheid vergroot, is in figuur 5.3 en de begeleidende tekst terug te zien. In Nederland is terugdringen van voortijdig schoolverlaten een belangrijk agendapunt binnen de politiek. Het kabinet Balkenende IV had het doel om het aantal VSV van 71.000 per jaar in 2002 terug te brengen naar 35.000 in 2012. Het kabinet Rutte wil dat dit aantal in 2016 nog maximaal 25.000 per jaar is. Om dit te bewerkstelligen, is de campagne ‘Aanval op de Uitval’ opgezet in het schooljaar 2005-2006. Voortijdig schoolverlaten komt het meeste voor in het derde en vierde jaar van het VMBO, vooral in de basisberoepsgerichte leerweg. Daarnaast nemen we ook veel uitval waar in het eerste en tweede jaar van het MBO (Meng, Coenen, Ramaekers & Büchner, 2009; Centraal Planbureau, 2006; Wartenbergh et al., 2008). Het aantal VSV daalt de laatste jaren, wat betekent dat er meer jongeren met een startkwalificatie de arbeidsmarkt bereiken. Uit de meeste recente cijfers blijkt dat er in het schooljaar 2009-2010 iets minder dan 40.000 schoolverlaters zijn. Dit is tien procent van het totale aantal leerplichtige jongeren en betekent een daling ten opzichte van eerdere jaren. De daling is echter minder sterk dan in de twee voorgaande jaren. In 2009-2010 ligt het percentage VSV op gemiddeld 3 procent. In het voorgezet onderwijs is dit percentage 1 procent en op het MBO 7,5 procent (VSV Atlas, 2011).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
45
70000 60000
aantal VSV
50000 40000 30000 20000 10000 0 Aantal VSV
2004-2005
2005-2006
2006-2007
2007-2008
2008-2009
2009-2010
58600
52700
50900
46800
41800
39900
Figuur 5.6 Aantal voortijdige schoolverlaters per schooljaar. Bron: VSV-Atlas 2011
5.1.4 Armoede in Nederland Volgens het Armoedesignalement (CBS/SCP, 2011) zal de armoede in Nederland de komende jaren gaan stijgen. Om armoede te beschrijven gebruikt het SCP twee grenzen. De laagste grens toont aan hoeveel mensen te weinig geld hebben voor een minimaal pakket noodzakelijke goederen: voedsel, kleding, huisvesting en persoonlijke verzorging. De hogere grens houdt daarnaast rekening met bescheiden uitgaven voor recreatie en sociale participatie. In Tendens hanteren we de hogere grens om armoede te definiëren. De lage-inkomensgrens is de grens die voor alle jaren en voor alle huishoudens eenzelfde koopkracht vertegenwoordigt. De hoogte ervan is geënt op het bijstandsniveau van een alleenstaande in 1979 (CBS). In 2010 heeft ongeveer acht procent van de 6,9 miljoen huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Verwacht wordt dat dit percentage in 2011 zal stijgen naar 8 en tot 8,5% in 2012. Ondanks deze stijging blijft het aandeel huishoudens met een laag inkomen percentueel kleiner dan in de periode 2000-2006. In deze periode ligt dit percentage arme mensen in Nederland tussen de 9 en 12% Sommige groepen in de samenleving lopen meer risico dan andere. In 2010 kampt 26% van de eenoudergezinnen met uitsluitend minderjarige kinderen met armoede. Deze groep loopt daarmee van alle onderscheiden groepen het meeste risico. Deze groep liep ook in voorgaande jaren het meeste risico, hoewel er sprake is van een dalende trend. Andere grote groepen zijn alleenstaanden tot 65 jaar (17%), en niet-westerse huishoudens (23%) met een inkomen onder de lage inkomensgrens. Niet-westerse huishoudens hebben een drie keer zo groot risico op armoede dan gemiddeld en bijna vier keer zoveel als autochtone huishoudens. Huishoudens met een bijstandsuitkering moeten meestal (in 65% van de gevallen) rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Bij huishoudens met een werkloosheidsuitkering of een arbeidsongeschiktheidsuitkering is dit ongeveer in 20% van de gezinnen het geval. Voor zelfstandigen ligt het percentage in 2010 op 14% en voor ouderen met een pensioen op slechts 3%. Verder is het risico op langdurige armoede het grootst bij eenoudergezinnen met minderjarige
46
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
kinderen en bij niet-westerse huishoudens. Gerangschikt naar inkomstenbron lopen mensen in de bijstand met 37% het hoogste risico. Ongeveer eenderde van de groep die in armoede leeft, wordt gevormd door jongeren onder de 18 jaar, terwijl zij slechts eenvijfde van de populatie vormen. Kinderen hebben daarmee een bovengemiddeld risico op armoede. In Nederland is ongeveer 1 op de 10 kinderen arm; bij hen bestaat ook een grotere kans op langdurige armoede. Men verwacht dat in 2012 deze groep verder zal groeien (CBS/SCP , 2011). De kans op armoede neemt toe naarmate het aantal broers en/of zussen toeneemt. Dit is vooral het geval bij eenoudergezinnen met 3 of meer kinderen onder de 18 jaar (50%). Het merendeel van de arme kinderen woont bij beide ouders. Ouderen zijn van alle leeftijdscategorieën naar verhouding het minst vaak arm; ook hier verwacht men echter een (beperkte) toename in armoede. De armoede is bij ouderen relatief vaak langdurig: 41% van de arme ouderen verkeert al minstens drie jaar in die situatie. In tegenstelling tot sommige andere arme groepen, beschikken ouderen relatief vaak over vermogen. Een groot gedeelte van de groep armen bestaat uit werkenden. Opvallend hierbij is dat de helft van hen in 2010 zelfstandig ondernemer is. Het aandeel armen is de laatste jaren toegenomen, maar dit kan (deels) verklaard worden door de toename in het aantal zelfstandigen. Armoede komt verhoudingsgewijs het meest voor in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. De vijf armste postcodegebieden liggen in deze drie gemeenten. Van de top-20 bevindt de helft zich in Rotterdam. Verder scoren verschillende gemeenten in het noorden van het land relatief hoog.
5.2 Regionale gegevens over werken 5.2.1 Werkloosheid in Gelderland In Gelderland ligt het werkeloosheidspercentage al meerdere jaren onder het landelijk gemiddelde. Het is na Zeeland en Utrecht de provincie met het laagste werkloosheidspercentage van Nederland. Het werkloosheidspercentage in Gelderland volgt de laatste jaren wel dezelfde stijgende trend als het landelijke cijfer, maar blijft beneden gemiddeld (CBS, 2011). 6
percentage
5 4 3 2 1 0
2006
2007
2008
2009
2010
Nederland
5,5
4,5
3,8
4,8
5,4
Gelderland
4,7
4
3,6
4
4,8
Figuur 5.7 Werkloosheidspercentage in de provincie Gelderland en in Nederland over de periode 2006-2010. Bron: CBS, Beroepsbevolking; Kerncijfers provincie. 2011.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
47
5.2.2 Jeugdwerkloosheid in Gelderland De jeugdwerkeloosheid lijkt de laatste jaren in Gelderland, ondanks schommelingen, te zijn toegenomen. Vooral onder de groep 20-24 jarigen is er in het laatste kwartaal van 2011 een duidelijke stijging zichtbaar in het aantal werklozen. De groep werklozen jonger dan 20 jaar schommelt sinds halverwege 2009 rond de 1.000 in deze provincie. Voor de komende jaren wordt een stijging in beide aantallen verwacht, omdat nieuwkomers op de arbeidsmarkt vaak als eersten de gevolgen van een economische neergang merken (Walsweer, 2010). Omdat ze minder werkervaring hebben dan oudere concurrenten en er minder vacatures zijn, komen ze moeilijk aan een baan. Wanneer ze wel een baan vinden, krijgen ze vaak een tijdelijk contract. Hierdoor worden zij in moeilijke tijden als eersten ontslagen. Vooral jonge laagopgeleiden die werk zoeken, zullen het moeilijk krijgen, aangezien zij gemakkelijk verdrongen kunnen worden door midden- en hoogopgeleiden. 40.000 35.000
aantal personen
30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000
ap
ja
n-
07 r-0 7 ju l-0 ok 7 t-0 ja 7 n0 ap 8 r-0 8 ju l-0 8 ok t-0 ja 8 n0 ap 9 r-0 9 ju l-0 ok 9 t-0 9 ja n10 ap r-1 0 ju l-1 0 ok t-1 0 ja n11 ap r-1 1 ju l-1 1 ok t-1 1
0
Gelderland 20-25 jaar
Nederland 20-25 jaar
Figuur 5.8 Jeugdwerkloosheid in de provincie Gelderland en in Nederland over de periode januari 2007 tot en met november 2011. Bron: Arbeidsmarktmonitor Gelderland, Provincie Gelderland, 2012.
5.2.3 Voortijdig schoolverlaten in Gelderland Het aantal VSV daalt de laatste jaren, ook in Gelderland. In 2009-2010 is het percentage VSV gemiddeld voor heel Nederland drie procent. Van de verschillende regio’s in Gelderland scoort alleen de Achterhoek onder het gemiddelde. Noord-west Veluwe scoort op het landelijk gemiddelde, en de Stedendriehoek, Arnhem/Nijmegen en Rivierenland scoren er boven (VSV Atlas, 2011) (zie figuur 5.9).
48
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
4 3,5
Stedendriehoek
3
Achterhoek
2,5
Arnhem/Nijmegen
2
Rivierenland
1,5
Noord-west-Veluwe
1
Landelijk
0,5 0 Figuur 5.9 VSV-percentage in de provincie Gelderland naar regio in 2009-2010.
Hoewel de percentages VSV rond het landelijk gemiddelde liggen, zijn er grote verschillen in de ontwikkeling ten opzichte van het jaar 2005-2006. Landelijk daalt het aantal VSV met ongeveer 25% in de periode tussen 2005-2006 en 2009-2010. Alle regio’s in Gelderland blijven onder dit afnamepercentage en in de regio Rivierenland wordt nauwelijks een daling waargenomen. Alleen de Stedendriehoek en de Achterhoek komen enigszins in de buurt van het landelijk gemiddelde (VSV Atlas, 2011). Het is niet duidelijk waarom de daling in Gelderland in sommige gebieden lager ligt dan het landelijk gemiddelde. 30
percentage
25 20 15 10 5 0
2009
Stedendriehoek
Achterhoek
Arnhem/ Nijmegen
Rivierenland
Noord-west Veluwe
Landelijk
20,8
21,2
11
3,2
12,9
24,9
Figuur 5.10 Daling in VSV-percentage in de provincie Gelderland naar regio in 2009-2010 ten opzichte van 2005-2006.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
49
5.2.4 Armoede in Gelderland Het is niet exact bekend welk percentage gezinnen in de provincie Gelderland onder de lage-inkomensgrens leeft. In 2010 moest ongeveer acht procent van de huishoudens in Nederland rondkomen van een inkomen onder deze grens. Er zijn echter grote verschillen tussen gemeenten: de percentages gezinnen onder de armoedegrens variëren tussen de drie en veertien. In de regel geldt hierbij dat hoe meer inwoners een gemeente heeft, hoe hoger het percentage huishoudens met een laag inkomen. Ter vergelijking: in gemeenten met minder dan 10.000 inwoners is het percentage gemiddeld ongeveer zes procent, tegenover ongeveer zeven procent voor gemeenten met 50.000 tot 100.000 inwoners. Het hoogst ligt het percentage in steden met meer dan 250.000 inwoners; in Gelderland liggen echter geen steden van die omvang. In figuur 5.10 is het aandeel huishoudens met een laag inkomen in 2009 weergegeven. In Gelderland vallen de steden Arnhem en Nijmegen op: beide steden staan in de toptien van Nederland. Verder zijn in de gemeenten Zutphen en Wageningen hoge percentages gevonden in vergelijking met de rest van de provincie (CBS/SCP, 2011).
Figuur 5.11 Aandeel huishoudens met een laag inkomen per gemeente in 2009. Bron: CBS (regionale inkomensstatistiek).
5.3 Samenvattende conclusies en trends werken Landelijke ontwikkelingen De werkloosheid lijkt weer te gaan stijgen de komende jaren. Veel groepen zullen hier in de maatschappij mee te maken krijgen. Risicogroepen zullen hierbij een verhoogde kans lopen werkloos te worden en/of te blijven. Dit treft mensen zonder startkwalificatie of met een laag opleidingsniveau, en niet-westerse allochtonen waarschijnlijk extra hard.
50
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
Bij jongeren zijn er de laatste jaren veel fluctuaties in werkloosheid. Eind 2011 lijkt het aantal weer wat te stijgen ten opzichte van een jaar eerder. Gezien de economische vooruitzichten is het waarschijnlijk dat het aantal werkloze jongeren zal gaan stijgen de komende jaren. Daarentegen daalt bij jongeren het aantal voortijdige schoolverlaters (VSV) in Nederland. Bij VSV lijkt onder meer (problematisch) middelengebruik een belangrijke rol te spelen. Een hierop gerichte interventie zou kunnen bijdragen aan een verdere daling van het aantal VSV. De armoede in Nederland gaat de komende jaren waarschijnlijk stijgen, vooral bij mensen met een bijstandsuitkering. Kinderen in eenoudergezinnen en niet-westerse allochtonen lopen hierbij een extra grote kans om in de (langdurige) armoede te belanden. Ouderen hebben statistische gezien een kleine kans op armoede. Ouderen die echter al arm zijn, hebben relatief gezien wel een grote kans op langdurige armoede. Niet alleen mensen zonder werk lopen kans op armoede, het aantal zelfstandigen in armoede neemt ook al enkele jaren toe. Gezien de economische ontwikkelingen zal deze trend zich waarschijnlijk verder voortzetten. Armoede komt vooral voor in grote steden in de Randstad, het noorden en het uiterste zuiden van het land. Regionale ontwikkelingen •• Op het gebied van werkloosheid doet de provincie Gelderland het in vergelijking met de rest van Nederland al jaren relatief goed en scoort qua werkloosheid onder het landelijke gemiddelde. •• Toch zal ook de werkloosheid in Gelderland waarschijnlijk de komende jaren gaan stijgen als gevolg van economische ontwikkelingen. Deze trend verwacht men zowel bij jongeren als bij volwassen. •• Net zoals landelijk het geval is, hebben ook in Gelderland risicogroepen een verhoogde kans op werkloosheid. Risicogroepen zijn: allochtonen (vooral niet-westerse), laagopgeleiden en mensen zonder startkwalificatie (waaronder voortijdige schoolverlaters). •• Het aantal voortijdige schoolverlaters daalt in Gelderland. De afname is in Gelderland kleiner dan in de rest van Nederland. •• Met betrekking tot armoede wordt in Gelderland een toename verwacht, evenals in de rest van Nederland. •• De Gelderse steden Arnhem en Nijmegen scoren vrij hoog en staan beide in de Nederlandse top tien van steden met de grootste armoede. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek •• Om vroegtijdig schoolverlaten als gevolg van middelengebruik tegen te gaan, kan men risicogroepen in kaart brengen door middel van onderzoek. Dit maakt vroegsignalering mogelijk en kan bijdragen aan het opzetten van interventies die leiden tot een vermindering van het aantal voortijdige schoolverlaters. Dit kan dan weer leiden tot een verhoging van de maatschappelijke participatie van de jongeren op latere leeftijd. Ook de rol die middelengebruik hierbij speelt, dient met onderzoek nader geëxploreerd te worden. Een onderzoeksplan is hiervoor al opgesteld door de instelling. Aandachtsgebieden in het werkgebied van IrisZorg •• We verwachten een stijging van het aantal werklozen. Bepaalde groepen zoals allochtonen, laagopgeleiden en mensen zonder startkwalificatie (voortijdige schoolverlaters) hebben hierbij een verhoogd risico. •• Armoede is een recent toenemend probleem dat ook in Gelderland een rol speelt. Dit leidt tot een groei van de groep sociaal kwetsbaren die risico lopen op maatschappelijke uitval. •• Het terugbrengen van het aantal voortijdige schoolverlaters is een blijvend aandachtspunt.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 5 Werken
51
Hoofdstuk 6
ALCOHOL 52
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
Tendens 2012 Hoofdstuk 6 ALcohol
52
6.1 Inleiding Het middel Alcohol is een eeuwenoud volksmiddel dat in de regel gedronken wordt. De werkzame stof in alcohol is ethanol, dat een verdovende werking heeft op de gebruiker. Alcohol is een natuurproduct dat ontstaat door gisting van gerst (bier) of druiven (wijn). In bier zit meestal rond de 5% alcohol, in wijn meestal rond de 12% en in gedistilleerd, zoals jenever 35%. Maar er is ook drank met een nog hoger alcoholpercentage.
6.2 Landelijke gegevens over het gebruik van alcohol 6.2.1 Prevalentie en incidentie Alcohol is veruit het populairste bewustzijnbeïnvloedende middel in Nederland. Gemiddeld heeft ongeveer 84% van de bevolking van 18 jaar en ouder in het laatste jaar alcohol gebruikt (Van Rooij et al., 2011). Mannen scoren hierbij gemiddeld hoger dan vrouwen op elke vorm van alcoholgebruik. Van de actuele drinkers drinkt ongeveer 22% bijna dagelijks. 100 90 80 percentage
70 60 50 40 30 20 10 0 Totaal
Mannen
Vrouwen
Recent gebruik* Actueel gebruik** 6 of meer glazen op één dag*** Figuur 6.1 Alcoholgebruik onder de Nederlandse bevolking in de leeftijd van 15-64 jaar. Bron: NPO, IVO (Van Rooij et al., 2011). *In de afgelopen 12 maanden ** In de afgelopen maand *** In de afgelopen 6 maanden
Het percentage actuele drinkers neemt toe met de leeftijd (Van Rooij et al., 2011). Het percentage dat 6 of meer glazen alcohol op een avond gebruikt, beter bekend als ‘binge drinken’, neemt juist af met de leeftijd. Actueel alcoholgebruik onder inwoners van niet-stedelijke gebieden ligt hoger (80%) dan dat onder inwoners van zeer stedelijke gebieden (71%). Dit geldt ook voor binge drinken.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
53
100
percentage
80 60 40 20 0 15-24
25-44
45-65
Actueel drinken*
72
74
79
Binge drinken**
37
34
27
Figuur 6.2. Actueel alcoholgebruik en binge drinken onder de Nederlandse bevolking in de leeftijd van 15-64 jaar. Bron: NPO, IVO (Van Rooij et al., 2011). * In de afgelopen maand. ** 6 of meer glazen alcohol op één dag.
Met betrekking tot binge drinken zien we over de gehele bevolking een daling in het laatste peiljaar ten opzichte van eerdere metingen. In 2009 ligt het percentage binge drinkers in de samenleving op 32%, waar dit in 2005 nog 35% was en in 2001 40%.
6.2.2 Alcoholgebruik bij jongeren Alcohol blijft een populair middel onder jongeren. Het is vaak makkelijk verkrijgbaar en relatief goedkoop. Media berichten regelmatig over excessief alcoholgebruik onder de jeugd waardoor het soms lijkt alsof er onder jongeren steeds meer overmatig gedronken wordt. Het landelijke peilstation scholieren meet elke vier jaar onder meer alcoholgebruik bij schoolgaande jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Vanaf het moment van de start van de metingen in 1988, tot 2007, zijn er verschillende trends waargenomen in het alcoholgebruik onder de jeugd (Monshouwer et al., 2008). Tussen 1988 en 1999 nemen we een lichte daling waar in het ooit-gebruik van alcohol bij deze leeftijdsgroep. Het percentage daalt van 79% naar 74%. Daarna volgt een stijging naar 85% in 2003, weer gevolgd door een daling naar 79% in 2007. Ten tijde van het schrijven van deze editie is de meting van 2011 nog niet beschikbaar. Wel laat een vergelijkbaar onderzoek (Van Dorsselaer et al., 2010) tussen 2007 en 2009 een daling zien bij scholieren van 12-16 jaar. Het percentage jongeren dat ooit wel eens alcohol heeft gebruikt, daalt van 76% naar 66% en het percentage dat in de laatste 4 weken nog alcohol heeft gebruikt, daalt van 45% naar 37%. Het verschil in ooit-gebruik is echter alleen significant voor jongeren van 12-15 jaar. Het actuele gebruik daalt alleen bij 12-13 jarigen.
54
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
100 90 80 percentage
70 60 50 40 30 20 10 0
2003
2005
2007
2009
12 jaar
71
61
56
41
13 jaar
80
70
66
54
14 jaar
88
82
81
70
15 jaar
90
88
89
84
16 jaar
90
86
91
85
Figuur 6.3 Trends onder scholieren tussen de 12 en 16 jaar in ooit-gebruik van alcohol. Bronnen: HBSC (2005, 2009) en Peilstationonderzoek scholieren (2003, 2007), (Van Dorsselaer et al., 2010).
Ondanks de waargenomen daling heeft 41% van de 12-jarigen al ervaring met alcohol. Dit percentage is ruim verdubbeld op 15-jarige leeftijd naar 84% (2009). Er is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar de gevolgen van alcoholgebruik door jongeren. Recent heeft men onder meer aangetoond dat er een direct verband is tussen de startleeftijd van alcoholgebruik en de kans op alcoholafhankelijkheid op latere leeftijd. Grant en collega’s (2001) voeren een onderzoek hiernaar uit onder ruim 42.000 personen. Zij vinden dat jongeren die voor hun 14de beginnen met drinken 45% kans hebben om op latere leeftijd een afhankelijkheid van alcohol te ontwikkelen. Ter vergelijking, jongeren die pas vanaf 21 jaar beginnen met drinken hebben hierop 10% kans. Deze resultaten worden in 2006 bevestigd door Hingson en collega’s. Zij vinden verder ook dat hoe jonger mensen beginnen met drinken, des te hardnekkiger de afhankelijkheid op latere leeftijd is en men vaker terugvalt in problematisch gebruik. Verder gaat de afhankelijkheid bij de groep jongeren die vroeg start met drinken op latere leeftijd gepaard met meer en langdurige alcoholgerelateerde problemen, dan bij jongeren die pas later zijn begonnen met drinken en afhankelijk zijn geworden.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
55
80 70
percentage
60 50 40 30 20 10 0
2003
2005
2007
2009
12 jaar
31
23
16
10
13 jaar
43
36
27
20
14 jaar
63
54
46
39
15 jaar
71
69
68
60
16 jaar
74
71
74
71
Figuur 6.4 Trends onder scholieren tussen de 12 en 16 jaar in actueel gebruik van alcohol Bronnen: HBSC (2005, 2009) en Peilstationonderzoek scholieren (2003, 2007), (Van Dorsselaer et al., 2010).
6.2.3 Alcoholgebruik door bijzondere groepen jongeren Uitgaande jongeren In het uitgaansleven is alcohol nog altijd een populair middel. Veel jongeren drinken tijdens het uitgaan, maar toch worden tussen 2001 en 2009 bij bepaalde leeftijdsgroepen grote dalingen gevonden in het percentage jongeren dat drinkt tijdens het uitgaan (Bieleman et al. 2010). Zo daalt het aantal 13-jarigen dat drinkt tijdens het uitgaan van 39% naar 6%. Bij 14- en 15-jarigen daalt dit percentage in dezelfde periode van 74% naar 42%. Bij de 16- en 17-jarigen vindt men geen verandering: daar drinken negen van de tien jongeren alcohol tijdens het uitgaan. Dit laatste getal vindt men ook onder bezoekers van grootschalige party’s (Trimbos/UvA, 2010); tussen mannen en vrouwen is hierbij geen verschil. Met betrekking tot opleidingsniveau constateert men wel verschil: hoogopgeleiden (94%) zijn vaker actuele drinker dan laagopgeleiden (87%). Verder kijken de auteurs in dit onderzoek naar het alcoholgebruik onder club- en discotheekbezoekers: 92% van hen is actuele drinker. 9% rapporteert (bijna) dagelijks te gebruiken en ongeveer 86% rapporteert binge drinken. Men vindt geen verschillen met betrekking tot actueel drinken en binge drinken tussen de verschillende regio’s in Nederland. Keten In 2009 is er een onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van zogenoemde ‘keten’ in Nederlandse gemeenten. Deze worden omschreven als semiparticuliere settingen zoals schuren of caravans waarin jongeren samenkomen voor de gezelligheid en om te drinken (Intraval, 2010). Bij 138 gemeenten (32%) is bekend dat er zich in hun regio een of meerdere van deze keten bevinden. Deze worden het vaakst aangetroffen in de provincies Friesland, Drenthe, Overijssel en Gelderland.
56
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
Naar deze keten zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd met tegenstrijdige resultaten. Het is daarom op dit moment niet mogelijk een goede schatting te maken van de mate van alcoholconsumptie binnen deze gelegenheden (Trimbos Instituut, 2011). Uit onderzoek van de Monitor Alcoholverstrekking komt naar voren dat ongeveer 10% van de ondervraagden in de leeftijd van 13-17 jaar wel eens een keet bezoekt (Bieleman et al., 2007). Het aantal jongeren onder hen dat alcohol drinkt, is in de periode 2006-2009 toegenomen van 60% naar 75%. Ook de gemiddelde hoeveelheid nam toe: in 2009 is dit 5,5 glas per persoon, terwijl dit in 2005 nog 4,8 glas was. Onderzoek in Noord-Holland onder jongere bezoekers van keten wijst uit dat het alcoholgebruik hier gemiddeld twee tot drie keer vaker voorkomt dan onder jongeren in reguliere horecagelegenheden (Van Dijk en Hövell, 2009). Kwetsbare groepen Bepaalde groepen jongeren lopen meer risico voor middelenproblematiek en verslaving dan reguliere schoolgaande jongeren. Dit hangt samen met verschillende risicokenmerken van personen, bijvoorbeeld gedragsproblemen en psychische problemen. Hoe meer risicokenmerken iemand heeft, des te groter de kans op het ontwikkelen van (psychische) stoornissen. Daarnaast kan een stoornis leiden tot één of meerdere andere stoornissen. Om ontsporing bij kwetsbare groepen te voorkomen, is het belangrijk dat zo vroeg mogelijk aandacht besteed wordt aan de risicokenmerken en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken (Snoek et al., 2010). De prevalentie van alcoholgebruik onder scholieren in het speciaal onderwijs is, zowel wat betreft ooit-gebruik als wat betreft actueel alcoholgebruik, lager dan die onder hun leeftijdsgenoten in het reguliere onderwijs (Keppers et al., 2009a).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
57
100 90 80 percentage
70 60 50 40 30 20 10 0
12-13 jaar
14-15 jaar
16 jaar
12-13 jaar
Ooit-gebruik
14-15 jaar
16 jaar
Actueel gebruik
REC-4
62
77
84
24
45
65
Pro
51
64
74
19
39
55
Lwoo
57
76
79
25
46
61
Regulier
62
85
92
21
56
77
Figuur 6.5 Ervaring met alcohol onder leerlingen van het speciaal en regulier onderwijs in 2008. Bron: Trimbos-instituut, Kepper et al., 2009. Legenda:
REC-4= Cluster-4 scholen, voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen.;
PrO= PraktijkOnderwijs, voor moeilijk lerende kinderen.;
LWOO= LeerWegOndersteunend Onderwijs, voor leerlingen die extra begeleiding behoeven.
In ditzelfde onderzoek van Keppers e.a. is ook gekeken naar dronkenschap en binge drinken: hier scoort het speciaal onderwijs gemiddeld hoger dan het reguliere onderwijs op beide punten (Kepper et al., 2009).
58
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
100 90 80 percentage
70 60 50 40 30 20 10 0
12-13 jaar
14-15 jaar
16 jaar
12-13 jaar
Dronken geweest*
14-15 jaar
16 jaar
Binge drinken*
REC-4
28
49
71
72
89
89
Pro
31
39
45
76
91
92
Lwoo
22
41
46
76
87
80
Regulier
17
41
53
50
66
76
Figuur 6.6 Drinkgedrag onder leerlingen van het speciaal en regulier onderwijs 2008. Bron: Trimbos-instituut, Kepper et al., 2009. *Percentage van de actuele drinkers.
Een landelijk onderzoek onder jongens in de residentiële jeugdzorg laat een gemiddeld iets hoger alcoholgebruik zien in vergelijking met jongeren in het reguliere onderwijs (Kepper et al., 2009). Jongens in de leeftijd van 14-15 jaar en van 16 jaar, verblijvend in de residentiële jeugdzorg, zijn vaker dronken geweest en doen meer aan binge drinken dan leeftijdsgenoten in het reguliere onderwijs.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
59
120 100
percentage
80 60 40 20 0
12-13 jaar
14-15 jaar
16 jaar
12-13 jaar
Ooit-gebruik
14-15 jaar
16 jaar
Actueel gebruik
Residentiële Jeugdzorg
73
95
96
31
67
72
Regulier
62
85
92
21
56
77
Tabel 6.7 Ervaring met alcohol onder jongens in de residentiële jeugdzorg en het regulier onderwijs. Bron: Trimbos-instituut, Kepper et al., 2009.
In onderzoek naar middelengebruik onder jongens in justitiële jeugdinrichtingen wordt in vergelijking met ‘reguliere jongeren’ een hoge prevalentie van alcoholgebruik gevonden (Kepper et al., 2009b). 70% van de jongeren is actueel gebruiker voor hij werd gedetineerd. Tussen de 70 en 80% van hen is dronken geweest in de afgelopen maand. Ongeveer één op de drie gedetineerde jongeren heeft tijdens het verblijf alcohol gebruikt.
6.2.4 Alcohol en hulpverlening Hulpvragen rond alcoholgebruik in de verslavingszorg Bij de verslavingszorg kloppen in 2010 meer dan 36.000 mensen aan voor hulp in verband met een alcoholprobleem. In de afgelopen tien jaar is hun aantal met 50% toegenomen (zie figuur 6.8). Na deze jarenlange groei, lijkt er nu stabilisatie plaats te vinden (Ouwehand et al., 2011). Bijna de helft van alle hulpvragen in de verslavingssector is alcoholgerelateerd. Bij ongeveer 30% van de hulpvragers is sprake van nog een andere middelenverslaving of van gokken. Drie van de vier mensen die hulp zoeken in verband met alcoholproblemen, is man. De gemiddelde leeftijd van de hulpvragers is 46 jaar; tien jaar geleden was dit 44 jaar. Dit kan verklaard worden door een toename in 55-plussers die hulp zoeken. Deze groep kenmerkt zich door een hoger percentage vrouwen (30%), hoofdzakelijk autochtonen (90%), vaker hoger opgeleid (32%) en minder vaak meervoudige verslaving (13%) (Wisselink et al., 2010). De grootste groep hulpvragers bij alcohol wordt echter gevormd door 40-54 jarigen. Het aantal jongeren dat hulp zoekt voor alcoholproblemen blijft laag: in 2010 melden zich landelijk ongeveer 400 jongeren onder de 20 jaar voor hulp.
60
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
Tabel 6.1 Overzicht alcoholhulpvragers 2010.
Demografie Aantal hulpzoekers
36.203
Man : Vrouw
74 : 26
Gemiddelde Leeftijd
45,9 Jaar
Aandeel 25-
4,7%
Aandeel 55+
24,8%
Aandeel autochtoon
85,0%
Aantal per 100.000 inwoners
218
Problematiek Aandeel in verslavingszorg
47,0%
Enkelvoudig : meervoudig
74 : 26
Eerste inschrijving ooit
22%
Gemiddeld aantal contacten/cliënt
23
Bron: IVZ (Ouwehand et al., 2011).
40000 35000
aantal cliënten
30000 25000 20000 15000 10000 5000 0 Aantal cliënten
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
22353 23849 26874 29518 31073 30208 33100 33205 34646 36203
Figuur 6.8. Aantal hulpvragers voor alcohol als primaire problematiek; 2001-2010. Bron: Ladis rapportages 2002-2011.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
61
De toename van hulpvraag bij alcoholgebruik in het eerste decennium van de 21ste eeuw is een trend die vrijwel overal in Nederland wordt gezien. In bepaalde regio’s ligt het aantal hulpvragen per 100.000 inwoners hoger dan het landelijke gemiddelde. In 2001 leggen 141 per 100.000 mensen in Nederland een hulpvraag neer voor alcohol; dit aantal is anno 2010 gestegen naar 218 per 100.000 inwoners. In vrijwel alle grote en middelgrote steden in Nederland ligt de gemiddelde hulpvraag per 100.000 inwoners hoger dan het landelijk gemiddelde. Verder lijken er in de noordelijke provincies en in delen van Noord- en Zuid-Holland, Overijssel en Gelderland meer hulpvragen in 2010 dan in de rest van Nederland. Deze verschillen zijn weergegeven in figuur 6.9.
Figuur 6.9 Aantal hulpvragers alcoholproblematiek per 100.000 inwoners in 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011.
Ziekenhuisopnames Uit onderzoek (Van der Lely et al., 2011) blijkt dat het aantal jongeren/kinderen dat met een acute alcoholvergiftiging moet worden opgenomen in een ziekenhuis, in de periode 2007-2010 jaarlijks stijgt. De getallen in de onderstaande tabel zijn bovendien nog een onderschatting van het werkelijke aantal omdat het hier alleen jongeren betreft die door een kinderarts zijn gezien. Zo zijn jongeren die in het ziekenhuis door een andere arts dan een kinderarts worden gezien, niet meegenomen. Daarnaast zijn er waarschijnlijk ook nog gevallen die door (huis)artsen buiten het ziekenhuis behandeld zijn.
62
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
Tabel 6.2 alcoholgerelateerde spoedopnames bij jongeren in de periode 2007-2010.
2007
2008
2009
2010
Aantal meldingen van alcoholgerelateerde spoedopnames door kinderartsen
297
337
500
684
Stijging ten opzichte van voorgaand jaar
-
13%
48%
37%
Aantal bruikbare vragenlijsten (respons)
231
288
440
566
Bron: Universiteit Twente, Van der Lely et al., 2011.
Het betreft hier ongeveer even vaak jongens als meisjes in de leeftijd van 11 tot 17 jaar. De gemiddelde leeftijd is 15 jaar. Deze groep vormt een doorsnee van Nederlandse leeftijdsgenoten, ook qua schoolniveau. Verder blijkt dat het bijna altijd gaat om jongeren met een Nederlandse achtergrond. De alcohol is in de meeste gevallen aangereikt door vrienden en in één op de drie gevallen door een commerciële partij (horeca, supermarkt, slijterij etc.). In bijna alle gevallen lopen de kinderen de alcoholvergiftiging op zonder dat hun ouders er bij zijn. Dit vindt in 38% van de gevallen thuis of in een keet plaats, in 23% van de gevallen op straat en in 16% in een horecagelegenheid. Bij aankomst in het ziekenhuis zijn de meeste jongeren buiten bewustzijn voor gemiddeld drie uur, in enkele gevallen oplopend tot 48 uur. Ongeveer 10% van hen is op de intensive care behandeld. In veel gevallen blijven ze één of meerdere dagen in het ziekenhuis. Niet alleen jongeren belanden door (overmatig) alcoholgebruik in het ziekenhuis. De Dutch Hospital Data (DHD) registreert in 2009 ruim 5.900 ziekenhuisopnames waarbij de hoofddiagnose een alcoholgerelateerde aandoening is. Meest voorkomend is alcoholmisbruik, met 40% van het totaal. Andere diagnosen zijn onder meer alcoholische leverziekte (23%), alcoholafhankelijkheid (18%), intoxicatie en toxische gevolgen van alcohol (10%) en alcoholpsychosen (7%). Als nevendiagnose is alcoholproblematiek goed voor bijna 12.500 gevallen. De meest voorkomende hoofddiagnose hierbij wordt gevormd door ongevallen (34%). De genoemde aantallen zijn waarschijnlijk een onderschatting van het werkelijke aantal omdat de rol van alcohol niet in alle gevallen (h)erkend of geregistreerd wordt. In de onderstaande figuur is de trend weergegeven in klinische opnames gerelateerd aan alcoholproblematiek.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
63
16000 14000
aantal opnames
12000 10000 8000 6000 4000 2000 0
2000
2001
Alcohol Nevendiagnose
2002
10116
9949 10291 10899 11991 11546 11689 11975 13717 12459
Alcohol hoofddiagnose
3923
3880
4254
2003
4239
2004
4501
2005 2006
4553 4855
2007
5634
2008
5983
2009
5908
Figuur 6.10 Klinische opnames in algemene ziekenhuizen gerelateerd aan alcohol. Bron: Uit Van Laar et al, (2011), uit de Dutch Hospital Data
Sinds 1998 vindt er een geleidelijke stijging plaats in het aantal ziekenhuisopnames waarbij alcoholproblematiek de hoofddiagnose is. Dit aantal lijkt nu gestabiliseerd te zijn en in 2009 neemt men zelfs een lichte daling waar met 1%. Ziekenhuisopnames waarbij alcoholproblematiek als nevendiagnose een rol speelt, nemen tot 2008 toe. In 2009 zien we echter een plotselinge daling van 9%. Sommige mensen worden meerdere keren per jaar opgenomen; in 2009 gaat het in totaal om 15.714 unieke personen. Hiervan is 71% man en de gemiddelde leeftijd van deze groep patiënten is 47 jaar. Eerstehulpbezoek op raveparty’s In een onderzoek onder bezoekers van eerstehulpposten op raveparty’s worden over een periode van 12 jaar middelengerelateerde incidenten bijgehouden (Krul et al., 2011). In totaal bezoeken 10.100 mensen (0,3%) van de ongeveer 3.800.000 bezoekers in de periode 1997-2008 de eerstehulppost in verband met middelengebruik. Problemen door (overmatig) alcoholgebruik vormen in ruim een op de vijf gevallen de oorzaak. Verder zijn er bezoekers die hulp zoeken in verband met combinatiegebruik van alcohol en een ander middel. Ecstasy (11,2%) komt hierbij het meest voor, gevolgd door cannabis (3%) en GHB (1%). Incidenten met alcohol doen zich weinig voor op deze gelegenheden. De mensen die er wel problemen mee hebben, voelen zich vaak ziek, misselijk en/of duizelig. Het merendeel van de gerapporteerde incidenten met alcohol is niet ernstig en vergt weinig tot geen medische hulp.
64
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
6.2.5 Verkrijgbaarheid van alcohol Alcohol is in Nederland legaal verkrijgbaar in supermarkten, slijterijen en horeca. Onder deze laatste categorie vallen ondermeer cafés, discotheken, clubs, restaurants, sportkantines en bioscopen. Hoewel alcohol op tal van plaatsen verkrijgbaar is, gelden er wel enkele wettelijke bepalingen omtrent leeftijd waarop men alcohol mag kopen. Voor het kopen van bier en wijn dient de aan koper 16 jaar of ouder te zijn, voor sterke drank mag dit vanaf 18 jaar. Recent onderzoek van de Universiteit Twente (Van Hoof & Krokké., 2011) laat echter zien dat deze wetten in de praktijk maar beperkt worden nageleefd. Voor dit onderzoek worden 58 jongeren van 14 en 15 jaar oud op pad gestuurd om bij diverse verkooppunten alcohol te kopen. Volgens de Drank- en horecawet dienen verkopers vast te stellen of iemand oud genoeg is om alcohol te mogen kopen, voordat het ook werkelijk verkocht mag worden. In totaal worden 1.338 aankooppogingen gedaan door heel Nederland, voor zowel zwak alcoholhoudende als zwaar alcoholhoudende drank. Het onderzoek wijst uit dat in meer dan de helft van de gevallen niet naar legitimatie wordt gevraagd. Bij thuisbezorging zelfs nooit en in sportkantines maar 6% van de keren. In supermarkten en slijterijen wordt bij de aankoop van zwak alcoholhoudende drank wat vaker gevraagd naar legitimatie, respectievelijk in 56% en 61% van de gevallen. Bij de aankoop van zwaar alcohol houdende drank in slijterijen wordt in twee derde van de gevallen naar een identiteitsbewijs gevraagd. Bij slechts 7 van de 402 bezoeken aan slijterijen wordt de jongere de toegang ontzegd, zoals zou moeten gebeuren volgens de Drank- en horecawet. Verder blijkt dat zelfs wanneer jongeren nog niet oud genoeg zijn voor een aankoop, het in veel gevallen nog steeds wordt verkocht, zie tabel. Tabel 6.3 Overzicht van type verkooppunten en correcte naleving
Typeverkooppunt
Aantal aankoop pogingen
ID gevraagd
Correcte naleving %
Supermarkt
409
249 (61%)
121 (30%)
Slijterijen (<16)
201
113 (56%)
80 (40%)
Slijterijen (<18)
201
133 (66%)
124 (62%)
Horeca
300
59 (20%)
34 (11%)
Cafetaria’s
100
29 (29%)
15 (15%)
Sportkantines
78
5(6%)
3 (4%)
Thuisbezorgkanalen
49
0 (0%)
0 (0%)
TOTAAL
1338
588 (44%)
377 (28%)
Bron: Universiteit Twente, Van Hoof & Krokké., 2011.
Conclusie van het onderzoek is dat aankooppogingen van zwak alcoholhoudende dranken door minderjarigen een slagingskans hebben van tussen de 60% en 100%. Voor sterke drank ligt dit percentage op 38%, bij 14 en 15 jarigen. Het is plausibel om aan te nemen dat dit percentage onder 16 en 17 jarigen hoger ligt (Van Hoof & Krokké., 2011).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
65
6.3 Regionale gegevens over het gebruik van alcohol 6.3.1 Volwassenen en alcohol in Gelderland Uit de Volwassenenmonitor (2009) van de GGD in 2008 zijn verschillende gegevens bekend over het percentage volwassenen in de regio dat alcohol gebruikt. In figuur 6.11 staat het percentage mensen dat in de laatste 12 maanden alcohol heeft gebruikt van drie GGD regio’s in het werkgebied van IrisZorg en het landelijk gemiddelde. Van de regio Gelderland Midden zijn geen cijfers beschikbaar.
percentage
90
85
80
75
% Alcoholgebruik in het afgelopen jaar
Gelre-IJssel
85
Rivierenland
81
Nijmegen
89
NL
84
Figuur 6.11 Recent alcoholgebruik in Gelderland onder volwassenen tussen de 18 en 65 jaar in vergelijking met Nederland. Bron: GGD Volwassenenmonitor (2009)
De Gelderse GGD-regio’s schommelen qua percentage recent alcoholgebruik rond het Nederlands gemiddelde. Wanneer we dit percentage koppelen aan het aantal volwassenen in Gelderland, komt dit neer op ruim 1 miljoen recente gebruikers in Gelderland in de leeftijd van 18 tot 65 jaar. Over het gemiddelde actuele alcoholgebruik onder volwassenen zijn in Gelderland geen cijfers beschikbaar. Het recente alcoholgebruik ligt om en nabij het Nederlands gemiddelde en we verwachten dat dit ongeveer hetzelfde zal zijn bij het percentage actuele gebruikers. Dit zou betekenen dat ongeveer drie op de vier volwassenen in Gelderland een actuele gebruiker van alcohol is. Omgerekend zijn er in Gelderland dan ongeveer 900.000 actuele gebruikers van alcohol in de leeftijd van 18 tot 65 jaar. De GGD volwassenenmonitor meet daarnaast ook het percentage volwassenen dat zich niet houdt aan de voorschriften van het voedingscentrum voor verantwoord alcoholgebruik. Het voedingscentrum omschrijft verantwoord alcoholgebruik als: •• Matig zijn. Mannen maximaal 2-3 glazen per dag en vrouwen maximaal 1-2 glazen per dag. •• Geen grote hoeveelheden achter elkaar drinken (meer dan 5 glazen voor mannen en meer dan 3 glazen voor vrouwen). •• Niet elke dag drinken om gewenning te voorkomen.
66
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
In figuur 6.12 is per GGD-regio het percentage volwassenen weergegeven dat niet voldoet aan één of meerdere criteria van de Richtlijn Verantwoord Alcoholgebruik. Van de regio Gelderland Midden waren geen cijfers beschikbaar.
percentage
40
20
0
% met onverantwoord alcoholgebruik
Gelre-IJssel
31
Rivierenland
25
Nijmegen
35
Oost-NL
32
Figuur 6.12 Percentage volwassenen in de leeftijd van 18-65 jaar dat niet voldoet aan de voorschriften omtrent verantwoord alcoholgebruik per regio in Gelderland. Bron: GGD Volwassenenmonitor 2009.
In Gelderland gebruikt 25 tot 35 procent van de volwassenen op een niet-verantwoorde manier alcohol. Wanneer we dit afzetten tegen het aantal volwassenen in Gelderland, betreft dit tussen de 300.000 en 400.000 mensen in de provincie. In de regio Nijmegen ligt het percentage het hoogst. Dit wijkt echter niet heel veel af van het gemiddelde percentage van heel Oost-Nederland. Mannen houden zich vaker niet aan de voorgeschreven criteria dan vrouwen.
6.3.2 Ouderen en alcohol in Gelderland Alcoholgebruik bij ouderen in Gelderland wordt gemeten door middel van de ouderenmonitor, die wordt uitgevoerd door de regionale afdelingen van de GGD. Uit de diverse ouderenmonitors van 2010 komt naar voren dat 20 à 25 procent van de Gelderlanders van 65 jaar of ouder zich niet houdt aan het advies omtrent verantwoord alcoholgebruik van het Voedingscentrum. Omgerekend naar het aantal ouderen in de regio Gelderland, komt dit neer op 70.000 à 80.000 ouderen die zich niet houden aan de normen van het voedingscentrum. Dit komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Van de regio Gelderland Midden waren geen cijfers beschikbaar.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
67
percentage
26 25
Rivierenland
24
Noord-Veluwe
23
Nijmegen
22
Achterhoek
21
Noord-Veluwe
20
Stedendriehoek
19
Gelderland Totaal
% ouderen onverantwoord alcoholgebruik Figuur 6.13 Percentage ouderen dat per week meer drinkt dan geadviseerd wordt door de gezondheidsraad in Gelderland naar regio. Bron: Ouderenmonitor 2010; Rivierenland, Noord-Veluwe, Nijmegen, Achterhoek en Stedendriehoek.
6.3.3 Jongeren en alcohol in Gelderland Alcoholgebruik onder schoolgaande jongeren in Gelderland is in 2007 onderzocht in het E-MOVO onderzoek. Hierin wordt de provincie onderverdeeld in vier regio’s. Tussen de 64% en 67% van de scholieren in het onderzoek heeft ooit alcohol gedronken. In 2007 ziet men - ten opzichte van 2003 - een daling in het aantal schoolgaande jongeren die rapporteren actuele drinker te zijn. De daling wordt in alle vier de regio’s gezien. Ongeveer de helft van de jongeren in het onderzoek zegt in de laatste vier weken alcohol te hebben gedronken. Dit komt overeen met het gemiddelde percentage van Oost-Nederland. 70%
60%
percentage
50%
40%
30%
20% 10%
0%
Gelre-IJssel
Gelderland Midden
Rivierenland
Nijmegen
2003
66%
63%
52%
62%
2007
51%
49%
50%
51%
Figuur 6.14. Percentage actuele drinkers onder tweede- en vierdeklassers in Gelderland naar regio. Bron: E-MOVO rapportages GGD-en Gelre-IJssel, Gelderland-Midden, Rivierenland, Nijmegen.
68
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
Hoewel het actuele alcoholgebruik daalt, blijven de verschillen tussen de tweede- en vierdeklassers groot. In de regio’s Gelre-IJssel en Nijmegen is 29% van de tweedeklassers actuele drinker, versus 74% van de vierdeklassers. Schoolniveau en alcoholgebruik onder jongeren Met betrekking tot schoolniveau zien we dat VMBO’ers vaker actuele drinker zijn dan leerlingen op de HAVO en het VWO. 60%
50%
percentage
40%
30%
20%
10%
0%
Gelre-IJssel
Arnhem
Rivierenland
Nijmegen
VMBO
57%
54%
51%
56%
HAVO/VWO
46%
43%
47%
48%
Figuur 6.15 Percentage actuele drinkers onder tweede- en vierdeklassers in Gelderland naar niveau in 2007. Bron: E-MOVO rapportages GGD-en Gelre-IJssel, Gelderland-Midden, Rivierenland, Nijmegen.
Ruim eenderde van de respondenten geeft aan in de afgelopen vier weken wel eens vijf of meer eenheden per gelegenheid te hebben gedronken. Dit percentage ligt hoger onder vierdeklassers. Het aantal jongeren dat indrinkt voor het uitgaan, lijkt de laatste jaren te zijn toegenomen in de regio. Hier is in 2007 voor het eerst aandacht aan besteed. Indrinken gebeurt meestal thuis met vrienden.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
69
40 35
percentage
30 25 20 15 10 5 0 Gelre-IJssel
Gelderland Midden
Rivierenland
Nijmegen
% Binge drinken in de laatste 4 weken
35
34
33
38
% Indrinkers in de laatste 4 weken
25
23
21
29
Figuur 6.16. Percentage binge- en indrinkers onder tweede- en vierdeklassers in Gelderland naar regio in 2007. Bron: E-MOVO rapportages GGD-en Gelre-IJssel, Gelderland-Midden, Rivierenland, Nijmegen.
De jongeren in het onderzoek (14- en 16-jarigen) rapporteren dat in rond 40 procent van de gevallen hun ouders het alcoholgebruik goedkeuren of er niks van zeggen. In een onderzoek van IrisZorg en GGD naar de mening van ouders in de regio’s Nijmegen (Nieuwenhuizen et al., 2011) en Rivierenland (IrisZorg, 2011) komen veel lagere percentages naar boven. In beide studies vindt 90% van de ouders van kinderen onder de 16 jaar het niet goed als hun kind alcohol drinkt. Dat percentage is aanzienlijk lager bij ouders van kinderen ouder dan 16 jaar: 10%. De methode van onderzoek tussen de twee onderzoeken verschilt op een belangrijk punt: in het E-MOVO-onderzoek is aan jongeren gevraagd iets te zeggen over de opvattingen van hun ouders over alcoholgebruik, terwijl in de andere studies de ouders zijn ondervraagd. Deze laatste percentages zijn hierdoor gevoelig voor de invloed van sociaal wenselijke antwoorden. Uitgaande jongeren Uit het Uitgaan & Middelen-onderzoek (IrisZorg 2011) blijkt dat de lifetime prevalentie van alcohol gebruik onder uitgaande jongeren 94% is. De maandprevalentie is 90%. Dit komt overeen met landelijke cijfers. Het ooit-gebruik bij mannen is 92% en het actuele gebruik is 89%. Bij vrouwen liggen de cijfers respectievelijk op 95% en 90%.
70
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
105
percentage
100 95 90 85 80 75
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
% Ooit gebruik mannen
100
85,7
91,7
97,6
96,3
% Ooit gebruik vrouwen
91,3
92,9
97,2
95,9
100
% Actueel gebruik mannen
97,9
84,3
83,4
92,7
91,6
% Actueel gebruik vrouwen
88,4
89,3
94,5
91,8
91,4
Figuur 6.17 Percentages gebruik van alcohol onder mannen en vrouwen in Gelderland in de leeftijd van 15-29 jaar.
De groep actuele drinkers gebruikt gemiddeld op 2,65 dagen per week alcohol. Bij mannen ligt dit gemiddelde iets hoger dan bij vrouwen. Het aantal mannen dat meer dagen van de week wel dan niet drinkt, varieert per gemeente, maar is gemiddeld 29%. Bij vrouwen is dit gemiddeld 10%. 3,5
aantal dagen per week
3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
Mannen
3,3
2,4
3,2
2,9
2,6
Vrouwen
2,7
1,8
2,6
2,6
2
Figuur 6.18 Gemiddeld aantal dagen alcohol in de week bij mannen en vrouwin Gelderland in de leeftijd van 15-29 jaar.
.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
71
50 % 4 of meer dagen alcohol per week
45 40 35 30 25 20 15 10 5 0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
Mannen
44,7
20,3
33,3
26,3
21,1
Vrouwen
24,2
0
26,5
27,3
9,7
Figuur 6.19 Mannen en vrouwen in Gelderland in de leeftijd van 15-29 jaar die vier of meer dagen per week alcohol drinken.
Actuele drinkers consumeren gemiddeld 14 alcoholische eenheden per week. In het weekend, gemiddeld 11 glazen, wordt vaker gedronken dan doordeweeks, gemiddeld 3 glazen. Mannen drinken gemiddeld 17 glazen per week en vrouwen gemiddeld 10 glazen. Opvallend hierbij is dat de geïnterviewde vrouwen in Ede meer drinken dan vrouwen in de overige steden. 20 aantal eenheden alcohol
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0
Doordeweeks
Weekend
Totaal week Doordeweeks
Mannen
Weekend
Totaal week
Vrouwen
Arnhem
4,4
12,4
16,8
2
7,6
9,6
Doetinchem
2,3
13,3
15,6
1,1
6,7
7,8
Ede
3,6
13,7
17,3
3,8
10,2
14
Nijmegen
4,9
13,8
18,7
2,5
6
8,5
Tiel
4,2
12
16,2
1
9,6
10,6
Figuur 6.20 Aantal eenheden alcohol per week bij uitgaande mannen en vrouwen in Gelderland in de leeftijd van 15-29 jaar.
72
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
Dronkenschap onder uitgaande jongeren komt het meest voor in Nijmegen. Alleen in Arnhem scoren mannen afzonderlijk hier hoger op. 70 60
percentage
50 40 30 20 10 0
Nooit
1 tot 10 keer
meer dan 10
Nooit
Mannen 27,7
1 tot 10 keer
meer dan 10
Vrouwen
Arnhem
6,3
66
6,5
58
35,5
Doetinchem
5,2
51,7
43,1
12
64
24
Ede
4,2
61,9
33,3
11,7
61,7
26,4
Nijmegen
2,4
35,1
62,5
12,5
26,6
60,9
Tiel
10,3
41
48,7
6,3
49,9
43,8
Figuur 6.21 Dronkenschap onder uitgaande mannen en vrouwen in Gelderland in de leeftijd van 15-29 jaar
Panelstudie In de jaarlijkse panelstudie van IrisZorg worden jongeren en sleutelfiguren als horecamedewerkers, jongerenwerkers en straathoekwerkers bevraagd op hun signalen over alcohol- en drugsgebruik. In 2011 is het alcoholgebruik van jongeren in 22 netwerken van uitgaande jongeren en hangjongeren in kaart gebracht. Hierbij is de aandacht specifiek gericht op de achtergronden en wijzen van gebruik en de verkrijgbaarheid van alcohol. In bijlage IV vindt u een schematische weergave van de kenmerken van de jongeren per netwerk. De schattingen van het aantal gebruikers en de frequentie van gebruik per netwerk is weergegeven in bijlage III. Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting Alcohol blijft het meest populaire middel onder jongeren uit de panelstudie. In alle netwerken drinken jongens en meiden bier, mixjes en/of pure sterke drank. Uitgaan zonder alcohol is voor de meesten geen optie. In bijna alle netwerken vormen de ‘drinkers’ dan ook een duidelijke meerderheid (75-100%). De jonkies van de groep zijn vooral de drinkers. Dit gebeurt vooral in het weekend. Ze drinken al wel veel, meestal bier. Goedkope halve liters van de supermarkt of soms sterke drank uit de Duitse supermarkt. Petra (jongerenwerker46)
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
73
Bij jongeren in de panelstudie van IrisZorg hangt alcoholgebruik meestal samen met stappen in het weekend. In de uitgaanders netwerken met hbo- en universiteitsstudenten van Jack61, Felice57 en Milou66 drinken relatief veel jongvolwassenen (40-100%) bijna dagelijks. Zij doen dit tot maximaal zo’n vijf glazen per dag. De uitgaande jongeren in deze netwerken hebben kennis van de risico’s van alcohol, maar kiezen er wel voor om veel en vaak te drinken. Terwijl gebruik van drugs als cannabis en ecstasy vaak verbonden is met een bepaalde setting blowen doe je op een hangplek en ecstasy slik je vooral op een party - kan het drinken van een biertje overal plaatsvinden: thuis, op straat, in een café, in een discotheek, op een party en tentfeest. Het fenomeen indrinken - thuis, in een goedkoop café of op straat - komt daarbij steeds ter sprake: een vast ritueel om ‘alvast in de uitgaanssfeer te komen’. Mike (politie21a) komt het standaard tegen als hij surveilleert tijdens uitgaansavonden in het centrum van zijn stad. In haar dorp houden Jannie (jongere67+) en haar vrienden bij het indrinken rekening met dergelijk ‘blauw’ op straat. In korte tijd, zo’n drie kwartier, wordt er veel alcohol gedronken. Ook sterke alcoholische dranken. Flessen Goldstrike worden gedeeld. Half acht begint het feest, half zeven wordt er verzameld. Mike (politie21a) Plaats van indrinken verschilt: bij iemand thuis of in het bos. Als de politie niet controleert, ook op straat. Politie neemt steeds dezelfde mensen om te controleren. Als ze een 13-14-jarige zien met een breezer, zijn ze niet zo streng. Ze moeten het flesje leeggieten en hun ID laten zien. Als het vaker gebeurt, worden ze strenger. Jannie (jongere67+) Motief, effect en imago Stappen met alcohol staat voor gezelligheid, samen plezier hebben en ontspanning. ‘Geen alcohol, geen feest’, zoals Riny (portier9a) zegt. In het netwerk van Felice wordt alcohol ook gecombineerd met andere drugs. Alcohol is de basis voor een feest. Dat wordt de hele avond gedronken. Alcohol heb je nodig om losser te worden en om in de sfeer te komen. Daarna komen de andere middelen. Felice (uitgaander57) Het is een uitlaatklep na een gewone week met school of werk. ‘Het hoort er gewoon bij, altijd al’, aldus meerdere panelleden. Met zo’n positief imago kunnen jongeren dan ook legio redenen aangeven om drank te nuttigen. Al met al vertelt men vooral dat alcohol hen losser maakt – meer praten, meer durven, vrolijker zijn. Ook drinken jongeren om ‘lekker vaag te zijn en zat te worden’. Veel drinken heeft een stoer imago onder een deel van de jongeren, maar sommigen gaan echt te ver in hun gedrag. Meer drinken staat stoer. Je kan het hebben en je kan het betalen. Jan (jongerenwerker67) Uit de panelstudie van IrisZorg komt naar voren dat jongeren zich niet zo druk maken over de risico’s die met alcoholgebruik samengaan. Ook het hebben van een kater vindt men erbij horen. Dat zij zich de volgende dag brak en suf voelen door een kater of wellicht te veel geld uitgegeven hebben, nemen de jongeren die veel drinken op de koop toe. Het fenomeen alcoholvergiftiging of ‘comazuipen’ wordt door geen van de panelleden genoemd als reden om minder te drinken.
74
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
De politie krijgt wel regelmatig klachten van buurtbewoners over de uitgelaten, indrinkende jongeren in hun wijken. Ze maken een hoop herrie in de nachtelijke uren en laten rotzooi achter. Ook het plassen in portiekjes wordt zeker niet gewaardeerd, vertelt Abel (politie, 22a). Ook trekken groepjes met veel bombarie van indrinkplek naar uitgaanslocaties, waarbij regelmatig vernielingen worden aangericht. Johan (jongerenwerker40a). Alcohol was een aantal jaren geleden ‘not done’ onder jongens met allochtone ouders. Twee jongerenwerkers merken dat dit begint te veranderen in hun netwerken. Het wordt meer geaccepteerd door iets oudere Marokkaanse en Turkse jongeren. Er is iets minder weerstand tegen alcohol. Jongere jongens zijn meer anti-alcohol. Johan (jongerenwerker40a) Dosering, toediening en markt Het aantal alcoholische consumpties per persoon op een uitgaansavond loopt sterk uiteen: 15 tot 20 glazen is het meest genoemde aantal, waarbij het meestal om bier gaat. Daarnaast zijn de mixjes populair. De horeca verkoopt deze in glazen en als shotjes; kleine mixdrankjes met namen als zatte herder, dropshot en nekschot. Een panellid signaleert dat vooral deze mixjes steeds populairder worden in zijn café. Alcoholgebruik beperkt zich in tegenstelling tot de meeste andere genotmiddelen niet tot specifieke bijeenkomsten en evenementen. Daarnaast zien sommige groepen het als een manier om (extra) gezellige sfeer te creëren in sociale situaties. Naast sociale acceptatie, heeft gebruik soms ook een statusverhogend imago bij bepaalde jongeren. Er wordt door jongens veel bier gedronken, maar de shotjes worden populairder dan ze al waren. Voor shotjes geldt over het algemeen dat ze in één keer achterover worden geslagen. Daardoor wordt er ook redelijk veel gedronken. Riny (portier9a). Bij het indrinken wordt ook wel het sterkere, pure spul ingezet. In drie netwerken van hangjongeren gaat dan de fles whisky rond. De liefhebbers drinken op dat moment zo’n kwart tot een halve fles whisky van 70 cl per persoon. Ook voetbalsupporters gebruiken sterke drank als aanvulling op het bier tijdens de wedstrijd en in het café. Jongeren noemen de horeca als belangrijkste leverancier van alcohol. Hier betaalt men ongeveer € 2,10 tot € 2,30 voor een biertje en € 3,30 tot € 3,50 voor een glas huiswijn. Voor de mixjes zijn er variabele prijzen tussen de € 3,75 en € 6,60, afhankelijk van de locatie en de soort mix. Daarnaast halen jongeren goedkope halve liters bier en goedkope mixjes bij de supermarkten en, mits voorradig, bij Duitse tankstations en een friettent in de buurt. Voetbalsupporters kunnen hun bier halen achter de tribune. In de jongerencentra in deze studie wordt alleen bier en voorgemixte blikjes verkocht. Ze kosten € 1,20 per stuk. In de ‘indrink’-cafés betaalt men € 1,voor bier of wijn en € 1,20 voor een shotje. In de jongerencentra en voetbalstadions wordt alleen zwakalcoholische drank verkocht. Liefhebbers van sterke drank en mensen die de prijzen te hoog vinden, laten zich hierdoor niet tegenhouden. De flesjes sterke drank worden mee naar binnen gesmokkeld. ‘Dat gaat gemakkelijker dan bier binnensmokkelen’, aldus Ben (voetbalsupporter21b).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
75
6.3.4 Alcohol en hulpverlening in Gelderland Primaire alcoholproblematiek bij IrisZorg Het aantal hulpvragen met primaire alcoholproblematiek bij IrisZorg ligt al enkele jaren rond de 2.400 per jaar. Bij het cluster Behandeling van IrisZorg hebben veertigers het grootste aandeel onder de cliënten die zich melden met een primair alcoholprobleem. De laatste paar jaren is er sprake van een dalende trend in dit aantal. Onder 55-plussers lijkt juist een stijging plaats te vinden in het aantal mensen dat zich bij IrisZorg meldt met een primair alcoholprobleem. In de andere leeftijdscategorieën blijft het aantal stabiel. Jongeren vormen nog steeds een zeer kleine groep van het aantal cliënten binnen IrisZorg met een primair alcoholprobleem. 1200
aantal cliënten
1000 800 600 400 200 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
18- jaar
15
32
28
23
11
6
18-29 jaar
212
268
218
234
215
218
30-41 jaar
603
655
589
593
592
553
41-53 jaar
975
1114
990
951
903
864
54-65 jaar
471
543
538
561
573
589
65+
93
119
91
114
124
140
Figuur 6.22 IrisZorg cliënten met een primair alcoholprobleem. NB. Deze cijfers vormen een onderrapportage van het werkelijke aantal probleemgebruikers dat zich meldt bij IrisZorg omdat hierbij alleen naar primaire verslavingsproblematiek wordt gekeken. Wanneer secundaire middelenproblematiek wordt meegewogen, zullen de aantallen hoger uitvallen. Bron: IrisZorg Inforay cliëntenregistratie.
Regionale spreiding hulpvragers alcoholproblematiek In figuur 6.23 is de eerdergenoemde landelijke stijging in hulpvraag per 100.000 inwoners duidelijk zichtbaar. Er is in de regio Gelderland sprake van een aantal verschillen tussen gemeenten. Zo scoort in 2001 alleen Zutphen in de hoogste categorie. In 2010 is dit uitgebreid met Apeldoorn, Arnhem, Doetinchem, Doesburg, Winterswijk en Nijmegen. Verder scoren de gemeenten Berkelland en Zevenaar ook duidelijk hoger dan de rest van Gelderland. In de meeste gemeenten in de provincie wordt een stijging waargenomen tussen 2001 en 2010 (Ouwehand et al., 2011).
76
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
Figuur 6.23 Aantal hulpvragers alcoholproblematiek per 100.000 inwoners in 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011.
Klinische hulpverlening cocaïne bij IrisZorg: jeugd In de Jeugdkliniek van IrisZorg is in 2010 en 2011 bij 37 van de 166 opgenomen jongeren primaire, secundaire of tertiaire alcoholproblematiek vastgesteld. De diagnose alcoholafhankelijkheid is vastgesteld bij 16 jongeren en alcoholmisbruik bij 17 jongeren. Het is nog lastig om te spreken van trends omdat de cijfers over 2010 betrekking hebben op 9 maanden (de jeugdkliniek opende haar deuren op 1 april 2010). Alcoholproblematiek (als primair probleem) vormt in aantal de tweede problematiek (samen met amfetaminegebruik) bij de cliënten van de jeugdkliniek, na cannabisproblematiek.
aantallen cliënten
15 10 5 0
primair
secundair
tertiair
afhankelijkheid
misbruik
2010
10
4
1
8
8
2011
6
12
4
8
9
Figuur 6.24. Aantallen cliënten jeugdkliniek IrisZorg met primaire, secundaire of tertiaire alcoholproblematiek, en aantallen cliënten bij wie de diagnose alcoholafhankelijkheid of alcoholmisbruik is gesteld; 2010 en 2011. NB: cijfers 2010 hebben betrekking op de maanden vanaf 1-4-2010.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
77
6.4 Samenvattende conclusies en trends alcohol Landelijke ontwikkelingen Alcohol blijft een veel gebruikt en populair middel in alle leeftijdscategorieën. Het is tevens het grootste probleemmiddel in onze samenleving. Het middel is makkelijk verkrijgbaar, ook voor jongeren onder de 16 jaar. Onder jongeren wordt gemiddeld op steeds latere leeftijd voor het eerst alcohol gebruikt. Toch hebben twee op de vijf jongeren in het reguliere onderwijs op hun twaalfde al ervaring met dit middel. Op vijftienjarige leeftijd is dit aantal toegenomen tot ruim vier op de vijf. Ook actueel gebruik van alcohol bij jonge tieners daalt, maar is desalniettemin nog steeds hoog als we rekening houden met het feit dat zij officieel nog geen alcohol mogen kopen. Bij twaalfjarigen is één op de tien actuele gebruiker en bij vijftienjarigen is dit toegenomen tot zes op de tien jongeren in het reguliere onderwijs. Onder specifieke probleemgroepen zoals de jongeren in de jeugdzorg, JJI’s en in het speciaal onderwijs liggen de percentages jongeren met ervaring met alcoholgebruik hoger dan onder jongeren in het reguliere onderwijs. Ondanks de dalingen in ooit-gebruik en actueel gebruik blijven binge drinken en indrinken populair bij een groot aantal jongeren. Het aantal alcoholgerelateerde spoedopnames onder jongeren stijgt nog steeds elk jaar en is niet terug te voeren tot een unieke probleemgroep. Integendeel, deze jongeren vormen juist een afspiegeling van de doorsnee Nederlandse jongeren, met een ondervertegenwoordiging van allochtone jongeren. Het aantal opnames in algemene ziekenhuizen voor alcoholgerelateerde problematiek lijkt na jaren van groei wat te stabiliseren. Het betreft hier vaak geen jongeren, maar juist volwassenen met een gemiddelde leeftijd van 47 jaar. Hoewel alcohol na ecstasy het meest wordt genoemd als oorzaak van het behandelen op de eerste hulp bij rave party’s, is het percentage incidenten op het totaal aantal bezoekers klein. Combinatiegebruik verhoogt de kans op incidenten, maar ook deze aantallen zijn bij dit soort feesten verwaarloosbaar, afgezet tegen het aantal bezoekers. Regionale ontwikkelingen •• In de regio Gelderland is er sprake van vergelijkbare trends als op landelijk niveau. Ongeveer 85% van de Gelderse bevolking tussen de 18 en 65 is actueel drinker. Dit komt overeen met ongeveer 1 miljoen mensen. •• Volwassenen en ouderen in Gelderland lijken in regionaal onderzoek wat onderbelicht, ook grote groepen in deze leeftijdscategorieën drinken meer dan verantwoord is. •• Ongeveer de helft van de Gelderse middelbare scholieren is actueel drinker. Het percentage actuele drinkers hangt samen met leeftijd onder scholieren. •• Onder uitgaande jongeren in de regio ligt dit percentage veel hoger dan het gemiddelde van jongeren in het reguliere onderwijs. •• Van de uitgaande jongeren in 5 grote gemeenten in Gelderland is 90% actuele drinker. Uitgaande mannen drinken gemiddeld meer dagen en meer eenheden per week dan vrouwen in Gelderland. Een relatief grote groep onder hen drinkt gemiddeld meer dan 20 eenheden alcohol per week. Dit komt ook uit de panelstudie naar voren. Hierin wordt benadrukt dat alcohol bij elke gelegenheid past of soms zelfs hoort. Indrinken is hierbij geen uitzondering: alcohol lijkt de basis voor een feestje bij een grote groep jongeren. Er wordt zowel bier als sterke drank gedronken, dit laatste vooral bij indrinken.
78
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
Hulpvraag rond alcohol •• Ondanks het ogenschijnlijk forse alcoholgebruik onder jongeren melden zij zich maar in een klein aantal gevallen om deze reden bij de hulpverlening. •• In veel gemeenten in Gelderland zijn relatief veel mensen in behandeling voor problematisch gebruik. Vooralsnog lijkt het totaal aantal hulpvragers voor primair alcoholgebruik bij IrisZorg niet toe te nemen; wel worden de hulpvragers gemiddeld steeds ouder. •• Men ziet een toename in het aantal 54-plussers dat hulp zoekt voor alcoholgebruik de laatste jaren. Gezien de vergrijzing zal de groep ouderen in aantal toenemen. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek •• In de provincie Gelderland bevinden zich in bepaalde subregio’s relatief veel keten. De alcoholconsumptie zou hier hoger liggen dan elders in horecagelegenheden. Onderzoek kan uitwijzen of dit ook in Gelderland het geval is •• Veel 65-plussers drinken meer dan verantwoord wordt geacht. Deze groep is onderbelicht in onderzoek naar alcoholgebruik. Aandachtsgebieden in het werkgebied van IrisZorg •• Ongeveer één op de drie volwassenen in Gelderland drinkt meer/vaker dan verantwoord wordt geacht. •• Ongeveer één op de vier 65-plussers in Gelderland drinkt meer/vaker dan verantwoord wordt geacht. Door vergrijzing zal deze groep de komende jaren in omvang toenemen. •• Het aantal jongeren dat voor het 16de jaar begint met drinken, daalt, maar is desalniettemin nog steeds hoog. •• (Fors) Alcoholgebruik lijkt voor veel jongeren nog steeds een voorwaarde voor het hebben van een leuke avond. •• Bepaalde groepen jongeren, zoals jongeren in de jeugdzorg of speciaal onderwijs zijn extra kwetsbaar voor alcoholmisbruik. •• Alcohol is nog steeds voor jongeren onder de 16 relatief makkelijk aan te schaffen in winkels en horeca, zowel lichte als sterke drank. •• Er treedt stabilisatie op van het aantal hulpvragen omtrent alcoholgebruik bij de verslavingszorg. De gemiddelde leeftijd van mensen die hulp vragen neemt toe, er lijkt vergrijzing op te treden bij hulpvragers omtrent alcoholgebruik.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 6 Alcohol
79
Hoofdstuk 7
CANNABIS 80
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
7.1 Inleiding Het middel Cannabis (Cannabis Sativa) is een plant. De psychoactieve stoffen in die plant worden samen ook cannabis genoemd. Er zijn mannelijke en vrouwelijke planten. Gedroogde vrouwelijke bloemen, stengels of bladeren staan bekend als wiet (marihuana of weed). Een tweede product is hasj (stuff). Dit zijn samengeperste brokken of plakken van de hars die de bladeren en bloemen afscheiden.
7.2 Landelijke gegevens over het gebruik van cannabis 7.2.1 Prevalentie en incidentie
aantal cliënten
In 2009 geeft ongeveer één op de vier mensen aan weleens cannabis te hebben gebruikt. Ruim 4% van hen is actuele gebruiker (Rodenburg et al., 2007; Van Rooij et al., 2011). Dit is een lichte stijging in vergelijking met vorige metingen. Mogelijk hangt dit samen met het feit dat er in 2009 een andere meetmethode is gebruikt. In de meting van 2009 konden respondenten vragen beantwoorden op een laptop zonder dat de interviewer deze kon zien. Tijdens eerdere metingen werden antwoorden eerst aan de interviewer doorgegeven en daarna door deze ingevoerd. De nieuwe, meer anonieme, manier van afnemen van interviews kan van invloed zijn op de antwoorden van respondenten. 40 30 20 10 0
1997
2001
2005
2009
mannen
24,5
23,6
29,1
32,9
vrouwen
13,6
15,3
16,1
18,4
totaal
19,1
19,5
22,6
25,7
Figuur 7.1 Lifetime prevalentie van cannabisgebruik onder 15-64 jarigen (percentages) totaal en naar geslacht; 1997-2009. Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO. NB: In 2009 is er een andere onderzoeksmethoden gebruikt. Dit heeft mogelijk invloed gehad op de gevonden percentages.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
81
percentage
15 10 5 0
1997
2001
2005
2009
mannen
7,1
7,2
7,8
9,8
vrouwen
3,8
3,8
3,1
4,2
totaal
5,5
5,5
5,3
7
Figuur 7.2 Jaarprevalentie van cannabisgebruik onder 15-64 jarigen (percentages) totaal en naar geslacht; 1997-2009. Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO. NB: In 2009 is er een andere onderzoeksmethoden gebruikt. Dit heeft mogelijk invloed gehad op de gevonden percentages.
percentage
15 10 5 0
1997
2001
2005
2009
mannen
4,2
4,8
5,2
6,3
vrouwen
1,8
1,9
1,5
2
3
3,4
3,3
4,2
totaal
Figuur 7.3 Maandprevalentie van cannabisgebruik onder 15-64 jarigen (percentages) totaal en naar geslacht; 1997-2009. Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO. NB: In 2009 is er een andere onderzoeksmethoden gebruikt. Dit heeft mogelijk invloed gehad op de gevonden percentages.
Ongeveer één op de drie actuele cannabisgebruikers gebruikt (bijna) dagelijks; dit komt neer op 1,3% van de populatie tussen de 15-64 jaar. Mannen gebruiken vaker cannabis dan vrouwen. Cannabis is het meest populair onder jongeren en jongvolwassenen. Jongeren in de leeftijdsgroep 15-24 jaar hebben gemiddeld een tweemaal zo hoge jaarprevalentie van gebruik dan 25-44 jarigen en een achtmaal zo hoge jaarprevalentie dan 45-64 jarigen. De gemiddelde startleeftijd voor cannabisgebruik is 16,4 jaar.
82
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
18 16 14
percentage
12 10 8 6 4 2 0
15-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
Recent
16,1
7,7
2,2
Aktueel
8,3
5,1
1,4
Figuur 7.4 Cannabisgebruikers in Nederland 2009 naar leeftijd als percentage van actueel en recentgebruik. Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO (Van Rooij et al, 2011).
Urbanisatie en cannabisgebruik Cannabis wordt meer gebruikt in grote steden dan op het platteland. In 2009 is het percentage mensen dat ervaring heeft met cannabis in ‘zeer sterk stedelijke’ gebieden ongeveer twee keer groter dan in matig, weinig en niet-stedelijke gebieden. Overigens behoren geen van de gemeenten in het werkgebied van IrisZorg tot de categorie ‘zeer sterk stedelijk’ (verg. tabel 7.1). Tabel 7.1 Cannabisgebruik naar urbanisatiegraad onder mensen tussen de 15 en 64 jaar.
Ooit
Recent
Actueel
Zeer sterk stedelijk*
38,7%
12,6%
8,2%
Sterk stedelijk**
27,5%
6,9%
3,7%
Matig stedelijk***
22,8%
5,6%
3,0%
Weinig stedelijk****
17,5%
4,7%
3,0%
Niet-stedelijk*****
18,5%
4,3%
2,6%
Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO) 2009, IVO. * Gemeenten met meer dan 2.500 adressen per vierkante kilometer. Dit zijn Amsterdam, Delft, Den Haag, Groningen, Haarlem, Leiden, Rijswijk, Rotterdam, Schiedam, Utrecht, Vlaardingen en Voorburg. ** Gemeenten met 1.500-2.500 adressen per vierkante kilometer. *** Gemeenten met 1.000-1.500 adressen per vierkante kilometer. **** Gemeenten met 500-1.000 adressen per vierkante kilometer. ***** Gemeenten met minder dan 500 adressen per vierkante kilometer.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
83
7.2.2 Cannabisgebruik bij jongeren Onderzoek onder scholieren laat de laatste tien jaar een dalende trend zien in cannabisgebruik. Dit betreft zowel ooit, recent als actueel gebruik en is te zien bij jongens en bij meisjes (Van Dorsselaer et al., 2010; Monshouwer et al., 2008). In 2009 heeft 12% van de jongeren ooit cannabis gebruikt en gebruikt 5% in de maand voorafgaand aan het interview. 25
percentage
20
15
10
5
0
2001
2003
2005
2007
2009
Totaal
17,4
16,1
14,2
13,2
11,8
Jongens
19,7
17,1
15,6
14,6
13,6
Meisjes
15,1
15
12,8
11,7
9,9
Figuur 7.5 Trends onder scholieren tussen 12 en 16 jaar in ooit-gebruik van cannabis. Bronnen: HBSC (2001, 2005, 2009) en Peilstationonderzoek scholieren (2003, 2007), (Van Dorsselaer et al., 2010).
84
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
18 16
percentage
14 12 10 8 6 4 2 0
2001
2003
2005
2007
2009
Totaal
14,4
12,6
11,7
10,6
9,3
Jongens
16,5
13,4
13,1
11,7
10,9
Meisjes
12,2
11,8
10,3
9,5
7,7
Figuur 7.6 Trends onder scholieren tussen 12 en 16 jaar in recent gebruik van cannabis. Bronnen: HBSC (2001, 2005, 2009) en Peilstationonderzoek scholieren (2003, 2007), (Van Dorsselaer et al., 2010).
10 9 8
percentage
7 6 5 4 3 2 1 0
2003
2005
2007
2009
Totaal
7,7
7
6,4
5,3
Jongens
8,7
8,4
7,2
6,7
Meisjes
6,6
5,6
5,6
3,9
Figuur 7.7 Trends onder scholieren tussen 12 en 16 jaar in actueel gebruik van cannabis. Bronnen: HBSC (2001, 2005, 2009) en Peilstationonderzoek scholieren (2003, 2007), (Van Dorsselaer et al., 2010).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
85
Verschillen tussen jongens en meisje in cannabisgebruik blijven bestaan. Bij jongens ligt het gebruik hoger dan bij meisjes (Van Dorsselaer et al., 2010). Verschillen tussen schoolniveaus en verschillende groepen naar etniciteit treffen we niet aan. 40 35 30
percentage
25 20 15 10 5 0
12 jaar
13 jaar
14 jaar
15 jaar
16 jaar
Jongens
0,9
4,2
12,3
24,3
35,4
Meisjes
0
2,8
8,8
20
22,1
Figuur 7.8 Ervaring met cannabis van scholieren tussen 12 en 16 jaar naar leeftijd. Bron: HBSC-onderzoek 2009 (Van Dorsselaer et al., 2010).
7.2.3 Cannabisgebruik door bijzondere groepen jongeren Onder bepaalde groepen jongeren ligt het percentage cannabisgebruikers hoger dan bij de gemiddelde populatie jongeren. Deze groepen en hun cannabisgebruik lichten we hieronder verder toe. Uitgaande jongeren en jongvolwassenen Onder Amsterdamse uitgaande jongeren wordt het middelengebruik bestudeerd door middel van de Antenne-Monitor. Hierbij doet men onderzoek in het uitgaansleven op verschillenden plaatsen in de stad, zoals café’s, clubs en coffeeshops. In 2009 heeft meer dan 90% van de coffeeshopbezoekers in de laatste maand voorafgaande aan de meting cannabis gebruikt. Hiervan rookt driekwart (bijna) dagelijks, gemiddeld bijna 4 joints per dag. Mannen, werkloze en niet-studerende coffeeshopbezoekers roken het meest (Nabben et al., 2010). Landelijk onderzoek naar middelengebruik op grootschalige party’s laat zien dat daar gemiddeld 30% van de bezoekers een actuele cannabisgebruiker is. Op het moment van de meting heeft 17% geblowd, gemiddeld roken de gebruikers 2,4 joints op die avond (Van de Poel et al, 2010).
86
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
20 18 16
percentage
14 12 10 8 6 4 2 0
12 jaar
13 jaar
14 jaar
15 jaar
16 jaar
Jongens
0,2
1,2
5,9
13,1
17,2
Meisjes
0
1,9
4,3
6,9
7,2
Figuur 7.9 Actueel gebruik van cannabis onder scholieren tussen 12 en 16 jaar naar leeftijd. Bron: HBSC-onderzoek 2009 (Van Dorsselaer et al., 2010).
Dit onderzoek richt zich ook op bezoekers van clubs en discotheken door het hele land in verschillende regio’s. In de regio’s west (28%), zuid (24%) en midden (24%) liggen de percentages actuele gebruikers het hoogst. Noord (17%) en Oost (18%) scoren beduidend lager. Het landelijke gemiddelde percentage actuele cannabisgebruikers onder clubbezoekers ligt rond de 24%. Tien procent heeft op de avond van het onderzoek zelf geblowd, met een gemiddelde van 1,8 joints. Dekkers et al. (2010) voeren een onderzoek uit onder uitgaande jongeren in Den Haag en vinden een lager percentage cannabisgebruikers. Hier is 12% actuele gebruiker en blowt 4% elke dag. Het verschil kan mogelijk verklaard worden door de kenmerken van de steekproef (in Den Haag zijn de respondenten gemiddeld jonger en vaker van het vrouwelijk geslacht). Kwetsbare groepen Bepaalde groepen jongeren lopen meer risico voor middelenproblematiek en verslaving dan reguliere schoolgaande jongeren. Dit hangt samen met verschillende risicokenmerken van personen, zoals bijvoorbeeld gedragsproblemen en psychische problemen. Hoe meer risicokenmerken iemand heeft, des te groter is bij hem of haar de kans op het ontwikkelen van (psychische) stoornissen. Daarnaast kan een stoornis leiden tot één of meerdere andere stoornissen. Om ontsporing bij kwetsbare groepen te voorkomen, is het belangrijk dat men zo vroeg mogelijk aandacht besteedt aan de risicokenmerken en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken (Snoek et al., 2010). Actueel cannabisgebruik komt relatief veel voor bij zwerfjongeren, hangjongeren, jongeren in justitiële jeugdinrichtingen en in de jeugdzorg. Onderzoek in 2006 laat zien dat bijna de helft van de jongeren in de Amsterdamse jeugdzorg actueel cannabisgebruiker is. Hiervan gebruikt ongeveer
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
87
eenderde dagelijks, wat neerkomt op 15% van het totale aantal jongeren in de jeugdzorg (Nabben et al., 2007). Tussen jongens en meisjes vinden we geen verschil. Recent onderzoek door het Trimbos Instituut (Kepper et al., 2011) laat zien dat een grote groep jongeren in de jeugdzorg gemiddeld veel eerder ervaring opdoet met cannabis, dan jongeren in dezelfde leeftijd binnen het regulier onderwijs. Het onderzoek bestudeert ook het gebruik bij jongeren met gedragsproblemen en/of leerstoornissen op het speciaal onderwijs. Jongeren met gedragsproblemen op REC-4 scholen hebben gemiddeld vaker ervaring met cannabis dan jongeren in het regulier onderwijs. percentage
80 60 40 20 0
regulier
REC-4
Pro + LWOO
jeugdzorg
12 tot 13 jr
4
14 tot 15 jr
17,2
20,4
6
32,6
42
16
16 jaar
30
66,7
54,1
22,2
68,6
Figuur 7.10. Percentages ooit-gebruik van cannabis onder jongeren in regulier en speciaal onderwijs en in residentiële jeugdzorg. Bron: Kepper et al (2009). Legenda: REC-4 = Cluster-4 scholen, voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen; PrO= PraktijkOnderwijs, voor moeilijk lerende kinderen; LWOO= LeerWegOndersteunend Onderwijs, voor leerlingen die extra begeleiding behoeven.
percentage
In een eerder onderzoek onder jongens in justitiële jeugdinrichtingen (JJI) constateert men dat ruim zes op de tien (65%) jongens cannabis hebben gebruikt in de maand voorafgaand aan hun detentie. Binnen alle leeftijdscategorieën verschillen de jongens daarmee significant van hun leeftijdsgenoten in de gemiddelde populatie (Kepper et al. 2009). Verder is bekend dat 64% van de jongens in de justitiële jeugdinrichting rapporteert tijdens verblijf cannabis gebruikt te hebben. 80 60 40 20 0
landelijk (jongens)
JJI
12 tot 13 jr
5
54
14 tot 15 jr
14
62
16 jaar
29
70
Figuur 7.11. Percentages actueel gebruik van cannabis onder jongens algemeen en verblijvend in JJI. Bron: Kepper et al (2009).
88
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
7.2.4 Cannabis en hulpverlening Hulpvragen rond cannabisgebruik in de verslavingszorg In 2009 zijn er landelijk bijna 11.000 mensen die hulp zoeken bij de verslavingszorg in verband met cannabisproblematiek. Bij ongeveer een op de drie hulpvragen is sprake van meervoudige problematiek. De gemiddelde leeftijd van de hulpvragers ligt in vergelijking met die bij alcoholproblematiek laag, op gemiddeld 28 jaar. Problematiek rond cannabisgebruik is nog steeds grotendeels een jongerenaangelegenheid, maar de laatste jaren nemen we een toename van probleemgebruikers onder 30-plussers waar (Ouwehand et al., 2011). Tabel 7.2. Overzicht Cannabis hulpvragers 2010.
Demografie Aantal hulpzoekers
10.971
Man : Vrouw
80 : 20
Gemiddelde Leeftijd
28,4 jaar
Aandeel 25-
41,4%
Aandeel 55+
1,1%
Aandeel autochtoon
79,8%
Aantal per 100.000 inwoners
66
Problematiek Aandeel in verslavingszorg
14,4%
Enkelvoudig : meervoudig
66 : 34
Eerste inschrijving ooit
37%
Gemiddeld aantal contacten/cliënt
17
Bron: Ouwehand et al., 2011.
In het laatste decennium is het aantal mensen met een hulpvraag rond cannabis in Nederland verdrievoudigd (Ouwehand et al., 2011): van 22 per 100.000 in 2001 naar 66 per 100.000 in 2010. Deze stijging lijkt voorlopig nog door te zetten (figuur 7.12). Het aandeel van hulpvragers rond dit middel is gestegen van 7% in 2003 naar 14% in 2010.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
89
12000
aantal
10000 8000 6000 4000 2000 0 Lijn 1
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
4485
5456
6100
6544
8017
8410
8863
10971
Figuur 7.12. Aantal hulpvragers voor cannabis als primaire problematiek; 2003-2010. Bron: Ladis rapportages 2003-2010.
In figuur 7.13 is de stijgende trend in de hulpvraag in verband met cannabisgebruik weergegeven per landelijke regio. In 2001 zoeken tussen 1 en 50 per 100.000 inwoners hulp in verband met cannabisgebruik en is er weinig variatie tussen de verschillende regio’s. Hooguit kunnen we opmerken dat in het noorden de cannabishulpvraag laag is. In 2010 is dit beeld veranderd: in dat jaar zijn er meerdere regio’s aan te wijzen waar de cannabishulpvraag hoger ligt dan 125 per 100.000 inwoners. Regio’s in het noorden van het land behoren ook tot deze laatste categorie.
Figuur 7.13. Aantal hulpvragers cannabisproblematiek per 100.000 inwoners 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011.
90
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
Ziekenhuisopnames Het aantal ziekenhuisopnames voor cannabis is relatief gering. In de Dutch Hospital Data (DHD) van 2009 worden 75 personen opgenomen in verband met cannabismisbruik of -verslaving als hoofddiagnose. Het gaat dan vooral om cannabismisbruik. Tussen 2000 en 2009 is sprake van een lichte toename van dit aantal opnames (Van Laar et al., 2011). Bij ongeveer een op de vier nevendiagnoses voor drugsmisbruik of verslaving speelt cannabis een rol: in 2009 gaat het dan om 520 personen. Ook hier lijkt sprake te zijn van een stijgende trend: het aantal nevendiagnoses voor cannabismisbruik neemt tussen 2008 en 2009 toe met 9%. Meest voorkomende hoofddiagnose hierbij is psychose (in 22% van de gevallen). Ruim driekwart (78%) van de mensen met een hoofd- of nevendiagnose voor cannabis (in 2009: 595 personen) is man, met een gemiddelde leeftijd van 31 jaar. De grootste groep hiervan is in de leeftijd van 20-24 jaar, gevolgd door de leeftijdsgroepen 25 tot 29 jaar en 15 tot 19 jaar. 600
aantal ziekenhuisopnames
500 400 300 200 100 0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Cannabis als nevendiagnose
193
249
230
246
322
299
377
399
476
520
Cannabis als hoofddiagnose
24
38
33
46
56
62
54
69
57
75
Figuur 7.14 Klinische opnames in algemene ziekenhuizen gerelateerd aan cannabisgebruik. Weergegeven is het aantal diagnoses. In deze figuur is niet gecorrigeerd voor dubbeltellingen van personen. Bron: Uit Van Laar et al, (2011), uit de Dutch Hospital Data
Eerstehulpbezoek op Rave party’s In een onderzoek onder bezoekers van eerstehulpposten op rave party’s houdt men over een periode van twaalf jaar middelengerelateerde incidenten bij (Krul et al., 2011). In totaal bezoeken 10.100 mensen (0,3%) van de ongeveer 3.800.000 bezoekers in de periode 1997-2008 de eerstehulppost in verband met middelengebruik. Problemen door (overmatig) cannabisgebruik vormen hiervan de oorzaak in ongeveer 2% van de gevallen (190 personen). Cannabis in combinatie met alcohol is verantwoordelijk voor ongeveer 3% van alle middelengerelateerde problematiek (384 personen). Incidenten met cannabisgebruik doen zich weinig voor op deze gelegenheden. Het merendeel van de gerapporteerde incidenten met cannabis is niet ernstig en vergt weinig tot geen medische hulp.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
91
Monitor drugsincidenten (MDI) De MDI laat in figuur 7.15 zien welk percentage van de incidenten in Nederland cannabisgerelateerd is. Onder toeristen in Amsterdam zijn veruit de meeste intoxicaties cannabisgerelateerd. Wanneer we alleen kijken naar niet-toeristen in Amsterdam valt het percentage veel lager uit: ongeveer 15%. In de rest van Nederland is iets meer dan één op de vijf incidenten cannabisgerelateerd. Bij eerstehulpposten op dancefeesten is dit minder dan één op de tien. In januari tot augustus 2011 is in 30% van de incidenten cannabis in het spel, al dan niet gecombineerd met andere middelen. Dit maakt cannabis na alcohol de meest voorkomende drug bij de gerapporteerde incidenten in de MDI. In 70% van de gevallen met een cannabisgerelateerd incident betreft het een lichte intoxicatie, in 25% is er sprake van matige intoxicatie en 5% is ernstig geïntoxiceerd.
Figuur 7.15 Drugsincidenten in Nederland. Bron: Vogels, 2011
7.3 Regionale gegevens over het gebruik van cannabis 7.3.1 Prevalentie en incidentie Er zijn weinig gegevens bekend over het cannabisgebruik onder de Gelderse bevolking. Uit de laatste volwassenenmonitor van diverse GGD’s in de regio komen sterke regionale verschillen naar voren (zie figuur 7.16). De GGD regio Nijmegen wijkt qua gemiddeld cannabisgebruik niet af van het landelijk gemiddelde. In de regio’s Rivierenland en Gelre-IJssel ligt het ooit-gebruik en het actuele gebruik van cannabis gemiddeld lager dan het Nederlands gemiddelde. Van de regio Gelderland Midden zijn geen data beschikbaar. Net als bij de landelijke cijfers komt cannabisgebruik vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Onder volwassenen komt cannabisgebruik het meest voor in de leeftijd van 19-35 jaar.
92
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
30
25
percentage
20
15
10
5
0
Rivierenland
Nijmegen
Gelre-IJssel
NL
Ooit-gebruik
14
26
14
26
Actueel gebruik
2
4
2
4
Figuur 7.16 Cannabisgebruik in Gelderland onder volwassen per GGD regio. Bron: Gelderse GGD Volwassenenmonitor 2009.
Een opvallende uitschieter in Gelderland met betrekking tot cannabisgebruik is de gemeente Nijmegen. Het ooit-gebruik lag hier op 35% en het actuele gebruik op 6%, dit is eveneens boven het landelijk gemiddelde. Deze cijfers trekken het gemiddelde van de GGD regio Nijmegen sterk naar boven. De meeste gemeenten in Gelderland, waarvan cijfers bekend zijn, scoren qua ooit-gebruik en actueel gebruik van cannabis onder het landelijk gemiddelde. Het aantal actuele gebruikers berekenen voor de hele provincie is lastig aangezien er tussen de regio’s grote verschillen zijn en van regio Midden geen cijfers beschikbaar zijn. Als we ervan uitgaan dat het aantal actuele gebruikers ergens tussen de 2% en 4% ligt, ligt dit aantal onder de volwassen populatie ergens tussen de 24.000 en 48.000 in Gelderland.
7.3.2 Jongeren en cannabis in Gelderland Cannabisgebruik onder jongeren in Gelderland is in 2007 onderzocht in het kader van het E-MOVO-onderzoek, de regionale gezondheids- en welzijnsmonitor onder scholieren. In de regio’s Gelre-IJssel en Rivierenland wordt een daling geconstateerd in ooit-gebruik en in actueel gebruik in vergelijking met de meting in 2003. In de regio’s Gelderland Midden en Nijmegen is dit niet het geval. In regio Nijmegen zien we wel een daling bij de tweedeklassers, maar een stijging bij de vierdeklassers. Daarmee is het percentage ooit-gebruik en actueel gebruik onder scholieren in regio Nijmegen hoger dan in de andere regio’s. Ook in vergelijking met heel Oost-Nederland lijkt cannabisgebruik vaker voor te komen in regio Nijmegen. De rest van de regio’s zit allemaal rond het gemiddelde van Oost-Nederland.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
93
percentage
25 20 15 10 5 0
Gelre-IJssel
Gelderland-MI
Rivierenland
Nijmegen
Oost-Nederland
ooit
13
14
14
21
14
actueel
6
7
6
11
7
Figuur 7.17. Percentages ooit-gebruik en actueel gebruik van cannabis onder scholieren in de GGD-regio’s; 2007. Bron: E-MOVO, 2008.
Vierdeklassers hadden gemiddeld vaker ervaring met cannabis dan tweedeklassers. In de regio Rivierenland is de maandprevalentie in 2007 2% bij de tweedeklassers en 11% bij de vierdeklassers. In de regio Nijmegen zijn deze cijfers respectievelijk 4% en 18%. Jongens melden vaker cannabisgebruik dan meisjes. Met betrekking tot schoolniveau blijken in Nijmegen en Rivierenland VMBO-leerlingen vaker ervaring met cannabis te hebben, dan leerlingen van HAVO en VWO. Het merendeel van de ouders is, volgens de leerlingen, niet op de hoogte van het cannabisgebruik van hun kinderen. Uitgaande jongeren in Gelderland Uit het Uitgaan & Middelen-onderzoek (IrisZorg 2011) blijkt dat de lifetime prevalentie van cannabisgebruik onder uitgaande jongeren 61% en het actuele gebruik 25% is. Het ooit-gebruik bij mannen is 64% en het actuele gebruik 27%. De cijfers bij vrouwen zijn respectievelijk: 57% en 22%. Ter vergelijking: landelijk onderzoek naar middelengebruik op grootschalige party’s laat zien dat daar gemiddeld 30% van de bezoekers een actuele cannabisgebruiker is. In het Uitgaan & Middelen Onderzoek van IrisZorg is het uitgaanspubliek evenwel rondlopend in stadscentra benaderd. Op basis van deze vergelijking kunnen we daarom niet stellen dat cannabisgebruik in de Gelderse gemeenten, waar de uitgaanders zijn geënquêteerd, in frequentie afwijkt van landelijke gemiddelden. Het cannabisgebruik varieert tussen de steden. Vooral Nijmegen springt eruit met een maandprevalentie van 50% onder de mannelijke respondenten. Dit kan mogelijk deels verklaard worden door een relatief grote groep hangjongeren die tijdens de uitgaansavond de enquête heeft ingevuld. Mannen scoren niet overal hoger als actuele gebruiker: in Arnhem en Tiel geven de vrouwelijke respondenten iets vaker dan mannen aan dat ze in de afgelopen maand cannabis gebruikt hebben (Zie figuur 7.18 & 7.19).
94
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
percentage
100 80 60 40 20 0 man vrouw
Arnhem 60,8
Doetinchem 56,5
Ede 50
Nijmegen 87,5
Tiel 76,6
59,7
46,4
44,4
57,5
71,4
Figuur 7.18. Ooit-gebruik van cannabis onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011.
percentage
60 50 40 30 20 10 0 man vrouw
Arnhem 21,7
Doentinchem 27,5
Ede 16,7
Nijmegen 50
Tiel 21,4
25,4
10,6
11,1
32,5
25,7
Figuur 7.19. Actueel gebruik van cannabis onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011.
Resultaten Panelstudie In de jaarlijkse panelstudie van IrisZorg worden jongeren en sleutelfiguren als horecamedewerkers, jongerenwerkers en straathoekwerkers bevraagd op hun signalen over alcohol- en drugsgebruik. In 2011 hebben we het cannabisgebruik van jongeren in 22 netwerken van uitgaande jongeren en hangjongeren in kaart gebracht. Hierbij is de aandacht specifiek gericht op de achtergronden en wijzen van gebruik en de verkrijgbaarheid van cannabis. In bijlage IV vindt u een schematische weergave van de kenmerken van de jongeren per netwerk. De schattingen van het aantal gebruikers en de frequentie van gebruik per netwerk is weergegeven in bijlage III. Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting Blowen is al jaren een populair tijdverdrijf onder jongeren uit de panelstudie van IrisZorg. In nagenoeg alle netwerken van de panelstudie roken jongeren hun ‘jonko’ (oftewel wiet, tuin, sjakie, pretshaggie, wiewiet, of gewoon joint). In bijna de helft van die netwerken (9) blowt driekwart of meer van de jongeren. In groepen waarin opvallend weinig jeugd blowt, blijkt de gemiddelde leeftijd jonger (< 18 jaar) of juist ouder (> 25 jaar) te zijn dan in die van de rest van de groepen. De jongvolwassenen zien dat de combinatie van een volgende levensfase met andere en meer verantwoordelijkheden moeilijk samengaat met veelvuldig blowen. Ook is het werkende leven al vermoeiend genoeg en hebben zij minder behoefte aan cannabis om in te slapen.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
95
Een gedeelte blowt alleen in het weekend of tijdens feesten, of in gezelschap. Dan is het zoiets als een biertje: het hoort erbij, sfeerverhogend. De dagelijkse blowers blowen vaker alleen. Zij zijn ook minder serieus met hun studie en toekomst bezig, minder gemotiveerd. Felice (uitgaander57) Blowen doe je thuis, op straat of in het bos. Of je dat ook bij je ouders thuis doet, hangt af van de houding van de ouders tegenover blowen en of ze überhaupt weten dat je blowt. Cannabis hoort niet bij het levendige uitgaan in discotheken of op party’s. Soms roken jongeren hun joint op een tentfeest of in een café, maar daar zitten de uitbaters niet altijd op te wachten. Het wordt wel geaccepteerd dat er in het café geblowd wordt. Maar toch liever niet dan wel. Het meeblowen wordt als vervelend ervaren. Henk (uitgaander64 a) In een groep hebben blowers zo hun rolverdeling met bijbehorende status. Zo vertellen Lot (straathoekwerker47) en Jan (jongerenwerker67) over de leverancier die de wiet haalt bij de dealer of coffeeshop, de draaier en de ‘verantwoordelijke’ die iedereen een beetje in de gaten houdt. Er zijn meestal 2,3 vaste draaiers in de groep, omdat zij het beste draaien. Zij blowen ook als eerste, daarna degene die de wiet betaald heeft. Een goede draaier wordt gewaardeerd in de groep. Lot (straathoekwerker47) Een paar voelen zich extra verantwoordelijk voor de rest. Ze houden elkaar in de gaten. Als het te veel wordt, zeggen ze dat: ‘Je bent niet meer gezellig’. Jan (jongerenwerker67) Motief, effect en imago ‘Een beetje chillen, meestal samen met je vrienden, en de dagelijkse beslommeringen ver weg van het hier en nu; een lekkere gewoonte die ook wel wat stoer voelt.’ Deze omschrijving komt uit de panelstudie naar voren als het beeld dat jongeren hebben van blowen. Naast die ontspanning en blowen uit gewoonte, zoekt een deel van de cannabisliefhebbers gericht naar vergetelheid. Hun doel is niets meer voelen of zich anders voelen. Dit speelt bijvoorbeeld bij de meiden die in de prostitutie werken, vertelt jeugdhulpverlener Ella69. Ze blowen om hun leven draaglijk te maken en niet bezig te zijn met hun problemen. Maar door het blowen zijn ze niet in staat om aan hun problemen te werken. Veel hebben een psychische stoornis en gebruiken om deze te onderdrukken. De meesten vinden zichzelf ook verslaafd en zien ook wel dat door het blowen hun ontwikkeling in de weg staat, maar ze zien niet hoe ze moeten stoppen en willen ook niet stoppen. In de toekomst willen ze wel stoppen, maar niet op dit moment. Blowen is hun houvast. Veel meiden hebben in hun jeugd ook te weinig meegekregen om iets van hun leven te maken. Dus dan wordt het heel moeilijk. De meiden die in de prostitutie zitten, blowen ook om dat draaglijk te maken. ‘zonder blowen kan ik dit niet doen’. Ella (jeugdhulpverlener69)
96
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
Jongeren met problemen lijken soms te vluchten in cannabisgebruik. Hierdoor is het risico van een vicieuze cirkel en een neerwaartse spiraal groot. Hét nadeel van cannabis is namelijk dat de ontspanning kan doorslaan naar een passief en lam gevoel. Hevige blowers willen hun problemen vergeten. Zij zien hun situatie als vrij uitzichtloos en onderschatten hun mogelijkheden om een uitweg te vinden. Hierdoor blijft hun leven zoals het is, wat voor hen een reden is om door te gaan met blowen. Een deel van de blowers zou wel willen stoppen om bovenstaande reden, of vanwege ruzie met hun omgeving of dreigende schulden. Dit speelt ook bij veel jongvolwassenen met wie Lot (straathoekwerker47) contact heeft. ‘het zit ze tot hier’, wijzend tot onder zijn neus. Maar bij het minderen zien de blowers een aantal obstakels op hun weg. Geestelijke afhankelijkheid, angst buiten de groep te vallen en hun problemen te moeten onderkennen, schaamte om hulp te zoeken bij de verslavingszorg en moeilijk in kunnen slapen spelen daarbij een rol. Dosering, toediening en markt In de meeste netwerken in de panelstudie van IrisZorg gebruiken jongeren vooral wiet. De dosis varieert van één tot drie joints per keer, met een enkele keer een uitschieter naar vijf joints, mede afhankelijk van beschikbaarheid van geld en wiet. Meestal blowen jongeren het, maar in een paar netwerken is ook de waterpijp populair. Sisha of zoiets. De Marokkaanse jongens nemen hierin het initiatief, de rest neemt het over. Ze gebruiken het voor appel-tabak en wiet. Nu zijn ze aan het experimenteren wat ze nog meer met de waterpijp kunnen doen, zoals alcohol in plaats van water in het reservoir. Jan (jongerenwerker67). Hasj is slechts in drie netwerken in meer of mindere mate welkom. Kees en Valerio (jongere en jongerenwerker54) wijten dit aan de verschillen in werking van de soorten cannabis. Wiet is populairder, slaat beter aan. Wiet is relaxt en chill. Hasj maakt je op een bepaalde manier gefocust en scherp, is dus minder relaxt en chill. Het sluit minder goed aan bij de motieven. Kees & Valerio (jongere en jongerenwerker54) Voor liefhebbers onder de 18 jaar is het tegenwoordig moeilijker om aan wiet van de coffeeshop te komen, vertelt Lot (straathoekwerker47b). Een deel van de jongeren, ook die van boven de 18 jaar, zoeken hun heil bij thuisdealers of kweken hun eigen wiet. Ook al is deze vaak van mindere kwaliteit. Eerder hingen 18-minners rond de coffeeshop en vroegen 18-plussers om wat wiet voor ze mee te nemen. Coffeeshops en gemeente zijn echter strenger geworden: toezichthouders, gemeente en medewerkers van de shop surveilleren vaker op overlast rond de shop, medewerkers ruimen peuken op en sturen 18-minners weg. Als ze merken dat 18-plussers aan de jongeren geven, mogen ook zij niet meer in de shop. Daarom willen 18-plussers ook niet meer voor hen halen. Wel als de 18-minners er zelf niet bij zijn. De shops willen ook vaker samenwerking met straathoekwerk. Lot (straathoekwerker47b).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
97
Sinds een jaar is er een growshop in het dorp en de jongeren die blowen zijn aan het kweken gegaan. Ze houden zich wel aan het maximale aantal planten, maar er komt toch wel heel veel wiet vanaf. Dit verkopen ze dan. Sommigen hebben ook planten binnen staan, met lampen, maar de meesten kweken buiten. Dit is hét gespreksonderwerp. Het lijkt wel of er nergens anders over gepraat kan worden. Petra (jongerenwerker46)
7.3.3 Cannabis en hulpverlening in Gelderland Primaire cannabisproblematiek bij IrisZorg Bij het cluster Behandeling van IrisZorg melden zich in 2009 ongeveer 950 personen met een primaire hulpvraag rond cannabisgebruik. Dit zijn vooral jongvolwassenen en hun aantal groeit al enkele jaren. In de periode 2006-2011 neemt het aantal jongvolwassenen dat zich bij IrisZorg meldt met een primair cannabisprobleem met ruim 40% toe. Het aantal minderjarigen dat zich aanmeldt, verdubbelt in diezelfde periode, maar blijft in absolute aantallen nog laag. Toch draagt dit gegeven bij aan het vermoeden dat in de regio van IrisZorg het aantal probleemgebruikers onder jongvolwassenen dat hulp zal zoeken voor cannabisgebruik, de komende jaren verder zal stijgen. 600
aantal cliënten IrisZorg
500 400 300 200 100 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
18-
36
56
45
46
71
71
18-29
305
389
350
412
457
523
30-41
189
235
192
185
229
247
42+
80
122
102
78
82
97
Figuur 20. IrisZorg cliënten met primaire cannabisproblematiek. Bron: IrisZorg Inforay cliëntenregistratie. NB. Deze cijfers vormen een onderrapportage van het werkelijke aantal probleemgebruikers dat zich meldt bij IrisZorg omdat hierbij alleen naar primaire verslavingsproblematiek wordt gekeken. Wanneer secundaire middelenproblematiek wordt meegewogen, zullen de aantallen hoger uitvallen.
98
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
Regionale spreiding hulpvragers cannabisproblematiek In figuur 7.21 is de stijgende trend in hulpvraag rond cannabisgebruik zichtbaar. In 2001 ligt de prevalentie van de hulpvraag voor cannabisproblemen in de regio Gelderland – net als overigens landelijk – tussen de 1 en 25 personen per 100.000 inwoners. In 2010 is dit beeld veranderd en zien we in de provincie Gelderland veel gemeenten waar het aantal hulpvragers per 100.000 inwoners voor cannabis dubbel zo hoog is als het landelijk gemiddelde. Dit zijn van noord naar zuid: Heerde, Ermelo, Apeldoorn, Zutphen en Doetinchem. Verder is de cannabishulpvraag in de gemeenten Lochem, Arnhem, Rheden en Nijmegen eveneens hoger dan het landelijk gemiddelde. De hulpvraag bij cannabisproblematiek ligt in Gelderland in 2010 hoger dan in de meeste andere provincies.
Figuur 7.21. Regionale spreiding cannabis hulpvraag 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011.
Klinische hulpvraag cannabis bij jeugdkliniek IrisZorg Een eerste analyse van gegevens van 166 cliënten bij de jeugdkliniek van IrisZorg, over de periode april 2010 tot november 2011 leert dat 74% van hen een probleem heeft rond cannabisgebruik: primair (55%), secundair (16%) of tertiair (3%). Ruim de helft van deze hulpvragers is tussen de 18 en 22 jaar oud.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
99
aantallen cliënten
60 40 20 0
primair
secundair
tertiair
afhankelijkheid
misbruik
2010
40
12
3
43
2
2011
49
15
2
56
1
Figuur 7.22. Aantallen cliënten jeugdkliniek IrisZorg met primaire, secundaire of tertiaire cannabisproblematiek, en aantallen cliënten bij wie de diagnose cannabisafhankelijkheid of cannabismisbruik is gesteld; 2010 en 2011. NB: cijfers 2010 hebben betrekking op de maanden vanaf 1-4-2010.
Figuur 7.22 laat de aantallen cliënten zien bij wie cannabisgebruik een primair, secundair of tertiair probleem vormt. In 2011 wordt bij 56 jongeren de diagnose cannabisafhankelijkheid vastgesteld. Cannabisproblematiek neemt onder de cliënten van de jeugdkliniek de eerste plaats in. Monitor drugsincidenten (MDI) In Gelderland zijn twee peilregio’s voor de MDI actief: Ede/Arnhem en Nijmegen. Gelderland wijkt qua percentage cannabisincidenten niet veel af van het landelijk gemiddelde. Dit landelijk gemiddelde wordt echter sterk omhoog getrokken door Amsterdam. In vergelijking met de meeste andere peilregio’s worden in Gelderland weinig cannabisgerelateerde incidenten gemeld bij de MDI.
Figuur 7.23 Drugsincidenten per peilstation. Bron: Trimbos, Vogels, 2011.
100
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
7.4 Samenvattende conclusies en trends cannabis Landelijke ontwikkelingen Cannabisgebruik is in Nederland het meest populair onder jongeren en jongvolwassenen. Traditioneel scoren mannen gemiddeld hoger op alle vormen van gebruik dan vrouwen. Het gebruik onder schoolgaande jongeren is in het laatste decennium teruggelopen. Toch is ruim een op de 20 jongeren tussen de 12 en 16 jaar actuele gebruiker. Dit maakt cannabis het meest populaire nietlegale middel onder jongeren in Nederland. Onder bepaalde kwetsbare groepen jongeren ligt het gebruik hoger. Zo gebruiken jongeren met gedragsproblemen en jongeren die verblijven binnen de jeugdzorg of JJI’s vaker op jonge leeftijd al cannabis dan hun ‘gemiddelde’ leeftijdsgenoten. Deze kwetsbare jongeren lopen door hun hogere gebruik en door andere problemen een significant grotere kans op het ontwikkelen van verslaving, dan de gemiddelde jongere in het reguliere onderwijs. Incidenten met cannabis komen relatief weinig voor. Wanneer cannabis echter gebruikt wordt in combinatie met andere middelen wordt de kans op incidenten groter. Regionale ontwikkelingen •• Het gebruik van cannabis onder volwassenen ligt in de meeste Gelderse regio’s lager dan het Nederlands gemiddelde. •• Het gebruik van cannabis onder scholieren is in de meeste Gelderse regio’s ongeveer gelijk aan het gemiddelde in Oost-Nederland. Volgens de scholieren zijn de meeste ouders niet op de hoogte van dat gebruik. •• De GGD-regio Nijmegen vormt in beide bovenstaande gevallen een uitzondering. Zowel onder volwassenen als onder scholieren ligt het ooit-gebruik en het actuele gebruik hier hoger dan in de andere Gelderse regio’s. •• Ook het cannabisgebruik onder uitgaande jongeren in Nijmegen ligt hoger dan dat van uitgaande jongeren in andere Gelderse steden. •• Cannabis wordt maar weinig tijdens het uitgaan zelf gebruikt en dient vooral ter ontspanning. Een deel van de dagelijkse blowers gebruikt gericht om problemen te vergeten of om even niets meer te voelen. Sommigen van hen zouden liever stoppen, maar zien niet hoe ze dat voor elkaar moeten krijgen. Ze belanden hierdoor in een vicieuze cirkel. •• Wiet is in de regel populairder dan hasj. Gezien de hoge kosten van het middel gaan sommige jongeren zelf wiet kweken of kopen bij thuisdealers. Wat men hier verbouwt of koopt, is van mindere kwaliteit dan in de coffeeshop. •• Het is voor jongeren onder de 18 niet of nauwelijks mogelijk om cannabis in een coffeeshop te kopen. Hulpvraag rond cannabis •• In de hulpverlening is de laatste jaren een stijging te zien onder het aantal jongeren dat hulp vraagt in verband met cannabisgebruik. In zes jaar tijd zagen we bij IrisZorg een stijging van meer dan 40% onder jongeren tussen de 18 en 29 jaar. Hoewel het aantal jongeren onder de 18 jaar dat hulp zoekt bij IrisZorg absoluut gezien klein is, zien we ook daar een stijgende trend. •• We verwachten dat het aantal jongeren onder de 30 jaar dat met een primair cannabisprobleem hulp zoekt bij IrisZorg op korte termijn aanvankelijk verder zal toenemen. Doordat minder jongeren jong beginnen met blowen, zal het aantal hulpvragen zich op de langere termijn echter gaan stabiliseren.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
101
•• Ook onder dertigers hebben we een stijging waargenomen van 25% in de periode 2006-2011. Deze stijging is echter minder consequent over de jaren en het is lastig te voorspellen hoe deze zich verder zal voortzetten. •• In de provincie Gelderland is het aantal hulpvragers per 100.000 inwoners voor een aantal gemeenten ruim dubbel zo hoog dan het landelijk gemiddelde. Hulpvragen die gerelateerd zijn aan cannabis, lijken in Gelderland meer voor te komen en sneller te zijn gestegen in de afgelopen jaren dan in andere provincies in Nederland. •• Incidenten die zijn gerelateerd aan cannabisgebruik komen in Gelderland relatief weinig voor in vergelijking met andere regio’s. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek •• Regionaal onderzoek opzetten naar kwetsbare groepen voor verslaving in Gelderland. Hierbij kan men denken aan het middelengebruik bij jongeren met psychische problemen en/of gedragsproblemen, en aan schooluitvallers. •• Cannabisgebruik in de verschillende Gelderse regio’s blijven monitoren. Hierbij verdient de regio Nijmegen bijzondere aandacht gezien het hoge percentage cannabisgebruikers aldaar. Aandachtsgebieden in het werkgebied van IrisZorg •• Het cannabisgebruik onder volwassenen en scholieren ligt in de regio Nijmegen (veel) hoger dan in de rest van Gelderland. •• Er is weinig bekend over het cannabisgebruik onder kwetsbare groepen jongeren in de regio. Deze groepen hebben een verhoogde kans op problematisch middelengebruik. •• We verwachten dat het aantal jongeren onder de 30 jaar dat op korte termijn met een primair cannabisprobleem hulp zoekt bij IrisZorg verder zal toenemen. •• In Gelderland zijn verschillende regio’s met een hoog percentage hulpvragers voor cannabisgebruik. Dit zijn gemeenten als Ermelo, Apeldoorn, Zutphen, Doetinchem, Arnhem en Nijmegen.
102
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
Hoofdstuk 8
COCAÏNE 103
Tendens 2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
103
8.1 Inleiding Het middel Cocaïne wordt onttrokken aan de bladeren van de cocaplant, die van oorsprong in Peru en Bolivia voorkomt. Snuifcocaïne is een kristalachtig wit poeder. Basecoke of gekookte coke bestaat uit witte of gele kristallen. Gekookte coke ontstaat na verhitting van een oplossing van cocaïnepoeder en een basisch middel, zoals natriumcarbonaat ammonia.
8.2 Landelijke gegevens over het gebruik van cocaïne 8.2.1 Prevalentie en incidentie In Nederland zijn er in 2009 naar schatting 55.000 actuele cocaïnegebruikers. Deze schatting komt van het Nationale Prevalentie Onderzoek. Naar alle waarschijnlijkheid ligt het aantal cocaïnegebruikers in werkelijkheid hoger, omdat in het bevolkingsonderzoek van het NPO probleemgebruikers van harddrugs ondervertegenwoordigd zijn (NPO, Rodenburg et a; 2007; Van Rooij et al., 2011). Het Nationaal Prevalentie Onderzoek vindt in 2009 een hogere lifetime prevalentie van cocaïnegebruik dan in de jaren daarvoor. Mogelijk hangt dit samen met het feit dat er in 2009 een andere meetmethode is gebruikt (verg. § 7.2.1).
percentage
10 8 6 4 2 0 ooit recent actueel
1997 2,6 0,7 0,3
2001 2,1 0,7 0,4
2005 3,4 0,6 0,1
2009 5,2 0,5 0,4
Figuur 8.1. Gebruik van cocaïne onder de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder (percentages); 1997-2009. Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO. Recent gebruik = Gebruik in het afgelopen jaar. Actueel gebruik = Gebruik in de afgelopen maand. NB: In 2009 is er een andere onderzoeksmethoden gebruikt. Dit heeft mogelijk invloed gehad op de gevonden toename van de prevalentie van cocaïnegebruik in dat jaar.
Het ooit-gebruik van cocaïne komt het meest voor in de leeftijdsgroep van 24-44 jaar, gevolgd door 15-24 jaar, en is het laagst bij de groep 45-64 jaar (figuur 8.2). In 2009 ligt zowel het ooit-gebruik als het recent gebruik bij mannen hoger dan bij vrouwen (figuur 8.3). Het aantal actuele gebruikers is te klein om tussen groepen te kunnen differentiëren.
104
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
Cocaïne lijkt populairder in stedelijke gebieden dan in niet-stedelijke gebieden. Recent gebruik ligt op 2% in zeer stedelijke gebieden, tegenover 0,5% in weinig stedelijke en 0,7% in niet-stedelijke gebieden. 9 8 7
percentage
6 5 4 3 2 1 0
15-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
ooit-gebruik
4,8
8
2,5
recent gebruik
2,4
1,5
0,2
Figuur 8.2 Cocaïnegebruikers in Nederland 2009 naar leeftijd als percentage van ooit-gebruik en recent gebruik. Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO. (Van Rooij et al., 2011).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
105
9 8 7
percentage
6 5 4 3 2 1 0 mannen
vrouwen
ooit-gebruik
7,8
2,5
recent gebruik
1,8
0,5
Figuur 8.3 Cocaïnegebruikers in Nederland 2009 naar geslacht als percentage van ooit-gebruik en recent gebruik. Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO. (Van Rooij et al., 2011).
8.2.2 Cocaïnegebruik bij jongeren Cocaïne is in vergelijking met alcohol en cannabis minder populair onder scholieren. In de leeftijdsgroep van 15-24 jaar ligt het ooit-gebruik van cocaïne op 5% (Van Rooij et al., 2011). Recent gebruik komt onder scholieren, net als overigens in de hele Nederlandse samenleving, vaker voor bij jongens dan bij meisjes (2% versus 0,5%) en is met ruim 2% het hoogst bij jongeren tussen de 15 en 24 jaar. Het recente gebruik komt het meest voor bij jongeren in zeer stedelijke gebieden en het minst in weinig of niet-stedelijke gebieden. Uit het Peilstation scholieren (Monshouwer et al., 2008) blijkt dat er al enkele jaren een daling plaatsvindt in het percentage leerlingen dat ervaring heeft met cocaïne (ooit-gebruik). Echter, het percentage actuele gebruikers is redelijk stabiel en is in 2007: 0,8%.
106
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
3,5 3
percentage
2,5 2 1,5 1 0,5 0
1988
1992
1996
1999
2003
2007
ooit-gebruik
1,2
1,6
3
2,8
2,2
1,7
actueel gebruik
0,4
0,4
1,1
1,2
0,8
0,8
Figuur 8.4 Trends onder scholieren tussen de 12 en 16 jaar in gebruik van cocaïne. Bron: NPO, Monshouwer et al., 2008.
8.2.3 Cocaïnegebruik door bijzondere groepen jongeren Uitgaande jongeren Cocaïnegebruik - en dan vooral het snuiven ervan - is onder uitgaande jongeren relatief populair. Het gebruik zou in alle regio’s van Nederland voorkomen (Doekhie et al., 2010). Onder uitgaanders in clubs in Amsterdam nemen we tussen 2003 en 2008 een daling waar in het percentage ooitgebruikers van 39% naar 33%. Het percentage actuele gebruikers blijft stabiel op 14% (Benschop, Nabben en Korf, 2010). Onderzoek onder sleutelfiguren geeft aan dat in het zuiden van het land de laatste jaren een inhaalslag is gemaakt; het gaat hierbij vooral om dorpsjeugd die in het weekend gebruikt (Doekhie et al., 2010). Cocaïne blijft relatief populair bij bezoekers van party’s en clubs, zo blijkt uit landelijk onderzoek (Van der Poel et al., 2010). Ongeveer 12% van de bezoekers, speciaal in de leeftijdsgroep van 25 tot 29 jaar, is actueel gebruiker. Van de bezoekers van clubs en discotheken (gemiddelde leeftijd 22 jaar) heeft 16% ervaring met cocaïne en is 5% actueel gebruiker. Er zijn wel regionale verschillen: in het Oosten en Noorden van het land is het actueel gebruik rond de 3%, waar in het Zuiden en Westen 6% wordt gevonden. Kwetsbare groepen Bepaalde groepen jongeren lopen meer risico voor middelenproblematiek en verslaving dan reguliere scholieren. Dit hangt samen met verschillende risicokenmerken van personen, bijvoorbeeld gedragsproblemen en psychische problemen. Hoe meer risicokenmerken iemand heeft, des te
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
107
groter de kans op het ontwikkelen van (psychische) stoornissen. Daarnaast kan een stoornis leiden tot één of meerdere andere stoornissen. Om ontsporing bij kwetsbare groepen te voorkomen, is het belangrijk dat men zo vroeg mogelijk aandacht besteedt aan de risicokenmerken en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken (Snoek et al., 2010). In vergelijking met jongeren op reguliere scholen, vinden we een relatief frequent cocaïnegebruik bij jongeren in het speciaal onderwijs, vooral in de leeftijdsgroepen van 14-15 en 16 jaar. Vooral cocaïnegebruik onder 16-jarigen in het REC-4 onderwijs is met 13% relatief hoog. Hierbij moeten we aantekenen dat het hier om een kleine groep jongeren gaat: nog geen 2% van de totale populatie scholieren (Kepper et al., 2009). In hetzelfde onderzoek onder jongeren in de jeugdzorg vinden we ook hogere percentages dan bij de gemiddelde populatie met betrekking tot ooit-gebruik. Gemiddeld heeft 18% van de jongens van 12-16 jaar in de jeugdzorg ooit cocaïne gebruikt. percentage
15 10 5 0
regulier
REC-4
Pro
LWOO
12- 13 jaar 14-15 jaar
0,9 1,7
1,1 6,5
1,7 2,4
0,6 2,5
16 jaar
2,5
13,1
3,2
2
Figuur 8.5. Percentages ooit-gebruik van cocaïne onder jongeren in het speciaal en regulier onderwijs. Bron: (Kepper et al., 2009). Legenda: REC-4= Cluster-4 scholen, voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. PrO= PraktijkOnderwijs, voor moeilijk lerende kinderen. LWOO= LeerWegOndersteunend Onderwijs, voor leerlingen die extra begeleiding behoeven.
Onderzoek onder jongens tussen de 13 en 18 jaar in justitiële jeugdinrichtingen (JJI) levert hoge percentages ooit-gebruik van cocaïne op. Gemiddeld heeft 18% voor detentie wel eens cocaïne gebruikt. Voor 13-14 jarigen in JJI ligt dit percentage op 13%, voor 15-16 jarigen op 17% en voor 17-18 jarigen op 21%. Ongeveer 4% geeft aan tijdens verblijf in de JJI cocaïne te hebben gebruikt (Kepper et al., 2009). Sleutelfiguren in de Antenne monitor van 2009 rapporteren dat bij sommige groepen dak- en thuisloze (probleem) jongeren met crack geëxperimenteerd wordt (Nabben et al., 2010).
8.2.4 Cocaïne en hulpverlening Hulpvragen rond cocaïnegebruik in de verslavingszorg In 2010 zijn er landelijk ongeveer 9.500 hulpvragers met cocaïnegebruik als primair probleem; ongeveer 85% van deze cliënten is al eerder in behandeling geweest. Bij cocaïne hulpvragers lijken de begrippen ‘onderhoudszorg’ en ‘draaideurcliënt’ steeds meer van toepassing te zijn. Net als bij alcohol stijgt de gemiddelde leeftijd van de hulpvragers. Het aantal jongeren onder de 25 jaar met een cocaïnehulpvraag is in 2010 minder dan 10% (Ouwehand et al., 2011).
108
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
Tabel 8.1. Cocaïnehulpvragers 2010.
Demografie Aantal hulpzoekers
9.437
Man : Vrouw
83 : 17 %
Gemiddelde Leeftijd
36,6 Jaar
Aandeel 25-
9,7%
Aandeel 55+
3,8%
Aandeel autochtoon
71,9%
Aantal per 100.000 inwoners
57
Problematiek Aandeel in verslavingszorg
12,4%
Crack : Snuifcoke
55 : 45 %
Enkelvoudig : meervoudig
39 : 61 %
Eerste inschrijving ooit
14%
Gemiddeld aantal contacten/cliënt
28
Bron: Ouwehand et al., 2011.
In de jaren 90 is er sprake van een sterke toename in de hulpvraag voor cocaïnegebruik Deze trend zet zich in 2000 aanvankelijk voort, totdat rond 2004 een stabilisatie optreedt. In 2010 is sprake van een lichte daling in de hulpvraag rond cocaïne (figuur 8.6). Het aandeel van hulpvragers rond dit middel is afgenomen van 15% in 2001 naar 12% in 2010. cocaïne is inmiddels door cannabis verdrongen van de derde naar de vierde plaats qua aandeel in de totale hulpvraag. 12000 10000 8000 6000 4000 2000 0 aantal hulpvragers
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
9216
9999
9824
9599
9981
9686
9993
9437
Figuur 8.6. Aantal hulpvragers voor cocaïne als primaire problematiek; 2003-2010. Bron: Ladis rapportages 2004-2011.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
109
Hoewel het aantal hulpvragers met cocaïne als primair probleem in 2010 iets afneemt ten opzichte van 2009, is hun aantal altijd nog hoger dan dat in 2001. In dat jaar leggen 42 per 100.000 inwoners in Nederland een hulpvraag neer rond cocaïnegebruik. Dit aantal neemt toe naar 57 per 100.000 in 2010. Hierbij is sprake van regionale verschillen zoals blijkt uit figuur 8.7. In 2001 is in enkele grote steden (Amsterdam, Rotterdam) sprake van een hulpvraag door 101-125 personen per 100.000 inwoners. In de regio Noord-Brabant vragen tussen 50 en 100 personen hulp in verband met cocaïnegebruik. In 2010 is te zien dat de hulpvraag niet alleen in Amsterdam en Rotterdam, maar ook in Enschede is toegenomen naar meer dan 125 personen per 100.000 inwoners. Maar ook in Utrecht, Groningen, Arnhem, Den Bosch en Breda ligt de prevalentie van de hulpvraag boven de 100 per 100.000 inwoners.
Figuur 8.7. Totaal aantal hulpvragers cocaïneproblematiek per 100.000 inwoners in 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011.
Ziekenhuisopnames Het aantal ziekenhuisopnames voor cocaïne is beperkt. In de Dutch Hospital Data (DHD) van 2009 stelt men 100 keer cocaïnemisbruik of -verslaving als hoofddiagnose en 637 keer als nevendiagnose. Deze laatste groep lijkt, ondanks fluctuaties, de laatste jaren te zijn toegenomen. De groei tussen 2008 en 2009 was 3%. 658 mensen worden één of meerdere keren opgenomen in het ziekenhuis voor cocaïnegebruik. Het merendeel van deze ziekenhuisopnames betreft mannen (78%); qua leeftijd is er sprake van een evenwichtige spreiding over de leeftijdsgroepen.
110
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
700 600
aantal
500 400 300 200 100 0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Hoofddiagnose
67
81
84
80
89
101
90
114
131
100
Nevendiagnose
377
451
562
506
551
547
514
607
617
637
Figuur 8.8. Klinische opnames in algemene ziekenhuizen gerelateerd aan cocaïne. Weergegeven is het aantal diagnoses; in deze figuur is niet gecorrigeerd voor dubbeltellingen van personen. Bron: Uit Van Laar et al, (2011), uit de Dutch Hospital Data
Monitor drugsincidenten (MDI) De MDI laat in figuur 8.9 zien welk percentage incidenten cocaïnegerelateerd is, gekleurd in paars. Opvallend is het grote verschil tussen Amsterdam en de rest van Nederland. Waar cocaïne in Amsterdam verantwoordelijk is voor de helft van alle incidenten, is dit in de rest van Nederland ‘slechts’ bij 10% van de incidenten het geval. Incidenten met cocaïne zijn in ruim 40% van de gevallen licht, ruim 40% is matig en in iets meer dan 10% van de gevallen is het ernstig (Vogels, 2011).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
111
Figuur 8.9 Drugsincidenten in Nederland. Bron: Vogels, 2011.
8.3 Regionale gegevens over het gebruik van cocaïne 8.3.1 Prevalentie en incidentie Er bestaan geen regionale cijfers over het cocaïnegebruik onder de Gelderse bevolking. In de volwassenenmonitor uit 2008 van de regionale GGD wordt wel gevraagd naar ervaring met harddrugs in het algemeen. Onderstaande cijfers vormen geen goede indicatie van het cocaïnegebruik onder volwassenen in Gelderland, maar geven wel verschillen weer in harddrugsgebruik tussen de regio’s.
percentage
15 10 5 0
Ooit-gebruik
Actueel gebruik
Gelre-IJssel
3
1
Rivierenland
3
1
Nijmegen
10
1
Figuur 8.10 Harddrugsgebruik in Gelderland onder volwassenen in de leeftijd van 18-65 jaar. Bron: GGD Volwassenenmonitor, 2009
112
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
Het gemiddelde actuele gebruik van harddrugs ligt in Gelderland voor alle regio’s voor zover bekend op ongeveer 1%. In het ooit-gebruik nemen we wel een verschil waar: in de regio Nijmegen hebben meer volwassenen ooit harddrugs gebruikt in vergelijking met de andere regio’s. Vooralsnog moeten we er dus van uitgaan dat de prevalentie van cocaïnegebruik onder de volwassen bevolking van de regio Gelderland gelijk is aan de landelijk bekende prevalenties van 5,2% voor de lifetime-, 0,5% voor de jaar- en 0,4% voor de maandprevalentie. Het gaat dan om ongeveer 62.000 personen in de regio die ooit cocaïne hebben gebruikt en 4.800 personen die de afgelopen maand cocaïne gebruikten.
8.3.2 Jongeren en cocaïne in Gelderland De E-MOVO studie vraagt naast alcohol en cannabis ook naar harddrugsgebruik onder jongeren. Hierbij worden echter niet specifieke middelen uitgevraagd. De percentages kunnen daarom niet verder uitgesplitst worden naar verschillende typen harddrugs. 6 5
percentage
4 3 2 1 0
Ooit-gebruik
Actueel gebruik
Gelre-IJssel
3
1
Gelderland Midden
4
2
Rivierenland
3
2
Nijmegen
5
3
Oost-Nederland
4
2
Figuur 8.11 Harddrugsgebruik onder schoolgaande jongeren in klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs in Gelderland Bron: E-MOVO rapportages GGD- en Gelre-IJssel, Gelderland-Midden, Rivierenland, Nijmegen.
Uitgaande jongeren in Gelderland Uit het Uitgaan & Middelen-onderzoek (IrisZorg 2011) blijkt dat de lifetime prevalentie van cocaïnegebruik onder uitgaande jongeren 10% en het actuele gebruik 2% is. Het ooit-gebruik bij mannen is 10% en het actuele gebruik is 2%. De cijfers bij vrouwen zijn respectievelijk: 11% en 2%. Ter vergelijking: Landelijk onderzoek naar middelengebruik op grootschalige party’s laat zien dat daar gemiddeld 12% van de bezoekers een actuele cocaïnegebruiker is. In het Uitgaan & Middelen Onderzoek van IrisZorg is echter het uitgaanspubliek, rondlopend in stadscentra benaderd. Op
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
113
basis van deze vergelijking kan daarom niet gesteld worden dat cocaïnegebruik in de Gelderse gemeenten, waar de uitgaanders zijn geënquêteerd, in frequentie afwijkt van landelijke gemiddelden. Het cocaïnegebruik (snuiven) varieert tussen de steden: in Arnhem is er bij zowel mannen als vrouwen sprake van meer ooit-gebruik en actueel gebruik dan in andere steden. De leeftijd van de respondenten ligt in deze stad echter gemiddeld iets hoger dan die in de andere steden. Het hogere cocaïnegebruik kan hiermee verband houden. Mannen hebben gemiddeld vaker ervaring met cocaïne dan vrouwen in de meeste steden.
percentage
25 20 15 10 5 0 man vrouw
Arnhem 21,3
Doetinchem 2,8
Ede 8,3
Nijmegen 7,5
Tiel 9,5
19,1
0
11,1
0
8,6
Figuur 8.12. Ooit-gebruik van cocaïne onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011.
percentage
5 4 3 2 1 0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
man
4,3
vrouw
2,9
Tiel
1,4
0
2,5
0
0
2,8
0
2,9
Figuur 8.13. Actueel gebruik van cocaïne onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011.
In hetzelfde onderzoek wordt jongeren ook gevraagd naar hun ervaringen met basecoke. Dit middel is door één vrouw in Arnhem ooit-gebruikt, mannen hebben er iets meer ervaring mee.
114
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
Tabel 8.2 Gebruik van basecoke door uitgaande Gelderse mannen in de leeftijdscategorie van 15-29 jaar (n=225).
Stad
Ooit-gebruik %
Actueel gebruik %
Arnhem
2,1
0
Doetinchem
1,4
0
Ede
0
0
Nijmegen
5,0
2,5
Tiel
2,4
0
Panelstudie In de jaarlijkse panelstudie van IrisZorg bevragen we jongeren en sleutelfiguren als horecamedewerkers, jongerenwerkers en straathoekwerkers op hun signalen over alcohol- en drugsgebruik. In 2011 is het cocaïnegebruik van jongeren in 22 netwerken van uitgaande jongeren en hangjongeren in kaart gebracht. Hierbij hebben we de aandacht specifiek gericht op de achtergronden en wijzen van gebruik en de verkrijgbaarheid van cocaïne. In bijlage IV vindt u een schematische weergave van de kenmerken van de jongeren per netwerk. De schattingen van het aantal gebruikers en de frequentie van gebruik per netwerk is weergegeven in bijlage III. Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting In tweederde (68%) van de netwerken, zowel uitgaanders als hangjongeren, snuiven jongeren en jongvolwassenen cocaïne. Meestal betreft het hier zo’n 10 tot 20% van de mensen in de grotere netwerken. In alle eerdere panelstudies van Tendens kwam duidelijk naar voren dat het daarbij vooral om 20-plussers in stadse netwerken ging. Dit jaar is het onderscheid in leeftijd en mate van stedelijkheid minder zichtbaar en zien we meer cokegebruik onder jongeren en in dorpen. Voorheen waren het toch de stadse jongeren uit ofwel achterstandsgebieden of juist de hippe stappers. Nu komt het in alle groepen voor en zeker onder de stappers uit de omliggende dorpen. Abel (politie22a) Wekelijks cokegebruik komt in de meeste netwerken niet of nauwelijks voor. Men beperkt het veelal tot maximaal één keer per maand. Opvallend is het wekelijks coke snuiven door een paar dak- en thuisloze meiden, aangezien het duur is en hun financiële situatie veelal zorgwekkend is. Jeugdhulpverlener Ella69 vertelt dat bij een deel van hen cokegebruik mede een oorzaak is van hun problemen. Bij anderen is het een vorm van omgaan met hun situatie, zoals werken in de prostitutie. Coke snuiven komt in alle settings voor, maar is geconcentreerd in discotheken, cafés en op party’s. Een paar liefhebbers hebben een uitgesproken voorkeur voor een setting, waarbij vermeende (sociale) controle een rol speelt. Een groep voetbalsupporters gebruikt mede om die reden bijvoorbeeld meer coke tijdens uitwedstrijden dan bij thuiswedstrijden, vertelt Ben (voetbalsupporter21b). Feline ziet dat bij thuisfeestjes.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
115
Coke wordt het meest gebruikt op thuisfeestjes. Coke is toch lastiger om stiekem te doen dan pillen en thuis hoef je nergens op te letten. Feline (uitgaander57) Motief, effect en imago Cocaïne (Wit, Snats, Witte Waas, SOS, Snuif) is geliefd om het oppeppende effect; het geeft meer energie, alertheid en het maakt de gebruiker meer zelfverzekerd. Ben21b vermoedt dat het de voetbalsupporters dat zetje extra geeft om de confrontatie met de supporters van de tegenstander aan te durven gaan. Verder blijft de combinatie met alcohol geroemd. Met coke ga je het dronken gevoel van alcohol tegen en kun je meer en langer drinken. Enkele uitgaanders in het panel vinden coke een prettiger werking hebben dan ecstasy: het werkt meteen, is beter te reguleren en je wordt er niet ziek van. Zeker in de tijd dat de ecstasy van lage kwaliteit is, speelt dit een rol. Hierdoor nemen vrienden eerder coke dan ecstasy aan van vreemden, aldus Milou (uitgaander66). Daarnaast is cocaïne sowieso relatief gemakkelijk te krijgen. Volgens panelleden spelen beide motivaties mee in het feit dat cocaïne, net als voorgaande jaren, meer impulsief gebruikt wordt dan ecstasy. In het netwerk van Frederik, Hendrik en Jan wordt cokegebruik wel van tevoren gepland. We rijden meestal met elkaar mee in auto’s naar party’s. Soms gaan we met het openbaar vervoer. Voor we gaan, gebruiken we speed of coke. En we roken wat wietjes van tevoren of in de auto. Het is gebruikelijk om vóór je naar binnen gaat, nog wat te nemen. Ook wordt er wel wat in de auto achtergelaten voor later. Bij de ingang wordt iedereen gefouilleerd, dus verstoppen we de middelen waar niet wordt gefouilleerd. Meestal heeft iemand voor zichzelf mee. Snuiven doe je vaak met z’n tweeën bij de wc’s. Met pillen zoek je even een stil hoekje op. Hendrik & Jan (jongeren36a) Naast de prettige effecten van cocaïne zien panelleden ook de nadelen van het gebruik. Zo worden gebruikers sneller opgefokt tot agressief en lopen vechtpartijen sneller uit de hand. Als je zelf pillen op hebt en de andere coke kan dat wel eens botsen. Cokegebruikers gaan heel popie Jopie doen en heel veel praten, als je pillen hebt geslikt wil je juist veel minder praten en lekker in de flow zitten. Dat kan wel eens botsen. Feline (uitgaande57) Ook benoemen zij het middel als ‘link’ omdat steeds meer willen en verslaving snel op de loer liggen. Omdat coke een duur middel is, kunnen ook financiële problemen de kop opsteken. Dit heeft ook invloed op de sfeer in het café, merkt Riny (portier9a). De sfeer verandert enorm als er veel coke gebruikt wordt. Het wordt een kutsfeer, iedereen let op iedereen, want iedereen krijgt nog geld van elkaar. Riny (portier9a) Dosering, toediening en markt Coke wordt gesnoven via een lijntje of sleutelpunt in de neus (‘sleutelen’). Meestal gebruikt men een halve tot een hele gram per uitgaansavond. Als de financiële draagkracht dat niet toelaat, wordt deze hoeveelheid door meerdere mensen in de groep gedeeld. De prijs van cocaïne is vrij constant, namelijk tussen 40 en 50 euro per gram.
116
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
Liefhebbers hebben een vaste dealer, maar kopen ook wel via bekenden of vreemden op straat of in uitgaansgelegenheden. Ook portiers worden als dealers genoemd. Het middel komt meer vanzelf op je pad dan andere uitgaansmiddelen, zoals ecstasy, zeggen meerdere panelleden. Bij coke valt op dat het ook aangeboden wordt, zonder dat je er naar vraagt. De vraag kun je wat regelen, gaat vaak over coke. Het lijkt de meest voorkomende handeldrugs te zijn in publieke uitgaanssetting. Marc (jongere56)
8.3.3 Cocaïne en hulpverlening in Gelderland Primaire cocaïneproblematiek bij IrisZorg Bij het cluster Behandeling van IrisZorg is het aantal cliënten dat zich jaarlijks meldt met een primair cocaïneprobleem teruggelopen van ongeveer 600 in 2006 naar ongeveer 500 in 2011. Jongvolwassenen in de leeftijd van 18-29 jaar vormden de grootste groep hulpvragers in verband met primaire cocaïneproblemen. Het aantal hulpvragers in deze leeftijdscategorie is aan het afnemen (figuur 8.14). De daling in deze groep verklaart 80% van de daling in het totaal aantal primaire cocaïnecliënten bij IrisZorg. Dertigers vormen binnen IrisZorg de grootste groep cliënten met betrekking tot cocaïne en er lijkt bij deze groep geen sprake te zijn van een echte stijgende of dalende trend. Dit laatste zien we ook terug bij veertigers en vroege vijftigers (de 42-53 jarigen): ook hun aantal is over de laatste zes jaar vrij stabiel. Onder 54-plussers is het aantal primaire cocaïneverslaafden jaarlijks relatief klein. De cijfers zijn enkel gebaseerd op het aantal primaire hulpvragen en vormen daarom een onderschatting van het totaal aantal hulpvragers. 300
percentage
250 200 150 100 50 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
3
4
4
4
6
1
18-29 jaar
242
241
194
188
160
162
30-41 jaar
233
271
244
240
242
229
42-53
106
116
94
108
93
90
54+ jaar
20
27
28
21
24
27
18- jaar
Figuur 8.14 Aantal hulpvragers bij primaire cocaïneproblematiek bij IrisZorg; 2006-2011. Bron: IrisZorg Inforay cliëntenregistratie. NB. Deze cijfers vormen een onderrapportage van het werkelijke aantal probleemgebruikers dat zich meldt bij IrisZorg omdat hierbij alleen naar primaire verslavingsproblematiek wordt gekeken. Wanneer secundaire middelenproblematiek wordt meegewogen, zullen de aantallen hoger uitvallen.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
117
Regionale spreiding hulpvragers cocaïneproblematiek Landelijke cijfers laten in de periode 2001-2010 een lichte stijging zien van het aantal hulpvragen vanwege cocaïnegebruik. Deze stijging is terug te vinden in de regio Gelderland. In 2001 is de cocaïnehulpvraag in deze regio laag, met uitzondering van die in de gemeente Arnhem (76-100 personen per 100.000 inwoners). In 2010 is te zien dat de hulpvraag in een aantal gemeenten in deze regio is toegenomen. De gemeente Zutphen vormt hierbij een opvallende uitschieter. In 2001 is het aantal hulpvragers in verband met cocaïne in deze gemeente nog onder gemiddeld, in tegenstelling tot 2010 waar het ruim boven het landelijk gemiddelde uitstijgt. In de regio Apeldoorn wordt een iets minder sterke, maar vergelijkbare trend gezien. Ook in Arnhem en Nijmegen is een stijging te zien, vergelijkbaar met die in veel andere grote steden in Nederland. Tot slot valt in Gelderland de gemeente Doesburg op als opmerkelijke stijger. Gezien het relatief geringe aantal inwoners van deze gemeente is de kans op vertekening door een kleine groep echter groot.
Figuur 8.15. Totaal aantal hulpvragers cocaïneproblematiek per 100.000 inwoners in 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011.
Klinische hulpverlening cocaïne bij IrisZorg: jeugd In de Jeugdkliniek van IrisZorg in Tiel is in 2010 in totaal bij 12 van de 74 opgenomen jongeren cocaïneproblematiek vastgesteld (16%). In 2011 is dit het geval bij 14 van de 89 opgenomen jongeren (eveneens 16%). Het gaat daarbij om cocaïnegebruik als primaire, secundaire of tertiaire problematiek (figuur 8.16). De diagnose cocaïneafhankelijkheid (DSM-IV diagnose 304.20 is bij 10 jongeren gesteld in 2010 en bij 9 jongeren in 2011. Misbruik van cocaïne (DSM-IV diagnose 305.60) is bij respectievelijk 8 en 6 jongeren vastgesteld (figuur 8.16).
118
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
aantallen cliënten
15 10 5 0 2010 2011
primair
secundair
tertiair
afhankelijkheid
misbruik
4 6
2 4
6 4
10 9
8 6
Figuur 8.16. Aantallen cliënten jeugdkliniek IrisZorg met primaire, secundaire of tertiaire cocaïneproblematiek, en aantallen cliënten bij wie de diagnose cocaïneafhankelijkheid of cocaïnemisbruik is gesteld; 2010 en 2011.
Hoewel het hier lijkt alsof er sprake is van een toename van de primaire en secundaire cocaïneproblematiek, is dit een vertekening, omdat de jeugdkliniek van IrisZorg pas per 1 april 2010 haar deuren heeft geopend. Er is dus eerder sprake van een afname. Wat betreft primaire problematiek neemt cocaïne – samen met gamen en amfetaminegebruik - de vierde plek in bij de jongeren van de jeugdkliniek na cannabis, alcohol, en GHB. Monitor drugsincidenten (MDI) In Gelderland zijn twee peilregio’s voor de MDI actief: Ede/Arnhem en Nijmegen. Gelderland wijkt qua percentage cocaïne-incidenten niet veel af van het landelijk gemiddelde. Incidenten lijken relatief vaak voor te komen in de regio Nijmegen in vergelijking met de regio Ede/Arnhem (Vogels, 2011).
Figuur 8.17 Drugsincidenten per peilstation. Bron: Trimbos, Vogels, 2011
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
119
Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) Er worden in 2011 opvallend veel cocaïnemonsters in Nijmegen aangeleverd bij de testservice: 24% van het totaal. In Arnhem gaat het bij 9% van alle aangeleverde samples om cocaïne. Landelijk gezien ligt dit aantal op ongeveer 11%. Er is geen eenduidige verklaring voor dit verschil. In de 160 aangeleverde cocaïnemonsters is het gemiddelde percentage cocaïne 46%. Dit percentage is in eerdere jaren hoger. 60
50
percentage
40
30
20
10
0 cocaïne gehalte
2008
2009
2010
2011
57
50
51
46
Figuur 8.18 Percentage cocaïne in aangeleverde cocaïnemonsters bij de DIMS over de laatste 4 jaar. Bron: DIMS 2012.
In totaal zijn 14 verschillende versnijdingmiddelen aangetroffen in de cocaïnemonsters. De stoffen die het meest voorkomen zijn: levamisol (in 97 monsters) en fenacetine (in 55 monsters). Beide middelen zijn niet onschuldig. Er zijn aanwijzingen dat levamisol schade veroorzaakt aan het afweersysteem en fenacetine mogelijk kankerverwekkend is en nierschade kan veroorzaken. Een relatief nieuw versnijdingmiddel is hydroxine; dit middel werd 21 keer gesignaleerd.
8.4 Samenvattende conclusies en trends cocaïne Landelijke ontwikkelingen In vergelijking met middelen als alcohol en cannabis is cocaïne veel minder populair bij de Nederlandse bevolking. Ongeveer 1 op de 20 mensen heeft ervaring met cocaïne. Het recente gebruik ligt het hoogst onder jongeren (15-24 jaar), maar het ooit-gebruik komt juist weer meer voor onder mensen in de leeftijd van 25-44 jaar. Mannen hebber vaker ervaring met dit middel dan vrouwen. Onder scholieren is de laatste jaren sprake van een daling van het ooit-gebruik van cocaïne. Het actuele gebruik blijft wel ongeveer gelijk. Onder bepaalde groepen uitgaanders is cocaïne, net als
120
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
ecstasy en amfetamine, relatief populair. Dit betreft vooral bezoekers van party’s, discotheken en clubs. Gebruik lijkt bij het uitgaanspubliek het vaakst voor te komen onder twintigers. Bij bepaalde kwetsbare groepen treffen we meer gebruikers aan dan in de gemiddelde populatie. Het gaat hierbij om jongeren in het speciaal onderwijs met gedragsproblemen, jongeren in de jeugdzorg en jongeren verblijvend in justitiële jeugdinstellingen. Regionale ontwikkelingen •• Er is weinig bekend over het cocaïnegebruik onder de bevolking van Gelderland. Men schat dat het aantal volwassen actuele gebruikers iets onder de 5.000 ligt; dit komt overeen met 0,4% van de Gelderse bevolking. •• Onder het reguliere uitgaanspubliek heeft gemiddeld iets minder dan een op de tien ondervraagden in de regio Gelderland ervaring met cocaïne. De lifetimeprevalentie is vooral hoog in de gemeente Arnhem, wat mogelijk samenhangt met de iets hogere leeftijd van de respondenten in deze gemeente. Actueel gebruik komt weinig voor onder het reguliere uitgaanspubliek. •• Ervaring met basecoke komt onder het uitgaanspubliek nauwelijks voor. •• In de panelstudie wordt in tweederde van de netwerken van uitgaanders en hangjongeren weleens cocaïne gebruikt. Het gaat daarbij om een klein percentage van de deelnemers per netwerk. Meestal gebruiken ze maximaal eens per maand cocaïne en concentreert het gebruik zich vooral in uitgaansgelegenheden. Over het algemeen gebruikt men een halve tot hele gram per uitgaansavond. Volgens een panellid is cocaïne nu een van de meest voorkomende harddrugs in de publieke uitgaanssettings en wordt het vaak aangeboden zonder dat men er naar vraagt. •• Voetbalsupporters zouden vooral tijdens uitwedstrijden gebruiken, waardoor zij eerder de confrontatie met supporters van de tegenstander durven aangaan. •• De combinatie met alcohol blijft populair omdat dit het dronken gevoel tegengaat en er langer kan worden doorgegaan. Cocaïne is volgens enkelen een fijner middel dan ecstasy omdat het beter te reguleren is, en het zou relatief makkelijk verkrijgbaar zijn. •• Incidenten met cocaïne doen zich veel vaker voor in Nijmegen dan in de regio Ede/Arnhem. •• Cocaïnemonsters worden vaker ingeleverd bij de testsservice in de regio Nijmegen dan in de regio Ede/Arnhem (en landelijk). •• Het vorige punt in combinatie met de signalen uit panelstudie die aangeven dat cocaïne een van meest prominente middelen in het uitgaanscircuit zou zijn, kan wijzen op een opmars van cocaïne in de regio, in het bijzonder Nijmegen. •• Cocaïne wordt de laatste jaren minder sterk en vrijwel altijd versneden met andere middelen; sommige hiervan brengen additioneel risico met zich mee bovenop het gebruik van cocaïne zelf. Hulpvraag rond cocaïne •• Het aantal hulpvragers met cocaïne als primair probleem daalt licht bij IrisZorg. •• Tegelijkertijd zien we wel een stijging van het aantal hulpvragen bij cocaïnegebruik in Gelderland per 100.000 inwoners. Deze tegenstrijdigheid kan mogelijk verklaard worden door het gegeven dat veel cocaïneverslaafden vaak een poly-drugsverslaving hebben. Hierdoor kan het zijn dat een andere middel dan cocaïne geregistreerd wordt als primair probleem, maar dat een cliënt ook voor cocaïnegebruik in behandeling is. •• Bij IrisZorg is de grootste groep probleemgebruikers tussen de 30 en 41 jaar oud. Het aantal twintigers dat hulp zoekt is de laatste jaren voorzichtig aan het dalen. •• De hulpvraag neemt vooral toe in de grotere steden. In de regio Gelderland valt Zutphen in het bijzonder op als gemeente waar sprake is van een grote hulpvraag rond cocaïne.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
121
Aanbevelingen voor vervolgonderzoek •• Er zijn weinig cijfers omtrent cocaïnegebruik in Gelderland. Nieuw onderzoek kan hier inzicht in verschaffen. Hierbij zou zowel gekeken moeten worden naar de algemene bevolking als naar het gebruik onder kwetsbare groepen in de regio. Aandachtsgebieden in het werkgebied van IrisZorg •• Cocaïnegebruik in Gelderland ligt onder uitgaande jongeren in Arnhem vrij hoog en is in de regio Nijmegen mogelijk in opmars. •• Cocaïne wordt steeds meer versneden met andere middelen, die niet ongevaarlijk zijn. •• Het aantal primaire hulpvragen bij cocaïnegebruik lijkt te dalen bij IrisZorg, voornamelijk bij twintigers. Maar het totaal aantal hulpvragen als secundair en tertiair rond cocaïne is de laatste jaren gestegen in Gelderland. Deze ogenschijnlijke tegenstelling hangt samen met de wijze van registratie.
122
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 8 Cocaïne
Hoofdstuk 9
ECSTASY & AMFETAMINE Hoofdstuk intro's def.indd 9
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis24-05-12
16:32 123
9.1 Inleiding In dit hoofdstuk bespreken we twee middelen, ecstasy en amfetamine. Beide middelen vallen onder de psychostimulantia en worden in veel onderzoeken gezamenlijk bestudeerd. In dit hoofdstuk bestuderen we beide middelen zoveel mogelijk apart. Waar dit niet gebeurt, is dit duidelijk aangegeven. Het middel > ecstasy Ecstasy is een verzamelnaam. Het middel wordt ook wel als XTC geschreven, en bevat de werkzame stof MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine). Het heeft een stimulerend en bewustzijnsveranderend effect. Soms worden pillen verkocht als ecstasy, maar bevatten ze geen MDMA. Naast MDMA treffen we soms ook varianten hiervan in ecstasy aan, zoals MethyleenDioxEthylAmfetamine (MDEA) en MethyleenDioxyAmfetamine (MDA) (Bron: Trimbos Instituut). > amfetamine Amfetamine is een synthetische drug met een stimulerende werking. Het werd oorspronkelijk gebruikt als medicijn en wordt meestal als poeder verkocht. Incidenteel wordt het ook als pil of als capsule verkocht. Het heeft een sterke (chemische) geur en smaak. Het wordt door gebruikers meestal gesnoven of geslikt (Trimbos Instituut).
9.2 Landelijke gegevens over het gebruik van ecstasy en amfetamine 9.2.1 Prevalentie en incidentie Het Nationaal Prevalentie Onderzoek (NPO, Rodenburg et al., 2007; Van Rooij et al., 2011) doet onder meer onderzoek naar ecstasy- en amfetaminegebruik onder de Nederlandse bevolking (15-64 jaar). In de onderstaande tabellen zijn de resultaten van de laatste vier metingen weer gegeven. De prevalentie van ecstasygebruik in 2009 is hoger dan die in de voorgaande jaren. Mogelijk hangt dit samen met het feit dat in 2009 een andere methode is gebruikt (verg. § 7.2.1). Tabel 9.1 Ecstasygebruik onder mensen tussen 15 en 64 jaar; 2009.
Ecstasy 1997
2001
2005
2009***
Ooit-gebruik
2,3%
3,2%
4,3%
6,2%
Recent gebruik*
0,8%
1,1%
1,2%
1,4%
Actueel gebruik**
0,3%
0,3%
0,4%
0,5%
Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO. *Gebruik in het afgelopen jaar. **Gebruik in de afgelopen maand. ***In 2009 is er een andere onderzoeksmethode gebruikt, dit heeft mogelijk invloed gehad op de gevonden percentages.
124
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
Tabel 9.2 Amfetaminegebruik onder mensen tussen 15 en 64 jaar; 2009.
Amfetamine 1997
2001
2005
2009***
Ooit-gebruik
2,2%
2,0%
2,1%
3,1%
Recent gebruik*
0,4%
0,4%
0,3%
0,4%
Actueel gebruik**
0,1%
0,0%
0,2%
0,2%
Bron: Nationaal Peilstation Onderzoek (NPO), IVO. *Gebruik in het afgelopen jaar. **Gebruik in de afgelopen maand ***In 2009 is er een andere onderzoeksmethode gebruikt, dit heeft mogelijk invloed gehad op de gevonden percentages.
Tussen 1997 en 2005 zien we een stijging in het ooit-gebruik van ecstasy. Door de verandering van meetmethode kunnen we niet met zekerheid stellen of deze trend doorzet. Amfetamine is in vergelijking met ecstasy een minder populair middel. De lifetimeprevalentie (aangegeven als ‘ooitgebruik’) schommelt hier iets boven de 2% gemiddeld. Het actueel gebruik van ecstasy en amfetamine ligt in beide gevallen beneden de 0,5%; dit is over de vier metingen stabiel. Deze cijfers vormen echter een onderschatting van de werkelijke prevalentie. Probleemgebruikers van harddrugs zullen waarschijnlijk ondervertegenwoordigd zijn in de steekproef van het NPO vanwege dakloosheid of verblijf in diverse verslavingsinstellingen. Deze bewering is waarschijnlijk in mindere mate van toepassing bij xtc. Beide middelen worden vaker door mannen geprobeerd dan door vrouwen. Ruim 8% van de mannen heeft ervaring met ecstasy, tegenover 4% van de vrouwen. Voor amfetamine is dit respectievelijk bijna 5% en ongeveer 1,5% (Van Rooij et al., 2011). Verder ligt het ooit-gebruik voor ecstasy hoger in stedelijke dan in niet-stedelijke gebieden. Voor amfetamine zien we geen verschil met betrekking tot de graad van verstedelijking. De lifetimeprevalentie van beide middelen is het hoogst bij mensen in de leeftijd van 25-44 jaar, gevolgd door 15-24 jaar en 45-64 jaar (Van Rooij et al., 2011). De percentages recente en actuele gebruikers zijn voor beide middelen te klein om verder uit te splitsen.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
125
12 10
percentage
8 6 4 2 0 Ecstasy Amfetamine
15-24 jaar
25-44 jaar
45-64 jaar
6
11,3
1,2
3,1
5
1,3
Figuur 9.1 Ooit-gebruikers van Ecstasy en Amfetamine in Nederland 2009 naar leeftijd. Bron: Van Rooij et al., 2011.
9.2.2 Ecstasy- en amfetaminegebruik bij jongeren Van de 15-24 jarigen heeft 6% ervaring met ecstasy. Gemiddeld proberen jongeren dit middel voor het eerst op 17,3-jarige leeftijd. Met amfetamine heeft 3,1% van de 15-24 jarigen ervaring en gemiddeld gebruiken ze het voor het eerst met 17,4 jaar (Van Rooij et al., 2011). Onderzoek bij scholieren tussen de 12 en 18 jaar in het reguliere onderwijs toont een daling in ooitgebruik van ecstasy en amfetamine aan het einde van vorige eeuw. Inmiddels is deze daling weer gestabiliseerd (Monshouwer et al., 2008). Een zelfde trend wordt gezien voor actueel gebruik.
126
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
7 6
percentage
5 4 3 2 1 0 Ooit Actueel
1992
1996
1999
2003
2007
3,4
5,8
3,8
2,9
2,4
1
2,3
1,4
1,2
0,8
Figuur 9.2 Trends onder scholieren tussen de 12 en 18 jaar in gebruik van ecstasy. Bron: Peilstationonderzoek scholieren (Monshouwer et al., 2008).
6
5
percentage
4
3
2
1
0
1992
1996
1999
2003
2007
Ooit
2,2
5,3
2,8
2,2
1,9
Actueel
0,6
1,9
1,1
0,8
0,8
Figuur 9.3 Trends onder scholieren tussen de 12 en 18 jaar in gebruik van Amfetamine. Bron: Peilstationonderzoek scholieren (Monshouwer et al., 2008).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
127
9.2.3 Ecstasy- en amfetaminegebruik door bijzondere groepen jongeren Onder bepaalde groepen jongeren ligt het percentage ecstasy- en amfetaminegebruikers hoger dan bij de totale populatie jongeren. Deze groepen en hun gebruik worden hierna verder toegelicht. Voor het overzicht bespreken we ecstasy en amfetamine zoveel mogelijk apart. Waar dit niet gebeurt, staat dit expliciet vermeld. Bepaalde groepen jongeren lopen meer risico voor middelenproblematiek en verslaving dan reguliere scholieren. Dit hangt samen met verschillende risicokenmerken van personen, bijvoorbeeld gedragsproblemen en psychische problemen. Hoe meer risicokenmerken iemand heeft, des te groter de kans op het ontwikkelen van (psychische) stoornissen. Daarnaast kan een stoornis leiden tot één of meerdere andere stoornissen. Om ontsporing bij kwetsbare groepen te voorkomen, is het belangrijk dat zo vroeg mogelijk aandacht besteed wordt aan de risicokenmerken en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken (Snoek et al., 2010). Ecstasy Onder bezoekers van festivals en party’s vinden we een relatief hoog percentage gebruik van ecstasy (Van der Poel et al., 2010): 24% rapporteert actuele gebruiker te zijn. We vinden ook verschillen per leeftijdscategorie. Het hoogst ligt het actuele gebruik in de groep 30-35 jaar (33%), het laagst (14%) is dit bij bezoekers jonger dan 20 jaar. Gemiddeld wordt er op een avond 1,7 pil gebruikt. Bij onderzoek onder bezoekers van clubs en discotheken vinden we een lager percentage actueel gebruik van rond de 9%, terwijl het ooit-gebruik rond de 23% ligt. Het actuele gebruik is het hoogst in de provincies Noord- en Zuid-Holland (12,3%) en het laagst in de noordelijke provincies (4,8%), Overijssel en Gelderland (5,6%). Deze onderzoeken tonen verder aan dat ecstasy vaak gecombineerd wordt met andere middelen, voornamelijk alcohol, maar ook met cocaïne, amfetamine en GHB.
percentage
In het speciaal onderwijs rapporteren leerlingen op REC-4 scholen vaker gebruik van ecstasy dan in het praktijkonderwijs, leerwegondersteunend onderwijs en reguliere onderwijs (Kepper et al., 2009). 20 15 10 5 0
regulier
REC-4
PRO
12 tot 13 jr
0,8
3,1
1,4
LWOO 2
14 tot 15 jr
2,5
10,1
3,5
1,9
16 jaar
3,2
17,9
3,2
5,3
Figuur 9.4. Percentages ooit-gebruik van ecstasy onder jongeren in regulier en speciaal onderwijs. Bron: Kepper et al (2009). Legenda: REC-4 = Cluster-4 scholen, voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. PrO = PraktijkOnderwijs, voor moeilijk lerende kinderen. LWOO= LeerWegOndersteunend Onderwijs, voor leerlingen die extra begeleiding behoeven.
128
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
Ook bij jongeren in de jeugdzorg wordt een hoger ooit-gebruik van ecstasy gerapporteerd dan bij jongeren van dezelfde leeftijd in het reguliere onderwijs. Gemiddeld heeft 1 op de 5 (21%) jongeren in de jeugdzorg wel eens ecstasy gebruikt, tegenover ongeveer 2% bij jongeren in het reguliere onderwijs (Kepper et al., 2009). Bij jongens (13-18 jaar) die verblijven in JJI’s treffen we eveneens een hoger percentage ooit-gebruikers aan: 15% rapporteert voorafgaand aan detentie ooit ecstasy gebruikt te hebben. 5% geeft aan tijdens verblijf in de inrichting te hebben gebruikt (Kepper et al., 2009). Amfetamine Onder bezoekers van festivals en party’s vinden we een relatief hoog percentage gebruik van amfetamine (Van der Poel et al., 2010). Rond de 7% van de ondervraagden is actueel gebruiker en per avond gebruikt men gemiddeld 0,7 gram. Gemiddeld heeft 6% de avond van de meting gebruikt, waarvan ongeveer de helft in combinatie met alcohol. Bij onderzoek onder bezoekers van clubs en discotheken rapporteert gemiddeld 3% actueel gebruiker te zijn en 13% ooit wel eens ervaring te hebben gehad met amfetamine. Net als bij ecstasy vinden we het hoogste percentage (5%) actuele gebruikers in Noord- en Zuid-Holland. Het laagste percentage actuele gebruikers vinden we in de zuidelijke provincies (2%). In het speciaal onderwijs zien we voor amfetamine een zelfde beeld als voor ecstasy. Leerlingen op REC-4 scholen rapporteren vaker gebruik van amfetamine dan leerlingen in het praktijkonderwijs, leerwegondersteunend onderwijs en regulier onderwijs (Kepper et al., 2009). percentage
15 10 5 0 12 tot 13 jr 14 tot 15 jr 16 jaar
regulier
REC-4
PRO
LWOO
0,9 2,4 2,3
3,2 7,1 11,9
1 1,3 1,6
0,6 1,6 2
Figuur 9.5. Percentages ooit-gebruik van amfetamine onder jongeren in regulier en speciaal onderwijs en in residentiële jeugdzorg. Bron: Kepper et al (2009). Legenda: REC-4 = Cluster-4 scholen, voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. PrO = PraktijkOnderwijs, voor moeilijk lerende kinderen. LWOO = LeerWegOndersteunend Onderwijs, voor leerlingen die extra begeleiding behoeven.
Bij jongeren in de jeugdzorg treffen we eveneens een verhoogd percentage ooit-gebruikers van amfetamine aan in vergelijking met de reguliere populatie. 16% geeft aan ooit ervaring te hebben opgedaan met amfetamine (Kepper et al., 2009). Eveneens rapporteren jongens (13-18 jaar) in JJI’s een hoger percentage ooit-gebruik van amfetamine. Gemiddeld heeft 9% voorafgaand aan detentie amfetamine gebruikt. Daarnaast verklaart 3% gebruikt te hebben tijdens het verblijf in de inrichting.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
129
9.2.4 Ecstasy, amfetamine en hulpverlening Hulpvragen ecstasy- en amfetaminegebruik in de verslavingszorg Rond de 1.800 mensen zoeken jaarlijks hulp voor amfetamine- of ecstasygebruik. Dit aantal is stabiel sinds 2007 (Ouwehand et al., 2011). Amfetamine- en ecstasyproblematiek zien we veel bij jongeren: 42% van de hulpvragers is jonger dan 25 jaar. Dit aantal is dalende: in 2004 is dit percentage nog 49%. In ongeveer 60% van de gevallen is er secundaire problematiek aanwezig, zoals cannabis-, alcohol- en cocaïnegebruik. Tabel 9.3 Overzicht Ecstasy en Armfetamine hulpvragers 2010
Demografie Aantal hulpzoekers
1805
Man : Vrouw
78 : 22
Gemiddelde Leeftijd
29,3 Jaar
Aandeel 25-
42,0%
Aandeel 55+
0,9%
Aandeel autochtoon
92,9%
Aantal per 100000 inwoners
11
Problematiek Aandeel in verslavingszorg
2,4%
Enkelvoudig : meervoudig
38 : 62
Eerste inschrijving ooit
23,5%
Gemiddeld aantal contacten/cliënt
23
Bron: Ouwehand et al., 2011
Onderstaande figuur geeft de ontwikkeling weer van de ecstasy- en amfetaminehulpvraag van 2003-2010. Hierbij is een toenemende hulpvraag zichtbaar van 2003 tot 2007 in de amfetaminegerelateerde hulpvraag. Bij ecstasy is de hulpvraag beperkt en vrij stabiel. In de jaren 2007 en 2008 is er in de LADIS-rapportages niet apart gerapporteerd over de omvang van de ecstasy-hulpvraag. In 2010 wordt gesteld dat de hulpvraag voor amfetamine en ecstasy op ongeveer hetzelfde niveau ligt als in de twee voorgaande jaren. In 2010 wordt in de LADIS-rapportage niet apart gerapporteerd over amfetamine en ecstasy.
130
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
aantal
2000 1500 1000 500 0
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
amfetamine
735
ecstasy
277
954
1118
1215
1473
1446
1504
1504
291
293
228
154
154
Figuur 9.6. Aantal hulpvragers voor amfetamine en/of ecstasy als primaire problematiek; 2003-2010. Bron: LADIS-rapportages 2003-2010.
Figuur 9.7 laat zien dat de hulpvraag in verband met amfetamine en ecstasygebruik in 2001 in vooral de noordelijke regio’s in het land zeer beperkt was. Alleen in Breda is sprake van een aanzienlijke hulpvraag rond deze middelen. In 2010 is er in alle regio’s in het land sprake van een toegenomen hulpvraag. Dit is vooral het geval in het zuidoosten van het land.
Figuur 9.7 Totaal aantal hulpvragers ecstasy- en amfetamineproblematiek per 100.000 inwoners in 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011.
Ziekenhuisopnames Bij ziekenhuisopnames die worden geregistreerd door de Dutch Hospital Date (DHD) worden ecstasy en amfetamines gezamenlijk gerekend tot de groep psychostimulantia. Deze worden niet
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
131
afzonderlijk, maar gezamenlijk gemeten. Het aantal gevallen is zeer beperkt voor deze groep. Er lijkt echter de laatste jaren een stijging op te treden in het aantal gestelde hoofddiagnoses voor psychostimulantia. Van 2008 naar 2009 wordt een stijging gerapporteerd van 35%. In het aantal nevendiagnoses zien we in datzelfde jaar juist een daling van 12%. Wanneer we dubbeltellingen verwijderen, zijn er in 2009 ongeveer 190 unieke personen die één of meerdere keren in het ziekenhuis belanden voor psychostimulantia-gebruik. Ruim één op de vier is in de leeftijd van 20-24 jaar en driekwart is man. 160 140 120
aantal
100 80 60 40 20 0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Nevendiagnose
61
58
70
63
108
82
88
136
145
127
Hoofddiagnose
29
36
29
30
40
45
39
56
54
73
Figuur 9.8 Klinische opnames in algemene ziekenhuizen gerelateerd aan psychostimulantia. Aantal diagnoses in deze figuur is niet gecorrigeerd voor dubbeltellingen van personen. Bron: Uit Van Laar et al, (2011), uit de Dutch Hospital Data
Eerstehulpbezoek op Rave party’s In een onderzoek onder bezoekers van eerstehulpposten op rave party’s worden over een periode van twaalf jaar middelengerelateerde incidenten bijgehouden (Krul et al., 2011). In totaal bezoeken 10.100 mensen (0,3%) van de ongeveer 3.800.000 bezoekers in de periode 1997-2008 de eerstehulppost in verband met middelengebruik. Problemen door (overmatig) ecstasygebruik vormen hierbij in één op de drie gevallen de oorzaak van het bezoek en daarmee zijn dit de meest voorkomende problemen. 11% van alle middelengerelateerde problematiek bij deze hulpposten komt voort uit combinatiegebruik van ecstasy en alcohol. Een kanttekening hierbij is op zijn plaats, omdat ecstasygebruikers vaak de behoefte krijgen aan sociaal contact na gebruik en zich zo eerder melden met een klein probleem ten opzichte van gebruikers van andere middelen. Het aantal serieuze incidenten met ecstasy neemt de laatste jaren af en is relatief gering. Voor amfetamine ligt het aantal bezoeken lager: circa 3% van het totaal. De combinatie amfetaminen en ecstasy wordt in iets minder dan 4% van de gevallen door bezoekers gerapporteerd.
132
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
Monitor drugsincidenten (MDI) De MDI laat in figuur 9.9 zien welk percentage incidenten ecstasy- en amfetaminegerelateerd zijn. In Nederland, zonder Amsterdam, vormen deze beide ongeveer 10% van het totale aantal incidenten in 2011. Op de EHBO’s op dancefeesten is een heel ander beeld zichtbaar: daar is meer dan 60% van alle incidenten ecstasy-gerelateerd. Zoals we al eerder hebben vermeld, kan het type middel hier ook een rol in spelen. Amfetamine staat op dancefeesten pas als vierde genoteerd als het gaat om incidenten en het is daarmee een ‘klein’ middel. Bij ecstasy is in ruim viervijfde van de gevallen sprake van lichte intoxicatie, ruim 10% van de meldingen is matig geïntoxiceerd en slechts een klein percentage ernstig. Bij amfetamine komen matige en ernstige intoxicaties beide tweemaal zo vaak voor als bij ecstasy. Het aantal mensen dat zich meldt in verband met ecstasy ligt gemiddeld bijna negen keer hoger dan het aantal mensen dat komt in verband met amfetamine.
Figuur 9.9 Drugsincidenten in Nederland. Bron: Vogels, 2011.
9.3 Regionale gegevens over het gebruik van ecstasy en amfetamine 9.3.1 Prevalentie en incidentie Er bestaan geen regionale cijfers over het ecstasy- en amfetaminegebruik onder de Gelderse bevolking. In de volwassenenmonitor uit 2008 van de regionale GGD wordt wel gevraagd naar ervaring met harddrugs in het algemeen. Onderstaande cijfers zijn echter geen goede indicatie van het ecstasy- en amfetaminegebruik onder volwassenen in Gelderland, maar geven wel verschillen tussen de regio’s weer in harddrugsgebruik.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
133
percentage
15 10 5 0
Ooit-gebruik
Actueel gebruik
Gelre-IJssel
3
1
Rivierenland
3
1
Nijmegen
10
1
Figuur 9.10 Harddrugsgebruik in Gelderland onder volwassenen in de leeftijd van 18-65 jaar. Bron: GGD Volwassenenmonitor, 2009.
Het gemiddelde actuele gebruik van harddrugs ligt in Gelderland voor alle regio’s voor zover bekend op ongeveer 1%. In het ooit-gebruik nemen we wel een verschil waar: in de regio Nijmegen hebben significant meer volwassenen ooit harddrugs gebruikt in vergelijking met de andere regio’s. Deze cijfers geven geen goede indicatie van het ecstasy- en amfetaminegebruik onder volwassenen in Gelderland. Vooralsnog moeten we er dus van uitgaan dat de prevalentie van ecstasy- en amfetaminegebruik onder de volwassen bevolking van de regio Gelderland gelijk is aan de landelijk bekende preva lenties. Voor ecstasy is dit 6,2% voor de lifetimeprevalentie, 1,4% voor de jaarprevalentie en 0,5% voor de maandprevalentie. Het gaat dan om ongeveer 75.000 personen in de regio die ooit ecstasy hebben gebruikt en 6.000 personen die de afgelopen maand ecstasy gebruikten. Voor amfetamine is dit 3,1% voor de lifetimeprevalentie, 0,4% voor de jaarprevalentie en 0,2% voor de maandprevalentie. Het gaat dan om ongeveer 37.000 personen in de regio die ooit amfetamine hebben gebruikt en 2.400 personen die de afgelopen maand amfetamine gebruikten. Jongeren in Gelderland De EMOVO van 2007 vraagt naast alcohol en cannabis ook naar harddrugsgebruik onder jongeren. Hierbij worden echter niet specifieke middelen uitgevraagd, en vraagt men alleen naar harddrugs in zijn algemeenheid. De percentages kunnen daarom niet verder uitgesplitst worden naar verschillende typen harddrugs.
134
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
6 5
percentage
4 3 2 1 0
Ooit-gebruik
Actueel gebruik
Gelre-IJssel
3
1
Gelderland Midden
4
2
Rivierenland
3
2
Nijmegen
5
3
Oost-Nederland
4
2
Figuur 9.11 Harddrugsgebruik onder schoolgaande jongeren in klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs in Gelderland. Bron: EMOVO, 2008.
9.3.2 Jongeren en ecstasy en amfetamine in Gelderland Ecstasy Uit het Uitgaan & Middelen-onderzoek (IrisZorg 2011) blijkt dat de lifetime prevalentie van ecstasygebruik onder uitgaande jongeren 15% en het actuele gebruik 2% is. Het ooit-gebruik bij mannen is 17% en het actuele gebruik 2%. De cijfers bij vrouwen zijn respectievelijk 14% en 2%. Ter vergelijking: Landelijk onderzoek naar middelengebruik op grootschalige party’s laat zien dat daar gemiddeld 24% van de bezoekers een actuele ecstasygebruiker is. In het Uitgaan & Middelen Onderzoek van IrisZorg is echter het uitgaanspubliek, rondlopend in stadscentra benaderd. Op basis van deze vergelijking kunnen we daarom niet stellen dat ecstasygebruik in de Gelderse gemeenten, waar de uitgaanders zijn geënquêteerd, in frequentie afwijkt van landelijke gemiddelden. De lifetimeprevalentie van ecstasygebruik ligt onder mannen en vrouwen in Arnhem hoger dan in andere steden. De leeftijd van de respondenten lag in deze stad echter gemiddeld iets hoger dan in andere steden.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
135
percentage
35 30 25 20 15 10 5 0
man vrouw
Arnhem 31,1 20,3
Doetinchem 5,8 10,7
Ede 8,3 5,6
Nijmegen 15 13,6
Tiel 16,3 5,7
Figuur 9.12. Ooit-gebruik van ecstasy onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011. 6 percentage
5 4 3 2 1 0 man vrouw
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
2,1 2,9
2,9 0
0 0
5 0
0 0
Figuur 9.13. Actueel gebruik van ecstasy onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011.
Panelstudie ecstasy In de jaarlijkse panelstudie van IrisZorg worden jongeren en sleutelfiguren als horecamedewerkers, jongerenwerkers en straathoekwerkers gevraagd naar hun signalen over alcohol- en drugsgebruik. In 2011 is het ecstasygebruik van jongeren in 22 netwerken van uitgaande jongeren en hangjongeren in kaart gebracht. Hierbij is de aandacht specifiek gericht op de achtergronden en wijzen van gebruik, en de verkrijgbaarheid van ecstacy. In bijlage IV vindt u een schematische weergave van de kenmerken van de jongeren per netwerk. De schattingen van het aantal gebruikers en de frequentie van gebruik per netwerk is weergegeven in bijlage III. Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting In ruim de helft van de netwerken (64%) gebruiken jongeren ecstasy oftewel MDMA. Dit geldt bij zowel uitgaanders als bij hangjongeren. Onder uitgaanders slikken meer jongeren deze pillen, namelijk 75-100% per netwerk, terwijl dit bij hangjongeren 5-25% is. Meestal is ecstasy een middel dat een tot enkele keren per maand of nog minder frequent gebruikt wordt. Bij wekelijks gebruik is het roeseffect -het ‘love’-gevoel - beduidend minder aanwezig. Het is dan ook opvallend dat in vier netwerken, vooral hangjongeren, mensen wel elke week een of meer pilletjes nuttigen.
136
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
Ecstasy hoort nog steeds in de eerste plaats in het uitgaansleven, vooral bij grote party’s en festivals. De laatste jaren organiseren reguliere uitgaanscentra vaker ‘doelgroepgerichte’ feesten, zoals techno- of hardstylefeesten, waarbij ecstasy ook gewild is. Niet in tentfeesten. Dan zijn er te veel bekenden. Je ziet er dan zo verwilderd uit. Hendrik & Jan (Jongeren36a) Toch wordt slikken van ecstasy in 2011 ook gedaan op hangplekken en thuis, zowel bij een thuisfeestje als op een gewone avond. In voorgaande jaren werd dit niet of nauwelijks gesignaleerd. Hoe vaak dit gebeurt, verschilt per netwerk. Motief, effect en imago Voor de meeste liefhebbers staat ecstasy voor een lekker, speciaal gevoel en de harmonische sfeer die het met zich meebrengt. De roes van ‘even weg van de wereld en alles loslaten’, aldus Jack (uitgaander61) Het lekkere van ecstasy is het lekkere euforische gevoel. Het wause gevoel. Je kan beter genieten van de muziek. Met pillen kom je meer ‘in’ de muziek. Je komt in een trance. Verder is het kletsen met andere mensen leuk. Gesprekken zijn heel los, nooit negatief. Je voelt je geestelijk ontremt, je durft meer en bent zekerder. Iris & Eva (uitgaanderd71) Daarnaast zorgt ecstasy voor meer energie, waardoor je langer door kunt gaan. Deze combinatie draagt bij aan een meer positief imago dan de puur oppeppende amfetamine. Dit klinkt ook door in de lieflijke bijnamen, zoals snoepje, knabbel, klinkertje, klavertje. Meestal is ecstasy-gebruik een geplande actie, gereserveerd voor speciale gelegenheden. Het is niet vaak dat gebruikers zich laten verleiden tot spontaan een pilletje slikken. Dit speelt wel op thuisfeestjes in haar omgeving, omdat mensen meer huisvoorraad ecstasy hebben, zegt Milou (uitgaander66). Mloezie (uitgaander70) omschrijft treffend een uitgaansavond met ecstasy. Ze gaan met een busje naar het feest toe. Bij de deur treffen ze nog een aantal anderen die vanuit een andere plaats komen. Ze gaan eerst acclimatiseren, sfeer proeven. Een lekker plekje zoeken waar ze die avond of dag gaan staan. Iets drinken en dan begint het feesten en gaat iedereen ook zijn eerste pil slikken. Dat doen de meesten op de wc. Anders valt het te veel op. Later op de avond wordt er vaker in het openbaar geslikt en gesnoven, dan doet iedereen het. In het begin als de pillen werken, willen de meesten heel veel praten en aardig zijn voor elkaar. Ze zijn dan heel erg op elkaar gericht. Wat later begint het energieke van een pil te werken en wordt er meer gedanst. Op het moment dat het effect van de pil wat gaat zakken wordt er of bijgeslikt of een blowtje gerookt om het gevoel vast te houden. Op het eind van de avond of dagfeest is iedereen wel moe, maar niemand heeft zin om naar huis te gaan. Iedereen wil de sfeer van het feest vasthouden en niet naar huis. Meestal blijven ze ook tot het eind. Daarna met het busje naar huis. Iedereen gaat dan naar zijn eigen huis. Mloezie (uitgaander70) Gebruikers zien ook nadelen van ecstasy-gebruik, zoals misselijkheid, hartkloppingen, paniek en de gigantische kater de dagen erna en een kapotte mond en spierpijn door de malende aken. Vervelend, vinden zij, maar voor de meesten niet voldoende reden om minder ecstasy te slikken.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
137
Je moet best vaak overgeven na een half uur of heel uur nadat je geslikt hebt. Dat doe je meestal buiten. Dat doen veel gebruikers. Soms is het buiten best druk. Feline (uitgaander57) Een panellid ziet een verband tussen hun vele ecstasy-gebruik en een minder goed geheugen en concentratievermogen bij zichzelf en een paar bekenden. Dosering, toediening en markt In 2009-2010 maakte de ecstasymarkt een flinke dip; laaggedoseerde pillen en pillen met het ziekmakende Mccp. MDMA-liefhebbers lieten massaal hun pillen testen. Eind 2010 trekt de markt weer aan. Momenteel zijn er weer meer pillen op de markt en is de dosering MDMA in de pillen behoorlijk hoog. Hierdoor durven gebruikers weer meer te vertrouwen op hun dealer. Dit zorgt voor een afname van het aantal bezoekers van de testservice. Rick60, werkzaam bij de testservice, ziet dat sommigen hun pillen nu achteraf komen testen. Zij zijn benieuwd of er toch ook andere stoffen in zitten, die hun heviger aanvallen van misselijkheid kunnen verklaren. Deze misselijkheid blijkt echter veelal te wijten aan een hoge dosering MDMA. Al met al lijken ideeën over de kwaliteit van ecstasy vooral directe invloed te hebben op de afweging een pil te laten testen en minder op de afweging om een pil wel of niet te gebruiken. Meestal wordt ecstasy geslikt in pilvorm, in enkele gevallen ook als kristallen. Kristallen als alternatief is minder aan de orde dan voorgaande jaren, nu de pillen zo hoog gedoseerd zijn, meent Rick60. Kristallen zijn namelijk wel zuiver, maar moeilijker te doseren. In één netwerk snuiven jongeren MDMA-poeder: Zo’n vijf tot tien keer per jaar MDMA-poeder snuiven in het weekend tijdens het hangen. Steeds even een periode en dan weer rustig aan. Hendrik & Jan (jongeren36a) Dealers en vrienden zijn de leveranciers van ecstasy voor de gebruikers. De pillen kosten meestal tussen € 2,50 en € 5,-, afhankelijk van de kwaliteit en afgenomen hoeveelheid. Voor kristal betaalt men € 20 - €25,- per gram. Eén persoon haalt bijvoorbeeld honderd pillen, ook voor iedereen een voorraadje. Via afspraak als we hem tegenkomen. Het is een normale jongen. We kopen nooit in een uitgaansgelegenheid. Meestal laten we er een of twee testen. De laatste tijd minder vaak testen in verband met goed vertrouwen in de dealer. Bij een nieuwe dealer zullen we weer meer pillen laten testen in het begin. Jack (uitgaander61) Amfetamine Uit het Uitgaan & Middelen-onderzoek (IrisZorg 2011) blijkt dat de lifetime prevalentie van amfetaminegebruik onder uitgaande jongeren 10% en het actuele gebruik 2% is. Het ooit-gebruik bij mannen is 12% en het actuele gebruik 2%. De cijfers bij vrouwen zijn respectievelijk 6% en 1%. Ter vergelijking: Landelijk onderzoek naar middelengebruik op grootschalige party’s laat zien dat daar gemiddeld 7% van de bezoekers een actuele amfetaminegebruiker is. In het Uitgaan & Middelen Onderzoek van IrisZorg is echter het uitgaanspubliek, rondlopend in stadscentra benaderd. Op basis van deze vergelijking kunnen we daarom niet stellen dat amfetaminegebruik in de Gelderse gemeenten, waar de uitgaanders zijn geënquêteerd, in frequentie afwijkt van landelijke gemiddelden.
138
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
In het Uitgaan & Middelen Onderzoek vinden we voor amfetamine vergelijkbare resultaten als bij ecstasy. Ook hier scoren mannen en vrouwen in Arnhem gemiddeld hoger op ooit-gebruik dan in de andere steden.
percentage
25 20 15 10 5 0 man vrouw
Arnhem 23,4 11,6
Doetinchem 7,2 0
Ede 12,5 5,6
Nijmegen 12,5 0
Tiel 7,2 5,7
Figuur 9.14. Ooit-gebruik van amfetamine onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011.
6 percentage
5 4 3 2 1 0 man vrouw
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
2,1 2,9
2,9 0
0 0
5 0
0 0
Figuur 9.15. Actueel gebruik van amfetamine onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011.
Panelstudie amfetamine In de jaarlijkse panelstudie van IrisZorg worden jongeren en sleutelfiguren als horecamedewerkers, jongerenwerkers en straathoekwerkers bevraagd op hun signalen over alcohol- en drugsgebruik. In 2011 hebben we het amfetaminegebruik van jongeren in 22 netwerken van uitgaande jongeren en hangjongeren in kaart gebracht. Hierbij hebben we de aandacht specifiek gericht op de achtergronden en wijzen van gebruik en de verkrijgbaarheid van amfetamine. In bijlage IV vindt u een schematische weergave van de kenmerken van de jongeren per netwerk. De schattingen van het aantal gebruikers en de frequentie van gebruik per netwerk is weergegeven in bijlage III. Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting In 14 van de netwerken (64%) gebruiken jongeren amfetamine. Dit is zowel bij de uitgaanders (8) als bij de hangjongeren (6) een meerderheid. In 90% van de netwerken waarin amfetamine gebruikt wordt, is ook cocaïne snuiven aan de orde. Beide zijn pepmiddelen, waarbij amfetamine als het mindere broertje van cocaïne wordt gezien. Dit wil overigens niet altijd zeggen dat cokeen amfetaminegebruik door dezelfde personen gebeurt. In de netwerken waarbij geen signalen
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
139
van amfetaminegebruik zijn, zijn de jongeren erg jong (gemiddeld 17 jaar) en/of worden er in het geheel geen pepmiddelen gebruikt. Amfetamine snuiven of slikken gebeurt in alle soorten uitgaansgelegenheden, op straat en thuis. Het meest passend vind men het bij de hardstyle- en hardcoremuziek van grote party’s. En niet zozeer in cafés. Dan is het alleen bij gebrek aan coke, aldus Hendrik (jongere36a). En Johan (jongerenwerker40a) vertelt dat hij het eigenlijk meer ziet bij medewerkers van cafés dan bij de bezoekers. In de zes netwerken van hangjongeren speelt gebruik van dit pepmiddel elk weekend, voor minimaal een deel van de groep. In twee dorpse hangjongerengroepen is ook dagelijks gebruik aan de orde. In de uitgaansnetwerken speelt het minder frequent, namelijk vooral maandelijks of nog minder vaak. Vorige jaren was er in de dorpse jongerennetwerken meer sprake van amfetaminegebruik dan in de stadse netwerken. Jongerenwerker Johan40a legt daarbij een verband met het kleinere aantal hardcorefeesten in de stad, vergeleken met het platteland. In de panelstudie van 2011 signaleren we dit verschil in amfetaminegebruik minder duidelijk. Motief, effect en imago Bommen! Hard gaan! Los gaan! Dat zijn de meest voorkomende kreten die we horen bij vragen naar het waarom van amfetaminegebruik. Amfetamine staat voor uit je dak gaan op een grote hoeveelheid hakkende beats per minuut. Daarbij passen bijnamen als Pep en Snelle. Professionele chauffeurs gebruiken het om wakker te blijven tijdens de rit, vertellen panelleden. Voor een klein deel van de gebruikers is amfetaminegebruik een dagelijkse of wekelijkse gewoonte geworden. Het gevoel afhankelijk van amfetamine te zijn om te kunnen functioneren in het leven, steekt daarbij de kop op. Daarbij maken jongeren in een groep het voor elkaar ook moeilijk om te minderen, blijkt onder meer uit de reactie van Hendrik en Jan (jongeren36a) Het eerste wat je doet als je binnenkomt in het weekend is amfetamine pakken (…) Het amfetaminegebruik is ieder zijn eigen verantwoordelijkheid. Het gebruik wordt onder elkaar opgehemeld. Geintjes als je niet gebruikt: ‘Watje!’ Als ze willen stoppen met amfetamine, geven ze dit meestal niet toe tegenover elkaar. Hendrik en Jan (jongeren36a) Amfetamine is in tegenstelling tot coke niet statusverhogend. Daarvoor is het te goedkoop en heeft het te veel vervelende bijwerkingen. Op de party zelf vinden gebruikers het meestal prettig, hoewel ook dan mensen klagen over misselijkheid, hoofdpijn, prikkelbaarheid, paranoia, zweetaanvallen, hartkloppingen et cetera. Het ergste zijn echter de dagen erna. Nog steeds niet kunnen slapen, geen energie meer. ‘Verrot’ noemen gebruikers het ook wel. Door de week ga je naar de klote. Sommigen kunnen dan niet meer werken. Hendrik en Jan (jongeren36a) Voor een aantal jongeren geeft dit de doorslag om te stoppen of drastisch te minderen met amfetaminegebruik, zoals ook die bij Marc (jongere56) in zijn netwerk. Het lijkt er op dat de gevolgen van amfetaminegebruik als te heftig, groots worden ervaren, het te veel het dagelijkse leven beïnvloedt. Marc (jongere56)
140
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
Dosering, toediening en markt Amfetamine wordt ook in Gelderland zowel gesnoven als geslikt. Snuiven gebeurt via een lijntje, sleutelpunt of snuifbullet. De dosering per keer verschilt sterk per persoon. Voor een hele avondwordt een hoeveelheid van een halve tot hele gram het meest genoemd. De prijs van amfetamine was al laag, maar is nog verder gezakt. In 2011 betaalde men tussen de vijf en tien euro per gram bij een dealer. Een amfetaminedealer is voor iemand die even zoekt, niet ver uit de buurt. Deze handel speelt zich zowel op straat af, bijvoorbeeld vanuit een auto, als vanuit huis, op party’s en in uitgaansgelegenheden zelf. Eén persoon in de groep regelt het. De rest heeft geen contact met de dealer. Het gaat gemakkelijk, er is altijd wel wat te krijgen. Jack (uitgaander61)
9.3.3 Ecstasy, Amfetamine en hulpverlening in Gelderland Primaire ecstasy- en amfetamineproblematiek bij IrisZorg Het aantal mensen met primair een probleem rond ecstasy bij IrisZorg is klein en dalende. In 2011 doen 8 personen een hulpvraag bij IrisZorg met ecstasy als primair probleem. Waar in 2006 twintigers de grootste groep vormen, is dit in 2011 niet meer zo en is ook het totale aantal patiënten met een primaire ecstasy-hulpvraag op jaarbasis tot onder de 10 gedaald. 16 14
aantal cliënten
12 10 8 6 4 2 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
18- jaar
4
1
4
4
0
1
18-29 jaar
15
12
8
9
8
3
30-41 jaar
4
6
2
3
2
3
41+ jaar
2
2
2
2
1
1
Figuur 9.16 Cliënten met een primaire ecstasy-gerelateerde hulpvraag bij IrisZorg. Bron: IrisZorg Inforay cliëntenregistratie.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
141
NB. Deze cijfers vormen een onderrapportage van het werkelijke aantal probleemgebruikers dat zich meldt bij IrisZorg omdat hierbij alleen naar primaire verslavingsproblematiek wordt gekeken. Wanneer secundaire middelenproblematiek wordt meegewogen, zullen de aantallen hoger uitvallen.
In 2011 leggen 130 personen een hulpvraag neer bij IrisZorg in verband met een amfetaminegerelateerd probleem. Het aantal primaire amfetamineverslaafden bij IrisZorg is in de afgelopen jaren vrijwel constant gebleven. In vergelijking met ecstasy zijn er relatief veel primaire amfetamineverslaafden bij IrisZorg. Wanneer we dit aantal vergelijken met middelen als alcohol, cannabis en cocaïne, vormen ook de primair amfetamineverslaafden een kleine groep binnen de verslavingstak van IrisZorg. 90 80
aantal cliënten
70 60 50 40 30 20 10 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
18- jaar
9
8
8
11
13
10
18-29 jaar
73
75
76
78
69
79
30-41 jaar
15
21
19
31
30
30
41+ jaar
12
16
13
12
10
11
Figuur 9.17 Cliënten met een primaire amfetamineverslaving bij IrisZorg. Bron: IrisZorg Inforay cliëntenregistratie. NB. Deze cijfers vormen een onderrapportage van het werkelijke aantal probleemgebruikers dat zich meldt bij IrisZorg omdat hierbij alleen naar primaire verslavingsproblematiek wordt gekeken. Wanneer secundaire middelenproblematiek wordt meegewogen, zullen de aantallen hoger uitvallen.
Regionale spreiding hulpvragers ecstasy en amfetamine hulpvragers In het laatste decennium is het aantal mensen dat hulp vraagt voor ecstasy of amfetamine toegenomen van 5 naar 11 per 100.000 inwoners. In Gelderland is in die periode vooral een stijging te zien in een aantal gemeenten ten noorden van de Veluwe, Rivierenland en in Doetinchem. Een opvallende uitschieter hierbij is de gemeente Elburg, waar het aantal hulpvragers ongeveer drie keer hoger ligt dan het landelijk gemiddelde.
142
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
Figuur 9.18 Totaal aantal hulpvragers ecstasy en amfetamineproblematiek per 100.000 inwoners in 2001 (links) en 2010 (rechts).
Klinische hulpvraag rond ecstasy en amfetamine bij IrisZorg: jeugd Een eerste analyse van gegevens van 166 cliënten bij de jeugdkliniek van IrisZorg over de periode april 2010 tot november 2011 leert dat 4% van hen een probleem heeft rond ecstasygebruik: primair (0%), secundair (1%) of tertiair (3%). Ruim de helft van deze hulpvragers is tussen de 18 en 22 jaar oud. Ecstasy komt wat betreft de omvang van de hulpvraag bij de jeugdkliniek op de achtste plaats.
aantallen cliënten
2,5 2 1,5 1 0,5 0 2010 2011
primair
secundair
tertiair
0 0
1 1
2 2
Figuur 9.19. Aantallen cliënten jeugdkliniek IrisZorg met primaire, secundaire of tertiaire ecstasyproblematiek; 2010 en 2011. NB: cijfers 2010 hebben betrekking op de maanden vanaf 1-4-2010.
In diezelfde periode heeft 26% van de opgenomen jongeren een probleem rond amfetaminegebruik: primair (10%), secundair (10%) of tertiair (6%). Amfetamine komt wat betreft de omvang
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
143
aantallen cliënten
van de hulpvraag bij de jeugdkliniek op de tweede plaats, samen met alcohol. In totaal 23 van de jongeren (13%) kregen de diagnose amfetamine-afhankelijkheid en 15 (9%) de diagnose amfetaminemisbruik. 15 10 5 0 2010 2011
primair 4 12
secundair 8 8
tertiair 5 6
amfetamine afh 10 13
amfetamine misbr 6 9
Figuur 9.20. Aantallen cliënten jeugdkliniek IrisZorg met primaire, secundaire of tertiaire amfetamineproblematiek, en met de diagnose amfetamine-afhankelijkheid of -misbruik; 2010 en 2011. NB: cijfers 2010 hebben betrekking op de maanden vanaf 1-4-2010.
Monitor drugsincidenten (MDI) In Gelderland zijn twee peilregio’s voor de MDI actief: Ede/Arnhem en Nijmegen. In Nijmegen ligt het percentage incidenten met ecstasy en amfetamine in 2011 iets hoger dan in de regio Ede/ Arnhem. De regio Nijmegen lijkt iets boven het landelijk gemiddelde te liggen als het gaat om incidenten met amfetamine. Voor ecstasy scoort Nijmegen ongeveer gemiddeld. In de regio Ede/ Arnhem ligt het aantal incidenten met ecstasy juist lager dan het landelijke gemiddelde, terwijl het aantal incidenten met amfetamine gemiddeld is.
Figuur 9.21 Drugsincidenten per peilstation. Bron: Vogels, 2011
144
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) Ecstasy blijft het meest aangeleverde middel bij de testservices in Arnhem en Nijmegen. Ook landelijk wordt dit middel het vaakst getest. In 2011 zijn in verhouding met 2010 iets minder ecstasymonsters aangeleverd. De gevaarlijke stof MCPP is in 2011 bijna verdwenen. 600 500
aantal pillen
400 300 200 100 0
2008
2009
2010
2011
MDMA
303
569
503
443
mCPP
34
170
29
12
geen MDMA
30
433
54
57
Figuur 9.22 Inhoud van aangeleverde ecstasy pillen bij de DIMS.
verhouding categorie
Ten opzichte van 2010 nemen we in 2011 een behoorlijke verschuiving waar van lage naar hogere doseringen MDMA in pillen. Dat brengt risico’s met zich mee. Gebruikers die hun pil niet laten testen, lopen risico om hogere doseringen MDMA binnen te krijgen dan voorheen; dit is overigens een landelijke trend. Bij de geteste pillen in Arnhem en Nijmegen komen gemiddeld meer hoog gedoseerde pillen voor. In Arnhem en Nijmegen heeft 67% van de pillen een hoger gehalte MDMA dan 100 mg. Landelijk is 61% van de geteste pillen hoger gedoseerd dan 100 mg MDMA. 100% 80%
>150 mg MDMA
60%
101-150 mg MDMA
40%
51-100 mg MDMA 1- 50 mg MDMA
20% 0% 2010
2011
Figuur 9.23 Inhoud van aangeleverde ecstasypillen bij de DIMS naar MDMA-gehalte.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
145
Bij de testservice zijn in 2011 meer amfetaminemonsters (108) aangeleverd dan in 2010 (85). De pillen zijn in 2011 lager gedoseerd dan een jaar eerder. In 2011 ligt het gemiddelde percentage amfetamine op 45%, tegenover 58% in 2010. Het gehalte cafeïne is daarentegen juist toegenomen. Vaak betekent een lager gehalte amfetamine in een amfetaminemonster een hoger gehalte cafeïne. In 70% van alle geteste amfetaminepoeders zit cafeïne. Verder treffen we in 2011 de stof 4-methylamfetamine vaker aan dan een jaar eerder. Deze stof zit in vijftien geteste monsters. 4-methylamfetamine, ook wel 4-AM genoemd, is risicovoller dan amfetamine. De vijftien monsters worden verspreid over het jaar ingeleverd. We kunnen niet direct van een stijging spreken.
9.4 Samenvattende conclusies en trends ecstasy & amfetamine Landelijke ontwikkelingen •• Ecstasy- en amfetaminegebruik komt onder de doorsnee bevolking relatief weinig voor. Het lijken vooral middelen voor specifieke groepen uitgaanders en bepaalde probleemjongeren. Bij de groepen uitgaanders moeten we denken aan bezoekers van party’s, clubs en discotheken. Verder ligt het percentage gebruikers bij jongeren met gedragsproblemen, verblijvend in de jeugdzorg of in JJI’s hoger dan gemiddeld. •• Hoewel het aantal incidenten met beide middelen absoluut gezien laag is, lijkt er wel sprake te zijn van een stijgende trend in het aantal ziekenhuisopnames. Verschillende bronnen laten zien dat bij dancefeesten ecstasy veruit het grootste aantal incidenten met middelen veroorzaakt. Het gaat hierbij echter in het merendeel van de gevallen om lichte intoxicaties. Hoewel het aantal incidenten met amfetamine vele malen kleiner is, zijn de intoxicaties gemiddeld ernstiger. Regionale ontwikkelingen •• Er is weinig bekend over het ecstasygebruik onder de volwassen bevolking van Gelderland. Men schat dat het aantal volwassen actuele gebruikers iets onder de 6.000 ligt; dit komt overeen met 0,5% van de Gelderse bevolking. •• Voor amfetamine geldt hetzelfde. Men schat dat het aantal volwassen actuele gebruikers iets onder de 2.400 ligt; dit komt overeen met 0,2% van de Gelderse bevolking. •• In het uitgaansleven in Gelderland lijken vooral jongeren in Arnhem vaker ervaring te hebben met ecstasy en amfetamine ten opzichte van andere steden. Actueel gebruik van beide middelen komt echter sporadisch voor. Dit ligt waarschijnlijk aan het feit dat bij reguliere uitgaansgelegenheden is gemeten, waar het gebruik een stuk minder vaak voorkomt dan op de eerder genoemde speciale feesten en locaties. •• Onder hangjongeren in Gelderland lijken ecstasy en amfetamine een stuk populairder. Deze jongeren gebruiken dan vooral op bepaalde muziek- en themafeesten. Ecstasy geeft de jongeren een euforisch gevoel, meer zelfvertrouwen en energie. Het gebruik vindt op feesten vooral plaats in de toiletruimten, maar later op de avond kan het ook gewoon plaatsvinden op de dansvloer. •• De Panelstudie signaleert dat sommige jongeren ook de negatieve effecten van ecstasy ervaren, maar dat niet zien als reden om te stoppen of te minderen. •• Gemiddeld zijn de gebruikers van amfetamine wat ouder, en het middel is vooral populair bij hangjongeren. Zij gebruiken het om lekker los te gaan en dat dan meestal in het weekend. Slechts een klein deel gebruikt dagelijks.
146
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
•• Velen ervaren ook de negatieve kanten van het gebruik, vooral de kater in de dagen na gebruik. Sommige jongeren lijken elkaar aan te moedigen te blijven gebruiken, maar een ander deel kiest er juist voor ermee te stoppen, omdat het te veel invloed heeft op het dagelijks leven. •• Uit de incidentenmonitor komt naar voren dat er in Nijmegen gemiddeld iets meer incidenten met amfetamine zijn dan landelijk. Bovendien komen in Nijmegen gemiddeld twee keer zo veel incidenten voor dan in de regio Ede/Arnhem. •• Bij de testservice in de regio wordt ecstasy nog steeds het vaakst getest. Het aantal sterk gedoseerde pillen lijkt toe te nemen en ligt voor de regio hoger dan het landelijk gemiddelde. Uit de panelstudie kwam naar voren dat verschillende jongeren hun pillen minder vaak laten testen dan eerder omdat ze hun dealer meer vertrouwen dan een jaar eerder. •• Dit tezamen met de toegenomen sterkte van de (ecstasy)pillen zou ertoe kunnen leiden dat gebruikers eerder overdoseren, omdat ze denken dat de pillen minder sterk zijn dan ze in werkelijkheid zijn. •• Bij amfetamine wordt er juist een daling gezien in de sterkte van de aangeleverde monsters. Ook trof men vaker 4-methylamfetamine aan. Gebruik van dit middel brengt meer risico’s met zich mee dan reguliere amfetamine. Hulpvraag rond ecstasy en amfetamine •• Primaire ecstasyproblematiek komt al jaren nauwelijks voor bij IrisZorg en het aantal is de afgelopen jaren nog verder gedaald. •• Primaire amfetamineverslaving zien we vaker; het aantal hulpvragers is stabiel. •• Opvallend is dat er in de gemeente Doetinchem, enkele gemeenten in Rivierenland en ten noorden van de Veluwe relatief veel hulpvragers voorkomen met een ecstasy- of amfetaminehulpvraag. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek •• De samenstelling van ecstasypillen lijkt voortdurend te veranderen. Monitoring van de samenstelling van pillen blijft daarom belangrijk. Aandachtsgebieden in het werkgebied van IrisZorg •• In veel ecstasypillen in Gelderland treft men recent een hoog MDMA-gehalte aan. •• Geteste amfetamine lijkt juist te dalen in sterkte en wordt vaker gemixt met andere stoffen. •• Het gebruik van ecstasy en amfetamine komt vooral voor onder (hang)jongeren en op speciale themafeesten. •• Bij kwetsbare groepen jongeren zijn ecstasy en amfetamine populairder dan bij gemiddelde jongeren in het regulier onderwijs. •• Hulpvraag omtrent het gebruik van ecstasy en amfetamine is relatief beperkt, zowel landelijk als regionaal. In Gelderland lijken in Noord-Veluwe, Rivierenland en Doetinchem relatief veel mensen hulp te zoeken met betrekking tot het gebruik van beide middelen.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 9 Ecstasy & Amfetamine
147
Hoofdstuk 10
GHB 148
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
10.1 Inleiding Het middel GHB is vooral bekend onder zijn afkorting, die staat voor gammahydroxyboterzuur. Het is een wat stroperige, kleurloze vloeistof die zeer zout smaakt. Het middel is relatief eenvoudig zelf te maken en op internet circuleren recepten hiervoor.
10.2 Landelijke gegevens over het gebruik van GHB 10.2.1 Prevalentie en incidentie GHB is in vergelijking met de eerder besproken middelen een vrij nieuw middel. Er is daarom ook nog veel minder (systematisch) onderzoek naar gedaan. Uit het NPO van 2009 rapporteert 1,3% van de bevolking tussen de 15 en 64 jaar weleens GHB gebruikt te hebben (Van Rooij et al., 2011). Mannen hebben hierbij vaker ervaring met het middel dan vrouwen (1,6% versus 0,9%). 2,5
percentage
2
1,5
1
0,5
0 Ooit-gebruik
15-24 jarigen
25-44 jarigen
45-64 jarigen
1,7
2,2
0,1
figuur 10.1 Ooit-gebruik van GHB naar leeftijdscategorie; 2009. Bron: Van Rooij et al., 2011.
In totaal rapporteert 0,4% van de volwassen bevolking recent GHB gebruikt te hebben en heeft 0,2% actueel gebruikt. Dit laatste leidt tot de schatting dat er in 2009 ongeveer 33.000 actuele GHB-gebruikers moeten zijn. Deze cijfers vormen echter een onderschatting van het werkelijke aantal. Probleemgebruikers van harddrugs zullen waarschijnlijk ondervertegenwoordigd zijn in de steekproef.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
149
10.2.2 GHB-gebruik bij jongeren Het gebruik van GHB is onder jongeren in het regulier voortgezet onderwijs relatief weinig populair. In een meting van het peilstationonderzoek in 2007 vinden we een lifetimeprevalentie van 0,6% onder jongeren van 12-18 jaar (Monshouwer et al., 2008). Deze meting is evenwel enigszins gedateerd en daarom mogelijk niet representatief voor de huidige situatie.
10.2.3 GHB-gebruik door bijzondere groepen jongeren Het gebruik van GHB wordt nog niet zo lang uitgebreid onderzocht als bijvoorbeeld de middelen alcohol, cocaïne en heroïne. De gebruikers van GHB zijn daarom minder goed in kaart gebracht. Er zouden echter wel verschillende groepen van gebruikers te onderscheiden zijn. Het Trimbos Instituut publiceert recent een onderzoek over typering van GHB-gebruikers (Voorham & Buitenhuis, 2012). Uit dit onderzoek komt naar voren dat GHB-gebruik steeds algemener lijkt te worden. Het middel wordt naast de homo- en after-partyscene steeds meer gesignaleerd op mainstream feesten en buiten het partycircuit. In regio’s buiten de Randstad wordt het middel meestal buiten het uitgaanscircuit gebruikt. Verder is het middel niet enkel meer een drug voor de 25-plusser, maar wordt het ook gesignaleerd bij 16- en 17-jarigen. Het gebruik van GHB zou over het algemeen vooral in groepsverband met vrienden plaatsvinden. Vaak in uitgaansgelegenheden en huisfeesten. Een kleine groep gebruikers gaat steeds vaker gebruiken en raakt afhankelijk van het middel. De groep laat zich kenmerken door comorbiditeit met andere verslavingen en psychische problemen. GHB-gebruikers zouden anno 2012 een zeer diverse populatie vormen; we kunnen hierin drie globale subgroepen onderscheiden. •• De eerste subgroep wordt gevormd door de uitgaanders. Op mainstream feesten en festivals wordt het middel gebruikt door een brede groep aanwezigen. Gebruik in cafés en keten wordt ook gesignaleerd, maar enkel in Noord-Brabant en de Achterhoek. •• Een tweede groep gebruikers betreft de gemarginaliseerde groepen. Dit zijn gebruikers met een verstoord levensritme, die GHB en andere middelen lang kunnen gebruiken zonder dat het hun dagelijks functioneren verstoort. Hierbij kunnen we denken aan werklozen en voortijdige schoolverlaters die experimenteren met verschillende middelen. •• De laatste groep wordt gevormd door thuisgebruikers. Dit is een groep waarop weinig zicht is en uit diverse type gebruikers bestaat. Een groep hierbinnen zijn mensen die vooral op huisfeesten experimenteren met GHB. Daarnaast zijn er mensen die dagelijks gebruiken en afhankelijkheid hebben ontwikkeld. Deze groep bestaat zowel uit geïsoleerde individuele gebruikers als uit mensen die samen met anderen dagelijks GHB gebruiken. Ten tijde van het schrijven van deze Tendens zijn er meerdere landelijke studies gaande onder GHB-gebruikers. De resultaten hiervan worden in volgende edities van Tendens meegenomen. Uitgaande jongeren In onderzoek onder clubbezoekers in Amsterdam in de afgelopen jaren, is aanvankelijk een stijging in het ooit-gebruik en het actueel gebruik van GHB gevonden. Bij de laatste meting in 2008 nemen we een stabilisering van het gebruik waar (Benschop et al., 2009).
150
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
20 18 16
percentage
14 12 10 8 6 4 2 0 ooit-gebruik actueel gebruik
1998
2003
2008
10,4
17,8
15,7
2,4
4,2
4,7
Figuur 10.2 GHB-gebruik onder clubbezoekers in Amsterdam. Bron: Benschop et al., 2009.
Bij een onderzoek naar middelengebruik onder bezoekers van party’s en festivals rapporteert 14% van de respondenten ervaring te hebben met GHB en is 5% actuele gebruiker (van de Poel et al., 2010). De actuele gebruikers hebben een gemiddelde leeftijd van 23 jaar. Dit onderzoek wordt ook uitgevoerd onder bezoekers van clubs en discotheken. Het percentage ooit-gebruikers ligt hier op 6% en het percentage actuele gebruikers op ongeveer 2%. Het merendeel van de gebruikers die de avond van de meting gebruikt hebben, zijn mannen tussen 20 en 29 jaar. Kwetsbare groepen Bepaalde groepen jongeren lopen meer risico voor middelenproblematiek en verslaving dan reguliere scholieren. Dit hangt samen met verschillende risicokenmerken van personen, bijvoorbeeld gedragsproblemen en psychische problemen. Hoe meer risicokenmerken iemand heeft, des te groter de kans op het ontwikkelen van (psychische) stoornissen. Daarnaast kan een stoornis leiden tot één of meerdere andere stoornissen. Om ontsporing bij kwetsbare groepen te voorkomen, is het belangrijk dat men zo vroeg mogelijk aandacht besteed aan de risicokenmerken en de daaraan ten grondslag liggende oorzaken (Snoek et al., 2010). Waar men in het reguliere onderwijs relatief weinig GHB-gebruik rapporteert, is in het speciaal onderwijs een andere trend zichtbaar. Het ooit-gebruik ligt hier hoger, de percentages staan in onderstaande figuur.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
151
percentage
8 6 4 2 0
regulier
REC-4
PRO
LwOO
12 tot 13 jr
0,3
4,7
5,7
5
14 tot 15 jr
0,8
3,5
5,2
3,1
16 jaar
0,8
7,1
3,9
4
Figuur 10.3. Percentages ooit-gebruik van GHB onder jongeren in regulier en speciaal onderwijs. Bron: Kepper et al (2009). Legenda: REC-4= Cluster-4 scholen, voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. PrO= PraktijkOnderwijs, voor moeilijk lerende kinderen. LWOO= LeerWegOndersteunend Onderwijs, voor leerlingen die extra begeleiding behoeven.
In de jeugdzorg wordt GHB-gebruik ook vaker waargenomen dan bij jongeren in het regulier onderwijs. Van de jongeren tussen de 13 en 18 jaar in de jeugdzorg heeft 8% ooit GHB gebruikt en is 1% actueel gebruiker. Jongens in dezelfde leeftijdscategorie die in een JJI verblijven, rapporteren ongeveer 5% ooit-gebruik en 3% in de maand voorafgaande aan hun verblijf.
10.2.4 GHB en hulpverlening GHB wordt pas sinds 2007 als aparte problematiek geregistreerd, hoewel men er in de verslavingszorg al enige tijd mee bekend was. Vanaf 2009 is GHB apart vermeld in de LADIS-rapportages. De laatste jaren zien we een sterke toename in de hulpvraag bij dit middel, hoewel het aantal hulpvragen in de verslavingszorg absoluut gezien vrij klein is (Ouwehand et al., 2011). In ongeveer de helft van de gevallen is er sprake van secundaire problematiek, in combinatie met alcohol, cocaïne, amfetamine en/of cannabis. De meeste mensen die hulp zoeken voor dit middel hebben dit al minstens een keer eerder gedaan. De hulpvraag voor dit middel lijkt vooralsnog sterk geregionaliseerd in Noord-Brabant, en in de noordelijke en oostelijke provincies.
152
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
Tabel 10.1 Overzicht GHB hulpvragers 2010.
Demografie Aantal hulpzoekers
524
Man : Vrouw
67 : 33
Gemiddelde Leeftijd
28 Jaar
Aandeel 25-
36%
Aandeel 55+
<1%
Aandeel autochtoon
93%
Aantal per 100000 inwoners
3
Problematiek Aandeel in verslavingszorg
<1%
Enkelvoudig : meervoudig
53 : 47
Eerste inschrijving ooit
29%
Gemiddeld aantal contacten/cliënt
29
Bron: Ouwehand et al., 2011
Gebruikers van GHB kunnen het middel vaak lang gebruiken voordat de omgeving er iets van merkt. Pas wanneer het dagelijks functioneren danig verstoord is, komen mensen met de verslavingszorg in aanraking (Voorham & Buitenhuis, 2012). Wanneer personen na een periode van afhankelijkheid proberen te stoppen met GHB, kan dit gepaard gaan met veel lichamelijke en psychische klachten. Gebruikers die hoge doseringen GHB gewend zijn kunnen tijdens hun detoxificatie ernstige ontwenningsverschijnselen krijgen, zoals psychose en delier. Klinische behandeling in combinatie met een afbouw met (farmaceutische) GHB kan de ernst van de ontwenningsverschijnselen significant doen verminderen (De Jong et al., 2010) 600 500 aantal
400 300 200 100 0 Lijn 1
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
279
524
Figuur 10.4. Aantal hulpvragers voor GHB als primaire problematiek; 2003-2010. Bron: Ladis rapportages 2003-2010.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
153
In figuur 10.4 is de stijgende trend in de hulpvraag rond GHB-gebruik weergegeven per landelijke regio. In 2007 is de hulpvraag voor dit middel zeer beperkt en in veel regio’s geheel afwezig. Er is een beperkte hulpvraag in enkele noordelijke en in enkele zuidelijke gemeenten. In 2010 is dit beeld veranderd: in dat jaar kunnen we meerdere regio’s aanwijzen waar de GHBhulpvraag hoger ligt dan 25 per 100.000 inwoners. Evenals in 2007 is de hulpvraag in het westen van het land beperkt. Vooral in noordelijke en zuidelijke regio’s zijn er gemeenten waar de hulpvraag flink is toegenomen in het afgelopen decennium.
Figuur 10.5. Totaal aantal hulpvragers GHB-problematiek per 100.000 inwoners in 2007 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011
Ziekenhuisopnames In een onderzoek naar ongevallen waarbij drugs en alcohol betrokken zijn, zien we een grote stijging met betrekking tot GHB. Van patiënten bij een Spoedeisende Eerste Hulp (SEH) afdeling wordt de reden van opname geregistreerd (Nijman, 2011). In de periode 2003-2009 meldt men een verzesvoudiging van het aantal ongevallen waarbij GHB in het spel was. In 2009 zijn dit er rond de 1.200 op jaarbasis, wat ongeveer neerkomt op 23 slachtoffers per week. In 7 op de 10 gevallen is het slachtoffer een man en in ruim de helft van de gevallen behoort deze tot de leeftijdscategorie van 20-29 jaar.
154
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
Tabel 10.2 GHB-incidenten naar geslacht en leeftijd; 2009.
Leeftijd
Mannen
Vrouwen
0-14
-
3%
15-24
43%
54%
25-54
57%
42%
Onbekend
< 1%
2%
Naar geslacht
69%
31%
Bron: Letsel informatie systeem (2008).
In ongeveer 1 op de 3 gevallen is bekend dat het slachtoffer ook alcohol had gebruikt. Verder rapporteert men naast GHB ook in mindere mate gebruik van ecstasy, amfetamine en cocaïne. Ruim 40% van de slachtoffers moet worden opgenomen in het ziekenhuis; de helft van hen wordt opgenomen op de intensive care. 59% van de behandelingen vindt plaats in het weekend. Monitor drugsincidenten (MDI) De MDI laat in figuur 10.5 zien welk percentage van de incidenten GHB-gerelateerd is, gekleurd in groen. In Nederland - zonder Amsterdam - is in 2011 iets minder dan 30% van alle incidenten GHBgerelateerd, op dancefeesten is dit ruim 20%. Intoxicaties met GHB zijn gemiddeld genomen zwaarder dan intoxicaties met andere middelen. Zo is 30% hiervan ernstig, ruim 40% matig en iets minder dan 30% licht. Dit maakt GHB een middel met een van de hoogste percentages ernstige intoxicaties. Een eerdere meting van de MDI laat zien dat in drie van de vier gevallen de patiënt een man was. In de helft van de gevallen is er sprake van combinatiegebruik met alcohol (Vogels & Croes, 2011).
Figuur 10.6 Drugsincidenten in Nederland. Bron: Vogels, 2011.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
155
Eerstehulpbezoek op rave party’s In een onderzoek onder bezoekers van eerstehulpposten op rave party’s houdt men over een periode van twaalf jaar middelengerelateerde incidenten bij (Krul et al., 2011). In totaal bezoeken 10.100 mensen (0,3%) van de ongeveer 3.800.000 bezoekers in de periode 1997-2008 de eerstehulppost in verband met middelengebruik. Problemen door (overmatig) GHB-gebruik vormen hiervan in 2,5% van de gevallen de oorzaak. Combinatiegebruik met ecstasy en alcohol vormt respectievelijk ongeveer 2% en 1% van de redenen om de eerste hulp te bezoeken. Hoewel incidenten met GHB zelden levensbedreigend zijn, is er vaak wel professionele medische hulp nodig. Gebruikers van GHB (al dan niet gecombineerd met ecstasy of alcohol) hebben van alle gebruikers de grootste kans op een ernstige intoxicatie.
10.3 Regionale gegevens over het gebruik van GHB 10.3.1 Prevalentie en incidentie Er bestaan geen regionale cijfers over het GHB-gebruik onder de Gelderse bevolking. In de volwassenenmonitor uit 2008 van de regionale GGD wordt wel gevraagd naar ervaring met harddrugs in het algemeen. Onderstaande cijfers zijn geen goede indicatie van het GHB-gebruik onder volwassenen in Gelderland, maar geven wel verschillen tussen de regio’s weer in harddrugsgebruik.
percentage
15 10 5 0
Ooit-gebruik
Actueel gebruik
Gelre-IJssel
3
1
Rivierenland
3
1
Nijmegen
10
1
Figuur 10.7 Harddrugsgebruik in Gelderland onder volwassenen in de leeftijd van 18-65 jaar. Bron: GGD Volwassenenmonitor, 2009.
Het gemiddelde actuele gebruik van harddrugs ligt in Gelderland voor alle regio’s voor zover bekend op ongeveer 1%. In het ooit-gebruik nemen we wel een verschil waar: in de regio Nijmegen hebben meer volwassenen ooit harddrugs gebruikt dan in de andere regio’s. De cijfers in figuur 10.6 geven dus geen goede indicatie van het GHB-gebruik onder volwassenen in Gelderland. Vooralsnog moeten we er daarom van uitgaan dat de prevalentie van GHB-gebruik onder de volwassen bevolking van de regio Gelderland gelijk is aan de landelijk bekende prevalenties van 1,6% voor lifetime, 0,4% voor de jaar- en 0,2% voor de maandprevalentie (Van Rooij et al., 2011). Het gaat dan om ongeveer 19.000 personen in de regio die ooit GHB hebben gebruikt en om 2.400 personen die in de afgelopen maand GHB gebruikten.
156
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
10.3.2 Jongeren en GHB in Gelderland De E-MOVO studie van 2007 vraagt naast alcohol en cannabis ook naar harddrugsgebruik onder jongeren. Maar hierbij worden niet specifieke middelen uitgevraagd en wordt alleen gevraagd naar harddrugs in zijn algemeenheid. De percentages kunnen daarom niet verder uitgesplitst worden naar verschillende typen harddrugs. 6 5
percentage
4 3 2 1 0
Ooit-gebruik
Actueel gebruik
Gelre-IJssel
3
1
Gelderland Midden
4
2
Rivierenland
3
2
Nijmegen
5
3
Oost-Nederland
4
2
Figuur 10.8 Harddrugsgebruik onder schoolgaande jongeren in klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs in Gelderland. Bron: E-MOVO, 2008.
Uitgaande jongeren Uit het Uitgaan & Middelen-onderzoek (IrisZorg 2011) blijkt dat de lifetime prevalentie van GHBgebruik onder uitgaande jongeren 6% en het actuele gebruik 1% is. Het ooit-gebruik bij mannen is 7% en het actuele gebruik 1%. De cijfers bij vrouwen zijn respectievelijk 6% en 0% aangezien er geen vrouwen zijn die in dit onderzoek actueel gebruik rapporteren. Ter vergelijking: landelijk onderzoek naar middelengebruik op grootschalige party’s laat zien dat daar gemiddeld 5% van de bezoekers een actuele GHB-gebruiker is. In het Uitgaan & Middelen Onderzoek van IrisZorg is echter het uitgaanspubliek, rondlopend in stadscentra benaderd. Op basis van deze vergelijking kan men daarom niet stellen dat GHB-gebruik in de Gelderse gemeenten, waar de uitgaanders zijn geënquêteerd, in frequentie afwijkt van landelijke gemiddelden. Actueel gebruik van GHB wordt in dit onderzoek door drie mannen gemeld. Ook het ooit-gebruik is in de meeste steden betrekkelijk laag, met uitzondering van Arnhem waar ruim 1 op de 10 uitgaanders rapporteert ervaring te hebben met het middel. De leeftijd van de respondenten ligt in deze stad gemiddeld iets hoger dan in de andere steden.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
157
percentage
15 10 5 0 man vrouw
Arnhem 12,7 11,6
Doetinchem 4,3 3,6
Ede 4,2 2,8
Nijmegen 7,5 0
Tiel 4,8 5,7
Figuur 10.9. Ooit-gebruik van GHB onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011. 3 percentage
2,5 2 1,5 1 0,5 0 man vrouw
Arnhem 2,1 0
Doetinchem 1,4 0
Ede 0 0
Nijmegen 2,5 0
Tiel 0 0
Figuur 10.10. Actueel gebruik van GHB onder uitgaanspubliek in Gelderland naar geslacht (n=418); 2011.
Resultaten panelstudie In de jaarlijkse panelstudie van IrisZorg worden jongeren en sleutelfiguren als horecamedewerkers, jongerenwerkers en straathoekwerkers bevraagd op hun signalen over alcohol- en drugsgebruik. In 2011 is het GHB-gebruik van jongeren in 22 netwerken van uitgaande jongeren en hangjongeren in kaart gebracht. Hierbij is de aandacht specifiek gericht op de achtergronden en wijzen van gebruik en de verkrijgbaarheid van GHB. In bijlage IV vindt u een schematische weergave van de kenmerken van de jongeren per netwerk. De schattingen van het aantal gebruikers en de frequentie van gebruik per netwerk is weergegeven in bijlage III. Wat betreft de prevalentie van GHB-gebruik kan op basis van de panelstudie worden geconcludeerd dat in de helft van de netwerken van de panelstudie GHB-gebruik wordt gesignaleerd. Als GHB gebruikt wordt in een groep, betreft het meestal een klein deel (10%) van de jongeren. Bij de voetbalsupporters en in een netwerk van hangjongeren is het middel populairder; daar gebruikt 40-50% van de jongeren GHB. GHB drinken is iets wat de meeste liefhebbers in de panelstudie hooguit eens per maand doen. Het liefst in een discotheek, op een grote party of party thuis, ook door de hangjongeren. De voetbalsupporters in deze panelstudie doen dit zowel voor, tijdens als na de wedstrijd. Net als in 2010 wordt dagelijks GHB-gebruik niet genoemd door panelleden. Johan (jongerenwerker40a) signaleert in meerdere netwerken van hangjongeren nu alleen gebruik in het uitgaansleven, niet op straat. Enkele jaren geleden waren dagelijks gebruik en gebruik op straat nog wel aan de orde.
158
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
De genoemde dosering GHB verschilt sterk per netwerk bij panelleden; van een half tot vijf buisjes (5 ml) per uitgaansavond. Meestal neemt men een half tot een heel buisje per keer. De jongens nemen vier ml per keer, de meiden minder. Vaak meerdere keren. Dan na een of twee uur bijnemen tot 12 tot 20 ml. Marc (jongere56) GHB is een prettig middel om te downen als je te hard gaat met pepmiddelen, vertellen jongeren. Ook zien ze het als een alternatief voor alcohol. Net als aangeschoten zijn, geeft het, volgens hen, een losser gevoel, ook op seksueel gebied. Ze zeggen dat ze er nuchter van worden, een heldere geest van krijgen na gebruik van andere drugs, zoals cocaïne. Hier worden ze rustige van en kunnen ze lekker slapen. Ben (voetbalsupporter21b) Het is een goed alternatief voor alcohol. Dit is wel alleen als je oplet met de dosering. Positief is dat je er niet brak van wordt. Marc (jongere56) GHB maken de jongeren zelf of zij kopen het, eventueel via vrienden, bij een dealer. Ook verkopen zij het zelfgemaakte drankje aan anderen. Jongerenwerker Johan40 ziet de zelfmakers vooral in de oudere groep. ‘Dat doe je niet als je nog thuis woont’, aldus Johan. Naast buisjes en frisdrankflessen dienen ook flügelflesjes als inpakmateriaal. De genoemde prijs is zo’n vijf euro per buisje. In enkele netwerken van de panelstudie wordt een toename van GHB-gebruik gesignaleerd, namelijk onder de voetbalsupporters en een groep uitgaanders. Meerdere panelleden melden echter een stabilisatie of een afname van het aantal gebruikers. Portiers merken dit bijvoorbeeld indirect. We vinden ook geen lege buisjes meer. Riny (portier 9a) Het risico op out gaan (bewusteloosheid) wordt het meest genoemd als reden om geen GHB te drinken door panelleden van IrisZorg. Anderen vinden dat ze te loom en stoned worden van GHB, dan wel dat het prettige gevoel door pillen en cocaïne door GHB vermindert. Marc noemt ook het flippen. GHB moet je niet gebruiken. Het is rotspul. Eén slechte ervaring met out gaan en de rest is er dan ook klaar mee. Hendrik & Jan (jongeren36a) Negatief effect is flippen, niet helemaal bij zijn. Wel bewegen en raar doen. Dit gebeurt vaak door te weinig eten in combinatie met in te korte tijd te veel GHB. Sommigen letten niet zo op dosering, die lijken flippen wel fijn te vinden. Marc (jongere56)
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
159
10.3.3 GHB en hulpverlening in Gelderland Primaire GHB-problematiek bij IrisZorg Bij het cluster Behandeling van IrisZorg melden zich in 2011 76 cliënten met primaire GHB-problematiek. Het aantal cliënten dat zich met deze problemen meldt, is sinds 2006 toegenomen: van 6 in 2006 naar 76 in 2011. Er is vooral sprake van een toename bij de jongvolwassenen van 18 tot 29 jaar, en in iets mindere mate bij de dertigers. Het absolute aantal cliënten met een probleem rond GHB-gebruik is nog steeds klein, zeker wanneer dit wordt afgezet tegen de totale populatie cliënten van IrisZorg. De toename van het aantal cliënten lijkt vooralsnog door te zetten. Onderstaande cijfers vormen een onderrapportage van het aantal cliënten dat hulp zoekt bij IrisZorg in verband met GHB-gebruik. De cijfers zijn enkel gebaseerd op het aantal primaire hulpvragen en vormen daarom een onderschatting van het totale aantal hulpvragers. 50 45 40 aantal cliënten
35 30 25 20 15 10 5 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
18- jaar
0
0
1
1
1
0
18-29 jaar
2
6
20
33
40
45
30-41 jaar
4
5
10
15
19
21
41+ jaar
0
2
4
4
6
10
Figuur 10.11 Cliënten bij IrisZorg met primaire GHB-problematiek. Bron: IrisZorg Inforay cliëntenregistratie. NB. Deze cijfers vormen een onderrapportage van het werkelijke aantal probleemgebruikers dat zich meldt bij IrisZorg omdat hierbij alleen naar primaire verslavingsproblematiek wordt gekeken. Wanneer secundaire middelenproblematiek wordt meegewogen, zullen de aantallen hoger uitvallen.
Regionale spreiding hulpvragers GHB-problematiek Het LADIS registreert het aantal hulpvragers per gemeente. In figuur 10.12 is in de provincie Gelderland in 2010 een stijging te zien ten opzichte van 2007. Net zoals in de meeste regio’s in Nederland zijn er in 2007 in de provincie Gelderland maar een paar of geen GHB-cliënten in beeld bij de ver-
160
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
slavingszorg. In 2010 zijn er in veel meer regio’s hulpvragers voor GHB. In de provincie Gelderland is er vooral sprake van een toegenomen hulpvraag in de gemeente Arnhem.
Figuur 10.12. Totaal aantal hulpvragers GHB-problematiek per 100.000 inwoners in 2007 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011
Klinische hulpvraag GHB bij IrisZorg: jeugd Een eerste analyse van gegevens van 166 cliënten bij de jeugdkliniek van IrisZorg over de periode april 2010 tot november 2011 leert dat 12% van hen een probleem heeft rond GHB-gebruik: primair (9%), secundair (2,5%) of tertiair (0,5%). Alle jongeren die GHB gebruiken zijn ouder dan 20 jaar.
aantallen cliënten
10 8 6 4 2 0
primair
secundair
tertiair
2010
6
2
0
2011
9
2
1
Figuur 10.11. Aantallen cliënten jeugdkliniek IrisZorg met primaire, secundaire of tertiaire cannabisproblematiek, en aantallen cliënten bij wie de diagnose cannabisafhankelijkheid of cannabismisbruik is gesteld; 2010 en 2011. NB: cijfers 2010 hebben betrekking op de maanden vanaf 1-4-2010.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
161
Figuur 10.11 laat de aantallen cliënten zien bij wie GHB-gebruik een primair, secundair of tertiair probleem vormt. In absolute aantallen gaat het om een beperkt aantal jongeren. Een diagnose GHB-afhankelijkheid of -misbruik wordt nog niet gesteld. Als primair probleem neemt GHB in de jeugdkliniek van IrisZorg een vierde plaats in, na cannabis, alcohol en amfetamine. Monitor drugsincidenten (MDI) In Gelderland zijn twee peilregio’s voor de MDI actief: Ede/Arnhem en Nijmegen. In beide regio’s vormen incidenten met GHB met respectievelijk 40% en 30% procentueel de grootste groep. In steden als Eindhoven en Groningen zien we een vergelijkbare situatie. Bij de steden in de Randstad ligt dit percentage een stuk lager, hier ligt het percentage incidenten met GHB tussen de 10% en 15%.
Figuur 10.12 Drugsincidenten per peilstation. Bron: Trimbos, Vogels, 2011
Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS) Er worden in Arnhem en Nijmegen relatief weinig GHB-monsters aangeleverd bij de DIMS. De afname van aangeleverde GHB in 2009 en 2010 en de toename in 2011, zijn toe te schrijven aan de capaciteit van het laboratorium van DIMS. In 2009 en 2010 is het zo druk geweest dat ecstasymonsters voorrang kregen bij het laboratorium. In alle geteste GHB zit ook daadwerkelijk GHB en in geen enkel monster zitten nog andere werkzame stoffen. De dosis GHB in de geteste monsters is constant.
162
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
30
aantal aangeleverde monsters
25
20
15
10
5
0 GHB
2008
2009
2010
2011
25
13
9
19
Figuur 10.13 Aantal aangeleverde GHB Monsters in Gelderland.
10.4 Samenvattende conclusies en trends GHB Landelijke ontwikkelingen •• GHB is een relatief nieuw middel in vergelijking met de andere hoofdmiddelen die besproken worden in deze Tendens. Het is geen volksmiddel zoals alcohol en de specifieke gebruikersgroepen zijn nog veel minder goed in kaart gebracht dan bij bijvoorbeeld ecstasy. Belangrijke bevinding is dan ook dat er eerst nog meer onderzoek moet plaatsvinden voordat er hierover nadere uitspraken gedaan kunnen worden. Vooralsnog lijkt GHB een klein middel, maar het is in opmars. Onder bepaalde groepen uitgaanders is het middel populair; daarnaast is er een groep thuisgebruikers. Vooral deze laatste groep is moeilijk in kaart te brengen, totdat ze eventueel bij de hulpverlening aankloppen. Dit doen zij echter vaak pas na een langere periode van problematisch gebruik. Regionale ontwikkelingen •• Er is weinig bekend over het GHB-gebruik onder de volwassen bevolking van Gelderland. Landelijk onderzoek suggereert dat 0,2% van de populatie actueel gebruiker is. In Gelderland zou het dan gaan om 2.400 actuele GHB-gebruikers •• Opvallend is dat het aantal gebruikers in de regio Gelderland niet echt lijkt toe te nemen, maar het aantal probleemgebruikers en het aantal incidenten met GHB wel. •• Het middel zorgt voor relatief veel incidenten in vergelijking met andere middelen. Daarnaast zijn de GHB-incidenten gemiddeld ernstiger dan die bij andere middelen •• Actueel gebruik wordt in het reguliere uitgaansleven maar weinig gezien.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
163
•• Ook uit de panelstudie in de regio blijkt dat GHB meer iets is van hangjongeren dan van uitgaanders. Het GHB-gebruik dat gesignaleerd wordt is incidenteel en meestal eens per maand. •• Het out-gaan bij GHB is voor sommigen een reden om niet (meer) te gebruiken. Vooralsnog is er sprake van stabilisatie en/of daling van het aantal gebruikers in de panelstudie. Hulpvraag rond GHB •• In de hulpverlening zien we de laatste jaren een sterke toename in het aantal GHB-verslaafden, zowel landelijk als regionaal. Desondanks blijft het een in aantal beperkte groep patiënten, bij wie vaak sprake is van polydruggebruik. •• De groei van deze groep lijkt vooralsnog door te zetten en er wordt dan ook een verdere stijging van het aantal hulpvragen verwacht. •• Ernstige verslaving van GHB kan het beste klinisch behandeld worden vanwege de kans op ernstige ontwenningsverschijnselen. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek •• De groepen die GHB gebruiken, moeten verder onderzocht en in kaart gebracht worden. Dit maakt het bestuderen van trends makkelijker en op deze manier kan preventie gerichter worden ingezet. Dit gebeurt landelijk al in studies van onder meer het Trimbos Instituut en het IVO. Aandachtsgebieden in het werkgebied IrisZorg •• Het hoge percentage (ernstige) gezondheidsincidenten met GHB in de regio. •• Toename van het aantal probleemgebruikers, met name in de leeftijd van 18-29 jaar. •• De ernstige ontwenningsverschijnselen die gepaard kunnen gaan bij het stoppen na een periode van intensief GHB-gebruik.
164
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 10 GHB
Hoofdstuk 11
OPIATEN
Hoofdstuk intro's def.indd 11
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
24-05-12 16:31
165
11.1 inleiding Het middel Een van de meest bekende opiaten is heroïne. De heroïne die men in Nederland verkoopt, is voornamelijk bruine heroïne. Het is een halfsynthetische drug die wordt gemaakt uit morfine, dat weer wordt gewonnen uit de papaverbol. Heroïne wordt vaak vermengd met paracetamol en/of andere stoffen, de zuiverheid van heroïne varieert tussen de 20% en 60% (bron: Trimbos). Een ander veel gebruikt opiaat is methadon, dat vaak wordt voorgeschreven aan heroïnegebruikers als vervanging van heroïne om regelmaat te creëren in hun leven.
11.2 Landelijke gegevens over het gebruik van opiaten 11.2.1 Prevalentie en incidentie Opiaatgebruik is in Nederland relatief zeldzaam onder de algemene bevolking. Het nationaal prevalentie onderzoek (Van Rooij et al., 2011) constateert in de peiling van 2009 dat 0,5% van de bevolking ooit ervaring heeft opgedaan met heroïne. Het percentage actuele gebruikers is al jaren kleiner dan 0,1%. Bij deze cijfers moeten we wel een slag om de arm houden, aangezien het waarschijnlijk om een onderschatting gaat. Problematische harddrugsgebruikers zullen waarschijnlijk ondervertegenwoordigd zijn in de steekproef van het NPO vanwege dakloosheid of verblijf in verslavingsdiverse instellingen. Het Trimbos Instituut (2010) schat het aantal problematische opiaatgebruikers in Nederland in 2010 op ongeveer 17.700. Van ongeveer 80% van de geregistreerde heroïnegebruikers in Nederland is bekend dat zij ook methadon gebruiken.
11.2.2 Opiaatgebruik bij jongeren Het percentage jongeren van 12-18 jaar in het reguliere onderwijs dat ooit ervaring heeft opgedaan met heroïne, schommelt al jaren rond de 1% (Monshouwer et al., 2008). In 2007 heeft 0,6% van de jongens nog de afgelopen maand heroïne gebruikt, bij meisje is dit 0,2%.
11.2.3 Opiaatgebruik door bijzondere groepen jongeren Onder bepaalde groepen jongeren ligt het percentage opiaatgebruikers soms hoger dan bij de gemiddelde populatie jongeren. Deze groepen en hun gebruik worden hieronder verder toegelicht. Uitgaande jongeren In het uitgaansleven wordt het gebruik van opiaten nauwelijks gesignaleerd. De meeste onderzoeken onder bezoekers van cafés/clubs (Benschop et al., 2009), party’s/festivals en discotheken (Van der Poel et al., 2010) rapporteren een ooit-gebruik tussen de 1,0% en 1,5%. Het actuele gebruik is gemiddeld ongeveer 0,1% bij deze groepen. Kwetsbare groepen Bepaalde groepen jongeren lopen meer risico voor middelenproblematiek en verslaving dan reguliere scholieren. Dit hangt samen met verschillende risicokenmerken van personen, bijvoorbeeld gedragsproblemen en psychische problemen. Hoe meer risicokenmerken iemand heeft, des te groter de kans op het ontwikkelen van (psychische) stoornissen. Daarnaast kan een stoornis leiden tot één of meerdere andere stoornissen. Om ontsporing bij kwetsbare groepen te voorkomen, is
166
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
het belangrijk dat men zo vroeg mogelijk aandacht besteedt aan de risicokenmerken en de daaraan ten grondslagliggende oorzaken (Snoek et al., 2010). Onderzoek onder leerlingen op het speciaal onderwijs laat zien dat op REC-4 scholen vaker ervaring is opgedaan met opiaten dan in het reguliere onderwijs. Leerlingen van het praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs verschillen niet van leerlingen in het reguliere onderwijs. 6 5
percentage
4 3 2 1 0
REC-4
Pro
Lwoo
Regulier onderwijs
12 tot 13 jr
3,2
1
0,6
0,4
14 tot 15 jr
3,6
1,5
1,4
1,1
16 jaar
4,8
0,8
4,7
1
Figuur 11.1 Percentages ooit-gebruik van opiaten onder jongeren in het speciaal en regulier onderwijs. Bron: (Kepper et al., 2009). Legenda:
REC-4= Cluster-4 scholen, voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen.
PrO= PraktijkOnderwijs, voor moeilijk lerende kinderen.
LWOO= eerWegOndersteunend Onderwijs, voor leerlingen die extra begeleiding behoeven.
Jongens tussen de 17-18 jaar die verblijven in een JJI hebben gemiddeld vaker ervaring met opiaten dan jongeren in het reguliere onderwijs (respectievelijk 7% versus 2%). Er wordt geen opiaatgebruik gerapporteerd tijdens het verblijf in de inrichting (Kepper et al., 2009).
11.2.4 Opiaten en hulpverlening Het Trimbos Instituut (2010) schat het aantal problematische opiaatgebruikers in Nederland in 2010 op ongeveer 17.700. Dit is een daling ten opzichte van de schatting uit 2001 die ergens tussen de 25.000 en 39.000 lag. In het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) zijn ongeveer 12.300 problematische opiaatgebruikers geregistreerd in 2010 (Ouwehand et al., 2011). In het laatste decennium is het aantal mensen met een hulpvraag omtrent opiaten gedaald in Nederland (Ouwehand et al., 2011) van 105 per 100.000 in 2001 naar 74 per 100.000 in 2010. In de verschillende grote steden in de Randstad, Middelburg, Heerlen, Kerkrade, Leeuwarden en Groningen ligt in 2010 het aantal hulpvragers per 100.000 inwoners hoger dan in de rest van Nederland.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
167
Figuur 11.2 Totaal aantal hulpvragers opiatenproblematiek per 100.000 inwoners in 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011
Problematische opiaatgebruikers vormen een vrij constante groep, waarbij weinig instroom en uitstroom van gebruikers plaatsvindt. Ongeveer 95% is al langere tijd in beeld bij de verslavingszorg en ontvangt vooral methadon onderhoudszorg. Dit zal ook in de toekomst blijven gebeuren. Ruim 80% is aangemeld bij een methadon- en/of heroïneproject. Bij deze groep is sprake van vergrijzing door de toename van het aantal 55- en 65-plusssers. Men verwacht dat deze trend zich de komende jaren verder zal voort zetten. Ongeveer tweederde van de problematische opiaatgebruikers heeft een poly-drugprobleem. Cocaïne en andere opiaten zijn hierbij de meest voorkomende middelen.
168
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
Tabel 11.1 Overzicht Opiaten hulpvragers 2010.
Demografie Aantal hulpzoekers
12.313
Man : Vrouw
80 : 20
Gemiddelde Leeftijd
45,1 jaar
Aandeel 25-
1,1%
Aandeel 55+
13,6%
Aandeel autochtoon
66,2%
Aantal per 100000 inwoners
74
Problematiek Aandeel in verslavingszorg
16,1%
Intraveneus gebruik
8%
Enkelvoudig : meervoudig
42 : 58
Eerste inschrijving ooit
4,1%
Gemiddeld aantal contacten/cliënt (excl. Methadon)
37
Gemiddeld aantal innames/methadoncliënt
228
Bron: Ouwehand et al., 2011
Ziekenhuisopnames Bij ziekenhuisopnames die worden geregistreerd door de Dutch Hospital Date (DHD), worden nauwelijks mensen opgenomen met een hoofddiagnose gerelateerd aan opiaten. In 2009 zijn dit er in totaal 65. Het aantal mensen dat is opgenomen met een nevendiagnose opiaatmisbruik of -afhankelijkheid ligt in dat jaar hoger, en wel op 580. De meest voorkomende hoofddiagnose bij deze laatste groep wordt gevormd door ziekte en symptomen van de ademhalingswegen (29%). In totaal worden 547 unieke personen één of meerdere keren opgenomen in een ziekenhuis met een diagnose gerelateerd aan opiaten. Hiervan is het merendeel man (73%) met een gemiddelde leeftijd van 44 jaar. De meeste patiënten behoren tot de leeftijdsgroep 40-54 jaar (56%).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
169
800 700 600
aantal
500 400 300 200 100 0
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Nevendiagnose
558
634
674
606
556
594
476
525
542
580
Hoofddiagnose
75
81
88
51
57
61
78
84
79
65
Figuur 11.3 Klinische opnames in algemene ziekenhuizen gerelateerd aan opiaatgebruik. Weergegeven is het aantal diagnoses. In deze figuur is niet gecorrigeerd voor dubbeltellingen van personen. Bron: Uit Van Laar et al, (2011), uit de Dutch Hospital Data
Monitor drugsincidenten (MDI) De MDI laat in grafiek 11.4 zien welk percentage incidenten opiaatgerelateerd is, gekleurd in lichtblauw. Incidenten met opiaten vormen landelijk gezien een relatief klein percentage van het aantal incidenten met middelen. Wel zijn de incidenten in 30% van de gevallen ernstig. In ongeveer 40% zijn de incidenten matig en in 30% licht. Opiaten behoren hiermee tot de middelen met de meest voorkomende matige en ernstige intoxicaties.
170
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
Figuur 11.4 Drugsincidenten in Nederland. Bron: Vogels, 2011.
11.3 Regionale gegevens over het gebruik van opiaten 11.3.1 Prevalentie en incidentie Er zijn geen regionale cijfers voorhanden over het opiaatgebruik onder de Gelderse bevolking. In de volwassenenmonitor uit 2008 van de regionale GGD wordt wel gevraagd naar ervaring met harddrugs in het algemeen. De cijfers in figuur 11.5 zijn geen goede indicatie van het opiaatgebruik onder volwassenen in Gelderland, maar geven wel verschillen tussen de regio’s weer in harddrugsgebruik.
percentage
15 10 5 0
Ooit-gebruik
Actueel gebruik
Gelre-IJssel
3
1
Rivierenland
3
1
Nijmegen
10
1
Figuur 11.5 Harddrugsgebruik in Gelderland onder volwassenen in de leeftijd van 18-65 jaar. Bron: GGD Volwassenenmonitor, 2009.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
171
Het gemiddelde actuele gebruik van harddrugs ligt in Gelderland voor alle regio’s voor zover bekend op ongeveer 1%. In het ooit-gebruik nemen we wel een verschil waar: in de regio Nijmegen hebben meer volwassenen ooit harddrugs gebruikt dan in de andere regio’s. Vooralsnog moeten we er dus van uitgaan dat de prevalentie van opiaatgebruik onder de volwassen bevolking van de regio Gelderland gelijk is aan de landelijk bekende prevalenties van 0,5% voor de lifetime-, < 0,1% voor de maandprevalentie. Het gaat dan om ongeveer 6.000 personen in de regio die ooit opiaten hebben gebruikt en minder dan 1.200 personen die de afgelopen maand opiaten gebruikten.
11.3.2 Jongeren en opiaten in Gelderland De E-MOVO studie van 2007 vraagt naast alcohol en cannabis ook naar harddrugsgebruik onder jongeren. Hierbij worden echter niet specifieke middelen uitgevraagd en wordt alleen gevraagd naar harddrugs in zijn algemeenheid. De percentages kunnen daarom niet verder uitgesplitst worden naar verschillende typen harddrugs. 6 5
percentage
4 3 2 1 0
Ooit-gebruik
Actueel gebruik
Gelre-IJssel
3
1
Gelderland Midden
4
2
Rivierenland
3
2
Nijmegen
5
3
Oost-Nederland
4
2
Figuur 11.6 Harddrugsgebruik onder schoolgaande jongeren in klas 2 en 4 van het voortgezet onderwijs in Gelderland Bron: EMOVO, 2008
Bijzondere groepen Uitgaande jongeren in Gelderland Heroïnegebruik lijkt volgens de resultaten vrijwel niet gebruikt te worden onder uitgaande jongeren in Gelderland. In totaal rapporteren vier mensen ooit ervaring te hebben gehad met het middel, onder wie één persoon in de afgelopen 4 weken.
172
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
Resultaten Panelstudie In de jaarlijkse panelstudie van IrisZorg worden jongeren en sleutelfiguren als horecamedewerkers, jongerenwerkers en straathoekwerkers bevraagd op hun signalen over alcohol- en drugsgebruik. Op deze manier kunnen we trends in dit middelengebruik zien en volgen. In 2011 is het opiaatgebruik van jongeren in 22 netwerken van uitgaande jongeren en hangjongeren in kaart gebracht. Geen van de panelleden van IrisZorg rapporteert opiaatgebruik in zijn of haar netwerk. Onder uitgaande jongeren en hangjongeren speelt het middel (zo goed als) geen rol in Gelderland.
11.3.3 Opiaten en hulpverlening in Gelderland Primaire opiaatproblematiek bij IrisZorg Bij het cluster Behandeling van IrisZorg is sinds de periode 2006-2011 het aantal cliënten dat zich meldt met een primair heroïneprobleem teruggelopen van 710 naar 575. In de laatste 6 jaar meldt zich slechts 1 keer een cliënt onder de 18 jaar met opiaatgebruik. De groep cliënten met opiaatgebruik in de leeftijdscategorie 18-29 jaar was al klein en daalde de laatste jaren nog verder. In de leeftijdscategorie 30-41 jaar nemen we zelfs meer dan een halvering van het aantal cliënten met opiaatgebruik waar. De meeste cliënten behoren tot de leeftijdscategorie 42-53 jaar en dit aantal blijft stabiel. Onder 54-plussers zien we de laatste jaren juist een stijging en verdubbelt het aantal cliënten. Er is dus sprake van ontgroening en vergrijzing in de groep primair opiaatafhankelijken bij IrisZorg. 350
aantal cliënten
300 250 200 150 100 50 0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
18-
0
0
1
0
0
0
18-29 jaar
46
49
40
34
30
24
30-41 jaar
315
291
256
203
165
140
42-53 jaar
308
329
320
313
306
314
41
46
60
64
86
97
54+
Figuur 11.7 Cliënten bij IrisZorg met primaire opiaatproblematiek. Bron: IrisZorg Inforay cliëntenregistratie. NB. Deze cijfers vormen een onderrapportage van het werkelijke aantal probleemgebruikers dat zich meldt bij IrisZorg omdat hierbij alleen naar primaire verslavingsproblematiek wordt gekeken. Wanneer secundaire middelenproblematiek wordt meegewogen, zullen de aantallen hoger uitvallen.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
173
Regionale spreiding hulpvragers opiaatproblematiek In Gelderland ligt het aantal hulpvragers voor opiaatproblematiek in 2001 lager dan het gemiddelde in Nederland. In 2010 is het aantal hulpvragers in vrijwel alle gemeenten in Gelderland gedaald tot onder het landelijk gemiddelde. Alleen in Arnhem en Zutphen liggen de aantallen nog duidelijk hoger dan het landelijk gemiddelde, ondanks de daling die zich in het afgelopen decennium ook in deze twee steden heeft voorgedaan.
Figuur 11.8 Totaal aantal hulpvragers opiatenproblematiek per 100.000 inwoners in 2001 (links) en 2010 (rechts). Bron: Ouwehand et al., 2011.
Monitor drugsincidenten (MDI) In Gelderland zijn twee peilregio’s voor de MDI actief: Ede/Arnhem en Nijmegen. Gelderland wijkt qua percentage opiaten-incidenten niet veel af van het landelijk gemiddelde. Incidenten komen iets vaker voor in de regio Ede/Arnhem dan in de regio Nijmegen.
174
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
Grafiek 11.9 Drugsincidenten per peilstation. Bron: Trimbos, Vogels, 2011.
11.4 Samenvattende conclusies en trends opiaten Landelijke ontwikkelingen •• Opiaatgebruik komt slechts voor bij een kleine groep mensen in Nederland. Onder jongeren en in het uitgaansleven nemen we het nauwelijks waar. Bij enkele groepen jongeren met gedragsen justitiële problemen signaleren we gebruik van het middel iets vaker dan gemiddeld. Het aantal incidenten met opiaten is niet heel groot in vergelijking met de meeste andere middelen. De ernst van het incident is daarentegen vaak veel groter dan bij andere middelen. Regionale ontwikkelingen en hulpvraag rond opiaten •• Er is weinig bekend over het opiaatgebruik onder de bevolking van Gelderland. Men schat dat het aantal volwassen actuele gebruikers in Gelderland minder dan 0,1% is. •• Onder jongeren in Gelderland komt vrijwel geen opiaatgebruik voor. •• Dit beeld wordt bevestigd met de hulpverleningscijfers van IrisZorg. Het aantal primair opiaatafhankelijken neemt bij IrisZorg in zijn totaal af. De daling wordt vooral gezien bij mensen onder de 41 jaar. Onder de 54-plussers zien we juist een toename. Er is qua hulpvraag dus zowel sprake van ontgroening als van vergrijzing. Deze trend lijkt zich de komende jaren verder door te gaan zetten op zowel regionaal als landelijk niveau. Aandachtsgebied in het werkgebied van IrisZorg •• Opiaatverslaving lijkt als een van de weinige middelenverslavingen echt op zijn retour. Vooral gebruikers die al lang verslaafd zijn, blijven over en er komen weinig nieuwe opiaatverslaafden bij. De gemiddelde opiaatgebruiker wordt steeds ouder en dit kan gevolgen hebben voor de hulpvraag. Zo zal deze groep naast verslavingsproblematiek ook steeds meer gaan kampen met algemene ouderdomsklachten en chronische somatische aandoeningen.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 11 Opiaten
175
Hoofdstuk 12
OVERIGE MIDDELEN 176
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 7 Cannabis
Naast de eerder besproken meer bekende middelen hebben we in de regionale onderzoeken van IrisZorg nog naar een aantal andere middelen gekeken. Het gaat hierbij om onderzoeksgegevens uit het Inforay Cliëntenregistratiesysteem, het Uitgaan en Middelen Onderzoek, Drugsinfromatie en Monitoringsysteem (DIMS) en de Panelstudie. De panelstudie heeft naast een beschrijvende, ook een verkennende functie voor nieuwe middelen. Per middel bespreken we in dit hoofdstuk kort de resultaten. Voor de panelstudie van IrisZorg worden jongeren en sleutelfiguren als horecamedewerkers, jongerenwerkers en straathoekwerkers bevraagd op hun signalen over alcohol- en drugsgebruik. In 2011 is het middelengebruik van jongeren in 22 netwerken van uitgaande jongeren en hangjongeren in kaart gebracht. In bijlage IV vindt u een schematische weergave van de kenmerken van de jongeren per netwerk. De schattingen van het aantal gebruikers en de frequentie van gebruik per netwerk is weergegeven in bijlage III.
12.1 Online-gaming-verslaving Verslaving wordt gewoonlijk in verband gebracht met het overmatige, obsessieve en ongecontroleerde gebruik van alcohol en middelen (drugs) zoals heroïne en cocaïne. Daarnaast is de laatste decennia het idee in opkomst dat ook bepaalde gedragingen kenmerken van een verslaving kunnen hebben. Men spreekt in een dergelijk geval van een gedragsverslaving, zoals bijvoorbeeld internet-, game-, eet-, seksverslaving (Grant, Brewer, & Potenza, 2006; Marks, 1990). Lemmens (2006) beschrijft dat gedragsverslavingen kunnen ontstaan uit vrijwel elk belonend gedrag, omdat mensen zich aangetrokken voelen tot handelingen waar ze zich goed door voelen. Bij een gedragsverslaving wordt een bepaalde activiteit steeds prominenter in het leven van een persoon en deze activiteit gaat uiteindelijk het leven beheersen. De verslaving zorgt ervoor dat ze deze activiteit nodig hebben om zich goed te voelen. Mark Griffiths is expert op het gebied van pathologisch en compulsief gedrag en heeft de afgelopen jaren onderzoek gedaan naar de mogelijkheden en kenmerken van gameverslaving. Volgens Griffiths (2004) kan iemand in theorie verslaafd zijn aan games omdat gameverslaving voldoet aan de zes criteria die de DSM IV (APA, 1994) gebruikt voor fysieke verslavingen. Overmatig gamen wordt niet officieel erkend als stoornis in zowel Amerika als Europa, mede omdat er nog relatief weinig wetenschappelijk onderzoek naar is gedaan. Het is vooralsnog niet geheel duidelijk welke elementen gamen verslavend maken, maar het lijkt er op dat de zogeheten Massively Multiplayer Online Role Playing Game (MMORPG) in vergelijking met andere games het meest verslavend zijn. Dit zijn role-playing games waarbij spelers van over de hele wereld online samen komen in een virtuele (fantasie)wereld (Van Rooij, 2011). In 2010 zijn bij IrisZorg voor het eerst cliënten aangemeld die behandeling zoeken voor hun gameverslaving. Het aantal neemt in 2011 toe, maar blijft absoluut nog klein. In beide jaren is er één vrouw die zich meldt; het overgrote deel betreft mannen in de leeftijd van 18-29 jaar. De jeugdkliniek van IrisZorg in Tiel neemt tussen maart 2010 en december 2011 in totaal negen jongeren op in verband met primaire gamingproblematiek. Gemiddeld zijn zij op 11,6-jarige leeftijd begonnen met dit gedrag (startleeftijd lag tussen de 7 en 16 jaar). Bij de opname in de kliniek is er sprake van gemiddeld 5,5 jaar gamen. Bij tweederde van hen speelt cannabisgebruik als secundair probleem. In totaal geeft 10% van de jongeren die zich in de genoemde periode bij de jeugdkliniek aanmelden aan een probleem rond gamen te hebben.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
177
18 16
aantal cliënten
14 12 10 8 6 4 2 0
2009
2010
2011
18- jaar
0
5
9
18-29 jaar
0
9
16
30+
0
2
3
Figuur 12.1 Primaire online-gameverslaving bij IrisZorg. Bron: Inforay IrisZorg. NB. Deze cijfers vormen een onderrapportage van het werkelijke aantal probleemgebruikers dat zich meldt bij IrisZorg omdat hierbij alleen naar primaire verslavingsproblematiek wordt gekeken. Wanneer secundaire middelenproblematiek wordt meegewogen, zullen de aantallen hoger uitvallen.
12.2 Energiedrank Het middel Blikjes energiedrank bevatten relatief hoge concentraties cafeïne en suiker en hebben een stimulerend effect op de gebruiker. Gemiddeld bevat een blikje van 250 milliliter 80mg cafeïne, er komen echter steeds meer blikjes van 500 milliliter, die dus 160 mg bevatten. Verder bevatten drankjes regelmatig guarana (Paullinia cupana); deze bes bevat van zichzelf hoge concentraties cafeïne. Energiedrankjes bevatten gemiddeld tussen de 105 á 149 gram suiker per liter. Dit komt neer op ongeveer 9 suikerklontjes per blikje van 250 milliliter. Tot slot bevatten de meeste energiedrankjes ook nog grote hoeveelheden taurine en glucuronolacton. Het is vooralsnog niet precies duidelijk welke effecten deze stoffen (in hoge dosis) hebben op het menselijk lichaam (OIVO, 2010). Gebruik onder uitgaande jongeren in Gelderland In het Uitgaan & Middelen Onderzoek is aan jongeren gevraagd hoeveel blikjes energiedrank zij gemiddeld drinken per week. De percentages actueel gebruik verschillen per stad en geslacht, en fluctueren tussen de 40% en 67%. De jongeren die weleens energiedrank drinken, geven aan gemiddeld tussen de 4 en bijna 9 blikjes per week te drinken. Vrouwen in Ede vormen hierbij een opmerkelijke uitschieter naar boven.
178
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
80 70
percentage
60 50 40 30 20 10 0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
Mannen
39,6
64,3
66,7
63,4
48,8
Vrouwen
50,7
42,9
61,1
58,3
60
Figuur 12.2 Actueel gebruik energiedrank onder uitgaande jongeren tussen van 15-29 jaar naar stad en geslacht. 10 9 8
aantal blikjes
7 6 5 4 3 2 1 0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
Mannen
5,5
5,1
5,1
4,3
6,1
Vrouwen
4
4,1
8,8
6
6,2
Figuur 12.3 Aantal blikjes energiedrank bij actueel gebruik per week onder uitgaande jongeren tussen van 15-29 jaar naar stad en geslacht.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
179
12.3 Lachgas Middel Lachgas wordt onder andere gebruikt als drijfgas voor levensmiddelen en als narcosemiddel in de geneeskunde. Het is een kleurloos, niet irriterend gas, dat in gasflessen geleverd wordt. De werkzame stof is di-stikstofmonoxide (N2O). Gebruik vindt plaats door inhalatie. Panelstudie Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting In vijf netwerken (23%) inhaleren jongeren wel eens lachgas. Meestal beperkt het zich tot een kleiner groepje jongeren. Zij wagen zich hooguit eens per maand, maar meestal veel minder vaak aan een ballonnetje lachgas. In de drie uitgaandersnetwerken zag men het roesmiddel in de periode voor de panelstudie echter populairder worden. In discotheken, op party’s en festivals kan lachgas aanwezig zijn. Hendrik en Jan (jongeren36a) zien het verder heel veel op illegale (‘underground’) feesten. Twee jaar geleden zag je op feesten, festivals en zo vijf ballonnen. Nu veel meer, het is duidelijk aanwezig. Het is een hip ‘een dingetje’. Milou (uitgaander66) Voor Jack (uitgaander61) en zijn bekenden speelt het alleen thuis, bijvoorbeeld voordat ze naar een poppodium gaan: Nu thuis op preparty in plaats van eerder op afterparty. Jack (uitgaander61) Lachgas is iets voor speciale gelegenheden, overigens zonder dat het als iets groots wordt gezien. Het is voor jongeren geen echte drug, maar meer als ‘iets erbij’. Een gelegenheidsdrug, als het er is. Als het er niet is, wordt het niet gemist. Hendrik & Jan (jongere36a) Motief, effect en imago Lachgas wordt via ballonnetjes of rechtstreeks vanuit de gaspatroon oftewel cap geïnhaleerd. In deze panelstudie wordt het aantal ballonnetjes c.q. patronen per uitgaansavond tussen de twee en tien geschat. Jongeren in de panelstudie vinden het een prettige bijkomstigheid dat het gemakkelijk verkrijgbaar is. Als grapje, als extraatje. En bijna gratis! Johan (jongerenwerker40a) Dosering, toediening en markt Op een feest kost een ballon ongeveer € 2,-, vertelt Hendrik (jongere36a). Bij thuisfeestjes worden ze ook wel gratis uitgedeeld. Voor een gaspatroon betaalt men € 0,50 bij de groothandel of iets meer bij zaken als Blokker. Jack (uitgaander61) vertelt dat er bij het aanschuiven aan de kassa een grappig sfeertje ontstaat:
180
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
We halen één of twee dozen bij de groothandel. De dozen vallen wel op onder gebruikers aan de kassa. Jack61 Milou (uitgaander66) heeft daarnaast het idee dat zij niet bang hoeft te zijn voor ‘fout’ gaan in tegenstelling tot sommige andere drugs. Het wordt niet gezien als drugs. Het is een korte ervaring, leuk om mee te maken. Milou66 Gebruik onder uitgaande jongeren in Gelderland In het Uitgaan & Middelen Onderzoek hebben relatief veel jongeren in het verleden ervaring opgedaan met lachgas. Zeven mensen hebben dit middel in de laatste 4 weken gebruikt. 25
percentage
20
15
10
5
0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
Ooit-gebruik mannen
12,7
4,3
20,8
15
14,3
Ooit-gebruik vrouwen
14,7
3,6
8,3
4,5
0
Actueel gebruik mannen
2,1
1,4
0
2,5
2,4
Actueel gebruik vrouwen
4,4
0
0
0
0
Figuur 12.4 Ervaring met lachgas onder uitgaande jongeren tussen van 15-29 jaar naar stad en geslacht.
12.4 Ketamine Middel Ketamine is een narcosemiddel dat wordt toegepast bij diergeneeskundige operaties en in de humane geneeskunde in ambulances en bij de behandeling van chronische (zenuw)pijn. In de jaren ‘70 wordt ketamine als genotsmiddel ontdekt. Op de drugsmarkt is ketamine meestal verkrijgbaar als poeder. Soms is ketamine ook verkrijgbaar als injectievloeistof (Trimbos Instituut).
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
181
Panelstudie Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting Ketamine, oftewel K of Keta, is een tripmiddel dat meestal door een relatief klein publiek gewaardeerd wordt. In 2011 horen we in vijf netwerken (3 uitgaanders, 2 hangjongeren) geluiden over het snuiven van het psychedelische poeder. Het betreft meestal een klein deel van de jongeren, die het één keer in de paar maanden gebruikt op vooral thuisfeestjes en undergroundparty’s. Soms ook op andere grote party’s. ‘Maar alleen als de rest op is’, vertelt Feline (uitgaander57). Hendrik en Jan36a zagen in hun dorp ketamine vaker in het straatbeeld verschijnen. Ze zien in het afgelopen jaar vooral dat meer jongeren het gebruiken, niet dat ze het frequenter gebruiken. Al is dit met gemiddeld één keer per maand wel vaker dan in het uitgaansleven. Jongerenwerker Johan40a is het middel juist helemaal niet meer tegengekomen in de groepen waar hij contact mee heeft. Motief, effect en imago Bij de dorpsjongeren is het imago van ketamine in de afgelopen periode totaal de andere kant opgegaan, vertellen Hendrik en Jan36a. Eerst was er afkeer, nu is het juist meer populair. We zijn het meer normaal gaan vinden. Hendrik en Jan (jongere36a) Ketamine kan een behoorlijk heftig tripmiddel zijn als het in een zeer hoge dosering gebruikt wordt. Het kan leiden tot volledige bewegingsloosheid met een ultiem gevoel van tijdloosheid, K-hole, genoemd. Feline57 en haar vrienden roemen het lekkere effect van het middel. Waarschijnlijk gebruiken zij het in een lagere dosering. Je wordt er behoorlijk actief van, beetje instabiel gevoel. Beetje trippy, maar niet erg sterk. Iedereen vind het lekker. Het is niet zo heftig. Felice (uitgaander57) Dosering en toediening Uit een gram ketamine kunnen ongeveer 40 tot 50 lijntjes gelegd worden (Benschop e.a., 2011). Onze panelleden geven aan dat een dosis van 3-4 lijntjes, oftewel 60-100 mg in hun netwerk gebruikelijk is. Erg prettig is het snuiven zelf overigens niet, omschrijft Feline57: Het snuiven is wel heel erg pijnlijk, veel pijnlijker als coke. De prijs van een gram ketamine ligt bij vaste dealers op 20 tot 25 euro per gram. Eén avondje trippen op ketamine kost dus slechts zo’n twee euro. Gebruik onder uitgaande jongeren in Gelderland In het Uitgaan & Middelen Onderzoek wordt het middel weinig aangetroffen, in Doetinchem en Ede zelfs helemaal niet.
182
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
5 4,5 4 3,5 percentage
3 2,5 2 1,5 1 0,5 0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
Ooit-gebruik mannen
2,1
0
0
2,5
0
Ooit-gebruik vrouwen
4,3
0
0
0
2,9
Actueel gebruik mannen
0
0
0
2,5
0
Actueel gebruik vrouwen
0
0
0
0
0
Figuur 12.5 Ervaring met ketamine onder uitgaande jongeren tussen van 15-29 jaar naar stad en geslacht.
DIMS gegevens Het aantal ketaminemonsters dat jaarlijks wordt aangeleverd bij de DIMS in Gelderland is klein. 14
12
aantal
10
8 6
4 2
0 ketamine
2008
2009
2010
2011
10
5
13
8
Figuur 12.6 Aangeleverde ketaminemonsters bij de DIMS in Gelderland in 2008-2011.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
183
12.5 LSD Het middel De werkzame stof in LSD is d-lysergzuurdiethyl-amide. Het komt voornamelijk voor in kleurig bedrukte vloeipapiertjes, geïmpregneerd met LSD, kleine tabletjes en pilletjes worden in mindere mate waargenomen. Panelstudie Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting Net als in voorgaande jaren wordt het gebruik van LSD in de panelstudie weinig gesignaleerd. In 2011 werd het gezien in drie netwerken (14%) bij een zeer beperkt aantal jongeren. Alleen in het hangjongerennetwerk van Marc56 wordt het door meerdere mensen gewaardeerd. Maar ook zij vinden dit iets voor speciale momenten en gebruiken het maximaal eens per kwartaal (in de zomer iets meer). Rick (medewerker testservice60) vernam voorgaande jaren nog enkele signalen van bezoekers over LSD-gebruik, maar in 2011 was dit aantal nihil. Waar Feline57 meldt dat een enkeling in haar netwerk tript op LSD in een discotheek of op een party, is dit in het netwerk van Marc niet aan de orde. Die jongeren kiezen hiervoor een vertrouwde omgeving of een mooie afgelegen plek in het park of bos. Er zijn geen positieve ervaringen met het gebruik op een feest en in de stad. Drukte met veel mensen. Het blijkt dan een tegenovergestelde wereld te zijn voor de gebruiker, waarin heel veel mensen wild zijn door alcohol. Van daaruit is er zorg voor omgeving en gezelschap, die wordt gekozen. Marc (jongere56) Motief, effect en imago Marc56 omschrijft het speciale effect op filosofische wijze: Het is een ‘uitje’, het wordt een trip genoemd zoals een reis maken. Gebruikers zeggen dat LSD gebruik het ego klein maakt en het bewustzijn verrijkt. Marc (jongere56) Wie gebruiken dit middel, waar, hoe vaak? Het gebruik van LSD lijkt seizoensgebonden en actueel gebruik beperkt zich tot een kleine groep jongeren. Mannen hebben gemiddeld meer ervaring met het middel dan vrouwen. Gebruik onder uitgaande jongeren in Gelderland In het Uitgaan & Middelen Onderzoek wordt gebruik van het middel weinig gerapporteerd, in Doetinchem en Ede zelfs helemaal niet.
184
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
8 7
percentage
6 5 4 3 2 1 0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
Ooit-gebruik mannen
6,4
0
0
7,5
2,4
Ooit-gebruik vrouwen
2,9
0
0
4,5
2,9
Actueel gebruik mannen
0
0
0
2,5
0
Actueel gebruik vrouwen
0
0
0
0
0
Figuur 12.7 Ervaring met LSD onder uitgaande jongeren tussen van 15-29 jaar naar stad en geslacht.
DIMS-gegevens LSD Het aantal LSD-monsters dat wordt aangeleverd bij de DIMS in Nederland is jaarlijks zeer laag. In Gelderland ligt het aantal monsters al verscheidene jaren onder de 10 per jaar. 9 8 7
aantal
6 5 4 3 2 1 0 LSD
2008
2009
2010
2011
0
4
7
6
Figuur 12.8 Aangeleverde LSDmonsters bij de DIMS in Gelderland in 2008-2011.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
185
12.6 Paddo’s Het middel Paddenstoelen zijn natuurproducten en ze groeien over de hele wereld, ook in Nederland. Ze behoren tot de oudst bekende tripmiddelen. Vooral in Midden- en Zuid-Amerika spelen ze al duizenden jaren een rol bij religieuze gelegenheden (Trimbos Instituut). Aantal netwerken, gebruiksfrequentie en setting In totaal vier netwerken (18%) signaleren panelleden gebruik van paddo’s, waarbij de verdeling gelijk is over de uitgaanders- en hangjongerennetwerken. In drie andere netwerken waar het in eerdere jaren nog wel werd waargenomen, is dit in 2011 niet meer het geval. In de netwerken waar de psychedelische paddenstoelen wel enigszins populair zijn, worden ze hooguit eens per maand tot eens per kwartaal gebruikt. Volgens Henk (uitgaander64b) heeft vooral de alternatieve trance- en punkliefhebber in zijn omgeving een voorkeur voor paddenstoelen, in hun geval truffels. Zo’n truffeltrip is iets voor buiten, dus het eten van truffels speelt bij hen alleen als het mooi weer is. Ook in Marc’s netwerk (jongere56) vindt men, net als bij LSD, een rustige, mooie plek in het park of bos dan wel een vertrouwde omgeving vereist voor een paddotrip. Motief, effect en imago In het netwerk van Marc56 omschrijven jongeren het trippen door LSD of paddo’s als een reis maken, waarbij het bewustzijn verrijkt wordt. Markt Sinds december 2008 vallen zowel gedroogde als verse paddo’s onder de opiumwet, zo niet de truffels. Dit betekent dat truffels wel, maar paddo’s niet verkocht mogen worden. Desondanks melden verscheidene panelleden dat deze in 2011 nog verkrijgbaar zijn in de plaatselijke smartshops. Jongeren in Johan’s netwerk kopen het ook wel via thuistelers of gaan zelf aan het kweken met een paddokit. In de stad wordt de verkoop gedoogd. Kun je overal in smartshops krijgen. Heeft te maken met handhaving. Medewerker van de gemeente: ‘Politie heeft geen capaciteit. Gemeente heeft geen geld’. Johan (jongerenwerker40a) Gebruik onder uitgaande jongeren in Gelderland In het Uitgaan & Middelen Onderzoek werd het gebruik van paddo’s in alle steden gerapporteerd. Mannen hebben gemiddeld meer ervaring met het middel dan vrouwen. Vooral Arnhem en Nijmegen scoren in vergelijking met de andere steden hoog.
186
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
20 18 16
percentage
14 12 10 8 6 4 2 0
Arnhem
Doetinchem
Ede
Nijmegen
Tiel
Ooit-gebruik mannen
14,9
5,7
0
17,5
7
Ooit-gebruik vrouwen
2,9
0
5,6
4,5
0
Actueel gebruik mannen
0
1,4
0
5
2,3
Actueel gebruik vrouwen
0
0
0
0
0
Figuur 12.9 Ervaring met paddo’s onder uitgaande jongeren tussen van 15-29 jaar naar stad en geslacht.
12.7 Overige informatie uit regionaal onderzoek Combinatiegebruik in Gelderland Het combineren van drugs is van alle tijden en ook in deze panelstudie speelt alcohol daarbij de hoofdrol. ‘Alcohol is de basis voor een feest’, zoals Feline (uitgaander57) ’De rest wordt er bovenop gestapeld’. De gevolgen daarvan worden verschillend ingeschat, vertelt Milou (uitgaander66). Mannen drinken veelal evenveel als ze normaal drinken. Mannen houden minder rekening met eventuele negatieve gevolgen van de combinatie. Plus dat ze graag wat in handen willen hebben. Vrouwen drinken dan minder alcohol dan normaal. Milou (uitgaander66) Jack (uitgaander61) vertelt dat vooraf nadenken over combi’s in zijn netwerk ook niet echt aan de orde is. Eventuele negatieve effecten zoals niet slapen worden wel ingecalculeerd, maar neemt men op de koop toe. De combi cocaïne en alcohol is nog altijd favoriet. In de helft van de netwerken wordt dit stel gezamenlijk gebruikt. Het gunt de feestganger een langere stapavond, omdat deze door de oppepper het dronken effect van alcohol minder voelt. De combi amfetamine en alcohol wordt ook wel als zodanig gebruikt. Feline vindt daarnaast het losse van alcohol en het zelfverzekerde gevoel van coke lekker samen. Riny9a bekijkt het vanuit het perspectief van de horeca:
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
187
Voor gebruikers misschien fijn, maar voor de horeca slecht. De sfeer gaat eraan kapot. Als een kroeg een naam heeft dat er coke gebruikt wordt, dan trekt dat de verkeerde mensen en dan wordt de sfeer nog slechter. Riny (portier9a) Cannabis en alcohol of een ‘pepper’ (ecstasy, amfetamine of cocaïne) bij elkaar gebruiken is meer een kwestie van gewoonte bij hangjongeren. Ze blowen gedurende de dag al en bij gelegenheid drinken zij er een biertje bij of slikken ze er een pilletje bij. Op de zoektocht naar een climax wordt een combinatie van peppers prettig gevonden. Onder meer Milou66, Frederik en Jan36a vinden tijdens het uitgaan ecstasy prettig samengaan met amfetamine. Van de ecstasy krijg je een lekkere waas of roes en het is sociaal stimulerend. De amfetamine geeft energie. Dan kun je doorgaan als ecstasy uitgewerkt is. Pas de laatste anderhalf uur nemen we alcohol of een slaapmiddel of iets dergelijks. Frederik & Jan (jongeren36a) Beoogd effect van combineren met peppers is het krijgen van meer energie, om de eindstreep te halen. Het volledige feest mee te krijgen. Ongewenste effecten zijn misselijkheid en hoofdpijn tijdens gebruik, en moe en geen energie na gebruik. Rick (medewerker testservice60) GHB na pepgebruik werkt prima als downer, bijvoorbeeld als afterdrug na een stapnacht. Marc (jongere56) ziet vooral een optimale combinatie van GHB na ecstasy. De scherpe kantjes van de ecstasy worden er mee afgenomen. Scherpe kantjes ofwel negatieve kanten van ecstasy, zoals te veel opgepept wordt, toch hard gaan. GHB zorgt er ook voor dat de ecstasy-gebruiker nog meer opfleurt en vrolijker wordt. Marc (jongere56) Overige middelen uit de Panelstudie In een kwart van de netwerken vangen panelleden signalen op over mephedrone oftewel ‘Miauw Miauw’. In één van die netwerken zijn de signalen daadwerkelijk actueel. In het netwerk van Sander (jongerenwerker68) worden de korreltjes (‘speldeknopjes’), geslikt of met cola gedronken. Net als bij ecstasy, waarvoor het ook als vervanger dient, is vooral het euforische effect van mephedrone geliefd in dat netwerk. Aan het bijbehorende oppeppende effect heeft niet iedereen behoefte. Maar noch die bijwerking noch klachten als hoofdpijn, misselijkheid en zweetaanvallen weerhoudt hen van het slikken van het goedje. Tot maart 2010 was mephedrone vrij verkrijgbaar in de smartshops. Dit gaf het een onschuldig imago: iets voor de beginnende, lichte drugsgebruiker. Inmiddels valt het onder de Geneesmiddelenwet, maar huisdealers en internet bieden uitkomst voor de mephedroneliefhebbers. Zij betalen dan ongeveer € 12,- voor een zakje van een halve gram korreltjes. Anderen, zoals Jack (uitgaander61) en zijn medestappers concludeerden echter ‘liever terug te gaan naar good old ecstasy. Voor hen is mephedrone uit. In vier netwerken wordt het medicijn Ritalin recreatief geslikt om het amfetamine-achtige effect. Bijvoorbeeld om het bezopen effect van alcohol tegen te gaan en het feest af te kunnen maken. Men kan het voor een lage prijs via een dealer krijgen. Maar ook geven jongeren die het voorge-
188
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
schreven krijgen van een arts het zonder winstoogmerk door aan bekenden. Johan (jongerenwerker40a) verbindt de toename van het gebruik van ritalin als drug in zijn netwerk daarom aan het toegenomen aantal jongeren dat het op artsvoorschrift krijgt. Net als voorgaande jaren spelen drugs als poppers, 2cb, 4mfp en smartmiddelen zoals ecodrugs en energizers een marginale rol in deze panelstudie. Het gebruik beperkt zich tot een paar liefhebbers of experimenteerders in een zeer beperkt aantal netwerken, en meestal hooguit enkele malen per jaar. Jack (uitgaander61) en zijn vrienden gebruiken bijvoorbeeld een paar keer per jaar een kwart gram van het stimulerende 4mfp in een discotheek of thuis. Het kost hen dan ongeveer € 20,- per gram, maar is moeilijk te krijgen. Slaap- en kalmeringsmiddelen dienen in een paar netwerken om te downen na gebruik van oppeppende middelen, zoals in de omgeving van Hendrik en Jan (jongeren36a):
Na amfetaminegebruik, alleen door weekendamfetaminegebruikers. De rest die vaker amfetamine gebruikt, slaapt vanzelf na amfetaminegebruik. In hun uitgaandersnetwerk vernamen Iris en Eva71 geruchten over een soort hallucinerende worteltjes, Baby Ruth Rose genaamd. Daarnaast zou Blue 69, een blauw drankje met alcohol en MDMA, misschien weer terug zijn van weggeweest. Overige middelen in Gelderland bij de DIMS De laatste jaren worden er soms ‘nieuwe’ middelen aangeleverd bij de DIMS. Deze worden ook wel ‘legal highs’ of ‘research chemicals’ genoemd. De middelen worden vaak via internet aangeboden. Deze drugs worden heel af en toe bij de testservice aangeleverd. Het gaat in 2011 om zes monsters. Tweemaal werd er poeder met mephedrone aangeleverd en tweemaal een poeder met 4-mfp. In de overige gevallen ging het om een onbekende stof. Monsters van het middel 2-cb worden jaarlijks een paar keer aangeleverd in Gelderland. Het aantal is zeer laag en ligt al jaren onder de 10 monsters per jaar.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
189
9 8 7
aantal
6 5 4 3 2 1 0 2-CB
2008
2009
2010
2011
4
7
8
2
Figuur 12.10 Aangeleverde 2CBmonsters bij de DIMS in Gelderland in 2008-2011. Bron: DIMS 2012.
12.8 Samenvattende conclusies en trends overige middelen Naast de eerder besproken zeven bekende middelen worden er in Gelderland ook nog verschillende andere middelen gebruikt. •• Online-gameverslaving is wat dat betreft een vreemde eend in de bijt, aangezien het een nietmiddelengebonden verslaving betreft. Het is een nieuw fenomeen waarover nog relatief weinig bekend is uit de wetenschappelijke literatuur. •• Hulpvragen voor problematisch gamen zullen waarschijnlijk verder gaan toenemen nu er landelijk steeds meer aandacht voor is. Dit maakt het waarschijnlijker dat overmatige gamers en hun omgeving eerder het gedrag als een probleem gaan herkennen en daarvoor hulp zullen gaan zoeken. Aangezien de jeugdkliniek van IrisZorg expert is op het gebied van behandeling van gameverslaving zal deze mogelijk ook meer cliënten aan gaan trekken, ook van buiten de regio. •• Energiedrank lijkt populair onder de uitgaande jeugd in Gelderland, ruim de helft is actueel gebruiker. Gemiddeld worden tussen de 5 á 6 blikjes per week geconsumeerd. Hierbij zijn ook jongeren die per week gemiddeld (veel) meer gebruiken. •• Het gebruik van lachgas komt in Gelderland onder bepaalde groepen uitgaande jongeren voor. Het is vrij verkrijgbaar en goedkoop en heeft een goed imago omdat er weinig mis zou kunnen gaan. •• Ketamine is een klein middel in het Gelderse uitgaansleven, het gebruik komt af en toe voor bij bepaalde groepen en wint bij dorpsjongeren aan populariteit. Het middel wordt in relatief lage concentraties gebruikt waardoor de negatieve effecten op korte termijn niet of nauwelijks ervaren worden. Ook al doet het snuiven ervan soms pijn, dit lijkt het gebruik niet af te remmen, mogelijk speelt de lage prijs van het middel hierbij een rol.
190
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
•• Het middel LSD ziet men weinig in de onderzoeken in de regio Gelderland. De weinige jongeren die er in de panelstudie ervaring mee hebben, gebruiken het middel niet op regelmatige basis. •• Het gebruik van paddo’s lijkt af te nemen. De personen die ze gebruiken doen dat beperkt en het gebruik is deels seizoensgeboden. Relatief veel jongeren in het Uitgaan & Middelen Onderzoek hebben ervaring met paddo’s in het verleden, het actuele gebruik is echter beperkt. •• Combinatiegebruik van middelen komt nog steeds veel voor en lijkt voor verschillende gebruikers een gewoonte. Middelen worden gecombineerd om negatieve effecten van bepaalde andere middelen op te vangen. Veel gebruikers zijn zich niet bewust van de additionele risico’s die daarmee gepaard gaan. Alcohol wordt het meest gecombineerd met andere middelen, vooral stimulerende middelen. •• Mephedrone wordt in een aantal netwerken van Gelderland gesignaleerd, het gebruik is echter beperkt en lijkt vooralsnog niet toe te nemen. •• Ritalin wordt ongeveer evenveel waargenomen. Het gebruik hiervan neemt niet af. Opvallend is dat jongeren dit voorgeschreven medicijn delen met vrienden om te gebruiken als partydrug. •• Verder is er nog een aantal middelen gesignaleerd dat zeer beperkt gebruikt wordt door groepen die graag experimenteren. Het gebruik van slaap- en kalmeringsmiddelen wordt ook gesignaleerd, maar vooral om de effecten van oppeppende middelen te verminderen, zodat men na het stappen makkelijker kan slapen. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek •• Hulp zoeken voor overmatig gamen is een nieuwe trend. De groep jongeren die zich hiervoor meldt bij de jeugdkliniek dient verder in kaart te worden gebracht. IrisZorg is onlangs een jeugdmonitor gestart die hierbij kan helpen. •• Nieuwe en kleine ‘oude’ middelen moeten onderdeel blijven van onderzoek en preventie, zo kan problematisch of risicovol gebruik tijdig gesignaleerd worden. Aandachtsgebieden in het werkgebied van IrisZorg •• De hulpvraag voor gameverslaving neemt toe, het betreft vooral jonge mannen onder de 30 jaar. •• Energiedrank wordt door een groot deel van de uitgaande jongeren in Gelderland gebruikt, waarbij een relatief grote groep (veel) meer gebruikt dan verantwoord wordt geacht. •• Combinatiegebruik van middelen komt nog steeds vaak voor onder drugsgebruikende jongeren in Gelderland.
Tendens 2011-2012 Hoofdstuk 12 Overige middelen
191
LITERATUURLIJST Altena, A., Oliemeulen, L., Wolf, J. (2010). Dakloosheid bij jongeren: Risico’s, routes en mogelijkheden tot preventie. Nijmegen: UMC St Radboud. APA (American Psychiatric Association). (1994). Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders. Washington (DC): American Psychiatric Association. Benschop, A., Nabben, T., Korf, D. (2009). Antenne 2008: trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers. Bernstein, G. A., & Borchardt, C. M. (1996). School refusal: Family constellation and family functioning. Journal of Anxiety Disorders, 10(1), 1–19. Bieleman, B., Kruize, A., Zimmerman, C. (2010). Monitor alcoholverstrekking jongeren 2009: naleving leeftijdsgrenzen 16 en 18 jaar Drank- en horecawet: tweejaarlijkse metingen 1999-2009. Groningen: Intraval. Bray, J. W., Zarkin, G. A., Ringwalt, C., and Junfeng, Q. I. (2000). The relationship between marijuana initiation and dropping out of high school. Health Economics 9: 9–18. Brook, J. S., & Balka, E. B. (1999). The risks for late adolescence of early adolescent marijuana use. American Journal of Public Health, 89, 1549–1554. Brummelhuis, K., Drouven, L. (2011). Telling Zwerfjongeren Aantallen op basis van definitie 2010 Enschede: bureau HHM. Cebeon (2011). Kosten en baten van Maatschappelijke opvang Bouwstenen voor effectieve inzet van publieke middelen. Centraal Planbureau. (2006). Voortijdig schoolverlaten in Nederland: Omvang, beleid en resultaten. Den Haag: Centraal Planbureau. Centraal Bureau voor de Statistiek/Sociaal en Cultureel Planbureau. (2011). Armoedesignalement 2011. Den Haag. Coumans, A.M, P. van der Heijden, M. Cruyff, J. Wolf en H. Schmeets (2010). Dakloos in Nederland. Bevolkings trends, 58(4), pp. 55-60. Heerlen/Leidschenveen: CBS. De Neeling. (2011). Broodnodig: De ontwikkeling van kennis voor de openbare geestelijke gezondheidszorg. Den Haag: Gezondheidsraad. De Wit , W., & Dekkers, H. (1997). Drop-out of startkwalificatie. Omvang, achtergronden en gevolgen van voortijdig schoolverlaten in de eerste vijf jaren voortgezet onderwijs. Tijdschrift voor Onderwijsresearch, 22, 211-227. Dee, T. S., and Evans, W. N. (2003). Teen drinking and educational attainment: Evidence from two-sample instrumental variables estimates. Journal of Labor Economics 21: 178–209. Dekkers, C., Grund, J.P., Van Dijk, A. (2010). Uitgaan en genotmiddelengebruik in Den Haag: gegevens over 2008-2009 uit een Internet-survey onderzoek. Epidemiologisch Bulletin, 45 4): 12-22. Doekhie, J., Nabben, T., Korf, D.J. (2010). NL.Trendwatch: gebruikersmarkt uitgaansdrugs in Nederland, 20082009. Amsterdam: Rozenberg. Drapela, L. A. (2006). Investigating the effects of family, peer, and school domains on postdropout drug use. Youth & Society 37:316–347.
192
Tendens 2011-2012 Literatuurlijst
Fergusson, D. M., and Horwood, L. J. (1997). Early onset cannabis use and psychosocial adjustment in young adults. Addiction 92: 279–296. Fergusson, D. M., Lynskey, M. T., and Horwood, L. J. (1996). The short-term consequences of early onset cannabis use. Journal of Abnormal Child Psychology 24: 499. Franklin, C., and Streeter, C. L. (1995). Assessment of middle class youth at risk to dropout: School, psychological and family correlates. Children and Youth Services Review 17(3): 433–448. Gfroerer, J. C., Greenblatt, J. C., and Wright, D. A. (1997). Substance use in the US college-age population: Differences according to educational status and living arrangement.. American Journal of Public Health 87: 62–65. Gfroerer, J., Wright, D., and Kopstein, A. (1997). Prevalence of youth substance use: The impact of methodological differences between two national survey. Drug and Alcohol Dependence 47: 19–30. Grant, J., E., J. A. Brewer, M. N. Potenza, (2006). “Neurobiology of Substance and Behavioral Addictions.” CNS Spectrums 11(12):924-30. Green, K. M., and Ensminger, M. E. (2006). Adult social behavioral effects of heavy adolescent marijuana use among African Americans. Developmental Psychology 42: 1168–1178. Griffiths, M. D. (2005). A ‘components’ model of addiction within a biopsychosocial framework. Journal of Substance Use, 10(4), 191-197. Guagliardo, M. F., Huang, Z., Hicks, J., and D_Angelo, L. (1998). Increased drug use among old-for-grade and dropout urban adolescents. American Journal of Preventive Medicine 15: 42– 48. Hardre, P. L., & Reeve, J. (2003). A motivational model of rural students’ intentions to persist in, versus drop out of, high school. Journal of Educational Psychology, 95, 347-356. Hartog, J. & A. Zorlu, (2009). How Important is Homeland Education for Refugees’ Economic Position in the Netherlands?, In: Journal of Population Economics 22 (1), p. 219–246. Herweijer, L. (2008). Gestruikeld voor de start: de school verlaten zonder startkwalificatie. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Hoeven-Mulder, H., Boluijt, P., Loman, I., Timmerman-Kok, C. (2008). Gezondheid en leefstijl van jongeren in de regio Gelre-IJssel. Resultaten van E-MOVO 2007 is een onderdeel van deGezondheidsatlas van de regio GelreIJssel. Apeldoorn: GGD regio Gelre-IJssel. Intraval (2010). Inventarisatie Hokken en Keten Nederland 2009. Groningen: Intraval. Jeeninga, W. (2010). Zwerfjongeren omvang, kenmerken en zorgbehoeften: ‘Een literatuurstudie in het kader van het project ‘Kennismakelaar’. Tilburg: UvT. Kennely, L., & Monrad, M. (2007). Approaches to dropout prevention: Heeding early warning signs with appropriate interventions. Washington, DC: American Institutes for Research. Kepper, A., Veen, V., Monshouwer, K., Stevens, G., Drost, W., De Voorne, T., Vollebergh, W. (2009b). Middelengebruik bij jongens in Justitiële Jeugdinrichtingen. Het gebruik van tabak, alcohol, cannabis en harddrugs bij jongens met en zonder PIJ-maatregel. Utrecht: Universiteit Utrecht. Kepper, A., Van Dorsselaer, S., Monshouwer, K., Vollebergh, W. (2009a). Experimenteel en problematisch genotmiddelengebruik door jongeren in het Speciaal Onderwijs en de Residentiële Jeugdzorg (EXPLORE): resultaten meting oktober - december 2008. Utrecht: Trimbos-Instituut.
Tendens 2011-2012 Literatuurlijst
193
Krul, J., Blankers, M., Girbes, A.R.J. (2011). Substance-Related Health problems during Rave Parties in the Netherlands (1997-2008). PLoS ONE 6(12). Lynskey, M. T., Coffey, C., Degenhardt, L., Carlin, J. B., and Patton, G. (2003). A longitudinal study of the effects of adolescent cannabis use on high school completion. Addiction 98: 685–692. Lemmens, J. S. (2006). Gameverslaving. Probleemgebruik herkennen, begrijpen en overwinnen. Amsterdam: Uitgeverij SWP Marks, I. (1990). Non-chemical (behaviourial) addictions. British Journal of Addiction, 85, 1389–1394. Marks, G. N., & Fleming, N. (1999). Early school leaving in Australia: Findings from the 1995 year 9 LSAY cohort. Camberwell: Australian Council for Educational Research. McCluskey, C. P., Krohn, M. D., Lizotte, A. J., & Rodriguez, M. L. (2002). Early substance use and school achievement: An examination of Latino, white and African American youth. Journal of Drug Issues, 32, 921–944. Meng, C., Coenen, J., Ramaekers, G., & Büchner, C. (2009). Zonder diploma: Aanleiding, Kansen en Toekomstintenties. Maastricht: Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt. Ministerie van OC&W. (2006). Bestel in Beeld 2006. Den Haag. Ministerie van OC&W. (2011). VSV-Atlas: Totaaloverzicht Nederland Aanval op schooluitval, Convenantjaar 20092010: Nieuwe voortijdige schoolverlaters, Definitieve cijfers 4e editie. Den Haag. Moerman, M. (2009). Hoe Gezond zijn jongeren in Rivierenland? Resultaten van het E-MOVO onderzoek 2007 naar de gezondheid, welzijn en leefstijl van leerlingen in de tweede en vierde klas voorgezet onderwijs. Tiel: GGD Rivierenland. Moerman, M. (2011). Ouderen in Rivierenland 2011: Resultaten van een onder naar gezondheid en welzijn van 65-plussers. Tiel: GGD Rivierenland. Moerman, M., Van der Velde, M. (2009). Gezondheidsonderzoek Volwassenen 2008 - 2009: Regio Rivierenland. Tiel: GGD Rivierenland Monshouwer, K., Verdurmen, J., Van Dorsselaer, S., Smit, E., Gorter, A., Vollebergh, W. (2008). Jeugd en riskant gedrag 2007: kerngegevens uit het Peilstationsonderzoek scholieren: roken, drinken, drugsgebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Utrecht: Trimbos-Instituut. Nabben, T., Benschop, A., Korf, D.J. (2007). Antenne 2006: trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers. Nabben, T., Benschop, A., Korf, D.J. (2010). Antenne 2009: trends in alcohol, tabak en drugs bij jonge Amsterdammers. Amsterdam: Rozenberg Publishers. Newcomb, M. D., Abbott, R. D., Catalano, R. F., Hawkins, D., Battin-Pearson, S., and Hill, K. (2002). Mediational and deviance theories of late high school failure: Process roles of structural strains, academic competence, and general versus specific problem behaviors. Journal of Counseling Psychology 49: 172–186. Nijman, S. (2011). Ongevallen waar alcohol of drugs bij betrokken zijn. Amsterdam: Stichting Consument en Veiligheid. OECD. (2008) Jobs for immigrants, Labour market integration in Belgium. France, The Netherlands and Portugal, Vol. 2. Paris. Onderzoeks- en Informatiecentrum van Verbruikers Organisaties (OIVO). (2010). Energiedrankjes. Brussel: Stichting van openbaar nut.
194
Tendens 2011-2012 Literatuurlijst
Oude Groeniger, I., Bluijt, P., De Rover, C., De Weert, L. (2011). Ouderenmonitor 2010: Resultaten van de regio Achterhoek. Apeldoorn: GGD Gelre-IJssel. Oude Groeniger, I., Bluijt, P., De Rover, C., De Weert, L. (2011). Ouderenmonitor 2010: Resultaten van de regio Noord-Veluwe. Apeldoorn: GGD Gelre-IJssel. Oude Groeniger, I., Bluijt, P., De Rover, C., De Weert, L. (2011). Ouderenmonitor 2010: Resultaten van de regio Stedendriehoek. Apeldoorn: GGD Gelre-IJssel. Ouwehand A.W., Wisselink D.J., Kuijpers W.G.T., Van Delden, E.B. (2011). Kerncijfers verslavingszorg 2010. Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem. Houten. Place, M., Hulsmeier, J., Davis, S., & Taylor, E. (2000). School refusal: A changing problem which requires a change of approach? Clinical Child Psychology and Psychiatry, 5(3), 345–355. Planije, M., & Tuynman, M. (2011) Monitor Stedelijk Kompas 2010: plan van aanpak maatschappelijke opvang in 39 centrumgemeenten. Utrecht: Trimbos Instituut. Rexwinkel, H., De Jong, N., Dezentjé, J., Ekelmans, M., Joosten, J. (2008). Gezondheid, Welzijn en Leefstijl van Jongeren. Regio Gelderland Midden. Resultaten van het E-MOVO onderzoek 2007. Rodenburg, G., Spijkerman, R., Van den Eijnden, R., Van de Mheen, D. (2007). Nationaal prevalentieonderzoek middelengebruik 2005. Rotterdam: IVO. Roomer, A. en Akouele, T. (2006): Alcohol, Drugs & Verkeer. Een onderzoek onder bezoekers van coffeeshops en grootschalige discotheken in de regio Nijmegen (Nederland)- Kleve (Duitsland). Arnhem, De Grift. Snoek, A., Wits, E., Van der Stel, J., Van de Mheen, D. (2010). Kwetsbare groepen (kwetsbare groepen jeugdigen en (problematisch) middelengebruik: visie en interventiematrix. Rotterdam: IVO. Swaim, R. C., Bates, S. C., and Chavez, E. L. (1998). Structural equation socialization model of substance use among Mexican- American and white non-Hispanic school dropouts. Journal of Adolescent Health 23: 128–138. Ter Bogt, T., Van Lieshout, M., Doornwaard, S., and Eijkemans, Y. (2009). Middelengebruik en voortijdig schoolverlaten: twee onderzoeken naar de actuele en gepercipieerde rol van alcohol en cannabis in relatie tot spijbelen, schoolprestaties, motivatie en uitval. Utrecht: Trimbos-Instituut. Terpstra J.S. (2011). Ouderenmonitor 2010: resultaten regio Nijmegen. Nijmegen: GGD Regio Nijmegen. Terpstra J.S. (2009). Volwassenenmonitor 2009: resultaten regio Nijmegen. Nijmegen: GGD Regio Nijmegen. Timmerman-Kok, C., Oude Groeninger, I., (2009). Volwassenen in de regio Gelre-IJssel. Resultaten van het volwassenenonderzoek. Apeldoorn: GGD Gelre-IJssel. Traag, T., & Van der Velden, R. K. W. (2008). Early school-leaving in the Netherlands. The role of student-, familyand school factors for early school-leaving in lower bsecondary education. Maastricht: Research Centre for Education and the Labour Market. Trimbos-Instituut/Universiteit van Amsterdam (2010). Voorlopige cijfers onderzoek “Uit onder invloed” 2008/2009. Utrecht/Amsterdam: Trimbos-Instituut/Universiteit van Amsterdam. Van Bergen, A. (2006). Factsheet OGGZ en Wmo. Utrecht: NIZW. Van Hoof, J., Krokké, J. (2011). Alcoholverkoop aan Jongeren. Een landelijk nalevingsonderzoek. Enschede: Universiteit Twente.
Tendens 2011-2012 Literatuurlijst
195
Van der Lely, N., Van Dalen, W., Van Hoof, J., Rodrigues Pereira, R. (2011). Alcoholintoxicaties bij jongeren in Nederland: een onderzoek bij kinderafdelingen in Nederlandse ziekenhuizen. Cijfers van 2007, 2008, 2009, 2010. Van der Star, M. (2008). E-MOVO 2007/2008 Gezondheid, welzijn en leefwijze van jongeren in de regio Nijmegen. Resultaten van E-MOVO 2007/2008 bij 13 tot 16 jarigen. Nijmegen: GGD Regio Nijmegen. Van der Poel, A., Doekhie, J., Verdurmen, J., Wouters, M., Van Laar, M. (2010). Feestmeter 2008-2009: uitgaan en middelengebruik onder bezoekers van party’s en clubs. Utrecht/Amsterdam: Trimbos-Instituut/Bonger Instituut. Van der Werf, G. P. C., Lubbers, M. J., & Kuyper, H. (2002). Het interne rendement van het voortgezet onderwijs. Groningen: GION. Van Dijk, M., Van Hovell, C. (2009). Hokken en keten in West-Friesland nuchter bekeken. Purmerend: Primo NH. Van Dorsselaer, S., De Looze, M., Vermeulen-Smit, E., De Roos, S., Verdurmen, J., Ter Bogt, T., Vollebergh, W. (2010). HBSC 2009: gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. Utrecht: Trimbos-instituut. Van Laar, M.W., Cruts, A.A.N., Van Ooyen-Houben, M.M.J., Meijer, R.F., Croes, E.A., Brunt, T., Ketelaars, A.P.M. (2011). Nationale Drug Monitor: Jaarbericht 2010. Utrecht: Trimbos Instituut. Van Rooij, A. J. (2011). Online Video Game Addiction. Exploring a new phenomenon [PhD Thesis]. Rotterdam, The Netherlands: Erasmus University Rotterdam Van Rooij, A. J., Schoenmakers, T. M., Van de Mheen, D. (2011). Nationaal Prevalentie Onderzoek Middelengebruik 2009: De kerncijfers. Rotterdam, IVO. Van Tubergen, F., & I. Maas, I.. (2006). Allochtonen in Nederland in internationaal perspectief. Amsterdam University Press, Amsterdam. Vogels, N. (2011). Symposium Drugsgerelateerde gezondheidsincidenten. Utrecht: Trimbos Instituut. Vogels, N., Croes, E. (2011). Monitor Drugs Incidenten: factsheet 2010. Utrecht: Trimbos-Instituut. Voorham, L., Buitehuis, S. (2012). GHB-gebruik(ers) in beeld: Een typering van de GHB-gebruiker en hun bereikbaarheid. Utrecht: Trimbos Instituut. Walsmeer, M. (2010). Provinciale Economische Verkenning 2010- 2015. Provincie Gelderland. Wartenbergh, F., Brukx, D., Roelofs, M., Van den Broek, A., Hövels, B., Thomassen, M., et al. (2008). Studentenmonitor mbo 2007: Kernindicatoren, studiekeuze, tevredenheid, onderwijsloopbaan, internationalisering, financiën en voortijdig schoolverlaten. Nijmegen: ResearchNed/KBA. Wichstrøm, L. (1998). Alcohol intoxication and school dropout. Drug and Alcohol Review 17: 413–421. Williams C. A., D. R., and Grimes, P. W. (2001). Adolescent drug use and educational attainment. Education Economics 9: 1–18. Wolf, J. (2006). Handreiking OGGz in de Wmo. In: Gereedschapskist Wmo. Den Haag: Ministerie van VWS. Wolf, J. (2012). Herstelwerk: Een klachtgerichte basismethodiek voor kwetsbare mensen. Nijmegen: UMC St. Radboud. Yamada, T., Kendix, M., and Yamada, T. (1996). The impact of alcohol consumption and marijuana use on high school graduation. Health Economics 5: 77–92. Zorlu, A. & Hartog, J. (2008). Employment assimilation of immigrants in the Netherlands: catching up and the irrelevance of education. IZA Discussion paper No. 3534.
196
Tendens 2011-2012 Literatuurlijst
BIJLAGEN
Tendens 2011-2012 Bijlagen
197
BIJLAGE I Het ABC van de drugs In dit drugsalfabet treft u een beschrijving aan van alle middelen die in de in de tekst van Tendens 2009 worden genoemd, en meer. Absint is een sterk alcoholische drank (60-80% alcohol) met een heldergroene kleur, gemaakt van alcoholische extracten van onder meer de absintalsem. De Absintalsem is een struik van ongeveer een meter hoog, die onder andere in Zwitserland groeit. De plant bevat een vluchtige olie die rijk is aan thujon. Thujon heeft een soortgelijke farmacologische werking als THC, de bekendste werkzame stof in hasj en wiet. Vanwege de bittere smaak wordt absint zelden puur gedronken. Om deze smaak te verzachten worden aan absint anijs of pepermuntblad, koriander en andere kruiden toegevoegd. Omdat het dan nog erg bitter smaakt wordt het tenslotte aangelengd met suikerwater. Hoge doseringen absint kunnen hallucinerend werken. Chronisch gebruik van absint veroorzaakt ernstige hersenbeschadiging gekenmerkt door psychose, hallucinaties en intellectuele aftakeling. De ziekte met deze symptomen werd in de 19de eeuw absinthisme genoemd. Alcohol (ethanol) is een vloeistof die in diverse percentages in verschillende dranken kan voorkomen. Het ontstaat door de gisting van bijvoorbeeld gerst (bier) of druiven (wijn). Alcohol wordt via de maag en dunne darm opgenomen in het bloed. De lever breekt de alcohol af. De werking van alcohol berust op een verdoving van het centrale zenuwstelsel, waardoor tijdelijk de remmingen van het gedrag wegvallen. Ook het reactievermogen en de motoriek verminderen hierdoor. Alcohol kent een groot risico op lichamelijke- en geestelijke afhankelijkheid en tolerantie. De grootste risico’s van overmatig alcoholgebruik zijn – al dan niet herstelbare – schade aan hersenen, lever, alvleesklier en nieren, verminderde potentie en sociale problemen. Alruin (Mandragora Officinarum) is een plant uit de Nachtschadenfamilie. De Wolfskers, Bilzekruid en Doornappel zijn van dezelfde familie. Alruin bevat atropine. Volgens de overlevering was de alruin in de Middeleeuwen een magische plant, die groeide uit het zaad van een onschuldig opgehangen man. Alruin is sterk hallucinerend en net als bij andere planten uit de Nachtschadenfamilie is het gebruik erg riskant. Atropine is ook afkomstig uit planten van de Nachtschadenfamilie (Solanaceae), maar kan ook chemisch worden vervaardigd. Planten uit deze familie zijn wel in tuincentra verkrijgbaar, maar mogen niet in smartshops worden verkocht. In Nederland groeien ook verscheidene soorten in het wild, zoals de doornappel en het bilzekruid. Atropine werkt als tripmiddel. Het geeft gezichts- en gehoorshallucinaties. Atropine geeft een verwijding van de pupillen, die dagen kan aanhouden. Het lastige van atropine is dat het heel erg van persoon tot persoon verschilt bij welke dosering zich problemen voordoen. Benzylpiperazine is een stimulerend middel. De effecten zijn vergelijkbaar met amfetamine: verhoogde hartslag, bloeddruk en lichaamstemperatuur. Vooral in de VS wordt deze stof veelvuldig in pillen aangetroffen die als XTC worden verkocht. Bilzekruid (Hyoscyamus Noger) is een één- tot tweejarige plant uit de Nachtschadenfamilie. De Doornappel, Alruin en Wolfskers zijn van dezelfde familie. Bilzekruid bevat diverse stoffen, waarvan atropine de bekendste is.
198
Tendens 2011-2012 Bijlage I
Blauwe winde (Morning Glory): de actieve bestanddelen bevinden zich in de zaden van de deze sierplant. Het gaat om minstens zes stoffen die men lysergische zuren noemt, of lysergic acid amides (LSA). Deze zijn verwant aan LSD en hebben een gelijksoortige hallucinogene werking. Cafeïne is een stimulerende stof die vermoeidheid onderdrukt. In tegenstelling tot wat veel mensen denken leidt gebruik niet tot verhoging van concentratie. Het is te vinden in koffie, thee en cola en energiedrankjes. Deze laatste bevatten vaak hoge doseringen cafeïne en zijn populair onder veel jongeren. Cafeïne werkt anderhalf tot vijf uur. Bij overdosering kunnen ongewenste effecten zoals hartkloppingen, rillingen, angst en slapeloosheid optreden. Bij regelmatig gebruik kan afhankelijkheid optreden. Cafeïne wordt soms ook in pilvorm verkocht en soms wordt het toegevoegd aan andere drugs; cafeïne is het meest voorkomende versnijdingmiddel bij amfetamine. Cannabis (hasj en wiet): de belangrijkste werkzame stoffen in cannabis zijn THC, CBD en CB. Hasj is de tot blokken geperste hars van de bloemen van de plant Cannabis Sativa. Wiet bestaat uit de gedroogde bloemtoppen van de vrouwelijke plant. Hasj en wiet zijn softdrugs. Hasjolie is een harddrug. Deze olie is een tinctuur van de THC bevattende delen van de plant. Hasj en wiet kunnen worden gerookt in een pijpje, sigaret (joint) of waterpijp (blowen). Cannabis kan ook worden gegeten (spacecake) of gedronken (thee). Een relatief nieuwe manier van gebruiken die op roken lijkt, is vaporiseren. Omdat de cannabis hierbij niet verbrandt, komt er geen teer vrij. De stoffen CB en CBD zorgen voor een verdovend effect, de THC voor een hallucinogeen effect. Hasj en wiet versterken de stemming van het moment en zorgen voor een verhoogde fantasie, zin in eten, een lacherig gevoel en een tijdelijke stoornis van het korte termijngeheugen. Cannabis is verder slaapverwekkend. Er zijn medische toepassingen, onder andere bij chemotherapie om misselijkheid tegen te gaan. Bij iemand die niet goed in zijn vel zit, kan cannabis verkeerd vallen. Een te hoge dosis kan heftige angstgevoelens of neerslachtigheid veroorzaken. Lange termijnrisico’s bij roken is schade aan de longen en longkanker. Mensen die veel en vaak cannabis gebruiken kunnen geremd worden in hun ontwikkeling. Daarnaast zijn er aanwijzingen dat er een relatie is tussen cannabisgebruik en het ontstaan van psychische stoornissen zoals depressie, schizofrenie en angst. Hasj en wiet geven geen lichamelijke afhankelijkheid of tolerantie. Wel kan geestelijke afhankelijkheid ontstaan. Cialis bevat de werkzame stof tadalafil. Cialis, een gele pil, wordt in het medische circuit gebruikt bij de behandeling van erectiestoornissen. Het werkt alleen als de man in een staat van seksuele opwinding verkeert. Cialis helpt dan de erectie te verbeteren. De bijnaam ‘weekendpil’ verwijst naar de lange werkingsduur van Cialis, deze kan aanhouden tot 36 uur. Voordeel van deze langdurige werking is dat men de pil niet vlak voor het hebben seks hoeft in te nemen. Cocaïne is verkrijgbaar als wit poeder of als harde, witte of bruingele brokken (crack, gekookte coke). Cocaïne kan gesnoven en gespoten worden en eventueel gerookt. Wordt de cocaïne gesnoven dan beginnen de effecten na een paar minuten. Deze effecten houden vijftien minuten tot een uur aan. Het roken van snuifcocaïne is niet efficiënt, omdat een groot deel al verbrand is voordat het in de longen komt. Wanneer de cocaïne door een chemisch proces wordt bewerkt tot gekookte coke dan geeft het roken ervan wel een optimaal effect. De werking van gekookte coke is in vergelijking met de snuifcocaïne sneller en explosiever. Binnen dertig seconden wordt de piek bereikt. Het heftig oppeppend effect duurt slechts een paar minuten en verandert al snel in een ‘crash’: opgefokte
Tendens 2011-2012 Bijlage I
199
neerslachtigheid. De stimulerende werking van cocaïne geeft de gebruiker het euforische gevoel alles aan te kunnen. Honger en vermoeidheid verdwijnen en het zelfvertrouwen neemt toe. De lichaamstemperatuur en de hartslagfrequentie stijgen en de pupillen worden groter. Risico’s voor de gezondheid zijn vergelijkbaar met die van amfetamine. Het roken van gekookte coke kan longschade opleveren. Cocaïne en gekookte coke veroorzaken geen tolerantie en lichamelijke afhankelijkheid, maar wel een (grote) geestelijke afhankelijkheid. Zowel bij snuiven als roken is er na gebruik een hunkering naar het middel. Omdat de effecten van gekookte coke heviger zijn wordt ook de hunkering als heviger ervaren dan bij snuiven. Damiana (Turnera Diffusa) is een kleine aromatische plant met gele tot oranje-achtige bloemen. De plant groeit in de tropische delen van Zuid- en Midden-Amerika waaronder Brazilië, Mexico en Californië. Damiana kan worden gerookt of gedronken als thee. Het heeft een reputatie als afrodisiacum. Het psychoactieve effect van Damiana wordt wel vergeleken met dat van cannabis, maar dan milder. Damiana is voor zover bekend niet lichamelijk- of geestelijk verslavend. Doornappel (Datura Stramonium) is een plant met stoffen die nauw verwant zijn aan atropine. Doornappel is verwant aan Bilzekruid, Alruin en Wolfskers, die alle behoren tot de nachtschade familie (Solanaceae). De bladeren van de doornappel zijn te roken of men kan er thee van trekken maken. Het middel geeft sterke hallucinaties. Doornappelgebruik brengt grote risico’s met zich mee. De Navajo-Indianen hadden een veelzeggende bijnaam voor de plant: ‘imbeciel-maker’. Ephedra was tot april 2004 onder andere verkrijgbaar in de smartshops onder namen als Herbal Ecstasy, Ephedra en Herbal Speed. Ephedra-houdende producten peppen de gebruiker op en onderdrukken de vermoeidheid. Personen met hart- en vaatziekten lopen in het bijzonder risico wanneer zij het middel gebruiken. Hartkloppingen en verhoogde bloeddruk zijn bekende effecten. Ephedra kan verder leiden tot geestelijke afhankelijkheid. Lichamelijke afhankelijkheid en tolerantie ontstaan niet. Fenacetine was de voorloper van paracetamol en werd in het verleden verkocht als pijnstiller. De stof wordt in het lichaam grotendeels omgezet in paracetamol. Het wordt soms als versnijdingmiddel gebruikt voor cocaïne of amfetamine. Fenacetine is mogelijk kankerverwekkend. Bij chronisch gebruik kan nierschade optreden. Guarañá is een vrucht die ondermeer in Venezuela groeit en in het noordelijke deel van Brazilië. Guarañá bevat een hoog gehalte aan guaranine, een stof met dezelfde chemische samenstelling als cafeïne. In de smartshop is guarañá in pil- en poedervorm verkrijgbaar. Guarañá wordt gebruikt als eetlustremmer en als stimulerend middel. GHB staat voor GammaHydroxyButyraat-Boterzuur. Een aantal jaren terug werd het ook wel eens – onjuist – ‘liquid ecstasy’ genoemd. GHB wordt doorgaans als oplossing in flesjes verkocht en soms in poedervorm. De gebruiker mengt de oplossing vaak met frisdrank vanwege de zoute smaak. In kleine hoeveelheden werkt het ontremmend, waardoor de gebruiker zich euforisch voelt. Bij te hoge dosering kan de gebruiker in een vier uur durende coma raken. Het risico hierop is groot, omdat een overdosering nauwelijks groter is dan de ideale dosis. Een ander belangrijk risico is de versterkende werking die de combinatie met alcohol kan uitlokken, hierdoor kan zelfs ademstilstand optreden. Psychische afhankelijkheid kan in sommige gevallen optreden. Ook kan er bij regelmatige gebruikers sprake zijn van tolerantieontwikkeling. De effecten van GHB worden
200
Tendens 2011-2012 Bijlage I
dan iets minder gevoeld. Bij dagelijks GHB-gebruik zal er lichamelijke afhankelijkheid ontstaan (gewenning door sterke tolerantieontwikkeling) en kunnen er ontwenningsverschijnselen zoals slapeloosheid, angst en beven optreden. GHB werd in de media de ‘rapedrug’ genoemd, hoewel alcohol veel vaker bij seksueel misbruik in het spel is. Heroïne is een opiaat, dat via morfine uit ruwe opium wordt bereid. Heroïne ziet eruit als een korrelig (wit, grijs of bruin) poeder. Deze korreltjes kunnen ‘gechineesd’ worden. De heroïne wordt daarvoor op wat aluminiumfolie verhit boven een vlam en de rook wordt opgesnoven. Na oplossing in water kan het ook gespoten worden. Snuiven is ook mogelijk. De verdovende werking veroorzaakt een pijnstillend en ademhalingsremmend effect en een gevoel van euforie. Heroïne dempt negatieve gevoelens zoals pijn en verdriet. Tolerantie en lichamelijke en geestelijke afhankelijkheid treden snel op. Overdosering kent grote risico’s, zoals bewustzijnsverlies en ademstilstand. Door onzorgvuldig spuiten kunnen infectieziektes en spuitabcessen optreden. Vanwege de verdovende werking merken gebruikers soms ziektes niet op, waardoor deze kunnen verergeren. Ibogaïne is afkomstig uit de wortels van een Afrikaanse plant, de Tabernanthe Iboga. In lage dosis kan ibogaïne stimulerend werken. In hoge dosis heeft het een hallucinogene werking. Van ibogaïne wordt beweerd dat het in staat is om een verslaving aan opiaten te doorbreken. Het zou de trek verminderen en onthoudingsverschijnselen tegengaan. Het is niet bekend in hoeverre ibogaïne een effectief afkickmiddel is. Kava kava is een plantaardig ingrediënt afkomstig van de plant Piper Methysticum. Kava kava heeft waarschijnlijk een rustgevend effect. Het wordt gebruikt als alternatief slaap- en kalmeringsmiddel. In verband met het risico op leverbeschadigingen, is de verkoop van kava kava in Nederland en verschillende andere landen sinds 2002 verboden. Ketamine is een dissociatief tripmiddel. Dit betekent dat de gebruiker een scheiding tussen lichaam en geest ervaart, waarbij de trip wordt beleefd in een waanwereld. Kortstondige, maar hevige psychische storingen kunnen optreden, zoals desoriëntatie, levendige en vaak beangstigende dromen en hallucinaties. Ketamine kan geslikt, gesnoven of gespoten worden. Ketamine kan leiden tot geestelijke afhankelijkheid. Lichamelijke afhankelijkheid treedt niet op. Ketamine wordt ook medicinaal gebruikt als narcosemiddel. Khat zijn de blaadjes en takken van de plant Catha Edulis Forsk. De belangrijkste werkzame stof van Khat is cathinon. Khat wordt voornamelijk gebruikt in enkele Arabische en Afrikaanse landen zoals Jemen, Somalië en Kenia. Khat heeft een stimulerende werking, het kan praatzucht, opwinding en een lichte euforie veroorzaken. Overmatig gebruik kan leiden tot stemmingswisselingen en emotionele labiliteit. Bij chronisch gebruik van Khat kunnen gebruikers uitgeput raken en last krijgen van langdurige slapeloosheid, lusteloosheid en hallucinaties. Chronisch gebruik kan ook leiden tot impotentie en geheugenstoornissen. Kolanoot: gedroogd embryo van een vrucht afkomstig van de kolaboom. Deze boom komt voor als bijgewas op cacaoplantages. De kolanoot wordt in West Afrika en delen van Azië gekauwd. Naast cafeïne en kolanine bevat de gedroogde vrucht theobromine, een opwekkende stof. Extracten van kolanoten worden gebruikt in Coca Cola.
Tendens 2011-2012 Bijlage I
201
L-5-Hydroxy-Tryptofaan (5-htp) is een verbinding die ontstaat uit L-Tryptofaan en zich daarna weer omzet in serotonine. Volgens gebruikers helpt 5-htp de ecstasydip tegen te gaan. Wetenschappelijk is dit effect niet bewezen. Lachgas: De werkzame stof in lachgas is stikstofmonoxide (N2O). Dit narcosemiddel heeft een kort sterk roeseffect en een nawerking die lang kan duren. Doorgaans wordt het in ballonnen op party’s aangeboden. De gebruiker ademt het gas vanuit de ballon in. Ook kan het in de vorm van gaspatronen worden gekocht. Bij rechtstreekse inhalatie vanuit de gaspatroon loopt de gebruiker het risico dat zijn longen bevriezen. Nadelige bijwerkingen van lachgas zijn misselijkheid, duizeligheid en hoofdpijn. Lichamelijke afhankelijkheid en tolerantie treden niet op. Geestelijke afhankelijkheid is theoretisch wel mogelijk. Lidocaïne wordt soms in de tandartspraktijk gebruikt om lokaal te verdoven. Cocaïne wordt soms versneden met lidocaïne. Chemisch verschilt lidocaïne sterk van cocaïne. Lidocaïne heeft geen psychoactieve werking. LSD is een chemisch eindproduct van een stof die in de Moederkoornschimmel zit. Op de (illegale) markt wordt het meestal verkocht als kleurige papiertjes (papertrip), die met LSD zijn geïmpregneerd en soms als zeer kleine pilletjes (microdots). Na orale inname van de papertrip of pil beleeft de gebruiker sterke visuele hallucinaties. Nadelige effecten en risico’s zijn een ‘bad trip’ of flippen en eventuele flashback. Bij een flashback kan tot lange tijd na het gebruik het effect opnieuw optreden. LSD maakt niet lichamelijk afhankelijk. Geestelijke afhankelijkheid is theoretisch mogelijk. mCPP (meta-Chloor-Phenyl-Piperazine) verhoogt net als MDMA de serotoninewerking in de hersenen. De effecten van mCPP kunnen sterk wisselen. Sommige mensen vinden het prettig en vergelijken het met MDMA. Veel gebruikers geven echter negatieve effecten aan, zoals misselijkheid, duizeligheid, angsten, hallucinaties, onrust, rillingen, hoofdpijn enzovoort. Het belangrijkste nadeel van mCPP is haar onvoorspelbaarheid. In tegenstelling tot MDMA werkt mCPP weinig stimulerend. Methamfetamine kan geslikt, gerookt (Crystal-meth, Ice), gespoten en gesnoven worden. De effecten zijn vergelijkbaar met amfetamine, alleen anderhalf tot twee maal zo sterk. Methamfetamine komt weinig voor in Nederland. In de Verenigde Staten is amfetamine bijna altijd methamfetamine. Methamfetamine kent geen lichamelijke afhankelijkheid. Geestelijke afhankelijkheid kan wel optreden en is groter dan bij amfetamine. In Nederland komt het DIMS methamfetamine bijna uitsluitend in pilvorm tegen. Methylone lijkt chemisch gezien heel sterk op MDMA. Het werd van eind 2004 tot begin 2005 verkocht in diverse smartshops onder merknamen als Explosion. Muira Puama (Ptychotepalum Oladoides) is een boom die voorkomt in de regenwouden van Brazilië. Het gebruikte plantendeel is de wortelschors. In het Nederlands betekent ‘muira puama’ letterlijk potentiehout. In enkele afrodisiaca zit muira puama. Het zou de lustgevoelens en geslachtsdrift moeten stimuleren. Over lichamelijke of geestelijke afhankelijkheid is niets bekend. Opium is het gedroogde melksap van de onrijpe zaadbol van de Papaver Somniferum. Opium is donkerbruin/zwart van kleur. Het wordt puur gerookt in een opiumpijp (opium schuiven), gespoten, gegeten of gedronken als thee. Uit opium kan morfine worden gemaakt; morfine is de grondstof
202
Tendens 2011-2012 Bijlage I
voor heroïne. Opium heeft een remmende, roesopwekkende, pijnstillende en dempende werking. Lichamelijke afhankelijkheid, geestelijke afhankelijkheid en tolerantie treden snel op. Paddo’s (hallucinogene paddenstoeltjes) bevatten de stof psilocybine en/ of psilocine. Het gehalte aan werkzame stoffen verschilt van paddo tot paddo. Psilocybine en psilocine geven een tripeffect (hallucinaties) waarbij je de werkelijkheid anders beleeft. Deze hallucinaties zijn minder hevig dan bij LSD-gebruik, maar de sterkte van een paddenstoel is moeilijk te voorspellen. Lichamelijke afhankelijkheid treedt niet op bij het gebruik van paddo’s. Het heeft geen zin om binnen enkele dagen na elkaar te gebruiken, omdat ze dan geen effect meer hebben. Geestelijke afhankelijkheid van paddo’s komt weinig voor. Passiebloem (Passifloraceae) wordt in de smartshop verkocht in de vorm van gedroogde bladeren en stengels. Passiebloem wordt ook vaak verwerkt in rustgevende kruidenmixen voor thee, rookmixen en pillen. Passiebloem zou volgens een smartshopfolder een kalmerend en licht pijnstillend effect hebben. Bij grotere hoeveelheden zou het mild hallucinerend zijn. Peyote cactus (Lophophora Williamsii) komt oorspronkelijk voor in Zuid-Texas en Noord-Mexico en bevat de psychoactieve stof mescaline. De Peyote cactus wordt vaak gesneden en daarna vaak gedroogd. Die schijven kunnen worden gekauwd. Na inname wordt de gebruiker vaak misselijk en ziek. De kans op geestelijke afhankelijkheid is klein. Piperonal (of heliotropine) is een stof die soms voorkomt in ecstasypillen. Piperonal wordt als grondstof voor MDMA (ecstasy) en MDA gebruikt. Piperonal kan klachten als irritatie aan de mond en keel of hoofdpijn en duizeligheid veroorzaken. Poppers worden (illegaal) verkocht in flesjes of capsules. De vluchtige vloeistof, meestal amylnitriet of butylnitriet, met een indringende geur wordt op een zakdoek gedruppeld of rechtstreeks uit het flesje opgesnoven. Het gebruik van poppers geeft het gevoel high te zijn en meer energie te hebben. Ze worden vooral gebruikt bij seksueel contact. Poppers maken dat aanraken prettig (erotisch) aanvoelt. Door het spierverslappende effect ontspant de anale kringspier. Dit vergemakkelijkt de penetratie. Procaïne is een lokaal verdovingsmiddel. Het lijkt op lidocaïne. Het heeft geen psycho-actieve werking. Procaïne wordt soms aangetroffen als versnijdingsmiddel in cocaïne. Salvia Divinorum is een oorspronkelijk uit Mexico afkomstige plant. De plant, of een extract van deze plant, wordt verkocht in de smartshop. De bladeren (of het extract) van de Salvia Divinorum worden gerookt of gekauwd. De werkzame stof in deze plant is Salvinorin A. Salvia Divinorum is een sterk tripmiddel. De effecten zijn zoals bij elk middel afhankelijk van de dosis, de manier van gebruiken en de persoon. Er worden effecten genoemd als coördinatieverlies, verlies van individueel bewustzijn, visioenen, het gevoel te verdingelijken, of het gevoel terug te reizen in de tijd. Het komt voor dat de gebruiker zich tijdens de trip totaal niet meer bewust is van zijn omgeving. Slaap- en kalmeringsmiddelen zijn medicijnen die een dempende werking hebben op de hersenactiviteit en het centrale zenuwstelsel. Ze helpen bij onrust, angst en slaapproblemen. De middelen die het meest worden gebruikt, hebben als verzamelnaam ‘benzodiazepines’. Het grootste risico is dat van de afhankelijkheid. Andere drugs en alcohol laten de gebruiker vaak nog ruimte om te ont-
Tendens 2011-2012 Bijlage I
203
dekken dat hij met het onderdrukken van problemen bezig is. Bij slaap- en kalmeringsmiddelen is dat onderdrukken juist de bedoeling en dat maakt het risico van geestelijke afhankelijkheid groot. Speed (amfetamine), is vooral verkrijgbaar in poedervorm maar ook wel in pillen en capsules. De stimulerende werking van amfetamine maakt de gebruiker drukker, minder vermoeid en euforisch en geeft zelfvertrouwen. De pupillen worden groter en de bloeddruk stijgt. Vaak is een malende kaakbeweging te zien door de motorische onrust die dit middel veroorzaakt. Nadelige bijwerkingen zijn hoofdpijn, hartkloppingen, agressie en oververmoeidheid. Omdat honger niet meer wordt gevoeld en de gebruiker lichamelijk actiever wordt, kan vermagering optreden. Bij dansen bestaat het risico op uitdroging en oververhitting. Hoewel tolerantie optreedt, veroorzaken deze middelen geen lichamelijke afhankelijkheid. Geestelijke afhankelijkheid treedt wel op en kan erg sterk zijn. Viagra bevat de werkzame stof sildenafil. Viagra ziet er uit als blauwe ruitvormige tablet. Het wordt in het medische circuit gebruikt bij de behandeling van erectiestoornissen. Viagra is geen geslachtsdriftprikkelend middel en heeft geen oppeppende werking. Viagra kan alleen werken als de man in een staat van seksuele opwinding verkeert. Na gebruik wordt het krijgen en behouden van een erectie tot een periode van vier a vijf uur vergemakkelijkt. Wild lettuce (Lactuca Virosa) is in Nederland bekend als Gifsla. Het wordt gebruikt in een ontspannende en verzachtende kruidenthee. Volgens een smartshopfolder is de werking vergelijkbaar met opium en zou het zorgen voor een betere nachtrust en helpen tegen rusteloze en zenuwachtige gevoelens. Wolfskers (Atropa Belladonna) is een vaste plant uit de Nachtschadenfamilie. De Alruin, Doornappel en Bilzekruid zijn van dezelfde familie. Wolfkers is bekend om zijn bessen, die atropine bevatten. De Latijnse naam Bella-donna is het Italiaanse woord voor mooie vrouw. Vrouwen druppelden tijdens de Renaissance de atropine uit de plant in hun ogen om de pupillen te verwijden en de ogen een donkerder en glanzender uiterlijk te verlenen. XTC/Ecstasy of MDMA is een aan amfetamine verwante stof. Het wordt meestal verkocht als pil en eventueel als poeder, kristal of capsule. Ecstasy is een drug met een dubbele werking. Aan de ene kant geeft het een prettig, ontspannen, knuffelig gevoel dat wordt veroorzaakt door het vrijkomen van extra serotonine in het bloed (entactogene werking). Aan de andere kant pept het op en krijgt de gebruiker het idee dat langer doorgegaan kan worden met bijvoorbeeld feesten. De risico’s bij gebruik zijn oververmoeidheid, verhoogde bloeddruk, hartkloppingen, uitdroging en oververhitting. De lange termijnrisico’s zijn nog weinig onderzocht, wel is bekend dat ecstasy depressies en psychoses kan versterken. Lichamelijke afhankelijkheid en tolerantie treden niet op. Ecstasy kan de gebruiker geestelijk afhankelijk maken. Aan ecstasy verwante stoffen zijn o.a. MDA en MDEA. MDMA werkt vier tot zes uur. MDA heeft een sterker entactogeen effect en werkt langer, tot wel twaalf uur. MDEA heeft een sterker oppeppend effect en duurt korter, tussen de drie en vijf uur. Yohimbe is de naam van de gedroogde bast van een boom (Pausinystalia Yohimbe) die groeit in de tropische wouden van West-Afrika. De werking van Yohimbe wordt voornamelijk veroorzaakt door de stof Yohimbine. Yohimbe wordt in Kameroen gebruikt tegen impotentie als gevolg van hekserij. In de westerse geneeskunde wordt Yohimbe gebruikt bij de behandeling van prostaatproblemen, frigiditeit en impotentie. Verder wordt het gebruikt als lokaal verdovingsmiddel. Yohimbe werkt vaatverwijdend in de huid (o.a. in geslachtsorganen), bloeddrukverlagend en pupilverwijdend. Yohimbe wordt in smartshops verkocht als afrodisiacum en als potentieverhogend middel.
204
Tendens 2011-2012 Bijlage I
Bijlage II Opzet van De Panelstudie In 2003 is IrisZorg (destijds De Grift, Gelders centrum voor verslavingszorg) van start gegaan met een panelstudie in haar verzorgingsgebied (Roomer en Poelmans, 2004). Deze studie is vormgegeven met medewerking van het Instituut Bonger, grondlegger van de Amsterdam Antenne (Korf, Nabben en Benschop, 2002). De panelstudie is een beschrijvend onderzoeksinstrument, waarin doorlopend kwalitatieve gegevens worden verzameld over drugsgebruik inclusief alcohol in netwerken van Gelderse jongeren en jongvolwassen. De panelstudie gaat niet over de ‘doorsneejongeren’. Wel kunnen nieuwe ontwikkelingen een algemeen karakter krijgen die via trendsetters doorzetten naar trendvolgers en die zich daarna bij een breder publiek manifesteren (Korf et al, 2002). Doordat de representativiteit van de deze steekproef beperkt is zal de panelstudie met name gebruikt worden om bepaalde waargenomen trends te illustreren.
Verantwoording doelgroep en onderwerp Trends beginnen vaak bij jongeren. Ook onder volwassenen en ouderen zijn uiteraard trends waar te nemen in middelengebruik. Deze gaan echter veel minder snel. De panelstudie is hiervoor geen geschikt middel. De trends onder volwassenen en ouderen zijn voldoende te volgen via de bestaande volwassenen – en ouderenmonitors van de GGD. Bij het thema wonen zijn geen snelle trends in te verwachten en zodoende vertrouwen we hierop de informatie vand regionale kompassen. Mochten hier interessante ontwikkelingen aan het licht komen, dan kan alsnog een kwalitatief onderzoek gedaan worden. Dit is dan echter geen monitor, dus valt niet onder Tendens. Anders wordt de doelgroep c.q. het onderzoeksonderwerp ook te breed. Internet incl. gamen: Jongeren die veel bezig zijn met internet/gamen zijn moeilijk te vinden met een panelstudie. De jaarlijkse monitor Jongeren en internet van het IVO geeft landelijke ontwikkelingen aan. Gokken gebeurt steeds meer via internet en dus buiten het sociale gezichtsveld. Daarvoor is een panelstudie niet geschikt. Er is voldoende informatie beschikbaar vanuit landelijke kwantitatieve monitors.
Methodiek Het panelonderzoek doorloopt verschillende fasen: 1. Bepalen van benodigde netwerken en bijbehorende panelleden 2. Selectie van panelleden 3. Interviewen van panelleden 4. Analyse van de interviews 5. Conclusies Soms komt een waardevolle sleutelfiguur met diens netwerk in zicht, zonder dat hier gericht op werd gezocht. Fase 1 is in dat geval overgeslagen. 1. Bepalen van benodigde netwerken en bijbehorende sleutelfiguren Voor het bepalen van benodigde netwerken wordt gekeken naar die netwerken die vermoedelijk optreden als trendsetters in ontwikkelingen in alcohol- en drugsgebruik en gokken. Dit zijn veelal jongeren en jongvolwassenen. Deze netwerken zijn onderverdeeld in drie categorieën netwerken: uitgaanders, hangjongeren en probleemjongeren. Deze onderverdeling is ontstaan door de
Tendens 2011-2012 Bijlage II
205
verschillende manieren in hoe er met alcohol- en drugsgebruik wordt omgaan. De omgang met gebruik wordt namelijk vooral bepaald door de sociale context en functie van het gebruik, bijv. vermaak, ontspanning, langer door kunnen gaan, problemen wegduwen. De sociale context en functie van gebruik zijn belangrijk voor het inzicht krijgen in actuele geruchten, signalen en trends. Er wordt gestreefd naar •• Balans tussen categorieën uitgaanders, hangjongeren en probleemjongeren. Hierbij zijn de uitgaansnetwerken verhoudingsgewijs oververtegenwoordigd. Het uitgaansleven is namelijk een dynamische wereld, waarin hypes en trends op het gebied van mode, muziek, maar ook van alcohol en drugs elkaar snel opvolgen. •• Zo groot mogelijke diversiteit van netwerken en locaties. Het verzorgingsgebied van IrisZorg verslavingszorg is opgesplitst in twee regio’s: Midden (Arnhem, Gelderse Vallei, Achterhoek en Liemers) en Zuid (Rivierenland en Nijmegen). Het aantal netwerken ligt ieder jaar rond de dertig, maar is niet constant. De tijdelijkheid waarmee de netwerken bestaan is hiervan de belangrijkste oorzaak. De netwerken die al bekend zijn uit de vorige panelstudies dienen steeds als basis voor de daaropvolgende panelstudie. Zo nodig worden andere netwerken gezocht ter vervanging of uitbreiding. Dit gebeurt op basis van geruchten en signalen betreffende alcohol- en druggebruik in bepaalde (andere) netwerken of settings, die uit de vorige Tendensonderzoeken naar voren kwamen. Daarna wordt bekeken wat voor profiel sleutelfiguur informatie zou kunnen geven over een netwerk. Bij een uitgaansgelegenheid is dit bijvoorbeeld een uitgaander, barmedewerker of portier. Het is in de afgelopen jaren gebleken dat de meeste netwerken niet langer dan twee of drie jaar bestaan. Ook dit is een reden om steeds weer nieuwe netwerken te zoeken. 2. Selectie van panelleden Bij de netwerken worden sleutelfiguren gezocht die mogelijk kunnen fungeren als panellid. Dit gebeurt via andere sleutelfiguren die al in zicht zijn bij de onderzoekers. Dit kunnen panelleden zijn, maar ook personen met wie buiten het panel contact is, zoals veldwerkers van IrisZorg, mensen uit de horeca en jongeren. De panelleden staan centraal in deze panelstudie. Het selecteren en samenstellen van het panel is een zorgvuldige zaak. Niet iedereen is geschikt als panellid. Een panellid moet voldoen aan de volgende criteria: •• Hij of zij moet voldoende inzicht hebben in trends in de drugswereld en kennis hebben over drugs; •• Hij of zij moet een sleutelpositie innemen en serieus worden genomen door het netwerk; •• Hij of zij bevindt zich in een netwerk met minimaal 10 jongeren of bevindt zich in meerdere kleinere netwerken1; •• Hij of zij heeft regelmatig contact met een netwerk van jongeren en jongvolwassenen tot en met 28 jaar; •• Hij of zij moet een zekere reflectie hebben en helikopterview kunnen toepassen; •• Hij of zij moet zich bevinden in een netwerk of locatie dat zich grotendeels beweegt in het verzorgingsgebied van IrisZorg verslavingszorg.
1.
Het kleinste netwerk vertegenwoordigt tien jongeren en jongvolwassenen, het grootste netwerk heeft een omvang van meer dan vijfhonderd jongeren en jongvolwassenen
206
Tendens 2011-2012 Bijlage II
Aan de hand van een (telefonisch) voorgesprek wordt bepaald of een sleutelfiguur geschikt is als panellid. In dit gesprek wordt uitleg gegeven over het onderzoek en de selectiecriteria worden doorgenomen. 3. Interviewen van panelleden Panelleden worden jaarlijks face-to-face en zoveel mogelijk onafhankelijk van elkaar geïnterviewd. Hiermee wordt voorkomen dat er vertekeningen optreden doordat panelleden elkaar onderling beïnvloeden of napraten. Voor de interviews van de panelleden wordt gebruikt gemaakt van een semigestructureerde vragenlijst gebaseerd op die van de jaarlijkse uitgave Antenne en de vragenlijst van het onderzoek ‘Dörkumse Jongeleu veur wie zoepen en blowen te wiet gaot’ (Bouwens en de Rover, 2001). Naast de basisvragen die elk jaar terugkomen, worden jaarlijks wisselende vragen toegevoegd aan de hand van actuele ontwikkelingen. Panelleden worden niet zozeer geïnterviewd over hun eigen gebruik, maar over wat zij waarnemen in hun sociaal netwerk. Eigen ervaringen met middelengebruik worden wel ingezet om deze waarnemingen meer beeldend te maken. Ieder panellid vertegenwoordigt een netwerk of locatie waar alcohol en/ of drugs worden gebruikt. Dit kan een netwerk zijn in de privésfeer, bijvoorbeeld een vriendengroep of beroepsmatig, bijvoorbeeld een groep jongeren begeleid door een jongerenwerker. De meeste panelleden hebben zicht op één netwerk. In enkele gevallen heeft een panellid zicht op meer dan één netwerk. Een voorbeeld hiervan is een jongerenwerker die iets kan vertellen over een groep jongeren die in zijn jongerencentrum komt, maar ook over een groep Marokkaanse jongeren in zijn stad. In principe vormt één persoon één panellid. In enkele gevallen bestaat een panelnummer uit meerdere personen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan personen die partners of collega’s zijn. In die gevallen vormen meerdere personen één panellid, en wordt het interview face to face groepsgewijs afgenomen. De interviews vinden jaarlijks plaats in het voorjaar. De tijdsduur van een interview varieert van één tot drie uur. Dit gebeurt bij op een locatie naar wens van het panellid. Alle interviews zijn zo snel mogelijk, meestal binnen één dag uitgewerkt om zo weinig mogelijk informatie te verliezen. Om de anonimiteit van de panelleden en uitgaansgelegenheden te waarborgen worden zij gecodeerd weergegeven. Zo worden panelleden aangeduid met een nummer en bij degenen die meer dan één netwerk bestrijken, met een toevoeging van de letter a en b voor de afzonderlijke netwerken. Panelleden, kleine dorpen en horecagelegenheden hebben een fictieve naam gekregen om de anonimiteit te garanderen en te beschermen tegen derden. 4. Analyse van de interviews Voor de analyse worden gegevens afkomstig uit de verschillende interviews rondom het gebruik van een middel samengevoegd. Bij de afwegingen rondom de verslaglegging zoals de wijze van omschrijven, is een onderscheid gemaakt tussen geruchten, signalen, trends en hypes in middelengebruik: •• Gerucht: verhaal dat panelleden ter ore is gekomen en moeilijk is te traceren en hierdoor ook niet te controleren. •• Signaal: duidelijk waarneembare ontwikkeling die panelleden is opgevallen maar waarbij (nog) niet gesproken kan worden van een trend.
Tendens 2011-2012 Bijlage II
207
•• Trend: resultaat van een cumulatie van verschillende ontwikkelingen die al langer aan de gang zijn. Duidelijke verspreiding van een ‘nieuw’ middel of van een ‘nieuwe’ toedieningwijze, dan wel een opleving van ‘oude’ middelen of toedieningwijzen over uiteenlopende netwerken. •• Hypes zijn vluchtige fenomenen die snel wegebben. Zij kunnen wel enige empirische basis hebben, maar het gaat doorgaans toch vooral om anekdotische verhalen die vaak in de media worden opgeklopt. Als eerste ontstaat een gerucht, vervolgens kan dit uitgroeien tot een signaal en vervolgens een trend worden. In de conclusie worden alleen de signalen en trends weergegeven. (Nabben et al, 2008). 5. Conclusies trekken Vanuit de analyse worden conclusies getrokken over de ontwikkelingen in alcohol- en druggebruik in vergelijking met de panelstudie van de jaren daarvoor. Daarbij wordt geconcludeerd of iets daadwerkelijk een trend is of nog een signaal is. Dit resulteert in een beschrijvende weergave van de actuele ontwikkelingen in alcohol- en drugsgebruik onder uitgaanders, hang- en probleemjongeren en jongvolwassenen tot 30 jaar. Deze worden afgezet tegen de resultaten van de vier voorgaande jaren. Deze resultaten dienen ter illustratie van informatie uit andere bronnen.
208
Tendens 2011-2012 Bijlage II
Bijlage III Panelleden en hun netwerken In deze bijlage introduceren we de panelleden en netwerken die ze vertegenwoordigen. Alle netwerken bevinden zich in het midden of zuiden van Gelderland. Een panellid kan als jongere deel uitmaken van het netwerk dat hij/zij in de studie vertegenwoordigt, maar ook een professional die in het kader van zijn of haar werk goed zicht heeft op een bepaalde groep. Bijvoorbeeld een jeugdhulpverlener die dakloze jongeren begeleidt. De panelstudie 2011 maakt onderscheid tussen twee categorieën netwerken: uitgaanders en hangjongeren. Ieder netwerk heeft een nummer, eventueel aangevuld met een letter. Een schematisch overzicht van het panel met alle kenmerken per netwerk treft u aan in bijlage IV. De verschillende categorieën vertonen onderling enige overlap. Zo kunnen hangjongeren in een bepaalde wijk, uitgaanders zijn in het centrum van de stad. Met de indeling in categorieën willen we meer inzicht krijgen in de sociale context van het gebruik van alcohol en drugs. De indeling dient dus niet strikt te worden geïnterpreteerd.
Categorie uitgaanders De categorie uitgaanders omvat jongeren en jongvolwassenen die veel uitgaan in discotheken en cafés en/of zich in het party- of festivalcircuit begeven. Ook bezoekers van coffee- en smartshops, voetbalwedstrijden en thuisfeesten vallen in deze categorie. De uitgaanders worden vertegenwoordigd door uitgaande jongeren en door panelleden die werkzaam zijn in horecagelegenheden, in het jongerenwerk of bij de politie. In totaal omvat deze categorie twaalf panelleden met twaalf netwerken.
Categorie hangjongeren Hangjongeren houden zich met vrienden op in openbare ruimten, zoals de straat, een park of een winkelcentrum. Netwerken van hangjongeren houden veelal niet lang stand. Vriendenkringen en bezigheden kunnen snel veranderen. Vaak maken jongeren in deze categorie deel uit van meerdere groepen, die qua gedrag van elkaar kunnen verschillen. Tien panelleden vertegenwoordigen in totaal tien netwerken. Sommige panelleden zijn zelf hangjongere, andere hebben een functie als straathoekwerker, jongerenwerker, jeugdhulpverlener of veldwerker.
Panel uitgaande jongeren Riny (9a) werkt als portier bij een jongerencafé in een stad. De jongeren die hier komen zijn gemiddeld 18 jaar en zijn vooral scholier. Het café is een zogenaamd ‘indrinkcafé’. Het wordt er dan ook vroeger druk dan in de cafés in de rest van de de binnenstad. Bezoekers lopen ook in de loop van de avond en nacht in en uit. Per uitgaansavond komen zo’n 200 jongeren, merendeels van Nederlandse afkomst, om met elkaar te kletsen en naar elkaar te kijken met vooral veel alcohol en voor een beperkte groep een snuif coke. Dansen gebeurt er niet echt op de gedraaide populaire en ‘feestmuziek’. Mike (21a) heeft als werker in de zorg voor jongeren inzicht in het brede uitgaansleven van vooral Nederlandse jeugd in een van de Gelderse steden. Hij ziet honderden jongeren onder de 16 jaar die de maandelijkse teenparty bezoeken. Het alcoholvrije karakter van het feest wordt deels teniet gedaan door de tieners die vooraf in het centrum in drie kwartier veel alcohol drinken. De ongeveer 800 iets oudere jongeren bezoeken naast de gelegenheden in het centrum ook wekelijks de
Tendens 2011-2012 Bijlage III
209
discotheken in de omgeving. Er wordt vooral actuele hitparademuziek gedraaid. Alvorens in de af en aan rijdende discobussen daar naar toe te stappen, verzamelen zij in het centrum en in de stadswijken om al drinkend, ook sterke drank, alvast in de stemming te komen. ’s Nachts komen zij in grote colonnes weer terug. ‘Dan komen om 4 uur ’s nachts of eerder wel 300, 400 jongeren terug in de stad’, aldus Mike. Sommige groepen blijven op een uitgaansavond buiten hangen; op je favoriete hangplek kletsen en lachen met een blik bier in je handen. Mike zag eerdere jaren vaak dealers van ongeveer 25 jaar. Nu signaleert hij jongere dealers, zoals in een specifiek netwerk van jongeren rond 20 jaar die zich bezighouden met dealen en loverboypraktijken. Om te dealen ritselen zij loopjongens, waarvan Mike het IQ niet hoger inschat dan 75. Ben (21b) heeft als steward contact met een supportersgroep van een regionale voetbalclub. De harde kern bestaat uit zo’n 50 tot 75, voornamelijk Nederlandse mannen van gemiddeld begin 20 jaar. Daarom heen cirkelt een grotere groep meelopers, waarvoor meedoen en erbij horen belangrijk is. De jongeren – broertjes van – willen zich bewijzen ten opzichte van de ouderen – de broers- , en houden zich bezig met drugs gebruiken en dealen en het organiseren van confrontaties met andere supportersgroepen. De supporters ontmoeten elkaar in een café in de stad en hebben verder contact via een eigen website. Gezamenlijk bezoeken ze in het hele land de uitwedstrijden van hun club. Veel supporters gaan samen in het hele land houseparty’s, maar ook met anderen dan hun clubgenoten. Abel (22a) werkt als wijkagent in een binnenstad en heeft zo zicht op duizenden uitgaanders tussen de 14 en 40 jaar. Abel schat in dat 70% van hen Nederlands is. De rest bestaat uit jongens en meiden met onder andere Surinaamse, Antilliaanse, Turkse en Marokkaanse ouders. Het uitgaansgebied is verdeeld in verscheidene delen, waarvan één vooral gericht is op middelbare scholieren. In een ander deel zit onder meer een indrinkcafé. Van hieruit gaan jongeren naar andere gelegenheden. ‘De overlast voor de buurt is op dit moment wel groot, door schreeuwende jongeren, plassen in portiekjes en indrinken in steegjes’, vertelt Abel. De meeste uitgaanders komen op de fiets, ook uit de omliggende dorpen. Sinds een aantal jaren heeft Abel het drugsbeleid van de politie zien veranderen. ‘Politie heeft niet de mogelijkheid om het bezit van harddrugs voor eigen gebruik aan te pakken. Ze kunnen het alleen in beslag nemen. Een uurtje later loopt de aangehouden persoon weer gewoon rond in de stad. Dat geeft een verkeerd signaal af. Horecaeigenaren halen er geen politie meer bij als iemand harddrug in het bezit heeft. Als ze dat doen moeten ze even geduld hebben voordat de politie komt. Een horeca eigenaar of portier moet dan toch bij die persoon blijven en dat kost veel tijd als het druk is. Vervolgens kan politie het alleen maar in beslag nemen. Je ziet dus dat horeca eigenaren het zelf gaan oplossen. Abel vindt vooral dat de signaalfunctie van iemand aanhouden belangrijk is. ‘Op deze manier lijkt het of het allemaal maar gewoon is’, meent hij. Kees en Valerio (54) zijn verbonden aan een jongerencentrum in een stad. De ene als vaste bezoeker, de andere als medewerker. In totaal bezoeken ongeveer 25 jongeren bijna dagelijks het centrum, verdeeld in een jongere (12-16 jaar) en een oudere groep (16-24 jaar). Hun afkomst is zeer divers: Nederlands, Surinaams, Antilliaans, Turks, Marokkaans, maar ook, minder voor de hand liggend, andere Europese landen en Centraal-Amerika. Als het centrum dicht is, hangt vooral de jongere groep op het plein of in het stadscentrum. ‘Jointjes roken en dronken worden’, aldus Kees en Valerio. De ouderen spreken ook thuis af. De verschillen in groepen blijken ook uit hun muzikale voorkeuren: de ‘jonkies’ gaan voor hardcore, terwijl de ouderen rap en reggae prefereren. Ze delen liefde voor dure kledingmerken als Dolce & Gabbana, Replay en Armani. Stappen doen ze in
210
Tendens 2011-2012 Bijlage III
lokale discotheken en cafés. De ouderen rijden ook met de auto naar Index in Duitsland. Hun middelengebruik bestaat vooral uit alcohol en cannabis. Feline (57) gaat graag met een groep van tien, vooral mannelijke studentenvrienden stappen in een Gelderse stad, en bezoekt met hen regelmatig grote festivals en af en toe een concert. Avonden met minimal style house zijn favoriet. Momenteel verplaatsen de feestjes zich van dansavonden in poppodium en kroegbezoek naar thuis. Feline vindt thuisfeestjes eigenlijk ideaal. ‘Je hoeft niet bang te zijn dat beveiliging ziet dat je gebruikt; je kan openlijk gebruiken. En omdat je niet meer naar huis hoeft, ben je ook minder bevreesd voor teveel gebruiken’. Af en toe een groot feest is geweldig: ‘Je voelt je met een vreemde groep mensen verbonden in een ander soort wereld, die los staat van de dagelijkse realiteit’. Nadelen van een feest is dat het vaak ver weg is en lang duurt. De kater is groot en de hersteltijd is lang. Een slaapadres is dan het prettigst. ‘Het is namelijk niet leuk om de BOB te zijn en niet te kunnen drinken of drugs gebruiken’. Afhankelijk van de plaats waar ze zijn zijn Feline en haar vrienden zowel in voor peppers, met een voorkeur voor xtc en coke, als trippen met paddo’s of lds. Rick (60) spreekt als medewerker van een testservice1 vooral jongeren en jongvolwassen die houden van stappen in reguliere uitgaanscentra en op grotere party’s. Meestal betreft dat iets meer jongens dan meiden van gemiddeld 25 jaar en van Nederlandse afkomst. De party’s worden als een specialer uitje gezien. Het gaat daar meer om muziek en dansen dan in het reguliere uitgaan, waarbij vooral veel alcohol gedronken wordt. Partygangers besluiten veelal van te voren om wel of niet drugs te gebruiken. In veel groepen gebruikt niet iedereen op alle party’s, wat niet altijd samenhangt met het moeten besturen van de auto op de weg terug. Verder valt Rick op dat de drugsliefhebbers in dit circuit vaak meer denken te weten dan ze in werkelijkheid doen. ‘Als ze merken dat dit het geval is, staan ze in het algemeen open voor informatie en een gesprek over hun drugsgebruik’ Jack (61) heeft een netwerk van zo’n 100 hbo- en universiteitstudenten om zich heen. Hij vertelt over het uitgaansleven van de kern van die groep, bestaande uit zo’n 25 heren en dames van Nederlandse afkomst en met een gemiddelde leeftijd van 25 jaar. Hun favoriete stapplekken zijn een poppodium, discotheken en houseparties, waarbij het voor hen vooral gaat om de avonden waar techno zoals minimal techno en electro wordt gedraaid. Zij prijzen zich gelukkig dat deze elke twee weken wel ergens in de stad worden georganiseerd. Experimenteren met drugs hoort bij hun levensstijl, ook met de minder voor de hand liggende zoals 2cb en ketamine. ‘Omdat we dit op zeer bewuste wijze doen, komt niemand in de problemen. We leggen ons zelf beperkingen op. Er is zelfreflectie. Het loopt niet uit de klauwen. We vertellen het tegen elkaar, spreken elkaar aan’, aldus Jack. Qua drugsgebruik ziet hij op grote party’s meer dan in de discotheek. Logisch, vindt Jack, omdat een avond in een discotheek zo’n 5 uur duurt, tegenover zo’n 10 uur op een party. Een stapavondje begint meestal bij iemand thuis, vertelt Jack. ‘Meestal spreken we van te voren af met de groep. Het is leuker om eerder af te spreken. Rond 12 á 1 uur gaan we er naar toe. Van te voren drinken we wat biertjes, gewoon voor de gezelligheid’. Naast stappen houdt deze groep van bezigheden als koken, naar de bioscoop gaan, kaarten en reizen.
1
Bij een testservice kunnen bezoekers hun pillen en poeders laten testen op o.a. hoeveelheid werkzame en mogelijk verstorende stoffen. Hierbij worden zij geïnformeerd over de werking en risico’s van de betreffende middelen om een meer weloverwogen keuze mbt druggebruik te kunnen maken.
Tendens 2011-2012 Bijlage III
211
Henk (64b) behoort tot een groep alternatieve uitgaanders; de ‘metal groep’. Zo’n 15 mensen van gemiddeld 27 jaar, merendeels mannen, vormen daarvan de harde kern. Een aantal van hen studeert. De meerderheid van hen is echter vrijgesteld van werk en studeren vanwege psychiatrische problemen. Ze ontmoeten elkaar vooral bij iemand thuis, ergens in de natuur en in een alternatief café , waar ze spelletjes spelen, maar vooral bier drinken en veel praten. Het discussiëren is kenmerkend voor de groep, vertelt Henk. ‘Over van alles wordt gediscussieerd. Vaak gaat het over politiek’. Verder bezoeken ze een muziekcafé in de stad, concerten en af en toe een krakersfeest. Qua muziek houden ze metal en industrial, met alle variaties daarin. Ze bespelen zelf ook instrumenten. Overigens zie je aan hun uiterlijk niet dat ze van metal houden. Hun kleding is eerder alternatief, waar vooral geen logo op te zien mag zijn. Qua drugsgebruik beperkt het zich vooral tot alcohol drinken en blowen Milou (66) behoort tot een vriendengroep, waarvan het grootste deel studeert aan de kunstacademie. Ze houden niet van ‘getut’ en zijn niet bezig met kledingmerken. Iedereen draagt waar die zich lekker in voelt. Daarom gaan ze graag uit in dancings, die ze omschrijft als ‘Geen zitcafé, overal staan mensen. Er is muziek, er kan gedanst worden. Het is één grote ruime met vaak niet specifieke dansvloer. Overal kan gedanst worden’. Daar vinden ze de ontspanning die ze zoeken, vooral na een intensieve studietijd: nieuwe relaxte mensen, beetje gek kunnen doen en soms flink zuipen. Ook de thuisfeestjes die gepland en ongepland op hun pad komen zijn er om te ontspannen in gezellige, wat lacherige sfeer van vrijheid, blijheid. Qua muziekstijl houden ze zowel van wat meer alternatieve rock en indie pop met als tegenhanger techno op de grote party’s en festivals die ze bezoeken. De open sfeer die zij willen hebben, straalt ook uit naar hun middelengebruik dat in het teken staat van genieten en experimenteren. In de groep is, naast het vertrouwde pilsje, interesse in XTC, speed, coke, lachgas en voor een enkeling GHB. Mloezie (70) en haar stapvrienden (Nederlands, gemiddeld 25 jaar) gaan eens in de een á twee maanden los op hardcorefeesten – en festivals. Buitenfestivals vinden ze het leukste: beter dan binnen in een bedompte zaal en het duurt langer. Drugs als XTC, speed en coke verhogen de feestvreugde. Even los van hun gewone wereldje dat zich afspeelt in rustige kleinere dorpen op het platteland. Door de week volgen ze een opleiding of werken inmiddels. Voetbal en paardrijden zijn hun favoriete bezigheden in hun vrije tijd en in het weekend gaan ze samen naar de kroeg. De groep waarmee Iris en Rosa (71) uitgaan onderscheidt zich van de andere beschreven groepen; iets ouder (gemiddeld 30 jaar), merendeels vrouw. Ze gaan uit in discotheken en verschillende soorten party’s. ‘Het van te voren bij elkaar komen is een belangrijk onderdeel van de avond. De feesten in erotic style zijn daarom het leukste. Je mag daar ook niet binnen met een jeans en sneakers’, vertellen Iris en Rosa. Ze vinden het heerlijk om in een gezellige sfeer waar iedereen aardig voor elkaar is, zo op te gaan in de muziek dat ze in een soort trance raken. Alcohol past daar niet zo bij, XTC en speed des te meer. ‘De stapwereld is een andere wereld. Heerlijk als je er in zit, maakt snel contact en nieuwe vrienden, maar als je er uit bent, ben je er uit. Het is eigenlijk een neppe wereld, stapvrienden zijn geen echte vrienden. Maar dat weet je en het is niet erg. Het is fijn om er af en toe in te zitten, maar heb geen verwachtingen’.
212
Tendens 2011-2012 Bijlage III
Panel hangjongeren Frederik en Jan (36a) zien elkaar, en nog zo’n 50 andere jongeren, bijna dagelijks in en rondom het jongerencentrum van hun dorp, waar Hendrik als jongerenwerker werkt. De jongeren zijn gemiddeld ongeveer 20 jaar en hebben beroepen als installateur, wegenbouwer en chauffeur. Of volgen een vakopleiding aan het VMBO of ROC hiervoor. Ze vermaken zich actief met straatvoetbal en skaten. Ze spelen computerspelletjes op de laptop op de laptop in de auto. Altijd onder het genot van een joint en meer dan de helft vult dit aan met een dagelijkse portie speed. In het weekend gaan ze los op een party of tentfeest, waaraan drugsgebruik als speed, coke en ketamine onlosmakelijk verbonden zijn. Johan (40) heeft als jongerenwerker zicht op honderden hangjongeren in de stad. Ze zijn tussen de 13 en 24 jaar en hebben een diverse afkomst. Hun opleiding is veelal VMBO-MBO, en een deel werkt inmiddels. Een wisselend aandeel van hen is werkeloos. De jongeren komen uit alle delen van de stad. Zij vermaken zich doorgaans in hun eigen buurt met onder meer muziek luisteren en maken, dansen, voetbal, vechtsporten en gamen. Maar op donderdag zijn ze tijdens koopavond in het centrum te vinden: shoppen en daarna flaneren met je nieuwe aanwinsten. Een vaste groep gaat naar de stad om uit te gaan, vooral in de kleinere danscafés, waarbij vaak flink ingedronken wordt in bijvoorbeeld het stadspark. Voor de buurt geeft dit vaak overlast door herrie en rotzooi. Een deel van de groepen bezoekt ook grote party’s, waaronder undergroundparty’s. Qua middelengebruik zijn alcohol en cannabis sowieso favoriet, en voor de partygangers komen daar ook xtc, coke en speed bij. Johan en zijn collega’s signaleren steeds meer allochtone jongeren en autochtone volkswijkjongeren worden ingezet in de straathandel, soms zijn ze niet ouder dan 13 jaar. Petra (46) werkt als jongerenwerker in een dorp op het platteland met een groep van 25 jongeren van gemiddeld 18 jaar. De harde kern heeft geen dagbesteding, de rest hangt erom heen. ‘Het is een bijzondere groep. Ze zijn allemaal geen makkelijke jongens en meisjes. Ze hebben allemaal wel wat problemen. Bij de ene is dat groter dan bij de anderen. Een paar jongens zijn werkloos, hebben geen opleiding, hebben amper woonruimte. Zijn bijna thuisloos. Bij één hebben de ouders gezegd dat hij niet meer thuis mag wonen. Maar het lukt hem ook niet om zelf woonruimte te zoeken, hij logeert nu bij vrienden’. Anderzijds zijn er jongens in de groep, die netjes naar school gaan, huiswerk maken en soms wat dingen uithalen die niet mogen, maar waar Petra wel het vermoeden van heeft dat ze het gaan redden. Deze jongens is heel fysiek, er wordt veel gestoeid, maar dat loopt vaak uit op echte ruzie en dan vallen er rake klappen. ‘Dan kijken ze elkaar twee dagen niet aan en dan doen ze weer gewoon tegen elkaar. Zaken worden niet uitgepraat’ Er is geen leider of loyaliteit in de groep. Ze zijn ieder voor zich en ze zullen nooit wat voor een ander doen, als ze daar geen belang bij hebben. Toch is de groepsdruk heel groot. Geld is heel belangrijk bij de jongeren en dat hebben ze allemaal te weinig. Ze komen ook op niet legale wijze aan extra geld. Ze hosselen, verkopen wiet, die ze zelf kweken. Verder gaan ze ongeveer een keer per maand naar een hardcore party, waar ze vooral speed gebruiken. Ze hebben het wel vaker over partybezoek, maar vaak hebben ze toch geen geld voor een kaartje. Lot (47a) bouwt als straathoekwerker contact op met een nieuwe groep van zo’n 9 jongeren in een stadse voorrangswijk. Er zitten een paar meiden bij en zijn allemaal van Nederlandse afkomst. Op een vaste plek in de wijk kletsen en blowen ze dagelijks een uurtje. ‘Even lekker niets en slap lullen’, aldus Lot. Om deze jongeren van gemiddeld 17-18 jaar, cirkelt vaak een oudere bekende huisdealer. Qua muziek houden ze van Hollands en house (’stampmuziek’) Lot vermoedt dat de buurtbewoners er niet blij mee zijn, dat de groep de volumeknop in de auto graag omhoog draait. De
Tendens 2011-2012 Bijlage III
213
jongeren denken hier zelf anders over. Agenten die een beeld van de jongeren proberen te krijgen, ervaren zij als bot. En ze moeten regelmatig hun ID laten zien, ‘alsof we overlast bezorgen’. Joyce (50) bereikt als jongerenwerker meerdere keer per week met losse contacten ongeveer 50 jongeren, zowel individueel als in groepen. De vijf groepen in de gemeenten waarin zij werkt, bestaan uit 5 tot 20 personen, merendeels jongens en gemiddeld 18 jaar. Het dagelijkse leven bestaat voor de werkenden uit de groep uit hard werken in simpele, praktische banen en in het weekend zich klemzuipen. De schoolgaanders van VMBO en ROC, veelal niveau 1 en 2, spijbelen regelmatig. ‘Het gevoel geen toekomstperspectief te hebben, speelt sterk onder deze jongeren’, vertelt Joyce, ‘Ze brengen hun tijd door met vermaken met niks, staan, hangen en slap ouwehoeren over niks’. Er zijn erbij die racistische uitspraken doen en hakenkruizen maken. Vissen is een geliefde bezigheid. Op vrijdagavond blijven ze in de dorpen en hangen ze rond de jongerensoos en friettent. Op zaterdag gaan ze naar de stad, waar ze soms een discotheek bezoeken en anders wat rondzwerven in het centrum. In de zomer gaan ze naar lokale tentfeesten. Het merendeel van de jongeren blowt, waarvan ongeveer de helft dagelijks. Verder speelt wekelijks speedgebruik onder een deel van hen, mits de financiën het toelaten. Marc (56) ziet tweewekelijks een groep van 20 vrienden (gemiddeld 21 jaar) uit de stad die bij elkaar thuis komen en elkaar ontmoeten in het centrum. Naast een meerderheid met een Nederlandse afkomst bestaat de groep voor een derde uit jongeren van diverse afkomst. De meesten van hen studeren of werk, vooral op mbo- of hbo-niveau. ‘Ze zijn ergens mee bezig, willen ergens voor gaan’, aldus Marc. In hun vrije tijd houden ze van chillen bij vrienden thuis of buiten, als het mooi weer is, en uitgaan. Vanuit die ontspannen instelling staan ze open voor verschillende drugs. Ze zijn gesteld op hun dagelijkse of wekelijkse joint. Tijdens het uitgaan in discotheek, cafés en de regelmatige (after) party’s met hun favoriete hardcore- en hardstylemuziek hoort voor hen een pilletje xtc, een snuifje coke of een slokje ghb. Jan (67) heeft in het dorp waar hij als outreachend jongerenwerker werkt, contact met zo’n 30 tieners van gemiddeld 16 jaar. Ook Jannie (67a) behoort daartoe. De meesten zitten nog op school, vooral VMBO. Het is een gemeleerde groep van vooral Nederlandse, Marokkaanse en Turkse jongeren, die onder meer dezelfde interesse hebben voor het zelf maken van en luisteren naar Nederlandse rap. De inloop van het jongerencentrum is hun vaste uitvalsbasis. Verder hebben ze geen vaste hangplek, ze trekken rond door het dorp. Soms blijven zij een avond op een plek en is er wat verloop. Eerst staan er vijf, even later twintig, dan weer vier. Overleven noemen ze het zelf. Om half tien gaat het centrum dicht. Nu even overleven, als ze nog niet naar huis willen’. Ze drinken de hele dag energydrinks ‘met bakken tegelijk’. Blowen doet de ene wel, de andere niet. Alcohol drinken op straat doen er een paar stiekem. ‘Soms sturen onbekende agenten ze weg van een ontmoetingsplek waar ze gedoogd worden. Dan is het heibel. Dan kost het de vaste wijkagenten en jongerenwerkers weer moeite om het contact met de jongeren te herstellen’. Sander (68) heeft als jongerenwerker contacten met vijf jongerengroepen in verschillende dorpen en gemeenten. Deze jongeren zijn gemiddeld 17 jaar en op een paar met een Turkse, Marokkaanse, Molukse of Joegoslavische achtergrond na, allemaal van Nederlandse herkomst. Hiphop en hardstyle zijn hun favoriete muziekstijlen. Hun hangplek is voor hen een ontmoetingsplek waar zij samen kletsen, blowen, sporten en muziek luisteren. Dit kan een plek buiten zijn of een keet op privéterrein, welke ook dient als verzamelpunt voor vertrek aan het begin en voor afscheid ter afronding van een stapavond. Sander: ‘Dat geeft een hoop kabaal tot middernacht en in het
214
Tendens 2011-2012 Bijlage III
weekend ook tussen 3 en 4 uur’. Dat uitgaansleven speelt zich af in cafés, op feesten in de regio of danceparty’s in een naburige Gelderse stad. Bij de meesten beperkt het middelengebruik zich tot grote hoeveelheden alcohol en blowen. Anderen peppen zich op met xtc, speed of cocaïne op party’s. Een pluspunt van gebruik op party’s is de anonimiteit, waardoor gebruikers de drugs nog beter beleven, terwijl op een hangplek de vertrouwde sfeer juist prettig voelt. Sander ziet een duidelijk verschil in gebruik tussen zwerfjongeren in zijn omgeving en deze thuiswonende jongeren. ‘De zwerfjongeren leven vaak in een hardere, agressieve wereld. Zij gebruiken minder extreem om overdag vaag te zijn en het leven anders ervaren. De thuiswoners zijn over het algemeen grenzenlozer. Wellicht omdat ze een thuis hebben: een bed, veiligheid, structuur, zorg’ Ella (69) begeleidt als jeugdhulpverlener 10-15 dak –en thuisloze meiden tussen 15 en 25 jaar. Sommige van deze meiden hebben een plek bij een vriend of familie. Anderen zitten vaak in de bibliotheek, coffeeshop en in de zomer in het park. Daar vallen ze waarschijnlijk niet zo op. ’Ze zijn redelijk goed verzorgd, omdat ze niet willen laten zien dat ze geen thuis hebben’, aldus Ella. Vaak spelen er problemen rondom seksualiteit en loverboys. Dit project probeert te voorkomen dat de meiden in de prostitutie terecht komen. Momenteel hebben vier van hen hebben daar ervaring in. De meeste meiden blowen elke dag. Dat maakt voor hen het leven draaglijk; problemen niet voelen en onderdrukken van symptomen van een psychische stoornis. Dit belemmert hun ontwikkeling, maar ze willen liever nu nog niet stoppen. Blowen is hun houvast. Veel meiden hebben in hun jeugd weinig vaardigheden meegekregen om iets van hun leven te maken en hebben heel negatieve ervaringen met hulpverlening. Contact maken en vertrouwen kweken met geduld, door goed luisteren naar hen en soms iets leuks met hen te gaan doen, is dus erg belangrijk.
Tendens 2011-2012 Bijlage III
215
Bijlage IV Overzicht netwerken panelstudie 2011 (T 10) Tendens 2012 Uitgaanders (12 netwerken)
216
Code
Naam
Functie
Groep
Stad, dorp, pl1
Regio
N
9a
Riny
portier
Uitgaanders: Regulier
Stad
Zuid
200
21a
Mike
jongerenwerker
Uitgaanders: Regulier
Stad
Zuid
>1000
21b
Ben
voetbalsupporter
Uitgaanders: voetbalsupporters
Stad
Oost
50-75
22a
Abel
politie
Uitgaanders: Regulier
Stad
Zuid
>1000
54
Kees & Jeroen
jongerenwerker en jongere
UItgaanders: jongerencentrum
Stad
Midden
25
57
Feline
uitgaander
Uitgaanders regulier, party’s
Stad
Midden
10
60
Rick
medewerker testservice
Klanten Testservice
Stad
Midden
30
61
Jack
uItgaander
Uitgaanders Regulier: house, party
Stad
Zuid
25
64b
Henk
uItgaander
Uitgaanders:Metal
Stad
Zuid
15
66
Milou
uItgaander
UItgaanders regulier, thuisfeest
Stad
Zuid
15
70
Mloezie
uItgaander
UItgaandersHardcore
PL
Zuid
5
71
Iris & Rosa
uItgaander
UItgaanders regulier, harddance old school erotic party’s
Stad Dorp
Zuid
20
Tendens 2011-2012 Bijlage IV
1 2 3 4
Pl= platteland Items als beroep/opleiding en muziekstijl, bijv. verschillende stijlen House, zijn soms moeilijk in te schatten door panelleden. In dit schema zijn de door panelleden gebruikte termen weergegeven. Setting: club/disco, café/lounge, party groot, coffeeshop, publiek domein (straat, hangplek), privé + afterparty’s, illegale party’s. Frequentie van bezoek: +++ dagelijks, ++ wekelijks, + maandelijks, - elk kwartaal, -- nooit/zelden. Niet alle panelleden konden dit per setting aangeven.
Leeftijd (gem.)
Sekse % V
Etniciteit
Beroep/opleiding
Setting3 + freq4
Muziek
16-25 jaar (18)
50%
95% Nl 4% Tu/Ma 1% divers
Meest Scholier Enkelen werkend
Club/disco
Populair
12-21 jaar
40%
95% Nl 5% Tu, divers
Scholier Student
Club/disco Café/lounge Publ. dom.
Populair
16-30 jaar (20)
0%
95% Nl 5% divers
90% Scholier, student & werkend 10% werk-, studieloos
Club/disco Café/lounge Party groot
Hardcore Hardstyle NL-talig
14-40 jaar (23)
50%
70% Nl 10% Tu/MA 10% Su/Ant 10% divers
12 -24 jaar
1%
10% Nl 30% Tu/Ma 20% Su/Ant 40% divers
Scholier Student MBO 30% werk-studieloos
Club/disco + Café/lounge++ Coffeeshop +++ Publ. Dom +++ Privé/afterparty +++
Harcore Reggae Rap
22-26 jaar (23)
10%
100% Nl
Student
Club/disco + Café/lounge Party groot + Privé/afterparty+ Illegale party - -
Minimal Style
20-50 jaar (25)
40%
90% Nl 10% divers
Divers
Club/disco ++ Café/lounge ++ Party groot + Privé/afterparty + Illegale party
Dance: o.a. hardstyle, techno
22-28 jaar (25)
50%
100% Nl
Student HBO-Uni
Club/disco + Café/lounge + Party groot – Coffeeshop ++ Privé/afterparty + Illegale party - -
Minimal techno Electro Hardstyle
23-31 jaar (27)
25%
100% Nl
< 50% student 50% vrijgesteld werk-studieloos
Club/disco + Café/lounge ++ Concert + Publ. Dom. +++ Privé/afterparty – Illegale party – (krakersfeetsen)
Metal Industrial
23-30 jaar (26)
50%
100% Nl
Student kunst 70% Werkend 30%
Club/disco ++ Café/lounge ++ Party groot ++ Publ. Dom ++ Privé/afterparty ++
Alternatief: indiepop & rock Jaren 80 tot nu Techno
21-30 jaar (25)
50%
100% Nl
50% werkt 50% student MBO
Party groot ++
Hardstyle
20-45 jaar (30)
60%
100% Nl
Werkend Werkeloos MBO
Club/disco – Party groot – Privé/afterparty –
Divers, o.a. hardcore, trance
Club/disco Café/lounge
Tendens 2011-2012 Bijlage IV
217
Hangjongeren (10 netwerken)
218
Code
Naam
Functie
Groep
Stad, dorp, pl1
Regio
N
36a
Frederik, Hendrik & Jan
jongerenwerker jongeren
Hangjongeren
Dorp
Zuid
50
40a
Johan
jongerenwerker
Hangjongeren
Stad
Zuid
300
46
Petra
jongerenwerker
Hangjongeren
Dorp Pl
Oost
25
47b
Lot
straathoekwerker
Hangjongeren
Stad
Midden
15
50
Joyce
jongerenwerker
Hangjongeren
Stad Dorp pl
Zuid
20
56
Marc
jongere
Hangjongeren
Stad
Midden
20
67
Jan
Jongerenwerker
Hangjongeren
Dorp Pl
Midden
15
67a
Jannie
Jongere
Hangjongeren
Dorp
Midden
25
68
Sander
jongerenwerker
Hangjongeren
Dorp Pl
Oost
25
69
Ella
Jeugdhulpverlener
Dak- en thuisloze jongeren
Stad
Zuid
15
Tendens 2011-2012 Bijlage IV
Leeftijd (gem.)
Sekse % V
Etniciteit
Beroep/opleiding
Setting3 + freq4
Muziek
16-26 jaar (20)
20%
100% Nl
VMBO-MBO 10% werkloos
Club/Disco -Café/lounge + Party groot Coffeeshop + Publ. dom +++ Privé+ afterparty Illegale party -
Hardcore NL-talig
13-24 jaar (17)
30%
50% Nl 25% Tu/Ma 25% Su/Ant/ Afr
VMBO-MBO Werkend Werkloos (variabel in aandeel)
Club/disco Café/lounge Publ. Dom.
Zeer divers: Dubstep, Hardhouse, Populair etc.
15-22 jaar (18)
5%
100% Nl
60% school 30 % werkt 10 % werkloos
Party groot + Publ.dom +++
Hardcore R&B Reggae NL-rap
16-21 jaar (17)
20%
100% Nl
VMBO-MBO 50% Werkend 50%
Publ. Dom. +++
NL-talig House
16-20 jaar (18)
25%
100% Nl
VMBO-MBO
Club/disco – Café/lounge Party groot Coffeeshop ++ Publiek Dom.+++
House Trance
18-24 jaar (21)
50%
70% Nl 30% divers
MBO-HBO Werkend Enkele werk-studieloos
Club/disco ++ Café/lounge ++ Party groot + Coffeeshop Privé/afterparty ++
Hardcore Hardstyle
13-17 jaar (16)
30%
30% Nl 40% Tu/Ma 30% divers
80% scholier, vooral VMBO 10% werkt 10% werk/studieloos Enkelen thuisloos
Club/disco + Party groot - Publ. Dom +++ Privé/afterparty –
NL-rap
13-25 jaar (17)
30%
30% Nl 40% Tu/Ma 30% divers
Scholier MBO
Club/disco + Café/lounge ++ Party groot – Publ. Dom +++
NL-rap
16-20 jaar (17)
40%
95% Nl 5% Tu/Ma/ divers
VMBO MBO Werkend
Café/lounge ++ Party groot – Publ. Dom ++ Privé/afterparty ++
Hip Hop Hardstyle
15-25 jaar (18)
100%
85% Nl 10% Su/Ant 5% Tu/ma
1 2 3 4
Divers: van hardcore tot alternatief
Pl= platteland Items als beroep/opleiding en muziekstijl, bijv. verschillende stijlen House, zijn soms moeilijk in te schatten door panelleden. In dit schema zijn de door panelleden gebruikte termen weergegeven. Setting: club/disco, café/lounge, party groot, coffeeshop, publiek domein (straat, hangplek), privé + afterparty’s, illegale party’s. Frequentie van bezoek: +++ dagelijks, ++ wekelijks, + maandelijks, - elk kwartaal, -- nooit/zelden. De frequentie is niet altijd aan te geven door een panellid.
Tendens 2011-2012 Bijlage IV
219
Bijlage V Uitgaan en Middelen onderzoeksopzet en demografie per stad 1 Inleiding In het kader van de monitor Tendens van Iriszorg wordt er onderzoek gedaan in de werkregio van Iriszorg naar ondermeer middelengebruik onder jongeren. Deze monitor houdt zich bezig met het bestuderen van trends in wonen, werken en middelengebruik. Een belangrijke plek waar jongeren met middelen wekelijks in aanraking komen is tijdens het uitgaan. Dit is naast hun school ook één van de belangrijkste plekken waar jongeren samenkomen. Het huidige onderzoek wordt opgezet om zicht te krijgen op het uitgaansgedrag van jongeren en de middelen die zij gebruiken. De studie is deels geïnspireerd door een vergelijkbaar onderzoek van Iriszorg uit 2006 (Roomer & Akoule). De centrale vraag binnen het onderzoek is; Hoe ziet het middelengebruik onder uitgaande Gelderse jongeren eruit? Deze vraag is onderverdeeld in twee subvragen: 1) Wat is de prevalentie van middelengebruik? en 2) Is er verschil in middelengebruik tussen verschillende steden in Gelderland? Het huidige onderzoek heeft als belangrijkste doel inzicht geven in middelengebruik onder jongeren in Gelderse steden. Deze data kunnen in Tendens vergeleken worden met landelijke onderzoeken om zo te bestuderen of er afwijkingen zijn van het landelijk gemiddelde. Daarnaast geeft de studie inzicht in mogelijke verschillen tussen steden qua middelengebruik onder jongeren.
2 Methoden 2.1 Respondenten Het onderzoek zal worden gehouden in vijf kerngemeentes van Iriszorg; Arnhem, Nijmegen, Ede, Tiel en Doetinchem. In overleg met de diverse politiekorpsen in de regio zijn in elke stad de voornaamste uitgaansgebieden in kaart gebracht. In deze gebieden zullen onder het uitgaande publiek schriftelijk vragenlijsten worden afgenomen. Het doel is om per stad uiteindelijk minimaal 70 ingevulde vragenlijsten terug te krijgen, waarmee de totaal aantal op minimaal 350 ingevulde vragenlijsten komt. Respondenten krijgen als beloning voor het invullen van de lijst een “glowstick”. Deze vallen juist ’s avonds op waardoor hopelijk meer jongeren bereid zijn de vragenlijst in te vullen en anderzijds voor enquêteurs duidelijk is wie al een vragenlijst hebben ingevuld. 2.2 Meetinstrument De vragenlijst die wordt gebruikt voor dit onderzoek bestaat uit verschillende thema’s, hieronder worden ze kort besproken. De opzet van de lijst is deels gebaseerd op de lijst gebruikt in een onderzoek van Iriszorg naar middelengebruik onder discotheekbezoekers uit 2006 (Roomer & Akoule).
Achtergrond Hieronder vallen sociaal demografische variabelen als leeftijd, geslacht, woonplaats, opleidingsniveau en werk. Uitgaan Dit betreft twee vragen naar hoeveel dagen mensen per week uitgaan en met hoeveel mensen. Daarnaast wordt gevraagd of mensen vooraf aan het uitgaan al alcohol gebruikt hebben en hoeveel.
220
Tendens 2011-2012 Bijlage V
Roken Hierbij wordt gevraagd naar het rookgedrag van ondervraagde van vandaag, afgelopen vier weken en ooit gebruik. Alcohol Hierbij wordt gevraagd naar het drinkgedrag van ondervraagde van vandaag, afgelopen vier weken en ooit gebruik. Daarnaast wordt gevraagd hoeveel dagen per week gemiddeld alcohol gebruikt wordt. Verder dient te worden aangegeven hoeveel glazen alcohol de ondervraagde drinkt doordeweeks en in het weekend. Tot slot wordt gevraagd om aan te geven hoe vaak men dronken is geweest. Drugs Hierbij wordt gevraagd naar het drugsgebruik van ondervraagde van vandaag, afgelopen vier weken en ooit gebruik. Het gaat hierbij om de middelen: cannabis, amfetamine, XTC, paddo’s, cocaïne, heroïne, GHB, lachgas, LSD en ketamine. Daarnaast is er nog ruimte voor de ondervraagde om zelf een middel in te vullen en daarvoor de drie vragen te beantwoorden. Tot slot wordt er ook nog naar het gebruik van energiedrank gevraagd. Dit middel is weliswaar geen drug, maar bevat wel psychoactieve stoffen. 2.3 Procedure In elke van de vijf gemeenten werden op een vrijdagavond eenmalig tussen 21:30 en 24:00 vragenlijsten afgenomen in het uitgaansgebied. Er is voor deze tijd gekozen omdat er veel jongeren rond deze tijd nog nuchter zijn. Daarnaast speelt beschikbaarheid van vragenlijstafnemers ook een rol. Deze laatste bestaan uit een groep stagiaires van Iriszorg bij de afdeling preventie die maatschappelijk werk aan Hogeschool Arnhem Nijmegen studeren, beter bekend als “peers”. Zij zijn reeds door Iriszorg getraind in contact leggen met jongeren en bekend met het afnemen van vragenlijsten. Per locatie gaan er tussen de vijf en acht peers mee met een begeleider vanuit preventie. Zij hebben van tevoren instructie gekregen over hoe de vragenlijst af te nemen en daarnaast een toelichting bij elke vraag om eventuele onduidelijkheden uit te leggen.
3 Resultaten: Demografie per stad. 3.1 Demografie In komende subparagrafen word steeds besproken hoeveel vragenlijsten er per stad zijn ingevuld. Daarnaast worden algemene demografische kenmerken besproken zoals man/vrouw-verhouding, leeftijd en doordeweekse bezigheid. 3.1.1 Arnhem Uit Arnhem kwamen in totaal 129 ingevulde lijsten terug en leverde daarmee het grootste aantal lijsten aan van alle steden. 12 vragenlijsten hiervan werden nog wel verwijderd omdat de respondenten 30 jaar of ouder waren. Zodoende kwam de n op 117 uit. Het merendeel van de respondenten zijn vrouwen (59%) met gemiddelde leeftijd van 20,9 jaar (standaarddeviatie: 4,0). Ze zijn hierbij iets jonger dan de mannen (41%), die een gemiddelde leeftijd hebben van 22,2 jaar (sd: 4,9). Het grootste gedeelte (61,5%) ging naar het middelbaar of voortgezet onderwijs, gevolgd door werken (31%) en overig (7,5%).
Tendens 2011-2012 Bijlage V
221
100% 80%
Vrouwen; 69
60% 40% 20%
Mannen; 48
0%
Figuur 1.1 Man/Vrouw verdeling in Arnhem.
3.1.2 Doetinchem In Doetinchem werden in totaal 109 vragenlijsten ingevuld, 11 hiervan waren ingevuld door respondenten van 30 jaar of ouder en zodoende verwijderd. De n voor Doetinchem komt dus neer op 98. Van deze respondenten was 70% man en 30% vrouw. De leeftijd lag vrij dicht bij elkaar, mannen waren gemiddeld 18,3 (sd: 3,1) en vrouwen 18,0 (sd:2,5) jaar. De overgrote meerderheid was schoolgaand (87,8%), de overige respondenten werkten (12,2%). 100% 80%
Vrouwen; 29
60% 40%
Mannen; 69
20% 0%
Figuur 1.2 Man/Vrouw verdeling in Doetinchem.
3.1.3 Ede Ede leverde in 60 respondenten op, hiervan hoefde geen vragenlijsten verwijderd te worden. De meerderheid betrof vrouwen (60%). Gemiddeld waren zij 19,2 jaar (sd:3,7), de mannen waren gemiddeld 20,8 jaar (sd:3,0). Iets meer dan de helft ging naar school (58,3%), gevolgd door werk (36,7%) en overig (5%). 100% 80%
Vrouwen; 36
60% 40% 20% 0%
Figuur 1.3 Man/Vrouw verdeling in Ede.
222
Tendens 2011-2012 Bijlage V
Mannen; 24
3.1.4 Nijmegen De grootste stad van Gelderland leverde 68 ingevulde vragenlijsten op. Drie hiervan werden verwijderd in verband met de leeftijd van de respondenten. Het totaal ingevulde en geschikte vragenlijsten kwam uit 65. Mannen waren in de meerderheid met 63,5% en hadden een gemiddelde leeftijd van 19,5 (sd:3,3), vrouwen waren gemiddeld 18,4 jaar (sd:3,4). De meerderheid was schoolgaand (73,9%), gevolgd door werken (21,5%) en overig (4,6%). 100% 80%
Vrouwen; 24
60% 40%
Mannen; 41
20% 0%
Figuur 1.4 Man/Vrouw verdeling in Nijmegen.
3.1.5 Tiel Uit Tiel kwamen 79 ingevulde vragenlijsten terug, hiervan werd 1 verwijderd vanwege de leeftijd van de respondent. Het totaal ingevulde en geschikte vragenlijsten kwam uit 78. Van de respondenten was 55,1% man en 44,9% vrouw. Mannen waren gemiddeld ouder met 19,7 jaar (sd: 3,1) ten opzichte van vrouwen die gemiddeld 18,5 jaar waren (sd:1,9). Viervijfde was schoolgaand (79,5%), 17,9% werkte en 2,6% overig. 100% 80%
Vrouwen; 35
60% 40% 20%
Mannen; 43
0%
Figuur 1.5 Man/Vrouw verdeling in Tiel.
Tendens 2011-2012 Bijlage V
223
Bijlage VI Opzet Drugsinfromatie en Monitoringsysteem (DIMS) Het DIMS heeft een monitor- en een surveillancetaak. Met de monitorfunctie beoogt DIMS steeds een zo actueel mogelijk beeld van de Nederlandse markt van recreatieve drugs te kunnen geven. De surveillance is bedoeld om bedreigingen van de volksgezondheid in een vroeg stadium te herkennen en te neutraliseren. Wanneer ergens stoffen worden aangetroffen met een direct gevaar voor de volksgezondheid, volgen onmiddellijk waarschuwingscampagnes. Aan het DIMS-netwerk nemen instellingen voor verslavingzorg deel met een testservice voor uitgaansdrugs. IrisZorg is met twee testlocaties, in Nijmegen en Arnhem, en een inleverpunt in Ede, één van deze instellingen.
Hoe gaat het testen in zijn werk? Bezoekers van testservices laten hun pillen op de eerste plaats testen om duidelijkheid te krijgen over de samenstelling. Ze hopen daarmee de uitwerking beter te kunnen inschatten. Vaak willen ze daarnaast graag weten of ze hebben gekregen wat de dealer hen heeft voorgespiegeld. Een bezoeker komt met zijn pil, poeder of vloeistof bij de testservice in Arnhem of Nijmegen. Gaat het om een pil dan stelt de tester een paar standaardvragen en doet een paar testjes aan de hand van de uiterlijke kenmerken van de pil en een zuurtest. Hij kijkt vervolgens of de pil voorkomt op de herkenningslijst. Op deze lijst staan de pillen die recent in het laboratorium zijn geanalyseerd. De lijst wordt wekelijks door het DIMS-bureau geactualiseerd. Wanneer de pil op deze lijst staat krijgt de bezoeker meteen uitsluitsel over de aard en het gehalte van de werkzame stof en eventuele andere stoffen. Staat de pil niet op de lijst, dan kan hij worden opgestuurd naar het laboratorium. De bezoeker is dan wel zijn deze pil kwijt, maar kan na een week bellen voor de testuitslag. Voor poeders, capsules en vloeistoffen is er geen herkenningslijst. Middelen in deze vorm moeten altijd naar het laboratorium worden gestuurd. Bij het inleverpunt in Ede wordt niet getest, alle monsters worden hier naar het laboratorium doorgestuurd.
DIMS brengt jaarlijks het DIMS-rapport uit met de landelijke resultaten van deze monitor. Het gaat om resultaten als ontwikkelingen in het aantal aangeboden monsters van een bepaald middel, de aard en het gehalte van de werkzame stof en eventuele andere stoffen. Omdat IrisZorg ook eigen testservices en een inleverpunt heeft, heeft zij ook regionale DIMS-resultaten in haar bezit. Door deze te analyseren en tegen het licht van voorgaande en nationale ontwikkelingen te houden, worden conclusies getrokken over de ontwikkelingen in de markt van pillen en poeders in het werkgebied van IrisZorg verslavingszorg. Tot op heden wordt deze analyse verzorgd door afdeling Preventie.
224
Tendens 2011-2012 Bijlage VI
Bijlage VII Aantallen en soorten drugs die zijn getest bij de testservice Bij de testservices van IrisZorg in Arnhem en Nijmegen zijn in totaal 870 monsters aangeleverd in 2011. Dit is ongeveer evenveel als in 2010. In figuur 1 zijn het aantal monsters van de meest ingeleverde middelen weergegeven. In figuur 2 staat de dosering van de ingeleverde ecstasy pillen die MDMA bevatten. 350 300
aantal monsters
250 200 150 100 50 0
MDMA
Cocaïne
Amfetamine
GHB
Ketamine
LSD
Nijmegen
303
132
75
15
3
6
Arnhem
240
28
33
4
5
0
Figuur 1 Het aantal ingeleverde monsters per stad, naar middel in 2011.
aantal monsters
250 200 150 100 50 0
2010
2011
1- 50 mg MDMA
35
27
51-100 mg MDMA
227
121
101-150 mg MDMA
131
217
>150 mg MDMA
27
84
Figuur 2 De dosering MDMA in ingeleverde ecstasy pillen in 2011.
Tendens 2011-2012 Bijlage VII
225
© 2012 IrisZorg, Arnhem