RAAP-NOTITIE 2670
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen Gemeente Nederweert, Leudal en Helden Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
RAAP-NOTITIE 2670
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen Gemeente Nederweert, Leudal en Helden Archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Colofon Opdrachtgever: Dienst Landelijk Gebied Limburg Titel: Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek Status: eindversie Datum: mei 2008 Auteur: ing. B.J. Moonen Projectcode: NSAR Bestandsnaam: NO2670-NSAR.doc Projectleider: ing. B.J. Moonen Projectmedewerkers: niet van toepassing ARCHIS-vondstmeldingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-waarnemingsnummers: niet van toepassing ARCHIS-onderzoeksmeldingsnummer/CIS-code: niet van toepassing Bewaarplaats documentatie: RAAP Zuid-Nederland Autorisatie: drs. J.A.M. Roymans ISSN: 0925-6229 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V.
telefoon: 0294-491 500
Leeuwenveldseweg 5b
telefax: 0294-491 519
1382 LV Weesp
E-mail:
[email protected]
Postbus 5069 1380 GB Weesp
© RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., 2008 RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V. aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen.
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
1 Inleiding 1.1 Kader en doelstelling In opdracht van Diens Landelijk Gebied Limburg heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in maart 2008 een cultuurhistorisch onderzoek uitgevoerd voor plangebied Ecologische hectares Sarsven en De Banen in de gemeente Nederweert, Leudal en Helden. In het plangebied zullen diverse herinrichtingsmaatregelen worden uitgevoerd om gestelde natuurdoelen te realiseren. De aard van de herinrichtingsmaatregelen zijn nog niet bekend. Doel van onderhavig onderzoek is het vaststellen of in het plangebied archeologische en cultuurhistorische resten voorkomen of verwacht worden, die mogelijk bedreigd worden door eventuele herinrichtingsmaatregelen. Gezien de omvang van het plangebied is gekozen voor een bureaustudie resulterend in een cultuurhistorische verwachtings- en advieskaart. Deze kaart vormt een goede basis om op een verantwoorde wijze met het in het landschap verankerde cultuurhistorisch erfgoed om te gaan. De kaarten bieden een overzicht van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische (archeologische en historisch geografische) waarden en geven vlakdekkend inzicht in de zones waar onbekende archeologische resten verwacht kunnen worden. Door aan de verwachte en bekende archeologische en historische resten een concreet beleidsadvies te koppelen, vormt de verwachtings- en advieskaart een eerste praktisch handvat bij de inpassing van cultuurhistorische waarden in een vroege fase van de planvorming.
1.2 Plangebied Het plangebied (circa 1626 ha) bestaat uit twee delen. Beide gebieden liggen ten zuiden van de Noordervaart in de gemeente Nederweert, Leudal en Helden (figuur 1). De gebieden worden gekenmerkt door jong cultuurland afgewisseld met natuurgebieden. Het westelijk gebied (1305 ha) omvat onder andere de natuurgebieden Sarsven, De Banen en De Zoom en bovendien het natuurontwikkelingsgebied de Schoorkuilen. Naast de natuurgebieden wordt het gebied gekenmerkt door cultuurgronden en verspreid liggende bebouwing (voornamelijk boerderijen met stallen) Het oostelijk gebied (321 ha) omvat de Grote Moost en de Kleine Moost, daarnaast enkele cultuurgronden en klooster en kloosterboerderij Stokershorst. De gebieden staan afgebeeld op kaartblad 58A van de topografische kaart van Nederland (schaal 1:25.000); het
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[3 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
centrumcoördinaat van het westelijk gebied is 184.230/364.380, het centrumcoördinaat van het oostelijk gebied is 188.512/368.970.
1.3 Onderzoeksopzet en richtlijnen Voor het opstellen van de cultuurhistorische verwachtings- en advieskaart (Kaartbijlage 2) heeft in eerste instantie een inventarisatie plaatsgevonden van archeologische vindplaatsen en historisch geografische elementen alsmede van geologische, geomorfologische, bodemkundige en hydrologische gegevens van het grondgebied. Voor de geraadpleegde bronnen wordt verwezen naar de literatuurlijst. Het bureauonderzoek is uitgevoerd volgens de normen die gelden in de archeologische beroepsgroep c.q. de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie versie 3.1 (KNA). RAAP Archeologisch Adviesbureau en de door RAAP toegepaste procedures zijn goedgekeurd door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK), die valt onder de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; http://www.sikb.nl). In het kader van het Interim beleid werkt RAAP onder de opgravingsvergunning van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Zie tabel 1 voor de dateringen van de in dit rapport genoemde archeologische perioden.
1.4 Leeswijzer Het rapport volgt in grote lijnen de opzet van het onderzoek. In hoofdstuk 1 zijn de achtergrond, doelstelling en onderzoeksopzet verwoord. In hoofdstuk 2 en 3 wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en het gebruik door de mens. Deze hoofdstukken bevatten de achtergrondinformatie die van belang is voor een goed begrip van de cultuurhistorische waarde van het gebied en voor het begrenzen van de verschillende verwachtingszones. Voorts komt de archeologische verwachting in hoofdstuk 4 aanbod. Tenslotte worden in hoofdstuk 5 de adviezen ten aanzien van de omgang met de archeologische, historisch geografische waarden.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[4 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Periode Nieuwe tijd Late Middeleeuwen Vroege Middeleeuwen Romeinse tijd IJzertijd Bronstijd Neolithicum (nieuwe steentijd) Mesolithicum (midden steentijd) Paleolithicum (oude steentijd)
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
Datering 1500 1050 450 12 voor 800 2000 5300 8800 300.000
Tabel 1.
-
heden 1500 1050 450 12 800 2000 4900 8800
Archeologische
na Chr. na Chr. na Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr. voor Chr.
[5 ]
tijdschaal.
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
2 Fysiografie 2.1 Inleiding De ligging van cultuurhistorische resten (archeologische vindplaatsen en historisch geografische elementen) is in hoge mate gerelateerd aan het natuurlijke landschap. Om uitspraken te kunnen doen over de archeologische verwachting van een bepaald gebied, vormt de analyse van de ontwikkeling en verschijningsvorm van het paleolandschap een belangrijk uitgangspunt. Informatie over het paleolandschap wordt verkregen door bestudering van de geologische-, geomorfologische- en bodemkaarten. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de geologie, geomorfologie, bodem, ontwatering, het historisch landschap en de reeds bekende archeologische vindplaatsen aan bod.
2.2 Geologie en Geomorfologie Het plangebied is gelegen in de centrale slenk (Stiboka, 1972). De basis van het huidige landschap is ontstaan in de laatste ijstijd, het Weichselien (117.000 tot 11.500 jaar geleden). In deze periode kenmerkte het landschap zich door een permanent bevroren bodem (permafrost) en een toendra-achtige vegetatie. Hierdoor stond de bodem bloot aan erosie. Door de wind werden grote hoeveelheden zand verplaatst, die later veelal weer werden verspoeld door smeltwaterstromen (Stiboka, 1972). Gedurende de koudste delen van het Weichselien, het Onder- en Midden Pleniglaciaal (58.000 - 27.000 jaar voor Christus) werden door de wind grote hoeveelheden zand verplaatst. Sneeuwsmeltwater zorgde er voor dat delen van dit Oude Dekzand verspoelden. De in het plangebied laaggelegen terreinen zijn ontstaan door de eroderende werking van een smeltwaterstroom (ten Cate & Marleveld, 1977). In de hierop volgende periode, het Boven-Pleniglaciaal (27.000 - 10.300 jaar voor Christus), is in de directe omgeving van het plangebied door krachtige noordwestelijke stormen Ouder dekzand I en II gesedimenteerd. Het Boven-Pleniglaciaal werd opgevolgd door het Laat-glaciaal (10.300 - 8.200 jaar voor Christus). Deze periode wordt gekenmerkt door twee relatief warme Interstadialen (Böllingtijd en Allerödtijd) en twee koude Stadialen (Oudere- en Jonge Dryastijd). Gedurende de Stadialen werd wederom veel zand door de wind verplaatst (jonger dekzand I en II). Volgens Van den Munckhof (1995) is het
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[6 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
bovenvermelde smeltwaterdal door dit instuivend dekzand plaatselijk afgedamd. Door dit afdammen zijn afzonderlijke kommen ontstaan. Het Laat-Glaciaal werd opgevolgd door het Holoceen (8.200 jaar voor Christus tot heden). Het Holoceen is een relatief warme periode. Tijdens het Holoceen maakt de koudeminnende, open vegetatie uit het Weichselien plaats voor een gesloten berkenbos. Als gevolg van de temperatuurstijging en een toename van de neerslag breidde de vegetatie zich sterk uit (Gans, Cleveringa & Bijlsma, 1990). Door de gesloten vegetatiestructuur vonden er geen grootschalige natuurlijke wijzigingen van het laatpleistocene reliëf plaats. Erosie- en sedimentatieprocessen bleven voornamelijk beperkt tot de stuifzandgebieden en de laagste delen van beekdalen en depressies. In de laagste delen van de door smeltwaterstromen ontstane dalvormige laagten kwam veen tot ontwikkeling. (Stiboka, 1972). Volgens onderzoek van Joosten, Bos & van Dam (1992) blijkt dat in De Banen het eerste veen al gedurende het Laat Glaciaal (10.300 - 8.200 voor Chr.) ontstaan is.
2.3 Bodem In het door de wind en de smeltwaterstromen aangevoerde materiaal zijn onder invloed van het klimaat, de waterhuishouding, flora en fauna en de mens veranderingen opgetreden. Deze worden veroorzaakt door aan- en afvoer, nieuwvorming en afbraak en het selectief verplaatsen van organische en minerale stoffen. De som van deze processen wordt bodemvorming genoemd. Als gevolg van de variatie in bodemvorming ontstaan in het moedermateriaal verschillende bodems. Doordat in het plangebied vooral veel variatie zit in maaiveldhoogte en hierdoor ook in ontwateringtoestand, zijn in het plangebied verschillende bodemtypen ontwikkeld. De bodemtypen die in het gebied voorkomen, worden beschreven aan de hand van bodemkaart 58 West (Stiboka, 1972). Binnen de grenzen van het plangebied zijn vijf hoofdklassen te onderscheiden, namelijk: 1. Veengronden; 2. Moerige gronden; 3. Podzolgronden; 4. Dikke eerdgronden; 5. Kalkloze zandgronden In de volgende paragrafen worden de voorkomende hoofdklassenkort toegelicht. Veengronden Dit zijn gronden die tussen 0 en 80 cm -Mv voor meer dan de helft uit moerig materiaal bestaan. Met moerig wordt venige klei, venig zand respectievelijk kleiig veen, zandig veen bedoeld. Deze gronden zijn kenmerkend voor de meest
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[7 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
natte delen van het plangebied. Ze worden aangetroffen in de Zoom en in de Grote en Kleine Moost (Stiboka, 1972). Moerige gronden Dit zijn gronden met een 15-40 cm dikke moerige bovengrond rustend op zand. Het betreffen gronden die op de randen liggen van de natste delen van het plangebied. Ze worden aangetroffen in de Schoorkuilen, rondom Sarsven, De Banen en de Grote Moost (Stiboka, 1972). Podzolgronden De term Podzol wordt in algemeen gegeven aan gronden waarin een inspoelingshorizont (B-horizont) voorkomt (Stiboka, 1972). In Nederland overtreft de neerslag de verdamping, waardoor een naar beneden gerichte waterstroming plaatsvindt. Hiervoor moet echter wel het grondwaterpeil laag genoeg zijn. Onder bepaalde omstandigheden kunnen dan organisch stof (humus) en mineralen oplossen en geheel of gedeeltelijk uitspoelen. Als gevolg van deze uitspoeling ontstaat een bodemhorizont waaruit deze stoffen (gedeeltelijk) zijn verdwenen (E-horizont). Een deel van de uitgespoelde stoffen kan worden afgezet in een inspoelingshorizont (B-horizont). Het proces van inen uitspoeling wordt ook wel podzolering genoemd; het resultaat is een podzolbodem. De podzolgronden zijn verder opgedeeld op basis van de vorm waarin de organische stof in de B-horizont verkeert. Er worden twee vormen onderscheiden namelijk 'moder' (moderpodzol) en 'amorfe humus' (humuspodzol). In het plangebied komen enkel humuspodzolgronden voor. Het grootste deel van deze humuspodzolgronden zijn tijdens of na het podzoleringsproces beïnvloed door grondwater. Deze gronden worden veldpodzolgronden genoemd. Het grootste deel van het plangebied bestaat uit deze gronden. Ter plaatse van de crossbaan komen aan beide zijde van de Leveroyse Dijk haarpodzolgronden voor. In tegenstelling tot de veldpodzolgronden hebben deze gronden steeds ver boven het grondwaterpeil gelegen (Stiboka, 1972). Dikke eerdgronden De dikke eerdgronden zijn zandgronden met een humushoudende bovengrond (A-horizont), dikker dan 50 cm. Ze worden enkeerdgronden genoemd. De enkeerdgronden zijn naar de ligging ten opzichte van het grondwater verdeeld in hoge enkeerdgronden en lage enkeerdgronden (Stiboka, 1972). In het plangebied komen enkel hoge enkeerdgronden voor. De begrenzing van de hoge enkeerdgronden komt globaal overeen met de begrenzing van de oude bouwlanden, welke rondom de oude dorpen en gehuchten liggen. In het plangebied komen ze op twee plaatsen voor; ten noordwesten van Sarsven en aan de noordzijde van de Schoorkuilen. De dikke A-horizont is ontstaan als gevolg van de potstalbemesting. Deze mest bestond uit een mengsel van stalmest, huisafval, bosstrooisel, heideplaggen en zand. Door de minerale component
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[8 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
ontstond na verloop van tijd een dik humeus en vruchtbaar dek. Hoge enkeerdgronden worden ook wel aangeduid met de term 'es' of 'esdek'. Vooral de centrale delen van de Hoge enkeerdgronden hebben in het algemeen een van nature hoge landschappelijke ligging en liggen in gebieden met van nature relatief vruchtbare bodems. Vanuit deze centrale gebieden zijn ze in de loop van de tijd uitgebreid naar de lagergelegen terreindelen. Kalkloze zandgronden Tot deze hoofdklasse behoren alle kalkloze minerale gronden, die binnen 80 cm diepte voor meer dan de helft bestaan uit zand, echter met uitzondering van: - de moerige gronden; - de podzolgronden; - de dikke eerdgronden (Stiboka, 1972). Naar de aard van de bovengrond zijn de kalkloze zandgronden onderverdeeld in eerdgronden en vaaggronden. Eerdgronden hebben een humushoudende bovengrond (A-horizont), die 15-50 cm dik is. De vaaggronden hebben een zwak ontwikkelde A-horizont en/of een A-horizont dunner dan 15 cm (Stiboka, 1972). De eerdgronden zijn kenmerkend voor relatief laaggelegen en vaak slecht ontwaterde delen van het landschap. In het plangebied komen ze voor ten zuidwesten van het Sarsven en in een groot gebied ten noordoosten van De Banen. In dit laatste gebied komen ze echter voor in afwisseling met Veldpodzolen. Daarnaast komen ze voor tussen de Heibloem en de Kleine Moost (Stiboka, 1972). De vaaggronden in het plangebied betreffen stuifzandgronden. Deze zogenaamde duinvaaggronden komen voor ter plaatse van de Houtsberg.
2.4 Hydrologie Van oorsprong worden de plangebieden grotendeels gekenmerkt door vrij natte vlaktes, moerassen, vennen en droge zandruggetjes. Pas vanaf het einde van de 20ste eeuw zijn de eerste grote delen van deze gebieden ontgonnen. Dit waren zowel kleinschalige als grote planmatig opgestelde ontginningen zoals, Wellenstein, Vlakwater, Philomena-hoeve en landgoed 't Kruis (Maes, 1984). Om de vooral natte heide geschikt te maken voor landbouwkundige doeleinden diende de gebieden beter ontwaterd te worden. In eerste instantie zijn vooral de vennen met elkaar verbonden door middel van nieuwe waterlopen. Later zijn doorheen het gehele gebied waterlopen gegraven. In een relatief nat gebied als het plangebied speelt de hydrologie een belangrijke rol wanneer het gaat om het bepalen van locaties die geschikt waren voor menselijk gebruik. De mate waarin een bepaald gebied ontwaterd is, komt tot uiting in de grondwatertrappen. Een grondwatertrap wordt bepaald op basis
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[9 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
van de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). De GHG en GLG karakteriseren de winter- en zomergrondwaterstanden in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. Er zijn zeven grondwatertrappen te onderscheiden (tabel 2). Grondwatertrap
GHG [cm -Mv]
GLG [cm -Mv]
I
-
<50
II
-
50-80
III
<40
80-120
IV
>40
80-120
V
<40
>120
VI
40-80
>120
VII
>80
>120
Tabel 2. Grondwatertrappenindeling. In het plangebied komen verschillende grondwatertrappen voor. In de laagste delen komt grondwatertrap II en III voor, op de hogere delen VI en VII. Dit zijn echter de grondwatertrappen uit 1972. Als gevolg van de 'verbetering' van de ontwatering zullen de huidige grondwatertrappen hoger zijn, dus lagere grondwaterstanden.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 0 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
3 De mens en het landschap 3.1 Archeologische vindplaatsen De aard, ouderdom, verspreiding, gaafheid en conservering van bekende archeologische vindplaatsen in het plangebied zijn van belang om de archeologische potentie van het gehele plangebied te bepalen. Om inzicht te krijgen in het voorkomen van archeologische vindplaatsen in of nabij het plangebied is het ARCHeologisch Informatie Systeem (ARCHISII) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) te Amersfoort geraadpleegd. Daarnaast is contact opgenomen met streekhistoricus en amateurarcheoloog Henk Verheijen. Uit de gegevens van het RACM en Henk Verheijen blijkt dat in het plangebied 71 archeologische vindplaatsen liggen (kaartbijlage 1). De meeste vindplaatsen hebben de status van ARCHIS-waarnemingsnummer. Daarnaast hebben 6 terreinen de status van archeologisch monument. De vindplaatsen uit ARCHIS zijn beknopt weergeven in tabel 3. De vindplaatsen van Henk Verheijen zijn beknopt beschreven in tabel 4. De Monumenten in tabel 5. ARCHISwaarnemings Nummer
x-coördinaat
y-coördinaat
complex
datering
1470
182900
364200 kampement
Steentijd, onbepaald
9345
183000
364000 losse vondst
Paleolithicum Laat
15479
187950
369050 onbekend
Paleolithicum Laat
15486
183660
364050 kampement
Steentijd, onbepaald
15515
184040
364180 kampement
Paleolithicum Laat
15530
184650
364300 kampement
Steentijd, onbepaald
15552
183130
364200 kampement
Mesolithicum
15554
183680
364050 kampement
Paleolithicum Laat
15964
183680
364050 kampement
Paleolithicum Laat
15965
182500
363550 kampement
Steentijd, onbepaald
15966
182900
363670 kampement
Mesolithicum
15967
182500
364550 kampement
Mesolithicum
15968
183120
364130 kampement
Steentijd, onbepaald
15969
183120
364130 kampement
Mesolithicum
15970
183210
364650 kampement
Mesolithicum
27472
188750
369400 wal
Onbekend
27473
188750
369400 loopgraven
Nieuwe tijd
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 1 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
29169
189560
369740 kampement
Steentijd, onbepaald
29171
189260
369120 kampement
Paleolithicum Laat
29175
189240
369220 kampement
Steentijd, onbepaald
29180
183600
364850 kampement
Paleolithicum Laat
29182
182540
364260 kampement
Paleolithicum Laat
29183
183580
364180 kampement
Paleolithicum Laat
29184
183090
364080 kampement
Mesolithicum
29185
188400
368350 kampement
Paleolithicum Laat
29186
188380
368390 losse vondst
Steentijd, onbepaald
29187
187970
368550 kampement
Mesolithicum
29191
183500
364010 kampement
Steentijd, onbepaald
29192
183220
363800 kampement
Steentijd, onbepaald
29193
183660
364050 kampement
Paleolithicum Laat
29194
189540
369740 kampement
Steentijd, onbepaald
31105
189680
369650 onbekend
Prehistorie
31105
189680
369650 onbekend
Steentijd, onbepaald
31109
182320
364020 urnenveld
IJzertijd
31111
182260
363960 urnenveld
IJzertijd
31113
182250
364050 urnenveld
IJzertijd
31115
182380
364060 urnenveld
IJzertijd
31117
182350
364140 urnenveld
IJzertijd
31118
182220
364000 urnenveld
IJzertijd
31121
182440
364010 urnenveld
IJzertijd
31122
182490
363980 urnenveld
IJzertijd
31124
182120
363910 urnenveld
IJzertijd
31128
182000
364000 urnenveld
IJzertijd
31133
182000
364000 urnenveld
IJzertijd
52577
187974
368080 losse vondst
Steentijd, onbepaald
52579
188410
367900 losse vondst
Steentijd, onbepaald
121162
188380
368390 kampement
Paleolithicum, Laat
121172
182320
364020 urnenveld
IJzertijd
295031
184400
364300 kampement
Steentijd, onbepaald
Tabel 3. Korte beschrijving bekende ARCHIS-waarnemingen.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 2 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
ARCHISwaarnemings nummer
complex
datering
1
x-coördinaat 182313
y-coördinaat 364696
losse vondst
Mesolithicum
2
182248
364686
grenssteen
Nieuwe tijd
3
181694
364142
nederzetting, onbepaald
IJzertijd
4
181884
363800
nederzetting, onbepaald
IJzertijd
5
182814
364097
kampement
Mesolithicum
6
182156
363464
losse vondst
Mesolithicum
7
182216
363471
losse vondst
Mesolithicum
8
182440
363107
losse vondst
Mesolithicum
9
182742
363047
losse vondst
Paleolithicum Laat
10
182804
363768
kampement
Mesolithicum
11
183186
363663
kampement
Mesolithicum
12
184009
364127
kampement
Paleolithicum Laat
13
184875
364155
losse vondst
Paleolithicum Laat
14
185436
365769
losse vondst
Mesolithicum
15
183253
365287
losse vondst
Paleolithicum Laat
16
183191
364811
losse vondst
Mesolithicum
17
183540
364741
losse vondst
Mesolithicum
18
183603
364746
losse vondst
Mesolithicum
19
183266
364561
kampement
Mesolithicum
20
183246
364232
kampement
Mesolithicum
21
183211
364219
kampement
Mesolithicum
22
182470
364848
losse vondst
Neolithicum
Tabel 4. Korte beschrijving vindplaatsen Henk Verheijen. In totaal zijn er in het gebied 71 vindplaatsen bekend. Dit betreffen 49 vindplaatsen uit ARCHIS en 22 vindplaatsen van Henk Verheijen. Zoals duidelijk zichtbaar is op Kaartbijlage 1, is het gebied behoorlijk ‘rijk’ aan archeologische vindplaatsen. Het betreffen vooral archeologische resten jager-verzamelaars (Paleolithicum - Neolithicum). Deze vindplaatsen liggen vooral geclusterd op de hogere gebiedsdelen in de directe omgeving van oppervlaktewater. Zoals tussen Sarsven/De Banen en het Vlakwater, ten westen van het Sarsven en rondom de Grote en Kleine Moost. De archeologische resten die betrekking hebben op landbouwende gemeenschappen (Neolithicum - Nieuwe tijd), liggen vooral op het uitgestrekte ‘dekzandeiland’ van Weert/Nederweert. In de volgende twee paragraven wordt een beknopte toelichting gegeven op de archeologische resten van jager-verzamelaars en landbouwers.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 3 ]
Urnenveld Nederzetting onbepaald Nederzetting onbepaald
Complex Nederzetting onbepaald Nederzetting onbepaald Nederzetting onbepaald
Late Middeleeuwen
Paleolithicum Laat
IJzertijd Vroeg
Paleolithicum Laat
Paleolithicum Laat
Paleolithicum Laat
Beginperiode
Nieuwe tijd
Paleolithicum Laat
IJzertijd Vroeg
Paleolithicum Laat
Mesolithicum
Mesolithicum
Eindperiode
Cluster oude bebouwing Kruisstraat, Eind en Hulsen
Tjonger- en Ahrensburgcultuur
o.a. Tjongercultuur
o.a. Tjongercultuur
Opmerking
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 4 ]
3.1.1 Jager-verzamelaars (steentijd) Het grootste deel van de vindplaatsen hebben betrekking op resten (vuurstenen werktuigen) van jager-verzamelaars. Het betreffen in de regel concentraties van vuursteenartefacten die op het maaiveld zijn gevonden. Deze vuursteen concentratie zijn vaak de restanten van een kampement (figuur 2). Ook is er hier en daar een enkel stuk bewerkt vuursteen aangetroffen, deze 'losse vondsten' kunnen op velerlei manieren daar terecht zijn gekomen. Vaak duiden ze niet op een kampement. Opvallend zijn de vele vindplaatsen uit het Laat Paleolithicum (33.000-8.800 voor Chr.). De meeste van deze resten zijn toegeschreven aan de Creswell-, Tjonger- of de Ahrensburgcultuur. Deze rendierjagers kwamen hier voor in het Laat-glaciaal (10.300 - 8.200 jaar voor Christus) en trokken in kleine familiegroepen door het landschap. Uit de ruimtelijke spreiding van de kampementen (Kaartbijlage 1) is duidelijk zichtbaar dat ze gelegen zijn op hogere terreindelen in de nabijheid van water. Op deze manier kon men optimaal gebruik maken van de diversiteit aan natuurlijke voedselbronnen, drinkwater en transportroutes.
Tabel 5. Korte beschrijving archeologische monumenten.
16645 Terrein van hoge archeologische waarde
11193 Terrein van hoge archeologische waarde
11170 Terrein van zeer hoge archeologische waarde
8801 Terrein van hoge archeologische waarde
8261 Terrein van zeer hoge archeologische waarde
8260 Terrein van zeer hoge archeologische waarde
Monumentnummer Status
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Figuur 2. Reconstructie kampement (Bloemers, Louwe Kooijmans & Sarfatij, 1981). Naast de steentijd vindplaatsen uit het Laat Paleolithicum zijn ook diverse vindplaatsen uit het Mesolithicum (8.800-4.900 voor Chr.) bekend. De aanvang van het Mesolithicum werd gekenmerkt door de overgang van het toendralandschap naar een gesloten berkenbos, gevolgd door een gesloten dennenbos (taiga). Halverwege het Mesolithicum, was het klimaat reeds dermate verbeterd dat de vegetatie voornamelijk bestond uit warmteminnende soorten. Op de hoger gelegen zandgronden ontwikkelde zich in korte tijd een eikenberkenbos, in de beekdalen en andere lager gelegen delen werd de vegetatie gedomineerd door vochtige elzenbossen. De den was vrijwel verdwenen. Door de meer gesloten vegetatie en de kleinere fauna ontwikkelde de mens geleidelijk andere voedselpatronen. Het verzamelen van planten en vruchten, visvangst en jacht bleven belangrijk. Binnen de jacht verschoof het accent echter naar klein standwild, dat de grote kudden rondtrekkende dieren van het taigalandschap definitief vervangen had (o.a. Arts, 1988; Verhart 2000). Ook nu vormden de waterrijke gebieden een ideale leefomgeving door de grote verscheidenheid aan flora en fauna. Binnen deze gebieden werden de hoger gelegen punten in het landschap opgezocht (Kaartbijlage 1). In het ritme van de seizoenen trok men rond in kleine groepen die waarschijnlijk in hutten en tenten bivakkeerden. Vuursteen bleef de belangrijkste grondstof voor werktuigen, maar men raakte steeds meer bedreven in de fijne bewerking ervan. De overige vindplaatsen uit de Steentijd zijn niet nader gedateerd. Deze vindplaatsen kunnen betrekking hebben op vuursteenartefacten uit de periode Paleolithicum tot en met Bronstijd. Dit zijn namelijk de periodes waarin gebruik werd gemaakt van vuursteenwerktuigen. 3.1.2 Landbouwers Met de introductie van de landbouw in de loop van het Neolithicum werd de mate waarin gronden geschikt waren om te beakkeren een steeds belangrijker factor in de locatiekeuze van de mens. Factoren als grondwaterregime, vruchtbaarheid en
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 5 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
bewerkbaarheid van de grond speelden een doorslaggevende rol bij de locatiekeuze voor nederzettingen en akkerarealen. Uit het Neolithicum en de Bronstijd zijn geen vindplaatsen bekend. Ten westen van het Sarsven ligt een omvangrijk urnenveld uit de Vroege IJzertijd. De resten zijn aangetroffen in 1952, toen de Heide Mij in opdracht van het voormalige oranjecomité uit Nederweert-Eind, een perceel egaliseerde. Dit perceel werd het 'oude voetbalveld' genoemd en was maar gedeeltelijk bespeelbaar. Het oranjecomité had het plan om het terrein om te dopen in een echt voetbalveld (Maes, 1984). Toen de Heide Mij op de archeologische resten stuitte werd de voormalige ROB ingelicht. Het daarop volgende onderzoek werd uitgevoerd onder leiding van de heer Brunsting, die destijds conservator was van het Rijksmuseum voor Oudheidkunde in Leiden. In het reeds omgewerkte terrein was nog duidelijk een veertigtal donkergekleurde circelvormige plekken zichtbaar. Deze kringgreppels hadden een gemiddelde breedte van 50 à 60 cm en een diameter van ongeveer 5 tot 7,5 m. In het centrum van verschillende kringgreppels werden zijn resten van urnen en crematies aangetroffen. Daarnaast zijn in twee kringgreppels vuursteenartefacten uit de Steentijd aangetroffen. Dit zijn waarschijnlijk resten van een Steentijd bewoning op de plek. Het onderzoek werd voortgezet op het nog niet geëgaliseerde terrein. Hier waren nog 5 grafheuveltjes zichtbaar en werden 11 kringgreppels ontdekt. In de hierop volgende jaren zijn door verschillende personen nog archeologische resten aangetroffen die verband houden met dit urnenveld. Volgens van der Gaauw (1994) is het aannemelijk dat er in de ondergrond nog meer graven aanwezig zijn. Aan de oostzijde van de Kleine Moost zijn ook urnscherven aangetroffen (ARCHIS-waarnemingsnummer 31105). Op basis van de zeer summiere beschrijving en datering (Neolithicum-IJzertijd) is niet duidelijk wat de vindplaats precies voorstelt. De locatie staat echter ook bekend als 'galgenberg' (zie §3.2). Uit literatuur is bekend dat de galg wel eens op een grafheuvel werd geplaatst. De aanwezigheid van de 'urnscherven' in combinatie met het toponiem 'galgenberg' doet vermoeden dat daar ook hier sprake van is. Uit de Romeinse tijd en Vroege Middeleeuwen zijn geen vindplaatsen bekend. Ten noordwesten van het Sarsven zouden wel bewoningssporen uit de Late Middeleeuwen aangetroffen kunnen worden. Hier bevindt zich namelijk een deel van de historische bewoningskern van Eind. Sinds 2007 zijn deze bewoningskernen door de provincie Limburg op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) geplaatst. Dit is op grond van het belang van deze locaties, waar de wortels van de huidige dorpen of steden kunnen liggen. De begrenzing van deze kernen is gebaseerd op 19e-eeuwse en vroeg 20e-eeuwse kaarten.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 6 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Naast deze vindplaatsen moet vermeld worden dat zich mogelijk ergens in het gebied rondom Stokershorst de kerkschatten en de klokken van het voormalige klooster Stokershorst bevinden. Deze spullen zouden in de 2e wereldoorlog verborgen zijn. Waar de spullen verborgen liggen is onbekend. Ten oosten van de Grote Moost bevinden zich nog loopgraven uit deze oorlog.
3.2 Historische geografie De topografie zoals onder andere zichtbaar op historische kaarten zoals de Tranchotkaarten uit 1803-1820 (Landesvermessungsamt Nordrhein Westfalen, 1969[a], 1969[b] en op de eerste officiële topografische kaarten van Nederland (Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1992) is vooral het resultaat van de eeuwenlange gemengde bedrijfsvoering in de landbouw. Kenmerkend voor het ontstane landschap (ook wel esdorpenlandschap genoemd) is de ruimtelijke scheiding van de: 1. nederzettingen; 2. akkers; 3. hooi- en weilanden; 4. onontgonnen gebieden (zie figuur 2). Op de goed ontwaterde en mineralogisch rijkere delen van het landschap lagen akkerlanden en nederzettingen, op de slecht ontwaterde en mineralogisch armere delen lagen wei- en hooilanden of de onontgonnen moerassen en heidevelden. Deze 'bedrijfsonderdelen' hadden alle een functie in het gemengde boerenbedrijf en waren tot aan de mechanisatie van de landbouw (vanaf het einde van de 19e eeuw) onlosmakelijk met elkaar verbonden (Renes, 1999). Doel van de bedrijfsvoering was de productie van akkerbouwgewassen, vooral graan. De grote hoeveelheid mest die nodig was om de akkers jaar na jaar een gewas te laten voortbrengen het grootste knelpunt van de landbouw op de zandgronden. Om aan mest te komen hield iedere boer vee, vooral runderen en schapen. In de Vroege Middeleeuwen werd het vee vooral geweid in de bossen en op de stoppelakkers. Later werd het vee (vooral runderen en schapen) ook nog wel geweid maar werd het echter zoveel mogelijk op stal gehouden. Hier kon men alle mest opvangen die nodig was om de graanproductie op de akkers hoog te houden. Nederzettingen Het plangebied grenst aan de oude nederzetting Eind (Figuur 2). Deze nederzettingen ligt op de flank van het grote aaneengesloten akkercomplex van Weert, Nederweert en Ospel (Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1992). Akkers De oude akkers liggen op de plekken met de hoogste natuurlijke vruchtbaarheid en, belangrijker, een gunstige grondwaterstand. De natuurlijke vruchtbaarheid
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 7 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
wordt onder andere bepaald door chemische, fysische en biologische eigenschappen van de bodem. De akkers kunnen worden onderverdeeld in 'kampen' en 'velden'. Kampen zijn relatief kleine, individueel gebruikte stukken land, die afzonderlijk door een heg of houtwal zijn omgeven. Kampontginningen gaan over het algemeen samen met alleenstaande boerderijen. Velden zijn grotere stukken land, die door een aantal boeren worden gebruikt. Velden zijn vaak als geheel omgeven door een houtwal, maar binnen velden zijn afzonderlijke kavels begrensd door markeringen, zoals greppels, grensstenen of grasstroken (Renes, 1999). In het gebied komen slecht enkele kampen en velden voor (figuur 2). Deze bevinden zich in de directe omgeving van de nederzettingen Schoor en Eind. Het betreft een deel van het Schoorveld en een deel van het Einderveld. Aan de randen van deze velden en in het gebied gelegen tussen de velden en de vennen liggen enkele kampen. Daarnaast lagen er ook enkele kampen in de Braakpeel (figuur 2). De perceelsgrenzen tussen de akkers bestonden tot de eerste helft van de 19e eeuw uit heggen en houtwallen. Het gaat om aarden wallen die begroeid zijn met kaphout. Aan de voet hiervan bevinden zich soms aan beide zijden ondiepe greppels die ontstaan zijn bij de aanleg van de wal. Naast het markeren van eigendomsgrenzen hadden de wallen en heggen vooral een belangrijke functie als veekering: de akkers moesten immers beschermd worden tegen loslopend vee. Daarnaast hadden de houtwallen een gunstig effect op gewas en bodem. Door te fungeren als windscherm hadden gewassen minder te lijden van harde wind. Tevens waren de akkers hierdoor minder gevoelig voor winderosie, zodat verstuivingen voorkomen konden worden. Hooi- en weilanden In de Vroege Middeleeuwen werd het vee vooral geweid in de bossen en op de stoppelakkers. Later werd het vee (vooral runderen en schapen) ook nog wel geweid maar werd het echter zoveel mogelijk op stal gehouden. Hier kon men alle mest opvangen die nodig was om de graanproductie op de akkers hoog te houden. Het vee op stal moest gevoerd worden en hiervoor had men hooi- en weilanden nodig. Dit leidde tot een belangrijke ontwikkeling: de omzetting van moerasbossen in de beekdalen tot graslanden. Uit pollenanalytische gegevens blijkt dat de Noord-Brabantse beekdalen in de 11e en 12e intensiever in gebruik werden genomen (Renes, 1999). De natste delen van de beekdalen kwamen in gebruik als hooiland, de beter ontwaterde als weiland. De meeste hooilanden zijn al in de Late Middeleeuwen verdeeld, al werden ze wel nog eeuwenlang na de hooitijd gemeenschappelijk beweid. De weilanden zijn pas later verdeeld. Om de toegankelijkheid van de gronden te verhogen werden de gronden soms opgehoogd met zand en plaggen (Roymans, 2006).
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 8 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
In het gebied komen enkele van deze oude graslanden voor. Ze lagen aan de randen van de Schoorkuilen, tussen eind en het Sarsven en in de Braakpeel (figuur 2). In de natte graslanden in de beekdalen bestonden de perceelsgrenzen uit waterhoudende sloten, die haaks op de beek waren georiënteerd. Langs de sloten stonden soms elzen- of wilgensingels. De bomen werden geknot voor brandhout, afrastering en andere doeleinden. Het knotten vond plaats op ruim 2 meter hoogte, buiten bereik van vee (Renes, 1999). Onontgonnen gebieden Met uitzondering van de hierboven beschreven gebieden, bestond het plangebied uit onontgonnen gebieden. De onontgonnen gebieden bestonden aanvankelijk, met uitzondering van de vennen en moerassen, uit bos. Van die natuurlijke bossen is niets bewaard gebleven. In de loop van de tijd zijn deze bossen verdwenen door ontginning of door degeneratie als gevolg van roofbouw. De onontgonnen gebieden werden over het algemeen gemeenschappelijk gebruikt. Zowel deze gemeenschappelijk gebruikte gronden als de gemeenschap die gebruiksrechten had, werden aangeduid met de term 'gemeint'. Deze gronden kenmerkten zich in de eerste plaats door een grote variatie aan landschapstype en vegetatie: bossen, heidevelden, moerassen, extensieve weidegrond, stuifzanden en hoogveen. Het betreffen gebieden die minder geschikt waren voor gewasproductie. Desondanks hadden vrijwel al deze gebieden, met uitzondering van enkele ontoegankelijke hoogveengebieden, belangrijke functies. Zo diende deze gebieden onder andere als leverancier van brandstof (hout en turf), strooisel en plaggen (voor de potstal) en vis. Daarnaast werd op de heide ook vooral schapen geweid. De heidevelden namen het grootste deel van de onontgonnen gebieden in beslag. Door de grote gebruiksdruk en vooral door het afsteken van plaggen verdween de vegetatielaag plaatselijk volledig. Als gevolg van het verdwijnen van de vegetatielaag, kreeg de wind vat op de ondergrond, waardoor het zand ging stuiven. In de 18e eeuw drongen steeds meer landbouwkundigen aan op verdeling van de onontgonnen gronden. Deze zogenaamde 'fysiokraten' beschouwden de landbouw bij uitstek als de bron van welvaart en hechten daarom groot belang aan verhoging van de landbouwproductie ten koste van de extensief gebruikte weidegrond (heidevelden). Het gemeenschappelijke eigendom en gebruik was in deze optiek een rem op de vooruitgang. Pas rond deze tijd kwam de term 'woeste grond' algemeen in gebruik, wat aangaf dat de heidevelden niet meer in de eerste plaats als deel van het agrarisch bedrijf werden gezien, maar als restruimte (Renes, 1999) .
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[1 9 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Het grootste deel van het plangebied betreffen de voormalige onontgronden gronden. Dit gebied werd grotendeels gedomineerd door natte heide. Verspreid tussen de natte heide lagen verschillende vennen. Met rondom de vennen hier en daar hogere zandruggen. Van enkele van deze vennen zijn de namen bekend, dit zijn: de Schoorkuilen, Sarsven, De Banen, Het Vlakwater, Braakpeel, De Gebleekten, Hulser Kaiegaten, Koppen Huistjens, De Leegde, De Zoom, Eerste Moes, Achterste Moes, Pannen Steert en de Luijsheuvel (www.watwaswaar.nl). Tussen de kleine Moest en Widonk lag een galgenberg (Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1992). Een galgenberg betreft een heuvel waarop de galg stond. Zo'n heuvel kan een van nature hoger gelegen terreindeel zijn. Er zijn echter ook plaatselijk grafheuvels gebruikt om de galg op te plaatsen. De eerste 'jonge ontginningen' in het plangebied vonden pas vanaf het einde van de 20ste eeuw plaats . Dit waren zowel kleinschalige als grote planmatig opgestelde ontginningen zoals, Wellenstein, Vlakwater, Philomena-hoeve en landgoed 't Kruis (Maes, 1984). Ten behoeve van de ontginning moest eerste de ontwatering worden verbeterd. Vervolgens kwam een netwerk van rechte, elkaar loodrecht kruisende wegen tot stand. Dit patroon diende in eerste instantie voor de ontsluiting van de nieuw aan te leggen bossen en werd pas later de basis voor een agrarisch landschap. In de natste gebieden werden de wegen verhoogd aangelegd (o.a. Banendijk, Gebleektendijk en Leveroyse Dijk). Bij de ontginning werd binnen het raamwerk van het wegennet een verkaveling van regelmatige stroken en rechthoeken aangelegd. In eerste instantie zijn grote delen bebost met naaldhout. De boerderijen werden verspreid aan de wegen gebouwd (Renes, 1999). Aan het einde van de tweede wereldoorlog is er in Nederweert-Eind zwaar gevochten. De gevechtslinie lag ter plaatse van kanaal Wessem-Nederweert en de Noordervaart. In Eind zaten de Duitsers. Om Eind te bevrijden vond er op 14 november 1944 om 16.00 uur een zwaar bombardement plaats (er werden 200 granaten per uur op Eind afgevuurd), om 18.00 uur was Eind bevrijd. Door het bombardement zijn veel gebouwen vernietigd. Ook in de directe omgeving van het Sarsven zijn granaten ingeslagen. Rondom Stokershorst is ook zwaar gevochten. De eerste Duitsers die inkwartiering verlangde arriveerden op 23 september 1944 (Janssen, 1989). In de nacht van 27 op 28 september vonden de eerste beschietingen door de Engelsen plaats. Door de beschietingen die volgden werd het voor de bewoners te gevaarlijk om te blijven. Op 10 oktober vertrokken daarom de laatste bewoners. Toen de eerste broeders op 18 november terug kwamen bleek het complex volledig verwoest te zijn.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 0 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
4 Archeologische verwachting In dit Hoofdstuk komt de gespecificeerde archeologische verwachting aanbod. Deze is gebaseerd op de gegevens die zijn verkregen door middel van het bureauonderzoek. De gespecificeerde archeologische verwachting is opgesplitst in aard en ouderdom, gaafheid en conservering. Onder andere op basis van de opgestelde verwachting worden in het volgende hoofdstuk aanbevelingen gedaan ten aanzien van de planuitvoering.
4.1 Aard en ouderdom 4.1.1 Archeologische resten in droge context Jager-verzamelaars In het Midden Paleolithicum, Laat Paleolithicum en Mesolithicum leefden de mensen voornamelijk van de jacht, visvangst en het verzamelen van eetbare planten en vruchten. Deze zogenaamde jager-verzamelaars trokken door het landschap en verbleven alleen tijdelijk (dagen, weken) op een plek (kampement). Uit de ruimtelijke analyse van de jager-verzamelaars kampementen blijkt dat deze vindplaatsen in vrijwel alle gevallen zijn gesitueerd op de overgang van nat naar droog (de zogenaamde gradiëntzone). Uit vergelijkbaar onderzoek (De Boer & Roymans, 2002; Roymans, 2005; Van Dijk, 2007 en Moonen, in voorbereiding) blijkt dat grondwatertrappenkaarten in de regel een betrouwbare basis vormen om de oorspronkelijke gradiënten in kaart te brengen. Tijdens onderhavig onderzoek is daarom de grondwatertrappenkaart (Stiboka, 1972) als uitgangspunt genomen. Ter verfijning van de zo verkregen gradiënten zijn met behulp van de historische kaarten en de AHN vervolgens afzonderlijke (kleine) landschappelijke eenheden gedefinieerd die op de bodemkaart niet onderscheiden worden. Uitgangspunt hierbij is dat gradiëntsituaties voorkomen op locaties waar uitgesproken hooggelegen eenheden grenzen aan lagere delen. Uit vergelijking van de ligging van de reeds bekende kampementen van jagerverzamelaars in het gebied met de begrenzing van de grondwatertrappen (GWT) blijkt dat de meeste vindplaatsen op de overgang van grondwatertrap II naar V of VI, of van grondwatertrap III naar V of VI liggen. Deze overgangen vormen dus de gradiënten. Op grond hiervan worden de bodemeenheden met grondwatertrap V of lager als 'nat' beschouwd en de bodemeenheden met grondwatertrap VI of hoger als 'droog' beschouwd. De breedte van de gradiëntzone hangt af van de relatie tussen de vindplaatsen van jager-verzamelaars en de afstand tot de
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 1 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
gradiënt. De oppervlakte van onderhavig plangebied en het aantal bekende vindplaatsen is echter te beperkt om deze statistische berekeningen uit te voeren. De breedte van de gradiëntzone is daarom bepaald op basis van de resultaten van de studie voor de archeologische verwachtingskaart van Venlo (Van Dijk, 2007) en Venray (Moonen, in voorbereiding). Voor beide gemeentes bleek dat de meeste vindplaatsen liggen binnen een strook van 200 m vanaf de gradiënt. Om deze reden is voor onderhavig gebied ook een strook van 200 m aangehouden. Landbouwers Met de introductie van de landbouw in de loop van het Neolithicum werd de mate waarin gronden geschikt waren om te beakkeren een steeds belangrijker factor in de locatiekeuze van de mens. Factoren als grondwaterregime, vruchtbaarheid en bewerkbaarheid van de grond speelden een doorslaggevende rol bij de locatiekeuze voor nederzettingen en akkerarealen. De bodemkaart geeft een goed beeld van de voorkomende bodemeenheden en grondwatertrappen. Door eenheden te combineren met de reeds bekende vindplaatsen ontstaat een relatief eenvoudig archeologisch verwachtingsmodel. Echter, ook voor de landbouwvindplaatsen geldt dat het oppervlak van het gebied en het aantal bekende vindplaatsen te beperkt is om een deze analyse uit te voeren. Om deze reden is gekeken naar de resultaten van de studie voor de archeologische verwachtingskaart van Venlo (Van Dijk, 2007) en Venray (Moonen, in vorrbereiding). Hieruit blijkt dat de in onderhavig gebied voorkomende Enkeerdgronden, lemige veldpodzolgronden (GWT VI en VII) en lemige vorstvaaggronden (GWT VII) een hoge verwachting hebben. Om deze reden hebben deze bodemeenheden ook in onderhavig gebied een hoge verwachting. 4.1.2 Archeologische resten in natte context In natte milieus kunnen bijzondere archeologische datasets verzameld worden. Dit zijn eigenlijk de enige plaatsen in het dekzandlandschap waar de kans op het voorkomen van goed geconserveerd organisch materiaal (pollen en macroresten) reëel is. In combinatie met archeologische data, kunnen deze gegevens bijdragen tot zeer concrete landschapsreconstructies, waardoor een extra dimensie kan worden toegevoegd aan het onderzoek naar het paleo-landschap. Jager-verzamelaars en landbouwers Op basis van de hoge dichtheid van steentijd kampementen op de randen van de lagere terreindelen, wordt verwacht dat zich ook in de lagere terreindelen archeologische resten bevinden. Ook vanaf het moment dat de mens een meer sedimentair bestaan had, werden de laaggelegen terreindelen benut. De archeologische resten kunnen bestaan uit: - resten van (zeer) tijdelijke verblijfplaatsen of kampementen voor met name specifieke activiteiten zoals jacht en visvangst; - resten die in verband gebracht kunnen worden met het verzamelen van voedsel (vis, wild, gevogelte en planten); het gaat vooral om (resten van)
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 2 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
-
eendenkooien, visvijvers en jachtattributen zoals fuiken, strikken, netten, pijlpunten en harpoenen; voorden (doorwaadbare plaatsen), (veen)bruggen en knuppelpaden; resten van exploitatie van grondstoffen zoals veen, klei, leem, zand, grind, ijzeroer en vuursteen; rituele- en afvaldumps en; resten van transport: boot/kano en aanlegsteiger;
4.2 Gaafheid en conservering 4.2.1 Droge context In de droge delen van het plangebied zijn mogelijke archeologische resten voornamelijk anorganisch van aard: het organische materiaal is vergaan. De waarde van archeologische vindplaatsen wordt onder andere bepaald door de aanwezigheid van archeologische vondsten (mobilia) in situ en/of de aanwezigheid van zo min mogelijk verstoorde (geërodeerde) grondsporen. Vindplaatsen van jager-verzamelaars bestaan voornamelijk uit mobilia, de informatiewaarde van landbouwers wordt voornamlijk gedragen door grondsporen. Jager-verzamelaars De te verwachten vindplaatsen van jager-verzamelaars zijn zeer gevoelig voor grondbewerking. De vindplaatsen bestaan in de regel uit een vondststrooiing van overwegend vuursteen. Het vondstspectrum kan ook andere categorieën omvatten, zoals aardewerk, natuursteen en verbrande organische resten (bot, visschubben, hout, vruchten en zaden), maar getalsmatig zijn deze van ondergeschikt belang. De vuursteenstrooiing betreft afval dat het gevolg is van het gebruik en de bewerking van vuursteen. Naast de vuursteenstrooiing kunnen vindplaatsen van jagerverzamelaars bestaan uit haarden, kuilen en greppels (grondsporen) die tot geringe diepte zijn ingegraven. Door grondbewerkingen ter plaatse van een vindplaats van jager-verzamelaars verdwijnt onder meer informatie over de interne structuur van de vindplaats en dus de locatie en aard van bepaalde intra-site activiteiten. Bovendien zijn de grondsporen door de grondbewerking grotendeels of volledig opgenomen in de bouwvoor (NOaA internetversie 1.0, 2006). Verwacht wordt dat door de in het verleden uitgevoerde graafwerkzaamheden, egalisatiewerkzaamheden en agrarische grondbewerking de informatie over de interne structuur van mogelijke vindplaatsen van jager-verzamelaars grotendeels verdwenen is. Het mag echter niet uitgesloten worden dat zich in het plangebied relatief gave vindplaatsen uit het Laat Paleolithicum bevinden. Dit is het gevolg van een mogelijke overstuiving van deze vindplaatsen gedurende het Jonge Dryasstadiaal (8.900 - 8.200 voor Chr.)
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 3 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Landbouwers In tegenstelling tot de vindplaatsen van jager-verzamelaars wordt de informatiewaarde van vindplaatsen van landbouwers grotendeels gedragen door grondsporen (zoals paalkuilen, afvalkuilen, greppels en waterputten). Doordat deze sporen vaak enkele decimeters diep zijn, zijn ze veel minder gevoelig voor bodembewerking dan een vuursteenstrooiing. Na verwachting zijn eventueel aanwezige nederzettingen en urnenvelden uit de periode Neolithicum t/m Nieuwe tijd dan ook relatief gaaf. 4.2.2 Natte context In de lager gelegen en slechter ontwaterde delen van de plangebieden kunnen naast anorganische resten ook organische resten (zoals organische artefacten, constructies van hout en faunaresten) bewaard zijn gebleven. Dit is het gevolg van de ligging in waterverzadigde bodem, hetgeen een conserverende werking heeft. Overigens is het bekend dat het waterpeil van het Sarsven en De Banen in het verleden hoger was (Van de Munckhof, 1995). Door het dalen van het waterpeil kunnen organische archeologische resten zijn aangetast. Als het gevolg van het zure milieu zullen botresten zijn opgelost. Uit een studie gericht op de kwaliteit van het aanwezige veen in het Sarsven blijkt dat het aanwezige veen in het Sarsven is gedegradeerd (Lucassen, e.a., 2005). Dit betekent dat het veen uit elkaar is gevallen. Hierdoor is de stratigrafische gelaagdheid verloren gegaan en is het bovendien mogelijk dat eventueel aanwezige organische archeologische resten uit context zijn geraakt. In hoeverre het veen in de overige vennen is gedegradeerd is onbekend. Ten aanzien van de gaafheid moet bovendien vermeld worden dat eventuele archeologische resten als gevolg van de turfsteken verloren zijn gegaan. De eerste turf die gewonnen is, werd waarschijnlijk omwille van bereikbaarheid gewonnen aan de randen van het ven. Juist in deze zone worden ook de meeste archeologische resten verwacht. Ondanks de lage verwachte conserveringsgraad kan echter niet uitgesloten worden dat in het plangebied archeologische resten uit natte context bewaard zijn gebleven.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 4 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
5 Aanbevelingen 5.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de adviezen met betrekking tot een verantwoorde omgang met cultuurhistorie, dat wil zeggen de archeologie en historische geografie, gepresenteerd. In eerste instantie wordt per verwachtingszone en voor de monumenten en vindplaatsen een advies gegeven ten aanzien van het te volgen onderzoekstraject indien behoud van de huidige situatie niet mogelijk is. Ter verduidelijking zijn in bijlage 1 de verschillende onderzoeksfasen schematisch weergegeven. Daarnaast is in het kort aangegeven waar mogelijkheden liggen om de archeologische rijkdom van het gebied te benutten. Ook zijn er adviezen gegeven over de omgang met de historisch geografische elementen en onderdelen van het historisch landschap.
5.2 Archeologie (kaartbijlage 2) Hoge archeologische verwachting jager-verzamelaars In zones met een hoge archeologische verwachting voor jager-verzamelaars worden kampementen uit de periode Paleolithicum Laat - Neolithicum verwacht. Ten aanzien van deze zones is het advies gericht op behoud van archeologische resten in huidige staat: ingrepen die tot (fysieke) aantasting van archeologische resten leiden, dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Concreet betekent dit dat bodemingrepen dieper dan de bouwvoor (30 cm -Mv) moeten worden voorkomen. Hiermee wordt een goeie invulling gegeven aan de erfgoedzorg en zijn dure vervolgonderzoeken niet nodig. Indien behoud van archeologische resten niet mogelijk is, wordt aanbevolen om in een zo vroeg mogelijke fase van de planvorming in de desbetreffende delen een archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren. Aangezien de verwachte vindplaatsen mogelijk verstoord zijn, dient eerst de gaafheid van de bodem in kaart gebracht te worden. Een verkennend booronderzoek (extensief booronderzoek; gutsboor, 40x50m grid) is hiervoor geschikt (bijlage 1). Op basis van dit onderzoek kunnen de gebieden geselecteerd worden, waar zich intacte bodems bevinden. Dit zijn de locaties waar zich eventueel intacte vindplaatsen bevinden. Aanbevolen wordt om in deze gebieden geen graafwerkzaamheden uit te voeren. Indien dit toch wenselijk is, dienen de vindplaatsen in kaart gebracht te worden (bijlage 1). Dit door middel van een karterend booronderzoek (Edelmanboor diameter 15 cm, 20x25m grid, zeef met maaswijdte 3 mm).
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 5 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Voor de locaties waar tijdens het karterend onderzoek archeologische resten zijn aangetroffen, wordt aanbevolen om geen graafwerkzaamheden uit te voeren. Indien dit toch wenselijk is, dienen de archeologische vindplaatsen gewaardeerd te worden (stap 4: bijlage 1). Bedoeld wordt een waarderend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven of boringen. Voorafgaand aan een proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden wat door het bevoegd gezag moet worden goedgekeurd. Indien uit het onderzoek blijkt dat de arceologische resten 'behoudenswaardig' zijn, zal het bevoegd gezag de keuze moeten maken of de vindplaats in situ danwel ex situ (opgraven) behouden moet blijven (bijlage 1). Indien het bevoegd gezag voor behoud in situ kiest, is planaanpassing verplicht. Hoge archeologische verwachting landbouwers In zones met een hoge archeologische verwachting voor landbouwers worden nederzettingen of grafvelden uit de periode Neolithicum- Late Middeleeuwen verwacht. Ten aanzien van deze zones is het advies gericht op behoud van archeologische resten in huidige staat: ingrepen die tot (fysieke) aantasting van archeologische resten leiden, dienen zoveel mogelijk vermeden te worden. Concreet betekent dit dat bodemingrepen dieper dan de bouwvoor (30 cm -Mv) moeten worden voorkomen. Hiermee wordt een goeie invulling gegeven aan de erfgoedzorg en zijn dure vervolgonderzoeken niet nodig. Indien behoud van archeologische resten niet mogelijk is, wordt aanbevolen om in een zo vroeg mogelijke fase van de planvorming in de desbetreffende delen een archeologisch vervolgonderzoek uit te laten voeren. Bedoeld wordt een zogenaamd inventariserend archeologisch onderzoek, karterende fase (stap 3: bijlage 1; Edelmanboor diameter 15 cm, 30x35m grid, zeef met maaswijdte 4 mm). Indien echter verwacht wordt dat de bodem tot diep benenden maaiveld verstoord is (minimaal 50 cm), wordt er geadviseerd oom eerst een verkennend booronderzoek uit te voeren (stap 2: bijlage 1). Voor de locaties waar tijdens het karterend onderzoek archeologische resten zijn aangetroffen, wordt aanbevolen om geen graafwerkzaamheden uit te voeren. Indien dit toch wenselijk is, dienem de archeologische vindplaatsen gewaardeerd te worden. Bedoeld wordt een waarderend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven. Voorafgaand aan een proefsleuvenonderzoek dient een Programma van Eisen (PvE) opgesteld te worden wat door het bevoegd gezag moet worden goedgekeurd. Indien uit het onderzoek blijkt dat de arceologische resten 'behoudenswaardig' zijn, zal het bevoegd gezag de keuze moeten maken of de vindplaats in situ danwel ex situ (opgraven) behouden moet blijven. Indien het bevoegd gezag voor behoud in situ kiest, is planaanpassing verplicht.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 6 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Lage archeologische verwachting In zones met een lage archeologische verwachting wordt de kans op het voorkomen van archeologische vindplaatsen zeer klein geacht. Voor deze zones gelden in principe geen restricties ten aanzien van de geplande ingrepen. Dit geldt uiteraard niet voor de reeds bekende archeologische vindplaatsen die in zones met een lage archeologische verwachting liggen. Opgemerkt dient te worden dat eventuele vondsten gedaan tijdens bijvoorbeeld planuitvoering onder de informatieplicht vallen zoals vastgelegd in art. 47 van de Monumentenwet 1988 (Ministeries van OCenW & VROM, 1988). Kans op een natte context gerelateerde archeologische dataset Op basis van de hoge dichtheid van steentijd kampementen op de randen van de lagere terreindelen, wordt verwacht dat zich ook in de lagere terreindelen archeologische resten bevinden. In de natte gebieden liggen bij uitstek mogelijkheden voor het verwerven van nieuwe inzichten op archeologisch gebied. Vooral in de gebieden waar nog veen of moerig materiaal aanwezig is, kunnen ongestoorde, goed geconserveerde archeologische resten aangetroffen worden. Aangezien het om zeer locale verschijnselen van vaak organische aard betreffen, is de ligging van deze resten echter moeilijk te voorspellen en zijn de resten niet op te sporen door middel van een booronderzoek. Om deze reden wordt het niet noodzakelijk geacht om in deze zone inventariserende onderzoeken uit te voeren. Wel wordt er aanbevolen om deze graafwerkzaamheden archeologisch te begeleiden. Bedoeld wordt een extensieve archeologische begeleiding. Hierbij wordt na de graafwerkzaamheden het aangelegde werk geïnspecteerd op archeologische resten. Voorafgaand aan de begeleiding dient een PvE (Programma van Eisen) te worden opgesteld. Dit PvE dient te worden goedgekeurd door het bevoegd gezag en in bestekken (werkopdrachten) te worden opgenomen. Indien tijdens deze inspectie 'behoudenswaardige' archeologische resten worden aangetroffen, zal het bevoegd gezag de keuze moeten maken of de vindplaats in situ danwel ex situ (opgraven) behouden moet blijven. Indien het bevoegd gezag voor behoud in situ kiest, is planaanpassing verplicht. Archeologische monumenten Voor deze terreinen kan gesteld worden dat behoud van de bestaande situatie voor deze terreinen het uitgangspunt is: ingrepen die tot (fysieke) aantasting van de verwachte archeologische waarden leiden, moeten vermeden worden. Als verstoring niet vermeden kan worden, wordt met betrekking tot: - vindplaatsen van jager-verzamelaars een waarderend onderzoek aanbevolen door middel van een waarderend booronderzoek of een of meerdere proefputten; - vindplaatsen van landbouwers een waarderend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven aanbevolen. Waarderend onderzoek in de vorm van
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 7 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
proefsleuven houdt in dat door middel van een of meerdere proefsleuven archeologische sporen worden blootgelegd en opgetekend. Vindplaatsen Voor reeds bekende archeologische vindplaatsen (ARCHIS) geldt dat behoud van de bestaande situatie gewenst is. Alle archeologische vindplaatsen, met uitzondering van de 'losse steentijd vondsten', komen in aanmerking voor nader onderzoek in de vorm van een inventariserend archeologisch onderzoek (d.m.v. booronderzoek) of een waarderend onderzoek (in de vorm van proefsleuven) indien deze worden bedreigd door geplande ingrepen. In dat geval geldt voor al de vindplaatsen dat eventueel onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium van planvorming uitgevoerd dient te worden. Dit geldt dus voor alle vindplaatsen ongeacht de ligging in zones met een hoge, middelhoge en lage archeologische verwachting. Kansen De rijkdom aan archeologische vindplaatsen in het gebied is helaas bij zeer weinig mensen bekend. Waarschijnlijk zijn enkel de amateur archeologen uit regio hiervan (beperkt) op de hoogte. De grootste redenen hiervoor zijn waarschijnlijk de onzichtbaarheid van de archeologische resten en de onbekendheid met het archeologisch materiaal. Slechts een getraind oog kan de archeologische resten onderscheiden van ander bodemvreemd materiaal. Door de bezoeker van een natuurgebied te wijzen op de bewoningsgeschiedenis van een gebied, kan er een andere dimensie worden toegevoegd aan de beleving van het gebied. Naast het genieten van de rust en het natuurschoon, worden de zintuigen van de bezoeker geprikkeld door de gebeurtenissen die zich door de decennia heen in het gebied hebben afgespeeld. Voor onderhavig gebied bieden vooral de vele kampementen uit de steentijd en het urnenveld uit de IJzertijd mogelijkheden. Van beide vindplaatsen zijn reconstructie te zien in streekmuseum Eynderhoof te Nederweert Eind. Doormiddel van een informatiepaneel kan de bezoeker eenvoudig gewezen worden op de archeologische rijkdom en kan worden doorverwezen naar de Eynderhoof.
5.3 Historische geografie Onontgonnen gebieden Zoals zichtbaar op figuur 2 behoorde het grootste deel van onderhavig plangebied tot de voormalige onontgonnen gebieden. Hoewel deze gebieden wel een functie hadden in het gemende bedrijf, heeft dit gebruik niet geleid tot veel historisch geografische elementen uit de periode voor 1806. Vooral de ontginningen die vanaf het einde van de 19de eeuw hebben plaatsgevonden bepalen het karakter van het gebied. Het huidige (haakse) wegen en kavelpatroon leidt namelijk terug tot deze ontginningen. Binnen deze basis
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 8 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
structuur bevinden zich echter ook kleinere landschapselementen, zoals, houtwallen en watergangen. Er kan aan gedacht worden om in vroege fase van planvorming de nog aanwezige kleine landschapselementen in kaart te brengen. Indien mogelijk is het wenselijk om deze elementen in de nieuwe inrichting te handhaven. Indien men lijnvormige elementen wil toevoegen, wordt aanbevolen om deze zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de aanwezige (basis) structuren. Oud cultuurland Een klein deel van het plangebied is onderdeel van het oude cultuurland. Deze gebieden zijn vaak al eeuwen lang intensief in gebruik. Dit heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat de gebieden tegenwoordig een stuk hoger legen dan ze oorspronkelijk waren (§2.3; esdekken). Tot de ontginningen van de voormalig onontgonnen gebieden was er een duidelijk onderscheid tussen de cultuurgronden en de onontgonnen gebieden. Tegenwoordig is dit onderscheid enkel door ingeweiden nog herkenbaar. Aanbevolen wordt om dit onderscheid weer te herstellen, bijvoorbeeld door op de randen van de oude velden en kampen, houtwallen of heggen aan te leggen (§ 3.2). Een onderdeel van het oud cultuurland zijn de oude graslanden (§3.2). Deze graslanden werden vaak gekenmerkt door waterhoudende sloten, die haaks op de beek waren georiënteerd. Langs de sloten stonden meestal elzen- of wilgensingels. Aanbevolen wordt om in deze gebieden de gedempte sloten terug open te halen en langst de sloten elzen- of wilgen te planten. Indien er nog vragen zijn kan te allen tijde contact opgenomen worden met Bart Moonen (0495-513555). Bij zijn afwezigheid treedt Jan Roymans (0495-515546) op als contactpersoon.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[2 9 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Literatuur Arts, N., 1988. Mesolithische jagers, vissers en voedselverzamelaars in noordoost België en zuidoost Nederland. De prehistorische mens in Limburg. Archeologisch Congres 27-28 september 1986. Boer, G.H. de & J.A.M. Roymans, 2002. Landinrichtingsgebied De Hilver; een archeologische verwachtings- en advieskaart. RAAP-rapport 834. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Bloemers, J.H.F., L.P. Louwe Kooijmans, H. Sarfatij, 1981. Verleden Land; Archeologische opgravingen in Nederland. Meulenhoff Informatief, Amsterdam. Dijk, X.C.C. van, 2007. Gemeente Venlo, Een archeologische verwachtings- en advieskaart. RAAP-rapport 1473. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Cate, J.A.M. ten & G.C. Maarleveld, 1977. Geomorfologische kaart van Nederland, schaal 1:50.000. Toelichting op de legenda. Staring Centrum/Rijks Geologische Dienst, Wageningen/Haarlem. Gans, W. de, P. Cleveringa & S. Bijlsma, 1990. Geologie van Nederland. In: H. Bakker en W.P. Locher (red.); Bodemkunde van Nederland, Deel 2, Bodemgeografie. Malmberg, Den Bosch. Gaauw, P.G. van der, 1994. Verslag van de veldcontrole t.b.v. de vervaardiging van de archeologische monumentenkaart van Limburg. RAAP-rapport 85. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Janssen, H., 1989. De geschiedenis van Stokershorst. In: A. Bruekers (red.); Nederweerts verleden, doorsneden land. Stichting Geschiedschrijving Nederweert, Nederweert. Joosten, J., J. Bos & H. van Dam, 1992. Paleo-ecologisch onderzoek aan de oude en recentebafzettingen in het ven 'De Banen' (gemeente Nederweert). Laboratorium voor Paleobotanieen Palynologie, Utrecht. Landesvermessungsamt Nordrhein Westfalen, 1969. Kartenaufnahme der Rheinlande durch Tranchot und Von Müffling 1803/1820, 38 Heijthuizen, schaal 1:25.000, Landesvermessungsamt Nordrhein Landesvermessungsamt Nordrhein Westfalen, 1969. Kartenaufnahme der Rheinlande durch Tranchot und Von Müffling 1803/1820, 31 Meijel, schaal 1:25.000, Landesvermessungsamt Nordrhein Lucassen, E. e.a., 2005. Een uitvoering voor herstel van het Sarsven, Toegepast hydrogeochemisch onderzoek. Onderzoekcentrum B-WARE, Nijmegen. Maes, 1984. Van brok……tot brok. Stichting Parochieel Comite Eind, NederweetEind.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[3 0 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Moonen, B.J., in voorbereiding. Begrensd verleden, Een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart en cultuurhistorische waardenkaart voor de gemeente Venray. RAAP-rapport 1482. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Weesp. Munckhof, P. van den, 1995. Ontwikkelingsvisie voor vier peelvennen in de gemeente Nederweert: De Banen, het Sarsven, het Vlakwater en de Schoorkuilen. Piet van den Munckhof, Oosterhout Westfalen, Bonn. Nederlands Normalisatie-instituut, 1989. Nederlandse Norm NEN 5104, Classificatie van onverharde grondmonsters. Nederlands Normalisatieinstituut, Delft. Renes, J. 1999. Landschappen van Maas en Peel. Een toegepast historischgeografisch onderzoek in het streekplangebied Noord- en MiddenLimburg. Maaslandse Monografieen, Maastricht. ROB, 2005. Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) versie 2.1. Ontleend aan http://www.archis.nl. Roymans, J.A.M., 2005. Een cultuurhistorisch verwachtingsmodel voor Brabantse beekdallandschappen; een mogelijke toekomst voor het verleden van de beekdalen. Doctoraalscriptie Vrije Universiteit, Amsterdam. Roymans, J.A.M, 2006. Plangebied Ruiting te Esch, gemeente Haaren; een archeologisch bureaustudie en een beperkt veldonderzoek. RAAPnotitie 1603. RAAP Archeologisch Adviesbureau, Amsterdam. Stiboka, 1972. Bodemkaart van Nederland, schaal 1:50.000. Kaartblad 57 Oost Valkenswaard en kaartblad 58 West Roermond. Stichting voor Bodemkartering, Wageningen. Verhart, L.B.M., 2000. Times fade away; The neolithization of the southern Netherlands in an anthropological and geographical perspective. Archeological Studies Leiden University 6. Faculty of Archeology, Leiden University, Leiden Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, 1992. Grote Historische Provincie Atlas Limburg 1837-1844 1:25.000. Wolters-Noordhoff Atlasprodukties, Groningen.
Gebruikte afkortingen ARCHIS IKAW KNA -Mv RACM ROB SIKB
ARCHeologisch Informatie Systeem Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie beneden maaiveld Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[3 1 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Overzicht van figuren, tabellen en bijlagen Figuur 1. Figuur 2. Figuur 3.
Ligging plangebied (rood). Inzet: ligging in Nederland (ster). Reconstructie kampplaats (Bloemers, Louwe Kooijmans & Sarfatij, 1981). Historische geografie in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen.
Tabel 1. Tabel 2. Tabel 3.
Archeologische tijdschaal. Korte beschrijving bekende ARCHIS-waarnemingen. Korte beschrijving archeologische monumenten.
Bijlage 1.
Onderzoeksfasen.
Kaartbijlage 1.
Archeologische vindplaatsen geprojecteerd op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart.
Kaartbijlage 2.
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[3 2 ]
Cultuurhistorisch onderzoek in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen, gemeente Nederweert, Leudal en Helden; archeologisch vooronderzoek: een bureauonderzoek
Bijlage 1. Onderzoeksfasen Stap 1. Bureauonderzoek Verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende of verwachte archeologische waarden, binnen een omschreven gebied. Resultaat: gespecificeerde archeologische verwachting (rapport) Stap 2. verkennende fase van het inventariserend veldonderzoek (extensief booronderzoek) De grenzen van de landschappelijke vormeenheden worden steekproefsgewijs getoetst. Bovendien wordt gekeken in hoeverre het plangebied (deels) reeds verstoord is, waardoor verder archeologisch onderzoek niet meer zinvol is. Resultaat: selectie van kansrijke zones (rapport) Archeologisch Vooronderzoek
Stap 3. Karterende fase van het inventariserend veldonderzoek (intensief booronderzoek en/of oppervlaktekartering; soms geofysisch onderzoek) Tijdens het karterend onderzoek worden de eventueel aanwezige archeologische relicten in kaart gebracht. Resultaat: de evt. aanwezige archeologische resten zijn in kaart gebracht (rapport)
Stap 4. Waarderende fase van het inventariserend veldonderzoek (proefsleuvenonderzoek* en datering; soms zeer intensief booronderzoek) Tijdens het waarderend onderzoek wordt gekeken naar de aard, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de archeologische relicten. Resultaat: waardestelling van de archeologische resten (rapport)
Selectiebesluit door de bevoegde overheid op basis van de resultaten van het Archeologisch Vooronderzoek
Optie 1: Einde archeologisch onderzoek Vrijgeven (evt. onder voorwaarde) van het terrein voor de grondwerkzaamheden.
Optie 2: Fysiek beschermen Beschermen van de archeologische relicten in de grond door planaanpassing of planinpassing.
Optie 3: Opgraven* Opgraven van de archeologische relicten. Daarna vrijgeven van het terrein.
Optie 4: begeleiden* Begeleiden van de werkzaamheden door archeologen (via protocol proefsleuven of opgraven).
* Dit onderzoek dient te worden uitgevoerd op basis van een goedgekeurd Programma van Eisen (PvE)
RAAP-notitie 2670/ eindversie 20-05-2008
[3 3 ]
180
185
190
Meijel
370
370
8 8
Ospel
Heibloem
ttt aaaarrrrrrt rrrvvvvaaaaaaaa rrrdddeeeeeerrr ooooooooooorrrd N o N N NNN
Nederweert 365
365
Eind
Weert Leveroy
Heythuysen
222222 eeeggggggAAA ww ww weee kkkssssssw RRRRRRiijjijjkjjkk
180
185
Figuur 1. Ligging plangebieden (rood). Inzet: ligging in Nederland (ster).
190
184
186
190
188
legenda
370
370
182
grondgebruik ca. 1806 bouwland, kampen bouwland, veld grasland onontgonnen gebied bewoningskern (Eind) lijnelementen weg ouder dan 1806 weg uit de periode 1806 - 1890
368
368
oude grens gemeentegrens, herkenbaar oude grens gemeentegrens, niet herkenbaar overig grens plangebied
366
366
364
364
362
1 km
2008 182
184
Figuur 3. Historische geografie in plangebied Ecologiehectares Sarsven en De Banen.
186
188
2 1:40.000 190 nsar_re.wor
362
0