TEKST AUDIOGIDS ARCHEOLOGISCHE TUIN INLEIDING: U bevindt zich in de archeologische en botanische tuin, die ingericht werd op de prehistorische vindplaatsen van Solutré. Tijdens uw bezoek, zal u kennis maken met de hele archeologische site op dewelke de archeologische opgravingen zich hebben opgevolgd sinds het jaar 1866. De ontdekkingen hebben geleid tot de actualisatie van een jachtplaats, die periodiek bezet werd tijdens het latere paleolithicum, namelijk tussen 35.000 voor Jezus Christus en 10.000 voor Jezus Christus. De geschiedenis van de plaats hoeft echter het opmerkelijk karakter niet te verbergen van deze natuurlijke site inzake zijn landschapachtige kwaliteit en de patrimoniale waarde die het plantenerfgoed vertegenwoordigen dat u zal ontdekken. Alle bijzonderheden herkenbaar door verschillende klasseringlabels stellen heden Solutré in staat deel uit te maken van het net der Grote sites van Frankrijk. Wij stellen u voor deze tuin te bezoeken op uw eigen ritme. De tuin is ingedeeld in vindplaatsen, waar de borden een opeenvolging van bijzondere punten vermelden, die de bezoeker helpen om het opvallende landschap gemakkelijker te begrijpen. De metalen messen aangeduid in oranje stemmen overeen met de merktekens, die dienden om de site op het ogenblik van de archeologische opgravingen in kaart te brengen. Wij nodigen u uit u te begeven naar de eerste vindplaats, u neemt de weg links naar boven vanaf de uitgang van het museum. Opgelet, het traject is niet zo gemakkelijk om reden van aanzienlijke niveauverschillen op sommige plaatsen. Ten einde de tuin in ere te houden, danken wij u om bebakening te volgen en geen bloemen te plukken.
2de VINDPLAATS (de put) Om een landschap te begrijpen, moet men zich eerst en vooral interesseren voor de geologische vorm en het klimaat. Deze twee factoren liggen aan de basis van een gunstig ‘milieu’ voor de natuurlijke installatie van de planten. Het is het type plantenbezetting dat tevens de dierlijke en menselijke bezetting bepaalt. Wij zijn hier aan de voet van de Rots van Solutré die, samen met de Berg Pouilly, de Berg Sard Berge, de Berg Saint‐Claude en de Rots van Vergisson, deel uitmaakt van wat men noemt de bergen van de Mâconnais. De Rots van Solutré, die haar hoogtepunt bereikt op 493 meter, is het meest emblematische voorbeeld van deze rotsachtige klauwen die het landschap beheersen. Haar geologische vorm gaat terug tot meer dan 200 miljoen jaren geleden. In dat tijdperk zag het landschap er helemaal anders uit. De Mâconnais bevindt zich dan aan de kust: het klimaat is tropisch gekenmerkt door een warme zee, ondiep en met koraalriffen. De vorming van de opeenvolgende lagen van sedimenten, samengesteld door resten van zeedieren, sponsen, koralen en zand, gaat geleidelijk over in kalkrotsen die zeer bestand zijn. Later, wanneer de zee zich terug trekt, komt stilaan een plateau te voorschijn. Bij de vorming van de Alpen, ongeveer 30 miljoen jaren geleden, modelleert de druk uitgeoefend door de aardlagen het landschap. Het plateau, geblokkeerd door de voet van het centraal massief tot het westen, gaat dan plooien vertonen en breekt. De tektonische put van Bresse zal tenslotte wegzinken om vorm te geven aan het grote veld zoals wij het voor het ogenblik kennen wanneer de bodem van Mâcon gaan verbrokkelen door de meest bestendige kalkstenen die naar boven geduwd worden. Sinds bijna twee miljoen jaren heeft de afwisseling van grote ijsvormingen en van zachtere periodes de rotsen doen afbrokkelen. De neergestorte stenen en de fijnere sedimenten, meegesleurd door het smelten van de sneeuw, hebben zich vervolgens opeengehoopt in het Oosten, in de lager gelegen zones. Heden vindt men in de Rots van Solutré fossielen van algen, van planten en van zeedieren in opeenvolgende lagen. Onder de bovenste laag van witte en compacte kalkstenen van de top is de lager gelegen laag samengesteld uit mergel, een mengeling van kalk en klei rood geworden door ijzer. Ze bevatten ook resten van schelpen, zoals van oesters en van mosselen, of nog, van ammonieten, van belemnieten of van nautili.
3de VINDPLAATS (de eiken) De schommelingen van het klimaat hebben wijzigingen van de plantenlandschappen met zich meegebracht. Dankzij verschillende onderzoekstechnieken en wetenschappen heeft men de landschappen van het verre verleden kunnen reconstrueren. Aan het einde van het latere paleolithicum, tussen 30.000 voor Jezus Christus en 10.000 voor Jezus Christus, was het landschap voornamelijk steppeachtig: de vlaktes waren open en bedekt met grasachtige planten. De eilandjes met bomen zijn vooral samengesteld uit dennen. Nadien, door de opwarming van het klimaat, trokken de gletsjers zich terug en andere soorten gingen zich naderhand ontwikkelen zoals de berken en de elzen. De site was goed gelegen en gericht naar het zuidoosten en tevens natuurlijk beschermd door de rots in het noorden, op een droge kalkachtige grond die vlug opdroogt, mediterrane soorten zoals de harige eik en de buksboom zullen later een gunstige omgeving vinden in hun inplanting. Vandaag zijn de toppen en de hellingen over het algemeen bezet met buksbomen en magere grasvelden, zogezegd ‘de gamander kleine eik’, een bedekkende plant waarvan de kleine donkergroene fonkelende blaadjes doen denken aan deze van de eik. Deze grasvelden zijn een rijkdom aan een grote plantenbiodiversiteit en zijn eigen aan de bodem, zeer warm en vlug zeer droog. In de archeologische tuin kan u de gamander zien aan de kant van de weg waar regelmatig maaien deze toelaat te overleven. De plantenkolonisatie van een zone gebeurt opeenvolgend in verschillende stadia. Wat betekent dat zonder externe tussenkomst, winterharde soorten zich natuurlijk zullen ontwikkelen op de iets diepere bodem die de pioniersoorten zelf zullen hebben gegenereerd. Na ongeveer drie jaar neigt het grasachtig tapijt zich te sluiten, met een aantal soorten die verminderen. Hier werd de gamander vervangen door het veelkleurige kroonkruid, eveneens te zien in de tuin. In dezelfde evolutieve logica, zal het plantenlandschap na 10 jaar een heideveld met struiken zijn, beheerst door de sleedoorn en de wilde kornoelje die verder zal evolueren tot het woud van eiken en haagbeuken na nog zo’n 30 jaar. Onze tussenkomst in de tuin is dus bedoeld om de omgeving te behouden in haar diverse evolutieve fasen om de karakteristieke soorten van dit specifiek milieu te behouden. Terwijl we onze weg vervolgen naar de volgende vindplaats, kan u dit evolutief fenomeen zien en, met al zijn biodiversiteit en op een weinig diepe bodem, zal u een grasveld opmerken met dravik op dewelke reeds soorten aanwezig zijn die deze zullen opvolgen: de brachypodus met veren, de kornoelje en de wilde rozelaar, en ten slotte de eik.
4de VINDPLAATS Een landschap bewoond door de mens is nooit totaal natuurlijk: het vertaalt de banden die de mens heeft gesmeed met de natuur. Het is de weerspiegeling van deze oude en actuele relaties. De impact van de ontdekking van de prehistorische vindplaatsen en van de opgravingperiodes, die zich meer dan 130 jaar opgevolgd hebben, is nog altijd zichtbaar op de site de dag van vandaag: de glooiingen van de grond waarop u momenteel in het midden staat, zijn voortgekomen van diepere putten van meer dan 7 meter, gegraven tijdens de eerste opgravingperiodes, en waarvan het objectief was om de bezettingperiodes te bepalen van de plaats dankzij de observatie van de verschillende grondlagen. Het dichten van deze putten heeft een diepere bodem veroorzaakt, waarop zich de karakteristieke planten hebben ontwikkeld van de rekolonisatie van het woud van de eik. Hetzelfde geldt voor de kalkachtige grasvelden van Solutré, zij zijn het resultaat van een vroeg menselijke bezetting : deze grasvelden zijn in feite ontstaan uit het herdersleven tot in de jaren 1950 op de hoogste zones van de Rots van Solutré. Maar het wegvallen van deze landelijke praktijken, dat volgde op een wijnbouwspecialisatie heeft de terugkeer ingezet naar een gesloten milieu, waarvan de naam zou zijn het woud van de harige Eik.
5de VINDPLAATS U bevindt zich op de zogenaamde vindplaats ‘P 16’. Deze vindplaats werd in het begin geïnterpreteerd als slachtplaats. De ontdekking van schraapijzers leidt die interpretatie momenteel eerder naar een plaats waar de huiden bewerkt werden. Maar wat ook de weerhouden stelling zij, het is de bevestiging dat tussen 13.000 voor Jezus Christus en 10.000 voor Jezus Christus, de site enkel een halte was tijdens de jachtperiode. Er bestaan meerdere technieken van opgravingen. De techniek, die hier gebruikt werd, is gebaseerd op de plaatsing van een ruitpatroon dat dient om een orthogonale positiebepaling van een opgravingzone te realiseren en dat de uitwerking toelaat van een zeer nauwkeurige cartografie van de bestudeerde vindplaats en van alle geactualiseerde overblijfsels. De huidige vierkanten evenals de metalen lemmetten, die een letter en een cijfer dragen die u in heel het park kan zien, geven vorm aan dit oud ruitpatroon. Het noorden dient als herkenningspunt om een horizontaal net te richten in vierkanten van 10 meter, gescheiden door voetpaden van 1 meter breed. Iedere m2 zal vervolgens bestudeerd worden, laag na laag met penselen, schrapers en handvegers; na het zeven van de grond en van de splinters van de vuurstenen, zullen de beenderige overblijfsels geïnventariseerd worden en minutieus geplaatst worden op het werkplan alvorens ze te interpreteren.
6de VINDPLAATS: De Grote Site van Solutré‐Pouilly en Vergisson geeft een zeer uitzonderlijk landschap weer, net op het kruispunt van vele invloeden. Hier ziet men duidelijk dat de plaats deel uitmaakt van een veel grootsere ruimte die zich uitstrekt tot aan de keten van de Alpen. Op een grondgebied van bescheiden grootte zijn niet minder dan zes landschappelijke entiteiten te identificeren: rotsen, kalkachtige grasvelden, dorpen, wijnbouwgebieden, bosjes en wouden. Zoals wij gezien hebben, heeft de opwarming van het klimaat die het quartair tijdperk gekend heeft, gevolgen gehad op de planten en de lokale fauna, evenals op de levenswijze van de mensen. Vanaf het 4de millennium laat de mens de jacht en het plukken voor wat ze zijn om zich te voeden met veeteelt en gecultiveerde planten wat een transformatie van het landschap met zich heeft meegebracht: ontginningen, ontbossingen, bouwen van dorpen en toegangswegen … De Romeinse overwinning, tijdens de 1ste eeuw voor Jezus Christus, zal ook een veelbetekenende wijziging van het landschap veroorzaken. Inderdaad, de vallei van de Saône, in het verlengde van de Rhône, constitueert een belangrijke Romeinse indringersas in Gallië, en één van de belangrijkste wegen gebruikt voor de handel, in het bijzonder voor de Gallische wijn. De eerste lokale wijnstokken zullen zonder enige rangschikking geplant worden aan de voet van de rotsen waar zij ten volle genieten van het beste van de natuur. Het landschap zal zich dan structureren rondom de huizen, omgeven door wijnstokken en velden, gecultiveerd of begraasd. Men moet echter wachten tot de jaren 1960 om te zien dat de evolutie naar een wijnmonocultuur opnieuw grondig het landschap wijzigt. De wijnstok vindt hier zijn geliefkoosde grond, maar men moet vooraf zorgvuldig de talrijke stenen uit de grond wegnemen. Ze zijn gerangschikt in de omtrek van de stukken grond om een soort van muur te vormen door droge stenen opeen te stapelen, ‘murgers’ genaamd, die het lokale landschap markeren. Deze muren fungeerden eertijds ook als afbakening en bescherming tegen de dieren. Zij laten eveneens toe te strijden tegen de invasie van wilde planten vermits de gesloten oppervlakken bewerkt waren. Men sluit er schuttingen of ‘cadoles’ (soort hutten) in, waar de wijnbouwers kunnen schuilen bij onweer of voor de zon tijdens het eten. De mechanisatie heeft geleidelijk aan geleid naar het weglaten van de muurtjes en de heggen, een grotere afstand tussen de wijnstokken, en het weglaten van de fruitbomen die men eveneens op elk stuk grond geplant had, het landschap genererend dat u de dag van vandaag kan zien.
7de VINDPLAATS De afgietsels onder deze beschutting restitueren de karakteristieken van de opgraving van de gronden overgelaten aan de interpretatie van de wetenschappers, hetzij in hun horizontale versie, hetzij in hun verticale versie die men dan ‘stratigrafie’ noemt. De stratigrafie is één van de basisprincipes van de geologie. De aarde onthoudt het spoor van wat er is gebeurd tijdens de verschillende tijdperken door de wijziging van kleur, aspect of textuur. Bij voorbeeld, de zwarte sporen, zichtbaar op het linkse afgietsel, zijn deze van een vroegere haard. De menselijke bezettingslagen worden met hun overblijfsels een opeenvolging van archeologische niveaus. De geoloog kan de lagen aflezen gevormd door de natuurlijke evenementen en de archeoloog interpreteert wat de overblijfsels tonen, die de mens heeft achtergelaten. De oudste evenementen zijn terug te vinden in de diepste lagen, en de meest recente in de hoger gelegen niveaus. Grondverschuivingen kunnen de lagen verstoren, men moet dus eerst de orde rangschikken volgens dewelke de lagen zich hebben opeengestapeld. Door deze opeenvolging van de lagen te bepalen, verkrijgt men een relatieve datering van de evenementen onderling.
8ste VINDPLAATS: De landschapskwaliteiten van de site komen voort van een lange evolutie. Elk element heeft zijn plaats gevonden in het landschap, dat een uitzonderlijke mozaïek vormt en zeldzaam genoeg is om er de nadruk op te leggen. Maar de recente en vlugge evolutie van het beheer van het landschap maakt intussen de schoonheid en de onvergankelijkheid steeds brozer. Bij gebrek aan onderhoud van de grond, die niet meer bewerkt wordt door landbouwers, stevent men af op een woudachtige rekolonisatie van deze ruimtes, met twee belangrijke problematieken: Ten eerste, de woudpolitiek ondersteund door de Staat heeft de beplanting begunstigd van boomsoorten gekenmerkt door een snelle groei en die dus rendabeler zijn, bij voorbeeld de den Douglas, de gewone spar of de zwarte Oostenrijkse spar die geen deel uitmaken van de lokale boomsoorten, het woud is hier natuurlijk samengesteld uit dicht gebladerte, zoals de eik of de haagbeuk. Deze beplantingen vestigen zich elders op natuurlijke wijze en ontwikkelen zich ten nadele van het trager groeiende dicht gebladerte. De woudbedekking van de naaldbomen die maar weinig licht doorlaten leidt helaas tot een verarming van diversiteit aan planten, dieren en landschap. De tweede problematiek is verbonden aan de kolonisatie van de buksboom van de verlaten oppervlakken. De buksboom, van oorsprong een mediterrane soort die houdt van warmte, kalkachtige, rotsachtige en goed gedraineerde gronden, vindt hier een zeer gunstige grond voor zijn ontwikkeling. De namen van de lokale dorpen zoals Buxy en Bussières vertalen zeer goed deze natuurlijke capaciteit van deze bodem voor de natuurlijke implantatie van de buksboom. Maar het voorvaderlijk beheer van de grasvelden door begrazing en maaien voorkwam zijn verschijning of beperkte zijn ontwikkeling. Vandaag en ondanks het in werking stellen van verschillende onderhoudstechnieken en de herintroductie van de geitenkudden op de Rots van Vergisson of van paarden op de Rots van Solutré, bedekt de buksboom nu 70% van deze oppervlakken ook met een kolonisatie die zich realiseert ten nadele van de diversiteit aan planten en dieren op deze site. De archeologische en botanische tuin legt dus, door een naturalistisch maar georiënteerd beheer van planten formaties, de nadruk op een wilde planten patrimonium van de Rots, terwijl de bescherming van de archeologische opgravingsite blijft.