1 Advies archeologische uitwisselingsprotocollen SIKB Rapportnummer V513 Projectnummer V07/938 ISSN Status en versie Eindrapport 2.2 In opdracht van S...
Status en versie Eindrapport 2.2 In opdracht van SIKB Samenstelling Redactie
drs. ing. C. Sueur, dr. J.W.H.P. Verhagen en drs. M. Wansleeben. M.m.v. H. Bruins C. Verschoor
Plaats en Datum Amersfoort, 18 juli 2008
Gecontroleerd door
drs. W.A.M. Hessing
d.d. 05-06-2008
Geaccordeerd door
drs. A. de Groof
d.d. 18-07-2008
Niets uit dit werk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke andere wijze dan ook, daaronder mede begrepen gehele of gedeeltelijke bewerking van het werk, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Vestigia b.v. Vestigia b.v. Grote Koppel 14 3813 AA Amersfoort telefoon 033 277 92 00 fax 033 277 92 01 [email protected]
Conclusies en adviezen ................................................................................................................................26
Aanleiding en opdrachtomschrijving SIKB heeft, in nauwe samenwerking met leveranciers van bodemsoftware en ‘datagebruikers’, een succesvol uitwisselingsformaat via XML ontwikkeld voor milieukundige boorgegevens: protocol 0101. Om op gelijke wijze een snelle, efficiënte en foutloze uitwisseling van archeologische boorgegevens mogelijk te maken, heeft SIKB een projectgroep in het leven geroepen. Daarnaast heeft SIKB gevraagd een korte rondgang te maken langs het werkveld en te inventariseren welke specifieke wensen en mogelijkheden voor overige XML-uitwisselingsprotocollen worden aangedragen. Deze opdracht is uitgevoerd door Vestigia b.v. samen met de Rijksuniversiteit Leiden/E-Depot Nederlandse Archeologie, de ACVU-HBS en IT-Works. Dit project past in een bredere trend binnen de archeologie, waarbij op diverse niveaus ontwikkelingen in gang worden gezet op het gebied van digitale gegevensopslag en standaardisering, met als doel te komen tot een nationale informatie-infrastructuur. Initiatieven in dit kader zijn onder andere de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), Archis2, Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH), het E-depot Nederlandse Archeologie en de Nationale Referentiecollectie (NRc). Belangrijk is te vermelden dat zowel op bestuurlijk als op inhoudelijk niveau afstemming van de verschillende programma’s plaats vindt. Tijdens een eerste inventarisatieronde ten behoeve van het XML-uitwisselingsprotocol binnen het archeologische werkveld zijn mogelijkheden gesignaleerd voor: • archeologische boorgegevens; • gegevensuitwisseling tussen bedrijven en de provinciale depots voor bodemvondsten (de beheerders van alle bodemvondsten); • de nationale archeologische database Archis2 (te vergelijken met Globis); • dendrochronologische gegevens (jaarringonderzoek). In een plenaire sessie en verschillende deelsessies met de archeologische beroepsgroep zijn deze vier onderwerpen nader besproken en uitgewerkt. De bevindingen van het onderzoek zijn hieronder samengevat. Vanzelfsprekend sluit deze lijst uitwisselingsmogelijkheden op andere deelgebieden of aggregatieniveaus nu of in de nabije toekomst niet uit. Boorgegevens In de Nederlandse archeologie worden grote aantallen booronderzoeken uitgevoerd met het oog op het vaststellen van de bodemopbouw, het detecteren van archeologische indicatoren en het opstellen van verwachtingsmodellen. De boorgegevens worden vastgelegd in zogenaamde boorstaten. De wijze van vastlegging geschiedt naar eigen keuze zowel analoog als digitaal. De bedrijven die digitaal werken, gebruiken een grote verscheidenheid aan software. Zowel kantoorsoftware (Excel en Access, al dan niet met een specifiek invoerformulier) als specifieke invoerprogramma’s (bijvoorbeeld: Deborah, ARGIS, BORIS en Boormanager) worden daarbij ingezet. Een inhoudelijke standaard, inclusief coderingen voor de lithologie, en een gegevensstructuur zijn inmiddels gedefinieerd in de leidraad Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB) van de KNA versie 3.1. De bestandsformaten zijn niet in de ASB vastgelegd. Het projectteam is overtuigd van het langetermijnbelang van een uitwisselingsprotocol voor archeologische boorgegevens. Het aantal booronderzoeken is, met de implementatie van het Verdrag van Valletta (Malta) en de introductie van de KNA , exponentieel gestegen. De winst van het hergebruiken van boorgegevens, zowel in tijd als in geld, zal daarom alleen maar toenemen. De VESTIGIA b.v. Archeologie & cultuurhistorie Rapportnr.: V513, eindrapport versie 2.2, d.d. 18-07-2008
archeologie als beroepsgroep is het verplicht aan zijn opdrachtgevers zo efficiënt mogelijk te werken. Het voorkomen van dubbel werk door hergebruik van bestaande data moet daarom gezien worden als een vorm van goed opdrachtnemerschap. De archeologie kent geen verschil in niveaus van systemen voor boorgegevens, zoals in de milieukundige wereld. De inhoudelijke verwantschap met de milieukundige wereld is verder klein, het vocabulaire verschilt, en de uitwisseling van gegevens tussen milieukundige en archeologische partijen is minimaal. De Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB), die in de KNA verplicht is gesteld voor archeologisch booronderzoek, is inhoudelijk veel beter geschikt als uitgangspunt voor een protocol. In de huidige ASB is bovendien al een voorzet gegeven voor een XML-uitwisselingsprotocol. Op basis hiervan kan een XSD worden opgesteld van de ASB. Wel moet de ASB op onderdelen archeologisch inhoudelijk worden aangepast en uitgebreid. Dit vergt een zorgvuldig voorbereidings- en goedkeuringstraject door het werkveld. Het is wenselijk de systematiek van protocol 0101 (gegevensmodel, codelijsten, XML en XSD) ook voor archeologische boorgegevens te volgen. Voor het beheer van een archeologisch protocol dient bij voorkeur te worden aangesloten bij de bestaande beheerorganisatie van protocol 0101. Door met de ASB te werken, wordt bovendien aangesloten op de grootste al bestaande database voor boorgegevens, DINO, aangezien de ASB een vereenvoudigde versie is van TNO’s Standaard Boorbeschrijving (SBB). Of DINO als digitaal depot voor archeologische boorgegevens kan functioneren, moet door een nog in te stellen commissie worden onderzocht. De harmonisatie van de terminologie van ASB en protocol 0101 is op termijn zeker een optie, maar geen vast gegeven. Archeologische depots In de huidige situatie zijn opgravende instellingen verplicht om na het afronden van het veldonderzoek de archeologische vondsten en bijbehorende documentatie aan te leveren bij één van de daarvoor aangewezen depots. De provinciale overheden hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van inrichting van de depots voor archeologische bodemvondsten. Er zijn daardoor grote verschillen in de lokaal beschikbare faciliteiten, technische mogelijkheden en personele bezetting. Ook de manier waarop vondsten en bijbehorende documentatie aangeleverd moeten worden, verschilt daardoor van depot tot depot. Eén uitwisselingsstandaard voor de inventarislijst (de lijst die aangeeft welke vondsten worden overgedragen aan het depot), op basis van een door SIKB beheerd XMLschema, kan op korte termijn een goede aanzet geven tot het (deels) verhelpen van dit knelpunt. In onderling overleg kunnen bedrijven en depots zoeken naar mogelijkheden voor verdere aanvullingen, verbeteringen en uitbreidingen van de uitwisselingsstandaard. De voorgestelde systematiek voor een uitwisselingsprotocol en de bijbehorende beheerorganisatie zijn gelijk aan die voor boorgegevens. Archis2 Archis2 is het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland en wordt beheerd door de RACM. Het bestaat uit een databank waarin gegevens over archeologische vindplaatsen, monumenten en onderzoeken in Nederland zijn opgeslagen, met daarnaast een webapplicatie om deze gegevens te bevragen. Archis2 is daarmee een belangrijke bron van informatie voor de archeologische monumentenzorg. Het systeem voorziet in online aanlevering van vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen; uitlevering vindt alleen plaats in bulk. De uitvoer van waarnemingen, vondstmeldingen, onderzoeksmeldingen en onderzoeken geschiedt via een vaststaande databasestructuur. Archis2 levert geen tools voor offline invoer of verificatie. Hoewel de architectuur van Archis2 zelf gebaseerd is op Oracle Spatial, vindt de in- en uitvoer van vondstmeldingen, waarnemingen, onderzoeksmeldingen en onderzoeken plaats door middel van .dbf-bestanden en shapefiles. Het zou interessant zijn te onderzoeken of bulkaanlevering van vondstmeldingen in de toekomst nodig en nuttig kan zijn en of geautomatiseerde verificatie van deze vondstgegevens zou kunnen VESTIGIA b.v. Archeologie & cultuurhistorie Rapportnr.: V513, eindrapport versie 2.2, d.d. 18-07-2008
plaatsvinden. Verder is als aandachtspunt het gebruik van dbf-bestanden te noemen. Dit datatype kent grote beperkingen voor de uitwisseling van gegevens, maar is op dit moment wel de de facto standaard voor beschrijvende gegevens in de archeologie. Het voordeel van het gebruik van een XMLuitwisselingsprotocol zou echter kunnen zijn dat de relaties tussen de verschillende elementen worden vastgelegd. XML levert namelijk geen losse bestandjes, maar een volledige database met relaties, die daardoor ook makkelijker geverifieerd kan worden. Dat biedt zowel mogelijkheden voor verificatie (via een XSD) bij de bulkaanlevering van grote hoeveelheden vondstmeldingen, als een eenvoudigere wijze van inlezen van de gegevens voor eigen gebruik. De problematiek van de uitwisseling van bestanden met geometrische informatie (kaarten) via een GML-protocol is weliswaar nauw gelieerd aan dit vraagstuk, maar niet behandeld in het voorliggend onderzoek. Dendrochronologie Het jaarringenonderzoek, ten behoeve van het dateren van houtmonsters, is sterk internationaal georiënteerd. Verschillende organisaties werken in grote mate zelfstandig en voeren dendrochronologische dateringen uit voor externe opdrachtgevers. De metingen van jaarringbreedtes worden daartoe vergeleken met een patroon van jaarringbreedtes waarvan de exacte ouderdom bekend is (kalenders). De dateringen worden veelal gepubliceerd, de meetreeksen vrijwel nooit, hoewel andere onderzoekers daar, juist vanuit een ander perspectief, heel goed gebruik van zouden kunnen maken. De uitwisseling van meetgegevens vindt echter nauwelijks plaats, mede omdat de verschillende instellingen niet hetzelfde gegevensformaat gebruiken voor het vastleggen hun meetgegevens. Er is een beperkt aantal (internationale) formaten, met elk hun voor- en nadelen en specifieke toepassingsoftware. Ook de gebruikte kalenders en de manier waarop tot een datering wordt gekomen is van organisatie tot organisatie anders. Een zekere openheid en uitwisseling van gegevens is nu echter zeer gewenst, om in dit vakgebied verder te komen. In 2006 is een NWO-aanvraag gedaan om te komen tot een digitale samenwerking tussen diverse onderzoekslaboratoria in Nederland en omringende landen: Digital Collaboratory Cultural-historical Dendrochronoly (DCCB). De behoefte bestaat om, in een gecontroleerde omgeving (met toegangsrechten op basis van individuele afspraken) meetreeksen met elkaar uit te wisselen, zowel tussen archeologische, kunsthistorische als geologische dendro-laboratoria. Op basis van de geïnventariseerde wensen is reeds een voorbeeld van zo’n XML-bestand gemaakt.
Voor u ligt het verslag van een studie naar het opstellen van een uitwisselingsprotocol voor digitale archeologische boorgegevens, evenals naar de mogelijkheden tot het ontwikkelen van een uitwisselingsformaat voor andere digitale archeologische gegevens. Deze studie is uitgevoerd in opdracht van SIKB door een projectgroep bestaande uit Chris Sueur (Vestigia b.v. Archeologie en cultuurhistorie, projectleider), Milco Wansleeben (Faculteit der Archeologie, Universiteit Leiden) en Philip Verhagen (ACVU-HBS) in de periode van februari tot en met november 2007. Namens SIKB is het project begeleid door Arthur de Groof (programmasecretaris Landbodems). Herry Bruins (ITWorks) is als adviseur bij het project betrokken geweest. Dit project past in een bredere trend binnen de archeologie, waarbij op diverse niveaus ontwikkelingen in gang worden gezet op het gebied van digitale gegevensopslag en standaardisering, met als doel te komen tot een nationale informatie-infrastructuur. Initiatieven in dit kader zijn onder andere de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), Archis2, Kennisinfrastructuur Cultuurhistorie (KICH), het E-depot Nederlandse Archeologie en de Nationale Referentiecollectie (NRc). Belangrijk is te vermelden dat zowel op bestuurlijk als op inhoudelijk niveau afstemming van de verschillende programma’s plaats vindt. SIKB vervult een trekkersrol in het faciliteren van gegevensuitwisseling door te anticiperen op en richting te (helpen) geven aan nieuwe ontwikkelingen. In 2004 is reeds een opdracht uitgegaan naar Fugro Ingenieursbureau BV om een verkenning uit te voeren van de mogelijkheden om - naar analogie van het milieutechnische protocol SIKB0101 - een archeologisch uitwisselingsprotocol op te zetten. In de Fugro-studie is een goede typering gegeven van de markt voor uitwisseling van archeologische gegevens: er zijn vele partijen actief binnen de archeologie (opdrachtgevers, bevoegd gezag en uitvoerders) en deze hebben een breed scala aan ideeën over de uit te wisselen soorten informatie, met onderling weinig inhoudelijke en technische samenhang. Fugro signaleerde daarbij terecht dat archeologische boorgegevens het meest kansrijk zijn voor het opstellen van een uitwisselingsprotocol. Daarnaast is uit het Fugro-onderzoek naar voren gekomen dat er een bredere behoefte bestaat aan uitwisseling dan alleen voor archeologische boorgegevens. De huidige opdracht is een direct uitvloeisel van, en bouwt voort op, de resultaten van het Fugroproject. Mede in het licht van de recente ontwikkelingen binnen de KNA 3.1 en het E-Depot Nederlandse Archeologie bleek nu de tijd rijp om concrete voorstellen te formuleren voor archeologische uitwisselingsprotocollen. Omdat binnen de milieutechnische wereld reeds een succesvol XML-uitwisselingsprotocol (SIKB0101) voor boorgegevens bestaat, is binnen de huidige opdracht gezocht naar aansluiting bij (de principes van) dit bestaande protocol. In het voorliggende verslag wordt naast een concreet voorstel voor de uitwisseling van archeologische boorgegevens (hoofdstuk 4) ook advies uitgebracht over de mogelijkheden van een uitwisselingsformaat voor een aantal andere gegevenscategorieën, te weten: • Documentatie voor de depots archeologische bodemvondsten (hoofdstuk 5). • Gegevens uit Archis2 (hoofdstuk 6). • Dendrochronologische meetreeksen (hoofdstuk 7). Er is voor gekozen om juist deze drie aandachtsgebieden nader uit te werken, omdat het gegevenscategorieën betreft die zich goed kunnen lenen voor uitwisseling en er vanuit het beroepsveld ook behoefte aan gestandaardiseerde uitwisseling bestaat. Voor deponering geldt zelfs dat er een grote urgentie is om de uitwisselingsproblematiek op te lossen. Vanzelfsprekend sluit deze lijst uitwisselingsmogelijkheden op andere deelgebieden of aggregatieniveaus nu of in de nabije toekomst niet uit. Andere gegevenstypen waarvoor
uitwisselingsstandaarden nuttig zouden kunnen zijn, zijn bijvoorbeeld de primaire opgravingsdocumentatie en materiaalspecialismen. Voor de primaire opgravingsdocumentatie is de diversiteit en gewenste flexibiliteit in de gegevensopslag echter dermate groot, dat het opstellen van een uitwisselingsprotocol een langlopend traject zal zijn, waarvan de wenselijkheid niet bij voorbaat vaststaat. Voor materiaalspecialismen geldt dat vanuit de NRc reeds gewerkt wordt aan een standaard, waarvoor op termijn een XML-uitwisselingsprotocol ontwikkeld zou kunnen worden.
In de voorbereidende fase heeft het projectteam een aantal keren onderling overleg gevoerd over de te volgen strategie. Daaruit ontstond het idee om te beginnen met het zelf uitvoeren van een test voor het omzetten van boorgegevens. Op die manier zou snel duidelijk worden of een XML-protocol een praktisch haalbaar instrument is voor de uitwisseling van archeologische boorgegevens, en zou snel een voorbeeld kunnen worden gepresenteerd voor het archeologische veld. Aansluitend heeft een grote bijeenkomst voor de archeologische beroepsgroep en systeemontwikkelaars plaatsgehad1, met als doel om nut, noodzaak en voordelen van een XMLuitwisselingsprotocol te bediscussiëren en te inventariseren welke wensen er in het veld leefden met betrekking tot digitale uitwisseling. Naar aanleiding van dit overleg is besloten om verder te werken in vier taakgroepen, die zich met de thema’s boren, deponeren, Archis2 en dendrochronologie bezig hebben gehouden. Daarbij is op de inhoudelijke, technische en praktische kanten van uitwisselingsprotocollen ingegaan. Met enige regelmaat zijn de tussentijdse resultaten doorgesproken met SIKB, om het doel van de opdracht voor ogen te houden en daar waar nodig bij te stellen. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in de adviezen die in het voorliggende rapport zijn opgenomen. Het eindresultaat van de studie is gepresenteerd op het SIKB-congres op 26 september 2007. Aan de totstandkoming van dit rapport hebben de navolgende personen een bijdrage geleverd. Frank van Beers (DINO –Data en Informatie Nederlandse Ondergrond), Geuch de Boer (RAAP Archeologisch Adviesbureau), Aleid Bosch (TNO Bouw en Ondergrond), Moshine Dahhan (ADC Archeoprojecten), Jan van Dalen (Archis2/RACM), Theo Geurtsen (RACM), Roeland Heuff (zelfstandig adviseur), Esther Jansma (Stichting RING/RACM), Gérard van Heusden (Provinciaal Depot Utrecht), Marjolijn Kok (AAC), Jan-Albert Schenk (RAAP Archeologisch Adviesbureau), Arthur Sloos (Archis2/RACM), Jeroen van der Vliet (Erfgoed Nederland) en Wilko van Zijverden (ADC Archeoprojecten). Het projectteam is deze personen zeer erkentelijk voor hun constructieve bijdragen.
1 De bijeenkomst vond plaats op 22 maart 2007 bij Erfgoed Nederland te Amsterdam.
Archeologisch booronderzoek heeft een grote vlucht genomen sinds de invoering van de KNA en de implementatie van het Verdrag van Malta. In nagenoeg elk plangebied waar archeologische waarden worden vermoed, wordt een booronderzoek uitgevoerd voor het vaststellen van de bodemopbouw, het opsporen van archeologische indicatoren en/of het opstellen van een verwachtingsmodel. Een grote hoeveelheid boorinformatie wordt daarbij gegenereerd. We kunnen spreken van één van de kernactiviteiten van de moderne archeologische monumentenzorg. De boorgegevens worden vastgelegd in zogenaamde boorstaten. De wijze van vastlegging geschiedt naar eigen keuze analoog of digitaal. De partijen die digitaal werken, gebruiken een grote verscheidenheid aan software. Zowel kantoorsoftware (MS-Excel en MS-Access, al dan niet met een specifiek invoerformulier) als specifieke invoerprogramma’s (zoals Deborah, ARGIS, BORIS en Boormanager) worden daarbij ingezet. Een inhoudelijke standaard, inclusief coderingen voor de lithologie, en een gegevensstructuur zijn gedefinieerd in de leidraad Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB) bij de KNA versie 3.1. De bestandsformaten zijn echter niet in de ASB vastgelegd. De opdrachtgever vraagt meestal om een rapport met daarin een analyse van de boorgegevens, maar vaak niet om de digitale boorstaten zelf. Opdrachtgevers hebben immers geen taak in het (her)gebruiken of beheren van de ruwe boorgegevens. Het bevoegd gezag, dat een onderzoeksrapport moet goedkeuren, heeft geen wettelijke verplichting tot het (her)gebruiken of beheren van boorgegevens en neemt daarom ook meestal genoegen met analoge boorstaten als bijlage bij het rapport. De markt voor uitwisseling van digitale boorgegevens is er daarom in potentie vooral één tussen inwinners onderling. In theorie zouden veel boorgegevens onderling uitgewisseld kunnen worden, bijvoorbeeld wanneer een boorlocatie gelegen is naast een plangebied dat eerder onderwerp van booronderzoek is geweest. Ook voor (het toetsen van) gemeentelijke verwachtingsmodellen zou zinvol gebruikt gemaakt kunnen worden van andermans boorgegevens. Het betreft dus geen uitwisseling tussen twee partijen binnen één project, maar voornamelijk het hergebruiken van boorgegevens van partij A op een later tijdstip, en voor een ander project, door partij B. Een centrale database zou een oplossing kunnen bieden voor het hergebruik. Op dit moment is het vertrouwen in de kwaliteit van andermans boorgegevens echter nog onvoldoende. Een (verdere) standaardisatie en validatie van de boorgegevens zou (gedeeltelijk) aan dit bezwaar tegemoet kunnen komen. In een eerdere studie voor SIKB, uitgevoerd in de periode 2005-2006 (SIKB, 2007), onder leiding van Fugro Ingenieursbureau BV, zijn de mogelijkheden voor het opstellen van een uitwisselingsprotocol voor digitale archeologische boorgegevens verkend. Omdat voor milieutechnische bodemonderzoeken al een uitwisselingsprotocol voorhanden was, het SIKB0101-protocol, achtte Fugro het wenselijk een eventueel archeologisch uitwisselingsprotocol zo veel mogelijk hierop te laten aansluiten. Fugro signaleerde al dat archeologische boorgegevens goede mogelijkheden bieden voor het opstellen van een XML-uitwisselingsprotocol (Bijlage 1). Tijdens de inventarisatie door Fugro had de ASB (Bijlage 2) echter nog niet zijn beslag gekregen, waardoor de concrete uitwerking van een protocol bemoeilijkt werd.
Analyse van de mogelijkheden van een XML uitwisselingsprotocol
In dit hoofdstuk worden de mogelijkheden voor een uitwisselingsprotocol ten behoeve van archeologische boorgegevens vanuit verschillende invalshoeken belicht. Eerst wordt de systematiek van een mogelijk protocol belicht vanuit de ASB en het milieutechnische protocol SIKB0101. Vervolgens komen de vragen aan bod of uitwisseling van archeologische boorgegevens via XML technisch mogelijk is, of een protocol generiek of inhoudelijk van aard dient te zijn en tot slot hoe centrale opslag en distributie van boorgegevens gerealiseerd kan worden. Het voorliggende rapport bouwt voort op het onderzoek van Fugro, maar maakt gebruik van de laatste versie van de KNA (versie 3.1 d.d. 1 januari 2007) met de bijbehorende ASB.
4.2.1
Wat biedt de Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB)?
De Archeologische Standaard Boorbeschrijving, zoals voorgeschreven in de KNA versie 3.1 (zie Bijlage 2), geeft de minimale eisen voor het gestandaardiseerd en eenduidig beschrijven van boringen ten behoeve van prospectief archeologisch onderzoek. Inhoudelijk is de ASB gebaseerd op de Standaard Boor Beschrijvingsmethode (SBB) van TNO Bouw en Ondergrond, ontdaan van nietrelevante kenmerken en aangevuld met specifieke archeologische kenmerken. In de ASB is de keus beperkt tot de essentiële kenmerken die een archeoloog met fysisch-geografische kennis tijdens een veldonderzoek zelfstandig moet kunnen identificeren. De ASB is uitdrukkelijk niet bedoeld voor het vastleggen van laboratoriumgegevens. De kenmerken zijn eenduidig vastgelegd. De beschreven onderdelen in de ASB zijn: • Een gegevensmodel voor de kopgegevens, voor de algemene lithologie, voor de archeologische laagbeschrijvingen en voor monsternames. • Codelijsten. • XML-tags. Deze tags zijn overgenomen van DINO en garanderen een probleemloze uitwisseling met deze applicatie. • Het bereik (elementen en attributen). De ASB heeft daarmee in de basis alle ingrediënten voor een XML-uitwisselingsprotocol. Ondanks deze verregaande standaardisatie laat de ASB ruimte voor verschillende wijzen van registreren van de lithologie (laagsgewijs versus discrete intervallen). Conversie tussen deze twee systemen levert onherroepelijk informatieverlies op. De enige oplossing is om niet te converteren, maar in de meta-informatie aan te geven welke beschrijvingswijze (laag of interval) is gehanteerd. In het milieutechnische onderzoek is echter een trend waar te nemen dat in bepaalde bedrijfssystemen rekening wordt gehouden met, en inhoudelijk-technisch wordt ingespeeld op, de beperkingen van een XML-uitwisselingsprotocol, waardoor informatieverlies tot een minimum beperkt wordt. Een tweede punt van aandacht is de onvolledigheid van de huidige ASB voor het registreren van een aantal specifieke archeologische gegevens. Dit betekent dat de ASB eerst aangevuld moet worden, voordat er een definitief uitwisselingsprotocol wordt gemaakt. Daarmee samenhangend is geconstateerd dat veel informatie op dit moment in het opmerkingenveld wordt geplaatst, waardoor deze slecht bevraagbaar en herbruikbaar is.
4.2.2
Wat biedt het bestaande protocol SIKB0101?
In de toelichting bij het SIKB0101-protocol zijn nut en noodzaak van een uitwisselingsprotocol als volgt verwoord:
“In Nederland wordt op grote schaal gebruik gemaakt van digitale gegevens met betrekking tot de kwaliteit van de bodem. Het betreft hier onder meer veldgegevens (o.a. boorstaten), analysegegevens, historische en algemene gegevens m.b.t. de locatie, voortgangsgegevens over uitgevoerde en in uitvoering zijnde bodemonderzoeken en saneringsprojecten, etc. Deze gegevens worden in meer of mindere mate digitaal uitgewisseld. Hierbij onderscheiden we uitwisseling tussen: • adviesbureaus en laboratoria voor het kunnen maken en aanleveren van labopdrachten; • laboratoria en adviesbureaus voor rapportage analyseresultaten; • adviesbureaus en opdrachtgevers (overheden, bedrijven en particulieren); • tussen databeheerders onderling. Onder ‘adviesbureaus’ kunnen hier tevens worden verstaan andersoortige onderzoekers als gemeentelijke ingenieursbureaus, etc. […]. Daarnaast zal een eenduidige digitale uitwisseling bijdragen aan goed databeheer op locatie- dan wel organisatieniveau. Hier kan met name gedacht worden aan bedrijfsterreinen (locatiebeheer) en organisaties met meerdere locaties als SBNS, NAM, etc. Het protocol heeft een dusdanige opzet dat alle behoeften van gegevensuitwisseling middels een zelfde (XML) formaat kunnen worden vervuld. Het protocol is dusdanig van opzet dat het de flexibiliteit bevat om te kunnen worden uitgebouwd in de toekomst. De samenstelling van de gegevenssets die kunnen worden uitgewisseld wordt bepaald door de inhoud van de systemen. Het voorliggende project heeft zich uitdrukkelijk niet bezig gehouden met de vraag welke gegevens idealiter uitgewisseld zouden moeten worden.” De doelstelling van het bestaande SIKB0101-protocol is om te komen tot een sectordekkend standaard uitwisselingsformaat van digitale bodemgegevens zodat: • Fouten door het niet eenduidig kunnen uitwisselen van digitale data in de toekomst wordt voorkomen. • De mogelijkheden van het digitaal uitwisselen van gegevens sterk worden verbeterd. Het SIKB0101-protocol doet geen uitspraak over de samenstelling en volledigheid van de gegevensset of de inhoudelijke kwaliteit van de gegevens. Het SIKB0101-protocol maakt de uitwisseling mogelijk tussen de volgende gegevenssets: • Veldwerkresultaten (boorstaten, platte data). • Laboratoriumopdrachten (analyseresultaten, platte data). • Rapportage van onderzoeksbureaus (basisgegevens, platte data). • Locatiegegevens (beschikkingen, monitoring etc., geïnterpreteerde data). • Geografische gegevens inclusief bijbehorende informatie (bijvoorbeeld contouren van een bodemkwaliteitskaart met bijbehorende percentielwaarden). De uitwisseling van deze gegevenssets wordt concreet gemaakt door de definiëring van de volgende onderdelen: • Een gegevensmodel voor de kopgegevens, voor de algemene lithologie, voor de laagbeschrijvingen en voor monsternames. • Codelijsten. • XML-tags. • Het bereik (elementen en attributen). De opzet van het SIKB0101-protocol en de ASB komen dus geheel overeen. Er zijn echter ook duidelijke verschillen tussen de milieutechnische wereld en de archeologie. Het milieutechnische onderzoek kent een groot aantal variabelen die voor de archeologie niet van toepassing zijn. De archeologie kent geen duidelijk afgebakende gebruikersgroepen (elk met een specifieke taak en wens ten aanzien van boorgegevens). Evenmin kent de archeologie verschillende gegevenssets die uit de basisboorgegevens worden afgeleid (mede als gevolg van het ontbreken van verschillende
gebruikersgroepen). Alle archeologen gebruiken de ruwe veldwerkresultaten (boorstaten, platte data), of nemen genoegen met de rapportage met interpretatie van de boorstaten. De uitbreiding van het SIKB0101 protocol met een uitwisselingsprotocol voor archeologische boorgegevens, gebaseerd op de ASB, past zeer goed binnen de doelstelling van SIKB. Hierbij moet echter, gelet op de verschillen, eerder gedacht worden aan een toevoeging van een apart archeologisch protocol dan het geheel integreren in het bestaande milieutechnische protocol.
4.2.3
Test van XML-uitwisseling
Het projectteam heeft zelf onderzocht of een XML-uitwisselingsprotocol op basis van de ASB technisch mogelijk is. Daartoe is een test uitgevoerd met het uitwisselen van boorgegevens tussen een Excel-bestand (Vestigia) en Deborah (RAAP) - zie figuur 1 - waarbij het volgende is gebleken: • Een uitwisselingsprotocol voor archeologische boorgegevens, gebaseerd op de ASB, is technisch mogelijk en haalbaar. • Het opzetten van de conversie vanuit het eigen bedrijfssysteem naar XML vergt een aanzienlijke (eenmalige) tijdsinvestering. Een goed uitgekristalliseerde standaard voor de boorbeschrijving (ASB) met beperkte toekomstige aanvullingen is daarom essentieel. Concreet moet daarom eerst de ASB op (kleine) onderdelen worden aangepast, voordat het protocol wordt geschreven. Alleen dan zal een bedrijf de (grote) investering in een conversie-tool kunnen verantwoorden. • Bij het omzetten van velden en coderingen bleken er af en toe ook onlogische zaken in de ASB te zitten, die voorafgaand aan het opstellen van een protocol verbeterd moeten worden. • De inhoudelijke vertaling is niet altijd één-op-één te maken. Er treedt soms verlies van gegevens op. • XML is probleemloos in te lezen in MS-Access en MS-Excel, dat door de meeste archeologen wordt gebruikt. De voorkeur van archeologen voor dbf-formatten (eventueel .csv of .txt) boven het complexere XML vraagt wel extra aandacht. Bedrijven zullen moeten investeren in enige kennis van XML. In een latere test die door RAAP is uitgevoerd, bleek het technisch en inhoudelijk mogelijk vanuit het RAAP-boorprogramma Deborah zowel XML-gegevens uit DINO in te lezen als Deborahboorgegevens naar het DINO XML-formaat te exporteren. De markt voor archeologische boorsoftware is op dit moment nog te klein om generieke uitwisselingstools (conversieprogramma’s) te ontwikkelen. Archeologische partijen zullen dus in eerste instantie zelf naar softwarematige oplossingen voor XML-conversie dienen te zoeken. Certificering van software, zoals momenteel in de milieutechnische sector plaatsvindt, is voor de archeologie op dit moment nog niet relevant. De markt voor archeologische software is minimaal, waarmee de baten van certificering in geen verhouding staan tot de te maken kosten.
ASB.xsd Vestigia
RAAP
.dbf
xml
xslt
ASB.xml
xslt
xml
.xls
Figuur 1: schematische weergave van de uitwisselingstest
Generiek en inhoudelijk protocol Twee typen uitwisselingsprotocollen zijn te onderscheiden. Ten eerste een generiek protocol, waarbij de bestaande gegevens in XML worden beschreven, maar ook niet meer dan dat. Daarmee blijft alle informatie behouden en hoeven de werkprocessen van de aanleverende partij niet te worden aangepast. Hergebruik in andere systemen is echter lastig. Deze strategie is gekozen voor het E-Depot Nederlandse Archeologie (EDNA). Ten tweede is er de mogelijkheid van een inhoudelijke standaardisering in XML, waardoor hergebruik in elk bedrijfssysteem mogelijk is, maar mogelijk informatieverlies optreedt bij conversie van de bronbestanden. De werkwijze van de uitvoerders moet dan misschien worden aangepast. Dit laatste model wordt in het SIKB0101-protocol gehanteerd en is in feite ook al opgelegd voor archeologisch booronderzoek door de opname van de ASB in de KNA.
4.2.5
Centrale opslag en distributie boorgegevens De enige organisatie die een actieve rol vervult bij het beheren en beschikbaar stellen van bodemgegevens is TNO Bouw en Ondergrond. Hun database DINO bevat grote hoeveelheden boorgegevens welke volgens één standaard beschreven zijn: NEN 5104/Standaard BoorBeschrijving (SBB). Voor het aanleveren en opvragen van gegevens uit DINO gebruikt TNO een XMLuitwisselingsprotocol. Validatie- en verificatietools, zoals die door SIKB beschikbaar zijn gemaakt voor de uitwisseling van milieutechnische gegevens met het ministerie van VROM, zijn nu niet beschikbaar in DINO, maar in de toekomst wel te ontwikkelen. In de praktijk blijken archeologen enigszins wantrouwend te staan tegenover het gebruiken van gegevens die niet door henzelf zijn ingewonnen, maar door een niet-archeologisch geschoold persoon zijn beschreven of voor een niet-archeologisch doel zijn vastgelegd. Ook het feit dat voor het opvragen van boorgegevens uit DINO een vergoeding wordt gevraagd vermindert op dit moment het archeologische draagvlak voor hergebruik. Bovengenoemde redenen verklaren waarom DINO op dit moment slechts een zeer bescheiden rol speelt in de Nederlandse archeologie. ADC Archeoprojecten maakt als enige voor grote onderzoeken regelmatig gebruik van boorgegevens uit DINO in het XMLformaat. De database van het ADC is zodanig geprogrammeerd dat deze standaard de DINOgegevens kan inlezen en importeren in het ADC-boorprogramma. De KNA stelt op dit moment de overdracht van boorstaten aan een centrale database niet verplicht. Slechts enkele bedrijven leveren op vrijwillige basis archeologische boorgegevens bij DINO aan. De meerwaarde van centrale deponering van boorgegevens, al dan niet via DINO, wordt echter door veel partijen onderkend. Het hergebruik van archeologische en niet-archeologische boringen uit DINO kan een grote meerwaarde hebben bij prospectief onderzoek, zowel door het voorkomen van dubbel werk, als bij het opstellen van de specifieke archeologische verwachting in een plangebied en het kiezen van de bijbehorende boorstrategie. Ook archeologische verwachtingskaarten zouden kunnen worden verbeterd met boorgegevens uit een centrale database.
4.2.6
Beheer en onderhoud van een archeologisch uitwisselingsprotocol Uit gesprekken met het Programmabureau SIKB en de Begeleidingscommissie van protocol SIKB0101 blijkt dat het toevoegen van een archeologisch uitwisselingsprotocol voor boorgegevens in de vorm van een ASB-XSD past binnen de opzet van het bestaande protocol. Een beheerorganisatie voor het archeologieprotocol is daarbij onontbeerlijk. Aanbevolen wordt aansluiting te zoeken bij de bestaande beheerorganisatie voor het SIKB0101-protocol, aangezien er organisatorisch geen verschillen bestaan tussen het milieutechnische en het archeologische deel. De meest voor de hand liggende oplossing is het toevoegen van een nieuw lid dat de archeologische belangen vertegenwoordigt aan de bestaande Begeleidingscommissie, het Platform Softwareleveranciers en het Uitvoeringsteam Beheer.
Voorstel voor uitbreiding van protocol SIKB0101 met een archeologische component
Het langetermijnbelang van een uitwisselingsprotocol voor archeologische boorgegevens is groot. Het aantal booronderzoeken is, met de introductie van het principe dat de verstoorder betaalt en met de implementatie van de KNA, exponentieel gestegen. De winst van het hergebruiken van boorgegevens, zowel in tijd als in geld, zal daarom alleen maar toenemen. De archeologie als beroepsgroep is het verplicht aan zijn opdrachtgevers om zo efficiënt mogelijk te werken. Het voorkomen van dubbel werk door hergebruik van bestaande data moet daarom gezien worden als een vorm van goed opdrachtnemerschap. Een uitwisselingsformaat kan hierbij een belangrijke rol vervullen, omdat hiermee het hergebruik van gegevens sterk wordt vereenvoudigd. Om uitwisseling zinvol te laten zijn moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan. Er moet sprake zijn van: • Een vastgestelde hiërarchie c.q. structuur – bijvoorbeeld: geen monster zonder vindplaats. • Eventueel verplichte velden bij objecten – bijvoorbeeld: geen monster zonder datum. • Digitale registratie van gegevens. Dit kan in het veld door gebruik te maken van specifieke software op een veldcomputer of PDA, maar invoer op kantoor vanaf papieren boorstaten is natuurlijk ook een mogelijkheid. • Aanlevering in een standaardformaat, zoals XML. Het huidige SIKB0101-protocol voldoet geheel aan deze eisen, en daarom is het wenselijk de systematiek van dit protocol ook voor de archeologie te volgen (gegevensmodel, codelijsten, XMLformaat en XSD). Het volledig integreren van archeologische boorgegevens in het bestaande SIKB0101-protocol is echter niet vanzelfsprekend. De archeologie maakt geen gebruik van verschillende subsets van informatie voor verschillende doeleinden, zoals in de milieutechnische sector gebruikelijk is (laboratoriumanalyses, beschikkingen etc.). Verder is de inhoudelijke verwantschap met de milieutechnische wereld klein, en verschilt het vocabulaire. Uitwisseling tussen archeologische en milieutechnische partijen vindt bovendien op dit moment niet plaats, en valt ook in de nabije toekomst niet op grote schaal te verwachten. De Archeologische Standaard Boorbeschrijving (ASB), die in de KNA 3.1 verplicht is gesteld voor archeologisch booronderzoek, is inhoudelijk veel beter toegespitst op archeologisch gebruik dan het huidige SIKB0101-protocol. Het ligt dus voor de hand om de ASB als inhoudelijke basis te gebruiken voor het op te stellen archeologisch uitwisselingsprotocol. Met de keus voor ASB wordt expliciet een keuze gemaakt voor een inhoudelijk in plaats van een generiek uitwisselformaat. Door met de ASB te werken, wordt bovendien aangesloten op de grootste al bestaande database voor boorgegevens, DINO. De ASB is, als afgeleide van de Standaard Boorbeschrijving (SBB), compatible met DINO. Een centrale database zoals DINO kan goed voorzien in de behoeften aan onderlinge uitwisseling. Kosten voor (met name) grote onderzoeken kunnen dalen door (deels) gebruik te maken van bestaande boorgegevens. Om deze rol te kunnen vervullen zal DINO op inhoudelijk en organisatorisch vlak enige aanpassingen moeten ondergaan. Uit een eerste gesprek met TNO is gebleken dat: • DINO graag archeologische boorgegevens wil opnemen. • Archeologische boordata conform ASB nu al in XML-vorm kunnen worden ingevoerd. • Het toetreden van een archeoloog tot de gebruikersraad van DINO wordt aangemoedigd. • Een commissie van SIKB, DINO en VOiA de details verder zou moeten uitwerken. Gelet op de eigenheid van archeologische boorgegevens, moet gedacht worden aan het creëren van een aparte archeologische component (‘ASB-XSD’, gebaseerd op de ASB, zie voorbeeld in Bijlage 3) naast de bestaande XSD’s voor het milieutechnische onderzoek, in plaats van het uitbreiden van het bestaande milieutechnische protocol met enkele archeologische attributen. Wel dient gebruik gemaakt te worden van de systematiek en organisatiestructuur van SIKB0101-protocol, bestaande uit: • Een gegevensmodel voor de kopgegevens, voor de algemene lithologie, voor de laagbeschrijvingen en voor monsternames. • Codelijsten. VESTIGIA b.v. Archeologie & cultuurhistorie
• XML-tags. • Het bereik (elementen en attributen). De beheerorganisatie voor een archeologisch protocol kan geënt worden op die voor de milieutechnische boorgegevens en wordt bij voorkeur zelfs geïntegreerd in de milieutechnische beheerorganisatie. In de toekomst moet dan worden nagedacht over de mogelijkheden van verdere aansluiting en harmonisatie van de diverse deelprotocollen. SIKB en de IDsW (een samenwerkingsverband van Rijkswaterstaat en de waterschappen) werken bijvoorbeeld al toe naar één protocol voor land- en waterbodems. TNO Bouw en Ondergrond, als beheerder van de SBB, zou hierop kunnen aanhaken, met in het kielzog de ASB. Ook de ontwikkelingen binnen IMKICH en IMBOD zijn voor de langere termijn van belang voor het archeologische protocol. Tot slot moet ook rekening worden gehouden met de recent geuite wens vanuit het ministerie van VROM om boorgegevens de status van authentieke basisregistratie te geven. Dit laatste kan grote invloed hebben op, en aanvullende eisen stellen aan, een toekomstig archeologisch uitwisselingsprotocol. Concluderend luidt het voorstel: 1. Aanpassen ASB (wordt: ASB2). 2. Opstellen wijzigingsvoorstel protocol SIKB0101. 3. Toevoegen ASB2-XSD aan protocol SIKB0101 (zie voorbeeld in Bijlage 3). 4. Opnemen archeologische vertegenwoordigers in beheerorganisatie SIKB0101. Op hoofdlijnen ziet het stappenplan er als volgt uit: 1. Opstellen begroting (op basis van voorliggend rapport) en indienen subsidieaanvragen 2. Commissie benoemen voor opstellen wijzigingsvoorstel ASB. 3. Inventariseren inhoudelijke wensen vanuit beroepsgroep (brede uitvraag binnen de beroepsgroep en bespreken in te benoemen begeleidingscommissie). 4. Aanpassen bestaande ASB. • Uitbreiden met extra archeologische attributen. • Uitbreiden codelijsten. • Eventueel aanpassen gegevensmodel. • Aanpassen XML-tags. 5. Opstellen XSD en XSLT voor ASB2. 6. Wijzigingsvoorstel ASB2 voorleggen aan beroepsgroep. 7. (Laten) vaststellen gewijzigde ASB (ASB2) door CCvD-A. 8. Wijzigingsvoorstel formuleren ten behoeve van toevoegen ASB2 aan protocol SIKB0101 en indienen bij beheerorganisatie SIKB0101. 9. Opnemen ASB2 in protocol SIKB0101 en toevoegen archeologische vertegenwoordigers aan beheerorganisatie. 10. Implementatie archeologieprotocol (communiceren over wijziging, opleiding beroepsgroep) Tijdspad bij het stappenplan: Stap 1: reeds uitgevoerd. Stap 2: reeds uitgevoerd. Stap 3: reeds uitgevoerd. Stap 4 en 5: augustus 2008. Stap 6 en 7: september-oktober 2008. Stap 8: september 2008. Stap 9: december 2008. Stap 10: vanaf januari 2009.
In de huidige situatie zijn opgravende instellingen (bedrijven, gemeenten en universiteiten) verplicht om binnen twee jaar na het afronden van het veldonderzoek de archeologische vondsten en bijbehorende documentatie aan te leveren bij één van de daarvoor aangewezen depots (zie Monumentenwet en KNA 3.1). De locatie van het veldonderzoek is bepalend voor het depot waar de vondsten heen gaan, hetzij een provinciaal depot, hetzij een gemeentelijk depot. De provinciale en gemeentelijke overheden hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid ten aanzien van de depots voor archeologische bodemvondsten. Er zijn daardoor grote verschillen in de lokaal beschikbare faciliteiten, mogelijkheden en personele bezetting. Ook de manier waarop vondsten en bijbehorende documentatie aangeleverd moeten worden verschilt daardoor van depot tot depot. De aanlevering van de fysieke vondsten is feitelijk nog het minst problematisch. Er bestaat een regulier depotleidersoverleg, waarin redelijk uniforme afspraken zijn gemaakt over de dozen, labels en verpakking van vergankelijke vondstcategorieën en monsters. Bij de deponering van die fysieke vondsten wordt altijd een primaire vorm van documentatie vereist. Het gaat daarbij om de lijst van gedeponeerde dozen en de inhoud daarvan (de vondstenlijst). Daarnaast wordt er originele opgravingsdocumentatie gedeponeerd. Dat kan bijvoorbeeld bestaan uit een serie van ordners/mappen met (veld)formulieren, correspondentie en administratieve documenten, uit veldtekeningen (A0vlaktekeningen en/of kleinere coupetekeningen), uit afdrukken en de negatieven van de tijdens het veldonderzoek gemaakte foto’s, uit dia’s, uit digitale gegevensdragers als diskettes en cd-rom’s met digitale documentatie (databases, GIS- of CAD-bestanden en dagrapporten). Het gaat hierbij om fysieke eenheden (ordners, tekeningen, fotoboeken, cd-rom’s), waarvan ook een lijst moet worden bijgevoegd (ordnerlijst, tekeningenlijst, fotolijst, lijst digitale gegevensdragers). Die lijsten beschrijven welke fysieke eenheden zijn aangeleverd en wat de inhoud daarvan is. Enerzijds worden er aan de depots dus fysieke zaken overgedragen, anderzijds zijn er inventarislijsten, die de overdracht en het beheer van de fysieke zaken mogelijk maken. Voor de vorm en inhoud van de inventarislijsten zijn geen uniforme (landelijke) eisen. Opgravende instanties die landelijk opereren worden dan ook geconfronteerd met verschillende eisen bij de deponering. De inventarislijsten van een opgraving in Noord-Brabant moet op een andere manier worden aangeleverd dan die van een opgraving in Noord-Holland. Terwijl zo’n bedrijf, intern, veelal dezelfde werkwijze en documentatie heeft gebruikt voor beide opgravingen. Er worden nu conversies uitgevoerd om aan de wensen van depots tegemoet te komen, maar daarvoor is een extra inspanning nodig. Tegelijkertijd blijkt dat niet alle depots in staat zijn om alle vormen van opgravingsdocumentatie volgens de landelijke richtlijnen te archiveren. Fysiek kwetsbare zaken als fotonegatieven en grote papieren kaarten (veldtekeningen) worden bij sommige depots (noodgedwongen) geweigerd. De RACM heeft, tot op heden, in de voorkomende situaties, dat deel van de opgravingsdocumentatie in Amersfoort gearchiveerd. De verschillen in wat en hoe gedeponeerd mag/moet worden, is voor een aantal grotere archeologische bedrijven de reden geweest de noodklok te luiden en verbeteringsvoorstellen te doen. De VOiA, als koepelorganisatie voor de archeologische bedrijven, tracht dit initiatief verder te coördineren en uit te dragen. Ook provinciale depots zijn, veelal op individuele basis, al aan de slag gegaan met het uniformeren en stroomlijnen van de deponeringsprocedure. Met één of twee toeleveranciers zijn afspraken gemaakt om de inventarislijsten op een dusdanige manier aan te leveren dat deze direct in de eigen beheersadministratie gebruikt kunnen worden. Dat die beheersadministratie
in toenemende mate in digitale vorm geschiedt, draagt er natuurlijk in belangrijke mate aan bij dat de behoefte aan uniforme aanlevering groeiende is. Zowel aan de vraag- (depots), als aan de aanbodkant (bedrijven) bestaat er dus grote belangstelling om dit probleem aan te pakken. Daarbij ligt in eerste instantie de primaire behoefte om zo spoedig mogelijk de digitale inventarislijsten te uniformeren. Het deponeren is een regelmatig terugkerend aspect van de moderne Malta-archeologie, die nu niet of slechts in beperkte mate tot een goed einde wordt gebracht. Te veel vondsten en documentatie blijven te lang bij de bedrijven in een tijdelijk depot staan of raken versnipperd. De resultaten van de opgravingen zijn daardoor niet of nauwelijks voor andere onderzoekers toegankelijk en te gebruiken. De wens is zo actueel en acuut, zo bleek uit deze inventarisatie, dat een directe aanpak echt noodzakelijk wordt geacht. SIKB kan hier een belangrijke sturende en stimulerende rol spelen. 5.2
Mogelijkheden van een uitwisselingsstandaard
Eén uitwisselingsstandaard voor de inventarislijsten, op basis van een door SIKB beheerd XMLschema, kan op korte termijn zeker worden gerealiseerd. In de nieuwe situatie zouden dan alle bedrijven aan alle depots altijd dezelfde lijsten aanleveren, in digitale vorm conform de standaard. De bedrijven zorgen er voor dat de eigen, intern gebruikte documentatie vertaald kan worden naar de uitwisselingsstandaard. De depots maken een (éénmalige) aanpassing aan hun eigen digitale beheersomgeving, zodat de XML-bestanden direct weer geïmporteerd kunnen worden. Uitwisseling van de inventarislijsten wordt daarmee zeer veel eenvoudiger en doelmatiger. materiaalcategorie
pve_codering
ABR_code
depot_codering
XML Figuur 2: voorbeeld opzet basale XML-uitwisseling van depotgegevens
5.3
Implementatie
Er is, in het kader van deze inventarisatie, een voorbeeld van een XML-bestand gemaakt dat gebruikt zou kunnen worden als uitwisselingsstandaard bij het deponeren (Bijlage 4). Dit is samengesteld aan de hand van de beschikbare documentatie, die bestaat uit rapporten die het depotleidersoverleg heeft laten opstellen tijdens het invoeringstraject (1990-2000) van TMS (The Museum System), en de documenten die respectievelijk de provinciale depots van Noord-Brabant, Utrecht en Zuid-Holland hanteren bij de aanlevering en/of documentatie van hun beheersadministratie. Dit voorbeeld (werktitel: uitwisselingsstandaard voor depotgegevens, versie 0.9) is slechts een startpunt. In het depotleidersoverleg, zullen zeker nog een aantal besprekingen nodig zijn om tot aanvulling en verbetering van de standaard te komen. De depots zullen daarbij tot een compromis moeten komen. Individuele verschillen, bijvoorbeeld in de mate van detail waarin de beschrijving van vondsten plaatsvindt, zullen moeten worden gladgestreken. Daartoe lijkt zeker de bereidheid te
bestaan: er is een voor alle partijen acceptabel basisniveau. Een dergelijke standaard levert de depots in de dagelijkse praktijk meer op, dan het strikt vasthouden aan de eigen wensen. De provinciale depots stellen vervolgens een uitwisselingsstandaard versie 0.9 vast. Die wordt, via SIKB, aangeboden aan de archeologische bedrijven en gemeentelijke depots. Zij worden in de gelegenheid gesteld commentaar, aanvullingen en verbeteringen te geven. Daarna stelt SIKB, in de vorm van een commissie voor dit specifieke protocol, de uitwisselingsstandaard versie 1.0 vast. Vanaf dat moment kunnen bedrijven en de depots hun eigen opgravings- en beheersadministratie aanpassen, zodat de inventarislijsten automatisch in- en uitgelezen kunnen worden. De aanpassing van de beheerssystemen van de provinciale depots aan de nieuwe uitwisselingsstandaard zal gecoördineerd kunnen plaatsvinden, omdat ongeveer de helft van de depots TMS gebruikt. Het importeren van externe gegevens in TMS, dat gebaseerd is op een (weliswaar zeer complexe) MSAccess-database, is mogelijk. De provincie Utrecht heeft dat, in samenwerking met het ADC, in een pilot aangetoond. De voorkeur gaat echter uit naar het laten ontwikkelen van een bulk-invoerroutine door de distributeur van TMS, de firma Cit. De import wordt hierdoor veel eenvoudiger en beter controleerbaar. Het wordt dan een procedure die vergelijkbaar is met de manier waarop momenteel afbeeldingen, in bulk, geïmporteerd kunnen worden in TMS. De exacte kosten voor het laten ontwikkelen van zo’n routine zijn momenteel nog onbekend, maar kunnen gezamenlijk worden gedragen door de TMS gebruikende depots. Daarbij lijken de verschillen tussen de provinciale depots (specifieke velden in TMS hebben een eigen, per depot verschillende betekenis gekregen), te kunnen worden opgelost via de taalmodule van TMS. De depots die geen TMS gebruiken hebben daar veelal voor gekozen omdat zij zelf goed in staat zijn een eigen beheersysteem te ontwikkelen en onderhouden. Een dergelijk systeem is op maat aangepast aan de locale situatie (hard-/software) en wensen. Implementatie van de XML-standaard zal men daardoor relatief eenvoudig kunnen realiseren. Daar waar de behoefte bestaat, zou SIKB tijdens het invoeringstraject hulp kunnen bieden. De archeologische bedrijven leveren hun bijdrage in de vorm van de ontwikkeling van locale conversiesoftware. De éénmalige ontwikkelkosten wegen zonder meer op tegen de tijdwinst die in de nabije toekomst dan kan worden verkregen als voor alle depots éénzelfde exportslag kan volstaan. De SIKB neemt vervolgens het beheer over deze standaard over, met vergelijkbare procedures voor verzoeken en aanpassingen van de standaard, zoals nu voor de milieutechnische bodemgegevens al bestaan. De acute wens en bereidheid om op korte termijn tot een oplossing te komen, maakt dat dit aspect van de archeologische informatie-uitwisseling uitermate geschikt is om als sleutelvoorbeeld te worden gebruikt. Het zou door SIKB als voorbeeld kunnen worden gebruikt om te laten zien wat de winst van zo’n uitwisselingsprotocol kan zijn. Door het bekostigen van een vervolgstudie of het beschikbaar stellen van een subsidie zou SIKB de implementatie van dit protocol aanzienlijk dichter bij kunnen brengen. Er is nu nog een “aanjager” nodig, die alle partijen bij elkaar brengt en het proces daadwerkelijk op gang brengt.
Archis2 is het geautomatiseerde Archeologisch Informatiesysteem voor Nederland en wordt beheerd door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM). Het bestaat uit een databank waarin diverse gegevens over archeologische vindplaatsen, monumenten en onderzoeken in Nederland zijn opgeslagen, met daarnaast een webapplicatie om deze gegevens te bevragen. Archis2 is daarmee een belangrijke bron van informatie voor de archeologische monumentenzorg. Archis2 is alleen toegankelijk voor het professionele archeologische veld. In Archis2 zijn de volgende gegevensbestanden beschikbaar en uitleverbaar: • archeologische vondstmeldingen; dit betreft meldingen van archeologische waarnemingen (puntlocaties); • archeologische waarnemingen; dit betreft vondstmeldingen die na controle door de RACM zijn opgenomen als ‘officiële’ waarneming (puntlocaties); • archeologische onderzoeksmeldingen; dit zijn aanmeldingen van de archeologische onderzoeken die worden uitgevoerd (vlakken); • archeologische onderzoeken; dit zijn meldingen van onderzoeken die zijn afgerond (vlakken); • archeologische monumenten (AMK); de AMK geeft de ligging van door wettelijke regelingen beschermde archeologische vindplaatsen (vlakken); • de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW): dit is de landelijke archeologische verwachtingskaart die door de RACM wordt gemaakt en beheerd (vlakken). Van deze gegevensbestanden is de IKAW redelijk statisch. Updates worden met vrij grote tussenpozen vrijgegeven. Voor de overige bestanden is de updatefrequentie veel hoger. De bestanden zijn allemaal raadpleegbaar via de interface van Archis2, maar dit is een ‘gesloten’ systeem, dat geen directe uitwisseling van databestanden mogelijk maakt. Het systeem voorziet in on-line aanlevering van vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen; uitlevering vindt alleen plaats in bulk. In Bijlage 5 wordt aangegeven hoe de uitwisseling van gegevens georganiseerd is, uitgewerkt in een XML. 6.2
Levering aan Archis2
Het doorgeven van archeologische vondstmeldingen aan Archis2 is verplicht. Op dit moment worden hiervoor drie mogelijkheden aangeboden door de RACM: • via papieren formulieren, die door medewerkers van de RACM worden ingevoerd (minimaal); • door middel van on-line invoer; hiervoor is het noodzakelijk om een login te verkrijgen van de RACM; • door middel van digitale levering; deze optie wordt door de RACM in principe alleen geaccepteerd als het om grote hoeveelheden vondstmeldingen gaat (> 25); dit kan het geval zijn bij grote inventarisaties, maar ook bij opgravingen waarin meerdere ‘sites’ zijn aangetroffen. Daarnaast bestaat ook de verplichting tot het aan- en afmelden van archeologisch onderzoek. Dit kan zowel schriftelijk als on-line. De aanleverende partijen van vondst- en onderzoeksmeldingen zijn vooral de bedrijven, maar in toenemende mate ook gemeenten en universiteiten. Daarnaast komen er vondstmeldingen van amateurs. Door het opnemen van de meldingsplicht in de opgravingsvergunning m.i.v. 1-1-2008 zal het aantal aanleverende partijen nog toenemen.
Gebruikers van Archis2 die behoefte hebben aan up-to-date digitale gegevens voor eigen gebruik zijn vooral de bedrijven, en daarnaast provincies, gemeenten en universiteiten. Deze klanten hebben vooral behoefte aan de waarnemingen, monumenten (AMK), onderzoeken en onderzoeksmeldingen. De Erfgoedinspectie (EI) is een afnemer van met name onderzoeksmeldingen. Tussen de EI en de RACM zijn reeds gesprekken gevoerd over aanpassingen aan de huidige informatievoorziening over de onderzoeken, die mogelijk zullen leiden tot aanpassingen aan de bestaande applicatie en informatiestructuur. Het uitlezen van digitale Archis2-gegevens kan op dit moment alleen door het downloaden van de benodigde informatie uit de gehele Archis2-database, die maandelijks wordt ververst. De AMK en IKAW (voor heel Nederland) kunnen alleen worden opgevraagd na het invullen van een digitaal formulier. Op verzoek worden door Archis2-medewerkers wel selecties uit de verschillende databases geleverd. 6.4
Uitwisselingsspecificaties
De uitwisseling van waarnemingen, vondstmeldingen, onderzoeksmeldingen en onderzoeken vindt plaats via een vaststaande databasestructuur, waarvan de bestandsstructuur is beschreven in de Helpfunctie van Archis2 (zie Bijlage 6). Ook de gebruikte referentielijsten van het Archeologisch Basis Register (ABR) zijn op deze manier te downloaden. Archis2 heeft het uitwisselingsformaat voor vondstmeldingen uitgebreider beschreven in een document dat op aanvraag beschikbaar is (RACM, 2007). . Archis2 levert geen tools voor offline invoer of verificatie. Hoewel de architectuur van Archis2 zelf gebaseerd is op Oracle Spatial, vindt de in- en uitvoer van vondstmeldingen, waarnemingen, onderzoeksmeldingen en onderzoeken plaats door middel van .dbfbestanden en shapefiles. Ook de AMK-gegevens worden aangeboden in .dbf-formaat, maar voor de geometrie worden hierbij zowel shapefiles, MIF/MID-bestanden als DXF-files aangeboden (RACM, 2006). De RACM werkt momenteel aan een XML-schema voor de AMK in het kader van IMKICH (InformatieModel KennisInfrastructuur Cultuurhistorie; Wessels e.a., 2007; zie www.kich.nl). Aan de IKAW is geen database gekoppeld, deze wordt slechts aangeleverd in GeoTIFF-formaat. De aanlevering of uitlevering van de geometrie (de kaarten), via een GML protocol, is in dit rapport buiten beschouwing gelaten. In het kader van IMKICH wordt dit traject al verkend. 6.5
Knelpunten
Het belangrijkste struikelblok op dit moment is het ontbreken van verificatie bij de aanlevering van vondstmeldingen. Deze verificatie vindt nu steeksproefsgewijs achteraf plaats door Archis2. Dit is arbeidsintensief. Indien verificatietools beschikbaar zijn, kan de syntactische controle al (grotendeels) door de aanleverende partij worden uitgevoerd. Daarnaast is het gemak van hergebruik van Archis2-gegevens op dit moment niet optimaal. Het ABR is weliswaar als referentiebestand te downloaden vanuit Archis2, maar niet zeer overzichtelijk in de huidige vorm. Verder is het gebruik van .dbf-bestanden eigenlijk uit de tijd, omdat .dbf grote beperkingen kent voor de uitwisseling van gegevens. Zo wordt in de huidige uitwisselingsstandaard bijvoorbeeld gewerkt met repeterende regels tekst bij de beschrijving, omdat .dbf geen ‘memo’-velden kent. Door het gebruik van .dbf worden bovendien de relaties tussen de verschillende bestanden niet gehandhaafd, en moet het ABR worden gekoppeld aan de verschillende bestanden om de coderingen te kunnen lezen. Dit datatype is op dit moment echter wel de de facto standaard voor beschrijvende gegevens in de archeologie. Daarmee dient rekening gehouden te worden.
Verder is het niet mogelijk om selecties te downloaden vanuit Archis2. 6.6
Mogelijkheden voor een uitwisselingsstandaard
Interessant zou zijn te onderzoeken of bulkaanlevering van vondstmeldingen in de toekomst nodig en nuttig kan zijn en of geautomatiseerde verificatie van deze vondstgegevens zou kunnen plaatsvinden. Het grote voordeel van het gebruik van een XML-uitwisselingsprotocol is dat de relaties tussen de verschillende elementen worden vastgelegd. XML levert geen losse bestandjes, maar een volledige database met relaties. Met behulp van het XSD-schema kan dan eenvoudig een syntactische controle worden uitgevoerd. Dat biedt zowel mogelijkheden voor verificatie bij de bulkaanlevering van grote hoeveelheden vondstmeldingen, alsmede voor een eenvoudiger wijze van inlezen van de gegevens voor eigen gebruik. In de milieusector is een dergelijke tool recentelijk succesvol geïntroduceerd. Het downloaden van selecties uit Archis2 zal voorlopig niet mogelijk zijn, omdat dit uit zowel technische als veiligheidsoverwegingen (nog) niet is geïmplementeerd in de Archis2 interface. 6.7
Implementatie
Het zou vooral gaan om een technische verbetering, op het vlak van standaardisatie is geen extra werk nodig. De benodigde databasestructuur staat vast, en zou daarom zonder problemen kunnen worden vertaald naar XML. Het maken van een verificatietool vergt meer werk, maar is technisch mogelijk. Onderdelen van de implementatie zouden kunnen zijn: • Aanlevering van vondstmeldingen in XML faciliteren, door een conversietool te maken voor import naar Oracle Spatial; • Ontwikkelen conversietool voor uitvoer van Archis2 via XML; Aanleverende en ontvangende partijen dienen natuurlijk zelf zelf de conversie van en naar XML te verzorgen. De RACM blijft eindverantwoordelijk voor de inhoudelijke kant, d.w.z. de databasestructuur en functionaliteit van Archis2. Op dit moment is het beheer van Archis2 neergelegd bij de Archisadviesraad, die enkele malen per jaar bijeenkomt om aanpassingen voor te stellen en te prioriteren. Hierin zijn alle gebruikersgroepen vertegenwoordigd (RACM, bedrijven, gemeenten, provincies en universiteiten). Het beschikbare budget voor onderhoud en verbetering vanuit het ministerie is echter beperkt, waardoor niet alle wensen op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. In principe kan een uitwisselingsprotocol voor Archis2 zowel door SIKB als RACM beheerd worden. SIKB kan gebruik maken van de bestaande beheerorganisatie voor milieutechnische protocollen. De RACM kan ook zelf het beheer van een XML-standaard op zich nemen, zoals zij dat nu ook doet voor het .dbf-uitwisselingsformaat.
Momenteel opereren er in Nederland en België een aantal zelfstandige instellingen voor jaarringonderzoek. De stichting RING (deels onderdeel van de RACM) is daarvan in Nederland de oudste. De verschillende organisaties werken in grote mate zelfstandig en voeren dendrochronologische dateringen uit voor externe opdrachtgevers. De metingen van jaarringbreedtes worden daartoe vergeleken met een patroon van jaarringbreedtes waarvan de exacte ouderdom bekend is (kalenders). De dateringen worden veelal gepubliceerd, de meetreeksen vrijwel nooit, hoewel andere onderzoekers daar, juist vanuit een ander perspectief, heel goed gebruik van zouden kunnen maken. Monsters van oerbossen, die voor kwartairgeologisch onderzoek worden gedateerd, kunnen veel informatie herbergen over culturele aspecten van (pre)historische samenlevingen. De uitwisseling van meetgegevens vindt echter nauwelijks plaats, mede omdat de verschillende instellingen niet hetzelfde gegevensformaat gebruiken voor het vastleggen van hun meetgegevens. Er zijn een beperkt aantal (internationale) formaten, met elk hun voor- en nadelen en specifieke toepassingsoftware. Ook de gebruikte kalenders en de manier waarop tot een datering wordt gekomen is van organisatie tot organisatie anders. De kalenders worden als een belangrijk “bedrijfskapitaal” gezien, omdat daarmee een bepaald kwaliteitsniveau kan worden geboden en commerciële opdrachten binnengehaald. Zowel in Nederland, als ook in Europees verband, zijn er een aantal dendrochronologische laboratoria die gekenmerkt worden door een eigen specialisme (bijv. eiken in Noord-Duitsland), kwaliteit en prijsniveau. Een zekere openheid en uitwisseling van gegevens is nu echter zeer gewenst, om in dit vakgebied verder te komen. NWO heeft in 2006 een startsubsidie toegekend aan projectleider dr. Esther Jansma (RING/RACM) om een subsidieaanvraag voor te bereiden in het kader van het programma Investeringen Middelgroot 2007 van Geesteswetenschappen. Door middel van discussiebijeenkomsten, presentaties, conceptaanvragen en persoonlijke gesprekken hebben de leden van de taakgroep een goed beeld gekregen van de wensen die er bestaan voor een uitwisselingsstandaard voor de dendrochronologie. Het gaat daarbij niet alleen om gegevens over jaarringen van archeologische dateringen, maar ook om de metingen uit (kwartair)geologische en kunsthistorische monsters en om de interpretatie van de gegevens in cultureel (houtvoorkeuren, grondstofbronnen) en klimatologisch opzicht. Integratie van al beschikbare meetreeksen en monstergegevens leidt tot nieuwe onderzoeksmogelijkheden. 7.2
Mogelijkheden van een uitwisselingsstandaard
In de NWO-aanvraag wordt een digitale samenwerking voorgesteld tussen diverse onderzoekslaboratoria in Nederland en omringende landen: Digital Collaboratory Cultural-historical Dendrochronology (DCCB). De behoefte is er om, in een gecontroleerde omgeving (met toegangsrechten op basis van individuele afspraken), meetreeksen met elkaar uit te wisselen, zowel tussen archeologische, kunsthistorische als geologische dendro-laboratoria. De beschrijvende metagegevens over een monster moeten daarbij een uitgebreidere omvang krijgen dan tot nu toe gebruikelijk is. Die metagegevens worden, samen met de feitelijke meetreeks - de breedtes van alle gemeten jaarringen - in één hiërarchisch XML-bestand opgeslagen. In een internationale bijeenkomst zal daartoe in de eerste fase van het project een uitwisselingsstandaard worden afgesproken. Op basis van de geïnventariseerde wensen is reeds een voorbeeld van zo’n XML-bestand gemaakt (Bijlage 7). De uniformering (harmonisatie) van de dendrochronologische meetreeksen maakt nieuwe, discipline overstijgende vraagstellingen en onderzoeken mogelijk. In de conceptversie van de NWO-aanvraag zijn daarvan een aantal goede voorbeelden uitgewerkt.
Daarnaast ontstaan er voor de dendrochronologen door deze aanpak ook tal van praktische voordelen. Op basis van een geüniformeerde beschrijving en dataopslag kunnen er (door verschillende partijen) digitale diensten worden ontwikkeld met en over de dendrochronologische gegevens. Het wordt bijvoorbeeld heel eenvoudig om op basis van de DCCB XML-standaard een meetreeks te converteren naar één van de internationale (ASCII) gegevensformaten. Zo’n service biedt de mogelijkheid om on the fly een conversie uit te voeren. Op het moment dat een dendrochronoloog een bestaande meetreeks uit het data-archief opvraagt om in zijn eigen software te bewerken, vindt een conversie naar het gewenste formaat plaats. Een andere service wordt een cartografische zoekinterface. Op basis van, in de metadata opgeslagen, landelijke coördinaten of lengte-/breedtegraden, worden door een Geografisch Informatie Systeem alle metingen op één kaart getoond. Daarbij kan desgewenst onderscheid gemaakt worden naar houtsoort, discipline en/of periode. Harmonisatie van de meetreeks en de metagegevens in de vorm van een gestandaardiseerd XMLprotocol biedt de dendrochronologie veel voordelen. Eén centraal of meerdere decentrale archieven bieden in een besloten internet-omgeving gegevens aan in het uitwisselingsprotocol. Deze dataproviders bieden zelf al een aantal services aan, maar ook derden kunnen door het “oogsten” van de informatie services aanbieden, die bijvoorbeeld specifiek toegespitst zijn op de eigen gebruikersgroep. Zo zouden universiteiten, op basis van de voor hen toegankelijke gegevens, een studieonderdeel dendrochronologie met echte, actuele gegevens kunnen opzetten. 7.3
Implementatie
De realisatie van het DCCB en de implementatie van de XML-uitwisselingsstandaard zijn grotendeels afhankelijk van de toekenning van de subsidie door NWO. Dan zal er een internationale bijeenkomst plaatsvinden en kunnen er heel concrete afspraken worden gemaakt over de inhoud en de techniek. Verder heeft de samenwerking tussen de laboratoria tijdens deze voorbereidingsfase al veel cohesie tot stand gebracht en is de overtuiging gegroeid dat een uitwisseling, bij voorkeur in een gestandaardiseerd formaat, wel zeer gewenst is. Zelfs als de subsidiëring dit jaar (nog) niet lukt, dan nog zou het protocol wel eens op eigen initiatief tot stand kunnen komen.
Het onderstaande diagram toont in groen welke deelaspecten van de archeologische informatieuitwisselingen zijn onderzocht en kansrijk geacht worden voor het opstellen van een XML uitwisselingsprotocol.
DINO
Archis
Veldwerk: boren
Analyse dendro Rapportage
Veldwerk: opgraven
Analyses overig
Prov. depot
E-depot Nederlandse Archeologie: generiek XML Figuur 3: schematische weergave archeologische informatie-uitwisseling
Het uitgevoerde onderzoek leidt tot de volgende conclusies en adviezen.
Uitwisselingsprotocol boorgegevens Voorafgaand aan het project is door SIKB de wens uitgesproken om een eventueel uitwisselingsprotocol voor archeologische boorgegevens in te passen binnen het bestaande SIKB0101protocol. Naar aanleiding van deze studie wordt geconcludeerd dat de meerwaarde van opname in het SIKB0101-protocol gering is, zowel voor de archeologie als voor de milieutechnische branche. Binnen de archeologie is al een bestaand protocol in de vorm van de ASB, dat met enkele kleine aanpassingen prima kan worden gebruikt voor uitwisseling tussen verschillende partijen. Daarnaast is de inhoudelijke overlap tussen archeologische en milieutechnische boringen minimaal. Door de grote verschillen in werkproces lijkt het bovendien onwaarschijnlijk dat er op grote schaal uitwisseling gaat plaatsvinden tussen beide sectoren. Aanbevolen wordt: 1. De systematiek van het SIKB0101-protocol over te nemen: • Gegevensmodel (kopgegevens, lithologie, archeologische laagbeschrijvingen, monsternames). • Codelijsten.
• XML-tags (gelijk aan ASB en dus DINO). • Het bereik (elementen en attributen). 2. Inhoudelijk de ASB aan te houden en daarbij: • De ASB uit te breiden met extra archeologische velden. • Voor archeologische boorgegevens een nieuwe XSD (o.b.v. ASB2) te maken. • Kopgegevens van de ASB te harmoniseren met SIKB0101. • Verdere harmonisatie tussen de ASB en SIKB0101 nader te onderzoeken. 3. Aan te sluiten bij de bestaande beheerorganisatie voor SIKB0101. De tweede belangrijke conclusie uit dit deelonderzoek is dat er binnen de archeologische sector een duidelijke vraag bestaat naar een centrale databank voor boorgegevens. Dit voorziet beter in de behoeften van de archeologische sector dan uitwisseling tussen individuele partijen. DINO vervult deze rol al voor geologische boringen, maar is op dit moment nog onvoldoende toegespitst op gebruik voor archeologisch onderzoek. Daardoor staan voor archeologen de kosten voor gebruik van boorgegevens uit DINO meestal niet in verhouding tot de baten. Geadviseerd wordt derhalve om in samenspraak tussen SIKB, TNO Bouw en Ondergrond en de VOiA de mogelijkheden voor een centrale archeologische boringendatabase te gaan verkennen. Hierbij moet aandacht besteed worden aan de voorwaarden voor aanlevering en gebruik, en aan de mogelijkheid om uit DINO selecties van potentieel interessante boringen te kunnen maken. Aan certificering van software, zoals momenteel in de milieutechnische sector plaatsvindt, is op dit moment geen behoefte. De markt voor archeologische software is minimaal, waarmee de baten van certificering in geen verhouding staan tot de te maken kosten. Verificatietools voor archeologische boringen zijn bruikbaar op het moment dat DINO als centrale archeologische boringendatabase gaat functioneren.
Deponering De provinciale depots voor bodemvondsten werken op dit moment geheel onafhankelijk van elkaar en hanteren ieder hun eigen aanleveringseisen (technisch en inhoudelijk). Archeologische bedrijven ervaren dit als problematisch en kostenverhogend, maar ook voor de depots zelf is het op dit moment tijdrovend om gegevens van verschillende partijen in hun eigen documentatiesystemen te integreren. Een eerste verkenning toont aan dat een minimale standaard voor deponering zonder grote problemen tot stand kan worden gebracht. Implementatie wordt op dit moment echter bemoeilijkt door een gebrek aan regie en beperkte financiën. De acute wens en bereidheid om op korte termijn tot een oplossing te komen, maakt dat dit aspect van de archeologische informatie-uitwisseling uitermate geschikt is om als sleutelvoorbeeld te worden gebruikt. Door het bekostigen van een vervolgstudie of het beschikbaar stellen van een subsidie zou SIKB de implementatie van dit protocol aanzienlijk dichter bij kunnen brengen. Er is een “aanjager” nodig, die alle partijen bij elkaar brengt en het proces daadwerkelijk op gang brengt, en deze rol kan uitstekend door SIKB worden opgenomen. Geadviseerd wordt voorts om de systematiek en het beheermodel van het SIKB0101-protocol over te nemen. In elke commissie moet een afvaardiging van de verschillende belanghebbende archeologische geledingen zitting nemen. Het beschikbare budget dient mee te groeien met de beheerorganisatie.
Archis2 Binnen Archis2 bestaan in principe mogelijkheden tot het ontwikkelen van een XMLuitwisselingsprotocol en verificatietool. Nut en noodzaak, evenals technische financiële onderbouwing,
zullen echter door het beroepsveld en de RACM nader onderzocht moeten te worden. Geadviseerd wordt gesprekken aan te gaan met de RACM en de Archis-adviesraad over dit onderwerp.
Dendrochronologie In de wereld van de dendrochronologie (het dateren van hout op basis van de jaarringen) zijn landsgrenzen weinig relevant. Binnen deze sector wisselt men op internationale schaal gegevens uit en wordt nagedacht over een internationale uitwisselingsstandaard. SIKB kan hierin een coördinerende rol spelen en haar expertise vanuit de overige protocollen beschikbaar stellen. Geadviseerd wordt voorts om te bestuderen of er behoefte bestaat hier de systematiek en het beheermodel van het SIKB0101-protocol over te nemen.
Overig Wat betreft de verdere implementatie geldt dat zowel van aanleverende als uitleverende partijen de bereidheid wordt verwacht zelf te investeren in conversiesoftware. In de praktijk zullen de (eenmalige) ontwikkelkosten gemakkelijk opwegen tegen de winst die geboekt wordt in vergelijking met het huidige, omslachtige uitwisselingstraject.
Dit rapport is een gezamenlijk product van de auteurs. De gesprekken met externe deskundigen en potentiële gebruikers van een toekomstig archeologisch uitwisselingsprotocol zijn veelal door één van de auteurs gevoerd. Philip Verhagen heeft de gesprekken over een uitwisselingsprotocol voor Archis geleid en ten behoeve van dit rapport uitgewerkt. Milco Wansleeben heeft hetzelfde gedaan voor de deponeringsproblematiek en dendrochronologie. Chris Sueur heeft het onderzoek naar de uitwisselingsmogelijkheden voor boorgegevens onder zijn hoede genomen. De deelrapportages zijn gezamenlijk besproken. De uitkomsten en aanbevelingen zijn onderling afgestemd. Philip Verhagen heeft vervolgens de eindredactie voor zijn rekening genomen.
10 Referenties RACM, 2006. Toelichting op de bestanden: de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden 2e generatie; de Globale Archeologische Kaart van het Continentale Plat; de Archeologische Monumentenkaart. RACM, Amersfoort (www.racm.nl). RACM, 2007. Specificatie uitwisselingsformaat vondstmeldingen. RACM, Amersfoort. SIKB, 2007. Definitieve rapportage informatie-analyse archeodata/SIKB 0101. SIKB, Gouda. Wessels, C., J. Bulens, R. Lokers en R. Wiemer, 2007. Praktijkrichtlijn Imkich2006. Nexpri/CGI-Alterra, Utrecht/Wageningen (www.kich.nl).
11 Gebruikte afkortingen ABR AMK ASB DCCB DINO EDNA EI IDsW IKAW IMKICH KNA NWO PDA RACM SBB SIKB TMS VOiA XML XSD
Archeologisch BasisRegister Archeologische MonumentenKaart Archeologische Standaard Boorbeschrijving Digital Collaboratory Cultural-historical Dendrochronoly Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond E-Depot Nederlandse Archeologie ErfgoedInspectie InformatieDesk standaarden Water Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden InformatieModel KennisInfrastructuur CultuurHistorie Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek Personal Digital Assistant Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumentenzorg Standaard BoorBeschrijvingsmethode Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer The Museum System Vereniging van Ondernemers in de Archeologie eXtended Markup Language XML Schema Definition
Type Tekst Codetabel Tekst Tekst Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Codetabel Complex type Codetabel Codetabel Codetabel/ Tekst Codetabel/ Tekst
Bijlage 6 Beschrijving uitwisselingsformaat in help-functie Archis2 De RACM biedt gebruikers van Archis2 als extra service een gedeelte van de informatie uit Archis2 ook als downloadbare bestanden aan. Het betreft gegevens over waarnemingen (wng.zip), vondstmeldingen (mdg.zip), onderzoeksmeldingen (omg.zip) en onderzoeken (ozk.zip). Tevens wordt er een referentietabel aangeboden waarin omschrijvingen staan voor de in de tabellen gebruikte codes. De gegevens zijn aanzienlijk uitgebreid in vergelijking met de gegevens zoals ze tot nu toe (april 2006) aangeboden werden. Deze bestanden zullen 1 maal per maand worden ge-update. U kunt deze gegevens eenvoudig in uw eigen GIS omgeving opnemen. U dient echter zelf zorg te dragen voor een adequaat geografisch referentiebestand. De RACM is niet gerechtigd dit met de bestanden mee te leveren. De gebruiker van de bestanden is zelf verantwoordelijk voor een juist gebruik en toepassing van de gegevens. Wij gaan ervan uit dat u bekend bent met de beperkingen die aan brongegevens verbonden zijn. Leest u eventueel het artikel Archis2 en kwaliteit van informatie op onze website. Verder gelden de volgende beperkingen: De gegevens worden beschikbaar gesteld onder dezelfde voorwaarden als die gelden voor het gebruik van Archis2. De RACM levert geen ondersteuning bij het gebruik van de gegevens. Voor de IKAW en de bestanden van de AMK verwijzen we naar onze website. Wng.zip (Waarnemingen) Dit gecomprimeerd bestand bevat een shapefile met de locatie-gegevens en zes tabellen in dbf-formaat met gegevens over de waarnemingen, vondsten, documentatie, collectie, literatuur en beschrijving. U kunt hiermee en in samenhang met de Archeologische Monumentkaart onder andere verspreidingsbeelden genereren op basis van complextype en archeologische periode. Indien u nog uitgebreider informatie over, of een rapportage van, een bepaalde waarneming wenst, dan kunt u dat eenvoudig met behulp van het waarnemingsnummer via Archis2 opvragen. De structuur van de tabellen is als volgt: Shape-file (Wng_point.*): Veldnaam WNG_NR X_COORD Y_COORD Wng.dbf Veldnaam WNG_NR MDG_ID EXTERN_NR V_PID V_NAAM
Betekenis Waarnemingsnummer X-coördinaat (RD-meter) Y-coördinaat (RD-meter) Betekenis Waarnemingsnummer Eventueel vondstmeldingsnummer Nummer waaronder de waarneming eventueel bekend is bij melder Code vinder Naam vinder
Betekenis Waarnemingsnummer Volgnummer van de regel binnen elk waarnemingsnummer Inhoud van de regel
Type Numeriek Numeriek
Betekenis Waarnemingsnummer Unieke id van de vondst Complextype Cultuur Diepte vondst Aantal vondsten Toestand vondst Materiaal Algemene code Specifieke code Begin periode
Betekenis Waarnemingsnummer Pid van de beheerder van de documentatie Code van de documentatiesoort Toelichting
Type Numeriek Teken
Betekenis Waarnemingsnummer Pid van de beheerder van de collectie Toelichting
Type Numeriek Teken
Betekenis Waarnemingsnummer Unieke id van de publicatie Auteur Jaar van uitgave Titel van het artikel Code van de naam van het boek of periodiek Titel van het boek of periodiek Deelnummer van het periodiek
Type Numeriek
Teken Teken
Teken
Teken Teken Teken Teken Teken Teken
Mdg.zip (Vondstmeldingen) Dit gecomprimeerd bestand bevat een shapefile met de locatie-gegevens en zes tabellen in dbf-formaat met gegevens over de vondstmeldingen, vondsten, documentatie, collectie, literatuur en beschrijving. Indien u uitgebreide informatie over de betreffende vondstmelding wenst, dan kunt u dat eenvoudig met behulp van het vondstmeldingsnummer via Archis2 opvragen. De structuur van de bestanden is als volgt: Shape-file (Mdg_point.*): Veldnaam MDG_ID X_COORD Y_COORD
Mdg.dbf Veldnaam MDG_ID EXTERN_NR V_NAAM V_WOONPL DATUM_V M_NAAM M_WOONPL DATUM_M B_NAAM B_WOONPL DATUM_B X_COORD Y_COORD TOPONIEM PLAATS GEMEENTE PROVINCIE VERWERV MAAIVELD GEOMORF TEXTUUR LENGTE BREEDTE O_DIEP_MAX NAP_MV V_DIEP_MIN V_DIEP_MAX INTACT_BOD OMG_NR Mdg_bes.dbf Veldnaam MDG_ID REGELNR REGEL Mdg_vdt.dbf Veldnaam MDG_ID VONDST_ID COMPLEX CULTUUR DIEPTE AANTAL
Betekenis Vondstmeldingsnummer Nummer waaronder de vondstmelding eventueel bekend is bij melder Naam vinder Woonplaats vinder Datum vondst Naam melder Woonplaats melder Datum_melding Naam beschrijver Woonplaats beschrijver Datum beschrijving X-coördinaat (RD-meter) Y-coördinaat (RD-meter) Veldnaam Plaatsnaam Gemeentenaam Provincie Verwervingscode Grondgebruik Landschapsvorm Textuur vondstlaag Lengte vondstverspreiding Breedte vondstverspreiding Maximum diepte onderzoek NAP maaiveld Minimum diepte vondsten Maximum diepte vondsten Intact bodemprofiel ? Eventueel onderzoeksmeldingsnummer
Toestand vondst Materiaal Algemene code Specifieke code Begin periode Eind periode Toelichting
Teken Teken Teken Teken Teken Teken Teken
Betekenis Vondstmeldingsnummer Naam van de beheerder van de documentatie Plaats waar de documentatie beheerd wordt Code van de documentatiesoort Toelichting
Type Numeriek Teken
Betekenis Vondstmeldingsnummer Naam van de beheerder van de collectie Plaats waar de collectie beheerd wordt Toelichting
Type Numeriek Teken
Betekenis Vondstmeldingsnummer Auteur Jaar van uitgave Titel van het artikel Titel van het boek of periodiek Deelnummer van het periodiek
Type Numeriek Teken Teken Teken Teken
Teken Teken Teken
Teken Teken
Teken
Omg.zip (Onderzoeksmeldingen) Dit gecomprimeerde bestand bevat shape-file bestanden en een aanvullende dbf-tabel. De shape-files (Omg_region.*) bevatten de contouren en het bestand Omg.dbf bevat de basisgegevens van de in Archis2 opgenomen onderzoeksmeldingen. Dit betreft zowel de zogenaamde artikel 41 meldingen, als de onderzoeksmeldingen van veldkarteringen en dergelijke die zijn ingevoerd. De bestanden kunnen gebruikt worden om een beeld te krijgen van de mate waarin reeds onderzoek heeft plaatsgevonden op een bepaalde locatie. Met het onderzoeksmeldingsnummer kunnen in Archis2 meer details van het onderzoek worden opgevraagd. De bestanden bevatten de volgende kolommen:
Ozk.zip (Onderzoeken) Dit gecomprimeerde bestand bevat shape-file bestanden en een aanvullende dbf-tabel. De shape-files (Ozk_region.*) bevatten de contouren en het bestand Ozk.dbf bevat de basisgegevens van de in Archis2 opgenomen onderzoeken. De bestanden kunnen gebruikt worden om een beeld te krijgen van de mate waarin reeds onderzoek heeft plaatsgevonden op een bepaalde lokatie. Met het onderzoeksnummer of onderzoeksmeldingsnummer kunnen in Archis2 meer details van het onderzoek worden opgevraagd. De bestanden bevatten de volgende kolommen: Shape-files (Ozk_region.*): OZK_ID X_COORD
Onderzoeksnummer Centroide X-coördinaat (RDmeter) Y_COORD Centroide Y-coördinaat (RDmeter) Het bestand bevat polygoon-objecten als geometrisch primitief.
Ozk.dbf: Veldnaam OZK_ID OMG_NR X_COORD Y_COORD GEMEENTE PROVINCIE OZK_TYPE PUTTEN DIEPTE BORINGEN DATUM_G S_ADVIES S_BESLUIT TOELICHT
Betekenis Onderzoeksnummer Onderzoeksmeldingsnummer Centroide X-coördinaat (RDmeter) Centroide Y-coördinaat (RDmeter) Gemeentenaam Provincie Type onderzoek Aantal putten Diepte van het onderzoek Aantal boringen Datum gereedmelding Selectieadvies Selectiebesluit Toelichting
Ref_code.dbf (Referentietabel) De tabel ref_code.dbf bevat de codes die in de tabellen gebruikt worden en de omschrijvingen die er bij horen. Aan de hand van het domein waartoe een code behoort en de code zelf kan de omschrijving gevonden worden. De tabel bevat de volgende kolommen: VELDNAAM BETEKENIS DOMEIN Domein CODE Code OMSCHR Omschrijving
TYPE Teken Teken Teken
In de onderstaande tabel staat aangegeven welke domeinen overeenkomen met welke velden in welke tabellen DOMEIN CODERING ALGEMEEN CODERING ALGEMEEN CODERING SPECIFIEK CODERING SPECIFIEK CULTUUR CULTUUR GEOMORFOLOGIE GEOMORFOLOGIE GRONDGEBRUIK GRONDGEBRUIK MATERIAAL MATERIAAL MOTIEF ONDERZOEK PERIODIEK STATUS VONDST STATUS VONDST